HOOFDSTUK 23

Elke cel in mijn lichaam wil dat ik op de stoofpot aanval en de ene hand vol na de andere in mijn mond prop, maar Peeta's stem houdt me tegen. ‘We kunnen het maar beter rustig aan doen met die stoofpot. Weet je nog, die eerste avond in de trein? Ik werd misselijk van al dat overdadige eten en toen was ik niet eens uitgehongerd.’

‘Je hebt gelijk. Jammer, want ik zou alles zo naar binnen kunnen schrokken!’ zeg ik spijtig. Maar dat doe ik niet. We zijn heel verstandig. We nemen allebei een broodje, een halve appel en een portie stoofpot met rijst ter grootte van een ei. Ik dwing mezelf de stoofpot met piepkleine hapjes te eten – ze hebben ons zelfs bestek en borden gestuurd – en van elk brokje te genieten. Als we klaar zijn kijk ik verlangend naar de rest. ‘Ik wil meer.’

‘Ik ook. Weet je wat, we wachten een uur en als we het binnenhouden nemen we nog een portie,’ zegt Peeta.

‘Afgesproken,’ zeg ik. ‘Dat wordt een lang uur.’

‘Dat hoeft niet,’ zegt Peeta. ‘Wat zei je nou ook alweer voor het eten kwam? Iets over mij… en geen concurrentie… het mooiste wat je ooit is overkomen…’

‘Dat laatste kan ik me niet herinneren,’ zeg ik, en ik hoop dat het hier zo donker is dat mijn rode wangen niet te zien zullen zijn op tv.

‘O nee, dat is waar ook. Dat dacht ík,’ zegt hij. ‘Schuif eens op, ik heb het ijskoud.’

Ik maak plek voor hem in de slaapzak. We leunen achterover tegen de wand van de grot, mijn hoofd op zijn schouder, zijn armen om me heen geslagen. Ik voel een por van Haymitch om verder te gaan met de act. ‘Dus jij hebt sinds je vijfde nooit naar andere meisjes gekeken?’ vraag ik aan hem.

‘Jawel, ik heb naar zo ongeveer alle meisjes gekeken, maar jij was de enige die een blijvende indruk maakte,’ zegt hij.

‘Dat zullen je ouders vast heel leuk vinden, dat je op een meisje uit de Laag valt,’ zeg ik.

‘Waarschijnlijk niet. Maar dat kan me echt niks schelen. Trouwens, als we het halen ben je geen meisje uit de Laag meer, dan ben je een meisje uit de Winnaarswijk,’ zegt hij.

Dat is zo. Als we winnen krijgen we allebei een huis in het gedeelte van de stad dat speciaal gereserveerd is voor winnaars van de Hongerspelen. Heel lang geleden, toen de Spelen voor het eerst gehouden werden, heeft het Capitool in elk district een stuk of tien mooie villa's laten bouwen. In ons district is er tegenwoordig natuurlijk nog maar één bewoond. De meeste andere huizen hebben altijd leeggestaan.

Er schiet me iets heel verontrustends te binnen. ‘Maar dan is Haymitch onze enige buurman!’

‘Ach, dat zou nog eens leuk zijn,’ zegt Peeta, terwijl hij zijn armen nog strakker om me heen slaat. ‘Jij en ik en Haymitch. Wat gezellig. Picknicken, verjaardagen, lange winteravonden rond het vuur terwijl we oude herinneringen aan de Hongerspelen ophalen.’

‘Ik heb toch gezegd dat hij een hekel aan me heeft?’ zeg ik, maar toch schiet ik in de lach bij het idee van Haymitch als nieuwe vriend.

‘Niet altijd. Ik heb hem nuchter nog nooit iets negatiefs over jou horen zeggen,’ zegt Peeta.

‘Maar hij is nooit nuchter!’ protesteer ik.

‘Dat is waar. Wie bedoel ik dan? O, ik weet het al. Cinna, die vindt jou aardig. Maar dat komt vooral doordat je niet probeerde te vluchten toen hij je in brand stak,’ zegt Peeta. ‘Haymitch, daarentegen… Nou ja, als ik jou was zou ik Haymitch zoveel mogelijk ontlopen. Hij heeft een hekel aan je.’

