Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat bewoog zich in zijn bureaustoel op wieltjes iets naar achteren en keek glimlachend naar Vledder, zijn assistent, die zijn lenige vingers over het toetsenbord van zijn computer liet dansen.
‘Laat die razende computer van jou eens een paar minuten rusten,’ riep hij vrolijk.
‘Waarom?’ reageerde de jonge rechercheur enigszins verstoord. De Cock spreidde zijn armen.
‘Ik zit al een paar uur tegen die dode achterkant van jouw computer aan te kijken. Ik wil gewoon even met je babbelen.’ Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
‘Voor babbelen heb ik geen tijd!’
‘Zo?’
‘Ik heb nog een berg schrijfwerk af te maken,’ verzuchtte Vledder. ‘De officier van justitie heeft aanvullingen gevraagd op ons proces-verbaal in de zaak van die dartele weduwe.’ De jonge rechercheur plantte zijn ellebogen aan weerszijden van het toetsenbord, steunde met zijn kin op zijn vuisten en veranderde van toon.
‘Jij bemoeit je nooit met het opmaken van processen-verbaal en rapporten. Dat laat je altijd aan mij over. Met als gevolg, dat ik als het ware met mijn eigen handboeien aan dat toetsenbord ben gekluisterd.’
De meesmuilende toon ontging De Cock niet. Hij maakte een afwerend gebaar.
‘Ik ben een oude man,’ verdedigde hij zich. ‘Ik kan met die moderne technieken niet overweg. Bovendien heb ik te dikke vingers voor die toetsjes op zo’n toetsenbord. Toen ik bij de politie kwam, schreven wij de processen-verbaal en rapporten nog met de hand. En ik deed het goed, dat kan ik je wel vertellen, bovendien was mijn handschrift een plaatje. Maar met mijn vingers kwam ik al in de knoei toen de politie schrijfmachines in gebruik nam.’
Vledder lachte.
‘Steek je vingers eens omhoog.’
De Cock gehoorzaamde als een kind.
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Jouw vingers zijn helemaal niet te dik voor een toetsenbord,’ stelde hij vast. ‘Volgens mij is dat gewoon een stomme smoes van je om van het schrijfwerk af te komen.’ De Cock liet zijn handen zakken en bekeek de vingers van zijn linkerhand, toen die van zijn rechterhand. Hij trok zijn mondhoeken omlaag.
‘Geen stomme smoes,’ zei hij opkijkend naar Vledder. ‘Zo’n computer is voor mij ongrijpbaar, te ingewikkeld.’ Vledder boog zich langs zijn computerscherm iets naar hem toe.
‘Jij bent intelligent genoeg. Met een beetje inspanning kan jij die computer best bekwaam leren beheersen.’
‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg De Cock. ‘Je moet toch met je tijd meegaan,’ zei Vledder met enige nadruk. ‘Je kunt de computer in onze huidige samenleving niet meer negeren. Het is geen exclusief speeltje meer. Elk kind werkt tegenwoordig met een computer, dat doen ze al op de basisschool.’
De Cock grijnsde.
‘Ik ben geen kind van nu,’ reageerde hij opgewekt. ‘Naar mijn gevoel ben ik een man uit de negentiende eeuw... de eeuw van de trekschuit, de diligence en de Goudse pijp... een eeuw ook, waarin men geloofde dat de mens bezig was om naar een volmaakt wezen uit te groeien.’
Vledder keek hem peilend aan.
‘Hoe volmaakt?’
De Cock wapperde heftig met zijn handen. ‘Zo volmaakt als God dat bij Zijn schepping moet hebben bedoeld. Een evenwichtig mens, waaruit alle boosheid is verbannen.’
‘Een utopie!’
De Cock knikte met een droeve trek op zijn gezicht. ‘De twintigste eeuw met twee gruwelijke wereldoorlogen heeft
die droom van volmaaktheid wreed verstoord.’ Na een kleine pauze waarin het leek of hij terugdacht aan die tijd, ging hij verder.
‘Ik ben zo langzamerhand tot de overtuiging gekomen,’ sprak hij bitter, ‘dat de mens die gedroomde volmaaktheid nooit zal bereiken...’
Vledder keek hem schuins aan.
‘Wat heeft die Goudse pijp daar mee te maken, als ik vragen mag?’
Er gleed een lach over het gezicht van De Cock. ‘Een schitterende vondst uit de negentiende eeuw. Met de Goudse pijp,’ legde hij uit, ‘werd vooral tijdens roerige vergaderingen gerookt. Het roken van de Goudse pijp was dikwijls een verplichting om beladen vergaderingen te mogen bijwonen.’
‘Hoezo?’ Vledder raakte geïnteresseerd in de geschiedenisles van zijn leermeester.
‘De Goudse pijp had een dunne, vrij lange steel. Men moest er heel voorzichtig mee omgaan. Wanneer een man zijn waardigheid verloor, emotioneel reageerde en daarbij ongecontroleerde bewegingen maakte, dan was de kans groot dat de broze steel van zijn Goudse pijp brak.’
‘En?’
‘Schande!’ De Cock sloeg met zijn handen op zijn knieën. ‘Het was een bewijs dat die man nog ver van zijn volmaaktheid was verwijderd.’
Vledder trok een verongelijkt gezicht.
‘Onzin. Waarom zou een man zijn emoties niet mogen tonen, desnoods ten koste van een gebroken pijp?’ De Cock maakte een schouderbeweging en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat is nou de levende gedachte van de twintigste eeuw, een eeuw waar ik naar mijn gevoel per ongeluk in terecht ben gekomen. Ik ben simpel gezegd meer dan een eeuw te laat geboren. Ik hoor hier in feite niet thuis.’
‘Waarde collega,’ zei Vledder met gespeelde eerbied, ‘en daarom wil jij geen computerles nemen?’
De Cock schonk hem zijn beminnelijkste glimlach.
‘Ik heb jou toch! Een jonge man, verankerd in deze eeuw met alles wat daaraan kleeft.’
‘Zoals de liefde voor de computer?’
‘Zoals de liefde voor de computer,’ sprak De Cock traag knikkend.
Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’
Het klonk niet vriendelijk.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar op een eind in de veertig. Ze droeg een beregende rode cape met capuchon en halfhoge rode laarsjes. Toen ze naderbij stapte schoof ze haar capuchon naar achteren en zwaaide in dezelfde beweging de cape van haar schouders. De regendruppels kletterden op het marmoleum van de vloer.
Met de cape over haar rechterarm bleef ze bij het bureau van De Cock staan.
‘Bent u rechercheur De Cock?’
De oude rechercheur antwoordde niet direct. Hij had haar entree met een kennersblik gevolgd. Ze was, zo concludeerde hij, een goedgebouwde, aantrekkelijke vrouw met glinsterende bruine ogen en golvend kastanjebruin haar. Eindelijk keek hij haar aan. ‘Bent u rechercheur De Cock?’ herhaalde ze iets dwingender. De grijze speurder knikte.
‘De Cock met... eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij haast automatisch. Hij wees glimlachend voor zich. ‘En dit hier is mijn jonge collega Vledder, een tovenaar, een illusionist op de computer.’
De vrouw glimlachte stroef.
‘Men zei dat u zo zou reageren.’
‘Wie is men?’ vroeg De Cock olijk.
‘De mensen die mij hebben aangeraden om hier aan het bureau Warmoesstraat naar u te vragen.’
De Cock maakte een hoffelijk gebaar naar Vledder. ‘Wees zo vriendelijk en hang de natte cape van mevrouw even aan de kapstok, collega.’
Toen de jonge rechercheur met een verbaasde blik de cape van haar arm had genomen wees de grijze speurder naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats, mevrouw.’ De vrouw ging zitten en trok haar rok iets dichter naar haar knieën.
‘Ik... eh, ik wil u de vermissing van mijn man melden,’ sprak ze aarzelend.
‘Vermissing?’
‘Ja.’
‘Wie bent u?’ Het klonk zakelijk.
Er gleed een lichte blos over de wangen van de vrouw. ‘Neem mij niet kwalijk,’ sprak ze verontschuldigend. ‘Uiteraard. Ik had mij eerst aan u moeten voorstellen. Ik ben gehuwd met Richard van der Vaart. Wij wonen op de Nieuwendijk 750, boven, op de eerste en tweede etage. Onze zaak is beneden aan de straat. Mijn eigen naam is Arendje van Nijmegen.’ De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren. ‘Een mooie naam.’ Hij deed alsof hij de naam in zijn mond proefde als een bonbon en herhaalde hem. ‘Arendje van Nijmegen.’
De vrouw knikte met een zoete glimlach om haar lippen. ‘Dat vind ik zelf ook, en zo noem ik mij het liefst. Maar ik ga nu al ruim twintig jaar door het leven als mevrouw Van der Vaart. En dat heeft, vind ik, niet zo’n fraaie klank.’ De Cock kwam ter zake.
‘Meneer Van der Vaart wordt vermist?’
Arendje knikte, de glimlach was verdwenen. ‘Al ruim een week.’
‘Geen idee waar hij zich kan bevinden?’
‘Dan was ik er wel op afgegaan,’ reageerde Arendje scherp. ‘Het is in uiterste nood dat ik naar u toe kom. Sinds hij met de buurman is gaan tennissen, heb ik taal noch teken van hem vernomen.’
‘En wat zegt buurman?’
‘Herman Gorredijk zegt dat Richard al na een paar slagen de baan afl iep. Hij zou gezegd hebben: ik ga naar huis, ik voel mij niet lekker.’
‘Was uw man, Richard, niet met buurman Gorredijk meegereden?’
‘Richard was met zijn eigen auto. Hij wilde na het tennissen nog een paar leveranciers bezoeken.’
‘Wat is het voor een wagen?’
‘Een Peugeot vier-nul-zeven. Ik heb het kenteken opgezocht. Ik zal het u straks geven.’
‘Die wagen is nergens teruggevonden?’
‘Nee.’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken.
‘Is... eh, is Richard een trouwe echtgenoot?’ vroeg hij aarzelend. Arendje grinnikte.
‘U bedoelt te zeggen: is Richard er soms met een andere vrouw vandoor.’
De Cock glimlachte.
‘Ik vond die vraag te direct.’
‘Richard is een sul,’ sprak Arendje met een zucht. ‘Als ik hem niet nadrukkelijk had verleid, had hij mij nooit durven aanraken.’
‘Een bijzondere man,’ constateerde De Cock. Arendje schudde haar hoofd.
‘In de richting van andere vrouwen hoeft u niet te zoeken. Dat ligt niet in de lijn van Richard.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus en keek de vrouw schuins aan.
‘Ook niet als hij nadrukkelijk wordt verleid?’ Mevrouw Van der Vaart-van Nijmegen keek even naar de grond en begon toen aarzelend verder te praten. ‘Ik maak mij grote zorgen. Ik ben bang dat er iets ernstigs met Richard is gebeurd.’ Ze bracht haar rechterhand naar haar boezem. ‘Ik heb hier vanbinnen al een paar dagen een akelig gevoel, een gevoel dat hij niet meer leeft.’ De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Kunt u dat gevoel onderbouwen? Is het ergens op gebaseerd?’ Arendje schudde langzaam haar hoofd.
‘Richard is een zorgzame man. Hij zou niet willen dat ik ongerust werd.’
‘U bedoelt, als Richard nog had geleefd, dan zou hij u hoe dan ook hebben verwittigd?’
Arendje keek De Cock aan. Haar fraaie bruine ogen fonkelden. ‘Hij zou naar huis zijn gekomen,’ reageerde ze onverwacht fel. De Cock ging achterover in zijn stoel zitten en nam een kleine pauze.
Het was stil in de recherchekamer. Vledder was gestopt met het tikken op zijn toetsenbord en hield zich op de achtergrond. Vaag klonk het geluid van een denderende tram door de dubbele ramen.
Plotseling vervolgde De Cock zijn vragen: ‘Hoe was de gezondheid van uw man? Gebeurde het wel meer dat hij zich zomaar niet goed voelde?’
Arendje maakte een weifelend gebaar.
‘Ik weet het niet. Mannen hebben wel eens de neiging om kwaaltjes te negeren.’
De Cock boog zich naar haar toe.
‘U... eh, u bent een aantrekkelijke vrouw,’ formuleerde hij voorzichtig. ‘Zijn er wellicht mannen in uw omgeving, die in Richard een hinderpaal zien?’
De ogen van Arendje van Nijmegen fonkelden opnieuw. ‘Wat suggereert u?’ vroeg ze hooghartig. De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht. ‘Ik suggereer niets. Ik suggereer niet dat u een verhouding zou hebben met een andere man. Ik weet alleen uit de praktijk van mijn werk als rechercheur, dat dolverliefde mannen soms tot dwaze dingen in staat zijn. Mijn vraag is: kan het zijn dat er in uw omgeving zo’n dolverliefde man is?’
Arendje van Nijmegen schudde haar hoofd, haar kastanjebruine haar golfde met de beweging mee.
‘Nee. Ik heb Richard. Ik... eh, ik had Richard.’ De Cock keek haar peilend aan.
‘U bent overtuigd van zijn dood?’
‘Absoluut.’
‘Ik behoef dus niet naar een levende Richard te zoeken?’
‘Dat is zinloos,’ sprak Arendje beslist. Vledder keek naar het portret dat Arendje van Nijmegen ter opsporing had achtergelaten.
‘Een knappe man,’ concludeerde hij. ‘Mooi zwart haar en een regelmatig, ovaal gezicht. Richard van der Vaart ziet er niet zo sullig uit als Arendje ons heeft geschetst.’ De Cock glimlachte.
‘Het is voor vrouwen vaak moeilijk om een reëel beeld te geven van hun eigen man. Ze menen hem te kennen en volkomen te doorgronden.’ Hij nam de foto van Vledder over. ‘Het zou mij niets verbazen als we vriend Richard terugvinden in de schoot van een of andere vrouw.’
‘Dat zou een verrassing zijn.’
De Cock gniffelde.
‘Voor Arendje, ja.’
Vledder keek zijn oude leermeester aan.
‘Jij hebt mij wel eens verteld dat je een hekel hebt aan dat soort vermissingen.’
‘Dat klopt,’ knikte De Cock. ‘Het is vaak een boel werk voor niets. Naar de vermissing van een kind wil ik serieus gaan rechercheren. Daar wil ik mij oprecht voor inspannen. Maar met de verdwijning van volwassenen heb ik de grootste moeite. In de regel komen de vermisten na een paar dagen weer boven water.’ Vledder wees naar de foto.
‘Die is al ruim een week weg.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Termijnen zeggen niet veel. Soms verdwijnen mensen voor jaren. Soms voor eeuwig. Het is vaak een zaak van existentiële onvrede.’
‘Van wat?’
De Cock lachte om het onbegrip van de jonge Vledder. ‘Ik noem het existentiële onvrede: niet tevreden zijn met je existentie, met je bestaan, met je werk, je man, je vrouw, je kinderen, je omgeving. Met het gevolg: een radicale vlucht uit het leven dat men leidt.’
De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar. ‘Kom er als rechercheur dan maar eens achter wat de reden van de verdwijning is. Hoe vind je bijvoorbeeld een gerespecteerd man die van de ene op de andere dag als clochard in Parijs onder een brug gaat vertoeven?’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Gebeurt dat wel?’
‘Voorbeelden te over. Er scharrelen in ons eigen Amsterdam genoeg mensen rond van wie niemand weet waar ze vandaan komen.’ De Cock zweeg even en wees naar het briefje met het kenteken van de Peugeot vier-nul-zeven, dat Arendje van Nijmegen hem had gegeven.
‘Zet die wagen op de telex en op die moderne computer van jou, als dat helpt, met de vermelding dat ook de eigenaar wordt vermist.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder reikte ver naar voren en nam de hoorn van het toestel. De Cock monsterde zijn gezicht. Hij las daarvan de ernst van het bericht.
De jonge rechercheur trok een blocnote naar zich toe en maakte aantekeningen. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug. ‘Wie was het?’
‘De wachtcommandant. Hij kreeg een melding van een jonge vrouw, woonachtig in de Haarlemmer Houttuinen nummer 711, dat zij in haar woning op de eerste etage een dode man had aangetroffen.’
‘En?’ vroeg De Cock gespannen.
‘De wachtcommandant heeft een surveillancewagen naar dat adres gezonden. De bemanning meldde hem zojuist dat de man in de woning vermoedelijk een gewelddadige dood is gestorven en ze vragen om hulp van de recherche.’
Ze reden met hun Golf vanaf de houten steiger achter het politiebureau naar de Oudebrugsteeg en vandaar naar het Damrak. De Cock keek opzij naar Vledder, die zich achter het stuur zichtbaar ergerde aan het gedrag van de chauffeur van een vrachtwagen voor hem, die naar zijn gevoel veel te langzaam reed. De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Maak je niet druk. Dood is dood. Daar veranderen wij niets meer aan ook al komen wij vijf minuten eerder ter plekke.’ Ze bereikten zonder brokken de Haarlemmer Houttuinen. Vledder parkeerde de Golf achter de surveillancewagen van de politie. Ze stapten uit. Een jonge diender gebaarde naar een vrouw op de achterbank van de surveillancewagen. ‘We hebben haar maar vastgehouden.’
De Cock glimlachte.
‘Waarom?’
‘Ze zegt dat ze de dode man niet kent en dat ze niet weet hoe die man in haar woning terecht is gekomen.’
‘En?’
‘Dat geloven wij niet. De man droeg een badjas. Maar verder was hij spiernaakt.’
De Cock wees naar de vrouw in de politieauto. Het was een jonge vrouw, zag hij.
‘Pas goed op haar.’
Hij draaide zich om en liep naar de open deur van het pand nummer 711. Binnen was een klein portaal, daarna begon een nogal steile trap. De Cock hees zijn negentig kilo bij elke tree zwaar steunend op de trapleuning naar de eerste etage. Vledder volgde met lichte tred, maar moest op de bovenste tree wachten tot zijn oude collega weer op adem was gekomen. In de deuropening van de bovenwoning stond een al wat oudere diender.
‘Het lijkt op een nekschot,’ meldde hij toen De Cock vermoeid naar hem opkeek. ‘De kogel heeft het lichaam voor aan de hals weer verlaten.’
‘Waar ligt hij?’
De diender schudde zijn hoofd.
‘Hij ligt niet, hij zit. In de woonkamer, halfnaakt, in een oude fauteuil.’
Met Vledder vlak achter zich stapte De Cock de woonkamer in. Geschrokken bleef de oude rechercheur na een paar passen staan.
Vledder keek over zijn schouder en hijgde in zijn nek. ‘Het is... eh, het is Richard van der Vaart, de vermiste man van Arendje van Nijmegen.’
De Cock boog zich over de dode man. De wijd opengesperde lichtbruine ogen van het slachtoffer staarden langs hem heen in het niets. De ervaren rechercheur bekeek aan het halskuiltje de plek waar de kogel het lichaam had verlaten. Om de plek van het nekschot te kunnen onderzoeken, drukte De Cock het hoofd van het slachtoffer iets naar voren, weg van de rugleuning van de fauteuil. De wond van de inschotopening werd zichtbaar. Hij wenkte Vledder dichterbij en wees.
‘Van heel dichtbij afgevuurd,’ legde hij uit. ‘Bijna tot op de huid. Je ziet het kruitslijm rond de wond. Het slachtoffer moet de loop van het wapen haast hebben gevoeld.’
‘Hij zal geen tijd hebben gekregen om te reageren,’ zei Vledder. De Cock liet het hoofd van het slachtoffer weer tegen de fauteuil rusten.
‘Toen het schot werd afgevuurd, zat het slachtoffer meer rechtop. Nadat de man was getroffen is zijn lichaam iets onderuitgezakt zodat de wond tegen de rugleuning van de fauteuil verdween.’ Vledder zuchtte.
‘Waarom een nekschot? Waarom kiest een moordenaar voor die plek. We hebben het vaker gezien, dit is niet de eerste keer dat wij met het slachtoffer van een nekschot te maken hebben.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi, waaruit Vledder begreep dat er een lesje zou volgen.
‘Een goed gericht nekschot is altijd dodelijk. De kogel vernietigt het verlengde merg... het medulla oblongata... en daar komen vrijwel alle vitale zenuwdraden van ons lichaam tezamen. Het verlengde merg is in feite de plek van onze ziel.’ Vledder keek zijn oude leermeester verwonderd aan. ‘De plek van onze ziel?’
De Cock knikte.
‘Dokter Rusteloos is bijna doof. Met hem is moeilijk te converseren. Maar vroeger, in mijn jonge jaren bij de recherche, heb ik tal van secties van andere pathologen-anatomen bijgewoond.
Ik had in die tijd de gewoonte om naar het slachtoffer te wijzen en de lijkschouwer te vragen of de man of de vrouw nu ontzield was.’
‘En?’ Vledder genoot wel van de verhalen uit het verre politieverleden van De Cock.
De Cock glimlachte.
‘Daar waren vrijwel alle pathologen-anatomen het wel mee eens. Bij de dood is de ziel uit het lichaam verdwenen, het lichaam is dus ontzield. En als ik hun dan vroeg om mij in het lichaam de plek aan te wijzen vanwaar die ziel was vertrokken, dan wees men in de meeste gevallen het verlengde merg aan als de plek waar de ziel tijdens het leven van het slachtoffer was gehuisvest.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Geloof jij dat?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Voor mij vormt de ziel het mysterie van ons leven. Hebben wij mensen een ziel? Zo ja, wat gebeurt er met die ziel bij het beeindigen van ons leven? Het waren destijds voor mij prangende vragen.’
Vledder glimlachte.
‘Zo prangend, dat jij er de arme pathologen-anatomen mee kwelde.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik denk dat eenieder wel eens over de ziel heeft nagedacht. Het is een ongrijpbaar begrip. In de uitdrukkingen twee zielen, één gedachte; zieltjes winnen en hoe meer zielen, hoe meer vreugd
staat ziel zelfs voor “mens”. Het is best leuk om daarover...’ De oude rechercheur stokte zijn betoog.
Bram van Wielingen kwam met dreunende tred de kleine kamer binnen en zette zijn aluminium koffertje pal tegenover het slachtoffer in een lege fauteuil. Daarna draaide de fotograaf zich om en keek met een valse grijns op zijn gezicht naar de dode. ‘Die ziet er echt niet zo fris meer uit,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘En meneer ligt er halfnaakt bij, of hij nog heel wat van plan was.’
‘Wat?’
De fotograaf grinnikte.
‘Seksuele opwinding of zoiets.’ Hij keek met een scheef hoofd peinzend naar De Cock. ‘Wat heeft dat vrouwtje beneden in de surveillancewagen met deze moord te maken?’ De Cock gebaarde om zich heen.
‘Dit is haar woning. Ze heeft tegen de dienders gezegd dat ze deze man niet kent en niet weet hoe hij in haar woning terecht is gekomen.’
‘Beetje merkwaardig,’ was de reactie van de fotograaf. De Cock knikte.
‘Ik ga straks aan de Kit een babbeltje met haar maken. Misschien komt ze tot andere gedachten.’ Hij wees naar het slachtoffer. ‘Schiet bij de gebruikelijke foto’s ook een plaatje van het nekschot. Vledder houdt het hoofd van het slachtoffer wel even naar voren.’
Bram van Wielingen gromde instemmend, opende zijn koffertje en pakte zijn fraaie Hasselblad er voorzichtig uit. Nog voor hij het flitslicht had gemonteerd, draaide De Cock zich om. In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst. De grijze speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de oude excentrieke lijkschouwer, die altijd was gekleed in een stemmig jacquet met een streepjesbroek en slobkousen. Hij begroette de dokter allerhartelijkst en begeleidde hem naar het lijk in de fauteuil.
‘Wij nemen aan dat hij dood is.’
Het klonk ongewild jolig.
Dokter Den Koninghe nam zijn garibaldihoed af en keek omhoog.
‘Dood is niet grappig,’ zei hij bestraffend. De Cock boog beschaamd zijn hoofd.
‘Het was ook niet grappig bedoeld,’ sprak hij quasi-nederig. Dokter Den Koninghe trok aan de vouw de pijpen van zijn pantalon wat omhoog, hurkte bij de dode neer en voelde aan zijn naakte benen en voeten. Daarna kwam hij omhoog. Zijn oude knieën kraakten. Hij voelde met de rug van zijn hand aan de wang van het slachtoffer. Daarna drukte hij met een haast devoot gebaar de oogleden toe.
‘Het is beter,’ mompelde hij, ‘dat hij naar binnen blikt.’ Met de knokkel van zijn gekromde wijsvinger wees hij naar de ronde wond in het halskuiltje.
‘De kogel is hier uitgetreden.’
‘Dat vermoedde ik al,’ zei De Cock, weer geheel in de rol van de geroutineerde rechercheur. ‘Het nekschot is door zijn houding in de stoel niet te zien. Ik zal het hoofd van het slachtoffer iets naar voren duwen, dan kunt u de wond bekijken.’ Dokter Den Koninghe boog zich over de wond. ‘Nekschot... dat betekent een snelle dood.’ De Cock keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Lang geleden?’
Dokter Den Koninghe schudde zijn hoofd.
‘Een uur, een halfuur. Zeker niet langer. De lichaamstemperatuur van het slachtoffer is nauwelijks waarneembaar gezakt en ik heb ook nog geen spoor van lijkstijfheid kunnen ontdekken. De moord moet beslist kortgeleden zijn gebeurd.’ De Cock gniffelde.
‘Misschien,’ sprak hij met een lach in zijn stem, ‘staat de moordenaar nog om de hoek.’
Dokter Den Koninghe reageerde niet. Uit het borstzakje van zijn stemmige jacquet trok hij met enige zwier een witzijden pochet en poetste daarmee zijn bril schoon. Door heldere glazen keek hij naar De Cock. Zijn scherp gesneden gezicht stond ernstig.
‘Het vreemde met ons beiden is,’ sprak hij haast mijmerend, ‘is dat wij elkaar steeds ontmoeten op de mysterieuze kruising van het leven met de dood.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Dat is blijkbaar ons noodlot.’
Dokter Den Koninghe stapte weg en De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze legden de brancard naast de fauteuil en tilden het slachtoffer op het canvas. Ze drapeerden een laken om hem heen, sjorden de riemen vast en droegen hem zacht wiegend de kamer uit.
De Cock keek hen na, zoals hij dat had gedaan bij elke moordzaak die hij had behandeld. Het wegdragen van het slachtoffer stemde hem altijd wat weemoedig. Het was het moment dat hij besefte dat hij een schuld had... een schuld aan het slachtoffer... een schuld die onvoldaan bleef zolang hij de moordenaar niet had gevonden.
Twee dienders brachten haar de grote recherchekamer binnen. De Cock keek hoe ze gefl ankeerd door de dienders naderbij slofte. Tussen de twee potige mannen in uniform leek ze klein en fragiel. De oude rechercheur schatte haar op achter in de dertig. Ze droeg een nauwsluitende zwarte pantalon en een strak wit truitje, waarin haar opgebonden boezem bollend zichtbaar was.
De Cock liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. De oudste diender boog zich iets naar hem toe. ‘Moeten wij een proces-verbaal opmaken?’ De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Vanaf het moment dat jullie opdracht kregen om naar de Haarlemmer Houttuinen te gaan... wat je daar aantrof en wat zij aan jullie heeft verklaard. De naam van het slachtoffer vinden jullie beneden in het mutatierapport van de wachtcommandant.’ De diender wees naar de vrouw.
‘Moeten we haar arresteren ter zake moord?’ De Cock glimlachte.
‘Dat lijkt mij wat voorbarig. Zet maar in jullie proces-verbaal dat jullie haar op mijn verzoek naar het bureau Warmoesstraat hebben gebracht. Ik verantwoord die opdracht aan jullie wel weer in mijn proces-verbaal. In ieder geval, mijn hartelijke dank voor jullie assistentie.’
Toen de dienders waren vertrokken, keek De Cock in het gezicht van de vrouw. Ze was niet lelijk. Jaren geleden, zo schatte hij, was zij een mooie vrouw met een strakke huid. Ze had mooie lichtblauwe ogen, ontsierd door diepe wallen. Het korte haar was sprieterig blond.
‘U ziet er vermoeid uit,’ opende hij vriendelijk. Ze zuchtte diep.
‘Wat denk je dat er met je gebeurt als je ineens een vreemde dode man in je woning aantreft.’
‘Heel veel. Heel veel,’ antwoordde De Cock terwijl hij instemmend knikte. ‘Best voldoende om er een beetje vermoeid uit te zien.’ De oude rechercheur pauzeerde even. ‘Hoe is je naam?’
‘Greetje... Greetje van Loenen.’
‘Wat doe je voor de kost?’
Over het gezicht van de vrouw gleed een grijns. ‘Wat schat je?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Je neemt af en toe een mannetje mee naar huis... voor wie je, uit professie, erg lief bent.’
Greetje van Loenen glimlachte gelaten.
‘Goed gegokt.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het was geen gok.’
‘Je zag het aan me?’
De Cock knikte traag.
‘Ik zit al lang in het vak en het politiebureau aan de Warmoesstraat is een goede leerschool.’ De oude rechercheur glimlachte. ‘Waar heb je hem leren kennen?’
