Rechercheur De Cock van het aloude
politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat bewoog zich in zijn
bureaustoel op wieltjes iets naar achteren en keek glimlachend naar
Vledder, zijn assistent, die zijn lenige vingers over het
toetsenbord van zijn computer liet dansen.
‘Laat die razende computer van jou eens een paar minuten rusten,’
riep hij vrolijk.
‘Waarom?’ reageerde de jonge rechercheur enigszins verstoord. De
Cock spreidde zijn armen.
‘Ik zit al een paar uur tegen die dode achterkant van jouw computer
aan te kijken. Ik wil gewoon even met je babbelen.’ Vledder schudde
resoluut zijn hoofd.
‘Voor babbelen heb ik geen tijd!’
‘Zo?’
‘Ik heb nog een berg schrijfwerk af te maken,’ verzuchtte Vledder.
‘De officier van justitie heeft aanvullingen gevraagd op ons
proces-verbaal in de zaak van die dartele weduwe.’ De jonge
rechercheur plantte zijn ellebogen aan weerszijden van het
toetsenbord, steunde met zijn kin op zijn vuisten en veranderde van
toon.
‘Jij bemoeit je nooit met het opmaken van processen-verbaal en
rapporten. Dat laat je altijd aan mij over. Met als gevolg, dat ik
als het ware met mijn eigen handboeien aan dat toetsenbord ben
gekluisterd.’
De meesmuilende toon ontging De Cock niet. Hij maakte een afwerend
gebaar.
‘Ik ben een oude man,’ verdedigde hij zich. ‘Ik kan met die moderne
technieken niet overweg. Bovendien heb ik te dikke vingers voor die
toetsjes op zo’n toetsenbord. Toen ik bij de politie kwam, schreven
wij de processen-verbaal en rapporten nog met de hand. En ik deed
het goed, dat kan ik je wel vertellen, bovendien was mijn
handschrift een plaatje. Maar met mijn vingers kwam ik al in de knoei toen de politie
schrijfmachines in gebruik nam.’
Vledder lachte.
‘Steek je vingers eens omhoog.’
De Cock gehoorzaamde als een kind.
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Jouw vingers zijn
helemaal niet te dik voor een toetsenbord,’ stelde hij vast.
‘Volgens mij is dat gewoon een stomme smoes van je om van het
schrijfwerk af te komen.’ De Cock liet zijn handen zakken en bekeek
de vingers van zijn linkerhand, toen die van zijn rechterhand. Hij
trok zijn mondhoeken omlaag.
‘Geen stomme smoes,’ zei hij opkijkend naar Vledder. ‘Zo’n computer
is voor mij ongrijpbaar, te ingewikkeld.’ Vledder boog zich langs
zijn computerscherm iets naar hem toe.
‘Jij bent intelligent genoeg. Met een beetje inspanning kan jij die
computer best bekwaam leren beheersen.’
‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg De Cock. ‘Je moet toch met je tijd
meegaan,’ zei Vledder met enige nadruk. ‘Je kunt de computer in
onze huidige samenleving niet meer negeren. Het is geen exclusief
speeltje meer. Elk kind werkt tegenwoordig met een computer, dat
doen ze al op de basisschool.’
De Cock grijnsde.
‘Ik ben geen kind van nu,’ reageerde hij opgewekt. ‘Naar mijn
gevoel ben ik een man uit de negentiende eeuw... de eeuw van de
trekschuit, de diligence en de Goudse pijp... een eeuw ook, waarin
men geloofde dat de mens bezig was om naar een volmaakt wezen uit
te groeien.’
Vledder keek hem peilend aan.
‘Hoe volmaakt?’
De Cock wapperde heftig met zijn handen. ‘Zo volmaakt als God dat
bij Zijn schepping moet hebben bedoeld. Een evenwichtig mens,
waaruit alle boosheid is verbannen.’
‘Een utopie!’
De Cock knikte met een droeve trek op zijn gezicht. ‘De twintigste eeuw met twee gruwelijke wereldoorlogen
heeft
die droom van volmaaktheid wreed verstoord.’ Na een kleine pauze
waarin het leek of hij terugdacht aan die tijd, ging hij
verder.
‘Ik ben zo langzamerhand tot de overtuiging gekomen,’ sprak hij
bitter, ‘dat de mens die gedroomde volmaaktheid nooit zal
bereiken...’
Vledder keek hem schuins aan.
‘Wat heeft die Goudse pijp daar mee te maken, als ik vragen
mag?’
Er gleed een lach over het gezicht van De Cock. ‘Een schitterende
vondst uit de negentiende eeuw. Met de Goudse pijp,’ legde hij uit,
‘werd vooral tijdens roerige vergaderingen gerookt. Het roken van
de Goudse pijp was dikwijls een verplichting om beladen
vergaderingen te mogen bijwonen.’
‘Hoezo?’ Vledder raakte geïnteresseerd in de geschiedenisles van
zijn leermeester.
‘De Goudse pijp had een dunne, vrij lange steel. Men moest er heel
voorzichtig mee omgaan. Wanneer een man zijn waardigheid verloor,
emotioneel reageerde en daarbij ongecontroleerde bewegingen maakte,
dan was de kans groot dat de broze steel van zijn Goudse pijp
brak.’
‘En?’
‘Schande!’ De Cock sloeg met zijn handen op zijn knieën. ‘Het was
een bewijs dat die man nog ver van zijn volmaaktheid was
verwijderd.’
Vledder trok een verongelijkt gezicht.
‘Onzin. Waarom zou een man zijn emoties niet mogen tonen, desnoods
ten koste van een gebroken pijp?’ De Cock maakte een
schouderbeweging en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat is nou de levende gedachte van de twintigste eeuw, een eeuw
waar ik naar mijn gevoel per ongeluk in terecht ben gekomen. Ik ben
simpel gezegd meer dan een eeuw te laat geboren. Ik hoor hier in
feite niet thuis.’
‘Waarde collega,’ zei Vledder met gespeelde eerbied, ‘en daarom wil
jij geen computerles nemen?’
De Cock schonk hem zijn beminnelijkste
glimlach.
‘Ik heb jou toch! Een jonge man, verankerd in deze eeuw met alles
wat daaraan kleeft.’
‘Zoals de liefde voor de computer?’
‘Zoals de liefde voor de computer,’ sprak De Cock traag
knikkend.
Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder
riep: ‘Binnen!’
Het klonk niet vriendelijk.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de
gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar op een eind in de
veertig. Ze droeg een beregende rode cape met capuchon en halfhoge
rode laarsjes. Toen ze naderbij stapte schoof ze haar capuchon naar
achteren en zwaaide in dezelfde beweging de cape van haar
schouders. De regendruppels kletterden op het marmoleum van de
vloer.
Met de cape over haar rechterarm bleef ze bij het bureau van De
Cock staan.
‘Bent u rechercheur De Cock?’
De oude rechercheur antwoordde niet direct. Hij had haar entree met
een kennersblik gevolgd. Ze was, zo concludeerde hij, een
goedgebouwde, aantrekkelijke vrouw met glinsterende bruine ogen en
golvend kastanjebruin haar. Eindelijk keek hij haar aan. ‘Bent u
rechercheur De Cock?’ herhaalde ze iets dwingender. De grijze
speurder knikte.
‘De Cock met... eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij haast
automatisch. Hij wees glimlachend voor zich. ‘En dit hier is mijn
jonge collega Vledder, een tovenaar, een illusionist op de
computer.’
De vrouw glimlachte stroef.
‘Men zei dat u zo zou reageren.’
‘Wie is men?’ vroeg De Cock olijk.
‘De mensen die mij hebben aangeraden om hier aan het bureau
Warmoesstraat naar u te vragen.’
De Cock maakte een hoffelijk gebaar naar Vledder. ‘Wees zo
vriendelijk en hang de natte cape van mevrouw even aan de kapstok,
collega.’