‘Ik dacht dat jij zei dat ik zijn lievelingetje was,’ zeg ik.

‘Vergeleken met mij wel, want hij vindt mij nog vervelender,’ zegt Peeta. ‘Ik geloof niet dat hij in het algemeen veel met mensen heeft.’

Ik weet dat het publiek zal genieten van onze grapjes ten koste van Haymitch. Hij gaat al zo lang mee dat hij voor sommigen een soort oude vriend is geworden. En na zijn duik van het podium bij de boete weet iedereen wie hij is. Ze zullen hem onderhand wel de regiekamer uit gesleept hebben om hem over ons te interviewen. Wie weet wat voor leugens hij allemaal uit zijn duim heeft gezogen. Ergens is het voor hem extra zwaar omdat de meeste mentoren een partner hebben, een andere winnaar om hen af te lossen, terwijl Haymitch op elk moment van de dag klaar moet staan. Een beetje zoals ik toen ik alleen in de arena was. Ik vraag me af hoe hij het volhoudt, met al die drank, de aandacht en de stress om ons in leven te moeten houden.

Grappig. Haymitch en ik kunnen in het dagelijks leven niet goed met elkaar overweg, maar Peeta heeft gelijk dat we op elkaar lijken – hij lijkt door de timing van zijn giften met me te kunnen communiceren. Zoals toen ik wist dat ik in de buurt van water moest zijn omdat hij het niet stuurde, en zoals ik wist dat de slaapsiroop niet alleen was om Peeta's pijn te verlichten en zoals ik nu weet dat ik moet doen alsof ik verliefd ben. Hij heeft nog nauwelijks moeite gedaan om contact met Peeta te maken. Misschien denkt hij dat een pan bouillon voor Peeta gewoon een pan bouillon is, terwijl ik de achterliggende boodschap begrijp.

Opeens schiet me iets te binnen, en het verbaast me dat deze vraag er zo lang over heeft gedaan om op te borrelen. Misschien komt het doordat ik Haymitch pas sinds kort met enige nieuwsgierigheid bekijk. ‘Hoe heeft hij het gedaan, denk je?’

‘Wie? Wat?’ vraagt Peeta.

‘Haymitch. Hoe denk je dat hij de Spelen heeft gewonnen?’ zeg ik.

Peeta denkt even na voor hij antwoord geeft. Haymitch is stevig gebouwd, maar geen fysiek supermens zoals Cato of Thresh. Hij is niet erg knap. Niet op die manier dat sponsors je overladen met donaties. En hij is zo nors dat je je nauwelijks kunt voorstellen dat hij een team met iemand heeft gevormd. Er is maar één manier waarop Haymitch heeft kunnen winnen, en Peeta zegt het net op het moment dat ik zelf ook tot die conclusie kom.

‘Hij is de anderen te slim af geweest,’ zegt Peeta.

Ik knik en ga er verder niet over door. Maar stiekem vraag ik me af of Haymitch zo lang nuchter is gebleven om Peeta en mij te helpen omdat hij dacht dat we misschien slim genoeg zouden zijn om te overleven. Misschien is hij niet altijd zo'n dronkenlap geweest. Misschien heeft hij in het begin echt geprobeerd om de tributen te helpen. Maar werd het toen ondraaglijk. Het moet verschrikkelijk zijn om twee kinderen te begeleiden en dan te moeten toekijken hoe ze doodgaan. Jaar in jaar uit. Ik besef dat dat ook mijn taak zal worden als ik hieruit kom. Om het meisje uit District 12 te begeleiden. Het idee is zo afschuwelijk dat ik het snel uit mijn gedachten verban.

Er is ongeveer een halfuur verstreken als ik besluit dat ik weer moet eten. Peeta heeft zelf ook te veel honger om tegen te stribbelen. Terwijl ik nog twee kleine porties van de lamsstoofpot en rijst opschep, horen we dat het volkslied begint. Peeta duwt zijn gezicht tegen een kier in de rotsen om naar de lucht te kunnen kijken.

‘Er is vanavond toch niets te zien,’ zeg ik – ik vind de stoofpot veel interessanter dan de lucht. ‘Er is niets gebeurd, anders hadden we wel een kanon gehoord.’