Greetje maakte een vaag gebaar in de ruimte. ‘In een cafeetje op de Haarlemmerdijk,’ sprak ze loom. ‘Ik pik daar wel meer mannetjes op. De caféhouder kent me en ik heb zijn zegen.’
‘Hoe kwam de kennismaking tot stand?’
‘De man toonde duidelijk belangstelling in mij.’ Greetje probeerde olijk te kijken. ‘Ik zag direct dat hij fl ink was aangeschoten. Daarom besloot ik hem mee naar huis te nemen. Ik dacht, ik heb een makkie. Die kan in zijn toestand toch niets meer vanavond.’
‘Wanneer was dat?’
‘Een goede week geleden.’
De Cock keek haar verwonderd aan.
‘Waarom zo lang?’
Er kwam een gloed op de wangen van Greetje van Loenen. ‘Hij wilde niet meer weg,’ riep ze geëmotioneerd. ‘Ik kreeg hem met geen stok de deur uit.’
De Cock grinnikte.
‘Hij zat bij jou voor kost en inwoning.’
‘Zo ongeveer,’ antwoordde Greetje. ‘Hij had poen genoeg. Ik ben in die week niets aan hem tekortgekomen.’
‘Waarom wilde hij niet weg?’
Greetje van Loenen zwaaide met haar armen. ‘Hij verdomde het om naar zijn eigen wijf terug te gaan,’ reageerde ze fel. ‘Ze was volgens hem een secreet, een helleveeg, een serpent.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dat valt wel mee.’
Ze reageerde verrast.
‘U kent haar?’
De Cock knikte bedaard.
‘Ze meldde bij mij de vermissing van haar man.’ Greetje grijnsde.
‘Ik verwachtte al zoiets. Ik zei tegen hem: je kan toch niet eeuwig hier bij mij blijven?’
‘En?’
‘Toen zei hij: waarom niet? Toen pakte hij zijn portefeuille en schoof mij weer wat poen toe.’
‘En jij liet hem zitten,’ constateerde De Cock. ‘Ja.’
‘Weet je wie hij is?’
‘Nee.’
‘Heeft hij zijn naam nooit genoemd?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Hij zei: noem mij maar Harry.’ Ze maakte een grimas en trok quasi-verlegen haar schouders op. ‘Toen heb ik hem maar Harry genoemd.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Je hebt nooit in zijn papieren gesnuffeld?’
‘Hij had geen papieren bij zich.’
De Cock reageerde verbaasd.
‘Geen rijbewijs... autopapieren?’
‘Echt niets,’ zei ze.
‘En zijn poen?’
Greetje snoof verachtelijk.
‘Daar kom ik niet aan. Nooit. Ik wil het verdienen. Ik moet geen jatmous*.’
‘Wat gebeurde er vanavond?’
Greetje van Loenen maakte een vaag gebaar. ‘Harry... eh, Harry dronk ’s avonds graag een whisky, whisky met ijsklontjes. Ik pakte de whiskyfl es en ontdekte dat er nog maar een klein bodempje in zat... te weinig voor een hele avond. Ik liet de fles aan Harry zien. Hij keek op zijn horloge en zei: de winkels zijn dicht, zie jij nog een mogelijkheid om aan drank te komen?’
De Cock knikte begrijpend.
‘Jij zag wel een mogelijkheid?’
‘In dat cafeetje op de Haarlemmerdijk natuurlijk. Daar kan ik altijd terecht,’ antwoordde Greetje. ‘Harry gaf mij een briefje van vijftig euro en ik ging op pad.’
‘Deed je de deur van je woning op slot?’ Greetje schudde haar hoofd.
‘Waarom? Waarom op slot? Er was toch iemand thuis. Ik heb de deur gewoon achter mij dichtgetrokken. In het café hielden ze mij nog een tijdje aan de klets. Ze hadden me een paar dagen niet gezien, vroegen of ik ziek was. Je kent dat wel, slap geouwehoer. Ik denk dat ik zo alles bij elkaar met mijn fl es whisky een uurtje ben weggebleven.’
‘En toen?’
Greetje strekte haar rechterarm naar opzij. ‘Ik vond de straatdeur open. Toen ik ook de deur van mijn woning halfopen zag staan, kreeg ik het benauwd. Ik dacht aan dieven, inbrekers, een overval.’
Ze liet haar hoofd iets zakken.
‘Toen vond ik hem, met zijn blote bast in mijn roze badjas. Hartstikke dood.’
* Bargoens voor gestolen geld. Ook wel handgeld. ‘Geef me jatmous.’ Verzoek om de eerste verkoophandeling.
De Cock glimlachte.
‘Hoe kwam hij in die roze badjas? Die was hem toch veel te klein?’
Greetje van Loenen snoof.
‘Die badjas van mij deed hij iedere avond over zijn blote bast aan. Dat vond hij prettig. Het prikkelde zijn fantasie over ons samenzijn... over wat hij wilde.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Hoe reageerde je op de ontdekking van zijn dood?’ Ze streek met een hand over haar gezicht. ‘Ik wilde eerst vluchten en wegrennen, ver van die dode vent vandaan. Maar dat was natuurlijk klote. Dat had geen enkele zin. Toen heb ik even nagedacht en het bureau Warmoesstraat gebeld.’
‘Tegen de dienders heb je verklaard dat je het slachtoffer niet kende en dat je niet wist hoe hij in jouw woning terecht was gekomen.’
Greetje zuchtte omstandig.
‘Die dienders hebben geen sjoege. Je hebt gehoord wat ze wilden: mij oppakken voor moord. Zo denken ze, zonder echt naar je te luisteren. Ik begreep dat het geen zin had om ze alles precies uit te leggen.’
‘Wie... eh, wie wisten,’ vroeg De Cock peinzend, ‘dat Harry zich in jouw woning ophield?’
Greetje maakte een hulpeloos gebaar.
‘Misschien iemand van het cafeetje op de Haarlemmerdijk. Iemand die heeft gezien dat ik hem meenam. Verder weet ik niet met wie Harry telefonisch contact heeft gezocht wanneer ik er niet was, wanneer ik boodschappen deed.’ De Cock kauwde nadenkend op zijn onderlip. ‘Een week bij jou in huis is een hele tijd. Heeft hij over zijn privéleven nog iets meer gezegd dan dat hij met een helleveeg van een vrouw was getrouwd?’
Greetje keek hem peinzend aan.
‘Hij had het over een man die zijn zaak wilde kopen. Maar, zo zei hij: die vent gun ik het beslist niet, al biedt hij nog zoveel.’ De Cock keek haar aan.
‘Dat heb je onthouden?’
‘Ja,’ zei Greetje. ‘Het klonk nogal venijnig. Dat viel me op. Meestal was Harry zo zacht als een eitje.’
‘Heeft hij nog de naam van die man genoemd?’ Greetje van Loenen knikte.
‘Herman Gorredijk.’
‘Herman Gorredijk?’
‘Die naam is in mijn herinnering blijven hangen,’ zei ze. ‘Waarom?’
Greetje trok een grijns.
‘De manier waarop die naam ter sprake kwam. Ik zei al: er zat puur venijn in de woorden van Harry.’
‘Heb je daar niet op ingehaakt? Heb je niet gevraagd waar dat venijn vandaan kwam?’
Greetje gniffelde.
‘Hij had mij al eens gezegd dat zijn vrouw een helleveeg was, een kreng. Dat hoefde ik niet opnieuw te horen.’ Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Heb je in die hele week verder geen conversatie met hem gevoerd?’
Greetje maakte een schouderbeweging.
‘Natuurlijk hebben wij samen gekletst. Over het weer, over prijsstijgingen door de euro. Over koetjes en kalfjes.’
‘Persoonlijke ontboezemingen?’
‘Over zuiver persoonlijke dingen hebben we het niet gehad,’ sprak ze korzelig.
‘Jammer.’
Greetje raakte geïrriteerd.
‘Waarom zou ik mijn ziel en zaligheid aan zo’n vreemde man openbaren?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Vrouwen hebben vaak de neiging om hun leed breed uit te meten.’
Greetje trok haar lippen strak.
‘Ik niet. Absoluut niet. Ook Harry had er blijkbaar geen behoefte aan om zich te uiten. Alleen als zijn vrouw ter sprake kwam, ontstond er bij hem enige emotie.’ De Cock nam een kleine pauze. Hij streek met zijn vlakke hand
over zijn brede gezicht en ademde diep voordat hij verderging. ‘De man die jij Harry noemt, de man die in jouw woning de dood vond, heet Richard van der Vaart. Het is onze taak om de man of de vrouw die verantwoordelijk is voor zijn dood, te achterhalen... op te sporen. In het kader van ons onderzoek naar de dader vraag ik je heel formeel: heb jij op een of andere manier iets met de dood van die man te maken?’
Greetje van Loenen schudde kalm haar hoofd. ‘Nee. Ik heb u verteld wat ik weet. Geloof me, ik was voor mijn doen heel openhartig. Ik heb ook niets te verbergen. Harry was voor mij een klant, zoals ik er in de loop der jaren velen heb gehad. Het uitzonderlijke was, dat hij niet wilde vertrekken.’ Om haar lippen gleed een glimlach.
‘Voor zijn verblijf in mijn woning heeft hij ruiterlijk gedokt. Dat zei ik al: ik ben niets aan hem te kort gekomen. In dat opzicht bewaar ik dierbare herinneringen aan die man.’ De Cock wees naar Vledder, maar bleef de vrouw aankijken. ‘Jij blijft nog een poosje hier in mijn gezelschap. Dat duurt niet lang. Mijn collega gaat even naar dat cafeetje van jou op de Haarlemmerdijk om je alibi na te trekken. Als jouw verhaal klopt en wij vinden mensen die bereid zijn om dat verhaal van jou te bevestigen, mag je naar huis.’
Greetje trok een vies gezicht.
‘Naar huis, naar de plek waar die vent stierf? Dat lokt mij nog niet. Ik slaap zolang wel bij een vriendin. En... eh, en die roze badjas die hij aan zijn dikke bast had die... eh, die wil ik ook niet terug.’
Toen Vledder zich na zijn missie op de Haarlemmerdijk meldde, bracht De Cock Greetje van Loenen naar een verhoorkamertje en deed de deur achter haar op slot. Daarna ging hij terug naar Vledder.
De jonge rechercheur spreidde zijn handen. ‘Haar verhaal klopt. Ze is ongeveer om negen uur dat cafeetje op de Haarlemmerdijk binnengestapt. Van de kastelein kocht ze een fl es whisky en betaalde met een biljet van vijftig euro. Ze wordt daar, zo heb ik begrepen, altijd Bleke Greetje genoemd.’ De Cock knikte begrijpend.
‘Vanwege haar bleke smoeltje.’
‘Dat denk ik,’ zei Vledder. ‘Ik heb er niet offi cieel naar geïnformeerd.’
‘Verder?’
‘Na de aankoop van de fles whisky dronk ze met een oudere cafébezoeker, die ze al jarenlang kent en van wie ik de naam heb, nog een berenburgertje en ging om ongeveer tien uur met haar fles whisky naar huis.’
‘De naam van de kastelein heb je ook?’
Vledder knikte.
‘Kees Haverkamp, een olijke en loyale caféhouder. Net zoiets als Smalle Lowietje, maar dan van een totaal ander postuur. Ik zal mijn onderzoek naar het alibi van Greetje van Loenen in een proces-verbaal vastleggen.’
De Cock stond van zijn stoel op.
‘Dan zullen we haar laten gaan. We hebben haar lang genoeg vastgehouden.’
Vledder weifelde. Met een pijnlijk verwrongen gezicht schudde hij zijn hoofd.
‘Toen ik,’ begon hij wat schuchter, ‘van het cafeetje terugliep naar onze oude Golf bedacht ik plotseling dat Greetje van Loenen heel geraffi neerd best een valse verklaring heeft kunnen afleggen.’ De Cock keek hem verrast aan.
‘Hoezo?’
Vledder verschoof iets op zijn stoel.
‘Ga er nu eens van uit,’ sprak hij opgewonden, ‘dat Greetje van Loenen zelf dat nekschot op Richard van der Vaart afvuurde.’
‘En dan?’
Vledder grinnikte.
‘Ze doet na de moord haar vuurwapen in haar handtasje, pakt een bankbiljet van vijftig euro, gaat daarmee naar het cafétje op de Haarlemmerdijk en koopt bij de kastelein een fl es whisky. Daarna geeft ze in het cafeetje vanuit haar handtasje heimelijk haar vuurwapen aan een oude bekende in bewaring en drinkt met hem nog gezellig een berenburgertje. Om tien uur is ze thuis, belt de politie en verschaft zichzelf een sluitend alibi.’
De Cock liet zich in zijn stoel terugvallen. ‘Vledder,’ riep hij opgetogen, ‘je wordt nog eens een scherp rechercheur. Beter gezegd, je bent het al.’ De jonge rechercheur kleurde onder de lof. ‘Dat... eh, dat kan toch?’
De Cock knikte.
‘Absoluut. Het is voor dokter Den Koninghe onmogelijk om op de seconde precies het tijdstip van overlijden vast te stellen. De mogelijkheid die jij oppert, is zeker aanwezig.’
‘Wat doen we?’
De Cock gebaarde in de richting van het verhoorkamertje. ‘Neem haar mee naar het Hoofdbureau van Politie en laat haar een schiethand afnemen. Als het negatief is... als er geen kruitsporen op haar handen worden aangetroffen, dan breng je haar, onder het uiten van tal van verontschuldigingen, met de Golf naar de plek waar ze de nacht wil doorbrengen.’
‘En als er wel kruitsporen zijn?’
De Cock glimlachte.
‘Ik wacht niet op jouw terugkomst. Ik ga naar huis.’ Vledder keek hem schattend aan.
‘Jij gelooft er niet in?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Maar die schiethand is belangrijk voor het geval dat de advocaat van de werkelijke dader later net zo schrander blijkt als jij.’
Toen De Cock de volgende morgen, gewoontegetrouw te laat, de grote recherchekamer binnenstapte trof hij Vledder zoals gebruikelijk achter zijn computer. Zijn lenige vingers dansten over het toetsenbord. Eerst nadat De Cock zich uit zijn regenjas had gewurmd, zijn oude hoedje ordentelijk aan de kapstok had gehangen en achter zijn bureau had plaatsgenomen, liet de jonge rechercheur zijn vingers even rusten. ‘Je bent laat!’ riep hij bestraffend.
De Cock grijnsde breed.
‘Ik kan niet anders,’ grapte hij. ‘Ik zal deze verschrikkelijke onvolkomenheid in mijn volgende cao laten opnemen.’ Vledder gromde.
‘Waarom kom je niet gewoon op tijd, zoals iedere fatsoenlijke werknemer?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Omdat politie geen fatsoenlijk vak is. Ik mopper toch ook niet als ik tot diep in de nacht aan een moordzaak werk?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat hoort erbij. Dat is inherent aan ons werk als rechercheur.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Goed, goed,’ sprak hij berustend. ‘Je hebt gelijk. Maar dat betekent niet dat ik morgenochtend stipt op tijd ben.’ Vledder boog zich iets naar zijn oude collega toe. ‘Ze was negatief.’
‘Greetje van Loenen?’
Vledder knikte.
‘Ze had geen kruitslijm op haar handen.’ De Cock glimlachte.
‘Dat verwachtte ik ook niet.’
Vledder grijnsde.
‘Dat begreep ik gisteravond al.’
‘Hoe reageerde ze?’
Vledder maakte een vaag gebaar.
‘Heel onbevangen. Geen protesten, geen kreten van afkeuring.
Feitelijk vond ze het wel een leuke ervaring.’
‘Waar heb je haar heen gebracht?’
Vledder raadpleegde een notitie.
‘Naar de Van Heemskerkstraat 705. Haar hartsvriendin Alida van der Werf, een gildezuster, die dagelijks op de Walletjes is te consulteren.’
De Cock glimlachte om de uitdrukking.
‘Nog een paar dagen,’ sprak hij gelaten, ‘dan zit onze Greetje van Loenen weer in haar vertrouwd cafeetje op de Haarlemmerdijk en zoekt een klantje voor de nacht.’ Vledder trok een zoete glimlach, maar werd snel serieus. Hij gebaarde naar zijn computer.
‘Ik heb de hele geschiedenis van gisteravond, compleet met mijn onderzoek naar het alibi van Greetje van Loenen, op papier gezet.’
‘Heel goed.’
‘Wat gaan we verder doen?’
De Cock stond van zijn stoel op.
‘Eerst een bedroefde weduwe condoleren met het verlies van haar man.’
Ze verlieten het politiebureau aan de Warmoesstraat, sloften naar de Oudebrugsteeg, staken de rijbaan van het Damrak over en liepen verder naar de Nieuwendijk.
Nummer 750 bleek een breed, diepgaand winkelpand. Toen ze binnenstapten klonk ergens een bel. De winkel, volgestouwd met huishoudelijke artikelen, maakte een rommelig indruk. De Cock vroeg zich af hoe iemand in de ongeordend opgetaste goederen nog wegwijs kon worden. Het leek hem een onmogelijke opgave. Een wat slonzig uitgedoste oudere dame liep bedaard op hen toe. Ze fronste haar wenkbrauwen en trok haar kin iets omhoog. ‘De heren wensten?’ vroeg ze hooghartig. De Cock bedwong zich om een ongepaste opmerking te maken. ‘Mijn naam is... eh, De Cock,’ reageerde hij uiterst vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn hulp en steun... collega Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het beruchte politiebureau aan de Warmoesstraat.’ ‘Recherche?’
De Cock knikte.
‘Inderdaad. Wij wensten een gesprek met mevrouw Van der Vaart.’
De vrouw glimlachte.
‘Over de verdwijning van Richard?’
De Cock keek haar verrast aan.
‘Daar weet u van?’
De vrouw knikte.
‘Ik juich het van harte toe.’
‘Wat?’
‘Dat hij de benen heeft genomen. Ik gun het hem. Als ik man was, dan had ik het niet zo lang uitgehouden.’
‘Hoezo?’
De vrouw grijnsde.
‘Het is toch geen leven met dat wijf.’
‘U bedoelt mevrouw Van der Vaart?’
De ogen van de vrouw schoten vuur.
‘Wie anders?’
De Cock glimlachte.
‘Het is geen harmonisch huwelijk?’ vroeg hij overbodig. De vrouw snoof.
‘De harmonie? De harmonie ligt bij haar. Een heel orkest.’ De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Orkest?’
De vrouw knikte.
‘Ze heeft een heel harmonieorkest aan mannen versleten.’ De Cock schoot in de lach.
‘Muziek is voor mij een vaag begrip. Ik heb geen idee hoe groot een harmonieorkest is.’
De vrouw zuchtte.
‘Groot... heel groot.’
De Cock monsterde het gezicht van de vrouw. Hij schatte haar op achter in de vijftig. In haar zwarte haren ontdekte hij veel grijs en haar tanige gezicht kende vele rimpels maar haar lichtgroene ogen glinsterden als die van een jonge meid. ‘Hoe is uw naam?’
Ze keek hem achterdochtig aan.
‘Hebt u die nodig?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat weet ik nog niet. Ik heb zo het vermoeden dat u bij een mogelijke vete tussen mevrouw Van der Vaart en haar man de zijde van Richard kiest.’
De vrouw knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut. U mag mij als supporter van Richard noteren.’
‘Dus?’
‘Barbara Spaargaren. Zevenenvijftig jaren jong en ik werk al meer dan dertig jaar in deze zaak van huishoudelijke artikelen.’ De Cock gebaarde om zich heen.
‘Is deze zaak altijd in het bezit van Richard van der Vaart geweest?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Arendje van Nijmegen was met een veel oudere man getrouwd. Zij erfde deze zaak toen haar man stierf. Omdat ze zelf niet in staat is om een zaak als deze te bestieren, vond ze een sukkel die wel bereid was om al het vuile werk voor haar op te knappen.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Richard van der Vaart?’
‘Precies.’
De Cock pauzeerde even voor het effect van zijn komende woorden.
‘Hij is dood.’
Mevrouw Spaargaren verbleekte.
‘Wie?’
‘Richard van der Vaart.’
Ze sloeg haar hand voor haar mond.
‘Het is niet waar?’
De Cock knikte.
‘We vonden hem gisteravond, vermoord. Vermoord in de woning van een vrouw van... eh, van lichte zeden.’ Mevrouw Spaargaren ademde diep.
‘Heeft die vrouw van lichte zeden iets met de moord op Richard te maken? Ik bedoel, heeft zij het gedaan?’ De Cock schudde traag zijn hoofd.
‘Daar gaan we niet van uit. Richard vroeg haar om na sluitingstijd van de winkels een fles drank te halen. Ze ging daarvoor naar een cafeetje in de buurt en toen ze na een uurtje terugkwam, vond zij Richard dood in een fauteuil.’
‘Moord?’
‘Absoluut.’
Barbara Spaargaren keek hem met haar lichtgroene ogen strak aan. Op haar tanige gelaat kwam weer wat kleur. ‘Daar zit zij achter.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie?’
Mevrouw Spaargaren trok haar kin iets omhoog. ‘Arendje van Nijmegen. Volgens mij wil ze al jaren van hem af.’
‘Ze wilde al een tijdje van hem af?’
‘Dat vermoed ik,’ antwoordde Barbara traag. ‘En in die geest heeft ze zich ook wel eens uitgelaten. Volgens Arendje waren zij en haar man uit elkaar gegroeid.’
De Cock grijnsde.
‘Uit-elkaar-gegroeid,’ reageerde hij met afschuw. ‘Een modieuze kreet zonder inhoud. Het is meest een zaak van een verzonken liefde en een verfl auwd respect en aandacht voor de ander.’
Mevrouw Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Het was meer. Het zat volgens mij dieper. Arendje was altijd negatief als ze over haar man sprak. Hij deed het nooit goed in haar ogen. Ook de potentie van Richard, zei ze laatst, zou best een opkikkertje kunnen gebruiken.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat vrouwtje van lichte zeden,’ merkte hij grijnzend op, ‘bij wie Richard van der Vaart een week lang dag een nacht bivakkeerde, heeft over hem – in dat opzicht – geen enkele klacht geuit.’
Barbara snoof verachtelijk.
‘De verminderde potentie van Richard, zo denk ik, zal voor Arendje van Nijmegen wel een excuus zijn geweest om haar vele buitenechtelijke activiteiten te rechtvaardigen.’ De Cock wees omhoog.
‘Is ze boven?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Ze is weg.’
‘Waarheen?’
Ze trok haar schouders op.
‘Geen fl auw idee. Arendje kwam hier vanmorgen pontifi caal gekleed de winkel binnen en zei: Barbara, vandaag ben ik er niet.’
‘Zonder verdere uitleg?’
‘Precies,’ zei Barbara snibbig. ‘Zonder enige uitleg. Ze heeft niet gezegd waar ze heen ging of wat ze ging doen.’ De Cock glimlachte.
‘Als u haar ziet, vertel haar dan dat wij hier bij u in de zaak zijn geweest. Vertel haar niet dat wij Richard van der Vaart gisteravond vermoord hebben gevonden, en ook niet waar. Voor het waarnemen van haar reacties op zijn dood brengen wij dat bericht liever zelf.’
Mevrouw Spaargaren drukte haar wijsvinger tegen haar lippen. ‘Ik zwijg daarover als het graf. Niet moeilijk. Mijn relatie met vrouw Arendje is niet optimaal.’
De Cock weifelde even. Hij duimde wat schuchter opzij. ‘Hoe... eh, hoe zijn uw ervaringen met uw concurrerende buurman hiernaast?’
‘Herman Gorredijk?’
De Cock knikte.
‘Volgens onze informatie een vriend van Richard.’ Barbara Spaargaren trok een bedenkelijk gezicht. ‘Vriend,’ reageerde ze schamper. ‘Zo zou ik de relatie niet willen kwalifi ceren. Herman Gorredijk probeert al jaren deze zaak van Richard van der Vaart over te nemen. Hij heeft al verschillende malen een bod gedaan.’
‘En?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Richard van der Vaart wil zijn zaak niet kwijt... niet aan hem.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Niet aan hem?’
Mevrouw Spaargaren reageerde geprikkeld. ‘U moet eens bij de zaak van Herman Gorredijk binnenstappen.
Een hemelsbreed verschil met ons. Hetzelfde aanbod, maar alles geordend, keurig gerangschikt, overzichtelijk geëtaleerd... een bijna steriele uitstalling.’
De Cock zuchtte.
‘Ik begrijp het. De tegenstellingen in benadering zijn te groot.’ Mevrouw Spaargaren knikte.
‘En het is niet alleen zakelijk een onoverbrugbare tegenstelling. Ik heb de stellige indruk, dat Herman Gorredijk en Arendje van Nijmegen heimelijk een relatie onderhouden... al jaren.’
‘Wist Richard dat?’
Mevrouw Spaargaren grinnikte.
‘Richard wist weinig, heel weinig. Misschien wilde hij ook wel weinig weten.’
De Cock proefde haar woorden op zijn tong. ‘Richard van der Vaart,’ vervolgde hij, ‘ging toch betrekkelijk vriendschappelijk met buurman Gorredijk om? Volgens Arendje van Nijmegen gingen ze vaak samen tennissen.’ Mevrouw Spaargaren knikte.
‘Meest op een straffe uitnodiging van Herman Gorredijk. Voor de lieve vrede hobbelde Van der Vaart dan wel met hem mee.’
‘Dat ging niet van harte?’
‘Nee. Wanneer Herman Gorredijk onze zaak binnenkwam, vluchtte Richard als het kon naar het toilet.’ De Cock veranderde glimlachend van onderwerp. ‘Was Richard van der Vaart voor u persoonlijk een sympathieke werkgever?’
De glanzende groene ogen lichtten op.
‘Absoluut,’ reageerde ze spontaan. ‘We hadden beiden ongeveer dezelfde instelling ten opzichte van de bedrijfsvoering. Heel veel klanten van onze winkel vinden het een prettige ervaring wanneer ze in een rommelig ogende zaak wat gezellig kunnen rondneuzen. Ze zien in een aankoop dan vaak een vorm van eigen verdienste.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Als ik het goed heb begrepen, ging Richard nogal vertrouwelijk met u om. Heeft hij u gezegd dat hij van plan was om ervandoor te gaan?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Ik had niet verwacht dat hij dat zou doen. Volgens mij was hij daarvoor te veel aan zijn zaak gehecht. Ik denk dat hij alle vernederingen van Arendje accepteerde om maar in de zaak te kunnen blijven.’
De Cock schonk de vrouw een milde glimlach. ‘U zult hem na een paar dagen hebben gemist?’
‘Zeker.’
‘En?’
‘Ik vroeg aan Arendje van Nijmegen waar Richard was, waarom hij niet op de zaak verscheen.’
‘Wat zei ze?’
‘Richard, zei ze, is op vakantie.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘Vakantie?’
In zijn stem trilde verbazing.
‘Ja.’
De oude rechercheur keek mevrouw Spaargaren scherp aan. ‘Geloofde u dat?’
Ze schudde traag haar hoofd.
‘In al de jaren dat ik hier werk,’ sprak ze loom, ‘is Richard van der Vaart nooit met vakantie geweest.’
‘Daar hebt u haar toen op gewezen?’
Barbara Spaargaren knikte.
‘Toen ik haar zei dat ik mij niet kon herinneren dat Richard ooit met vakantie ging, moest Arendje dat beamen. Het was op mijn verzoek, op mijn aandringen, dat zij uiteindelijk naar de Warmoesstraat is gestapt om bij u zijn vermissing te melden.’ Nadat de rechercheurs afscheid hadden genomen van Barbara Spaargaren en weer op straat voor de winkel stonden, wees Vledder voor zich uit.
‘Zullen we direct naar Herman Gorredijk stappen?’ De Cock knikte instemmend.
Ze liepen naar de winkeldeur van het naburige pand, Nieuwendijk 752. De deur bleek op slot. Achter het glas van de deur hing een bord, tijdelijk gesloten.
Vledder grinnikte.
‘De hoofdrolspelers in onze moordzaak geven niet thuis.’ Ze liepen verder de Nieuwendijk af in de richting van de Dam. De Cock blikte opzij.
‘Heb je nog een ander adres van die Herman Gorredijk?’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik dacht dat hij net als Arendje van Nijmegen op de Nieuwendijk boven de zaak woonde.’
De Cock staarde somber voor zich uit.
‘Het verhaal van Barbara Spaargaren,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘werpt toch een vreemd licht op de vrouw die ons de vermissing van haar man meldde.’
‘Je bedoelt Arendje van Nijmegen.’
De Cock knikte.
‘Ze maakte op mij toch niet zo’n wulpse indruk.’ Vledder lachte.
‘Wat zei jouw oude moeder altijd?’
De Cock zuchtte.
‘Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’ De grijze speurder plukte even aan zijn neus. ‘Mijn oude moeder was een bijzondere vrouw. Ze zat boordevol wijsheden en bijbelspreuken. Ze had ze pasklaar voor iedere gelegenheid. Ik ben ermee grootgebracht.’ De oude rechercheur glimlachte bij de herinnering. ‘Wanneer ik iets had gedaan wat haar niet beviel, riep ze be-
straffend: Jurrian, zoiets doe je niet.’