Toen de jonge rechercheur met een
verbaasde blik de cape van haar arm had genomen wees de grijze
speurder naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats,
mevrouw.’ De vrouw ging zitten en trok haar rok iets dichter naar
haar knieën.
‘Ik... eh, ik wil u de vermissing van mijn man melden,’ sprak ze
aarzelend.
‘Vermissing?’
‘Ja.’
‘Wie bent u?’ Het klonk zakelijk.
Er gleed een lichte blos over de wangen van de vrouw. ‘Neem mij
niet kwalijk,’ sprak ze verontschuldigend. ‘Uiteraard. Ik had mij
eerst aan u moeten voorstellen. Ik ben gehuwd met Richard van der
Vaart. Wij wonen op de Nieuwendijk 750, boven, op de eerste en
tweede etage. Onze zaak is beneden aan de straat. Mijn eigen naam
is Arendje van Nijmegen.’ De Cock schoof zijn onderlip iets naar
voren. ‘Een mooie naam.’ Hij deed alsof hij de naam in zijn mond
proefde als een bonbon en herhaalde hem. ‘Arendje van
Nijmegen.’
De vrouw knikte met een zoete glimlach om haar lippen. ‘Dat vind ik
zelf ook, en zo noem ik mij het liefst. Maar ik ga nu al ruim
twintig jaar door het leven als mevrouw Van der Vaart. En dat
heeft, vind ik, niet zo’n fraaie klank.’ De Cock kwam ter zake.
‘Meneer Van der Vaart wordt vermist?’
Arendje knikte, de glimlach was verdwenen. ‘Al ruim een week.’
‘Geen idee waar hij zich kan bevinden?’
‘Dan was ik er wel op afgegaan,’ reageerde Arendje scherp. ‘Het is
in uiterste nood dat ik naar u toe kom. Sinds hij met de buurman is
gaan tennissen, heb ik taal noch teken van hem vernomen.’
‘En wat zegt buurman?’
‘Herman Gorredijk zegt dat Richard al na een paar slagen de baan
afl iep. Hij zou gezegd hebben: ik ga naar huis, ik voel mij niet
lekker.’
‘Was uw man, Richard, niet met buurman
Gorredijk meegereden?’
‘Richard was met zijn eigen auto. Hij wilde na het tennissen nog
een paar leveranciers bezoeken.’
‘Wat is het voor een wagen?’
‘Een Peugeot vier-nul-zeven. Ik heb het kenteken opgezocht. Ik zal
het u straks geven.’
‘Die wagen is nergens teruggevonden?’
‘Nee.’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken.
‘Is... eh, is Richard een trouwe echtgenoot?’ vroeg hij aarzelend.
Arendje grinnikte.
‘U bedoelt te zeggen: is Richard er soms met een andere vrouw
vandoor.’
De Cock glimlachte.
‘Ik vond die vraag te direct.’
‘Richard is een sul,’ sprak Arendje met een zucht. ‘Als ik hem niet
nadrukkelijk had verleid, had hij mij nooit durven aanraken.’
‘Een bijzondere man,’ constateerde De Cock. Arendje schudde haar
hoofd.
‘In de richting van andere vrouwen hoeft u niet te zoeken. Dat ligt
niet in de lijn van Richard.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus en keek de vrouw
schuins aan.
‘Ook niet als hij nadrukkelijk wordt verleid?’ Mevrouw Van der
Vaart-van Nijmegen keek even naar de grond en begon toen aarzelend
verder te praten. ‘Ik maak mij grote zorgen. Ik ben bang dat er
iets ernstigs met Richard is gebeurd.’ Ze bracht haar rechterhand
naar haar boezem. ‘Ik heb hier vanbinnen al een paar dagen een
akelig gevoel, een gevoel dat hij niet meer leeft.’ De Cock keek
haar onderzoekend aan.
‘Kunt u dat gevoel onderbouwen? Is het ergens op gebaseerd?’
Arendje schudde langzaam haar hoofd.
‘Richard is een zorgzame man. Hij zou niet willen dat ik ongerust
werd.’
‘U bedoelt, als Richard nog had geleefd,
dan zou hij u hoe dan ook hebben verwittigd?’
Arendje keek De Cock aan. Haar fraaie bruine ogen fonkelden. ‘Hij
zou naar huis zijn gekomen,’ reageerde ze onverwacht fel. De Cock
ging achterover in zijn stoel zitten en nam een kleine pauze.
Het was stil in de recherchekamer. Vledder was gestopt met het
tikken op zijn toetsenbord en hield zich op de achtergrond. Vaag
klonk het geluid van een denderende tram door de dubbele ramen.
Plotseling vervolgde De Cock zijn vragen: ‘Hoe was de gezondheid
van uw man? Gebeurde het wel meer dat hij zich zomaar niet goed
voelde?’
Arendje maakte een weifelend gebaar.
‘Ik weet het niet. Mannen hebben wel eens de neiging om kwaaltjes
te negeren.’
De Cock boog zich naar haar toe.
‘U... eh, u bent een aantrekkelijke vrouw,’ formuleerde hij
voorzichtig. ‘Zijn er wellicht mannen in uw omgeving, die in
Richard een hinderpaal zien?’
De ogen van Arendje van Nijmegen fonkelden opnieuw. ‘Wat suggereert
u?’ vroeg ze hooghartig. De Cock wreef met zijn hand over zijn
gezicht. ‘Ik suggereer niets. Ik suggereer niet dat u een
verhouding zou hebben met een andere man. Ik weet alleen uit de
praktijk van mijn werk als rechercheur, dat dolverliefde mannen
soms tot dwaze dingen in staat zijn. Mijn vraag is: kan het zijn
dat er in uw omgeving zo’n dolverliefde man is?’
Arendje van Nijmegen schudde haar hoofd, haar kastanjebruine haar
golfde met de beweging mee.
‘Nee. Ik heb Richard. Ik... eh, ik had Richard.’ De Cock keek haar
peilend aan.
‘U bent overtuigd van zijn dood?’
‘Absoluut.’
‘Ik behoef dus niet naar een levende Richard te zoeken?’
‘Dat is zinloos,’ sprak Arendje beslist. Vledder keek naar het portret dat Arendje van Nijmegen ter
opsporing had achtergelaten.
‘Een knappe man,’ concludeerde hij. ‘Mooi zwart haar en een
regelmatig, ovaal gezicht. Richard van der Vaart ziet er niet zo
sullig uit als Arendje ons heeft geschetst.’ De Cock
glimlachte.
‘Het is voor vrouwen vaak moeilijk om een reëel beeld te geven van
hun eigen man. Ze menen hem te kennen en volkomen te doorgronden.’
Hij nam de foto van Vledder over. ‘Het zou mij niets verbazen als
we vriend Richard terugvinden in de schoot van een of andere
vrouw.’
‘Dat zou een verrassing zijn.’
De Cock gniffelde.
‘Voor Arendje, ja.’
Vledder keek zijn oude leermeester aan.
‘Jij hebt mij wel eens verteld dat je een hekel hebt aan dat soort
vermissingen.’
‘Dat klopt,’ knikte De Cock. ‘Het is vaak een boel werk voor niets.
Naar de vermissing van een kind wil ik serieus gaan rechercheren.
Daar wil ik mij oprecht voor inspannen. Maar met de verdwijning van
volwassenen heb ik de grootste moeite. In de regel komen de
vermisten na een paar dagen weer boven water.’ Vledder wees naar de
foto.
‘Die is al ruim een week weg.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Termijnen zeggen niet veel. Soms verdwijnen mensen voor jaren.
Soms voor eeuwig. Het is vaak een zaak van existentiële
onvrede.’
‘Van wat?’
De Cock lachte om het onbegrip van de jonge Vledder. ‘Ik noem het
existentiële onvrede: niet tevreden zijn met je existentie, met je
bestaan, met je werk, je man, je vrouw, je kinderen, je omgeving.
