HOOFDSTUK V
Er gebeuren vreemde dingen...!
Soms zijn ouders werkelijk niet zo bijster
gesteld op vriendjes met wie hun kinderen omgang hebben. Niet al Ie
vriendjes zijn even best. Jongens onder elkaar letten daar niet op.
En jongens, wiens vader een hele grote zaak bezit, kunnen heel goed
omgaan met een joch, wiens vader de tramrails uitpeu-tert. Daar is
ook helemaal niets tegen, maar... 't wordt heel iets anders wanneer
zo'n vriendje 't niet al te nauw neemt met ,mijn en
dijn'. Zo'n
vriendje was bijvoorbeeld een zekere Gerrit
Zweep.
Die Gerrit
was, op zichzelf genomen, helemaal niet zo'n kwade pier, of een
slechte kameraad. Neen, hij was alleen maar erg slecht opgevoed. In
dat opzicht hoorde hij echt niet in het huis van de familie Bell.
Ma had dat al meermalen tegen Piet en Dick gezegd. Maar ja... hoe
gaat dat met jongens vaak. Gerrit werd juist zo'n beetje als
,boezemvriend' beschouwd. Gerrit woonde in een armzalig
krottenbuurtje, dat je, helaas, zelfs nog in een uiterst moderne
stad als Rotterdam ook nog kunt
aantreffen. Gerrits
vader, die door zijn vrienden en kennissen, heel fijngevoelig,
,Manke Jaap' werd genoemd, stond niet best
bekend.
Wegens
kleine diefstallen had hij al meermalen kennis gemaakt met de
politie. Vroeger was hij een oppassend werkman geweest. Maar sinds
hij een ongeluk had gehad op de fabriek, waarbij zijn rechterbeen
gedeeltelijk verminkt was, liep het allemaal mis met Manke Jaap.
Hij legde zich toe op kruimeldiefstalletjes en zo was het eigenlijk
steeds meer bergafwaarts gegaan. Sinds dat ongeluk liep hij mank en leefde
hij zo'n beetje van zijn Invaliditeits-steun. Je kon Manke Jaap
echter altijd aantreffen in allerlei kleine kroegjes en dan meestal
in gezelschap van .verdachte' lieden. Bij voorkeur noemde Manke
Jaap zich ,los werkman'. Daarmee bedoelde hij dan waarschijnlijk,
dat hij alles graag meepakte wat maar ,los' en niet spijkervast
zat. Echt een
grote inbraak of diefstal had Manke Jaap weliswaar nooit gepleegd.
Maar het één is net zo erg als 't ander.
De twaalfjarige Gerrit had zijn vader en
moeder meer dan eens verteld over zijn nieuwe vriendjes Piet en
Dick Bell, die in zo'n mooi huis woonden. Eerst had zijn vader daar
niet veel aandacht aan besteed, maar toen Gerrit later nog eens
vertelde, hoeveel mooie dingen daar allemaal in het huis van de
familie Bell bij elkaar stonden, begon er in 't kronkelige brein
van Manke Jaap iets te bewegen...
Voorzichtig begon hij Gerrit uit te horen
hoe dat huis er dan wel van binnen uitzag en hoe de kamers allemaal
gelegen waren en zo meer. Gerrit kon die vragen natuurlijk allemaal
prompt beantwoorden, hoewel hij allerminst begreep waarom zijn
vader daarvoor zo'n belangstelling had. Manke Jaap kon zich intussen een goed
beeld van het huis maken. En daar had hij iets heel bijzonders, zij
het dan ook niet veel goeds, mee voor!
Op een avond ontmoette Manke Jaap een
andere man in een klein cafeetje. Die vent luisterde naar de naam
Doris Drummel. Tenminste als-ie er zin in had en dat was maar
zelden het geval. Doris Drummel behoorde tot dat slag lieden, dat
het politiebureau van binnen net zo goed kennen als hun eigen
huiskamer en Doris had al heel vaak oog-in-oog gestaan met de
Officier van Justitie. Bovendien kende hij alle rechercheurs van de
Rotterdamse politie alsof 't zijn bloed-eigen broers
waren. Manke Jaap
zat met Doris Drummel een biertje te
drinken.
„Nog wat
nieuws? ", vroeg Doris Drummel achteloos.
„Nou, niet zo bar veel," zei Manke Jaap,
„maar eh, ik heb misschien toch nog een aardig karweitje op 't
oog."
„Gevaarlijk
werk? ", wilde Doris Drummel weten.