‘Katniss,’ zegt Peeta zachtjes.

‘Wat is er? Vind je dat we ook nog een broodje moeten delen?’ vraag ik.

‘Katniss,’ herhaalt hij, maar ik merk dat ik zin heb om hem te negeren.

‘Ik snijd er eentje doormidden. Maar de kaas bewaren we voor morgen,’ zeg ik. Ik zie dat Peeta naar me staat te staren. ‘Wat nou?’

‘Thresh is dood,’ zegt Peeta.

‘Dat kan niet,’ zeg ik.

‘Ze hebben het kanon waarschijnlijk tijdens het onweer afgeschoten, daarom hebben we het niet gehoord,’ zegt Peeta.

‘Weet je het zeker? Ik bedoel, het regent pijpenstelen daarbuiten. Ik snap niet hoe je iets kunt zien,’ zeg ik. Ik duw hem weg bij de rotsen en tuur naar de donkere, bewolkte hemel. Een seconde of tien vang ik een vervormde glimp van Thresh’ foto op en dan is hij weer verdwenen. Alsof het niks is.

Ik zak omlaag langs de rotsen en vergeet even wat ik wilde gaan doen. Thresh is dood. Ik zou blij moeten zijn, toch? Weer een tribuut minder om mee te vechten. En nog een sterke ook. Maar ik ben niet blij. Ik kan alleen maar denken aan Thresh, die mij liet gaan, me weg liet rennen vanwege Rue, het meisje dat stierf met een speer in haar buik…

‘Gaat het wel?’ vraagt Peeta.

Ik haal wezenloos mijn schouders op en sla mijn handen om mijn ellebogen, druk ze dicht tegen me aan. Ik moet de echte pijn wegstoppen, want wie gaat er nou wedden op een tribuut die de hele tijd zit te janken om de dood van haar tegenstanders. Rue, dat ging nog. We waren bondgenoten. Ze was nog zo jong. Maar niemand zal begrijpen waarom ik verdrietig ben door de moord op Thresh. Die laatste woorden brengen me bij mijn positieven. Moord! Gelukkig heb ik dat niet hardop gezegd. Daar zal ik in de arena geen punten mee verdienen. Wat ik wel zeg, is: ‘Het is gewoon… als wij niet zouden winnen… dan wilde ik dat Thresh zou winnen. Omdat hij me liet gaan. En om Rue.’

‘Ja, ik weet het,’ zegt Peeta. ‘Maar dit betekent wel dat we weer een stapje dichter bij District 12 zijn.’ Hij duwt me een bord eten in handen. ‘Hier, eet. Het is nog warm.’

Ik neem een hapje van de stoofschotel om te laten zien dat het me verder koud laat, maar hij voelt als lijm in mijn mond en het kost erg veel moeite om hem door te slikken. ‘Het betekent ook dat Cato weer achter ons aan zal komen.’

‘En dat hij nieuwe voorraden heeft,’ zegt Peeta.

‘Ik durf te wedden dat hij gewond is,’ zeg ik.

‘Waarom denk je dat?’ vraagt Peeta.

‘Omdat Thresh zich nooit zonder slag of stoot gewonnen zou geven. Hij is zo sterk – dat was hij, bedoel ik. En ze waren op zijn terrein,’ zeg ik.

‘Mooi,’ zegt Peeta. ‘Hoe slechter Cato eraantoe is, hoe beter. Ik vraag me af hoe het met Vossensnuit gaat.’

‘O, ongetwijfeld prima,’ zeg ik kribbig. Ik ben nog steeds boos dat zij op het idee is gekomen om zich in de Hoorn des Overvloeds te verstoppen en ik niet. ‘We krijgen Cato waarschijnlijk nog eerder te pakken dan haar.’

‘Misschien krijgen ze elkaar wel te pakken en kunnen wij gewoon naar huis,’ zegt Peeta. ‘Maar we moeten wel extra goed opletten tijdens onze wachtbeurten. Ik ben een paar keer in slaap gesukkeld.’

‘Ik ook,’ biecht ik op. ‘Maar vanavond niet.’

