6 Zondag

De wereld was heerlijk om in te leven! Er was nooit regen of somberheid of duisternis, er was nooit zorg, angst of verdriet geweest. Want scheen de zon niet prachtig, en wandelde zij niet ergens buiten? Helemaal buiten, denk eens aan, waar de hoge bomen groeien, en bovendien aan de hand van haar vader! Niet alleen dat Mike volmaakt nuchter was, maar hij had een nieuw pak aan, en om zijn keurig uiterlijk te voltooien droeg hij niet de gebruikelijke pet, maar een deukhoed. Mary Anns blikken gingen voortdurend van zijn gezicht naar die hoed, en haar hart zwol zozeer van trots dat het uit haar borst dreigde te springen. O, wat zag hij er prachtig uit met die nieuwe hoed! Nooit, nooit en nergens ter wereld was er iemand geweest die er zo geweldig uitzag als haar vader! Er was maar één klein wolkje aan de hemel: Sarah Flannagans ogen hadden al die glorie niet aanschouwd. Voor ze van huis waren vertrokken, had ze Sarah naar de mis zien gaan, en ze had verzuimd er haar vader toe te brengen op hun tocht naar buiten de omweg langs de kerk te maken, in de hoop dat zij Sarah zouden tegenkomen als zij eruit kwam. De gedachte aan haar vijandin deed Mary Ann voor de zoveelste keer voorzichtig haar hand naar haar achterhoofd brengen, om de buil te voelen die zelfs na een week maar weinig in omvang was verminderd. Ze raakte die buil bijna liefkozend aan, want had ze hem niet opgelopen bij de verdediging van haar vader? De morgen die op de gebeurtenissen van de kroningsdag was gevolgd, had Sarah haar in een hoek gedreven, ergens op het paadje tussen het magazijn van Tullis' kroegje en de muur van Colyers achtererf. Daar in dat nauwe gangetje had ze haar tegen de muur gedrukt en haar daar vastgehouden, en in een taaltje waarvoor ze op school danig op haar nummer zou zijn gezet, had ze Mike ervan beschuldigd dat hij haar vader dronken had gevoerd en haar moeder bijna een beroerte had bezorgd, en dat hij hen allemaal de halve nacht uit bed had gehouden en, wat nog erger was, dat hij haar vader voor het eerst in jaren de ochtendploeg had laten missen, omdat zijn hoofd zo'n zeer deed dat hij het niet van het kussen kon oplichten. Mary Ann had deze beschuldigingen vierkant ontkend en ze had verklaard dat haar vader broodnuchter was geweest, zoals iedereen in de straat wel wist, en dat hij nooit in een kroeg was geweest of zelfs maar aan bier had geroken. Maar meneer Flannagan? Die had zich schandelijk aangesteld. Had ze niet met haar eigen ogen gezien hoe hij door zijn vrouw het huis was binnengesleept? Dat was toen haar vader hen allemaal had meegenomen om naar het vuurwerk te gaan kijken. En wat had meneer Flannagan niet een figuur geslagen toen hij ruzie had gemaakt met mevrouw Flannagan, omdat hij met haar vader mee wou! Dat Sarahs woede haar er alleen maar toe bracht Mary Anns hoofd enige keren achter elkaar tegen de muur te rammeien, was wel een sprekend bewijs voor Sarahs zelfbeheersing. Of ze deze beheerste wraakneming zou hebben voortgezet tot ze Mary Anns algehele bewusteloosheid zou hebben bewerkstelligd, zullen we nooit te weten komen, want het hulpgeschreeuw van Mary Ann riep mevrouw Colyer naar buiten, en met tegenzin zette Sarah het op een lopen. De houding van haar ouders ten aanzien van deze aanval was Mary Ann niet geheel duidelijk. Zelfs haar vader toonde weinig meegevoel, en haar moeder vertoonde niet de minste neiging om naar mevrouw Flannagan te gaan en haar de waarheid eens te zeggen. Zij voelde dat er ergens iets onrechtvaardigs was, dat ze echter niet kon verklaren, zelfs niet tegenover zichzelf. Maar van één ding was ze zeker: ze had die reusachtige buil op haar hoofd gekregen en was bijna gestorven bij de verdediging van haar vader. 'Daar is de boerderij,' zei haar vader. 