‘En?’
‘Dan deed ik zoiets niet meer. Ik keek wel uit. De autoriteit van mijn moeder liet dat niet toe.’
Vledder lachte.
De Cock maakte een wegwerpgebaar.
‘Vergeten we even de herinneringen aan mijn oude moeder en gaan we terug naar onze zaak.’
Hij tikte op de mouw van Vledders leren jack. ‘Arendje van Nijmegen heeft ons ook een misleidend beeld van haar man geschetst.’ De grijze speurder imiteerde wat stuntelig de stem van Arendje van Nijmegen. ‘In de richting van andere vrouwen behoeft u niet te zoeken. Dat ligt niet in de lijn van Richard.’
Vledder grinnikte.
‘Intussen verbleef hij een volle week bij een vrouwtje van lichte zeden en raakte in extase wanneer hij poedelnaakt in haar te nauwe roze badjas rondliep.’
De Cock staarde nadenkend voor zich uit. ‘De moord op Richard van der Vaart is een vreemde zaak,’ sprak hij somber. ‘Ik kan er geen touw aan vastknopen. Voor het slapengaan gisteravond heb ik er nog een tijdje over nagedacht. Ik kreeg op den duur de indruk dat de man het plan had om volledig te verdwijnen.’
Vledder keek De Cock verrast aan.
‘Hoe kom je daarbij?’
‘De ontmoeting met Greetje van Loenen in dat café op de Haarlemmerdijk was mijns inziens een toevalstreffer. Dat was niet gepland.’
De oude rechercheur blikte even opzij.
‘Hebben we al reacties op ons telexbericht over zijn verdwenen Peugeot vier-nul-zeven?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Geen enkele.’
De Cock slenterde verder.
‘Volgens mij heeft Richard van der Vaart zich bewust van zijn auto ontdaan. Het feit dat hij niet meer in het bezit was van
zijn rijbewijs en andere identiteitspapieren wijst er mogelijk op dat hij een andere persoonsstructuur, een andere identiteit heeft willen aannemen.’
Vledder reageerde geschrokken.
‘Waarom?’
De Cock stopte en kneep even zijn ogen dicht. ‘Ik schat een existentiële onvrede.’
‘Een wat?’
De Cock keerde zich naar Vledder en prikte hem met een vermanende vinger op de borst.
‘Dick Vledder,’ begon hij op bezwerende toon, ‘ik mag dan wel tegen mijn pensioengerechtigde leeftijd aanlopen, maar ik verwacht van jou wel aandacht wanneer ik je iets uitleg. Ik doe het nog één keer: existentiële onvrede noem ik het wanneer iemand onvrede heeft met zijn bestaan, met het leven dat hij leidt. In het geval van Richard van der Vaart denk ik aan zijn slordige en vermoedelijk weinig fl orerende zaak op de Nieuwendijk en zijn zwabberende huwelijk met Arendje van Nijmegen. En wie weet in welke duistere affaires hij verzeild was geraakt, affaires waarvan wij nog geen weet hebben. Ik ben bang dat aan de moord op Richard van der Vaart meer problemen kleven dan wij nu vermoeden.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Hoe komen wij daar achter?’
De Cock negeerde de vraag. Hij ademde diep. ‘Uit het verhaal van Barbara Spaargaren zou je kunnen concluderen dat Arendje van Nijmegen er niet zo op gebrand was om de vermissing van haar man te melden.’
Vledder glimlachte.
‘Ze wilde doen voorkomen, dat hij op vakantie was.’ Hij draaide zich in de richting van de Dam om door te lopen, maar De Cock bleef staan.
‘Op aandringen van Barbara Spaargaren meldt ze uiteindelijk zijn vermissing, dat is na ruim een week.’
‘Vreemd,’ zei Vledder achteromkijkend.
De Cock kwam hem na.
‘Inderdaad. Vreemd. Gezien in het licht van het feit dat Richard
van der Vaart een man was die nooit dagen van huis wegbleef.’ Van de Dam slenterden ze via het Damrak terug naar de Oudebrugsteeg en de Warmoesstraat.
De Cock keek opzij.
‘Hoe laat is de sectie op het lijk van Richard van der Vaart?’
‘Straks om twee uur op Westgaarde.’
‘Doe dokter Rusteloos van mij de groeten en vraag of hij recent nog gerechtelijke secties heeft verricht op slachtoffers van een nekschot.’
‘Waarom?’
‘Ze komen niet zo vaak voor. Er zijn landen waar een nekschot wel als executiemiddel wordt gebruikt.’
‘Jij denkt, dat de dader een buitenlander is?’ De Cock reageerde wat geprikkeld.
‘Ik denk niets. Ik wil alleen alle mogelijkheden openhouden.’ Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger. De oude rechercheur liep op hem toe.
‘Problemen?’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Boven zit een man op je te wachten.’
‘Heeft hij zijn naam genoemd?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘De man zei dat hij jou iets wilde vertellen over een vermissing.’ De Cock draaide zich om en liep opmerkelijk kwiek de stenen trappen op naar de tweede etage.
Vledder volgde met lichte tred.
Op de bank bij de toegangsdeur tot de grote recherchekamer zat een keurig geklede heer in een lichtgrijs kostuum. Hij kwam van de bank overeind en liep op De Cock toe. De oude rechercheur nam hem nauwkeurig op. Hij schatte de man als een goed geconserveerde vijftiger. Misschien nog iets jonger. Zijn donkere haren waren grijs aan de slapen en zijn lichtblauwe ogen hadden nog een jeugdige glans.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock met... eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde achter zich. ‘En dat is mijn collega Vledder.’
De man stak hem zijn hand toe.
‘Mijn naam is Gorredijk, Herman Gorredijk. Mevrouw Van der Vaart heeft een dezer dagen bij u aangifte gedaan van de vermissing van haar man.’
De Cock drukte de hem toegestoken hand en leidde Herman Gorredijk de grote recherchekamer binnen en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
Met zijn oude regenjas nog aan, nam De Cock puffend plaats. ‘U bent een vriend van de vermiste man?’ Gorredijk glimlachte.
‘Het is geen echt grote vriendschap. Meer een zakenrelatie. Van Arendje hoorde ik, dat zij Richard als vermist had gemeld. Ik verwachtte min of meer dat de politie mij over die vermissing wel zou benaderen.’
‘Waarom?’
‘Ik was wellicht de laatste persoon met wie hij contact had.’ De Cock glimlachte.
‘Daarom hebt u uw zaak tijdelijk gesloten om bij ons eens poolshoogte te nemen?’
‘Precies.’
‘U ging wel eens met hem tennissen?’
‘Zo nu en dan,’ zei Gorredijk. ‘Ik vind dat Richard van der Vaart te veel tijd in zijn zaak stopt en te weinig aan zichzelf denkt. Daarom haalde ik hem soms over om met mij mee naar ons tennispark te gaan.’
‘Als verstrooiing?’
‘Precies.’
‘Zo ook op de dag van zijn vermissing?’
Herman Gorredijk knikte.
‘Hij wilde niet met mij meerijden, maar verkoos met zijn eigen wagen naar het tennispark te komen.’
‘Daar hebt u hem ook ontmoet?’
‘Jazeker. Ik heb ook tegen hem gespeeld,’ antwoordde Gorredijk. ‘Na een paar sets stak hij zijn handen omhoog en liep de baan af. Ik ging naar hem toe en vroeg wat er aan de hand was.
Ik voel mij niet lekker, zei hij, ik ga naar huis.’
‘Was het aan hem te zien dat hem iets mankeerde?’ Gorredijk schudde zijn hoofd.
‘Ik zag niets aan hem. Hij had geen blessure of zoiets. Ik heb aangeboden hem naar huis te brengen.’
‘En?’
‘Daar wilde hij niets van weten. Ik red het wel, zei hij. Ik heb hem nog naar zijn wagen begeleid, gekeken hoe hij instapte en wegreed.’
‘Was hij in tenniskleding?’
‘Wanneer?’
‘Toen hij instapte en wegreed?’
Gorredijk knikte.
‘Een korte witte broek, tennisschoenen en een witte polo.’
‘Droeg hij die kleding ook toen hij van huis ging?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Gorredijk schouderophalend. ‘Wij zijn niet gelijktijdig vertrokken. Mogelijk heeft hij zich op het tennispark omgekleed.’
‘Bestaat die mogelijkheid?’
‘Zeker. Er zijn kleedruimtes.’
De Cock pauzeerde even. ‘Wij hebben,’ sprak hij daarna ernstig, ‘Richard van der Vaart gisteravond gevonden, vermoord.’ Herman Gorredijk keek hem verschrikt aan. ‘Vermoord?’ herhaalde hij.
De Cock knikte.
‘In de woning van een vrouw van lichte zeden.’ Gorredijk liet zijn hoofd iets zakken.
‘Dat verbaast mij niets,’ sprak hij mat. ‘Ik bedoel, dat hij bij een vrouw van lichte zeden is aangetroffen. Richard ging de laatste tijd na het tennissen wel eens meer naar de hoertjes. Ik heb hem persoonlijk wel eens naar de Wallen gebracht.’ De Cock gleed met de pink van zijn linkerhand over de rug van zijn neus.
‘Het is niet gebruikelijk dat men tijdens het bezoek aan een prostituee wordt vermoord. Gelukkig. Anders was het massale leed van treurende weduwen niet te overzien.’ Herman Gorredijk negeerde de opmerking. Hij keek De Cock
schuins aan.
‘Weet Arendje al dat Richard is vermoord?’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nog niet. Ze was niet thuis.’
‘U gaat het haar wel vertellen?’
‘Uiteraard.’
‘Noem haar de naam Erik van Groesbeek.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Waarom?’
Herman Gorredijk keek de oude rechercheur strak aan. ‘Erik van Groesbeek is de man die al een paar maal heeft gedreigd Richard van der Vaart te vermoorden.’
‘Wie is Erik van Groesbeek?’
‘Zoals ik al zei,’ sprak Gorredijk grinnikend, ‘de man die al een paar maal heeft gedreigd om Richard van der Vaart te vermoorden.’
De Cock gromde.
‘En dat weet Arendje van Nijmegen?’
‘Dat weet,’ herhaalde Gorredijk gedragen, ‘Arendje van Nijmegen.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Daar heeft ze mij niets van gezegd,’ riep hij verbouwereerd. ‘Toen ze de vermissing van haar man meldde, is dat totaal niet ter sprake gekomen.’
Gorredijk ademde diep.
‘Ik denk dat Arendje de affaire Erik van Groesbeek voor u heeft verzwegen omdat zij zich schaamde.’
De Cock raakte wat geprikkeld.
‘Wat behelst die affaire Erik van Groesbeek?’ Gorredijk verschoof iets op zijn stoel.
‘Arendje van Nijmegen is een rijpere vrouw. U hebt haar gezien: nog uiterst aantrekkelijk, zelfs voor jongere mannen.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Erik van Groesbeek is zo’n jongere man?’ Gorredijk knikte.
‘Bijna vijftien jaar jonger dan Arendje.’ ‘Een aanzienlijk leeftijdsverschil.’
‘Bij een affaire in die leeftijdscategorie is in de regel de man enige jaren ouder dan de vrouw, en niet omgekeerd.’ Gorredijk glimlachte. ‘Arendje kennende zal zij zich gevleid hebben gevoeld door de aandacht die de jonge Erik van Groesbeek aan haar besteedde en ze zal hem ook zeker hebben aangemoedigd. In hoeverre het tot een werkelijke liefdesverhouding is uitgegroeid, weet ik niet. Ik heb het haar nooit durven vragen.’ De Cock keek de man verwachtingsvol aan. ‘Wat denkt u?’
Gorredijk glimlachte.
‘Arendje van Nijmegen heeft de reputatie een ontrouwe echtgenote te zijn.’
De Cock plukte grijnzend aan zijn neus.
‘Persoonlijke ervaring?’
Gorredijk snoof.
‘De Duitsers hebben voor zo’n situatie een gepast antwoord: Ein Kavalier geniesst und schweigt.’
De Cock vroeg hem: ‘U zwijgt?’
‘Absoluut.’
De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren. ‘Over de juiste invulling van het begrip “genieten” zullen we geen discussie voeren.’
‘Dank u.’
De oude rechercheur boog zich iets naar voren. ‘De bedreigingen?’
Herman Gorredijk gebaarde voor zich uit. ‘Na een tijdje eiste Erik van Groesbeek van Arendje dat zij zou scheiden van Richard van der Vaart, om met hem te kunnen trouwen.’
‘Hoe reageerde Arendje van Nijmegen?’ vroeg De Cock fronsend.
‘Ze raakte een beetje in paniek. Ze probeerde Van Groesbeek ervan te overtuigen dat haar relatie met hem toch niet per se tot een huwelijk behoefde te leiden, en niet tot een echtelijke breuk met Richard van der Vaart.’
‘En?’
‘Van Groesbeek eiste een huwelijk, zonder meer. Een ander
predicaat, nou ja, een andere benaming voor de voortzetting van hun relatie accepteerde hij niet.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘En toen Arendje die eis niet inwilligde?’ Gorredijk bracht zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Erik van Groesbeek,’ verzuchtte hij, ‘gaf Arendje drie maanden om tot een besluit te komen. Hij arrangeerde alvast een advocaat voor haar om het verzoek tot echtscheiding in te dienen.’
‘En die drie maanden, die zijn inmiddels verstreken?’
‘Ja.’
‘Wanneer?’
‘Gisteren.’
‘En wat zou er na drie maanden gebeuren?’ Herman Gorredijk stak zijn handen omhoog. ‘Moord.’
De Cock slikte.
‘Moord op Richard van der Vaart.’ Er klonk ongeloof door in zijn stem.
‘Ja.’
De oude rechercheur perste zijn lippen op elkaar. ‘Radicaal.’
Herman Gorredijk knikte.
‘Van Groesbeek schijnt een radicale jongen te zijn, die nergens voor terugdeinst.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover. ‘U hebt dit verhaal van Arendje van Nijmegen. Zij heeft u dit alles verteld. U heeft geen aanvullingen uit andere bronnen?’ Gorredijk schudde zijn hoofd.
‘Ze kwam een tijdje geleden totaal overspannen bij mij in de winkel. Ze vroeg of ik even tijd voor haar had en vertelde over haar relatie met de jonge Erik van Groesbeek, zijn verliefdheid en zijn dreiging van moord op haar man.’
‘Wat hebt u gedaan?’
‘Niets.’
De Cock reageerde verrast.
‘Niets?’
‘Wat moest ik?’ Gorredijk schudde zijn hoofd. ‘Ik heb Arendje
aangeraden om met haar verhaal naar de politie te gaan. Dat was volgens mij de juiste weg voor haar om uit de problemen te geraken.’
‘En?’
‘Dat wilde ze niet. Vooral, zei ze, geen politie.’
‘Waarom niet?’ De Cock veinsde ongeloof. ‘Als ze de overtuiging had, dat het leven van haar man werkelijk gevaar liep, dan was er voor haar toch geen andere weg?’
Gorredijk zuchtte.
‘Ze wilde geen einde maken aan haar relatie met Van Groesbeek en ze wilde haar man niet in verlegenheid brengen door openbaar te maken dat ze een verhouding had met een veel jongere man.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Ze kon geen keus maken.’
‘Ik heb haar gezegd, dat ik wel bereid was om eens met die Erik van Groesbeek te gaan praten. Maar ook daar wilde Arendje niets van weten. Misschien, zei ze: misschien is het allemaal bluf en wil Erik mij alleen maar bang maken om een echtscheiding te forceren.’
De Cock grijnsde.
‘Het lijkt erop dat Erik van Groesbeek geen blufpoker speelde. Richard van der Vaart is dood... vermoord.’ Toen Herman Gorredijk uit de grote recherchekamer was vertrokken, keek Vledder De Cock opgewonden aan. ‘Dit is toch een bezopen geschiedenis,’ riep hij heftig. ‘Die Arendje van Nijmegen doet bij ons melding van de vermissing van haar man, terwijl ze weet dat iemand het in zijn hoofd heeft gezet om hem te vermoorden.’
De Cock knikte.
‘Als ze op het moment van haar melding hier bij ons opening van zaken had gegeven, hadden wij die jonge minnaar, Van Groesbeek, kunnen benaderen en dan had Richard van der Vaart wellicht nog geleefd.’
‘Kunnen we hem niet arresteren?’ vroeg Vledder ongeduldig wippend op zijn stoel.
‘Wie?’
‘Die Erik van Groesbeek.’
De Cock zuchtte.
‘Waarvoor?’
‘De geuite bedreigingen. Bedenk goed: Richard van der Vaart stierf exact op de dag dat de drie maanden bedenktijd die Arendje van haar minnaar kreeg, waren verstreken.’ De Cock trok zijn schouders op.
‘Wij hebben geen aangifte. De man tegen wie de bedreigingen waren gericht, is dood.’ Hij zweeg even. Zijn markante gezicht had een sombere expressie.
‘Misschien,’ opperde hij traag, ‘dat wij Arendje ertoe kunnen brengen om tegen Erik van Groesbeek aangifte ter zake bedreiging te doen.’
Vledder keek hem schattend aan.
‘Daar heb je weinig vertrouwen in?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat zie ik niet gebeuren. Ik heb het idee dat Arendje niet bestand is tegen de druk die de verliefde Erik van Groesbeek op haar legt.’ Vledder wees voor zich uit.
‘En een arrestatie in verband met de moord op Richard van der Vaart?’
De Cock snoof.
‘Hoe bewijzen wij,’ riep hij getergd, ‘dat de verliefde Erik zijn bedreigingen in daden heeft omgezet en dat hij werkelijk verantwoordelijk is voor de moord? Ik zie nog geen enkel opbeurend gegeven in ons onderzoek.’
Vledder boog zich iets naar voren.
‘We moeten Arendje van Nijmegen onder druk zetten. Dat is wellicht onze enige kans. Misschien dat ze van houding verandert wanneer ze van ons verneemt dat haar man echt is vermoord.’
De Cock knikte traag.
‘Het is een mogelijkheid,’ sprak hij benepen. ‘Maar voorlopig hebben we juridisch gezien geen poot om op te staan.’ De oude rechercheur keek naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer.
‘Het wordt voor jou tijd om naar Westgaarde te gaan voor de gerechtelijke sectie. Je kunt dokter Rusteloos niet laten wachten.’
‘En wat ga jij intussen doen?’ vroeg Vledder. De Cock wuifde.
‘Ik ga naar dat cafeetje op de Haarlemmerdijk.’ Vledder keek hem verrast aan.
‘Daar was ik toch al gisteravond. Je kunt er alles over lezen in mijn proces-verbaal.’
‘Dat heb ik ook gedaan,’ zei De Cock, ‘maar daarin stond niet het antwoord op de vraag die mij sinds de ontdekking van de moord bijzonder kwelt.’
Vledder grijnsde.
‘En dat is?’
De Cock zwaaide met zijn handen en stak twee wijsvingers in de lucht.
‘Hoe wist de moordenaar – wie dat ook moge zijn – dat Richard van der Vaart tijdelijk en niet gepland zijn intrek had genomen in de woning van Greetje van Loenen aan de Haarlemmer Houttuinen?’
Vledder knikte begrijpend en herhaalde de vraag in zijn eigen
woorden. ‘Je bedoelt, hoe wist de dader dat hij of zij daar zijn of haar slachtoffer kon vinden?’
‘Precies.’
‘En dat antwoord,’ sprak Vledder weifelend, ‘hoop jij in dat café te vinden?’
De Cock knikte.
‘Er moeten in dat cafeetje aan de Haarlemmerdijk getuigen zijn geweest van het moment dat Greetje van Loenen haar wat aangeschoten klantje Richard van der Vaart meetroonde naar haar woning aan de Haarlemmer Houttuinen.’
‘En?’
‘Misschien waren er onder die getuigen mensen die een bijzondere belangstelling voor dat moment hadden.’
‘En die twee vanuit het cafeetje hebben gevolgd?’
‘Dat is toch een redelijke mogelijkheid?’ constateerde De Cock luchtig.
Vledder trok glimlachend zijn regenjas aan. ‘Ik ga naar Westgaarde... en jou wens ik veel sterkte.’ De Cock stapte in zijn eentje het oude politiebureau uit. Het miezerde een beetje. Het was een fi jne, grijsgrauwe regensluier, die de rumoerige stadsgeluiden dempte. Hij trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn oude hoedje iets dieper over zijn voorhoofd.
Op zijn gemak slenterde hij via de Warmoesstraat naar de Oudebrugsteeg en nam daar beleefd zijn hoedje af voor een passerend hoertje, dat hij al een eeuwigheid kende. Hij schoof zijn hoedje weer over zijn grijze haren en stak sprintend voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Iemand op het brede trottoir bleef staan en lachte. Terecht. De Cock in draf was een koddig gezicht.
De oude rechercheur kuierde in de richting van het Centraal Station, vond dat er te veel eettentjes op het Damrak waren gekomen en stapte nog voor het Victoriahotel, links de smalle Haringpakkerssteeg in.
De regen deerde hem niet. De Cock genoot van zo’n eenzaam wandelingetje door zijn oude wijk waarin hij al bijna dertig jaar
als rechercheur ronddoolde. Vrijwel elke deur maakte herinneringen bij hem wakker. Elke stoep sprak hem aan, nodigde hem als het ware uit om naar binnen te gaan om te zien of er inmiddels iets was veranderd, of de mensen met wie hij destijds iets had geregeld er misschien nog waren. Maar hij besefte dat hij beter door kon lopen.
Mijmerend vervolgde hij zijn weg via de Nieuwendijk, stak de drukke Martelaarsgracht over en liep verder naar de Haarlemmerstraat. Toen hij langs het West Indisch Huis wandelde dacht hij even aan Piet Hein, die hier eeuwen geleden zijn triomfen vierde.
Op de Haarlemmerdijk vond hij moeiteloos het café dat Greetje van Loenen had aangeduid en stapte naar binnen. Het was er vrij rustig. Links voor het raam zaten twee oudere mannen aan een tafeltje achter een biertje te keuvelen. De rondbuikige caféhouder achter de tapkast was aan het mastiek maken.
De Cock liep op hem toe en bestelde een pils. Voor een cognackie vond hij het nog te vroeg. Hij hapte met plezier in de schuimkraag en nam een slok. Toen hij zijn glas neerzette keek hij op.
‘Mijn naam is...’
De caféhouder lachte.
‘De Cock met ceeooceekaa.’
De oude rechercheur grinnikte.
‘U kent mij?’
‘Wie niet?’ lachte de caféhouder opnieuw. De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘De prijs van de roem. En als ik goed ben geïnformeerd dan bent u Kees Haverkamp?’
‘Exact.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Mijn jonge collega was hier gisteravond.’
‘Over dat dooie klantje van Bleke Greetje,’ reageerde Kees Haverkamp.
‘Greetje van Loenen.’
‘Heet ze zo?’
De Cock knikte.
‘Ze nam ongeveer een week geleden vanuit uw café een man mee, die gisteravond in haar woning werd vermoord. Waarin wij in het bijzonder geïnteresseerd zijn, is: hoe wist de dader dat die man zich in haar woning bevond?’
Haverkamp keek hem verwonderd aan.
‘Hebben jullie die nog niet?’
De Cock glimlachte.
‘Eerlijk gezegd, we tasten nog volkomen in het duister. Kent u al de klanten die uw café bezoeken?’
De caféhouder schudde zijn hoofd.
‘Niet allemaal. Zeker niet. Ik heb een groot aantal vaste klanten, die hier al jaren komen. Maar in de avond druppelen er wel eens mensen binnen die ik van mijn leven nog nooit eerder heb gezien.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Herinnert u zich misschien nog de man die door Bleke Greetje later als klantje is meegnomen?’
Haverkamp trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ik weet nog,’ sprak hij nadenkend, ‘dat ik even heb getwijfeld of ik hem wel zou tappen. Hij had volgens mij al een flinke slok op. En ik heb niet graag herrie in de tent met dronken sloebers.’
‘Kwam hij alleen uw café binnen of was hij in gezelschap?’ Haverkamp maakte een schouderbeweging.
‘Daar kan ik niks zinnigs over zeggen. De man viel mij pas op toen hij om een whisky vroeg. Er wordt bij mij in het café vrijwel nooit whisky gedronken. Het is een pils, een jonge of een kopstootje.’
‘Weet u of die man nog met iemand heeft gesproken voordat Bleke Greetje hem meenam?’
Kees Haverkamp antwoordde niet. De rondbuikige caféhouder krabde zich achter in de nek.
‘Waarom,’ vroeg hij toen aarzelend, ‘vindt u het belangrijk om te weten hoe iemand wist dat die man in de woning van Bleke Greetje was?’
De Cock glimlachte om de vraag.
‘Als de dader niet wist waar die man zich bevond, dan kon hij of zij hem toch ook niet vermoorden?’
De caféhouder spreidde zijn machtige armen. ‘Ik heb een gewoon boerenverstand... niet meer. Maar het is toch ook mogelijk dat iemand gewoon de woning van Bleke Greetje binnenstapte, die man daar aantrof en hem toen koud maakte?’
De Cock keek hem verward aan.
‘Wie loopt er zomaar de woning van een vrouwtje van lichte zeden binnen... een vrouw die bovendien nog een klant heeft?’ Haverkamp snoof.
‘Kareltje.’
De Cock stootte van schrik bijna zijn pilsje om. ‘Wie is Kareltje?’
Haverkamp duimde over zijn schouder.
‘De zeventienjarige zoon van Bleke Greetje.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Heeft ze een zoon? Inwonend?’
‘Niet inwonend,’ zei Haverkamp hoofdschuddend. ‘Dat joch is al jaren het huis uit. Niet te hanteren, drugsgebruiker. Een ettertje van het zuiverste water. Hij heeft al van alles uitgespookt, zelfs gewelddadige berovingen op klaarlichte dag.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Komt Kareltje nog bij Bleke Greetje over de vloer?’ Kees Haverkamp knikte.
‘Ik heb medelijden met dat wijfi e. Om de zoveel tijd komt Kareltje bij haar binnen, pikt haar spaarcentjes af en verdwijnt weer.’ De Cock keek toe hoe Vledder loom en met afhangende schouders de grote recherchekamer binnenstapte. De jonge rechercheur slofte naar zijn bureau en liet zich uitgeput in zijn stoel achter zijn computer zakken. Na een paar diepe zuchten schoof hij de computer iets opzij en keek vermoeid naar De Cock. ‘Ik heb,’ sprak hij puffend, ‘meer dan een uur in de fi le gestaan in de binnenstad, op een plek nog geen tien minuten van het bureau.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Dokter Rusteloos was vertraagd. Een gerechtelijke sectie in Rotterdam leverde nogal wat problemen op. Hij kwam ruim een uur te laat op Westgaarde. Daardoor duurde de sectie bij ons een stuk langer.’
‘En kwam jij in de spits terecht.’
Vledder schudde zijn schouders en zijn hoofd. ‘Ik kan daar niet tegen. Echt niet. Het vreet me op. Ik loop liever dagen tevergeefs achter een almaar ontkennende verdachte aan, dan een kwartier opgesloten te zitten in een file.’ De Cock lachte.
‘Heb je dokter Rusteloos nog naar nekschotslachtoffers gevraagd?’
Er gleed een schrale glimlach om de mond van de jonge rechercheur.
‘Dokter Rusteloos was echt verrast toen ik hem de wond van Richard van der Vaart liet zien. Hij was al in geen tijden een slachtoffer van een nekschot tegengekomen.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Opmerkelijk. Ik meen dat wij wel eens een moord met een nekschot hebben behandeld.’*
Vledder gebaarde.
* Zie De Cock en de smekende dood. ‘Dokter Rusteloos bekeek de wond met zichtbare afschuw. Hij kwalificeerde een nekschot als het voorbeeld van een laffe moord.’
‘Waarom?’
‘De dader is volgens hem zo’n labbekak, zo’n lafbek, dat hij bij zijn daad het slachtoffer niet in de ogen durft te kijken.’ De Cock snoof.
‘Moord is naar mijn mening altijd laf, op welke wijze hij ook wordt gepleegd.’
Vledder boog zich iets naar voren. De vermoeidheid was uit zijn gezicht weggetrokken. De jonge rechercheur keek weer helder uit zijn ogen.
‘En hoe ben jij gevaren?’ vroeg hij belangstellend. De Cock glimlachte.
‘Verrassend.’
‘Weet je al hoe de dader wist dat Richard van der Vaart tijdelijk zijn intrek bij Greetje van Loenen had genomen?’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Kees Haverkamp, de kastelein, vond die vraag totaal niet interessant.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Hoezo niet?’
De Cock grijnsde.
‘Volgens het boerenverstand van Haverkamp lag het veel meer voor de hand dat iemand simpelweg de woning van Bleke Greetje was binnengestapt, daar een man had aangetroffen en die had omgelegd.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zomaar?’ vroeg hij ongelovig. ‘Ik bedoel, zonder enige aanleiding... zonder enig motief?’
‘Haverkamp had er totaal geen moeite mee. Voor hem was het geen mysterie. Hij gaf mij de dader op een presenteerblaadje.’ Vledder grinnikte.
‘’t Is niet waar?’
‘Jawel! Kareltje.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wie is Kareltje?’