„Niks gevaarlijks bij, als 't tenminste
goed wordt aangepakt. Een zacht eitje, als je 't mij vraagt." „Iets
voor overdag of 's avonds? "
„Nee, 't beste is 't 's nachts effies op
te knappen. Voor zover ik 't kan bekijken. Doe je mee? " „Dat leit
er maar helemaal an! " „Hoe bedoel je? "
„Net wat ik zeg: als ik 't karwei moet
opknappen en jij alleen maar op de uitkijk staat, doe ik 't niet
sam-sam! " „Wat wou je dan? "
„Nou, vertel me dan eerst maar es effies,
wat je op je geweten heb, dan kan ik je meer zeggen." Manke Jaap
lachte schamper.
„Goocheme doerak...! Wat zou je lekker
lachen als ik je dat adressie gaf, wat? Nee, nee, Dorussie, zo
krankjorum is Jaap nog nèt effies niet. Mijn poot mag dan naar de
bliksem zijn, maar 't koppie werkt nog wat best, hoor!
"
„Je kan me
vertrouwen, dat weet je toch drommels goed! ", probeerde Dorus nog
een keer.
„Tuurlijk,
Dorussie. Jij denkt krèk als ikzelf: doe je naaste 't zelfde als je
naaste jou zou doen als-ie maar slim genoeg was. Nee, dat zit
allemaal wel snor hoor! " „Ik begrijp niet waar je op af wil," zei
Dorus onverschillig. Met één teug dronk Manke Jaap zijn glas bier
leeg en zei: „Moet je es effies goed naar me luisteren, maat. De
hele zaak is kinderlijk van eenvoud. Het is een groot huis, nette
mensen en plenty blinkende dingetjes, waar de opkoper geen moeite
mee zal hebben. Gewoonweg een zelfbedieningszaak! Zo stom
simpel..."
„Enne,
waar is die goudmijn dan wel? " „Ho, ho, nou effe... niet zo
haastig! Het is beter, dat we dat kaantje met zijn tweeën
opknappen. Alles wat jij te doen hebt, is de glimmende knopen op
een afstandje te houwe. Nou, is dat nou niet jofel van me?
"
„En wat wou je me
daarvoor dan uitdelen? "
„Laten we zeggen, een derde van de
buit."
„Een derde...
laat me nou niet lache. Manke, ik heb een scheurtje in mijn lip.
Jongen, begrijp nou goed, als ze mij te grazen krijgen, met een
strafblad van een paar meter lang, dan draai ik voor een jaar of
drie tegelijk de petoet in! Kom nou, maak 't een beetje met me!
"
„Ik maak 't al met
je: een derde van de buit, anders gaat 't niet door. Even goeie
vrienden."
„Jaap,
wees nou effies redelijk, jongen. Ik kan toch geen douw van vijf
jaren riskeren voor zo'n pruts-karweitje? De helft of niks!
"
„Oké, dan maar
weer. Ik ben natuurlijk weer veuls te goed. Maar omdat jij 't bent.
Afgesproken dan. Ik doe 't werk, jij kijkt uit en we delen
half-om-half! "
„Waar zien we mekaar?
"
„Vannacht om 1
uur, voor 't stadhuis op de Coolsingel.
„Vergeet je handschoenen niet, Manke, met
vingerafdrukken weten ze tegenwoordig best
raad."
„Komt in de
bus en laten we nou maar een biertje pakken op de goeie
afloop..."
Pa Bell
zat nog even met de jongens na te bomen over hetgeen ze op school
hadden beleefd. 't
Was eigenlijk allemaal begonnen met Dick, die een mooi
dierenplatenboek op school cadeau had gekregen omdat hij zo'n goed
antwoord had gegeven.
„Wat vroeg juf dan? " wilde Pa Bell
weten.
„Hoeveel
poten heeft een krokodil? "
„En wat heb jij toen gezegd, Dick?
"
„Vijf!
"
„Maar jochie, dat
is toch helemaal fout. Een krokodil heeft vier poten!
"
„Ja, dat kan wel,
maar ik was er toch lekker 't dichtste bij.
En nou heb ik fijn dat boek! " zei Dick
voldaan.
„Mij heeft
de meester ook zoiets geks gevraagd," mengde Piet zich in 't
gesprek. „Hij vroeg: hoeveel is de helft van een tiende? " „Ik heb
gezegd, dat weet ik niet, maar véél kan 't in elk geval niet wezen!
En toen hebben we 's middags nog een les over Rusland gehad. Daar
was heel vroeger een meneer de baas en die heette de Czaar. Zijn
vrouw werd de Czarina genoemd. Nou, riep ik toen, dan waren de
kinderen zeker de Czardientjes! Nou en toen moest ik natuurlijk
weer eens in de hoek staan! "
„Ik ook! Ik heb ook in de hoek gestaan! "
zei Dick, kennelijk met grote voldoening.