'O.' Mary Ann keek over de geelgroene velden naar het roodbakstenen huis en vroeg: 'Is het huisje even groot?' 'Nee. Nee, natuurlijk niet,' zei Mike. 'Je weet toch wel hoe groot die landarbeiderswoningen zijn? Zo iets als die kleine huisjes aan de kade, hoogstens twee of drie kamertjes. Maar er is meestal een behoorlijk stukje grond bij.' 'En hoe kom ik dan op school?' 'Je zult met de bus moeten gaan. Maar wacht even, ik heb die baan nog niet!' De verandering in de toon van haar vader maakte dat ze onderzoekend naar hem opkeek. Zijn glimlach was verdwenen en zijn gezicht had iets stijfs en straks gekregen dat de schaduw van angst een ogenblik deed terugkeren en de zon verduisterde. Snel nam ze haar toevlucht tot een schietgebedje, dat hij de baan zou krijgen. Er was geen levend wezen op het erf van de boerderij te zien, behalve een zeug, waarvan de buik bijna over de grond sleepte, en die aanblik haalde Mary Ann uit haar bezorgd gesprekje met de Heilige Familie. Ze had nog nooit zo'n vet varken gezien. Ze staarde er verbaasd naar, geboeid door de enorme hoeveelheid schommelend vlees. Mike liet haar aan haar verbazing over en ging naar een stenen koestal toe, die daar in al zijn nieuwheid naakt en kaal afstak bij de verweerde, een beetje bouwvallige gebouwen rondom het erf. 'Meneer Campbell?' Hij richtte het woord tot een man die juist het mondstuk van een buis stond af te schroeven. De man draaide zijn hoofd om en zei kort: 'Jawel, ik ben Campbell. Wat is er?' De toon bracht Mike even van zijn stuk, maar hij ging op de man toe en zei beheerst en enigszins op zijn hoede: 'Ik kom voor die baan; ze zeiden dat u een knecht nodig had.' 'O, kom je daarvoor.' Campbell ging rechtop staan, zijn ogen nog op het mondstuk gevestigd. 'Je bent te laat, ik ben al bijna een week voorzien.' De uitdrukking op Mike's gezicht veranderde niet, maar hij bleef staan kijken naar het gebogen hoofd van dit kleine mannetje, en spande zich tot het uiterste in een opkomende driftbui te beheersen. Hij kreeg het baantje dus niet. Dat was natuurlijk erg. Toch was hij nu tot op zekere hoogte aan teleurstellingen gewend geraakt, maar de onverschillige toon van de man maakte hem woedend. De boer had nog steeds zijn volle aandacht bij het mondstuk en het leek wel of hij alleen was, of er niets anders voor hem bestond dan het monstuk van die elektrische melker. Mike draaide zich op zijn hielen om en liep de stal uit, over het erf naar de weg. Onder het lopen stak hij zwijgend zijn hand uit naar Mary Ann. Zijn terugkeer kwam zo vlug en onverwacht dat zij haar aandacht slechts met moeite van het varken kon losmaken en tot zich liet doordringen wat deze snelle aftocht wel moest betekenen. Ze ging naar hem toe en legde haar hand in de zijne. Hij nam zulke grote stappen dat ze moest hollen om bij te blijven. Ze zag wel dat hij woest-nijdig was dat was zijn eigen uitdrukking om zijn stemming te beschrijven en ze was zo verstandig hem niet verder te ergeren door het stellen van onnozele vragen. Ze waren de weg al een eindje afgelopen toen ze hoorden roepen: 'Hé, hé daar, jullie!' Mike draaide zich langzaam om, bleef even stilstaan en ging toen terug naar de boer. Ze stonden op enkele meters van elkaar stil en zonder nadere inleiding zei de boer: 'De oude Lord zal wel mensen nodig hebben. Hij heeft de boerderij van Coffin gekocht. Weet je waar Lord woont?' Mike knikte. 'De hoeve is juist gisteren verkocht. Coffin neemt al zijn mensen mee. Er komen daar twee woningen leeg... ik neem aan dat je een woning wilt hebben?' 'Jawel.' 'Nou, dan zou ik het daar eens proberen.' En toen hij zich omkeerde zei hij, als om zijn eerder gebrek aan belangstelling te verklaren: 'Ik heb last met die nieuwe melkmachine. Ik kan er nog niet goed mee overweg.' Hij was alweer bijna bij het hek van zijn boerderij toen Mike riep: 'Dank u wel.' De man hief de hand ten groet. Mike en Mary Ann gingen weer op weg. 