De Cock wreef even met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘De zeventienjarige zoon,’ declameerde hij traag, ‘van onze
Greetje van Loenen.’
Vledder reageerde verrast.
‘Heeft ze een zoon?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Waarom kan dat niet? Volgens kastelein Haverkamp is het een notoire drugsgebruiker, supercrimineel, niet meer inwonend, maar schuifelt zo nu en dan bij zijn moeder binnen, jat haar spaarcentjes en verdwijnt dan weer voor weken.’ De mond van Vledder viel halfopen.
‘En die jongen zou...’
De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. De Cock trok zijn schouders op.
‘Volgens Kees Haverkamp is die Kareltje een ettertje van het zuiverste water, die ondanks zijn jeugdige leeftijd een strafblad heeft van hier tot gunter, met onder meer gewapende overvallen. Zelfs op klaarlichte dag.’
Vledder keek nadenkend voor zich uit.
‘Wij zijn er tot nu toe steeds van uitgegaan dat de moord op Richard van der Vaart een doordachte daad is geweest, een zaak van voorbedachten rade.’
De Cock knikte.
‘Met een min of meer redelijk motief.’
Vledder dacht na.
‘Het zou natuurlijk kunnen,’ sprak hij peinzend, ‘dat die Kareltje op de bewuste avond de niet-afgesloten woning van zijn moeder is binnengestapt en daar een halfnaakte man in een te krappe badjas heeft aangetroffen.’
De Cock ademde diep.
‘Er zijn tal van scenario’s denkbaar over wat er zich tussen die twee heeft afgespeeld.’
De grijze speurder zweeg even.
‘Heb jij bij ons onderzoek ter plekke de kleding van Richard van der Vaart bekeken?’
Vledder keek zijn oude collega niet-begrijpend aan. ‘Kleding? Hij was naakt. Hij had alleen die nauwe badjas van Bleke Greetje aan.’
‘Jawel,’ zei De Cock, ‘maar zo, in die nauwe badjas, heeft Greetje hem die avond niet uit het café meegetroond.’ Vledder sloeg zijn hand voor zijn mond.
‘Stom. Hartstikke stom. Ik heb heel niet aan de kleding van Van der Vaart gedacht,’ riep hij spijtig. ‘Ik had moeten beseffen dat hij niet zo, in die badjas, was binnengekomen. Je hebt gelijk. De kleding van het slachtoffer moeten we alsnog onderzoeken.’ Hij zweeg even.
‘Misschien,’ ging hij verder, ‘heeft de zoon van Greetje bij zijn zoektocht naar geld die kleding gevonden en heeft Richard van der Vaart diefstal van zijn geld willen voorkomen.’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Wij hebben in Greetjes woning geen sporen van een worsteling gevonden. Er is volgens mij ook geen worsteling geweest. Richard van der Vaart zat rustig in zijn fauteuil toen de dader achter zijn rug de trekker van zijn revolver overhaalde.’ Vledder grijnsde.
‘Toch moeten wij Kareltje als verdachte niet uitsluiten. Heb jij een achternaam?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die wist Haverkamp niet. Hij wist ook niet of Greetje van Loenen ooit getrouwd is geweest. Maar uitgaande van de naam van zijn moeder moet Kareltje in het Bevolkingsregister wel te vinden zijn. En dan kunnen we zijn antecedenten verder natrekken.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘We kunnen voor inlichtingen toch ook rechtstreeks zijn moeder benaderen.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Dat doe ik liever niet. Moeders zijn ten opzichte van hun zonen onbetrouwbare getuigen.’
Vledder lachte.
‘Geloof me,’ grapte hij met een gemaakt stemmetje, ‘het is een hartstikke lieve jongen. Daar zit geen kwaad bij.’
‘Precies.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren en pakte de hoorn op. Hij trok een blocnote naar zich toe en maakte een paar aantekeningen. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem vragend aan.
‘Wie was dat?’
Vledder wees naar het toestel.
‘Iemand van de Rijkspolitie te Water. De fraaie Peugeot vier-nul-zeven van Richard van der Vaart is vanmiddag uit het water van het Amsterdam-Rijnkanaal opgevist.’
De ogen van De Cock lichtten op.
‘Prachtig. Waar is hij nu?’
Vledder keek op zijn blocnote.
‘De wagen is met een kraanwagen naar Amsterdam gebracht. Daar staat hij nu op de binnenplaats van het Hoofdbureau van Politie uit te lekken. We krijgen nog een proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water over de exacte vindplaats van het vehikel.’ De Cock staarde even voor zich uit, stond toen van zijn stoel op en sjokte naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Waar gaan wíj heen?’ verbeterde hij de vraag. Vledder grijnsde berustend.
‘Oké, waar gaan wíj heen?’
De Cock stak zijn rechtervuist omhoog en stak eerst één, toen twee en vervolgens drie vingers op.
‘Drie dingen. We gaan eerst naar de Van Heemskerkstraat 705, de woning van haar gildezuster Alida van der Werf, en pikken daar Greetje van Loenen op. We nemen haar mee naar haar woning aan de Haarlemmer Houttuinen en bekijken daar de kleding van Richard van der Vaart. Daarna vragen we Bleke Greetje hoe het met haar spaarcentjes is gesteld. We informeren terloops of ze nog relaties onderhoudt met haar zoon Kareltje. Misschien wil ze hierover wel iets kwijt.’ De grijze speurder spreidde zijn handen. ‘Zijn de spaarcentjes van Greetje van Loenen nog intact en vinden we geld in de kleding van Richard van der Vaart, dan daalt mijn belangstelling voor zoon Kareltje naar het vriespunt.’ Vledder knikte begrijpend.
‘En dan?’
De Cock schoof zijn oude hoedje op zijn hoofd. ‘Gaan we naar het Hoofdbureau van Politie en besnuffelen de Peugeot vier-nul-zeven van Richard van der Vaart. Als Herman Gorredijk en Greetje van Loenen ons de waarheid hebben verteld, dan vinden wij in zijn wagen een korte witte broek, tennisschoenen, een witte polo, zijn rijbewijs en andere legitimatiepapieren.’
Vledder keek hem bewonderend aan.
‘Je hebt goed nagedacht.’
De Cock grijnsde breed.
‘Daarom houd ik het al zo lang bij de recherche uit.’ Het was al vrij laat toen de rechercheurs vanaf het Hoofdbureau van Politie aan de Elandsgracht wegreden. Achter in de Golf lag in een vuilniszak de natte tennisplunje van Richard van der Vaart.
De Cock bekeek het plastic mapje met het rijbewijs en verdere autopapieren.
‘Het klopt allemaal. Richard van der Vaart heeft zich eerst omgekleed voor hij zijn wagen in het water van het Amsterdam Rijnkanaal liet rollen.’
Vledder grinnikte.
‘En Greetje van Loenen moet tijdens haar zoektocht in de kleding van haar gast wel een paar duizend euro hebben gevonden, maar het geheime zakje van zijn colbert heeft ze over het hoofd gezien.’
De Cock knikte.
‘Met zijn creditcard, een GoldCard en zijn giropas van de Postbank.’
Vledder gniffelde.
‘En haar zoon Kareltje was een lieve, oppassende jongen met wie zij nog regelmatig contact had. De jongen droeg haar naam, Van Loenen, omdat zij met geen mogelijkheid een redelijke verwekker had kunnen aanwijzen.’
De jonge rechercheur keek lachend opzij. ‘Hoe noem je zoiets?’
De Cock zuchtte.
‘Een bedrijfsongeval.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, begon Jan Rozenbrand met zijn armen te zwaaien.
De Cock liep naar hem toe.
‘Doe je aan lichamelijke oefeningen?’
De wachtcommandant negeerde de vraag.
‘Waar zaten jullie?’
De Cock grinnikte.
‘Om dat uit te leggen heb ik minstens een halfuur nodig. Waarom zwaaide jij?’
Jan Rozenbrand wees naar het plafond.
‘Boven zit al bijna een uur een vrouw op je te wachten.’
‘Heb je haar naam?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Jij moet haar kennen. Ze is al eens eerder bij je op bezoek geweest.’
De Cock draaide zich zonder een verdere reactie om en liep de trap op naar de tweede etage. Nagestaard door een verblufte Jan Rozenbrand volgde Vledder.
Op de bank bij de toegangsdeur tot de grote recherchekamer zat Arendje van Nijmegen. Ze droeg dezelfde rode cape met capuchon en halfhoge rode laarsjes als bij haar eerste bezoek aan het bureau. Toen ze De Cock in het oog kreeg, stond ze op en liep op hem toe.
De oude rechercheur constateerde opnieuw dat Arendje van Nijmegen een goedgebouwde, aantrekkelijke vrouw was. Ze had mooie, zacht glanzende bruine ogen en hij was verrukt van haar kastanjebruine haar dat prachtig golvend haar gezicht omlijstte.
‘Bij mijn thuiskomst vanavond,’ opende ze, ‘vertelde Barbara Spaargaren, onze winkelhulp, dat u mij vanmorgen had willen spreken.’
De Cock knikte.
‘Dat klopt.’
‘Weet u al iets?’
De Cock vatte haar bij de arm en leidde haar de grote recherchekamer binnen. Op de stoel naast zijn bureau liet hij haar plaatsnemen.
De Cock ging in zijn bureaustoel zitten en zuchtte een paar maal omstandig voor hij het woord tot Arendje richtte. ‘Toen u de vermissing van uw man meldde, zei u dat ik niet naar een levende Richard van der Vaart behoefde te zoeken. Dat was volgens u een zinloze bezigheid.’ Ze knikte.
‘Ik was,’ sprak ze strak, ‘en ben dat nog... overtuigd van zijn dood.’
‘Gevoelsmatig?’
‘U hebt daarvoor geen bewijzen.’
‘Nee.’
De Cock nam een pauze van een paar seconden, liet zijn hoofd iets zakken en trok zijn gezicht in een ernstige plooi. Daarna kwam hij wat moeizaam uit zijn stoel overeind en stak haar zijn rechterhand toe.
‘Ik... eh, ik,’ sprak hij somber, ‘moet u condoleren met de dood van uw man.’
Arendje van Nijmegen drukte onbewogen zijn hand. Op haar gezicht kwam geen spoor van schrik of verdriet. ‘U hebt hem gevonden?’ vroeg ze kil.
‘Gisteravond,’ zei De Cock.
‘Waar?’
De Cock ging weer zitten.
‘Echtelieden hebben vaak wonderlijke meningen over elkaar. U zei mij dat ik inzake zijn vermissing niet in de richting van andere vrouwen behoefde te zoeken.’
De vrouw toonde voor het eerst enige emotie. ‘En?’ vroeg ze fel.
De Cock keek haar schattend aan.
‘Wij troffen uw man vrijwel naakt aan in de woning van een jonge vrouw, die er... zoals dat wettelijk heet... een beroep of gewoonte van maakt om mannen voor een plezierige nacht onderdak te bieden.’
Arendje verschoof op haar stoel.
‘Heeft zij hem vermoord?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie sprak er over moord?’
In zijn stem trilde gespeelde verbazing. Arendje keek hem verongelijkt aan.
‘U... eh, u zei toch dat Richard dood was?’ De Cock knikte.
‘Maar,’ antwoordde hij fi jntjes, ‘ik heb u niet verteld op welke wijze hij de dood vond.’
Arendje boog zich iets naar hem toe.
‘Werd Richard vermoord?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Iemand schoot hem een kogel in zijn nek.’ De oude rechercheur plukte aan het puntje van zijn neus en monsterde de reactie op het gezicht van de vrouw. ‘Ik heb u tijdens uw melding van de vermissing van uw man uitdrukkelijk gevraagd of er wellicht mannen in uw omgeving waren die in Richard een hinderpaal zagen. U hebt dat nadrukkelijk ontkend.’
Arendje van Nijmegen keek hem uitdagend aan. ‘En?’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit. ‘U loog,’ sprak hij hard. ‘Er was wel degelijk een man die uw echtgenoot als een hinderpaal zag. Een man die met u wilde trouwen en dreigde uw man te vermoorden wanneer u niet binnen drie maanden van Richard ging scheiden.’ Arendje kwam ineens wild van haar stoel overeind en gilde. ‘Erik heeft het niet gedaan... Erik heeft het niet gedaan... Erik...’
Ze herhaalde het als een echo.
De Cock keek haar onbewogen aan en wachtte rustig tot ze weer wat tot bedaren was gekomen.
Na een poosje viel ze terug op haar stoel, legde haar hoofd op het bureau van De Cock en huilde bitter. De Cock keek naar haar schokkende rug en de tranen die vanaf haar wangen op zijn bureau drupten. Hij had geen medelijden en voelde ook niet de behoefte om een troostende hand op haar hoofd te leggen.
Na enige tijd richtte Arendje van Nijmegen zich op. Ze bracht met klauwende vingers haar kastanjebruine haren weer enigszins in fatsoen en strekte haar rug. Haar gezicht stond strak. Tranen hadden haar bruine ogen rood omrand en haar make-up verveegd. Ze richtte haar blik op De Cock. ‘Richard is dus dood,’ stelde ze rustig vast. ‘Gewoon weg. Hij existeert niet meer.’
De Cock keek haar zonder enig mededogen aan. ‘Ik heb het idee,’ reageerde hij scherp, ‘dat uw bittere tranen van zoeven niet voortvloeiden uit verdriet om het verlies van uw man.’
‘U hebt gelijk,’ zei Arendje hoofdknikkend, ‘mijn tranen hadden niets met het heengaan van Richard te maken. Ik huilde om mijzelf, om mijn eigen situatie.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Sinds gisteravond bent u niet meer met Richard van der Vaart in de echt verbonden. Zijn dood heeft u gescheiden. Hoe voelt dat? Als een opluchting?’
Zijn stem droop van het sarcasme.
Arendje van Nijmegen antwoordde niet direct. ‘Richard,’ sprak ze na enig nadenken, ‘was voor mij geen slechte man, geen boze of weerbarstige echtgenoot. Integendeel. Ik heb veel liefde van hem ontvangen. Vooral veel begrip en toewijding.’
Ze staarde zwijgend voor zich uit.
‘Ik ben niet in staat geweest,’ ging ze verder, ‘om hem veel liefde terug te geven. Ik miste de passie, de hartstocht die hij niet bij mij kon opwekken.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Toch liet u het huwelijk zonder enige emotie voortsluimeren. U zocht geen oplossingen voor een betere verhouding tussen u en uw man. En u wenste ook geen echtscheiding.’ Arendje trok haar schouders op.
‘Ik durfde Richard niet onder ogen te komen om hem ronduit te vertellen dat ik hem bij herhaling bedroog.’
‘Dat was laf.’
Ze knikte en haar kastanjebruine haar golfde mee. ‘Ik ontweek hem de laatste jaren ook zo veel mogelijk. Ik probeerde uit zijn nabijheid te blijven. Het was een vlucht... een vlucht om hem niet te kwetsen.’
De Cock reageerde scherp.
‘Een vlucht om uw eigen genoegens na te jagen.’
‘Ook dat,’ zei ze zacht.
De Cock zocht een andere opening. Het uitdiepen van haar huwelijksproblemen leidde naar zijn gevoel niet tot tastbare resultaten.
‘Hoe dacht u over de manier waarop Richard van der Vaart zaken deed?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Ook als zakenman was Richard geen uitblinker. Hij was te passief, had te weinig dynamiek.’
De Cock strekte zijn hand naar haar uit. ‘Hebt u wel eens met uw man over zijn manier van zakendoen gesproken?’
‘We hadden geen dialoog,’ zei Arendje mat. De Cock spreidde zijn handen. De houding van de vrouw ergerde de oude rechercheur. Zijn aanvankelijke sympathie voor haar verdween.
‘Toen Richard van der Vaart de zaak aan de Nieuwendijk niet naar uw wensen beheerde,’ sprak hij scherp, ‘had u toch kunnen ingrijpen? U had daar in plaats van uw passieve en weinig dynamische echtgenoot een jonge energieke man kunnen aanstellen.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Een stevige jongeman,’ vervolgde hij boosaardig, ‘die mogelijk ook bereid en in staat was om uw wilde hartstochten te bevredigen?’
De lichtbruine ogen van Arendje lichtten even fel op. ‘Dat is immoreel.’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Immoreel? Hoe... eh, hoe dacht u uw eigen houding ten opzichte van Richard van der Vaart te kwalifi ceren? Is dat moreel verantwoord?’
Arendje negeerde de vraag. Ze legde haar handen in haar schoot en staarde zwijgend voor zich uit. Eerst na ruim een minuut richtte ze haar blik weer op De Cock.
‘Hoe... eh, hoe weet u,’ vroeg ze gespannen, ‘van de affaire tussen mij en Erik?’
De Cock ontweek een rechtstreeks antwoord. ‘U hebt zojuist bij herhaling geroepen: Erik heeft het niet gedaan. En nu vraagt u mij hoe ik van uw affaire met Erik van Groesbeek weet. U hebt zelf al het antwoord op uw vraag gegeven.’
Arendje van Nijmegen keek hem secondelang aan en schudde toen haar hoofd.
‘U wist dat Erik mij een ultimatum had gesteld. Wanneer ik binnen drie maanden geen verzoek tot echtscheiding had ingediend, zou hij Richard vermoorden.’
De Cock knikte.
‘Dat wist ik.’
‘Hoe?’
‘Iemand heeft mij dat ingefluisterd.’
‘Wie?’
De Cock grinnikte.
‘Dat zeg ik u niet. Ik maak u er alleen op attent, dat het ultimatum van drie maanden, dat Erik van Groesbeek u stelde, gisteren afl iep... exact de dag van de moord op uw man.’ Arendje schudde haar hoofd.
‘Erik heeft Richard niet vermoord.’
De Cock grijnsde.
‘Dat maakt op mij geen indruk. Dat heeft u al bij herhaling geroepen.’
Arendje ademde diep.
‘Dat is zo. Ik weet zeker dat Erik Richard niet heeft vermoord.’ De Cock keek haar schuins aan.
‘Waarop berust die zekerheid?’
Arendje glimlachte.
‘Ik was gisteren bij hem.’
‘De hele dag?’
‘Ja.’
‘Tot hoe laat?’
‘Tot middernacht.’
De Cock schamperde.
‘U vormt zijn alibi?’
‘Absoluut. Ik getuig voor zijn onschuld.’
‘Als enige?’
‘Ja.’
De Cock snoof.
‘Daar heb ik weinig vertrouwen in.’
Arendje maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat is uw zaak.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Erik van Groesbeek,’ sprak hij ernstig en met nadruk, ‘zou Richard van der Vaart niet hebben vermoord als u in een scheiding had toegestemd. Maar omdat u te laf was om de consequenties van uw eigen gedrag te aanvaarden, liet u de termijn van het ultimatum verstrijken zonder in te grijpen. U hebt de politie niet gewaarschuwd wat er stond te gebeuren, en ik neem aan dat u ook uw man niet hebt ingelicht dat zijn leven werd bedreigd.’ Arendje keek hem aan. Haar gezicht zag bleek. ‘Dat heb ik wel.’
‘Wat?’
‘Richard ingelicht.’
‘Hoe?’
‘Ik heb hem gezegd dat zijn leven gevaar liep als hij in mijn omgeving bleef.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Dat was niet helemaal eerlijk. Onvolledig. Niet meer dan een halve waarheid.’
‘Inderdaad,’ zei Arendje, ‘onvolledig. Ik had niet de moed om hem de hele waarheid te vertellen.’
De Cock boog zich met een ruk naar haar toe. ‘Hoe reageerde Richard?’
‘Laconiek.’
De Cock voelde hoe de ergernis weer in zijn bloed kroop. ‘Laconiek,’ herhaalde hij ongelovig. ‘Hoe kan iemand laconiek reageren op het bericht dat zijn leven in gevaar is? Het was voor hem toch een verpletterende mededeling?’ Arendje van Nijmegen knikte instemmend.
‘Dat was het.’
De Cock werd ongeduldig.
‘Vroeg Richard niet,’ sprak hij verbijsterd, ‘wat er feitelijk aan de hand was... van waar en van wie dat gevaar was te duchten?’ Arendje schudde haar hoofd.
‘Hij zei alleen: Arendje, maak je geen zorgen. Ik verdwijn wel uit je leven.’
De Cock keek haar ongelovig aan.
‘Meer niet?’
‘Nee.’
De oude rechercheur strekte zijn handen naar haar uit. ‘U hebt niet gevraagd wat de plannen van Richard waren? Hoe hij uit uw leven zou verdwijnen?’
‘Nee.’
De Cock zuchtte diep. Met moeite onderdrukte hij de woede die hem naar de keel greep.
‘Zo, zo, zo,’ hakkelde hij onthutst, ‘zo ga je als mensen toch niet met elkaar om?’
Arendje keek hem niet-begrijpend aan.
‘Ik heb zijn rug nagestaard,’ sprak ze onbewogen, ‘toen Richard van mij wegliep.’
De Cock kwam bruusk uit zijn bureaustoel overeind. Een zenuwtrek trilde over zijn rechterwang. Terwijl hij van zijn bureau wegstapte, gebaarde hij naar Vledder.
‘Neem het over. Ik heb het gevoel dat ik naar het toilet moet om te kotsen.’
De Cock ging naar de kantine en bestelde een kroket. Toen die spetterend uit de olie kwam, ging hij in een hoek van de kantine aan een leeg tafeltje zitten. Hij was kwaad op zichzelf. De kroket smaakte hem niet en bleef half verorberd op het servet liggen. De in het vak vergrijsde speurder begreep niet waarom hij zich zo ver had laten gaan. Hij had vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die hij betreurde. Ze moesten, zo overwoog hij, voor Arendje van Nijmegen kwetsend zijn geweest. Hij vroeg zich af waar zijn onbeheerst gedrag uit voortkwam. Kwam het doordat hij het gevoel had dat Arendje van Nijmegen loog? Kwam zijn gedrag voort uit ergernis, dat hij niet in staat was geweest door die barrière van leugens heen te breken? Een reeks van vragen tolde door zijn hoofd. Was de reactie van Richard van der Vaart werkelijk zo laconiek? Had hij werkelijk zonder enige uitleg begrepen dat zijn leven gevaar liep als hij in de omgeving van Arendje van Nijmegen bleef? Wist hij meer van haar gedrag en wilde hij die wetenschap niet prijsgeven? Wat bedoelde Richard van der Vaart met: Arendje, maak je geen zorgen, ik verdwijn wel uit je leven? Hoe wilde hij verdwijnen? Behoorde het laten zinken van zijn auto in het Amsterdam Rijnkanaal tot die verdwijntruc? Wat ging er mis? Toen De Cock meende zich voldoende in bedwang te kunnen houden en weer beschikte over de discipline om de draad op te nemen, slofte hij terug naar de grote recherchekamer. Vledder, die achter het bureau van De Cock was gaan zitten, stond op en liep naar zijn eigen bureaustoel. De oude rechercheur nam weer plaats. Hij keek naar Arendje van Nijmegen. Vledder had haar kennelijk tijd en gelegenheid gegeven om haar make-up op orde te brengen. Ze zag er weer verzorgd uit. De Cock schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Ik ben tot de conclusie gekomen,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat ik mij vanavond ten opzichte van u niet behoorlijk heb gedragen. Ik heb vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die ik achteraf betreur.’
Om de lippen van de vrouw gleed een zoete lach. ‘Ik heb uw vragen en opmerkingen,’ sprak ze zacht, ‘niet als onbehoorlijk ervaren.’
De Cock hield zijn gevouwen handen omhoog.
‘Het doet mij deugd dat te horen,’ sprak hij geroerd. ‘Ik heb mij daarover zorgen gemaakt.’
Arendje liet haar hoofd iets zakken.
‘Dat pleit voor u.’
De Cock nam een kleine pauze.
‘Om de draad weer op te pakken... u was gisteren de gehele dag in het gezelschap van Erik van Groesbeek?’
‘Ja.’
‘Waar?’
‘Bij hem thuis.’
‘En dat is?’
Arendje keek met een ruk op.
‘U wilt zijn adres?’
‘Inderdaad.’
‘Om hem te arresteren?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik arresteer geen onschuldige mensen.’
Arendje zuchtte diep.
‘Erik heeft gedreigd dat hij Richard zou vermoorden. Dat is geen punt. Die bedreiging geef ik toe. Ik heb geprobeerd om Erik tot andere gedachten te brengen. Ik wilde mijn relatie met hem gewoon voortzetten, zonder van Richard te scheiden.’
‘Dat lukte niet?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Hij wilde per se een huwelijk.’
‘Desnoods met een moord op zijn geweten.’ Arendje sloeg haar handen voor haar hoofd. ‘Dat klinkt bezopen. Dat besef ik. Ik heb ook gezegd: wat heb ik aan jou als jij voor moord de gevangenis in gaat?’ Ze verschoof iets op haar stoel.
‘Richard,’ ging ze verder, ‘is vermoord, en nog wel op de dag dat het ultimatum van Erik afl iep. Ja, ik vind het van u als rechercheur een heel redelijke gedachte om aan te nemen dat Erik inderdaad Richard om het leven heeft gebracht. Daar kan ik mee leven.’
Arendje ademde diep.
‘Maar het is niet waar,’ riep ze geëmotioneerd. ‘Erik heeft Richard niet vermoord. Ik wist wat voor dag het gisteren was, de dag van Eriks ultimatum. Hoewel ik er in mijn hart van overtuigd was dat Erik nooit in staat zou zijn om een moord te plegen, was ik er niet gerust op. Ik beken die twijfel. Daarom ben ik gistermorgen al heel vroeg naar zijn woning gegaan. Erik lag nog in bed. Ik ben bij hem in bed gekropen en heb hem de hele verdere dag vrijwel letterlijk aan mij vastgeketend.’ De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht. ‘U bent zijn alibi.’
‘Absoluut. Zeker. En God is mijn getuige.’ De Cock negeerde de opmerking.
‘Zijn adres?’
Arendje weifelde even.
‘U... eh, u arresteert geen onschuldige mensen... hebt u gezegd.’
De Cock knikte.
‘Maar ik mag toch bij Erik van Groesbeek wel uw verklaring verifi ëren?’
Arendje van Nijmegen boog haar hoofd, met tegenzin kwam het eruit.
‘Middenweg 1310, de tweede etage.’ Ze tastte in een zakje van haar rode cape. ‘Hier hebt u de sleutel.’ De Cock nam de sleutel aan en hield zijn blik secondelang op haar gericht.
‘Mocht de moord op Richard van der Vaart ooit tot een rechtszitting komen en u wordt als getuige gedagvaard, dan zal de rechter u manen om de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.’
Arendje streek met haar handen over haar kastanjebruine lokken. Daarna rechtte ze haar rug, trok haar gezicht in een ernstige plooi en zei:
‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’
Toen Arendje in haar rode cape met capuchon en op haar halfhoge rode laarsjes bij het bureau van De Cock was weggestapt en de deur van de grote recherchekamer achter zich had gesloten, keek de jonge Vledder zijn oudere collega met lichte verwondering aan.
‘Je liet haar gewoon gaan.’
Zijn stem trilde van onzekerheid.
‘Ik zag geen andere mogelijkheid,’ was het antwoord van De Cock.
Vledder snoof.
‘Ze heeft niet eens gevraagd of ze haar vermoorde man nog een keer mocht zien. Die vrouw is gewoon blij dat hij er niet meer is.’
‘Jij had haar willen vasthouden?’
‘Ja.’
De Cock zuchtte.
‘Op basis waarvan,’ verdedigde hij zich, ‘had ik haar moeten aanhouden? Medeplichtigheid aan moord, mededaderschap? Dat zit er gewoon niet in. Ik heb nog even aan een omissiedelict gedacht.’
Vledder trok zijn gezicht in een vragende grijns. ‘Wat is een omissiedelict?’
De Cock glimlachte.
‘Het nalaten of verzuimen.’
‘Van wat?’ Vledder wist dat De Cock met een uitgebreide uitleg zou komen en keek zijn leermeester geïnteresseerd aan. De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Ik zal je een voorbeeld geven. Een man valt in het water van de gracht. Hij roept om hulp, want hij kan niet zwemmen. Jij hoort zijn hulpgeroep en je weet dat aan een nabije brug een reddingboei hangt en je verzuimt om die man de boei toe te werpen. Wanneer de man verdrinkt, heb jij je schuldig gemaakt aan een omissiedelict.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘Hoe had je dat op Arendje willen toepassen?’ De Cock zwaaide.
‘Arendje van Nijmegen kende de bedreigingen, die Erik van Groesbeek had uitgesproken. Wettelijk was ze verplicht om het toekomstige slachtoffer te waarschuwen voor het gevaar dat hij liep. Als ze dat zou hebben nagelaten, dan kon ze worden vervolgd voor een omissiedelict.’
Vledder grijnsde.
‘En ze zegt dat ze haar man heeft gewaarschuwd.’ De Cock knikte gelaten.
‘Uiterst summier.’
Vledder boog zich iets naar voren.
‘Wat doen we tegen Erik van Groesbeek?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘We zullen die man moeten verhoren. Uiteraard. Maar als Arendje bij haar verklaring blijft, dan heeft hij een rotsvast alibi.’
