In afwachting
Rodney stond op zijn stok geleund uit het raam van de zitkamer van de Davidsons te staren. In de diepte stroomde de rivier de Don bij laag water traag tussen de modderige oevers, rechts lag het Salt Grass, een kale rij lage heuvels in de verte begrensd door de huizen van Jarrow. Dit was wel het meest deprimerende uitzicht dat hij in de hele wereld kende. God, als hij hier maar weg zou kunnen komen en er nooit meer mee geconfronteerd zou worden.
Peggy Davidson kwam met een blad in haar hand de kamer binnen.
“O Rodney,” riep ze uit, “waarom sta je? Ga alsjeblieft zitten en leg je been hoog... Peter zal woedend op je zijn.”
“Ik verafschuw jullie uitzicht, Peggy,” zei hij terwijl hij zich van het raam keerde.
“Ja, dat is afschuwelijk hè? Ik zie het geloof ik niet meer... Ga nu zitten, Rodney... Hier... vooruit.” Ze tikte uitnodigend op de kussens van een ligstoel.
“Je kunt dus met iets om je heen leven wat je op den duur niet meer ziet noch voelt?”
“Ja, dat geloof ik wel... Luister eens, ik ben niet van plan me om half elf ’s ochtends tot een discussie te laten verleiden. Ga zitten en drink deze bouillon. Denk eraan dat je Peter hebt verleid je naar beneden te laten gaan op voorwaarde dat je zeker nog een week zoveel mogelijk rust houdt.”
Rodney glimlachte tegen haar en ging zitten. “Ik vraag me dikwijls af wat er van me was terechtgekomen zonder jou en Peter,” zei hij. “Dat vraag ik me dikwijls af, weet je!”
“God beschikt,” antwoordde ze.
“O, Peggy, dat klinkt of je een Ierse bent! Je komt hier uit de streek, dat weet je best.”
“Ja en daar ben ik trots op.”
Peggy voelde zich opgelucht dat zijn toon, al was het dan maar even, schertsend was geweest. Zij maakte zich evenals Peter zorgen over hem. Hoezeer ze ook op hem gesteld waren, ze zouden allebei graag zien dat hij voor de verandering eens een tijdje op reis ging. Maar er was niets dat er hem toe kon verleiden erover te praten. Een paar maanden geleden toen zijn hart van ellende zowat brak, was hij naar zijn eigen familie gegaan, waarschijnlijk om er de winter door te brengen. Maar hij was binnen de veertien dagen terug gekomen en had zodoende op het nippertje een ernstige instorting voorkomen... O, dacht Peggy, als ik maar wist waar die dwaas van een vrouw was! Waarom kwam ze niet terug?
Rodney zat te denken... Peggy ziet dit uitzicht niet omdat ze gelukkig is. Gelukkig!... Dat woord alleen maakte hem weer bedroefd en in zijn hoofd weerklonk de voortdurende echo van zijn vraag: Waar ben je, Kate? Waarom kom je niet terug? Je moet toch weten dat je nu kunt terugkomen. De afgelopen nacht had hij weer diezelfde steeds terugkerende droom gehad. Hij werd wakker in de zekerheid dat ze naast hem lag en hij genoot van de ontspanning en de extase van haar aanwezigheid, maar dat duurde slechts enkele ogenblikken want onmiddellijk daarop realiseerde hij zich de werkelijkheid en daarmee keerde de wanhoop terug. Die droom had hij de eerste keer gehad nadat zijn voet was geamputeerd. Hij hoefde maar weg te soezen en Kate was bij hem. Dan werd hij wakker en riep haar. De mannen om hem heen reageerden er niet op. Het roepen van namen was een fase die ze allemaal doormaakten.
Krijgsgevangen zijn is altijd een hel, maar hulpeloos in bed liggen en moeten toezien dat ze maar raak amputeren en dat je geen woord in te brengen hebt, is een onbeschrijflijke hel. Hij wist niet waarom ze zijn linkerarm niet ook hadden geamputeerd. Ze bereidden hem er wel op voor en de gedachte wat dat voor hem zou betekenen maakte hem zowat gek. Hij keek nu naar die arm, die praktisch onbruikbaar naast hem lag. Die verlamming irriteerde hem zo dat hij er geen woorden voor kon vinden, de arm had geen enkele zin meer, die was als het ware een dood ding geworden, dat zelfs geen pijn deed, terwijl de voet die geamputeerd was aanhoudend pijn veroorzaakte.