'Gaan we nu naar meneer Lord, vader?' 'Nee.' 'Waarom niet?' 'Omdat het niets zou uithalen.' 'Waarom niet?' 'Och kind!' Mike maakte een ongeduldige hoofdbeweging 'Als er nu een huisje is, vader?' 'Je weet toch wie meneer Lord is, niet?' Op dat ogenblik wist Mary Ann dat niet. Ze moest even in haar herinnering graven... meneer Lord?... meneer Lord...? O ja. Ze lachte even. 'Dat is die man met die hoge stenen muren om zijn huis en die hoge bomen. Je ziet het huis niet. Het is daar ergens achter het kerkhof.' Mike knikte. 'En dan heeft hij nog een stuk bos verderop met prikkeldraad er omheen. Je kunt er niet inkomen.' Mike knikte weer. Maar Mary Ann kon niet inzien waarom dit er hen van zou weerhouden een bezoek bij meneer Lord te gaan brengen. Haar verstand trachtte alles te begrijpen wat haar vader ongezegd had gelaten. Toen, opeens, begreep ze het. Meneer Lord was... de Lord. Dat was de bijnaam die de mannen op de werf hem gaven, en haar vader had een tijd geleden op de werf van Lord gewerkt. En hij was er weggegaan in die tijd toen hij het aldoor over zijn theorieën had. Meneer Lord en de Lord waren een en dezelfde persoon! De moed zonk haar in de schoenen, en alle hoop op het huisje vervloog. Ze stapten in een bus die hen naar Hebburn bracht en dan verder naar Jarrow, en toen zij op de hoek van een straat uitstapten, zei Mike: 'Loop jij maar door naar huis, ik kom zo.' En na hem een enkele lange blik te hebben toegeworpen, wendde Mary Ann zich zwijgend af. De zon was weg, de dag was somber, bijna duister geworden. Ze liep door de lege straten. De winkels waren dicht en er zat zelfs niemand op een stoep, omdat het zondag was! Overal leek het kil en verlaten, en de atmosfeer maakte haar somberheid nog erger, zodat ze het op een lopen zette om de veiligheid van de keuken en de troostrijke aanwezigheid van haar moeder te gaan opzoeken. Maar toen ze in haar eigen straat kwam, begon ze plotseling langzamer te lopen, want daar zag ze hier en daar groepjes mensen staan. Er moest ergens ruzie zijn geweest, dacht ze. Maar toch zeker niet op zondag! Je kon tot heel laat in de nacht van zaterdag op zondag ruzies horen, en dat was volmaakt in orde, maar op zondag... dat was onbehoorlijk! Enigszins zelfvoldaan bedacht ze dat het in elk geval niet in hun gezin kon zijn. Nee, maar het was wel in Mulhattans Hall! Toen ze in de buurt van haar huis kwam, kreeg ze hiervoor verscheidene aanwijzingen, maar steeds groter werd haar verbazing toen ze de trap opging en hoorde dat het gekijf regelrecht van boven kwam. Het was mevrouw McBride die daar stond te schreeuwen. Ze liep de open deur van juffrouw Harper en die van de Quigley's voorbij, en toen ze op haar eigen portaal arriveerde, stond mevrouw McBride tegen haar moeder te schreeuwen: 'Waarom heb je het me niet verteld? Je had me toch zeker wel kunnen waarschuwen?' Ze bleef in de open deur naar hen staan kijken. Mevrouw McBride kwam blijkbaar zo uit de kerk, ze had die nauwe zwarte mantel aan en het zwarte vilthoedje, dat ze alleen zondags opzette. Haar moeder droeg het grote huishoudschort dat ze voordeed als ze voor het eten zorgde. Ze had een pannelap in de ene hand, die ze steeds door de andere hand heentrok, maar ze gaf mevrouw McBride geen antwoord. 'Iedereen wist het, behalve ik!' schreeuwde Fanny. 