Met het gevolg: een radicale vlucht uit het leven dat men
leidt.’
De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar. ‘Kom er als
rechercheur dan maar eens achter wat de reden van de verdwijning
is. Hoe vind je bijvoorbeeld een gerespecteerd man die van de ene op de andere dag als clochard in Parijs
onder een brug gaat vertoeven?’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Gebeurt dat wel?’
‘Voorbeelden te over. Er scharrelen in ons eigen Amsterdam genoeg
mensen rond van wie niemand weet waar ze vandaan komen.’ De Cock
zweeg even en wees naar het briefje met het kenteken van de Peugeot
vier-nul-zeven, dat Arendje van Nijmegen hem had gegeven.
‘Zet die wagen op de telex en op die moderne computer van jou, als
dat helpt, met de vermelding dat ook de eigenaar wordt
vermist.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder reikte ver
naar voren en nam de hoorn van het toestel. De Cock monsterde zijn
gezicht. Hij las daarvan de ernst van het bericht.
De jonge rechercheur trok een blocnote naar zich toe en maakte
aantekeningen. Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug. ‘Wie
was het?’
‘De wachtcommandant. Hij kreeg een melding van een jonge vrouw,
woonachtig in de Haarlemmer Houttuinen nummer 711, dat zij in haar
woning op de eerste etage een dode man had aangetroffen.’
‘En?’ vroeg De Cock gespannen.
‘De wachtcommandant heeft een surveillancewagen naar dat adres
gezonden. De bemanning meldde hem zojuist dat de man in de woning
vermoedelijk een gewelddadige dood is gestorven en ze vragen om
hulp van de recherche.’
Ze reden met hun Golf vanaf de houten steiger achter het
politiebureau naar de Oudebrugsteeg en vandaar naar het Damrak. De
Cock keek opzij naar Vledder, die zich achter het stuur zichtbaar
ergerde aan het gedrag van de chauffeur van een vrachtwagen voor
hem, die naar zijn gevoel veel te langzaam reed. De oude
rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Maak je niet druk. Dood is dood. Daar veranderen wij niets meer
aan ook al komen wij vijf minuten eerder ter plekke.’ Ze bereikten zonder brokken de Haarlemmer Houttuinen.
Vledder parkeerde de Golf achter de surveillancewagen van de
politie. Ze stapten uit. Een jonge diender gebaarde naar een vrouw
op de achterbank van de surveillancewagen. ‘We hebben haar maar
vastgehouden.’
De Cock glimlachte.
‘Waarom?’
‘Ze zegt dat ze de dode man niet kent en dat ze niet weet hoe die
man in haar woning terecht is gekomen.’
‘En?’
‘Dat geloven wij niet. De man droeg een badjas. Maar verder was hij
spiernaakt.’
De Cock wees naar de vrouw in de politieauto. Het was een jonge
vrouw, zag hij.
‘Pas goed op haar.’
Hij draaide zich om en liep naar de open deur van het pand nummer
711. Binnen was een klein portaal, daarna begon een nogal steile
trap. De Cock hees zijn negentig kilo bij elke tree zwaar steunend
op de trapleuning naar de eerste etage. Vledder volgde met lichte
tred, maar moest op de bovenste tree wachten tot zijn oude collega
weer op adem was gekomen. In de deuropening van de bovenwoning
stond een al wat oudere diender.
‘Het lijkt op een nekschot,’ meldde hij toen De Cock vermoeid naar
hem opkeek. ‘De kogel heeft het lichaam voor aan de hals weer
verlaten.’
‘Waar ligt hij?’
De diender schudde zijn hoofd.
‘Hij ligt niet, hij zit. In de woonkamer, halfnaakt, in een oude
fauteuil.’
Met Vledder vlak achter zich stapte De Cock de woonkamer in.
Geschrokken bleef de oude rechercheur na een paar passen staan.
Vledder keek over zijn schouder en hijgde in zijn nek. ‘Het is...
eh, het is Richard van der Vaart, de vermiste man van Arendje van
Nijmegen.’
De Cock boog zich over de dode man. De
wijd opengesperde lichtbruine ogen van het slachtoffer staarden
langs hem heen in het niets. De ervaren rechercheur bekeek aan het
halskuiltje de plek waar de kogel het lichaam had verlaten. Om de
plek van het nekschot te kunnen onderzoeken, drukte De Cock het
hoofd van het slachtoffer iets naar voren, weg van de rugleuning
van de fauteuil. De wond van de inschotopening werd zichtbaar. Hij
wenkte Vledder dichterbij en wees.
‘Van heel dichtbij afgevuurd,’ legde hij uit. ‘Bijna tot op de
huid. Je ziet het kruitslijm rond de wond. Het slachtoffer moet de
loop van het wapen haast hebben gevoeld.’
‘Hij zal geen tijd hebben gekregen om te reageren,’ zei Vledder. De
Cock liet het hoofd van het slachtoffer weer tegen de fauteuil
rusten.
‘Toen het schot werd afgevuurd, zat het slachtoffer meer rechtop.
Nadat de man was getroffen is zijn lichaam iets onderuitgezakt
zodat de wond tegen de rugleuning van de fauteuil verdween.’
Vledder zuchtte.
‘Waarom een nekschot? Waarom kiest een moordenaar voor die plek. We
hebben het vaker gezien, dit is niet de eerste keer dat wij met het
slachtoffer van een nekschot te maken hebben.’ De Cock trok zijn
gezicht in een ernstige plooi, waaruit Vledder begreep dat er een
lesje zou volgen.
‘Een goed gericht nekschot is altijd dodelijk. De kogel vernietigt
het verlengde merg... het medulla oblongata... en daar komen
vrijwel alle vitale zenuwdraden van ons lichaam tezamen. Het
verlengde merg is in feite de plek van onze ziel.’ Vledder keek
zijn oude leermeester verwonderd aan. ‘De plek van onze ziel?’
De Cock knikte.
‘Dokter Rusteloos is bijna doof. Met hem is moeilijk te
converseren. Maar vroeger, in mijn jonge jaren bij de recherche,
heb ik tal van secties van andere
pathologen-anatomen bijgewoond.
Ik had in die tijd de gewoonte om naar het slachtoffer te wijzen en
de lijkschouwer te vragen of de man of de vrouw nu ontzield
was.’
‘En?’ Vledder genoot wel van de verhalen uit het verre
politieverleden van De Cock.
De Cock glimlachte.
‘Daar waren vrijwel alle pathologen-anatomen het wel mee eens. Bij
de dood is de ziel uit het lichaam verdwenen, het lichaam is dus
ontzield. En als ik hun dan vroeg om mij in het lichaam de plek aan
te wijzen vanwaar die ziel was vertrokken, dan wees men in de
meeste gevallen het verlengde merg aan als de plek waar de ziel
tijdens het leven van het slachtoffer was gehuisvest.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Geloof jij dat?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Voor mij vormt de ziel het mysterie van ons leven. Hebben wij
mensen een ziel? Zo ja, wat gebeurt er met die ziel bij het
beeindigen van ons leven? Het waren destijds voor mij prangende
vragen.’
Vledder glimlachte.
‘Zo prangend, dat jij er de arme pathologen-anatomen mee
kwelde.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik denk dat eenieder wel eens over de ziel heeft nagedacht. Het is
een ongrijpbaar begrip. In de uitdrukkingen twee zielen, één
gedachte; zieltjes winnen en hoe meer zielen, hoe meer
vreugd
staat ziel zelfs voor “mens”. Het is best leuk om daarover...’ De
oude rechercheur stokte zijn betoog.
Bram van Wielingen kwam met dreunende tred de kleine kamer binnen
en zette zijn aluminium koffertje pal tegenover het slachtoffer in
een lege fauteuil. Daarna draaide de fotograaf zich om en keek met
een valse grijns op zijn gezicht naar de dode. ‘Die ziet er echt
niet zo fris meer uit,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘En meneer ligt
er halfnaakt bij, of hij nog heel wat van plan was.’