„Daar zou ik maar helemaal niet zo trots
op zijn! " probeerde Pa Bell te corrigeren; „Wat heb jij dan
gedaan? "
„Nou,
helemaal niks! De juffrouw vroeg: Als je zeven appels hebt en ik
vraag je er twee van, hoeveel appels heb je dan nog over? Zeven,
zei ik, en toen vond juffie me dom. Ik ben helemaal niet dom, zei
ik, want ik geef je toch lekker niks! En ik moest de hoek in. Dat
is alles! " besloot Dick met een diepe zucht. Je ziet wel:
jongetjes van zeven jaar hebben al even goed hun
problemen!
Ma Bell
kwam de kamer binnen. Ze had net Bobbie onder de dekens
gestopt.
„Weet je
wat dat knulletje vanmiddag heeft uitgehaald? " zei ze nog
glunderend van de napret.
,,'t Zal wel niet veel fraais zijn,"
opperde Pa Bell.
„Nee, maar 't was toch ontzaglijk lief van
hem! Je moet weten, dat ik vanmiddag even een uurtje op de bank in
de kamer heb gerust. De gordijnen had ik dicht gedaan om eens
eventjes helemaal tot rust te komen. Enfin, ik lig net even lekker
weg te dommelen en ik toen voel ik opeens een vingertje op mijn
gezicht. Oh, denk ik, dat is Bobby, die een beetje met me wil
vrijen. Ik doe maar net alsof ik slaap anders wordt 't weer
stoeien. Ik liet hem dus maar begaan, hoewel ik 't
wel een beetje
vies vond, dat hij steeds met zijn natte vingertje aan mijn gezicht
zat. Ik ben toen écht ingeslapen... Met een schok werd ik pas om
bij vieren wakker. Goeie grutten denk ik nog, de jongens komen zo
uit school. Ik moet het eten nog klaar maken... Ik ren dus naar de
badkamer om me even op te knappen. Ik kijk in de spiegel en wat zie
ik...? Mijn hele snuit van boven tot beneden volgeplakt met
postzegels van 15 ct. Ik heb ze er heel voorzichtig van afgeweekt,
zodat je ze nog kunt gebruiken, Piet! " Pa Bell kletste zich op de
dijen van het lachen. Het bleek wel, dat ook onze kleine Bobbie het
waarachtige, échte ,Bellen'-bloed in de aderen had vloeien! „Zo
jongens, en nu fluks naar je mand! " „Nacht Pa, nacht Ma," een paar
stevige pakkerds en de broertjes Bell togen naar boven. Richting:
Dromenland!
„Ziezo,"
zei Ma Bell even later. „Dat stel ligt tenminste weer. Piet, Piet,
wat zijn die jongens toch druk. Soms loopt mijn hoofd gewoonweg om!
"
„Nou ja," zei Pa
Bell lachend, „wat kan je anders van zulke snuiters verwachten?
"
„Ja, 't is
eigenlijk helemaal geen wonder met zó'n vader! " zei Ma Bell
peinzend.
„Och," zei
Pa Bell, „voor zover ik 't althans kan nagaan, ben ik nog niet eens
zo'n heel erg slechte Pa! "
„Dat mag dan wel waar zijn, maar als
jongen was je toch wél een pracht-exemplaar! En die zoons van jou
zijn geen haartje beter. Maar 't zijn toch alle drie fijne
knulletjes! "
„Dat
is de hoofdzaak. Zeg, Mien, nu moet ik nog even een paar geldzaken
regelen. Morgen moet ik de notaris f. 3.000,--brengen. Ik zal ze
hier in mijn schrijfbureau-la leggen."
„Ik had dat geld maar liever rustig op de
bank gelaten en het morgenochtend opgehaald voordat je naar de
notaris gaat." „Dat was inderdaad beter geweest, maar daar heb ik
morgenochtend onmogelijk tijd voor."
„Goed Piet, noeste werker, dat je bent, ik
zal intussen nog een kop thee voor je
inschenken."
Tot elf
uur bleef Pa aan het rekenen. Toen sloot hij de lade van zijn
schrijfbureau. Nog eventjes vluchtig de krant doorkijken en dan
naar bed. Half één
in de nacht sloeg de kerktoren. Het miezemotte-regende. Het licht van de
straatlantaarns weerkaatste op de kletsnatte straten. De huizen
stonden zo'n beetje te grienen in de viezige druilregen. De straten
waren uitgestorven en slechts een late voorbijganger haastte zich
naar huis.
Dorus
Drummel, die in een kosthuis in de binnenstad woonde, haalde het
gordijn van zijn raam omhoog en tuurde naar
buiten.
„Buitengewoon," zei hij tevreden in
zichzelf, ,,'t kón gewoon niet beter. Mooi zo, hier is mijn tas met
gereedschap, mijn handschoenen, alles compleet. Ik ben wél benieuwd
waar dat karweitje van Manke Jaap ergens is. Toch eens kijken, of
hij die Manke Jaap geen poets kon bakken! Ha!f-om-half is toch
eigenlijk een beetje te weinig! Alles en alles lijkt me een hele
hoop beter bijvoorbeeld! Zo, de klok heeft geslagen, ik moet aan 't
werk."