‘Jij gelooft haar?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Haar verhaal klonk naar mijn gevoel uiterst geloofwaardig. Ik kan niet anders zeggen. Dat ze uitgerekend op de dag dat het ultimatum afl iep naar Erik toeging en bij hem bleef, was een vondst.’
Vledder keek zijn leermeester schuins aan. ‘De waarheid?’
De Cock ademde diep.
‘Ik heb haar op een subtiele manier op het gevaar van een meineed gewezen.’
Vledder lachte vrolijk.
‘Het was inderdaad knap wat je deed en Arendje riep wel erg vlot: zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ De Cock grinnikte.
‘Je hebt gelijk. Ze had er geen enkele moeite mee. De jubelende toon waarop ze die woorden uitsprak. Het leek wel een juichkreet.’
De grijze speurder zweeg even.
‘Ik moest denken,’ ging hij verder, ‘aan een zin, die ik eens in een rechtbankverslag las. Daar stond letterlijk over een getuige: de man loog met het gemak waarmee een politieman de eed afl egt.’
Vledder lachte.
‘Niet vleiend voor ons politiemensen.’
‘Zeker niet. Er zijn meer van die grapjes waarin onze betrouwbaarheid in twijfel wordt getrokken. Wat denk je van deze: als een hond als puppy al een worst steelt, wordt het later een goede politiehond.’
De jonge rechercheur reageerde niet. Hij staarde nadenkend voor zich uit.
‘Alles overwegend,’ sprak hij traag, ‘vind ik haar maar een vreemde tante, die... eh, die Arendje van Nijmegen. Als later zou blijken dat zij haar man zelf heeft vermoord, dan zou mij dat niet eens verbazen.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Hoe kom je tot deze ontboezeming?’
Vledder wees naar de vloer.
‘Toen jij beneden in de kantine was, heb ik een poosje met Arendje zitten babbelen. Geen echt verhoor. Dat laat ik liever aan jou over. Maar over wat ze nu van plan was na de dood van haar man.’
‘En?’
‘Trouwen met Erik van Groesbeek.’
De Cock grijnsde.
‘Trouwen?’
Vledder knikte.
‘Na een redelijke periode van rouw.’
De Cock gniffelde.
‘Rouw? Ze heeft geen traan gelaten over haar dode echtgenoot.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ze sprak over een gepaste periode van rouw.’
‘En dan?’
‘Erik van Groesbeek als energieke vervanger van Richard van der Vaart laten optreden om een frisse wind door de zaak te laten waaien, zodat die na vele jaren eindelijk weer winstgevend
werd.’
‘En Barbara Spaargaren... de trouwe hulp?’
‘Weg.’
De Cock reageerde verrast.
‘Weg?’ vroeg hij ongelovig.
Vledder knikte.
‘Dat stoffi ge relikwie, zoals Arendje haar noemde, moest plaatsmaken voor een paar frisse jonge meiden om wat schwung aan de zaak te geven.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Verschrikkelijk. Barbara Spaargaren zal niet makkelijk iets anders kunnen vinden. Ze is niet zo jong meer. Onder de regie van Richard van der Vaart heeft dat mens altijd zo haar best gedaan.’
Vledder grijnsde.
‘Arendje was onverbiddelijk.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik had verwacht dat zij de winkel aan de buurman, Herman Gorredijk, zou verkopen en zich uit zaken zou terugtrekken. Dat leek mij een redelijke optie in haar situatie.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb haar uitgelokt om daar iets over te zeggen.’
‘En?’
Vledder lachte.
‘Hem heb ik niet meer nodig, zei ze grinnikend. Toen ik haar vroeg waarvoor ze Herman Gorredijk in het verleden dan wel nodig had, begon ze te lachen. Waarvoor, vroeg ze toen, heeft een vrouw een man nodig?’
De jonge rechercheur maakte een grimas.
‘Ik ben er verder niet op ingegaan, maar ik kreeg stellig de indruk dat zij een verhouding met Gorredijk heeft gehad.’ De Cock knikte.
‘Zoiets liet Herman Gorredijk zelf ook al doorschemeren.’ De oude rechercheur stond van zijn stoel op en liep naar de kapstok.
Vledder keek hem na.
‘Waar ga je heen?’
Op het gezicht van de grijze speurder kwam een expressie van totale verrukking.
‘Naar Smalle Lowietje.’
Vledder draaide zijn bureaustoel en sprong er bijna uit. ‘Jouw dorstige keel,’ zei hij toen hij naast De Cock stond, ‘snakt naar het fl uweel van een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, zwaaide al meer dan een kwarteeuw met milde hand de scepter in het schemerig intieme lokaaltje, dat hij vol trots als ‘mijn etablissement’ betitelde.
Toen de rechercheurs binnenstapten, begroette hij hen uitbundig. Hij schudde De Cock hartelijk de hand. Op het miezerige muizensmoeltje lag een zachte glans van vertedering. Smalle Lowietje was bijzonder op de grijze speurder gesteld... een genegenheid die door De Cock soms schaamteloos werd uitgebuit.
De Smalle wuifde joviaal in de richting van de tapkast. ‘Ik ben blij u weer te zien,’ riep hij vrolijk. ‘Nog steeds in dienst?’
De Cock keek de caféhouder niet-begrijpend aan. ‘Hoezo? Nog steeds in dienst?’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Dacht je dat ze mij inmiddels wegens handel in blanke slavinnen hadden ontslagen?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Zo bedoel ik het niet,’ sprak hij afwerend. ‘Maar politiemensen worden tegenwoordig al ontslagen als ze een keer met een kwade blik in hun ogen naar een crimineel hebben gekeken.’ De Cock hees zich op een kruk.
‘Terecht,’ reageerde hij grijnzend. ‘We moeten de troetelkinderen van onze van liefde overvloeiende overheid in bescherming nemen tegen arbeidsdriftige rechercheurs. Als je die kerels hun gang laat gaan, houden we in ons land geen crimineel meer over.’
Smalle Lowietje keek hem wantrouwend aan. ‘Je meent het?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Ik word ervoor betaald om te allen tijde de waarheid te spreken.’ Smalle Lowietje lachte.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten dook hij aalglad onder te tapkast en kwam overeind met een fl es verrukkelijke Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Hij zette drie diepbolle glazen op de bar. In de ceremonie dronk Smalle Lowietje altijd een glaasje mee. Klokkend schonk hij in. ‘Druk aan de Kit?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘De misdaad kent geen vijfdaagse werkweek,’ antwoordde hij vlak. ‘En van atv-dagen heeft men nooit gehoord.’ Voorzichtig nam hij zijn glas op, warmde het in de kom van zijn hand en nam een slokje. Met gesloten ogen liet hij de cognac door zijn keel glijden. Begeleid door een zoete zucht zette hij zijn glas weer voor zich op de bar neer.
‘Dit, Lowie,’ sprak hij op plechtige toon, ‘zijn van die schaarse momenten in het leven, die mij met de misdaad verzoenen.’ De tengere caféhouder glimlachte.
‘Proost.’
De Cock nam nog een teugje van zijn cognac. ‘Ken jij ene Kareltje?’ vroeg hij zonder zijn glas neer te zetten. Smalle Lowietje keek hem vragend aan.
‘Dat jochie van Bleke Greetje?’
‘Precies... ken jij hem?’
De caféhouder knikte.
‘Een vies, goor, groezelig jochie. Zwaar aan de drugs, besteelt zijn moeder, besteelt eenieder die in zijn buurt komt.’
‘Tot een moord in staat?’
Smalle Lowietje nam even bedenktijd en schudde toen zijn hoofd.
‘Daar is hij nog niet aan toe. Te schijterig. Misschien in de toekomst.’
De Cock grijnsde.
‘Kareltje in de opbloei.’
Smalle Lowietje gromde.
‘Ik heb mij laatst eens kwaad gemaakt.’
‘Hoezo?’
‘Ik ken Bleke Greetje nog uit de tijd dat ze hier op de Wallen zat. Toen Kareltje voor de zoveelste keer een beroving had gepleegd, vroeg ze of ik eens de rechtszitting wilde bijwonen. Ze moesten, zo vond Greetje, Kareltje maar eens een fl ink poosje opsluiten.’
‘Ben je geweest?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ik maakte mij in de rechtszaal woest op de advocaat, de verdediger van Kareltje. Zo’n melkmuil met een verschoten spijkerbroek onder zijn toga. Die hemelde Kareltje op tot een complete heilige, gewassen en verschoond, klaar voor de hemelvaart.’
‘En daar maakte jij je kwaad over?’
Over het gezicht van Smalle Lowietje gleed een grijns. ‘Die rechters trapten in het verhaal van die advocaat. Ze kweken tegenwoordig crimineeltjes. Binnen een maand was Kareltje weer vrij en pleegde zijn volgende beroving.’
‘Voor je gemoedsrust, Lowie: ga niet meer naar rechtszittingen.’ De Cock tikte tegen zijn glas.
‘Schenk nog eens in, Lowie,’ vroeg hij vriendelijk. Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een kastelein.
‘Heb jij iets tegen Kareltje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘In de woning van zijn moeder hebben wij een vermoorde man aangetroffen. Zo kwam Kareltje in het vizier.’ Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Bleke Greetje, arme meid,’ sprak hij droevig, ‘ook niet voor het geluk geboren.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Heb jij ooit van ene Erik van Groesbeek gehoord?’ Smalle Lowietje trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik ken hem wel. Hij kwam vroeger wel eens in mijn etablissement. De laatste jaren is hij een beetje uit het beeld verdwenen.’
‘Woonde hij hier in de buurt?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ik meen in de Lange Niezel. Maar waar hij tegenwoordig uithangt, weet ik niet. Er wordt gefluisterd dat hij liquidaties regelt.’ De Cock liet bijna het glas uit zijn handen vallen. ‘Liquidaties?’
Smalle Lowietje trok zijn smalle schouders op. ‘Ik weet niet of het waar is. Er gaan geruchten dat men bij hem liquidaties kan bestellen. Hij verzamelt inlichtingen... in welke wagen het toekomstige slachtoffer rijdt... kenteken... de routes die hij of zij gewoonlijk volgt... en dan laat hij een paar jongens uit Joegoslavië overkomen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Die jatten hier een snelle motor, wachten het slachtoffer op en jagen hem, liefst op klaarlichte dag, een stel kogels in zijn lijf. Daarna verdwijnen ze uit ons land. Betaling volgt na doeltreffend handwerk.’
Met de behaaglijke tinteling van twee bodempjes cognac in hun maag verlieten de rechercheurs het kleine café van Smalle Lowietje aan de Barndesteeg en slenterden vanaf de Oudezijds Achterburgwal naar het Oudekerksplein.
Er viel nog steeds een fijne motregen. Het water drupte van de bomen op de daken van de geparkeerde auto’s aan de wallenkant. De nattigheid deed aan de business geen afbreuk. Drommen behoeftigen schoven langs de etalages met meisjes in zachtroze belichting.
Vledder blikte opzij.
‘Wat doen we met het verhaal van Smalle Lowietje?’
‘Welk verhaal?’
‘Over de activiteiten van Erik van Groesbeek als bemiddelaar bij liquidatiemoorden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is niets voor ons. Op het Hoofdbureau van Politie huist een hele groep van rechercheurs die zich met dat soort liquidaties bezighoudt. Ik zal morgen eens met commissaris Buitendam overleggen hoe wij onze informatie naar die groep doorspelen.’ Vledder keek hem verrast aan.
‘Geeft dat problemen?’
‘Waarschijnlijk.’
Op het moment dat de rechercheurs vanuit de Enge Kerksteeg naar de Warmoesstraat liepen, bleef een man voor de grijze speurder staan.
‘U bent rechercheur De Cock?’
‘De Cock met ceeooceekaa,’ reageerde de grijze speurder vrijwel automatisch.
De man glimlachte.
‘Mijn naam is Gerard van der Veer. Ik ben de enige zoon van Charles van der Veer, die na de dood van mijn moeder met Arendje van Nijmegen trouwde.’
‘Aangenaam.’ De Cock moest deze verrassende mededeling even verwerken.
Van der Veer duimde over zijn schouder.
‘De wachtcommandant van het politiebureau zei dat u niet aanwezig was. In de boeken van Baantjer lees ik altijd dat u om deze tijd wel eens een bezoek brengt aan het café van Smalle Lowietje.’
De man grinnikte. ‘Ik dacht, laat ik het eens proberen. Misschien tref ik hem.’
‘U hebt hem getroffen,’ sprak De Cock triomfantelijk. Van der Veer liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik hoop,’ sprak hij wat timide, ‘dat u even tijd hebt om naar mij te luisteren, voor... eh, voor er in deze affaire nog een slachtoffer valt.’
De Cock nodigde Gerard van der Veer uit om hem te volgen naar het politiebureau aan de Warmoesstraat. Daar nam hij hem mee de trap op naar de tweede etage. In de grote recherchekamer wierp de oude rechercheur zijn natte hoedje met opmerkelijke precisie aan een haak van de kapstok. Daarna wurmde hij zich uit zijn regenjas, vatte zijn bezoek bij de schouder en liet de man op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
De Cock ging zitten en keek hem onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de twintig, wellicht iets ouder. De man zag er verzorgd uit. Hij had een regelmatig gevormd ovaal gezicht en zacht golvend donker haar. Zijn iets geloken lichtblauwe ogen
gaven aan zijn gezicht een wat dromerige expressie. De Cock glimlachte.
‘Als ik u zo-even op straat goed heb gevolgd,’ opende hij, ‘dan sprak u de volgende woorden: voor er in deze affaire nog een slachtoffer valt.’
‘Dat is juist,’ sprak Van der Veer met een knik. ‘Wat bedoelt u met “deze affaire”?’
Van der Veer keek de oude rechercheur wat verward aan. ‘De moord op Richard van der Vaart. Die moord hebt u toch in behandeling?’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
‘Hoe weet u van die moord?’
‘Barbara Spaargaren heeft mij vanmiddag op mijn kantoor aan de Elandsgracht bezocht. Ze heeft mij verteld van het verdwijnen van Richard van der Vaart en zijn gewelddadige dood in de woning van een dame van lichte zeden. Ze zei mij ook dat u het onderzoek leidde.’
De Cock keek hem vragend.
‘Waarom ging Barbara naar u? Wat is de relatie? Bestaat er verwantschap? Kent u haar?’
Gerard van der Veer knikte.
‘Ik ken haar feitelijk al mijn hele leven. Praktisch vanaf mijn geboorte. Ze paste vaak op mij wanneer mijn ouders ergens heen gingen.’
‘Ze was in dienst bij uw vader?’
‘Ja.’
‘Uw vader bestierde aan de Nieuwendijk hier in Amsterdam een zaak in huishoudelijke artikelen?’
‘Precies. Samen met mijn moeder heeft hij die zaak met hard werken opgebouwd. Hun eerste hulp was Barbara Spaargaren. Enige jaren later gevolgd door een tweede hulp, Richard van der Vaart.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Het huidige slachtoffer.’
‘Begrijpt u dat ik geïnteresseerd ben,’ zei Gerard van der Veer met een glimlach. ‘Ik heb Richard van der Vaart goed gekend.’ De Cock knikte.
‘Wat heeft Barbara Spaargaren u verteld?’ Van der Veer zuchtte.
‘Barbara was totaal overstuur. Ze kon aanvankelijk geen woord uitbrengen. Arendje van Nijmegen, zo vernam ik uiteindelijk, was ongeveer een uur daarvoor samen met een vreemde man de zaak aan de Nieuwendijk binnengekomen. Ze had die man aan Barbara voorgesteld als Van Goedbeek of zoiets, die volgens Arendje per ingang van direct de leiding van de zaak zou overnemen. Tegelijk deelde ze Barbara mee, dat zij met ingang van de volgende maand was ontslagen.’
‘Verschrikkelijk.’
Van der Veer knikte.
‘Inderdaad, verschrikkelijk. Zo kwam het ook bij mij over. Barbara Spaargaren heeft heel veel voor mijn vader en moeder gedaan. Ze heeft de zaak mee helpen opbouwen. Het gaat dan ook niet door.’
De Cock reageerde verrast.
‘Wat niet?’
‘Dat ontslag.’
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Hoe wilt u dat voorkomen?’
Gerard van der Veer tikte met een kromme wijsvinger op zijn borst.
‘Die zaak is van mij!’
‘Welke zaak?’
‘Die aan de Nieuwendijk.’
De Cock keek hem ongelovig aan.
‘Van u?’
‘Ik heb de zaak geërfd,’ zei de jonge man en pauzeerde even voor het effect van zijn woorden. ‘Toen mijn moeder stierf heeft mijn vader dat bij testament vastgelegd. Een paar jaar na de dood van mijn moeder is mijn vader onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met Arendje van Nijmegen. Bij die voorwaarden is duidelijk beschreven dat ik de zaak aan de Nieuwendijk in Amsterdam in eigendom houd.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Hoe kwam Arendje dan aan het beheer over de zaak?’
Gerard van der Veer grijnsde.
‘Dat heeft vader zijn speeltje toegestaan.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Speeltje?’
Van der Veer glimlachte.
‘Zo noemde mijn vader zijn Arendje heel openlijk: zijn speeltje. Nou, zijn speeltje wilde graag wat omhanden hebben en omdat Barbara Spaargaren en Richard van der Vaart gewoon als bedienden in de zaak werkten, kon dat zo doorgaan. Ik was te jong om daar een oordeel over te hebben.’
‘Is dat ergens beschreven?’
Van der Veer schudde zijn hoofd.
‘Begrijpt u mij goed. Ik had ook toen ik ouder werd geen enkele belangstelling voor de zaak. Ik heb mij in de handel van juwelen gestort en dat is heel wat lucratiever dan huishoudelijke artikelen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Sinds de dood van uw vader is er nooit iets veranderd?’
‘Nee.’
‘Wanneer trouwde Arendje van Nijmegen met Richard van der Vaart?’
Van der Veer spreidde zijn handen.
‘Een jaar of twee na de dood van mijn vader. Het was voor het gewezen speeltje van mijn vader, zo vermoed ik, een pure noodoplossing.’
‘Hoezo?’
Van der Veer zwaaide geëmotioneerd.
‘Ze bracht er niets van terecht. Ze stapelde de ene stommiteit op de andere. Toen de zaak bijna failliet was, is ze met Richard getrouwd.’
De Cock glimlachte.
‘Die zette de zaak in de trant van uw vader voort en vermeed stommiteiten.’
‘Precies. Richard en Barbara vormden een geslaagd duo.’ De Cock ademde diep.
‘Richard werd vermoord.’
Van der Veer knikte.
‘Volgens Barbara Spaargaren bedroog Arendje haar man voortdurend. Uitdagend zelfs, bijna openlijk. Ze wilde van Richard af. Barbara is er heilig van overtuigd dat Arendje bij de moord op haar man is betrokken.’
‘Hoe?’
‘Geen idee.’
‘Bewijzen. Hebt u aanwijzingen?’
Van der Veer schudde zijn hoofd.
‘Die heeft Barbara niet. Het is zuiver gevoelsmatig, een in de tijd gegroeide overtuiging. Voor mij hoeft ze ook geen bewijzen of aanwijzingen te hebben. Ik neem het gedachtegoed zonder meer van haar over.’
De Cock keek de man onderzoekend aan.
‘U gelooft zelf ook dat Arendje bij de moord op haar man betrokken is?’
‘Absoluut. Ik zal Arendje inpeperen dat zij niet langer het beheer over mijn zaak heeft. Dat beheer draag ik over aan Barbara Spaargaren.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Ik herhaal, u zei tijdens uw introductie op straat: voor er in deze affaire nog een slachtoffer valt. Wie zou volgens u in deze affaire het volgende slachtoffer zijn?’
Van der Veer glimlachte.
‘Dat lijkt mij nogal duidelijk.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Mij niet.’
‘Barbara Spaargaren, wie anders?’ Van der Veer keek De Cock overtuigend aan. ‘Arendje van Nijmegen wil nadat zij zich van haar echtgenoot heeft ontdaan, ook de andere oudgediende van de zaak laten verdwijnen, zodat zij met haar nieuwe vriend de volledig heerschappij over de zaak verkrijgt.’ De oude rechercheur liet het idee op zich inwerken, maar reageerde niet.
Gerard van der Veer stond van zijn stoel op. ‘Ik ben blij dat ik de gelegenheid heb gekregen om even openhartig met u te praten.’
Hij strekte zijn rechterhand uit naar De Cock.
‘Iedereen zegt dat u een talentvol rechercheur bent. Bewijzen tegen de sluwe, gewetenloze vrouw die Richard vermoordde, vindt u wel, ook zonder medewerking van onze... mijn Barbara Spaargaren.’
Toen De Cock de volgende morgen zo goed als op tijd de grote recherchekamer binnenstapte, zat Vledder achter zijn computer. De slanke vingers van de jonge rechercheur raasden over het toetsenbord. Hij keek pas op toen De Cock tegenover hem in zijn bureaustoel zonk.
‘Ik ben bezig met een verslag van onze ervaringen van gisteren,’ legde hij uit. ‘Een hele klus.’
‘Dat geloof ik graag.’
‘Terwijl ik daarmee bezig was,’ zei Vledder zorgelijk, ‘stuitte ik op het verhaal van Smalle Lowietje over de activiteiten, de geruchten over de activiteiten van Erik van Groesbeek.’ De Cock knikte.
‘Je bedoelt dat verhaal dat men bij hem op een simpele manier liquidatiemoorden kan bestellen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat heb ik niet in mijn verslag opgenomen.’
‘Natuurlijk niet!’ sprak De Cock geschrokken. Vledder trok zijn wenkbrauwen op.
‘Maar het is toch een belangrijk gegeven?’ De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Belangrijk genoeg. Het loopt de laatste jaren de spuigaten uit. Amsterdam lijkt wel het Chicago in de jaren twintig tijdens de Amerikaanse Prohibition Act – de omstreden drooglegging van Amerika in 1920 – met beruchte fi guren zoals de gangster Al Capone.’
‘Zo erg?’
De Cock knikte.
‘Het begint erop te lijken. Ik hoop dat ik straks met onze commissaris Buitendam tot een vruchtbare gedachtewisseling kan komen.’
Hij zweeg even met samengeperste lippen. ‘Bedenk,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat het verhaal afkomstig is van Smalle Lowietje. Het was, zoals altijd bij hem, een vertrouwelijke mededeling. Ik heb zo’n vertrouwelijke mededeling van
Smalle Lowietje nooit aan de openbaarheid prijsgegeven. De tengere caféhouder is er ook van overtuigd dat ik dat nooit zal doen. Dat is de basis van ons wederzijds vertrouwen.’ De oude rechercheur stond op.
Vledder schoof zijn toetsenbord iets opzij. ‘Waar ga je heen?’
‘Naar Buitendam.’
De jonge rechercheur grijnsde.
‘Ik wens je veel sterkte.’
Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het politiebureau aan de Warmoesstraat, keek vanachter zijn bureau met een geamuseerde blik naar de grijze speurder. ‘Jij, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘wilt mij persoonlijk iets vragen?’
De oude rechercheur knikte.
‘Ik heb uw hulp nodig.’
Commissaris Buitendam grinnikte.
‘Dat is, meen ik, voor het eerst in jouw lange carrière dat jij steun zoekt bij je superieuren.’
De Cock knikte.
‘Met pijn in mijn hart.’
Buitendam lachte vrijuit.
‘Steek van wal,’ sprak hij joviaal.
De Cock zette zijn benen iets uit elkaar. Zo voelde hij zich sterker, letterlijk beter in evenwicht.
‘Op het Hoofdbureau van Politie,’ opende hij voorzichtig, ‘is een groep rechercheurs belast met het onderzoek naar de zogeheten liquidatiemoorden.’
Buitendam knikte.
‘Inderdaad. Die is er.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Wie is de man die de leiding over die groep heeft?’ Buitendam knikte opnieuw.
‘Collega-commissaris Van Wageningen. Richard van Wageningen.’
‘U kent hem goed?’
Commissaris Buitendam plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Vrij redelijk. Ik kan goed met hem overweg. Het is een geschikte vent.’
De Cock zuchtte.
‘Mij is iets ter ore gekomen over een man, van wie wordt gefluisterd dat hij opdrachten voor het uitvoeren van liquidatiemoorden accepteert.’
Commissaris Buitendam spreidde zijn handen. ‘Zet het op papier, De Cock,’ sprak hij opgetogen, ‘dan zorg ik ervoor dat jouw proces-verbaal op het hoofdbureau bij mijn collega Van Wageningen belandt.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil wel dat mijn gegevens bij commissaris Van Wageningen terechtkomen, maar ik zet niets op papier.’ Buitendam keek hem verbaasd aan.
‘Waarom niet?’
‘Ik weet precies wat er dan gebeurt. Ik krijg na enige dagen het procesverbaal terug met de opdracht om mijn tipgever met zijn naam en adres nader te verhoren. En dat wil ik onder alle omstandigheden voorkomen.’
‘Wat wil je dan?’
De Cock strekte zijn rechterhand naar de commissaris uit. ‘Ik wil mijn wetenschap aan u vertrouwelijk prijsgeven, onder de voorwaarde dat u ervoor zorgt dat mijn mededeling bij de juiste persoon terechtkomt. Zonder dat mijn naam wordt genoemd.’ Er kwamen blosjes op de wangen van Buitendam. Hij schudde zijn hoofd.
‘Daar begin ik niet aan.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dan houdt alles op.’
Buitendam snoof.
‘Wat bedoel je?’
De Cock trok een brede grijns.
‘Zonder dat u luid en duidelijk “Eruit” roept, verlaat ik nu uw kamer en ik herinner mij niet dat ik dit gesprek ooit met u heb gevoerd.’
De oude rechercheur draaide zich om en liep naar de deur.
Commissaris Buitendam riep hem terug.
‘Hoe belangrijk is jouw mededeling?’
De Cock ademde diep.
‘Ik acht u best in staat om dat zelf te beoordelen.’ De uitdrukking op het gezicht van Buitendam werd iets milder. ‘Waarom probeer je mij te manipuleren, De Cock?’ De oude rechercheur nam even de tijd om na te denken. ‘Ik werk bijna dertig jaar aan dit politiebureau in de Warmoesstraat. Ik heb als speurder vele successen geboekt. Een groot deel van die successen heb ik te danken aan de man die mij de vertrouwelijke mededeling heeft gedaan, die ik nu via u naar de juiste plek wil brengen.’
Buitendam knikte.
‘Ik begrijp het. Wat doe ik als Richard van Wageningen mij om nadere inlichtingen vraagt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doet hij niet als u de juiste tekst gebruikt.’
‘En die is?’
De Cock glimlachte.
‘U zegt eenvoudig: hallo, amice, mij heeft zojuist via een anoniem telefoontje de mededeling bereikt, dat ene Erik van Groesbeek opdrachten voor het uitvoeren van liquidatiemoorden accepteert.’
‘Meer niet?’
‘Meer niet,’ antwoordde De Cock eenvoudig. Commissaris Buitendam keek naar De Cock op. ‘Zo’n boodschap kan jij hem toch ook doorbellen?’ De Cock glimlachte.
‘Ik ben zijn “amice” niet.’
Vledder monsterde het gezicht van De Cock. ‘Ging het goed?’
De oude rechercheur glimlachte.
‘Het is voor het eerst in jaren dat ik met een goed gevoel de kamer van de commissaris heb verlaten.’
‘Hij heeft jou niet van zijn kamer gejaagd?’ vroeg Vledder vol ongeloof.
‘Ik heb hem met veel moeite kunnen bewegen om het verhaal
van Smalle Lowietje aan zijn vriend Richard van Wageningen door te geven. Let wel: zonder onze tengere caféhouder te noemen en zelfs zonder onze inbreng te openbaren.’ Vledder keek hem schuins aan.
‘En wie mag Richard van Wageningen wel zijn?’
‘Leider van de groep rechercheurs die aan het hoofdbureau liquidatiemoorden behandelt.’
Vledder zweeg even.
‘Als... eh, als commissaris Buitendam niet overstag was gegaan, wat had je dan gedaan? Het verhaal over die liquidatiemoorden verzwegen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dan had ik wel een middeltje bedacht om zonder kleerscheuren die commissaris Van Wageningen te bereiken. Het leek mij echter eenvoudiger om dat via...’
De oude rechercheur stokte.
De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren en nam de hoorn op. Hij luisterde enkele seconden en legde toen de hoorn op het toestel terug. ‘Wie was dat?’
‘De wachtcommandant.’
‘En?’
Vledder wees naar de vloer.
‘Beneden voor de balie staat Erik van Groesbeek. Hij wil met je praten.’
De Cock keek nauwlettend naar de manier waarop de man zich vanaf de deur van de grote recherchekamer naar zijn bureau bewoog. Het was voor hem een bijzondere ervaring. Hij had nog nooit iemand op zo’n manier zien naderen. Zonder enige noodzaak blikte de man schichtig om zich heen en liep met de sluipende tred van iemand die voortdurend beducht is voor gevaar. Voor het bureau van de grijze speurder bleef hij afwachtend staan. De Cock bekeek de man. Hij schatte hem zo tegen de veertig. Hij was lang, slank, atletisch. Zijn iets getinte huid en gelaatstrekken gaven hem het aanzien van een knappe verschijning. Zijn glanzende zwarte haren waren met een strakke scheiding
links, keurig geknipt en in zijn tintelende blauwe ogen lag een waakzame blik. Het lichtgrijze driedelige kostuum dat hij droeg was van een modieuze snit. Uit het borstzakje van zijn colbert puilde een roze pochet, die paste bij de kleur van zijn strak gestrikte stropdas.