‘Wat?’
De fotograaf grinnikte.
‘Seksuele opwinding of zoiets.’ Hij keek met een scheef hoofd
peinzend naar De Cock. ‘Wat heeft dat vrouwtje beneden in de
surveillancewagen met deze moord te maken?’ De Cock gebaarde om
zich heen.
‘Dit is haar woning. Ze heeft tegen de dienders gezegd dat ze deze
man niet kent en niet weet hoe hij in haar woning terecht is
gekomen.’
‘Beetje merkwaardig,’ was de reactie van de fotograaf. De Cock
knikte.
‘Ik ga straks aan de Kit een babbeltje met haar maken. Misschien
komt ze tot andere gedachten.’ Hij wees naar het slachtoffer.
‘Schiet bij de gebruikelijke foto’s ook een plaatje van het
nekschot. Vledder houdt het hoofd van het slachtoffer wel even naar
voren.’
Bram van Wielingen gromde instemmend, opende zijn koffertje en
pakte zijn fraaie Hasselblad er voorzichtig uit. Nog voor hij het
flitslicht had gemonteerd, draaide De Cock zich om. In de
deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee
levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst. De grijze
speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de
oude excentrieke lijkschouwer, die altijd was gekleed in een
stemmig jacquet met een streepjesbroek en slobkousen. Hij begroette
de dokter allerhartelijkst en begeleidde hem naar het lijk in de
fauteuil.
‘Wij nemen aan dat hij dood is.’
Het klonk ongewild jolig.
Dokter Den Koninghe nam zijn garibaldihoed af en keek omhoog.
‘Dood is niet grappig,’ zei hij bestraffend. De Cock boog beschaamd
zijn hoofd.
‘Het was ook niet grappig bedoeld,’ sprak hij quasi-nederig. Dokter
Den Koninghe trok aan de vouw de pijpen van zijn pantalon wat
omhoog, hurkte bij de dode neer en voelde aan zijn naakte benen en
voeten. Daarna kwam hij omhoog. Zijn oude knieën kraakten. Hij
voelde met de rug van zijn hand aan de wang van het slachtoffer. Daarna drukte hij met een haast
devoot gebaar de oogleden toe.
‘Het is beter,’ mompelde hij, ‘dat hij naar binnen blikt.’ Met de
knokkel van zijn gekromde wijsvinger wees hij naar de ronde wond in
het halskuiltje.
‘De kogel is hier uitgetreden.’
‘Dat vermoedde ik al,’ zei De Cock, weer geheel in de rol van de
geroutineerde rechercheur. ‘Het nekschot is door zijn houding in de
stoel niet te zien. Ik zal het hoofd van het slachtoffer iets naar
voren duwen, dan kunt u de wond bekijken.’ Dokter Den Koninghe boog
zich over de wond. ‘Nekschot... dat betekent een snelle dood.’ De
Cock keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Lang geleden?’
Dokter Den Koninghe schudde zijn hoofd.
‘Een uur, een halfuur. Zeker niet langer. De lichaamstemperatuur
van het slachtoffer is nauwelijks waarneembaar gezakt en ik heb ook
nog geen spoor van lijkstijfheid kunnen ontdekken. De moord moet
beslist kortgeleden zijn gebeurd.’ De Cock gniffelde.
‘Misschien,’ sprak hij met een lach in zijn stem, ‘staat de
moordenaar nog om de hoek.’
Dokter Den Koninghe reageerde niet. Uit het borstzakje van zijn
stemmige jacquet trok hij met enige zwier een witzijden pochet en
poetste daarmee zijn bril schoon. Door heldere glazen keek hij naar
De Cock. Zijn scherp gesneden gezicht stond ernstig.
‘Het vreemde met ons beiden is,’ sprak hij haast mijmerend, ‘is dat
wij elkaar steeds ontmoeten op de mysterieuze kruising van het
leven met de dood.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Dat is blijkbaar ons noodlot.’
Dokter Den Koninghe stapte weg en De Cock wenkte de broeders van de
Geneeskundige Dienst. Ze legden de brancard naast de fauteuil en
tilden het slachtoffer op het canvas. Ze drapeerden een laken om
hem heen, sjorden de riemen vast en droegen hem zacht wiegend de
kamer uit.
De Cock keek hen na, zoals hij dat had
gedaan bij elke moordzaak die hij had behandeld. Het wegdragen van
het slachtoffer stemde hem altijd wat weemoedig. Het was het moment
dat hij besefte dat hij een schuld had... een schuld aan het
slachtoffer... een schuld die onvoldaan bleef zolang hij de
moordenaar niet had gevonden.
Twee dienders brachten haar de grote recherchekamer binnen. De Cock
keek hoe ze gefl ankeerd door de dienders naderbij slofte. Tussen
de twee potige mannen in uniform leek ze klein en fragiel. De oude
rechercheur schatte haar op achter in de dertig. Ze droeg een
nauwsluitende zwarte pantalon en een strak wit truitje, waarin haar
opgebonden boezem bollend zichtbaar was.
De Cock liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. De
oudste diender boog zich iets naar hem toe. ‘Moeten wij een
proces-verbaal opmaken?’ De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Vanaf het moment dat jullie opdracht kregen om naar de Haarlemmer
Houttuinen te gaan... wat je daar aantrof en wat zij aan jullie
heeft verklaard. De naam van het slachtoffer vinden jullie beneden
in het mutatierapport van de wachtcommandant.’ De diender wees naar
de vrouw.
‘Moeten we haar arresteren ter zake moord?’ De Cock glimlachte.
‘Dat lijkt mij wat voorbarig. Zet maar in jullie proces-verbaal dat
jullie haar op mijn verzoek naar het bureau Warmoesstraat hebben
gebracht. Ik verantwoord die opdracht aan jullie wel weer in mijn
proces-verbaal. In ieder geval, mijn hartelijke dank voor jullie
assistentie.’
Toen de dienders waren vertrokken, keek De Cock in het gezicht van
de vrouw. Ze was niet lelijk. Jaren geleden, zo schatte hij, was
zij een mooie vrouw met een strakke huid. Ze had mooie lichtblauwe
ogen, ontsierd door diepe wallen. Het korte haar was sprieterig
blond.
‘U ziet er vermoeid uit,’ opende hij vriendelijk. Ze zuchtte
diep.
‘Wat denk je dat er met je gebeurt als je
ineens een vreemde dode man in je woning aantreft.’
‘Heel veel. Heel veel,’ antwoordde De Cock terwijl hij instemmend
knikte. ‘Best voldoende om er een beetje vermoeid uit te zien.’ De
oude rechercheur pauzeerde even. ‘Hoe is je naam?’
‘Greetje... Greetje van Loenen.’
‘Wat doe je voor de kost?’
Over het gezicht van de vrouw gleed een grijns. ‘Wat schat je?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Je neemt af en toe een mannetje mee naar huis... voor wie je, uit
professie, erg lief bent.’
Greetje van Loenen glimlachte gelaten.
‘Goed gegokt.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het was geen gok.’
‘Je zag het aan me?’
De Cock knikte traag.
‘Ik zit al lang in het vak en het politiebureau aan de
Warmoesstraat is een goede leerschool.’ De oude rechercheur
glimlachte. ‘Waar heb je hem leren kennen?’
Greetje maakte een vaag gebaar in de ruimte. ‘In een cafeetje op de
Haarlemmerdijk,’ sprak ze loom. ‘Ik pik daar wel meer mannetjes op.
De caféhouder kent me en ik heb zijn zegen.’
‘Hoe kwam de kennismaking tot stand?’
‘De man toonde duidelijk belangstelling in mij.’ Greetje probeerde
olijk te kijken. ‘Ik zag direct dat hij fl ink was aangeschoten.