We eten zwijgend de rest van het eten op en daarna biedt Peeta aan om de eerste wacht te nemen. Ik begraaf me diep naast hem in de slaapzak en trek mijn capuchon over mijn gezicht om me af te schermen voor de camera's. Ik heb een moment voor mezelf nodig waarin ik al mijn emoties de vrije loop kan laten zonder dat ze gezien worden. Onder de capuchon neem ik afscheid van Thresh en bedank hem voor mijn leven. Ik beloof aan hem te blijven denken en, als ik kan, iets te doen om zijn familie en die van Rue te helpen als ik win. Dan vlucht ik in de slaap, blij met mijn volle maag en de rotsvaste warmte van Peeta naast me.

Als Peeta me later wakker maakt, ruik ik direct de geur van geitenkaas. Hij geeft me een half broodje aan, besmeerd met het romige witte spul en schijfjes appel erbovenop. ‘Niet boos worden,’ zegt hij. ‘Ik moest weer eten. Hier is jouw helft.’

‘O, lekker,’ zeg ik en ik neem meteen een grote hap. De scherpe, vettige kaas smaakt precies zoals de kaas die Prim altijd maakt en de appels zijn zoet en knapperig. ‘Mmm.’

‘In de bakkerij maken we geitenkaas-appeltaart,’ zegt hij.

‘Die is vast heel duur,’ zeg ik.

‘Zo duur dat mijn familie hem niet kan opeten. Tenzij hij heel oud is geworden. Maar bijna alles wat wij eten is oud, uiteraard,’ zegt Peeta, terwijl hij de slaapzak om zich heen trekt. Binnen een minuut ligt hij te snurken.

Hm. Ik had altijd aangenomen dat de middenstanders een luizenleventje leidden. En inderdaad, Peeta heeft altijd genoeg te eten gehad. Maar het heeft ook iets heel treurigs om je hele leven oud brood te moeten eten, de harde, droge stukken die niemand meer wil. Je kunt van ons zeggen wat je wilt, maar aangezien ik ons eten dagelijks aanlever is het meeste zo vers dat je moet uitkijken dat het er niet vandoor gaat.

Ergens tijdens mijn wacht houdt het op met regenen, niet geleidelijk, maar in één keer. Het gekletter stopt en dan hoor ik alleen nog het laatste water dat van de takken druppelt en het geruis van de nu overstromende beek onder ons. Er komt een prachtige, volle maan tevoorschijn, en ik kan zelfs zonder de bril naar buiten kijken. Ik kom er niet uit of de maan echt is of slechts een projectie van de Spelmakers. Ik weet dat hij vlak voor ik van huis vertrok ook vol was. Gale en ik zagen hem opkomen toen we tot in de late uurtjes aan het jagen waren.

Hoe lang ben ik al weg? Ik vermoed dat we nu ongeveer twee weken in de arena zijn, en dan hadden we nog een week voorbereidingstijd in het Capitool. Misschien heeft de maan zijn cyclus alweer voltooid. Om de een of andere reden wil ik heel graag dat het mijn maan is, dezelfde die ik vanuit het bos bij District 12 kan zien. Dat zou me een houvast geven in de onwerkelijke wereld van de arena waar de echtheid van alles in twijfel getrokken moet worden.

We zijn nog maar met z'n vieren.

Voor het eerst mag ik van mezelf echt nadenken over de mogelijkheid dat ik misschien weer thuiskom. Beroemd. Rijk. Met een eigen huis in de Winnaarswijk. Mijn moeder en Prim zouden daar met mij komen wonen. Nooit meer bang voor de honger. Een nieuw soort vrijheid. Maar… wat dan? Hoe zou mijn dagelijks leven eruit komen te zien? Dat werd tot nu toe grotendeels gevuld door het vergaren van eten. Als je dat weghaalt weet ik niet goed meer wie ik ben, wat mijn identiteit is. Het idee beangstigt me enigszins. Ik denk aan Haymitch met al zijn geld. Wat is er van zijn leven geworden? Hij leeft alleen, zonder vrouw of kinderen, en brengt zijn dagen meestal dronken door. Zo wil ik niet eindigen.