Dorus Drummel
deed het licht uit en daalde geruisloos de trap
af. Buiten gekomen
zette hij zijn kraag hoog op, nam de tas onder de arm en stopte de
handen in de zakken. Hij liep zo dicht mogelijk langs de
huizenkant, in de richting van de Cool-singel, waar Manke Jaap,
volgens afspraak, op hem zou wachten. Nog even de hoek om en ja,
daar stond Manke Jaap te huiveren in de
druilregen. Een
korte groet en dan liepen de mannen zwijgend samen op in de
richting van het huis van de familie Bell. Het huis was helemaal donker. Zelfs geen
klein lampje in de gang. De ramen van de eerste verdieping waren
niet zo bar hoog. Daar zouden ze gemakkelijk genoeg door binnen
kunnen komen. Tenminste als die ramen aan de binnenkant niet
gesloten waren.
„Ideaal karweitje," dacht Dorus
Drummel.
Beide
mannen liepen een paar maal heen en weer en telkens als ze het huis
passeerden, namen ze de toestand terdege op. Dan liepen ze weer
door om bij de hoek van de eerstvolgende straat weer terug te
keren. Een nieuwe
plensbui daalde neer. Als er iemand op straat zou lopen, dan zou
hij zeker wel direct een schuilplaats
zoeken.
„Nou...
vlug! " siste Dorus Drummei.
Hij ging met zijn rug tegen het huis
staan, precies onder een der ramen. Hij tilde Manke Jaap op, die
nog net niet zó mank was, of hij kon nog wel een beetje
klauteren... Ze
boften geweldig die twee kerels. Het raam bleek niet op slot te
zijn en met een schroevedraaier eronder, kon Jaap het gemakkelijk
omhoog schuiven. Manke Jaap gleed als een gepolitoerde aal
in een emmer slaolie naar binnen. Hij liet het raam natuurlijk open
staan. Het eerste wat een inbreker doet is zich van een zo gunstig
mogelijke vluchtweg verzekeren. Dan sloop Manke Jaap oervoorzichtig
de kamer in. Spoedig had hij een kast geopend en begon
hij voorzichtig het tafelzilver, dat in een la lag, in een zak te
pakken. Vervolgens sloop hij naar de salon en kaapte de zware
zilveren kandelaars van de schoorsteen. En overal pakte hij iets
dat van zijn gading was. Dat was bij elkaar nogal het een en
ander... Toen
sloop hij als een kat de trap op. Boven snurkte iemand bijzonder
stevig. Op de
tenen sloop Manke Jaap verder en kwam in een zijkamertje, waar hij
een stapel linnengoed op de tafel vond. En alles ging maar in de
zak! De buit viel best mee vannacht. Manke Jaap werd zo geestdriftig bij het
zien van al die fraaie spullen, dat hij maar bleef graaien totdat
die zak berstens vol was. Maar toch was Manke Jaap nog niet
helemaal tevreden. Ergens moest de bewoner toch zijn geld
bewaren... Manke Jaap bleef zoeken en
speuren. Maar de
zak was ontzettend zwaar geworden en een langer verblijf in het
huis zou gevaarlijk kunnen worden. Dan maar géén
geld...
Manke Jaap
sloop terug naar de voorkamer, naar het open raam, Oervoorzichtig
keek hij naar buiten. Dorus Drummel was
verdwenen...
Manke
Jaap keek links en rechts. Geen spoor van zijn maat meer te
ontdekken. Toen
liet Manke Jaap de zak langzaam zakken en klom daarop zelf uit het
raam. Hij moest zich een flink eind laten zakken en had nogal wat
moeite om met zijn manke been de begane grond te
bereiken. Hij
mompelde een verwensing aan het adres van Dorus Drummel, die hem zo
smerig in de steek had gelaten.
Of... misschien had Dorus onraad geroken
en daarom de plaat gepoetst. In elk geval een laffe streek. Maar
Manke Jaap was daar niet rouwig om. Hij had nu tenminste de hele
buit voor zichzelf! Als Dorus Drummel hem tenminste niet bij de
politie verlinkte... Nee, bedacht Manke Jaap dan, Dorus mocht
dan wel een inbreker en een dief zijn, maar dieven verraden elkaar
niet. Dat schrijft eenvoudig de ,beroepseer'
voor!
Manke Jaap
keek voorzichtig om zich heen. De straat was stil en verlaten.
Binnen tien minuten had hij zijn woning alweer bereikt. Geen mens
tegengekomen, dus ook geen getuigen. Dat was allemaal prachtig
gegaan. Manke Jaap
daalde voorzichtig in zijn kelder af en verstopte de zak met
gestolen voorwerpen zorgvuldig...