Daarom besloot ik hem mee naar huis te nemen. Ik dacht, ik heb een
makkie. Die kan in zijn toestand toch niets meer vanavond.’
‘Wanneer was dat?’
‘Een goede week geleden.’
De Cock keek haar verwonderd aan.
‘Waarom zo lang?’
Er kwam een gloed op de wangen van Greetje van Loenen. ‘Hij wilde niet meer weg,’ riep ze geëmotioneerd. ‘Ik
kreeg hem met geen stok de deur uit.’
De Cock grinnikte.
‘Hij zat bij jou voor kost en inwoning.’
‘Zo ongeveer,’ antwoordde Greetje. ‘Hij had poen genoeg. Ik ben in
die week niets aan hem tekortgekomen.’
‘Waarom wilde hij niet weg?’
Greetje van Loenen zwaaide met haar armen. ‘Hij verdomde het om
naar zijn eigen wijf terug te gaan,’ reageerde ze fel. ‘Ze was
volgens hem een secreet, een helleveeg, een serpent.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dat valt wel mee.’
Ze reageerde verrast.
‘U kent haar?’
De Cock knikte bedaard.
‘Ze meldde bij mij de vermissing van haar man.’ Greetje
grijnsde.
‘Ik verwachtte al zoiets. Ik zei tegen hem: je kan toch niet eeuwig
hier bij mij blijven?’
‘En?’
‘Toen zei hij: waarom niet? Toen pakte hij zijn portefeuille en
schoof mij weer wat poen toe.’
‘En jij liet hem zitten,’ constateerde De Cock. ‘Ja.’
‘Weet je wie hij is?’
‘Nee.’
‘Heeft hij zijn naam nooit genoemd?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Hij zei: noem mij maar Harry.’ Ze maakte een grimas en trok
quasi-verlegen haar schouders op. ‘Toen heb ik hem maar Harry
genoemd.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Je hebt nooit in zijn papieren gesnuffeld?’
‘Hij had geen papieren bij zich.’
De Cock reageerde verbaasd.
‘Geen rijbewijs... autopapieren?’
‘Echt niets,’ zei ze.
‘En zijn poen?’
Greetje snoof verachtelijk.
‘Daar kom ik niet aan. Nooit. Ik wil het verdienen. Ik moet geen
jatmous*.’
‘Wat gebeurde er vanavond?’
Greetje van Loenen maakte een vaag gebaar. ‘Harry... eh, Harry
dronk ’s avonds graag een whisky, whisky met ijsklontjes. Ik pakte
de whiskyfl es en ontdekte dat er nog maar een klein bodempje in
zat... te weinig voor een hele avond. Ik liet de fles aan Harry
zien. Hij keek op zijn horloge en zei: de winkels zijn dicht, zie
jij nog een mogelijkheid om aan drank te komen?’
De Cock knikte begrijpend.
‘Jij zag wel een mogelijkheid?’
‘In dat cafeetje op de Haarlemmerdijk natuurlijk. Daar kan ik
altijd terecht,’ antwoordde Greetje. ‘Harry gaf mij een briefje van
vijftig euro en ik ging op pad.’
‘Deed je de deur van je woning op slot?’ Greetje schudde haar
hoofd.
‘Waarom? Waarom op slot? Er was toch iemand thuis. Ik heb de deur
gewoon achter mij dichtgetrokken. In het café hielden ze mij nog
een tijdje aan de klets. Ze hadden me een paar dagen niet gezien,
vroegen of ik ziek was. Je kent dat wel, slap geouwehoer. Ik denk
dat ik zo alles bij elkaar met mijn fl es whisky een uurtje ben
weggebleven.’
‘En toen?’
Greetje strekte haar rechterarm naar opzij. ‘Ik vond de straatdeur
open. Toen ik ook de deur van mijn woning halfopen zag staan, kreeg
ik het benauwd. Ik dacht aan dieven, inbrekers, een overval.’
Ze liet haar hoofd iets zakken.
‘Toen vond ik hem, met zijn blote bast in mijn roze badjas.
Hartstikke dood.’
* Bargoens voor gestolen geld. Ook wel handgeld. ‘Geef me jatmous.’
Verzoek om de eerste verkoophandeling.
De Cock glimlachte.
‘Hoe kwam hij in die roze badjas? Die was hem toch veel te
klein?’
Greetje van Loenen snoof.
‘Die badjas van mij deed hij iedere avond over zijn blote bast aan.
Dat vond hij prettig. Het prikkelde zijn fantasie over ons
samenzijn... over wat hij wilde.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Hoe reageerde je op de ontdekking van zijn dood?’ Ze streek met
een hand over haar gezicht. ‘Ik wilde eerst vluchten en wegrennen,
ver van die dode vent vandaan. Maar dat was natuurlijk klote. Dat
had geen enkele zin. Toen heb ik even nagedacht en het bureau
Warmoesstraat gebeld.’
‘Tegen de dienders heb je verklaard dat je het slachtoffer niet
kende en dat je niet wist hoe hij in jouw woning terecht was
gekomen.’
Greetje zuchtte omstandig.
‘Die dienders hebben geen sjoege. Je hebt gehoord wat ze wilden:
mij oppakken voor moord. Zo denken ze, zonder echt naar je te
luisteren. Ik begreep dat het geen zin had om ze alles precies uit
te leggen.’
‘Wie... eh, wie wisten,’ vroeg De Cock peinzend, ‘dat Harry zich in
jouw woning ophield?’
Greetje maakte een hulpeloos gebaar.
‘Misschien iemand van het cafeetje op de Haarlemmerdijk. Iemand die
heeft gezien dat ik hem meenam. Verder weet ik niet met wie Harry
telefonisch contact heeft gezocht wanneer ik er niet was, wanneer
ik boodschappen deed.’ De Cock kauwde nadenkend op zijn onderlip.
‘Een week bij jou in huis is een hele tijd. Heeft hij over zijn
privéleven nog iets meer gezegd dan dat hij met een helleveeg van
een vrouw was getrouwd?’
Greetje keek hem peinzend aan.
‘Hij had het over een man die zijn zaak wilde kopen. Maar, zo zei
hij: die vent gun ik het beslist niet, al biedt hij nog zoveel.’ De
Cock keek haar aan.
‘Dat heb je onthouden?’
‘Ja,’ zei Greetje. ‘Het klonk nogal venijnig. Dat viel me op.
Meestal was Harry zo zacht als een eitje.’
‘Heeft hij nog de naam van die man genoemd?’ Greetje van Loenen
knikte.
‘Herman Gorredijk.’
‘Herman Gorredijk?’
‘Die naam is in mijn herinnering blijven hangen,’ zei ze.
‘Waarom?’
Greetje trok een grijns.
‘De manier waarop die naam ter sprake kwam. Ik zei al: er zat puur
venijn in de woorden van Harry.’
‘Heb je daar niet op ingehaakt? Heb je niet gevraagd waar dat
venijn vandaan kwam?’
Greetje gniffelde.
‘Hij had mij al eens gezegd dat zijn vrouw een helleveeg was, een
kreng. Dat hoefde ik niet opnieuw te horen.’ Cock keek haar
onderzoekend aan.
‘Heb je in die hele week verder geen conversatie met hem
gevoerd?’
Greetje maakte een schouderbeweging.
‘Natuurlijk hebben wij samen gekletst. Over het weer, over
prijsstijgingen door de euro. Over koetjes en kalfjes.’
‘Persoonlijke ontboezemingen?’
‘Over zuiver persoonlijke dingen hebben we het niet gehad,’ sprak
ze korzelig.
‘Jammer.’
Greetje raakte geïrriteerd.
‘Waarom zou ik mijn ziel en zaligheid aan zo’n vreemde man
openbaren?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Vrouwen hebben vaak de neiging om hun leed breed uit te
meten.’