Maar jij zult niet alleen zijn, fluister ik tegen mezelf. Ik heb mijn moeder en Prim. Nou ja, voorlopig in elk geval. En daarna… Ik wil niet denken aan daarna, als Prim volwassen is geworden en mijn moeder overleden. Ik weet dat ik nooit zal trouwen, nooit het risico zal nemen om een kind op deze wereld te zetten. Want als er één ding is waar je als winnaar nooit zeker van bent, dan is het wel de veiligheid van je kinderen. De namen van mijn kinderen zouden rechtstreeks met die van alle andere de boetebollen in gaan. En ik zweer dat ik dat nooit zal laten gebeuren.

Eindelijk komt de zon op, het licht glipt door de kieren en schijnt op Peeta's gezicht. In wie zal hij veranderen als we ooit weer thuiskomen? Deze verbluffende, aardige jongen die zulke overtuigende leugens verzint dat heel Panem gelooft dat hij hopeloos verliefd op me is en die, moet ik bekennen, het míj zelfs af en toe laat geloven? We zullen in elk geval vrienden blijven, denk ik. Niets kan ook maar iets veranderen aan het feit dat we hier elkaars leven gered hebben. En daarbuiten zal hij altijd de jongen met het brood blijven. Goede vrienden. Maar dáárbuiten… en ik voel hoe Gales grijze ogen kijken hoe ik naar Peeta kijk, helemaal in District 12.

Verward kom ik in beweging. Ik schuif opzij en schud aan Peeta's schouder. Zijn ogen gaan slaperig open en als ze mij zien, trekt hij me omlaag voor een lange kus.

‘We verspillen jaagtijd,’ zeg ik als ik me eindelijk van hem losmaak.

‘Ik zou het geen verspillen willen noemen,’ zegt hij, terwijl hij overeind komt en zich uitgebreid uitrekt. ‘En, jagen we met een lege maag om onszelf lekker scherp te houden?’

‘Wij niet,’ zeg ik. ‘Wij proppen ons vol zodat we het lekker lang volhouden.’

‘Prima plan,’ zegt Peeta. Maar ik zie zijn verbaasde blik als ik de rest van de stoofpot en de rijst verdeel en hem een overvol bord aangeef. ‘Alles?’

‘We krijgen het vandaag toch weer terug,’ zeg ik, en we storten ons allebei op ons bord. Zelfs koud is het een van de lekkerste dingen die ik ooit heb geproefd. Ik laat mijn vork voor wat hij is en veeg de laatste restjes jus op met mijn vinger. ‘Ik voel gewoon dat Effie Prul zit te rillen om mijn manieren.’

‘Hé, Effie, moet je dit eens zien!’ zegt Peeta. Hij gooit zijn vork over zijn schouder en likt met harde, tevreden geluiden met zijn tong zijn bord schoon. Dan blaast hij een luchtkusje door de grot en roept: ‘We missen je, Effie!’

Ik sla mijn hand voor mijn mond, maar ik moet toch lachen. ‘Hou op! Straks staat Cato naast onze grot.’

Hij pakt mijn hand beet. ‘Wat kan mij dat nou schelen? Ik heb jou toch om me te beschermen,’ zegt Peeta, terwijl hij me naar zich toe trekt.

‘Toe nou,’ zeg ik wrevelig, terwijl ik me loswurm uit zijn greep, maar niet voor hij nog een kusje gehaald heeft.

Zodra we onze spullen gepakt hebben en buiten voor de grot staan, wordt onze stemming ernstig. Het is alsof we de afgelopen dagen, beschermd door de rotsen en de regen en Cato die zich met Thresh bezighield, een timeout hebben gehad, een soort vakantie. Nu, ook al is het een warme, zonnige dag, voelen we dat we echt weer terug in de Spelen zijn. Ik geef Peeta mijn mes, want de wapens die hij ooit had zijn allang verdwenen, en hij steekt het in zijn riem. Mijn laatste zeven pijlen – van de twaalf heb ik er drie opgeofferd aan de explosie en twee bij het feestmaal – rammelen iets te losjes in hun koker. Ik kan het me niet veroorloven er nog meer te verliezen.