Een simpele voorbijganger wekte zijn jaloezie al op, een voortwaggelende dronken arbeider bracht dat eeuwige woordje ‘waarom?’ op zijn lippen. Hij had zijn armen en benen nodig, ze konden nog zo veel goeds tot stand brengen. Nu was hij praktisch nutteloos geworden.
Gedurende deze periodes van zelfbeklag begon hij zichzelf duidelijk te maken dat het ook twee armen en twee voeten had kunnen zijn.
Toen de afschuwelijke noodzaak dat beide armen of beide voeten geamputeerd zouden worden tot hem doordrong, had zijn geest zich afgesloten, zijn medelijden had geweigerd die gedachte te aanvaarden. Bij dergelijke gelegenheden kon medelijden jezelf en de mensen om je heen te gronde richten. Je gaf er op een speciale manier uiting aan: je lachte, je vloekte, je schold en je pestte. Dat hield je min of meer in evenwicht. De Duitse dokter, herinnerde hij zich, vloekte noch schold. Die was beleefd, ijzig en had altijd haast.
Welke uitwerking de gebeurtenissen van het afgelopen jaar op zijn verzwakt gestel zou hebben gehad als Peter en Peggy Davidson er niet waren geweest om hem te steunen, durfde hij zich zelfs niet indenken. Stella’s veranderde houding bij zijn terugkeer in Engeland was verontrustend, haar vriendelijkheid en bezorgdheid maakten hem verlegen en verloren. Ze wimpelde de gedachte aan een verpleegster af en stond erop zelf voor hem te zorgen. Haar voortdurende aandacht en het voorkomen van welke behoefte dan ook, wakkerden beslist het vuur van zijn uitgedoofde liefde voor haar niet aan, ze gaven hem juist een erg onbehaaglijk gevoel. Ze hadden geen brieven gewisseld gedurende zijn afwezigheid totdat hij even voordat hij zich voor Engeland inscheepte een alleraardigste brief van haar had gekregen. Uitgaande van het feit dat een vos wel zijn haren maar niet zijn streken verliest, had hij zich afgevraagd wat de reden voor deze houding was.
Zijn hele denken was gericht op het weerzien met Kate, schrijven ging niet meer want een brief zou moeten worden gepost en Stella week niet van zijn zijde. Vandaar dat hij Peter zijn probleem voorlegde, die zich niet verwonderd toonde, noch raad gaf, alleen maar zei dat hij persoonlijk Kate zou gaan opzoeken en hem dan haar reactie zou vertellen.
Het nieuws dat Peter hem bracht was zo alarmerend dat Rodney tegen alle goede raad in al heel gauw wanhopige pogingen deed op zijn kunstvoet te lopen. Stella deed alles wat ze maar kon om zijn bewegingsvrijheid te beperken, het ontbrak er nog maar aan dat ze hem in zijn kamer opsloot.
Toen Rodney dan tenslotte kans zag de vijftien straten te bereiken, maakte mevrouw Mullen hem de oorzaak van Stella’s houding en Kates verdwijning duidelijk.
“Ze moet wel onmiddellijk werk hebben gekregen, dokter,” zei ze, “want ik kreeg gisteren deze brief waarin de vier pond zaten die ik haar had geleend. Ze heeft er zoals u ziet geen afzender op gezet, maar het poststempel is Londen.”
Van mevrouw Mullen was hij rechtstreeks naar Peter gegaan en had hem gevraagd of hij enige tijd mocht komen logeren omdat hij wist dat hij met de huidige wetenschap Stella niet meer om zich heen kon verdragen. Stella reageerde niet op deze verhuizing totdat ze hoorde dat John Swinburn bij Rodney was geweest en hem gevraagd had te scheiden.
Rodney had zich niet op Stella’s bezoek kunnen voorbereiden. Ze leek een tot mens geworden massa witgloeiende lava. In haar woede ontkende ze alles wat Swinburn had gezegd. Ze had haar koele masker afgelegd. Hij zag nu een vrouw voor zich die ondanks zijn kennis van haar persoonlijkheid volkomen nieuw voor hem was. Ze zei dat ze hem zou ruïneren, dat hij nooit meer een praktijk zou kunnen beginnen. Hij had ten antwoord gegeven dat zo iets hoe dan ook al dubieus was.
“Er zijn andere gebieden van de medische wetenschap die je vroeger al graag wilde exploreren, weet je nog wel?” zei ze. “Ik heb de macht al die gebieden af te sluiten. Los van je ongeoorloofde relaties met een dienstbode waarover de hele stad praat, is er dit ook nog!” Ze liet hem een kopie, zoals zij het noemde, van een brief van Lady Cuthbert-Harris zien.
Rodney voelde een schok en was zichtbaar ontdaan.