Greetje trok haar lippen strak.
‘Ik niet. Absoluut niet. Ook Harry had er blijkbaar geen behoefte
aan om zich te uiten. Alleen als zijn vrouw ter sprake kwam,
ontstond er bij hem enige emotie.’ De Cock
nam een kleine pauze. Hij streek met zijn vlakke hand
over zijn brede gezicht en ademde diep voordat hij verderging. ‘De
man die jij Harry noemt, de man die in jouw woning de dood vond,
heet Richard van der Vaart. Het is onze taak om de man of de vrouw
die verantwoordelijk is voor zijn dood, te achterhalen... op te
sporen. In het kader van ons onderzoek naar de dader vraag ik je
heel formeel: heb jij op een of andere manier iets met de dood van
die man te maken?’
Greetje van Loenen schudde kalm haar hoofd. ‘Nee. Ik heb u verteld
wat ik weet. Geloof me, ik was voor mijn doen heel openhartig. Ik
heb ook niets te verbergen. Harry was voor mij een klant, zoals ik
er in de loop der jaren velen heb gehad. Het uitzonderlijke was,
dat hij niet wilde vertrekken.’ Om haar lippen gleed een
glimlach.
‘Voor zijn verblijf in mijn woning heeft hij ruiterlijk gedokt. Dat
zei ik al: ik ben niets aan hem te kort gekomen. In dat opzicht
bewaar ik dierbare herinneringen aan die man.’ De Cock wees naar
Vledder, maar bleef de vrouw aankijken. ‘Jij blijft nog een poosje
hier in mijn gezelschap. Dat duurt niet lang. Mijn collega gaat
even naar dat cafeetje van jou op de Haarlemmerdijk om je alibi na
te trekken. Als jouw verhaal klopt en wij vinden mensen die bereid
zijn om dat verhaal van jou te bevestigen, mag je naar huis.’
Greetje trok een vies gezicht.
‘Naar huis, naar de plek waar die vent stierf? Dat lokt mij nog
niet. Ik slaap zolang wel bij een vriendin. En... eh, en die roze
badjas die hij aan zijn dikke bast had die... eh, die wil ik ook
niet terug.’
Toen Vledder zich na zijn missie op de
Haarlemmerdijk meldde, bracht De Cock Greetje van Loenen naar een
verhoorkamertje en deed de deur achter haar op slot. Daarna ging
hij terug naar Vledder.
De jonge rechercheur spreidde zijn handen. ‘Haar verhaal klopt. Ze
is ongeveer om negen uur dat cafeetje op de Haarlemmerdijk
binnengestapt. Van de kastelein kocht ze een fl es whisky en
betaalde met een biljet van vijftig euro. Ze wordt daar, zo heb ik
begrepen, altijd Bleke Greetje genoemd.’ De Cock knikte
begrijpend.
‘Vanwege haar bleke smoeltje.’
‘Dat denk ik,’ zei Vledder. ‘Ik heb er niet offi cieel naar
geïnformeerd.’
‘Verder?’
‘Na de aankoop van de fles whisky dronk ze met een oudere
cafébezoeker, die ze al jarenlang kent en van wie ik de naam heb,
nog een berenburgertje en ging om ongeveer tien uur met haar fles
whisky naar huis.’
‘De naam van de kastelein heb je ook?’
Vledder knikte.
‘Kees Haverkamp, een olijke en loyale caféhouder. Net zoiets als
Smalle Lowietje, maar dan van een totaal ander postuur. Ik zal mijn
onderzoek naar het alibi van Greetje van Loenen in een
proces-verbaal vastleggen.’
De Cock stond van zijn stoel op.
‘Dan zullen we haar laten gaan. We hebben haar lang genoeg
vastgehouden.’
Vledder weifelde. Met een pijnlijk verwrongen gezicht schudde hij
zijn hoofd.
‘Toen ik,’ begon hij wat schuchter, ‘van het cafeetje terugliep
naar onze oude Golf bedacht ik plotseling dat Greetje van Loenen
heel geraffi neerd best een valse verklaring heeft kunnen
afleggen.’ De Cock keek hem verrast
aan.
‘Hoezo?’
Vledder verschoof iets op zijn stoel.
‘Ga er nu eens van uit,’ sprak hij opgewonden, ‘dat Greetje van
Loenen zelf dat nekschot op Richard van der Vaart afvuurde.’
‘En dan?’
Vledder grinnikte.
‘Ze doet na de moord haar vuurwapen in haar handtasje, pakt een
bankbiljet van vijftig euro, gaat daarmee naar het cafétje op de
Haarlemmerdijk en koopt bij de kastelein een fl es whisky. Daarna
geeft ze in het cafeetje vanuit haar handtasje heimelijk haar
vuurwapen aan een oude bekende in bewaring en drinkt met hem nog
gezellig een berenburgertje. Om tien uur is ze thuis, belt de
politie en verschaft zichzelf een sluitend alibi.’
De Cock liet zich in zijn stoel terugvallen. ‘Vledder,’ riep hij
opgetogen, ‘je wordt nog eens een scherp rechercheur. Beter gezegd,
je bent het al.’ De jonge rechercheur kleurde onder de lof. ‘Dat...
eh, dat kan toch?’
De Cock knikte.
‘Absoluut. Het is voor dokter Den Koninghe onmogelijk om op de
seconde precies het tijdstip van overlijden vast te stellen. De
mogelijkheid die jij oppert, is zeker aanwezig.’
‘Wat doen we?’
De Cock gebaarde in de richting van het verhoorkamertje. ‘Neem haar
mee naar het Hoofdbureau van Politie en laat haar een schiethand
afnemen. Als het negatief is... als er geen kruitsporen op haar
handen worden aangetroffen, dan breng je haar, onder het uiten van
tal van verontschuldigingen, met de Golf naar de plek waar ze de
nacht wil doorbrengen.’
‘En als er wel kruitsporen zijn?’
De Cock glimlachte.
‘Ik wacht niet op jouw terugkomst. Ik ga naar huis.’ Vledder keek
hem schattend aan.
‘Jij gelooft er niet in?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Maar die schiethand is belangrijk voor
het geval dat de advocaat van de werkelijke dader later net zo
schrander blijkt als jij.’
Toen De Cock de volgende morgen, gewoontegetrouw te laat, de grote
recherchekamer binnenstapte trof hij Vledder zoals gebruikelijk
achter zijn computer. Zijn lenige vingers dansten over het
toetsenbord. Eerst nadat De Cock zich uit zijn regenjas had
gewurmd, zijn oude hoedje ordentelijk aan de kapstok had gehangen
en achter zijn bureau had plaatsgenomen, liet de jonge rechercheur
zijn vingers even rusten. ‘Je bent laat!’ riep hij bestraffend.
De Cock grijnsde breed.
‘Ik kan niet anders,’ grapte hij. ‘Ik zal deze verschrikkelijke
onvolkomenheid in mijn volgende cao laten opnemen.’ Vledder
gromde.
‘Waarom kom je niet gewoon op tijd, zoals iedere fatsoenlijke
werknemer?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Omdat politie geen fatsoenlijk vak is. Ik mopper toch ook niet als
ik tot diep in de nacht aan een moordzaak werk?’ Vledder schudde
zijn hoofd. ‘Dat hoort erbij. Dat is inherent aan ons werk als
rechercheur.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Goed, goed,’ sprak hij berustend. ‘Je hebt gelijk. Maar dat
betekent niet dat ik morgenochtend stipt op tijd ben.’ Vledder boog
zich iets naar zijn oude collega toe. ‘Ze was negatief.’
‘Greetje van Loenen?’
Vledder knikte.
‘Ze had geen kruitslijm op haar handen.’ De Cock glimlachte.
‘Dat verwachtte ik ook niet.’
Vledder grijnsde.
‘Dat begreep ik gisteravond al.’