‘Hij zal ondertussen wel op óns jagen,’ zegt Peeta. ‘Cato is niet het type dat rustig afwacht tot zijn prooi voorbijwandelt.’

‘Als hij gewond is…’ begin ik.

‘Maakt niet uit,’ onderbreekt Peeta me. ‘Als hij kan bewegen, is hij onderweg.’

Na alle regen is de beek aan beide kanten een meter buiten zijn oevers getreden. We stoppen even om ons water bij te vullen. Ik controleer de strikken die ik dagen geleden heb gezet, maar kom met lege handen terug. Geen wonder, met dit weer. En ik heb hier in de buurt ook nauwelijks dieren of hun sporen gezien.

‘We kunnen beter teruggaan naar mijn oude jachtgebied,’ zeg ik.

‘Wat jij wilt. Zeg maar gewoon wat ik moet doen,’ zegt Peeta.

‘Goed opletten,’ zeg ik. ‘Probeer maar zoveel mogelijk op de rotsen te blijven, het zou stom zijn om sporen achter te laten die hij kan volgen. En jij moet voor ons allebei luisteren.’ Het is onderhand duidelijk dat de ontploffing het gehoor in mijn linkeroor definitief kapot heeft gemaakt.

Normaal gesproken zou ik door het water lopen om onze sporen helemaal uit te wissen, maar ik weet niet of Peeta's been de stroming wel aankan. Hoewel de infectie door de medicijnen is verdwenen, is hij nog steeds behoorlijk verzwakt. Mijn voorhoofd doet pijn waar het mes me heeft geraakt, maar na drie dagen is het bloeden gestopt. Ik draag wel een verband om mijn hoofd, voor het geval de fysieke inspanning het weer op gang brengt.

Terwijl we langs de stroom omhoog lopen, komen we langs de plek waar ik Peeta heb gevonden, verborgen in de planten en de modder. Het goede van alle hoosbuien en de overstroomde oevers is dat alle sporen van zijn schuilplaats verdwenen zijn. Dat betekent dat we als het moet terug kunnen keren naar onze grot. Anders zou ik dat niet riskeren, met Cato op onze hielen.

De rotsblokken slinken tot keien die uiteindelijk in kiezels veranderen en dan hebben we tot mijn opluchting weer dennennaalden en de licht aflopende bosgrond onder onze voeten. Op dat moment besef ik dat we een probleem hebben. Als je met een mank been over rotsachtig terrein moet klauteren – ja, natuurlijk maak je dan wat geluid. Maar zelfs op het zachte bed van naalden is Peeta luidruchtig. En dan bedoel ik lúíd luidruchtig, alsof hij loopt te stampen of zo. Ik draai me om en kijk hem aan.

‘Wat nou?’ vraagt hij.

‘Je moet echt zachter lopen,’ zeg ik. ‘Ik zal niet over Cato beginnen, maar je jaagt elk konijn binnen een straal van vijftien kilometer weg.’

‘Echt?’ vraagt hij. ‘Sorry, ik had het niet in de gaten.’

Als we weer verder lopen gaat het ietsje beter, maar zelfs met één goed oor word ik doodnerveus van hem.

‘Zou je misschien je laarzen uit kunnen trekken?’ stel ik voor.

‘Hier?’ vraagt hij ongelovig, alsof ik gevraagd heb of hij met blote voeten over hete kolen wil lopen. Ik moet mezelf eraan helpen herinneren dat hij nog steeds niet gewend is aan het bos, dat dit de griezelige, verboden plek achter de hekken van District 12 is. Ik denk aan Gale, met zijn fluweelzachte tred. Het is gewoon eng hoe weinig geluid hij maakt, zelfs als de bladeren zijn gevallen en het al helemaal een flinke opgave is om vooruit te komen zonder het wild weg te jagen. Ik weet zeker dat hij thuis zit te lachen.

‘Ja,’ zeg ik geduldig. ‘Ik doe het ook. Dan zijn we allebei stiller.’ Alsof ik geluid maakte. En dus trekken we allebei onze laarzen en sokken uit en hoewel dat wel helpt, zou ik zweren dat hij zijn best doet om elke tak die we tegenkomen te laten knappen.