“Je weet dat het allemaal gelogen is,” zei hij.
“Natuurlijk,” antwoordde Stella, “en je zult kunnen bewijzen dat het een leugen is, maar niet dan nadat ik je zo door het slijk heb gehaald dat je niet meer in staat bent die modder van je af te krabben.”
De inhoud van deze brief en het stof dat die zou doen opwaaien wanneer hij gepubliceerd werd, hingen als een donkere wolk boven zijn hoofd. Toen Stella het had over die andere gebieden van de medische wetenschap die voor hem open lagen doelde ze op zijn plannen waarover hij zo dikwijls met haar had gesproken en die hij, nu hij invalide was, vermoedelijk zou willen uitvoeren. Die plannen hadden te maken met zieke kinderen, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Kinderpsychologie was voor hem belangrijker, wist hij nu al enige tijd, dan de zorg voor uitgeputte lichamen en reumatische ledematen. Als hij zou kunnen voorkomen dat een aantal kinderen dat nu leefde de verslagen en zieke mensen van morgen werden, zou hij al iets bereiken. Die mogelijkheid wilde Stella hem ontnemen.
In weerwil van haar dreigementen, ging hij toch door op het getuigenis dat Swinburn hem had verschaft en vroeg echtscheiding aan. Het was wel vreemd dat hij op dit ogenblik Swinburn sympathieker vond dan ooit te voren, beslist niet omdat hij hem de mogelijkheid verschafte zich van Stella te bevrijden, maar omdat hij wist dat Swinburn het verschrikkelijk moeilijk had en dat hij trachtte het naar zijn inzicht beste te doen wat hij kon. Swinburn vertelde dat hij zijn liefde voor Stella niet kon overwinnen. Hij had zijn uiterste best gedaan, maar zonder enig effect, zijn gevoel voor haar overstemde al het andere, zijn carrière betekende niets voor hem tenzij met haar aan zijn zijde en hij stelde voor heel ergens anders opnieuw te beginnen.
Rodney had tot in het diepst van zijn ziel medelijden met hem. Hij wist dat Stella geen enkele man wat te geven had. Wat zij aanbood was een luchtspiegeling, maar die had het vermogen iedere man gek te maken zoals hij maar al te goed wist.
Dat het Barrington gek had gemaakt werd op tragische wijze duidelijk, want hoewel hij wist dat hij opzij was gezet door Swinburn, leek het kwaadaardige gezwel van zijn begeerte naar Stella te groeien al naar mate de kans op vervulling afnam. Het bereikte zijn climax toen hij haar een bezoek bracht nadat hij gelezen had over de echtscheidingsprocedure. Het resultaat van dit bezoek, Rodneys vrijheid door de dood van Stella in plaats van door echtscheiding, schokte Rodney zo dat hij gedurende enige tijd dacht dat ook hij zijn verstand zou verliezen.
Aan het eten sprak Rodney minder dan gewoonlijk. Kate nam zijn geest weer helemaal in beslag. Hij voelde zich aan deze omgeving gebonden in verband met haar. Een innerlijke stem zei hem dat ze, hoe onverklaarbaar dat ook leek, hier terug zou komen, zelfs naar de vijftien straten.
Hij werd zich pas bewust van de gevolgen van zijn zwijgzaamheid op de anderen toen hij Peter hoorde zeggen: “Snater niet zo voortdurend, Cathleen!”
Rodney richtte zich op. “Lieve hemel, Peter, snoer haar alsjeblieft niet terwille van mij de mond... Luister eens, lijkt het je ook geen tijd worden dat je eens ophoudt mij als een invalide te behandelen? Praat maar door, Cathleen!”
“Wie zegt dat ik het voor jou deed? Wat verbeeld je je wel, man. Ik heb een afschuwelijke ochtend gehad en nu wil ik wel even wat rust tijdens mijn maaltijd. Dat mondje staat nu eenmaal nooit stil.”
“Het kan u niet schelen, hè, oom Rodney?” vroeg Cathleen.
“Natuurlijk niet.” Hij lachte tegen haar en knipoogde.
“Oom,” zei Michael, “u moet eens gaan kijken naar die Meccano in een winkel in Kings Street in Shields. Dat is geweldig! Ze hebben er kranen van gebouwd die een schip lossen en vrachtauto’s laden, allemaal in een miniatuur haven. O, dat is het einde!”
“Het klinkt geweldig,” zei Rodney. Hij fluisterde voor iedereen verstaanbaar over de tafel: “Wat zou je ervan zeggen als we dokter Davidson vroegen ons van middag in de auto daarheen mee te nemen?”