‘Hoe reageerde ze?’
Vledder maakte een vaag gebaar.
‘Heel onbevangen. Geen protesten, geen
kreten van afkeuring.
Feitelijk vond ze het wel een leuke ervaring.’
‘Waar heb je haar heen gebracht?’
Vledder raadpleegde een notitie.
‘Naar de Van Heemskerkstraat 705. Haar hartsvriendin Alida van der
Werf, een gildezuster, die dagelijks op de Walletjes is te
consulteren.’
De Cock glimlachte om de uitdrukking.
‘Nog een paar dagen,’ sprak hij gelaten, ‘dan zit onze Greetje van
Loenen weer in haar vertrouwd cafeetje op de Haarlemmerdijk en
zoekt een klantje voor de nacht.’ Vledder trok een zoete glimlach,
maar werd snel serieus. Hij gebaarde naar zijn computer.
‘Ik heb de hele geschiedenis van gisteravond, compleet met mijn
onderzoek naar het alibi van Greetje van Loenen, op papier
gezet.’
‘Heel goed.’
‘Wat gaan we verder doen?’
De Cock stond van zijn stoel op.
‘Eerst een bedroefde weduwe condoleren met het verlies van haar
man.’
Ze verlieten het politiebureau aan de Warmoesstraat, sloften naar
de Oudebrugsteeg, staken de rijbaan van het Damrak over en liepen
verder naar de Nieuwendijk.
Nummer 750 bleek een breed, diepgaand winkelpand. Toen ze
binnenstapten klonk ergens een bel. De winkel, volgestouwd met
huishoudelijke artikelen, maakte een rommelig indruk. De Cock vroeg
zich af hoe iemand in de ongeordend opgetaste goederen nog wegwijs
kon worden. Het leek hem een onmogelijke opgave. Een wat slonzig
uitgedoste oudere dame liep bedaard op hen toe. Ze fronste haar
wenkbrauwen en trok haar kin iets omhoog. ‘De heren wensten?’ vroeg
ze hooghartig. De Cock bedwong zich om een ongepaste opmerking te
maken. ‘Mijn naam is... eh, De Cock,’ reageerde hij uiterst
vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat
is mijn hulp en steun... collega Vledder. Wij zijn als rechercheurs
verbonden aan het beruchte politiebureau aan de Warmoesstraat.’
‘Recherche?’
De Cock knikte.
‘Inderdaad. Wij wensten een gesprek met mevrouw Van der Vaart.’
De vrouw glimlachte.
‘Over de verdwijning van Richard?’
De Cock keek haar verrast aan.
‘Daar weet u van?’
De vrouw knikte.
‘Ik juich het van harte toe.’
‘Wat?’
‘Dat hij de benen heeft genomen. Ik gun het hem. Als ik man was,
dan had ik het niet zo lang uitgehouden.’
‘Hoezo?’
De vrouw grijnsde.
‘Het is toch geen leven met dat wijf.’
‘U bedoelt mevrouw Van der Vaart?’
De ogen van de vrouw schoten vuur.
‘Wie anders?’
De Cock glimlachte.
‘Het is geen harmonisch huwelijk?’ vroeg hij overbodig. De vrouw
snoof.
‘De harmonie? De harmonie ligt bij haar. Een heel orkest.’ De Cock
keek haar niet-begrijpend aan.
‘Orkest?’
De vrouw knikte.
‘Ze heeft een heel harmonieorkest aan mannen versleten.’ De Cock
schoot in de lach.
‘Muziek is voor mij een vaag begrip. Ik heb geen idee hoe groot een
harmonieorkest is.’
De vrouw zuchtte.
‘Groot... heel groot.’
De Cock monsterde het gezicht van de vrouw. Hij schatte haar op
achter in de vijftig. In haar zwarte haren ontdekte hij veel grijs
en haar tanige gezicht kende vele rimpels maar haar lichtgroene
ogen glinsterden als die van een jonge meid. ‘Hoe is uw naam?’
Ze keek hem achterdochtig aan.
‘Hebt u die nodig?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat weet ik nog niet. Ik heb zo het vermoeden dat u bij een
mogelijke vete tussen mevrouw Van der Vaart en haar man de zijde
van Richard kiest.’
De vrouw knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut. U mag mij als supporter van Richard noteren.’
‘Dus?’
‘Barbara Spaargaren. Zevenenvijftig jaren jong en ik werk al meer
dan dertig jaar in deze zaak van huishoudelijke artikelen.’ De Cock
gebaarde om zich heen.
‘Is deze zaak altijd in het bezit van Richard van der Vaart
geweest?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Arendje van Nijmegen was met een veel oudere man getrouwd. Zij
erfde deze zaak toen haar man stierf. Omdat ze zelf niet in staat
is om een zaak als deze te bestieren, vond ze een sukkel die wel
bereid was om al het vuile werk voor haar op te knappen.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Richard van der Vaart?’
‘Precies.’
De Cock pauzeerde even voor het effect van zijn komende
woorden.
‘Hij is dood.’
Mevrouw Spaargaren verbleekte.
‘Wie?’
‘Richard van der Vaart.’
Ze sloeg haar hand voor haar mond.
‘Het is niet waar?’
De Cock knikte.
‘We vonden hem gisteravond, vermoord. Vermoord in de woning van een
vrouw van... eh, van lichte zeden.’ Mevrouw Spaargaren ademde
diep.
‘Heeft die vrouw van lichte zeden iets met de moord op Richard te
maken? Ik bedoel, heeft zij het gedaan?’ De Cock schudde traag zijn hoofd.
‘Daar gaan we niet van uit. Richard vroeg haar om na sluitingstijd
van de winkels een fles drank te halen. Ze ging daarvoor naar een
cafeetje in de buurt en toen ze na een uurtje terugkwam, vond zij
Richard dood in een fauteuil.’
‘Moord?’
‘Absoluut.’
Barbara Spaargaren keek hem met haar lichtgroene ogen strak aan. Op
haar tanige gelaat kwam weer wat kleur. ‘Daar zit zij achter.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie?’
Mevrouw Spaargaren trok haar kin iets omhoog. ‘Arendje van
Nijmegen. Volgens mij wil ze al jaren van hem af.’
‘Ze wilde al een tijdje van hem af?’
‘Dat vermoed ik,’ antwoordde Barbara traag. ‘En in die geest heeft
ze zich ook wel eens uitgelaten. Volgens Arendje waren zij en haar
man uit elkaar gegroeid.’
De Cock grijnsde.
‘Uit-elkaar-gegroeid,’ reageerde hij met afschuw. ‘Een modieuze
kreet zonder inhoud. Het is meest een zaak van een verzonken liefde
en een verfl auwd respect en aandacht voor de ander.’
Mevrouw Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Het was meer. Het zat volgens mij dieper. Arendje was altijd
negatief als ze over haar man sprak. Hij deed het nooit goed in
haar ogen. Ook de potentie van Richard, zei ze laatst, zou best een
opkikkertje kunnen gebruiken.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat vrouwtje van lichte zeden,’ merkte hij grijnzend op, ‘bij wie
Richard van der Vaart een week lang dag een nacht bivakkeerde,
heeft over hem – in dat opzicht – geen enkele klacht geuit.’
Barbara snoof verachtelijk.
‘De verminderde potentie van Richard, zo denk ik, zal voor Arendje
van Nijmegen wel een excuus zijn geweest om haar vele
buitenechtelijke activiteiten te rechtvaardigen.’ De Cock wees omhoog.
‘Is ze boven?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Ze is weg.’
‘Waarheen?’
Ze trok haar schouders op.
‘Geen fl auw idee. Arendje kwam hier vanmorgen pontifi caal gekleed
de winkel binnen en zei: Barbara, vandaag ben ik er niet.’
‘Zonder verdere uitleg?’