Het spreekt voor zich dat ik, hoewel we er een paar uur over doen om bij het oude kamp van Rue en mij te komen, nog niets geschoten heb. Als de beek wat zou bedaren, zouden we misschien kunnen vissen, maar nu is de stroming nog te sterk. Als we even stoppen om uit te rusten en water te drinken, probeer ik een oplossing te bedenken. Het liefst zou ik Peeta nu met een of ander simpel wortelgraafklusje achterlaten en gaan jagen, maar dan zou hij alleen een mes hebben om zich tegen Cato's speren en uitzonderlijke kracht te verdedigen. Dus wat ik nu eigenlijk zou willen, is hem ergens veilig verstoppen, gaan jagen, en dan weer terugkomen om hem op te halen. Maar ik heb zo'n vermoeden dat zijn trots dat voorstel niet zo leuk zal vinden.

‘Katniss,’ zegt hij. ‘We moeten ons opsplitsen. Ik weet dat ik alle dieren wegjaag.’

‘Alleen omdat je gewond bent aan je been,’ zeg ik grootmoedig, want het is echt wel duidelijk dat dat maar een klein gedeelte van het probleem is.

‘Dat weet ik wel,’ zegt hij. ‘Als jij me nou eerst wat planten laat zien die ik kan plukken en daarna alleen verdergaat, dan maken we ons allebei nuttig.’

‘Niet als Cato langskomt en je vermoordt.’ Ik probeer het op een aardige toon te zeggen, maar het klinkt nog steeds alsof ik hem een zwakkeling vind.

Tot mijn verbazing lacht hij alleen maar. ‘Hoor eens, ik kan Cato wel aan. Ik heb toch al eerder met hem gevochten?’

Ja, en dat pakte ook al zo fantastisch uit. Toen lag je uiteindelijk op een modderige oever dood te gaan. Dat zou ik willen zeggen, maar ik kan het niet. Hij heeft tenslotte wel mijn leven gered door Cato aan te vallen. Ik probeer een andere tactiek. ‘En als je nou eens in een boom klimt en de wacht houdt terwijl ik jaag?’ zeg ik, en ik doe mijn best om het als een heel belangrijke taak te laten klinken.

‘En als jij mij nou eens laat zien wat er hier eetbaar is en dan het vlees gaat halen?’ zegt hij op dezelfde toon als ik. ‘Maar niet te ver weg, hè – stel dat je hulp nodig hebt.’

Ik zucht en laat hem wat wortels zien om op te graven. We hebben inderdaad eten nodig, dat staat als een paal boven water. Met één appel, twee broodjes en een klodder kaas ter grootte van een pruim zullen we het niet lang uithouden. Ik moet maar in de buurt blijven en hopen dat Cato hier ver vandaan is.

Ik leer hem een vogeldeuntje – geen wijsje zoals dat van Rue, maar een eenvoudige roep van twee tonen – waarmee we elkaar kunnen laten weten dat alles in orde is. Dat gaat hem gelukkig goed af. Ik laat hem achter met de rugzak en ga op pad.

Ik voel me weer elf jaar oud, dit keer niet gebonden aan de veiligheid van het hek maar aan Peeta, en ik geef mezelf niet meer dan twintig, misschien dertig meter om te jagen. Maar zodra ik bij hem vandaan ben, komt het bos vol dierengeluiden tot leven. Gerustgesteld door zijn regelmatige gefluit mag ik van mezelf iets verder weg, en algauw word ik beloond met twee konijnen en een dikke eekhoorn. Ik besluit dat het wel genoeg is. Ik kan nog strikken zetten en misschien wat vis vangen. Met Peeta's wortels erbij kunnen we weer even vooruit.

Terwijl ik het korte stukje terugloop, besef ik dat we al een tijdje geen tekens meer hebben gegeven. Als er geen antwoord komt op mijn gefluit begin ik te rennen. Binnen een mum van tijd heb ik de rugzak gevonden met een keurig bergje wortels ernaast. Het stuk plastic ligt uitgespreid op de grond zodat de zon bij de bessen kan komen die erop liggen. Maar waar is hij?