“Geen sprake van!” riep David uit. “Nee, nee, ik heb het al zo verschrikkelijk druk en jij bent om zo te zeggen maar amper uit bed!”
“Hè, pappie!”
“Dat zou nou net datgene zijn wat een verstandige dokter zou adviseren,” zei Rodney, “verandering van omgeving. Ik heb er schoon genoeg van naar die vuile rivier van je te kijken.”
“Je mond houden, jullie twee,” riep Peter tegen Cathleen en Michael. “Als je verandering van omgeving wilt, kijk dan maar eens uit het raam achter,” zei hij tegen Rodney. “Vrouw,” - hij keek dreigend naar Peggy - “als jij niet voor wat meer rust bij de maaltijd kan zorgen, ga ik uit eten!”
Ze glimlachte vredig tegen hem. “Als we Rodney goed inpakken en achterin de auto zetten, zouden deze twee samen op het voorbankje kunnen,” - ze wees op de kinderen. “Ik zou niet weten waarom niet, tenslotte is het vandaag de dag vóór Kerstmis.”
“Ik moet visites afleggen, kindlief.”
“Nou, daarvan zullen ze je niet weerhouden, ze blijven rustig in de auto zitten wachten.”
“Nee, ik kan het echt niet doen! Als die twee naar Shields willen, laten ze dan de tram nemen. En jij” - hij knikte naar Rodney -“jij zou verstandiger moeten zijn!”
Ze keken hem allemaal zwijgend aan.
“Nou goed dan,” zei hij en zijn oude glimlach brak weer door,
“maar pas na de thee, ik heb eerst nog een macht visites in Jarrow af te leggen.”
De vrolijk versierde etalages, de levendige en drukke markt, de opwinding van de kinderen, leidden Rodney enige tijd helemaal af totdat de gedachte door hem heen schoot hoe heerlijk het zou zijn geweest als hij hier met Kate en Annie doorheen had kunnen rijden. Toch bleef hij terwille van de kinderen opgewekt doen, en misschien ook om Peter gerust te stellen. Maar gedurende de terugrit naar Jarrow voelde hij zich moe en leunde achterover in de kussens terwijl hij de kracht uit zich voelde wegvloeien.
Half achterom zei Peter: “Vind je het goed dat ik even naar iemand toega in de vijftien straten? Er is een vrouw daar die ik graag nog even wil zien, misschien voorkom ik daarmee dat ik later op de avond word weggeroepen.”
“Ga je gang,” zei Rodney. “Maak je over mij geen zorgen. Ga gerust.”
“Ik laat jullie hier op de hoofdweg achter,” zei Peter en zette de auto vlak langs het trottoir, “ze woont een paar huizen de Slade Street in.”
Cathleen liet zich op het bankje van haar vader glijden en kibbelde met Michael wie het eerst van hen beiden zou leren chaufferen toen Michael ineens uitriep: “Kijk eens, Cathleen! Kijk eens naar die ouwe vrouw daar, die is dronken! Ze houdt zich vast aan de lantaarnpaal.”
“Ja, je hebt gelijk, nou die heeft hem goed om. Kijk ze komt deze kant uit,” zei Cathleen en tuurde door de voorruit. “Kijk een stel jongens loopt achter haar aan, kijk, oom Rodney, ze valt bijna!”
Rodney boog zich voorover. Maar hij leunde vlug weer achterover toen hij zag dat de vrouw die zwaaiend in de lichtcirkel stond Dorrie Clarke was. Hij bad in stilte dat ze voorbij zou gaan en niet dicht bij de auto zou komen. Dit was de vrouw die zijn brieven had gelezen. Hij hoorde nog steeds Stella’s stem in zijn oren toen ze er passages uit voorlas en hem vertelde hoe zij in het bezit ervan was gekomen.
De kinderen zaten doodstil en keken naar de dronken vrouw, die tegen de jongens te keer ging. Toen ze bij de auto belandde, viel ze tegen de radiator en vloekte: “Wel Godverdomme! Een oude vrouw verbranden, kunnen jullie wel?”
Cathleen en Michael begonnen te grinniken en Dorrie Clarke balde een vuist tegen hen en riep: “Nog lachen ook hè? Dat noemen ze christelijk!” Ze hield haar gezicht dicht bij het raampje en schold: “Opscheppers, dat zijn jullie.” Haar hoofd waggelde heen en weer op haar vette hals. Ze gluurde achterin de auto.
Rodney deed of hij met gebogen hoofd de krant las, maar het licht van de lantaarn scheen op hem.
“Grote Goden!”
Rodney keek niet op en de kinderen hielden zich doodstil en keken met wijdopen ogen deels van plezier en deels van schrik.