De Cock schonk hem zijn beminnelijkste glimlach. ‘Erik van Groesbeek.’
Hij probeerde de jubel die onwillekeurig in zijn stem sloop, iets te beteugelen.
‘Neemt u plaats.’
Van Groesbeek liet zich op de stoel naast het bureau van de grijze speurder zakken. Aan de vouwen trok hij zijn pantalon iets omhoog. Daarna blikte hij naar de grijze speurder. ‘U bent rechercheur De Cock,’ sprak hij rustig. ‘De Cock met ceeooceekaa.’
De oude rechercheur knikte.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Erik van Groesbeek reageerde niet direct. ‘Mijn aanstaande echtgenote, Arendje van Nijmegen, wordt belaagd door een man die beweert eigendomsrechten te kunnen laten gelden op haar zaak aan de Nieuwendijk.’ De Cock glimlachte.
‘Wat bedoeld u met “belagen”?’
Van Groesbeek duimde over zijn schouder. ‘Met een vrouwelijke bediende, die door mijn aanstaande echtgenote was ontslagen, kwam hij de zaak binnen en joeg mij en Arendje de straat op.’
De Cock keek de man verwonderd aan.
‘En dat stond u toe?’
Van Groesbeek trok een schouder op.
‘Ik... eh, ik weet niet,’ reageerde hij wat onzeker, ‘in hoeverre die man in zijn recht stond. De houding van mijn aanstaande was nogal vaag. Arendje schijnt in het verleden met de vader van die man in het huwelijk te zijn getreden en daarbij kreeg ze van haar echtgenoot kennelijk het beheer over de zaak aan de Nieuwendijk.’
De Cock keek de man onderzoekend aan.
‘In welke hoedanigheid komt u hier?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Komt u hier als Erik van Groesbeek of vertegenwoordigt u iemand?’
De man hield zijn hoofd iets schuin.
‘Arendje van Nijmegen stuurt mij. Ga in de Warmoesstraat eens praten met rechercheur De Cock, zei ze.’
‘Zo. Hebt u met haar belager gesproken?’ Van Groesbeek knikte.
‘Hij stelde zich voor als Gerard van der Veer. Hij heeft, zo vertelde hij mij, een exportbedrijf in juwelen hier in Amsterdam aan de Spuistraat. Hij zegt dat hij kan bewijzen dat de zaak aan de Nieuwendijk hem in eigendom toebehoort... een erfdeel van zijn vader.’
De Cock speelde verbazing.
‘Waarom kwam die man nu plotseling in actie?’ vroeg hij overbodig.
Erik van Groesbeek trok even zijn schouders op. ‘Het ontslag van Barbara Spaargaren schijnt zijn agressie te hebben opgewekt.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Niet alleen het ontslag van Barbara Spaargaren,’ verbeterde hij scherp, ‘maar ook de moord op Richard van der Vaart, de echtgenoot van Arendje van Nijmegen, de man die door u een paar maal met de dood is bedreigd.’
Van Groesbeek grinnikte vreugdeloos.
‘Neemt u die bedreiging ernstig?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘U hebt Arendje een termijn van drie maanden gegeven om van Richard van der Vaart te scheiden... zo niet, dan werd haar man vermoord. Aldus geschiedde. Uitgerekend op de dag dat uw termijn verliep.’
Van Groesbeek grinnikte opnieuw.
‘Ik heb die bedreiging toch nooit serieus gemeend. Ik wilde Arendje een impuls geven om ook wettelijk een einde te maken aan een huwelijk, dat in feite al geruime tijd niet meer bestond.’ De Cock grijnslachte.
‘U wilde de weg voor uzelf vrijmaken.’
Van Groesbeek stak zijn handen omhoog.
‘Wat is daar voor verkeerds aan? Arendje is een fantastische vrouw. Ze heeft alles wat een man maar van een vrouw kan verlangen. Ik verzeker u, dat het een verrukking is om met haar het bed te mogen delen.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Dat was u wel een moord waard?’
Van Groesbeek toonde voor het eerst tijdens het gesprek enige nervositeit. Zijn lippen trilden en een zenuwtrek gleed over zijn wangen.
‘Ik heb die man niet vermoord,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Absoluut niet. Dat hij de dood vond juist op de dag dat de door mij gestelde termijn afl iep, is louter toeval.’ De Cock glimlachte.
‘Ik heb als rechercheur van politie in de loop der jaren wat moeite gekregen met het begrip “toeval”. Ik weiger er nog langer in te geloven. Ik ben er haast van overtuigd dat u de man van Arendje van Nijmegen heeft vermoord... of heeft laten vermoorden.’ Van Groesbeek schudde zijn hoofd. ‘Onzin, pure onzin. Ik begrijp ook niet waarom zij dat verhaal over dat ultimatum ooit naar buiten heeft gebracht.’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Ik vermoed,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat ze u wel tot een moord in staat achtte.’
Erik van Groesbeek zuchtte diep.
‘Ik heb die termijn gesteld als een geheimpje tussen haar en mij. Het was een statement om haar duidelijk te maken hoeveel ik van haar hield.’
‘Arendje heeft uw bedreiging blijkbaar als zeer ernstig ervaren,’ sprak De Cock grimmig.
Van Groesbeek kreunde.
‘Een misvatting, die ik betreur.’ Hij zweeg geruime tijd, schoof nerveus op zijn stoel heen en weer.
‘Wat gaat u doen? Mij voor die moord arresteren?’ zei hij en keek op naar De Cock.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nog niet. Mijn bewijskracht is te gering. Ik wil wel een eerlijk antwoord van u op mijn volgende vraag: heeft Arendje van Nijmegen zelf wel eens met de gedachte aan moord op haar man gespeeld?’
Erik van Groesbeek reageerde razend. Hij timmerde furieus met zijn tot vuist gebalde hand op het blad van De Cocks bureau.
‘U verwacht van mij toch niet,’ schreeuwde hij geëmotioneerd, ‘dat ik op deze vraag een antwoord geef?’ De Cock knikte traag.
‘Dat antwoord,’ sprak hij kalm, ‘hebt u al gegeven.’ Toen Erik van Groesbeek nog ziedend van woede de grote recherchekamer had verlaten, viel er tussen de twee rechercheurs een diepe stilte. Het was Vledder, die na enige tijd het zwijgen verbrak. De jonge rechercheur boog zich over naar De Cock. ‘Laat je het hierbij?’ vroeg hij wat geprikkeld. ‘Ondernemen wij verder niets meer tegen deze vent?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Vertel jij mij eens,’ vroeg hij wat vermoeid, ‘hoe ik verder een bewijsvoering tegen Erik van Groesbeek moet opbouwen? Ik heb hem rechtstreeks van moord beschuldigd. Ik heb ook die termijn van drie maanden aangeroerd. Je hebt gehoord hoe hij daarop reageerde.’
Vledder snoof.
‘Een onschuldig geheimpje, pff, een manier om Arendje van Nijmegen van zijn grote liefde te overtuigen.’ De jonge rechercheur zweeg even.
‘Toen je hem zei,’ ging hij verder, ‘dat je ervan overtuigd was dat hij de man van Arendje had vermoord, of had laten vermoorden, was ik een moment bang dat je zijn activiteiten als organisator van liquidatiemoorden zou aansnijden.’ De Cock schudde lachend zijn hoofd.
‘Dat zou verdomd stom zijn geweest. Ik hield mij gelukkig op tijd in. Ik weet niet hoe de groep rechercheurs aan het hoofdbureau de liquidatiemoorden aanpakt, maar ik wil in ieder geval geen inbreuk op hun werkwijze maken of iets van hun werk
verknoeien.’
‘Kunnen we daar geen inzicht van krijgen?’
‘Van hun werkwijze?’
‘Ja.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ik vrees dat zij daar niets van willen prijsgeven. Misschien kan ik Buitendam zo ver krijgen dat hij bij zijn collega, commissaris Van Wageningen, informeert of zijn tip nog iets heeft opgeleverd.’
Vledder keek naar hem op.
‘Hoe gaan we verder? Wat is onze volgende stap in deze onverkwikkelijke affaire?’
De Cock krabde zich achter in zijn nek.
‘We moeten mevrouw Arendje van Nijmegen nog eens flink aan de tand voelen. Dat er door haar en Erik van Groesbeek over een moord op haar man is nagedacht en dat dit onderwerp tussen die twee een terugkerend onderwerp van gesprek is geweest, daarvan ben ik inmiddels overtuigd.’ Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een geel dossier. De jonge rechercheur hield het voor De Cock omhoog.
‘Het proces-verbaal,’ legde hij uit, ‘van de Rijkspolitie te Water over de vindplaats van de auto van Richard van der Vaart in het Amsterdam-Rijnkanaal.’
‘Is het er eindelijk?’
‘Ja.’
‘Heb jij het gelezen?’
Vledder knikte.
‘Bij het proces-verbaal is een stukje uit een landkaart gevoegd en wel dat gedeelte aan het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Breukelen en Maarssen. Tussen de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal ligt de polder Nijenrode met de beroemde universiteit.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Is bij die polder de wagen van Richard van der Vaart uit het kanaal gevist?’
‘Op aanwijzing van de kapitein van een duwboot,’ zei Vledder.
‘Dat gebeurt regelmatig. Het Amsterdam-Rijnkanaal schijnt voor criminelen een geliefde plek te zijn om wagens in te laten verdwijnen.’
De jonge rechercheur glimlachte.
‘Maar de verbalisanten van de Rijkspolitie te Water, die aan de wal een nader onderzoek instelden, stonden toch voor een raadsel.’
‘Hoezo?’
Vledder legde het proces-verbaal voor zich neer. ‘Op de weg van Breukelen naar Maarssen,’ las hij hardop, ‘vlak voor een begraafplaats, is een klein asfaltweggetje naar rechts. Aan het eind loopt het asfaltweggetje over in het terrein van een werf aan een insteekhaven van het kanaal. Vanaf die werf moet Richard van der Vaart zijn wagen, geschakeld in de eerste versnelling, over een kanaalweggetje en een vlak stukje terrein van een meter of tien, in het kanaal hebben laten rijden.’ De Cock grinnikte.
‘Waar is het raadsel?’
Vledder keek op.
‘Er staat daar een hek en dat hek is altijd gesloten. De verbalisanten van de Rijkspolitie te Water begrijpen niet hoe de bestuurder met de wagen op die plek het kanaal kon bereiken.’
‘Dat hek is niet open te maken?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Daarover geeft het proces-verbaal geen uitsluitsel. Misschien is het hek gemakkelijk te openen. Wellicht heeft Van der Vaart de plek vooraf verkend en was hij in het bezit van een sleutel.’ De Cock keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock wees naar de klok.
‘Het is twee uur.’
‘En?’
De Cock wees naar het bureau van Vledder. ‘Neem dat proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water mee om
ons te oriënteren. Ik stel voor om zelf eens naar die plek te gaan kijken.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vind je het proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water niet duidelijk genoeg?’
De Cock knikte.
‘Zeker. Daar mankeert geen letter aan. Maar ik ben niet zozeer geïnteresseerd in de manier waarop Richard van der Vaart zijn wagen in het Amsterdam-Rijnkanaal kreeg, maar hoe hij vandaar weer wegkwam... zonder wagen.’
Ze reden vanaf de begraafplaats in de Nijenrodepolder terug naar Breukelen en vandaar naar de A2 in de richting van Amsterdam. Het begon weer te regenen. Vledder zette de ruitenwissers aan. De Cock liet zich onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus. Zwiepende ruitenwissers hadden op de oude rechercheur een hypnotiserende uitwerking. Wanneer hij hun bewegingen niet ontweek, bleef hij ze met zijn ogen volgen tot de kramp in zijn nek sloop. Vledder blikte opzij.
‘Ons onderzoek ter plekke heeft weinig opgeleverd. We komen tot dezelfde conclusie als onze collega’s van de Rijkspolitie te Water: hoe kreeg Richard van der Vaart op die plek zijn wagen in het water?’
De Cock drukte zich iets omhoog.
‘Het is wel een plek waar het Amsterdam-Rijnkanaal geen beschoeiing heeft. Richard van der Vaart moet die plek hebben gekend. Hij moet hebben geweten dat hij daar zijn wagen in het kanaal kon laten verdwijnen. Het ellendige is, dat wij niet weten wat die man die avond heeft bezield.’
Vledder lachte.
‘Jij sprak van een existentiële onvrede.’ De Cock knikte.
‘Maar de weg naar een andere identiteit loopt in alle redelijkheid niet naar een cafeetje op de Haarlemmerdijk en het hardnekkig vastklampen aan een hoertje.’
Vledder grinnikte.
‘Misschien is hij, nadat zijn wagen in het water was verdwenen, van gedachten veranderd? Wilde hij toch terug naar zijn gezapige leventje met Barbara Spaargaren in zijn slonzige zaak aan de Nieuwendijk.’
De Cock schudde resoluut zijn hoofd.
‘Dat is geen optie.’
Vledder reageerde niet op de botte afwijzing. Zwijgend reden
ze verder.
Na een rustige rit vanaf de snelweg naar de binnenstad van Amsterdam, parkeerde de jonge rechercheur de gammele Golf op de houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en liepen via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger.
De grijze speurder sjokte naar hem toe.
‘Wat heb je nu weer?’ vroeg hij wrevelig. De wachtcommandant stak zijn vinger omhoog. ‘Ze is er weer.’
‘Wie?’
‘Die vrouw, die al een paar maal eerder bij jou is geweest.’
‘Heb je geen naam?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Ze kwam hier ontredderd en met een betraand gezicht naar binnen en vroeg naar jou. Ik zei dat je er niet was. Zonder te reageren liep ze de trap op. Halverwege bleef ze staan en draaide zich om en riep: Ik wacht wel, ik ken de weg. Toen liep ze door.’
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Een halfuurtje, schat ik.’
De Cock liep bij hem weg en besteeg moeizaam de stenen trappen naar de tweede etage. Vledder volgde met lichte tred. Op de bank bij de toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat Arendje van Nijmegen. Toen ze De Cock in het oog kreeg liep ze op hem toe.
‘Het is... het is verschrikkelijk,’ stamelde ze. ‘Heel verschrikkelijk.’
De oude rechercheur leidde haar nog nahijgend de grote recherchekamer binnen, wierp zijn hoedje missend naar de kapstok en wees haar op de stoel naast zijn bureau om plaats te nemen. Met zijn regenjas nog aan liet hij zich in zijn bureaustoel naast haar zakken.
‘Wat is zo heel verschrikkelijk?’
Met de handpalmen omhoog stak Arendje van Nijmegen haar handen naar voren.
De mond van De Cock viel halfopen. De handen van de vrouw waren met bloed besmeurd.
Na de eerste schrik pakte De Cock uit zijn broekzak een schone zakdoek, vouwde die open en veegde daarmee over de uitgestoken handen van Arendje. Er bleef maar weinig bloed op zijn zakdoek achter. Het meeste bloed op haar handen was al geronnen. De oude rechercheur legde zijn besmeurde zakdoek in een van de laden van zijn bureau. Hij keek op en wees met een bezorgd gezicht naar haar nog steeds uitgestoken handen. ‘Hoe... eh, hoe komt u aan dat bloed? Waar hebt u dat opgelopen?’
Arendje liet haar handen zakken en slikte. ‘Gerard is dood.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Welke Gerard?’
Arendje gebaarde weifelend.
‘Mijn stiefzoon... mijn stiefzoon uit mijn vorige huwelijk... Gerard... Gerard van der Veer.’
De Cock keek haar verschrikt aan.
‘Is het zijn bloed dat aan uw handen kleeft?’ Arendje knikte.
‘Toen ik bij hem in de kamer kwam, lag Gerard in zijn fauteuil te slapen. Slapen, dat dacht ik. Hij lag iets onderuitgezakt met gesloten ogen en zijn mond halfopen. Om hem wakker te maken hield ik mijn handen achter zijn hoofd en trok zijn gezicht naar mij toe.’
De Cock keek haar verrast aan.
‘Een vreemde manier om iemand wakker te maken.’ Arendje bracht een mislukte grijns.
‘Dat deed ik vroeger ook wel... toen ik nog met zijn vader was getrouwd en Gerard bij ons in huis een kamer had. Gerard en ik gingen toen wel vertrouwelijk met elkaar om. Het gebaar van mij was een impuls, een manier om hem gunstig te stemmen en om hem aan vroegere tijden te doen herinneren.’ De Cock reageerde wat verward.
‘Was... eh, was er destijds iets tussen u en hem... iets meer dan... eh, misschien een soort romance?’
Om de lippen van Arendje gleed een matte glimlach.
‘Daarvoor was Gerard toen nog veel te jong.’
‘En verder?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hebt u na de dood van zijn vader nog contact met hem onderhouden?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Toen zijn vader stierf was Gerard al niet meer thuis. Hij woonde op zichzelf en was een lucratieve handel in juwelen gestart.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Hoe merkte u vanavond dat Gerard dood was?’ Arendje van Nijmegen sloot even haar ogen. ‘Mijn handen voelden aan zijn achterhoofd iets kleverigs. Toen ik zijn hoofd weer liet zakken en mijn handen bekeek, zag ik bloed. Ik schrok en herkende plotseling het masker van de dood op zijn gezicht. Ik raakte in paniek. Ik ben zijn woning en kantoor uit gevlucht en in één run van de Spuistraat naar de Warmoesstraat gelopen.’
‘Hoe kwam u vanavond bij hem binnen?’
Arendje maakte een handgebaar.
‘Gewoon... via de deur van zijn kantoor. Die deur was niet op slot.’
‘Hoe laat was dat?’
Ze trok haar schouders iets op.
‘Ik schat zo rond de klok van negen uur. Misschien iets later.’
‘Vond u die niet afgesloten deur niet vreemd op dat tijdstip? Ik bedoel, zo ver na kantoortijd?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Ik vond het wel prettig dat ik niet hoefde aan te bellen. Ik wilde hem door mijn plotselinge verschijning verrassen.’ De Cock wenkte Vledder.
‘Ga naar de Spuistraat,’ gebood hij.
Hij wendde zich weer tot Arendje.
‘Welk nummer?’
‘Nummer 1213. gerard van der veer staat in grote letters op zijn winkelruit.’
De Cock keek weer naar Vledder.
‘Stel een onderzoek in. Waarschuw de meute en blijf ter plekke wachten tot ik kom.’
De jonge rechercheur stond gehaast op en verliet de grote recherchekamer.
De Cock richtte zijn aandacht weer op Arendje van Nijmegen. ‘U wilde uw stiefzoon verrassen?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
Arendje trok een droeve grimas.
‘U zult van Erik van Groesbeek wel hebben gehoord dat Gerard de zaak van zijn vader aan de Nieuwendijk wilde opeisen. Hij was razend dat ik Barbara Spaargaren had ontslagen en beschuldigde mij van betrokkenheid bij de moord op Richard van der Vaart.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Onzin?’
Arendje verschoof iets op haar stoel.
‘Natuurlijk is dat onzin. Klinkklare nonsens. Ik heb niets met de moord op mijn man te maken.’
‘Hoe kan Gerard van der Veer u dan beschuldigen?’ vroeg De Cock.
Arendje snoof.
‘Dat zal Barbara Spaargaren hem wel hebben ingefluisterd,’ antwoordde ze woedend. Dat mens kan mij niet luchten of zien.’ De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Vreemd. Waarom die afkeer? Barbara Spaargaren was toch al jaren bij u in dienst? Was er tussen u en haar iets voorgevallen?’
Arendje van Nijmegen glimlachte.
‘Ze had openlijk bezwaren tegen mijn stijl. Mijn manier van leven beviel haar niet. Vooral mijn omgang met meerdere mannen was haar een doorn in het oog. Ze trok daarin één lijn met Richard. Die twee waren zeer aan elkaar gehecht. Ik vermoed dat zij ook iets met de verdwijning van mijn man te maken heeft.’
‘Hebt u daar aanwijzingen voor?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Zij drong er bij mij wel meteen op aan om de verdwijning van
mijn man bij de politie te melden.’
‘Dat wilde u aanvankelijk niet?’
‘Nee. U weet hoe Richard en ik uit elkaar zijn gegaan. Het was zijn eigen beslissing, dat hij bij mij wegging. Ik zag zijn vertrek niet als een verdwijning.’
‘Misschien was het wel een vlucht, een vlucht voor een dreigend gevaar?’
Arendje liet haar schouders hangen.
‘Ik denk dat Richard wel vermoedde wat er tussen mij en Erik van Groesbeek was gegroeid.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U ontsloeg Barbara Spaargaren omdat u de leiding en het beheer van uw zaak aan de Nieuwendijk aan Erik van Groesbeek wilde overdragen?’
‘Erik is een dynamische man,’ zei Arendje. ‘Ik verwacht dat hij de stoffi ge zaak aan de Nieuwendijk nieuw leven kan inblazen. In die vernieuwing past geen Barbara Spaargaren.’ De Cock wreef met zijn hand over zijn brede kin. ‘Toen Erik van Groesbeek u die beruchte termijn stelde, heeft hij u toen ook gezegd op welke wijze hij uw man om het leven zou brengen?’
‘Daar is nooit over gesproken,’ antwoordde Arendje hoofdschuddend.
‘U hebt het hem ook niet gevraagd?’
‘Nee.’
‘Het interesseerde u niet?’
Arendje sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Ik heb toch nooit geloofd dat Erik mijn man iets zou aandoen.’ De Cock toonde verbazing.
‘Op de dag dat de gestelde termijn ten einde liep, ging u al vroeg in de morgen naar de woning van Erik van Groesbeek. Om hem van moord te weerhouden?’
De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe en sprak op zachte, indringende toon.
‘Of om Erik van Groesbeek een alibi voor die moord te verschaffen?’
‘Waarom kwelt u mij?’ vroeg Arendje getergd.
De Cock negeerde de vraag.
‘Waarom ging u vanavond naar het kantoor van Gerard van der Veer?’
Arendje zuchtte.
‘Herman Gorredijk,’ legde ze uit, ‘met wie ik vanmiddag de netelige kwestie tussen mij en Gerard van der Veer besprak, raadde mij aan om nog eens met hem te gaan praten. Een laatste poging om Gerard tot andere gedachten te brengen. Gerard heeft zelf namelijk totaal geen belangstelling voor de zaak. Hij komt alleen op voor de belangen van Barbara Spaargaren.’ De Cock glimlachte.
‘U erkent de aanspraken van Gerard van der Veer op de zaak aan de Nieuwendijk?’
Arendje van Nijmegen knikte.
‘Ik weet dat de vader van Gerard dat bij testament heeft bepaald. Maar ik heb nooit gedacht dat Gerard die zaak eens zou opeisen.’
De Cock nam een kleine pauze. Hij keek haar strak aan, om elke expressie van haar gezicht te kunnen lezen. ‘Wie vermoordde Gerard van der Veer?’
Arendje van Nijmegen spreidde haar met bloed bevlekte handen. ‘Hoe weet ik dat?’
‘Geen enkel vermoeden?’
‘Nee.’
‘Dat weet u zeker?’
Arendje grinnikte vreugdeloos.
‘Waarom... eh, waarom dringt u zo aan?’ vroeg ze stamelend. ‘Waar zinspeelt u op?’
De Cock grijnsde.
‘Op een nieuwe gruweldaad van uw geliefde Erik. Wie anders? Richard van der Vaart, uw man, was voor hem een obstakel. Wat was Gerard van der Veer voor hem? Een nieuw obstakel?’ De Cock spreidde zijn handen in een weids gebaar. ‘Waar is Erik van Groesbeek op uit? U te bezitten, of reikt zijn verlangen nog verder?’
Met zijn oude hoedje een tikkeltje scheef op zijn hoofd slenterde de grijze speurder op zijn gemak vanuit de Warmoesstraat naar de Oudebrugsteeg, stak de rijbaan van het Damrak over en vervolgde zijn weg door de Nieuwezijds Kolk naar de Nieuwezijds Voorburgwal. Via de Korte Lijnbaanssteeg bereikte hij de Spuistraat. Er brandde licht achter de etalageruit van het kantoor van Gerard van der Veer en de buitendeur stond op een kier. De Cock drukte die deur met zijn knie verder open en ging naar binnen. Aan het einde van het kantoor leidde een deur naar het woongedeelte van het pand.
Vledder zat in een gebloemde fauteuil aan een grote ronde tafel en maakte aantekeningen. Tegenover de jonge rechercheur lag in een fauteuil ver achterover gebogen het lijk van Gerard van der Veer.
Vledder kwam overeind.
‘Ik kreeg via mijn mobieltje van het hoofdbureau het bericht dat dokter Den Koninghe nog twee lijkschouwingen moet doen voordat ik aan de beurt ben.’
De Cock grijnsde.
‘Een drukke avond voor de man met de zeis.’ Vledder knikte.
‘Bram van Wielingen is al wel geweest en heeft zijn plaatjes geschoten.’
‘Heeft hij nog gemekkerd?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Het was redelijk vroeg in de avond. Hij lag nog niet in bed. Ik moest je van hem de groeten doen.’
De Cock wees naar het lijk in de fauteuil. ‘Een nekschot?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘We moeten het straks aan dokter Den Koninghe vragen. Volgens mij is er twee keer geschoten.’
‘Twee keer? Hoe kom je daar bij?’
Vledder gebaarde.
‘Er is een ronde wond in het halskuiltje, het uitschot van een nekschot. Maar normaal vind je bij een nekschot niet zoveel bloed. Bij dit slachtoffer kleeft er bloed in zijn hals tot in zijn haren. Ook de bovenkant van de rugleuning van de fauteuil is met bloed bevlekt.’
‘Het is dus begrijpelijk,’ reageerde De Cock, ‘dat Arendje aan het achterhoofd van Gerard van der Veer in iets kleverigs tastte en bloed aan haar handen kreeg.’
Vledder stond op en liep naar het slachtoffer toe. De Cock volgde.
De jonge rechercheur wees naar het achterhoofd. ‘Ik vermoed,’ legde hij uit, ‘dat het slachtoffer zijn hoofd iets heeft bewogen op het moment dat de dader de trekker van zijn revolver overhaalde. De kogel vernietigde niet het verlengde merg, maar raakte vermoedelijk een halsslagader. Eerst het tweede schot, het echte nekschot, moet dodelijk zijn geweest.’ De Cock knikte begrijpend.
‘De dokter Rusteloos zal morgen bij de gerechtelijke sectie wel duidelijkheid verschaffen. Heb je Bram van Wielingen dat bloed laten fotograferen?’
‘In kleur.’
De oude rechercheur draaide zich om.
In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Direct achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst.
De Cock begroette de lijkschouwer allerhartelijkst en begeleidde hem naar het lijk in de fauteuil.
‘Mijn collega en ik verbazen ons over het vele bloed aan de hals en het achterhoofd van het slachtoffer. Er is ook vrij veel bloed op de rugleuning van de fauteuil, links van het hoofd. Bij het vorige slachtoffer is ons dat niet opgevallen.’ Dokter Den Koninghe boog zich naar voren. Daarna kwam hij overeind.
‘Kan ik hier mijn handen wassen?’
Vledder wees naar een deur aan het einde van de woonkamer. ‘Daar is de keuken.’
De lijkschouwer boog zich opnieuw naar het slachtoffer. Met de rug van zijn wijsvinger streek hij het bloed uit de nek. Twee wonden werden zichtbaar. Dokter Den Koninghe wees. ‘Twee wonden van een inschot,’ legde hij uit. ‘De linkerwond is het gebruikelijke nekschot. De rechterwond heeft de halsslagader geraakt. Vandaar het vele bloed.’
De oude lijkschouwer draaide zich om en liep naar de keuken. Even later kwam hij terug, nam het pochet uit zijn borstzak, deed zijn brilletje af en poetste de glazen. De Cock kende de procedure en wachtte geduldig.
Toen dokter Den Koninghe zijn pochet weer had opgeborgen, wees hij naar het slachtoffer.
‘Hij is dood.’
Het klonk bijzonder laconiek.
‘Hoe lang al?’ vroeg De Cock.
Den Koninghe tuitte zijn lippen.
‘Heel kort. Hooguit een uur. De lichaamstemperatuur van de man is nauwelijks gedaald.’
‘Zo kort?’
De lijkschouwer knikte.
‘Zo’n schatting is altijd moeilijk, maar geloof me, ik zit er geen uren naast.’
Hij zweeg even.
‘Als morgen,’ ging hij verder, ‘dokter Rusteloos zich erover beklaagt dat de wonden zijn besmeurd, dan verwijs je hem maar naar mij.’
Dokter Den Koninghe draaide zich om en wuifde tot afscheid. ‘Ik heb nog een lijkschouw. Het is bar en boos. De dood viert vanavond een feestje.’