‘Peeta!’ roep ik in paniek. ‘Peeta!’ Ik draai me om naar een ritselende struik en schiet bijna een pijl door hem heen. Gelukkig geef ik op het laatste moment een ruk aan mijn boog zodat de pijl blijft steken in de stam van een eik links van hem. Hij springt achteruit en smijt een handvol bessen tussen de bosjes.

Mijn angst komt er als woede uit. ‘Wat doe je? Je zou hier zijn, in plaats van een beetje door het bos te rennen!’

‘Ik heb bessen gevonden bij de beek,’ zegt hij, duidelijk in de war door mijn uitbarsting.

‘Ik heb gefloten. Waarom foot je niet terug?’ snauw ik.

‘Ik heb het niet gehoord. Het water maakt te veel herrie, denk ik,’ zegt hij. Hij komt naar me toe en legt zijn handen op mijn schouders. Dan pas voel ik dat ik sta te trillen.

‘Ik dacht dat Cato je had vermoord!’ schreeuw ik bijna.

‘Nee joh, er is niets aan de hand.’ Peeta slaat zijn armen om me heen, maar ik reageer niet. ‘Katniss?’

Ik duw hem weg en probeer mijn gedachten op orde te krijgen. ‘Als twee mensen een teken afspreken, dan blijven ze binnen gehoorafstand. Want als een van de twee geen antwoord geeft, dan zit diegene in de problemen, oké?’

‘Oké!’ zegt hij.

‘Oké. Want dat is met Rue ook gebeurd, en ik heb gezien hoe zij doodging!’ zeg ik. Ik draai me om, loop naar de rugzak en draai een verse fles water open, hoewel die van mij nog niet eens leeg is. Ik ben nog niet zover dat ik hem kan vergeven. Dan zie ik het eten liggen. De broodjes en appels zijn onaangeroerd, maar een deel van het toch al kleine stukje kaas dat we nog hadden is verdwenen. ‘En je hebt zonder mij gegeten!’ Het kan me eigenlijk helemaal niet schelen, ik wil gewoon ergens anders boos om zijn.

‘Hè? Nee, niet waar,’ zegt Peeta.

‘O, dan hebben de appels de kaas zeker opgegeten,’ zeg ik.

‘Ik weet niet wie of wat de kaas heeft opgegeten,’ zegt Peeta langzaam en duidelijk, alsof hij zijn best doet om niet kwaad te worden, ‘maar ik ben het niet geweest. Ik was hier bij de beek bessen aan het verzamelen. Wil je er een paar?’

Eigenlijk wel, maar ik wil me niet te snel laten vermurwen. Ik loop wel naar hem toe om ze te bekijken. Deze soort heb ik nog nooit gezien. Of toch wel. Maar niet in de arena. Dit zijn niet de bessen van Rue, hoewel ze er heel erg op lijken. Ze komen ook niet overeen met de vruchten die ik bij de training heb gehad. Ik buk me en pak er een paar op, rol ze tussen mijn vingers heen en weer.

Mijn vaders stem klinkt in mijn hoofd. ‘Deze niet, Katniss. Deze nooit. Dit is nachtschot. Je bent dood voor ze je maag bereiken.’

Op dat moment gaat het kanon af. Ik draai me met een ruk om, in de veronderstelling dat Peeta in elkaar zal zakken, maar hij trekt alleen zijn wenkbrauwen op. De hovercraft verschijnt ongeveer honderd meter verderop. Wat er nog over is van het dunne, uitgemergelde lichaampje van Vossensnuit wordt de lucht in getild. Ik zie haar rode haar glanzen in het zonlicht.

Ik had het kunnen weten toen ik de gehalveerde kaas zag…

Peeta grijpt me bij mijn arm en duwt me naar een boom. ‘Klimmen. Hij kan hier elk moment zijn. We maken meer kans van bovenaf als we met hem moeten vechten.’

Ik houd hem tegen, plotseling heel kalm. ‘Nee, Peeta, Cato heeft haar niet gedood. Dat heb jij gedaan.’

‘Hè? Ik heb haar sinds de eerste dag niet eens meer gezien,’ zegt hij. ‘Hoe zou ik haar nou vermoord moeten hebben?’

Als antwoord op zijn vraag laat ik hem de bessen zien.