“Ja, je kunt maar beter je hoofd buigen,” gilde Dorrie. “Ja, laat dat hoofd maar zakken, toe maar, dieper nog. Mijn tijd is gekomen! Ja zeker!... Ik heb gezegd dat ik wraak zou nemen en wat Dorrie Clarke zegt, dat doet ze... God ziet alles. Je dacht dat je een dokter was! Ha! Och man, je kon niet aan dokter Kelly tippen! En wat ben je nu?... Nog geen halve man!”
Rodney liet de krant zakken en staarde strak voor zich uit met een doodsbleek gezicht. Twee vrouwen kwamen Slade Street uit en haastten zich toen ze Dorrie te keer hoorden gaan, naar de auto.
“Ga daar weg, ouwe dwaas,” zei de een, “je brengt jezelf in moeilijkheden.”
“Wat?” Ze keerde zich tot hen. “Ik in moeilijkheden komen door die schoft de waarheid te vertellen? Blijf met je tengels van me af. Ik zal hem nog eens wat zeggen... over dat liefje van hem.”
“Mens, ga weg.”
“Laat me met rust! Blijf met je tengels van me af!” Ze rukte zich los en viel met een bons tegen het portier van de auto. Ze richtte zich op en keek weer door het raampje. “Die is er vandoor gegaan en heeft je in de steek gelaten hè? Die zit nu hoog en droog. Kate Hannigan wil geen halve man. En jij met je oproepen in de krant... Goeie God, wat een mop!”
“Kom terug, alles vergeven en vergeten,” zong ze en ze tikte de maat met haar vinger op het raampje. “Wat zou je geven als je wist waar ze was hè? Je overgebleven been zeker? Dorrie Clarke zou het je kunnen zeggen. Ja, dat zou ik kunnen. Wat zou je daarvan zeggen?”
Opeens werd ze bij de auto weggerukt en Peter zei: “Als dit nog eens gebeurt, mevrouw Clarke, stuur ik de politie op uw dak.”
Hij stapte in de auto zonder verder iets te zeggen en reed weg.
Dorrie Clarke leunde tegen de muur waartegen ze was terecht gekomen door zijn duw. “Weer zo’n vervloekte snob! De politie op mijn dak!”
“Jij zult nog eens met de gebakken peren blijven zitten, Dorrie,” zei een van de vrouwen.
“Weet je dan werkelijk waar Kate Hannigan zit?” vroeg een ander.
“Natuurlijk weet ze dat niet,” zei haar vriendin, “het zijn maar dronkemanspraatjes.”
“Dronkemanspraatjes!” gilde Dorrie. “Dronkemanspraatjes! Je denkt zeker dat ik niet weet waar ze zit. Nou, wacht maar... Ik weet wel het een en ander.”
“De dokter zou er heel wat voor over hebben daarachter te komen, Dorrie,” hield de vrouw vol.
“En ik zeker dat stinkgeld van hem aannemen!” schreeuwde Dorrie. “Ikke niet hoor! Zelfs... als ik van honger omkwam... als ik de goten afzocht naar een korst brood, zo...” Ze wilde op haar knieën gaan liggen, maar de vrouwen hielden haar overeind en zeiden: “Doe toch niet zo vervloekte stom, Dorrie!”
“Als hij mij een schaal vol goudstukken bood, zeg ik je en op zijn ene goeie been voor me knielde, dan nog zou ik... hem in zijn gezicht spuwen! Hij zal Kate Hannigan nooit krijgen... nooit! Weet je waarom?... Ze is dood! Hartstikke dood!”
“Dood!” riepen de vrouwen als uit één mond.
“Ja, dood,” zei Dorrie, “jullie denken dat ik dronken ben en dat het dronkemanspraatjes zijn... maar ik weet precies wat ik zeg... Ze is al een hele tijd dood... Begrijp je dat dan niet? Als ze niet dood was, zou ze al lang terug zijn en hem te grazen nemen. Maar ze is dood, ik weet zeker dat ze dood is en in het vagevuur brandt, de enige plaats voor haar.”
Eén van de jongens die haar waren gevolgd riep opeens: “Kijk daar eens!” Hij stootte de vrouw die het dichtst bij hem stond aan en wees naar de tram die aan de andere kant van de weg was gestopt.
“Grote God!” riep die uit. “As je me nou!”
Dorrie Clarke knipperde met haar kippige ogen en gluurde naar de naderende gestalte, haar wangzakken trilden en toen de lange vrouw en het meisje langs het groepje liepen, gleed ze langzaam langs de muur op de grond.