Toen dokter Den Koninghe was verdwenen, wenkte De Cock de broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze tilden het slachtoffer uit de fauteuil en legden hem op de brancard. Ze drapeerden een laken over hem heen, sloegen de canvas flappen terug en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze hem weg. De Cock ging de broeders voor en hield de deuren voor hen open. Buiten op straat keek hij toe hoe ze de brancard in de am-
bulancewagen tilden. De oude rechercheur staarde de wagen na tot het rode achterlicht in de avondnevel oploste. Hij overwoog hoeveel slachtoffers hij in zijn lange loopbaan bij de recherche al door de Geneeskundige Dienst had zien wegbrengen. Het waren er velen. Als ze allen nog leefden, overdacht hij cynisch, zou men er een aardig dorp mee kunnen bevolken. Hij deed de deur van het kantoor dicht en ging terug naar Vledder. ‘Heb je ook het achterhoofd van het slachtoffer door Van Wielingen laten fotograferen?’
De jonge rechercheur knikte.
‘Alles in kleur.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Heb je nog iets bijzonders gevonden?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Hier in de woonkamer is niets. Ook in de keuken is mij niets bijzonders opgevallen. In de slaapkamer staat een eenpersoonsbed... opgemaakt.’
‘Was hij vrijgezel?’
Vledder glimlachte.
‘Ik heb zijn burgerlijke staat nog niet nagetrokken.’ De jonge rechercheur wees voor zich uit. ‘In het kantoor ligt een stapel administratie. Verschrikkelijk. Als we die willen uitspitten dan hebben we wel een paar maanden nodig.’ De Cock reageerde niet. Hij trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Heb jij ergens een brandkast gezien?’
‘Een brandkast?’
De Cock knikte.
‘Van een handelaar in juwelen mag je toch verwachten dat hij zijn spulletjes netjes opbergt.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb geen brandkast gezien.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘We moeten nog maar eens kijken. Misschien is er ergens een ingenieus verborgen plek waar Gerard van der Veer zijn spulletje bewaarde. Ik heb wel eens lang geleden in een zaak...’ De oude rechercheur stokte. Zijn scherpe gehoor had het geluid
van het openen van een deur gehoord. Hij bracht zijn wijsvinger voor zijn getuite mond. Daarna pakte hij Vledder bij zijn schouder en bracht hem naar de deur die naar het kantoor voerde. Aan de scharnierzijde bleven ze met hun rug tegen de muur staan.
Het duurde enige seconden. Toen gleed de deur langzaam open en trad iemand de woonkamer binnen. De rechercheurs keken tegen de rug van een breedgeschouderde man. De Cock deed een stap naar voren.
‘Goedenavond.’
De man draaide zich geschrokken om. Zijn mond zakte halfopen.
‘Wat... eh, wat doen jullie hier,’ stamelde hij, ‘wie zijn jullie?’ De Cock schonk hem een zoete glimlach.
‘Het comité van ontvangst.’
De grijze speurder zette zijn benen iets uit elkaar, plantte zijn handen op zijn heupen en produceerde zijn beminnelijkste glimlach.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde wat jolig over zijn schouder. ‘En dit hier is mijn brave collega Vledder. Wij zijn beiden als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Amsterdamse Warmoesstraat.’
De man keek hem verward aan.
‘U bent van de recherche?’
De Cock knikte.
‘Al een kleine eeuwigheid.’ Hij pauzeerde en keek de man vragend aan. ‘Dat was onze introductie. Hoe luidt de uwe?’ De man reageerde wat onzeker.
‘Wat bedoelt u?’
De Cock stak zijn rechterhand vooruit. De handpalm naar boven. ‘Wie bent u en in welke hoedanigheid sluipt u hier dit vertrek binnen?’
De man antwoordde niet direct. Zijn houding verraadde dat hij zich in deze situatie niet op zijn gemak voelde. Het knikken van zijn knieën was door zijn pantalon heen te zien. De Cock benutte de gelegenheid om de man eens goed in zich op te nemen. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij had een rond gezicht, fl etsblauwe ogen en een kleine stompe neus, die bijna tussen de opbollende wangen verdween. Zijn lichtblonde haardos vertoonde diepe inhammen. Het donkerblauwe kostuum dat hij droeg was van een superieure kwaliteit, maar het colbert zat te strak om zijn bovenlijf. Kennelijk was hij na het aanschaffen van dit kostuum behoorlijk uitgedijd. De oude rechercheur boog zich iets voorover. ‘Ik heb u iets gevraagd,’ sprak hij innemend. De man knikte.
‘Ik hoorde het. U wilt weten wie ik ben.’
‘Precies.’
‘Mijn naam is De Graaf, Karel de Graaf.’ Hij zwaaide met zijn rechterhand. ‘Uw opmerking, dat ik hier ben binnengeslopen, is niet in overeenstemming met de realiteit. Het heeft niets met binnensluipen te maken. Ik ben hier beroepshalve.’ De Cock toonde verbazing.
‘Beroepshalve?’
Karel de Graaf knikte.
‘Ik ben al enige jaren in dienst van een security-maatschappij.’ De Cock grinnikte.
‘Die rijzen tegenwoordig op als paddenstoelen uit vruchtbare bosgrond. Hoe heet uw maatschappij?’
Wees bedacht, en wij bestaan al jaren.’ De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren. ‘Wees bedacht,’ herhaalde hij wat spottend. ‘Een wervende kreet.’
Karel knikte weer.
‘De maatschappij waarbij ik in dienst ben, is gespecialiseerd in het bewaken en beveiligen van personen. Ik heb een gedegen opleiding gevolgd als bodyguard.’
De Cock glimlachte.
‘En in die hoedanigheid bent u hier?’
Karel blikte om zich heen. Over zijn gezicht gleed ineens een smartelijke trek. Het was alsof hij zich plotseling van iets pijnlijks bewust werd.
‘Waar is de heer Van der Veer?’ In zijn stem trilde een onder-
toon van bezorgdheid vermengd met angst. ‘En waarom is de recherche hier?’
De Cock keek hem strak aan.
‘Dat zijn twee vragen,’ stelde hij vast, ‘maar ik heb nog geen antwoord op mijn vraag: bent u hier als bodyguard?’ Karel knikte nadrukkelijk.
‘Ja, ja. Het is mijn opdracht om de heer Van der Veer te bewaken, te beschermen.’
De Cock grijnsde.
‘Dan hebt u uw plicht verzuimd. U had hier moeten zijn toen de heer Van der Veer u nodig had.’
Karel de Graaf maakte een afwerend gebaar. ‘Ik heb niets verzuimd. Absoluut niet.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘U was niet hier op uw post.’
Karel liet zijn hoofd iets zakken.
‘De heer Van der Veer wilde niet dat ik vanavond in zijn onmiddellijke nabijheid verbleef. Hij verwachtte bezoek van een vrouw en wilde niet dat ik daarbij tegenwoordig was.’ Hij keek weer op.
‘Ik vermoedde dat het bezoek van de vrouw een amoureuze grondslag had en dat hij daarom mijn aanwezigheid niet op prijs stelde.’
De Cock grijnsde.
‘U hebt hem niet gevraagd met welke vrouw hij vanavond een afspraak had?’
Karel schudde zijn hoofd.
‘Ik vond dat te indiscreet. Zoiets vraag je niet aan een klant.’ De Cock knikte begrijpend.
‘Wat hebt u vanavond gedaan?’
Karel zuchtte.
‘De heer Van der Veer raadde mij aan om in de binnenstad een bioscoop of schouwburg te bezoeken. Hij gaf mij twee bankbiljetten van vijftig euro mee om zo’n bezoek te kunnen bekostigen.’
‘Gul.’
Karel moest glimlachen.
‘De heer Van der Veer is een vriendelijke, innemende man. Ik heb wel minder sympathieke heren moeten bewaken. Er zijn erbij die je als een hond bejegenen.’
‘U hebt hier in de binnenstad van Amsterdam een voorstelling bijgewoond?’
‘Ik heb het toegangsbewijs zorgvuldig bewaard. Mijn plan was om de heer Van der Veer het teveel van die honderd euro terug te geven.’
‘Na de voorstelling bent u teruggekomen?’ Karel knikte.
‘De afspraak was dat ik vannacht de bewaking van de heer Van der Veer wel weer op mij zou nemen. Ik heb een sleutel van dit pand. Bij mijn terugkeer bemerkte ik tot mijn verrassing dat de buitendeur niet was afgesloten.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Dat maakte u argwanend?’
‘Enigszins. Het was niet volgens afspraak. De buitendeur zou op slot blijven.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Waarom heeft de heer Van der Veer u als bodyguard geëngageerd?’
Karel maakte een hulpeloos gebaar.
‘Over de motieven van onze cliënten worden wij lang niet altijd ingelicht, maar uit een paar vertrouwelijke gesprekken die ik met de heer Van der Veer heb gevoerd, heb ik begrepen dat hij ernstig werd bedreigd met een liquidatie.’ De Cock reageerde verrast.
‘Liquidatie? Waarom? Ik bedoel, waarop was die bedreiging met liquidatie gebaseerd?’
Karel trok een bedenkelijk gezicht.
‘Het waren tussen mij en de heer Van der Veer zeer vertrouwelijke gesprekken. Het lijkt mij niet gepast om die zonder zijn voorkennis en zonder zijn absolute toestemming aan u of aan wie ook prijs te geven.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Die toestemming,’ sprak hij somber, ‘zult u nooit krijgen. De heer Van der Veer werd vanavond tijdens uw afwezigheid hier in zijn woonkamer vermoord.’ Nadat De Cock aan Karel de Graaf ruimschoots de tijd had ge-
geven om het verpletterende bericht te verwerken, vroeg hij van hem zonder enige dwang het toegangsbewijs van die avond tot het theater. Het bleek een kaartje van de Stadsschouwburg aan het Leidseplein. Tevens vroeg hij de sleutel van het pand aan de Spuistraat. Daarna stuurde de oude rechercheur de bodyguard met een vloed van vriendelijke woorden naar huis. Na nog een korte inspectie van het pand verlieten de rechercheurs het kantoor van Gerard van der Veer. Met de sleutel van Karel de Graaf sloot De Cock de buitendeur slotvast af. Buiten blikte de grijze speurder om zich heen. ‘Waar staat onze Golf?’
‘Zoek je die?’ vroeg Vledder grijnzend.
‘Ja.’
‘Hij staat bij ons op de steiger achter het bureau. Ik heb jouw raad opgevolgd. Jij zegt altijd dat je alles in de binnenstad beter te voet kan bereiken.’
‘Vledder te voet,’ sprak De Cock met een trilling van ongeloof. ‘Het besluit moet je hart pijn hebben gedaan.’ De jonge rechercheur negeerde de opmerking. Hij liep naast De Cock over het trottoir van de Spuistraat terug naar de Kit. De Cock bepaalde het tempo, waardoor Vledder zich behoorlijk in moest houden. Het was op dat uur vrij rustig op de anders zo drukke rijbaan. Vledder blikte opzij.
‘Ik heb wel een beetje medelijden met Karel de Graaf. Je zult als bodyguard maar de opdracht hebben om iemand te bewaken en hij wordt vermoord.’
De Cock glimlachte.
‘Het leek mij wel een fatsoenlijke vent.’
‘Toch heb je hem even gefouilleerd.’
De Cock knikte.
‘Met zijn toestemming. Als hij een revolver bij zich had gehad van het kaliber dat wij zoeken, dan had ik hem zelfs gearresteerd. Bedenk, dat hij heel goed in de gelegenheid is geweest om Van der Veer te vermoorden. Het bezoek aan een theater zou hem dan een alibi moeten verschaffen.’ Vledder keek zijn leermeester gereserveerd aan. ‘Wat heb jij toch een achterdochtig karakter.’
De Cock knikte.
‘Daarom heb ik het in dit beroep zo lang uitgehouden.’ Ze liepen een tijdje zwijgend voort.
Vledder verbrak het zwijgen.
‘Wat doen we met het verhaal van die Karel de Graaf?’
‘Je bedoelt dat Gerard van der Veer bang was om geliquideerd te worden in verband met een mislukte transactie van een partij ruwe diamanten of zo?’
Vledder knikte.
‘Een ripdeal?’
‘Daar lijkt het op.’
Vledder grijnsde.
‘Het zou mij niets verbazen als Erik van Groesbeek bij die liquidatie betrokken is.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘De dood van Gerard van der Veer past niet in het patroon van de gebruikelijke liquidatiemoorden. Die worden gewoonlijk in het openbaar gepleegd.’
‘En Richard van der Vaart dan?’ sprak Vledder met een zucht. ‘Erik van Groesbeek kan toch,’ riep hij toen geprikkeld, ‘bij die geplande moord op Gerard van der Veer betrokken zijn en al zijn voorbereidingen hebben getroffen voor de uiteindelijke executie?’
‘Ik pleeg morgenochtend overleg met onze Buitendam,’ bromde De Cock. ‘Ik denk dat ik dan zelf naar het hoofdbureau stap voor een onderhoud met commissaris Van Wageningen.’
‘Jijzelf?’
‘Ik hoef in deze affaire geen Smalle Lowietje of andere eigen informanten in bescherming te nemen.’
‘Je hebt gelijk,’ sprak Vledder opgelucht. ‘Wij hebben nu onze Buitendam niet nodig.’
De Cock lachte fi jntjes.
‘Misschien kan ik in een openhartig gesprek die commissaris bewegen om mij inzake Erik enige informatie te verschaffen, die wij mogelijk bij de behandeling van onze eigen moorden kunnen gebruiken.’
Vledder bleef staan en vatte zijn oude collega bij de arm.
‘De vrouw die Gerard van der Veer vanavond verwachtte, de vrouw voor wie hij zijn bodyguard wegstuurde, was dat Arendje van Nijmegen, denk jij?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Arendje heeft haar bezoek niet vooraf aangekondigd. Zij was blij dat de deur naar het kantoor niet was afgesloten. De vrije toegang paste volgens haar beter bij het element verrassing, dat zij beoogde.’
Vledder knikte.
‘Een stomme opmerking van mij.’
De Cock beaamde het niet.
Nog voor ze de Warmoesstraat hadden bereikt, begon het zachtjes te regenen. De rechercheurs versnelden hun pas. De Cock schoof zijn hoedje wat naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie. De oude rechercheur liep op hem toe.
‘Wat heb je?’
De wachtcommandant raadpleegde een notitie. ‘Een vrouw, genaamd Barbara Spaargaren, heeft al een paar maal naar jou gevraagd. Ze was duidelijk in paniek. Ze was bang dat er iets met iemand was gebeurd.’
‘Heb je haar telefoonnummer?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Ik heb nog in het telefoonboek gekeken, maar daarin komt ze niet voor.’
De Cock keek naar Vledder.
‘Hebben wij haar adres?’
Als antwoord trok de jonge rechercheur een notitieboekje uit de binnenzak van zijn jack en bladerde.
‘Hier heb ik het: Van Heemskerkstraat 795.’
‘Weet je die te vinden?’
‘Feilloos.’
Tien minuten later parkeerde Vledder hun oude Golf in de Van
Linschotenstraat. Daar stapten ze uit en liepen naar de Van Heemskerkstraat. Nummer 795 was een benedenhuis, waar nog licht brandde.
De Cock belde aan. Na enkele seconden werd de deur geopend.
Toen Barbara Spaargaren De Cock herkende straalde haar gezicht.
‘Kom binnen.’
Ze strompelde in de lange gang voor hem uit en leidde hem naar een gezellig ingerichte woonkamer.
De Cock liet zich in een gemakkelijke stoel zakken en legde zijn natte hoedje naast zich op het vloerkleed. ‘Wat zit u dwars?’
De vrouw ging met een zucht tegenover hem zitten. Ze trok een zorgelijk gezicht.
‘Ik ben als de dood zo bang dat er iets met Gerard van der Veer is gebeurd.’
De Cock keek haar verwonderd aan.
‘Hoe komt u daar bij?’
Barbara zwaaide geëmotioneerd.
‘Ik had vanavond een afspraak met hem.’
‘En?’
‘Kort voordat ik naar hem toe zou gaan, struikelde ik in de keuken over een matje en verzwikte mijn enkel. Ik kan bijna niet meer op mijn benen staan. Ik heb Gerard bij de buren proberen te bellen om te zeggen dat ik vanavond niet kon komen, maar ik kreeg steeds geen gehoor. Dat is niets voor Gerard. Afspraak is afspraak voor hem.’
‘U hebt hier geen telefoon?’
‘Telefoon vind ik te duur,’ zei Barbara zuinig. ‘Bovendien, wie moet mij bellen? Als ik wat nodig heb, bel ik bij mijn buurvrouw. Zij is slecht ter been. Voor haar doe ik als compensatie de boodschappen.’
‘Hoe laat was die afspraak van u met Gerard?’
‘Halftien.’
‘Laat.’
‘Gerard wilde eerst nog wat gegevens verzamelen voor wij tot een afsluiting konden komen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Afsluiting waarvan?’
Barbara Spaargaren vouwde haar handen op haar schoot. ‘Gerard en ik zijn vanmiddag bij een notaris geweest. Er is een stuk opgemaakt waarin Gerard van der Veer zijn rechten op de zaak aan de Nieuwendijk aan mij overdraagt.’ De Cock reageerde wat verward.
‘Dat stuk is ondertekend?’
‘Heel offi cieel,’ sprak Barbara met nadruk. ‘Ik heb een afschrift van de akte waarin de overdracht is vastgelegd. Gerard wilde nog een paar kleine nuances aanbrengen. Zo wilde hij dat Arendje van Nijmegen met mijn toestemming boven de zaak mag blijven wonen... zonder huurpenningen.’
‘Daarover zouden Gerard en u vanavond een paar afspraken maken?’
Barbara knikte.
‘Daarvoor zouden wij vanavond bij elkaar komen.’
‘Was Gerard van der Veer vanmiddag bij uw bezoek aan de notaris alleen?’
Barbara schudde haar hoofd.
‘Hij was vergezeld van een bodyguard.’
De Cock speelde verbazing.
‘Had Gerard een bodyguard? Waarom?’
‘Dat heb ik hem ook gevraagd.’
‘En?’
‘Hij zei: juweliers vormen vaak een doelwit voor criminelen.’
‘Meer niet?’
‘Daar heb ik ook niet op doorgevraagd. Ik was meer geïnteresseerd in de akte van overdracht.’
De Cock knikte begrijpend. Hij trok zijn brede gezicht in een sombere plooi.
‘Gerard van der Veer,’ sprak hij gedragen, ‘is niet meer in leven. Iemand schoot vanavond een paar kogels in zijn nek.’ De ogen van Barbara Spaargaren werden groot. ‘Hij is vermoord?’
Haar stem trilde.
De Cock knikte.
‘Vermoedelijk al vroeg in de avond.’
Barbara Spaargaren snoof. Haar gezicht vergleed in een norse trek.
‘Arendje,’ siste ze venijnig, ‘Arendje en haar trawant.’ De Cock stapte de volgende morgen op het Stationsplein wat verkreukeld uit een overvolle tram van het Gemeentevervoerbedrijf. De oude rechercheur had een slechte nachtrust gehad. Door problemen gekweld was hij vaak wakker geworden en had vervolgens moeite om weer in slaap te komen. Het druilerige regentje waartegen hij zich bij het uitstappen uit de tram moest beschutten, kwam zijn wankele gemoedsgesteldheid niet ten goede.
De Cock moest tot zijn spijt bekennen dat de moord op Gerard van der Veer hem volkomen had verrast. Hij had geen moment overwogen dat het leven van de man ook maar enig gevaar liep. Ogenschijnlijk, zo overdacht hij, waren er overeenkomsten met de moord op Richard van der Vaart. Beide slachtoffers werden met een nekschot afgemaakt. Maar hoe hij ook peinsde, een overeenkomend motief voor deze twee moorden kon hij niet bedenken. Al mijmerend over mogelijke drijfveren, slofte de oude rechercheur in de stoet tramen treinreizigers naar het brede trottoir van het Damrak. Bij de Oudebrugsteeg bleef hij weifelend staan. Een klein duiveltje in zijn achterhoofd fl uisterde hem de overweging in om gewoon door te lopen, verder de stad in, weg van dat vermaledijde politiebureau aan de Warmoesstraat waar van hem werd verwacht dat hij de oplossing in petto had voor twee gruwelijke moorden. En de oplossing had hij niet. De weifeling duurde slechts luttele seconden. Zijn plichtsbesef overwon en hij hobbelde schielijk voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over op weg naar de Warmoesstraat.
Toen hij de hal van het politiebureau binnenstapte, vielen ineens al zijn bedenkingen tegen het werk van een misdaadbestrijder weg en zijn oude strijdlust ontwaakte. Hij wuifde joviaal naar Jan Rozenbrand achter de balie en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage. De wachtcommandant
keek hem verbaasd na.
In de grote recherchekamer zat Vledder zoals altijd achter zijn computer.
Hij keek eerst op toen De Cock zonder jas en hoed tegenover hem aan zijn bureau zat en wierp een blik op zijn horloge. ‘Je bent aardig op tijd.’
Het klonk als een compliment.
De Cock gromde.
‘Voor het eerst sinds jaren heb ik slecht geslapen.’ Vledder grinnikte.
‘Waardoor?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Die tweede moord, die op Gerard van der Veer wilde niet uit mijn gedachten. Die moord past naar mijn gevoel in geen enkel schema.’
Vledder schoof zijn toetsenbord iets opzij en leunde op zijn ellebogen. Hij trok zijn schouders op.
‘Volgens mij is het vrij simpel,’ sprak hij gelaten. De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Zo?’
Vledder knikte.
‘Je hoorde wat Barbara Spaargaren gisteravond zei: Arendje en haar trawant.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘De stelling van Barbara Spaargaren, dat Arendje en haar trawant Erik voor die twee moorden verantwoordelijk zijn, overtuigt mij niet.’
‘Waarom niet?’
De Cock zuchtte.
‘Haar stelling heeft als enige grond een bijna ziekelijke aversie jegens Arendje van Nijmegen en haar minnaars. Het is een gevoel van afschuw en haat. Het heeft geen enkele bewijskracht.’ Vledder woelde door zijn haar.
‘Arendje en haar trawant hebben allebei toch een belang. Het motief is herkenbaar. Gerard van der Veer dwarsboomde hun plannen.’
De Cock wreef zich achter in de nek.
‘Ik heb mij vannacht tijdens de slapeloze momenten afgevraagd of Gerard van der Veer vooraf met Arendje overleg heeft gepleegd... of zij wel wist dat hij van plan was om het eigendomsrecht van de zaak aan Barbara Spaargaren over te dragen.’ Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Waarom zou hij met haar overleg plegen?’ De Cock plukte aan zijn neus.
‘Op basis van hun verleden. Arendje van Nijmegen was zijn pleegmoeder. Het feit dat hij had besloten om haar de woonruimte boven de winkel zonder huurpenningen te laten gebruiken, kan op een soort overeenkomst tussen hem en Arendje duiden.’ Vledder grinnikte.
‘Een goedmakertje.’
‘Zoiets,’ sprak De Cock met een zucht. ‘Het gehele optreden van Gerard van der Veer komt voort uit gevoelens. Barbara Spaargaren en ook Richard van der Vaart zijn fi guren uit zijn jeugd. Het zijn mensen aan wie hij tedere herinneringen bewaarde. En datzelfde geldt voor Arendje van Nijmegen.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘We zitten weer eens,’ riep hij vertwijfeld, ‘in een akelige, stomvervelende, onontwarbare moordzaak... een soort Gordiaanse knoop.’
De Cock glimlachte.
‘Alleen beschikken wij niet over een scherp zwaard om die knoop door te hakken.’
De jonge rechercheur trok zijn kin iets op. ‘Ik houd het op Arendje van Nijmegen.’
De Cock keek hem bestraffend aan.
‘Het is geen tv-spelletje. We moeten uit feiten en omstandigheden tegen de dader een redelijk vermoeden van schuld opbouwen. En als jij...’
De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen.’ Het klonk wat geïrriteerd.
De deur werd langzaam geopend en in de deuropening stond Greetje van Loenen. Ze zag er keurig uit. Uit haar kleding was niet te distilleren welk beroep ze uitoefende. Wat schuchter liep ze naar
het bureau van De Cock. Ze wees naar de stoel naast zijn bureau. ‘Mag ik gaan zitten?’
De oude rechercheur knikte.
‘Ik ben blij je weer eens te zien.’
Greetje nam glimlachend plaats.
‘Weten jullie al wie in mijn woning dat gulle klantje van mij heeft vermoord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘We hebben een paar aanwijzingen, maar eerlijk gezegd zijn we zijn nog geen steek verder gekomen.’
‘Jammer.’
‘Dat vinden wij ook. We hebben inmiddels een tweede moord in behandeling gekregen... een moord die mogelijk verband houdt met de moord op dat klantje van jou.’ De oude rechercheur zweeg even.
‘Pik je nog steeds klantjes op in dat cafeetje op de Haarlemmerdijk?’
‘Bij Kees Haverkamp,’ bevestigde Greetje. ‘Hij weet dat ik mijn klantjes altijd goed behandel. Geen klachten.’
‘Wordt er nog wel eens gebabbeld over die moord in jouw woning?’
Greetje knikte.
‘Kees Haverkamp dacht dat mijn Kareltje iets met die moord te maken had. Kareltje kwam wel eens onverwachts thuis als hij weer eens geld nodig had voor een shotje.’
‘Komt hij niet meer?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Hij zit vast voor een serie berovingen. Je weet tegenwoordig nooit of ze plotseling weer vrijkomen. Ik ben zijn eigen moeder, maar ze zouden mij een plezier doen als ze hem een paar jaartjes vasthielden. In elk geval lang genoeg om hem van de drugs af te helpen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Is jou over dat gulle klantje dat jij dood in jouw woning aantrof, nog iets te binnen geschoten, iets wat je ons destijds niet hebt verteld?’
‘Ik heb niets verzwegen.’
De Cock glimlachte.
‘Daar hoor je mij niet over klagen.’
Greetje maakte een drinkbeweging.
‘Wat kon die vent zuipen. Heb ik jou dat al verteld?’ De Cock trok zijn schouders iets op.
‘Je zei dat hij ’s avonds graag een whisky dronk, met ijsklontjes.’
Greetje snoof.
‘Een whisky... dat noemen ze geloof ik een understatement. Hij dronk op zijn gemak een halve fl es leeg.’ De Cock gebaarde in haar richting.
‘Hij moest dus al een aardige kroegentocht achter de rug hebben gehad voordat jij hem meesleepte naar jouw woning?’
‘Ik had het wel goed gezien,’ zei Greetje glimlachend. ‘Hij kon niets meer. Ik hoefde die avond niet plat.’ Ze zweeg even en trok rimpels in haar voorhoofd. ‘Waar ik in feite voor kom, is mijn buurvrouw.’ De Cock reageerde verrast.
‘Jouw buurvrouw?’
‘Niet een buurvrouw van hetzelfde pand, maar van het pand ernaast, nummer 713. Het is al een oud mens. Ze zit altijd voor het raam en heeft twee spionnetjes, je weet wel, van die spiegeltjes waarmee je de hele straat kan bekijken.’ De Cock grijnsde.
‘Een typisch Amsterdams fenomeen.’
Greetje spreidde haar handen.
‘Ik spreek dat mens nooit. Maar van de week stond ze naast me in de super bij de kaas. Weet je, zei ze, dat een paar dagen voordat die vent bij jou thuis werd vermoord, jouw huis in de gaten werd gehouden?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jouw huis werd in de gaten gehouden?’
‘Dat zei ze. Door een man. En als ik wegging om boodschappen te doen, dan ging die man mijn woning binnen.’ De Cock keek haar ongelovig aan.
‘Dat kan zij toch niet zien met haar spionnetjes?’ ‘Die huizen op de Haarlemmer Houttuinen,’ legde Greetje uit,
‘zijn erg gehorig. Tussen haar woonkamer en die van mij is maar een dun muurtje. Als zij haar tv of radio wat hard aanzet, hoor ik dat.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Jij gelooft haar verhaal?’
‘Natuurlijk. Waarom zou dat mens tegen mij liegen?’
‘Sensatie?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Zo’n type vrouw is ze niet.’
‘Heeft ze jou een signalement gegeven? Ik bedoel, wat was het voor een man?’
‘Volgens mijn buurvrouw was het een net geklede man, een heer. Veel meer kon ze niet zeggen. Via haar spionnetjes heeft ze hem nooit goed in zijn gezicht kunnen kijken.’
‘Hoe oud schatte ze hem.’
‘Een jaar of veertig.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Hoe vaak heeft ze die man bij jou naar binnen zien gaan?’
‘Minstens twee keer. En steeds was hij weer weg voor ik van boodschappen doen terugkwam.’
De Cock streek met zijn handen over zijn grijze haar. ‘Heeft die Harry – zo noemde hij zich toch – jou niet verteld dat hij tijdens jouw afwezigheid bezoek had gekregen?’ Greetje van Loenen schudde haar hoofd.
‘Nooit. Wel heb ik gemerkt dat hij wat nerveus was als ik terugkwam... nerveuzer dan anders.’
Toen Greetje van Loenen was vertrokken, keken de rechercheurs elkaar min of meer verwijtend aan. Vledder schudde zijn hoofd.
‘Als wij onmiddellijk na de moord op Richard van der Vaart een buurtonderzoek hadden gedaan, dan hadden wij deze informatie veel eerder gekregen.’