'En ik zou er nóg geen steek van hebben geweten als ik Mary Prout niet iets had horen zeggen. Ze stond bij de kerkdeur met May Brice te praten. "Ga bij het Leger, dan zie je iets van de wereld," zei ze, "en ga bij het Leger des Heils, dan zie je iets van de andere wereld! Wacht maar tot onze Fanny er de lucht van krijgt, dan zal die Jack niet weten wat hem overkomt." Nou, het duurde maar even of ik had het eruit gekregen, en ik viel bijna dood neer toen ik het hoorde! Ik zette haar flink op haar nummer, want ik geloofde er geen woord van! Maar men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan! Daarom maakte ik dat ik thuiskwam en voelde hem aan de tand. En hij viel door de mand!' Ze bleef een ogenblik zwijgen en haar blik werd somber. Ze zag weer de verbazing op het gezicht van haar zoon en voelde weerde brandende pijn die zijn woorden haar hadden gedaan. 'Jawel, het is Joyce Scallen. En ik ga met haar trouwen ook. Probeer jij me maar eens tegen te houden! En als je die scherpe tong van je begint te roeren, doe ik het meteen, dan wacht ik geen dag meer.' Maar haar tong was haar enige wapen, het enige wapen dat zij kende, en ze had er hem mee gegeseld, en niet hem alleen, maar de hele familie van Joyce. Lizzie zei zacht: 'Misschien komt het allemaal heel goed terecht. Geef ze de kans.' 'De kans! De kans om wat te doen, nou vraag ik je! Om een hel van hun leven te maken? Wat voor kansen op geluk zijn er nu voor een heilsoldate met een katholiek... want zij wil natuurlijk niet katholiek worden. Weet je wat haar oude vader tegen me zei? Het moet wel de wil van God zijn, zei hij. En hij zei dat God doende was Jack de weg te wijzen en dat hij nog gered zou worden op die manier!' 'Zie je wel?' zei Lizzie. 'Die Scallen neemt het rustig op. Je maakt een betere kans bij Jack als jij het ook wat kalmer opneemt. Dan zou je die oude Scallen een slag voor blijven.' 'Dus je denkt er net zo over als ik!' riep Fanny. 'Je denkt dat-ie iets bedoelt met wat hij zei? Misschien heeft hij er al die tijd al van geweten, al zei hij dat het niet zo was!' Ze wierp haar korte armpjes wijd uiteen en sloeg de ogen ten hemel. 'O, wat moet ik toch doen? Voor je het weet, zie je onze Jack nog vooraan lopen bij de muziek en op die grote trommel beuken, en ik durf niemand aan de hele waterkant meer onder ogen te komen.' Hoe ze ook haar best deed, Lizzie kon een glimlach niet onderdrukken, maar haar medeleven met de oude vrouw was oprecht, en zo sterk dat zij haar bij haar voornaam noemde toen ze zei: Tob er nu maar niet over, Fanny. Hij doet vast geen gekke dingen. Hij is een verstandige jongen, die Jack van jou. Heb alleen maar een beetje geduld met hem.' 'Geduld!' Fanny sprak nu veel zachter. Ze zag er opeens uit als een ingezakte pudding. 'Ik heb altijd geduld met hem gehad. Kijk, als onze Phil dit had gedaan, dan had ik het me nog kunnen begrijpen. Maar Jack... nee, van hem niet.' Hoofdschuddend ging ze naar de deur en zei nog: 'Dat komt er nu van als je niet naar de mis gaat en je plichten verwaarloost. Twee jaar geleden is hij voor het laatst ter communie geweest.' Ze bleef even bij Mary Ann staan en zei met gebroken stem: 'Er zijn erger dingen dan drank, liefje. Onthoud dat maar.' Ze streek haar over de haren en ging toen met trage stap de trap af. Mary Ann keek haar na. Ze had een brok in haar keel, wel zo groot als een ei mevrouw McBride huilde! Haar moeder stond bij de tafel te wachten tot ze iets zou zeggen, maar ze kon geen woord uitbrengen, en Lizzie vroeg: 'Hij heeft het zeker niet gekregen?' Ze schudde het hoofd. 'Waar is hij?' 'Ergens bij de bushalte. Hij blijft niet lang weg.'  Lizzie wendde zich af en Mary Ann zei: 'Die boer was wel aardig... het speet hem, en hij vertelde vader iets over een andere baan.' 'Waar?' Lizzie wendde zich weer naar Mary Ann toe. 'Bij meneer Lord.' 'Meneer Lord?' 'Ja, daar ergens achter het kerkhof.' 'Die man van de werven?' 'Ja, die. Vader zei dat het niets zou uithalen.' 'Daar had hij gelijk in.' Mary Ann volgde haar moeder met de ogen toen zij de bijkeuken inliep... Zij zag er ook al zo ineengezakt uit. Er was geen troost of veiligheid, zelfs hier niet, en de hele wereld moest wel droevig zijn als mevrouw McBride huilde.