De Cock knikte.
‘Laten we dat verzuim goedmaken.’
‘Hoe?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Jij neemt onze Golf en gaat bij die buurvrouw van Greetje op bezoek.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Voor wat?’
De Cock reageerde wrevelig.
‘Kijken wat zij via haar spionnetjes in de straat kan zien en vaststellen hoe gehorig de woningen zijn, of zij kon horen of Richard van der Vaart bezoek kreeg.’
‘Nu?’
De Cock knikte.
‘Nu. En als je klaar bent bel je mij jouw bevindingen via je mobieltje aan mij door.’
‘En wat doe jij in de tussentijd?’
‘Ik zal proberen contact te krijgen met die commissaris Van Wageningen. Ik wil eens kijken of ik met hem een gesprek onder vier ogen kan arrangeren inzake Erik van Groesbeek.’ Het onderzoek in de Haarlemmer Houttuinen bracht, zo meldde Vledder na nog geen uur, weinig nieuws. Buurvrouw had gelijk, dat zij via haar spionnetjes het gezicht van de bezoekende man niet goed kon waarnemen. De spiegels geven een beeld van boven. Men kijkt op de fi guren in de straat neer, waardoor de gelaatstrekken van passerende personen vrijwel niet waarneembaar zijn.
Greetje van Loenen had gelijk, dat de woningen zeer gehorig waren. Buurvrouw had de gesprekken tussen de vermoorde man en zijn bezoeker niet kunnen volgen. Wel wist ze zich te herinneren dat de mannen een paar maal met duidelijke stemverheffing hadden gesproken.
De Cock liep in zijn zo typische slenterpas met een mobieltje aan zijn oor door de grote recherchekamer. ‘Kom maar terug naar de Kit. Ik kan commissaris Van Wageningen niet te pakken krijgen. Volgens mijn informatie zit hij in het buitenland. Als je terug bent, gaan wij samen naar de Nieuwendijk. Ik wil nog een babbeltje maken met Arendje van Nijmegen. Ik heb haar gisteren, toen zij met haar bebloede handen
bij mij op het bureau kwam, niet goed verhoord. Het was geen goed gesprek. Ik was er te veel op uit om haar te bewegen toe te geven dat zij wist dat Erik van Groesbeek betrokken was bij de moorden op Richard van der Vaart en Gerard van der Veer. Het is in ons werk een verkeerde tactiek als je te strak in één enkele richting denkt. Tot straks.’
Vledder kwam brommend de grote recherchekamer binnen. Hij keek op zijn horloge.
‘Rond deze klok breng je meer tijd in de fi le door dan zo’n prutonderzoekje duurt.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik ben blij met de waarnemingen van de buurvrouw.’
‘Waarom?’
‘Iemand wist deksels goed dat Richard van der Vaart in de woning van Greetje van Loenen verbleef.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘De moordenaar?’
De Cock gebaarde weifelend.
‘Vermoedelijk. In ieder geval wilde de man niet gezien worden. Hij ging pas naar binnen als hij wist dat Richard van der Vaart alleen was, wanneer Greetje van Loenen de woning had verlaten.’
Vledder zuchtte.
‘Hoe identifi ceren wij die man. De buurvrouw – ik heb haar naam genoteerd – kan geen herkenning doen. Via de spionnetjes heb ik ook zelf geprobeerd om van voorbijgangers een bruikbaar signalement op te nemen. Dat is vrijwel niet te doen. De gezichtshoek is niet gunstig.’
De jonge rechercheur zweeg even.
‘Wil je nog naar Arendje van Nijmegen?’
De Cock knikte.
‘Ik weet alleen niet of ze thuis is.’
Vledder gebaarde naar de telefoon.
‘Heb je gebeld?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Er wordt niet opgenomen. En het vreemde is dat ook op de telefoon beneden in de winkel niet wordt gereageerd.’ Vledder trok zijn schouders op.
‘Misschien blijft de winkel voorlopig gesloten.’ De Cock stond van zijn stoel op en slofte naar de kapstok. Vledder kwam hem na.
‘Ga je toch?’
De Cock knikte.
‘Ik ben benieuwd naar de motivatie.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Wat staat er op de winkeldeur?’
Vledder grijnsde.
‘Wegens sterfgeval gesloten,’ zei hij plagend met een grafstem. Ze verlieten het politiebureau en liepen in het kalme tempo van De Cock vanuit de Warmoesstraat en de Oudebrugsteeg naar de Nieuwendijk. Het was er vrij rustig. De meeste winkels waren al gesloten.
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Vroeger, voor de oorlog, was het hier altijd een drukte van belang. In mijn jonge jaren waren er op de Nieuwendijk wel vier bioscooptheaters met dagelijks een goede bezetting. Al die lieve theatertjes zijn verdwenen... opgeslokt door de televisie.’ Bij de winkel van Arendje van Nijmegen bleven ze staan. Er stond geen enkele mededeling op de winkeldeur. De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet wegens sterfgeval gesloten.’
Vledder voelde aan de knop van de tweedelige glazen deur. Hij keek verbaasd op.
‘De deuren zijn open. Niet op slot.’
De jonge rechercheur duwde de deuren open en ging naar binnen.
De Cock volgde.
Er brandde nergens licht. Toen de rechercheurs verder de winkel inliepen, kwam er niemand naar hen toe. Vledder snoof.
‘Ze kunnen hier alles zo weghalen.’
De Cock reageerde niet.
‘Hier ergens moet een trap zijn,’ dacht hij hardop, ‘een trap die
naar de hierboven gelegen woonruimte leidt.’ Vledder beende met grote passen voor hem uit. ‘Hier,’ galmde hij, ‘hier is een deur met het opschrift privé.’ De Cock liep naar hem toe.
‘Afgesloten?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Voel maar aan de deurknop.’
De Cock deed de deur open en besteeg met zijn negentig kilo een houten trap, die vrijwel direct achter de deuropening begon. De houten treden kraakten onder zijn voeten. Vledder volgde voorzichtig.
Aan het einde van de trap was een klein portaal met deuren. De Cock koos voor de deur aan zijn rechterhand. Bijna geluidloos schoof hij die deur open en keek in een schaars verlichte kamer. Alleen een op het plafond gerichte schemerlamp gaf aan de meubilering enige contouren. Ongeveer halverwege het vertrek bleef de oude rechercheur geschrokken staan. In een leren fauteuil zat een man. Zijn mond hing halfopen en zijn grote, wijd opengesperde ogen staarden in het niets. Vledder hijgde in zijn nek.
‘Dat is Erik van Groesbeek.’
De Cock knikte.
‘Morsdood.’
De oude rechercheur liep naar de rug van de fauteuil en keek naar de hals van het slachtoffer.
‘Weer een nekschot.’
Toen ontdekte hij de vrouw, zittend in een fauteuil tegenover het slachtoffer, en hij herkende Arendje van Nijmegen. Ze zag bleek en haar onderlip trilde.
De Cock liep naar haar toe.
‘Hoe lang zit je hier al?’
Ze keek naar hem op.
‘Vanaf elf uur. Toen ik terugkwam van de kapper.’
‘Toen vond je hem?’
Ze knikte.
‘Ik zag direct dat hij dood was.’
‘Waarom heb je mij niet gebeld? Waarom heb je geen alarm
geslagen?’ vroeg De Cock.
Arendje schudde langzaam haar hoofd.
‘Dan... eh, dan,’ stamelde ze zachtjes, ‘dan halen jullie hem weg.’ De Cock slikte een brok uit zijn keel.
‘Je kunt hier toch niet eeuwig in je stoel bij die dode man blijven zitten?’
Arendje liet haar hoofd zakken. Haar kastanjebruine haren gleden voor haar gezicht.
‘Van deze man,’ sprak ze fl uisterend, ‘heb ik zielsveel gehouden.’ De Cock had moeie voeten.
Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was gekomen als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op de hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoek dreigde te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Zijn ze er weer, de duiveltjes in je kuiten?’ De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang. Na een paar minuten trekt die helse pijn weer weg.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Je had vanmorgen beter thuis kunnen blijven, met je voeten in een teil warm water.’
De Cock keek hem licht verwijtend aan.
‘Fato prudentia minor,’ sprak hij gedragen. Vledder trok zijn neus iets op.
‘Latijn?’
De Cock knikte.
‘Het betekent zo ongeveer: tegen het noodlot kan zelfs wijsheid niets beginnen. Voor mijn situatie een toepasselijke spreuk. Ik wist een uur geleden niet dat de duiveltjes mij vandaag zouden bezoeken.’
Vledder reageerde gnuivend.
‘Het noodlot van jouw helse duiveltjes.’ Het klonk spottend.
De Cock maakte een breed armgebaar.
‘Het komt,’ sprak hij geëmotioneerd, ‘doordat wij na dagen speuren in feite nog geen steek verder zijn gekomen, maar wel met nieuwe slachtoffers zijn geconfronteerd. Dat wreekt zich bij mij. Ik krijg het gevoel dat de moordenaar ons steeds een slag voor is.’
Vledder trok een grijns.
‘We hebben in het verleden tijdens onze onderzoeken wel vaker in een soortgelijke onmogelijke situatie verkeerd. Dan geloofden we niet meer in een oplossing. Toch zijn we er altijd weer uitgekomen,’ zei De Cock.
De oude rechercheur zuchtte diep.
‘Daar moeten we maar op hopen.’
Vledder bleef optimistisch.
‘Ik ben benieuwd hoe commissaris Van Wageningen van de afdeling liquidatiemoorden op de dood van Erik van Groesbeek zal reageren. Misschien denkt hij wel dat Van Groesbeek uiteindelijk het slachtoffer is geworden van zijn eigen activiteiten.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘De dood van Erik van Groesbeek was geen liquidatiemoord. Meer een koele executie.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Wat is het verschil? Maar wie is de dader? En waarom?’
‘Een goede vraag, waar ik geen antwoord op heb,’ sprak De Cock ernstig. ‘Op basis van mijn intuïtie, van mijn gevoel, schrijf ik die laatste moord op het conto van de man of de vrouw die ook Richard van der Vaart en Gerard van der Veer op een kille manier naar een andere wereld hielp. Hij of zij pleegde een drievoudige moord. Dat is ons probleem. Dat moeten wij oplossen: moord in triplo.’
Vledder klemde zijn lippen opeen.
‘Weet je,’ sprak hij benepen, ‘dat ik gisteravond ernstig heb overwogen om Arendje van Nijmegen mee te nemen naar het hoofdbureau voor een schiethand.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Denk je dat zij Erik van Groesbeek heeft vermoord. De enige man van wie ze zielsveel heeft gehouden?’ Vledder snoof.
‘Zielsveel,’ sprak hij smalend. ‘Arendje van Nijmegen is een vlinder. Zij dartelt van de ene man naar de andere. Volgens mij is ze niet bereid en niet in staat om werkelijk van één man te houden.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Kom, kom. Dat is wel erg negatief gedacht.’ Vledder zwaaide heftig.
‘Geloof me. We moeten terug naar Arendje. Met haar melding, dat zij haar man vermiste, is de ellende voor ons begonnen. Volgens mij vormt zij de sleutel tot het drama. Denk maar na: het eerst slachtoffer was haar echtgenoot. Het tweede slachtoffer haar stiefzoon uit een vorig huwelijk. Het derde slachtoffer... haar minnaar. Arendje van Nijmegen is gewoon een fatale vrouw.’
De Cock glimlachte.
‘Ik geef het toe. Daar lijkt het op.’
Vledder raakte opgewonden.
‘Wie weet hoeveel relaties van Arendje in de toekomst nog zullen sneuvelen.’
‘Dan staat ons nog wat te wachten,’ sprak De Cock gniffelend. ‘Volgens Barbara Spaargaren heeft ze een heel harmonieorkest aan mannen versleten.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Misschien geldt ook voor Arendje van Nijmegen de Latijnse spreuk: fato prudentia minor.’
Vledder grinnikte.
‘Verwacht je bij haar wijsheid?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Noodlot.’
De oude rechercheur veranderde van onderwerp. Hij gebaarde met een vriendelijk gezicht voor zich uit. ‘Hoe laat heb jij sectie?’
‘Vanmiddag om twee uur,’ verzuchtte hij en keek op zijn horloge. ‘Het kan een lange zitting worden.’ ‘Hoezo?’
Vledder stak zijn wijsen middelvinger omhoog. ‘Twee secties achter elkaar. Dokter Rusteloos had gisteren geen tijd voor Gerard van der Veer. Die komt vandaan aan bod samen met Erik van Groesbeek.’
De jonge rechercheur keek op.
‘Wat ga jij intussen doen?’
De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Ik... eh, ik ga naar Arendje van Nijmegen, om te ontdekken wat “zielsveel” voor haar betekent.’
‘Daar verwacht je wat van?’
De Cock knikte.
‘Alles.’
De Cock vroeg zich af of hij alles goed had geregeld. Of hij geen fouten had gemaakt. Of hij Appie Keizer en Fred Prins, die hij voor het slotakkoord had opgeroepen, goed had geïnstrueerd. Hij keek opzij naar Vledder, die door een kijkgaatje in de deur van de slaapkamer het interieur van de woonkamer boven de winkel kon overzien. De jonge rechercheur maakte een nerveuze indruk.
De Cock en Vledder hadden ieder een kleine luidspreker in het oor. Die luidsprekertjes hadden verbinding met een paar kleine microfoons die de technische dienst onzichtbaar in de rugleuningen van de fauteuils had verwerkt. Elk geluidje in de kamer draaide ook op een dvd-schijf mee.
De Cock besefte terdege dat zijn verdenkingen jegens de moordenaar geen wettelijke basis had. Er was geen sprake van enig bewijs. De oude rechercheur hoopte dat zijn intuïtie hem de juiste weg had gewezen. Het bewijs tegen de moordenaar moest komen van de dialoog tussen Arendje van Nijmegen en de man die zij had uitgenodigd onder het voorwendsel dat zij met hem over hun beider toekomst wilde onderhandelen. De Cock had diep nagedacht over de tekst van het epistel dat Arendje de vermeende moordenaar in handen had gespeeld. Hij wist niet hoe de man op dat epistel zou reageren, hoe toegankelijk hij was voor de charmes van Arendje van Nijmegen. De Cock vertrouwde op zijn jarenlange ervaring als rechercheur. Een moordenaar, zo was zijn overtuiging, veranderde zelden van tactiek. Als hij Arendje van Nijmegen iets wilde aandoen, dan zou dat een nekschot worden. Voor de zekerheid droeg Arendje een nauwsluitend gewaad met een hoge col, waarin de technische dienst ter bescherming van haar nek een stalen plaat had verwerkt.
Urenlang had De Cock met Arendje gerepeteerd hoe zij aan de dialoog tussen haar en de man die ze had uitgenodigd, richting moest geven. Hoe ze hem tot belastende uitspraken moest ver-
leiden. De ervaren rechercheur had haar onderricht in het subtiele spel van vraag en antwoord, ondersteund en begeleid door mimiek en sensibele lichaamstaal die tot de verbeelding sprak. De Cock glimlachte bij de herinnering. Met een benauwd gevoel in zijn hart had hij Arendje in haar woning benaderd en omzichtig zijn plannen ontvouwd. De basis van zijn plannen was zijn geloof in haar liefde voor de vermoorde Erik van Groesbeek.
Tot zijn opluchting en bevestiging van zijn vermoeden was het ‘zielsveel’ van Arendje inderdaad zielsveel. Er was haar alles aan gelegen om de moordenaar van haar grote liefde te ontmaskeren. Niets was haar te veel. Ook de waarschuwing dat haar leven mogelijk gevaar liep, bracht haar niet van haar voornemen af om De Cock bij de ontmaskering van de moordenaar behulpzaam te zijn.
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Nog een paar minuten scheidden hem van het tijdstip van de ontmoeting. De oude speurder voelde hoe de spanning bezit van hem nam. De diepe haarwortels trilden op zijn schedel en zijn hart klopte in een hogere versnelling. Vledder, naast hem, verroerde zich.
‘Weet je zeker dat er iemand komt?’ vroeg hij onzeker. ‘Ik heb het gevoel dat ik voor tjoema door dat verrekte kijkgaatje tuur.’ De Cock knikte traag.
‘Als hij niet komt, valt mijn hele plan in duigen. Dit is onze laatste kans.’
Vledder keek door zijn kijkgaatje in de deur. ‘Je hebt de verlichting in de woonkamer wel erg duister gehouden. Ik ben bang dat ik de gelaatstrekken van de man die jij verwacht, niet zal kunnen onderscheiden.’ De Cock zuchtte.
‘Ik heb gezocht naar een romantische sfeer. Daar hoort wat schemer bij. In een helverlichte ruimte komt men niet zo snel tot vertrouwelijkheden.’
Vledder glimlachte.
‘Vertrouwelijkheden... daar gaat het om?’ ‘Precies.’
‘Is de winkeldeur beneden open?’
De Cock knikte.
‘Barbara Spaargaren heeft om zes uur de winkel verlaten en op mijn verzoek de deur niet afgesloten. Ik heb dat door Fred Prins laten controleren. Fred zal ons ook berichten wanneer er iemand de winkel binnenstapt.’
De Cock keek opnieuw op zijn horloge. De minuten vergleden als eeuwen.
De melodie van zijn mobieltje liet zich horen. Fred Prins meldde zich.
‘Een man van een jaar of veertig,’ gaf hij door, ‘is de winkel binnengestapt. Hij ruikt naar parfum en heeft een schitterende bos rode rozen bij zich.’
De Cock glimlachte.
‘Heb je aan hem geroken?’
Fred Prins lachte.
‘Ik heb een scherpe neus. De man liep langs mij heen toen ik naast de deuren in de etalage keek.’
De Cock borg zijn mobieltje weer in zijn binnenzak. Zijn handen trilden een beetje en hij voelde het pulseren van zijn hart in zijn hals. Hij keek door zijn eigen kijkgaatje en zag in het halfduister een man de woonkamer van Arendje van Nijmegen binnenkomen. Hij gaf haar de rozen en Arendje kirde van verrukking. Ze liep met de rozen naar de keuken, kwam weer terug en ging in een fauteuil tegenover de man zitten. ‘Ik zal straks een geschikte vaas zoeken.’
‘Waarom heb je mij uitgenodigd?’
‘Zoals ik je schreef... het is tijd voor een openhartig gesprek over de toekomst van ons beiden en een gezamenlijke aanpak bij het doen van zaken.’
Het gesprek was in de oren van De Cock en Vledder kraakvrij te volgen.
De jonge rechercheur boog zich fl uisterend naar het oor van De Cock.
‘Ik ken die stem.’
De oude rechercheur knikte, maar reageerde verder niet. Hij vroeg zich af wanneer Arendje van Nijmegen de moed had ver-
zameld om de moorden ter sprake te brengen. ‘Ik heb, zo lang ik je ken,’ zo klonk haar stem, ‘steeds het gevoel gehad dat je veel van mij hield. Het stomme is, dat ik nooit naar dat gevoel heb geluisterd.’
De man lachte. ‘Ik was toch vaak heel duidelijk.’ Het zuchten van Arendje was duidelijk te horen. ‘Toen ik van de dood van Richard hoorde, heb ik onmiddellijk aan jou gedacht.’
De man snoof hoorbaar.
‘Het was zijn eigen schuld. Hij zou uit jouw leven verdwijnen. Voorgoed. Defi nitief. Ik heb hem daarbij geholpen... in de hoop dichter bij jou te komen. Nog eenmaal wilde hij in de stad naar een hoer.’
Er viel een pauze.
De man ging verder. ‘Daar bleef hij.’
‘Bij die hoer?’
‘Ja. Ik heb hem een paar maal opgezocht, vroeg hem wat hij van plan was.’
‘En?’
‘Hij wilde terug naar de winkel, en terug naar jou. Dat kon ik niet verkroppen.’
‘Je schoot hem dood.’
‘Ja.’
In een opwelling, zonder dat De Cock het kon verhinderen, slingerde Vledder de deur open en stormde kamer in. De man in de fauteuil reageerde onmiddellijk en rende het vertrek uit. Vledder volgde. Vanuit het portaal rolden ze van de trap naar beneden en vielen tegen de deur naar de winkel, die opensprong. Met Vledder boven op hem bleef de man versuft liggen. De Cock daalde rustig de trap af en stopte bij de twee mannen op de grond. Ook Appie Keizer en Fred Prins kwamen de winkel in.
De jonge rechercheur keek naar De Cock omhoog. ‘Het... het is, het is,’ stamelde hij, ‘het is Herman Gorredijk.’ De Cock keek hem vernietigend aan.
‘Ik hoop niet dat hij door jouw toedoen zijn nek heeft gebroken.’ De dingdong in de gang galmde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Op de stoep stond Dick Vledder met naast hem, half tegen zijn schouder geleund, de blonde Adelheid van Buuren. De Cock herkende haar direct aan de kleine sproetjes rond haar neus. Ze was keurig gekleed in een hemelsblauw fl uwelen mantelpakje. Aan haar linkerhand bungelde een boeket rode rozen.
‘Ik heb haar maar meegenomen. Ze was vrij vanavond,’ glimlachte Vledder. ‘Ik hoop dat je daar geen bezwaar tegen hebt.’
De Cock lachte.
‘Hoe zou ik dat kunnen?’
De oude rechercheur deed een stap opzij en liet het stel binnen. Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Zijn de anderen er al?’
‘Appie Keizer en Fred Prins zitten bij mijn vrouw en hebben het hoogste woord. Kom erbij,’ sprak De Cock uitnodigend. Ze stapten gezamenlijk de woonkamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Daarna richtte ze haar aandacht op Adelheid en nam met een gebaar van verrukking de rozen in ontvangst. Vledder glimlachte.
‘Adelheid is nu al een paar jaar volop bij de recherche in bedrijf. Ze heeft in aan groot aantal belangrijke zaken met succes meegedraaid. Ze is beslist een aanwinst voor ons korps.’ Mevrouw De Cock keek hem schuins aan.
‘En voor jou?’
Over het gezicht van Vledder gleed een blos. ‘Een geschenk uit de hemel. Wanneer wij het eens, en wel zeer eens zijn geworden, gaan we trouwen.’
‘Zover is het nog niet?’
Adelheid schudde haar hoofd.
‘Dick en ik zijn nog lekker aan het werk, en daar beleven we
veel plezier aan. Als we er samen echt aan toe zijn om een gezin te gaan stichten, stappen we naar het stadhuis.’ Mevrouw De Cock wuifde naar een paar diep fauteuils. ‘Ga zitten,’ riep ze hartelijk. Ze wendde zich tot Adelheid. ‘Zoals je weet schenkt mijn man bij deze gelegenheden altijd cognac, maar als je wat anders wilt?’
Adelheid schudde haar hoofd.
‘Ik houd mij aan de traditie.’
De Cock vatte de fl es fi jne cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in huis had, en vulde ruim de bodem van diepbolle voorverwarmde glazen. Hij reikte die Adelheid en zijn recherchevrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog. Zijn blik gleed naar Adelheid.
‘Ik heb de gewoonte om op de misdaad te toosten. En dit om de pure realiteit, dat wij ons bestaan als rechercheur aan de misdaad hebben te danken. In feite werken wij aan onze eigen overbodigheid. Maar de wetenschap dat het ons nooit zal lukken om de misdaad uit te roeien, geeft ons de zekerheid van ons bestaan. Daarom wil ik vanavond toosten op het meest grillige fantoom dat ik ken: de liefde.’
Fred Prins glimlachte.
‘Ik voel de neiging om te gaan klappen.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet doen.’
Vledder nipte aan zijn cognac.
‘Hoe is het met hem?’
‘Met Herman Gorredijk?’
‘Ja.’
‘Ik heb hem hier in het Academisch Medisch Centrum laten onderzoeken. Hij had kneuzingen, een paar pijnlijke ribben, maar geen fracturen en, goddank, ook zijn nek was niet beschadigd.’
‘Weet je nu alles?’
De Cock zette zijn glas op een tafeltje en spreidde zijn handen. ‘Ik heb hem vanmorgen urenlang verhoord. Hij heeft de drie moorden bekend. Ik heb, dacht ik, ook voldoende bewijs. Op zijn eigen aanwijzing heb ik in zijn woning het colbertje gevonden dat hij droeg bij de moord op Gerard van der Veer. Op de rechtermouw zaten bloedspatten en -vegen. Het is naar ons laboratorium in Rijswijk om het dna vast te stellen.’ Vledder knikte begrijpend.
‘De getroffen halsslagader.’
De Cock knikte.
Fred Prins vroeg zijn aandacht.
‘Appie Keizer en ik snappen er geen draad van. Wat is er gebeurd? Drie moorden? Hoe en wat? Vertel.’ De Cock zuchtte.
‘Ik heb getoost op de grilligheid van het fantoom liefde. Ik heb die grilligheid nog nooit zo ervaren als in deze zaak. Sommige vrouwen van zo rond de veertig hebben een bijna magische aantrekkingskracht voor mannen. Ze zijn vaak zinnelijker, sensueler dan mooie jongere vrouwen. Zo’n schoonheid, zo’n wellustige, begeerlijke vrouw is Arendje van Nijmegen. Als je als rechercheur ervaart dat ze vele minnaars heeft gehad, verwacht je niet dat ze plotseling zielsveel van één enkele man is gaan houden. Toch gebeurde dat. Toen haar laatste minnaar werd vermoord, was ze bereid om alles te doen om zijn moordenaar te ontmaskeren.’
Appie Keizer stak zijn hand op.
‘Wat bezielde die moordenaar dan?’
‘Herman Gorredijk wilde twee dingen... Arendje van Nijmegen én haar naast zijn winkel gelegen zaak. Toen haar echtgenoot Richard van der Vaart te kennen gaf, dat hij ter wille van haar nieuwe liefde wel voorgoed uit haar leven wilde verdwijnen, hielp buurman Gorredijk hem daarbij een handje. Richard kwam op zijn voornemen terug. Daarover kregen die twee woorden en Herman Gorredijk maakte hem met een nekschot af. En zoals het zo vaak gaat, na een gelukte eerste moord is de weerstand om opnieuw een moord te plegen niet zo groot meer. Zo sneuvelde de gewezen pleegzoon van Arendje toen hij dreigde haar winkel af te nemen, en ten slotte ook haar laatste minnaar.’ Vledder boog zich iets naar voren.
‘Hoe kwam je op het idee dat het Herman Gorredijk moest zijn?’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Van het begin af aan heb ik mij afgevraagd hoe Richard van der Vaart, nadat hij zijn wagen in het kanaal had gereden zo snel weer in Amsterdam aan een kroegentocht kon beginnen.’
‘Herman Gorredijk was met hem meegereden om de wagen in het Amsterdam-Rijnkanaal te duwen,’ constateerde Vledder. ‘Precies. Ik realiseerde mij ook dat gewoontegetrouw Arendje alles met Herman Gorredijk besprak. Hij wist van het ultimatum voor een huwelijk dat haar nieuwe minnaar had gesteld en hij wist van de plannen van Gerard van der Veer om zijn eigendomsrecht van de winkel op te eisen. Gorredijk moest wel de moordenaar zijn. Ik kon alleen het bewijs niet leveren.’ Vledder knikte begrijpend.
‘Totdat Arendje jou hielp.’
De Cock grijnsde.
‘En jij mijn hele plan bijna om zeep hielp.’
‘Stom,’ zuchtte Vledder. ‘Maar ik was zo blij met zijn bekentenis tegenover Arendje, dat ik me niet meer kon bedwingen.’ De grijze speurder pakte de fl es cognac en schonk nog eens in. Daarna zakte hij in zijn fauteuil terug. Met een gevoel van voldoening nipte hij aan zijn tweede glas.
Mevrouw De Cock verdween naar de keuken. Even later kwam ze terug met schalen vol lekkernijen waarmee ze presenterend rondliep. De verzamelde rechercheurs en Adelheid lieten het zich goed smaken. Uitgebreid wisselden ze ervaringen uit over hun speurdersberoep.
Op den duur raakten de moorden wat op de achtergrond en werd het gesprek algemener. Grappen over collega’s, typische stadsgenoten en toeristen die voor de legale en illegale genoegens van de kleinste wereldstad naar Amsterdam kwamen, deden de lach soms hoog opklinken.
Het was al vrij laat toen de laatste gasten vertrokken. De Cock nam zijn derde glas cognac. Zijn vrouw schoof een poef bij en ging pal tegenover hem zitten.
‘Vledder heeft het niet gevraagd,’ sprak ze liefjes, ‘maar was die Erik van Groesbeek echt betrokken bij liquidatiemoorden?’ De Cock glimlachte.
‘Ik heb heel vertrouwelijk met commissaris Van Wageningen gesproken. Het onderzoek heeft uitgewezen dat Erik van Groesbeek helemaal nooit bij enige liquidatiemoord betrokken is geweest.’
Mevrouw De Cock keek haar man verrast aan. ‘Maar Smalle Lowietje zei toch...’
De Cock onderbrak haar.
‘Ik denk,’ sprak hij glimlachend, ‘dat het glanzende geruchtencircuit van Smalle Lowietje een keer heeft misgetast.’


 

De Cock en de moord in triplo
content001.xhtml
content002.xhtml