‘Precies,’ zei Barbara snibbig. ‘Zonder enige uitleg. Ze heeft niet
gezegd waar ze heen ging of wat ze ging doen.’ De Cock
glimlachte.
‘Als u haar ziet, vertel haar dan dat wij hier bij u in de zaak
zijn geweest. Vertel haar niet dat wij Richard van der Vaart
gisteravond vermoord hebben gevonden, en ook niet waar. Voor het
waarnemen van haar reacties op zijn dood brengen wij dat bericht
liever zelf.’
Mevrouw Spaargaren drukte haar wijsvinger tegen haar lippen. ‘Ik
zwijg daarover als het graf. Niet moeilijk. Mijn relatie met vrouw
Arendje is niet optimaal.’
De Cock weifelde even. Hij duimde wat schuchter opzij. ‘Hoe... eh,
hoe zijn uw ervaringen met uw concurrerende buurman hiernaast?’
‘Herman Gorredijk?’
De Cock knikte.
‘Volgens onze informatie een vriend van Richard.’ Barbara
Spaargaren trok een bedenkelijk gezicht. ‘Vriend,’ reageerde ze
schamper. ‘Zo zou ik de relatie niet willen kwalifi ceren. Herman
Gorredijk probeert al jaren deze zaak van Richard van der Vaart
over te nemen. Hij heeft al verschillende malen een bod
gedaan.’
‘En?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Richard van der Vaart wil zijn zaak niet kwijt... niet aan hem.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Niet aan hem?’
Mevrouw Spaargaren reageerde geprikkeld. ‘U moet eens bij de zaak van Herman Gorredijk
binnenstappen.
Een hemelsbreed verschil met ons. Hetzelfde aanbod, maar alles
geordend, keurig gerangschikt, overzichtelijk geëtaleerd... een
bijna steriele uitstalling.’
De Cock zuchtte.
‘Ik begrijp het. De tegenstellingen in benadering zijn te groot.’
Mevrouw Spaargaren knikte.
‘En het is niet alleen zakelijk een onoverbrugbare tegenstelling.
Ik heb de stellige indruk, dat Herman Gorredijk en Arendje van
Nijmegen heimelijk een relatie onderhouden... al jaren.’
‘Wist Richard dat?’
Mevrouw Spaargaren grinnikte.
‘Richard wist weinig, heel weinig. Misschien wilde hij ook wel
weinig weten.’
De Cock proefde haar woorden op zijn tong. ‘Richard van der Vaart,’
vervolgde hij, ‘ging toch betrekkelijk vriendschappelijk met
buurman Gorredijk om? Volgens Arendje van Nijmegen gingen ze vaak
samen tennissen.’ Mevrouw Spaargaren knikte.
‘Meest op een straffe uitnodiging van Herman Gorredijk. Voor de
lieve vrede hobbelde Van der Vaart dan wel met hem mee.’
‘Dat ging niet van harte?’
‘Nee. Wanneer Herman Gorredijk onze zaak binnenkwam, vluchtte
Richard als het kon naar het toilet.’ De Cock veranderde
glimlachend van onderwerp. ‘Was Richard van der Vaart voor u
persoonlijk een sympathieke werkgever?’
De glanzende groene ogen lichtten op.
‘Absoluut,’ reageerde ze spontaan. ‘We hadden beiden ongeveer
dezelfde instelling ten opzichte van de bedrijfsvoering. Heel veel
klanten van onze winkel vinden het een prettige ervaring wanneer ze
in een rommelig ogende zaak wat gezellig kunnen rondneuzen. Ze zien
in een aankoop dan vaak een vorm van eigen verdienste.’ De Cock
trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Als ik het goed heb
begrepen, ging Richard nogal vertrouwelijk met u om. Heeft hij u
gezegd dat hij van plan was om ervandoor te gaan?’
Barbara Spaargaren schudde haar hoofd.
‘Ik had niet verwacht dat hij dat zou doen. Volgens mij was hij
daarvoor te veel aan zijn zaak gehecht. Ik denk dat hij alle
vernederingen van Arendje accepteerde om maar in de zaak te kunnen
blijven.’
De Cock schonk de vrouw een milde glimlach. ‘U zult hem na een paar
dagen hebben gemist?’
‘Zeker.’
‘En?’
‘Ik vroeg aan Arendje van Nijmegen waar Richard was, waarom hij
niet op de zaak verscheen.’
‘Wat zei ze?’
‘Richard, zei ze, is op vakantie.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘Vakantie?’
In zijn stem trilde verbazing.
‘Ja.’
De oude rechercheur keek mevrouw Spaargaren scherp aan. ‘Geloofde u
dat?’
Ze schudde traag haar hoofd.
‘In al de jaren dat ik hier werk,’ sprak ze loom, ‘is Richard van
der Vaart nooit met vakantie geweest.’
‘Daar hebt u haar toen op gewezen?’
Barbara Spaargaren knikte.
‘Toen ik haar zei dat ik mij niet kon herinneren dat Richard ooit
met vakantie ging, moest Arendje dat beamen. Het was op mijn
verzoek, op mijn aandringen, dat zij uiteindelijk naar de
Warmoesstraat is gestapt om bij u zijn vermissing te melden.’
Nadat de rechercheurs afscheid hadden
genomen van Barbara Spaargaren en weer op straat voor de winkel
stonden, wees Vledder voor zich uit.
‘Zullen we direct naar Herman Gorredijk stappen?’ De Cock knikte
instemmend.
Ze liepen naar de winkeldeur van het naburige pand, Nieuwendijk
752. De deur bleek op slot. Achter het glas van de deur hing een
bord, tijdelijk gesloten.
Vledder grinnikte.
‘De hoofdrolspelers in onze moordzaak geven niet thuis.’ Ze liepen
verder de Nieuwendijk af in de richting van de Dam. De Cock blikte
opzij.
‘Heb je nog een ander adres van die Herman Gorredijk?’ Vledder
schudde zijn hoofd.
‘Ik dacht dat hij net als Arendje van Nijmegen op de Nieuwendijk
boven de zaak woonde.’
De Cock staarde somber voor zich uit.
‘Het verhaal van Barbara Spaargaren,’ sprak hij hoofdschuddend,
‘werpt toch een vreemd licht op de vrouw die ons de vermissing van
haar man meldde.’
‘Je bedoelt Arendje van Nijmegen.’
De Cock knikte.
‘Ze maakte op mij toch niet zo’n wulpse indruk.’ Vledder
lachte.
‘Wat zei jouw oude moeder altijd?’
De Cock zuchtte.
‘Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’ De grijze
speurder plukte even aan zijn neus. ‘Mijn oude moeder was een
bijzondere vrouw. Ze zat boordevol wijsheden en bijbelspreuken. Ze
had ze pasklaar voor iedere gelegenheid. Ik ben ermee
grootgebracht.’ De oude rechercheur glimlachte bij de herinnering.
‘Wanneer ik iets had gedaan wat haar niet
beviel, riep ze be-
straffend: Jurrian, zoiets doe je niet.’
‘En?’
‘Dan deed ik zoiets niet meer. Ik keek wel uit. De autoriteit van
mijn moeder liet dat niet toe.’
Vledder lachte.
De Cock maakte een wegwerpgebaar.
‘Vergeten we even de herinneringen aan mijn oude moeder en gaan we
terug naar onze zaak.’
Hij tikte op de mouw van Vledders leren jack. ‘Arendje van Nijmegen
heeft ons ook een misleidend beeld van haar man geschetst.’ De
grijze speurder imiteerde wat stuntelig de stem van Arendje van
Nijmegen. ‘In de richting van andere vrouwen behoeft u niet te
zoeken. Dat ligt niet in de lijn van Richard.’
Vledder grinnikte.
‘Intussen verbleef hij een volle week bij een vrouwtje van lichte
zeden en raakte in extase wanneer hij poedelnaakt in haar te nauwe
roze badjas rondliep.’
De Cock staarde nadenkend voor zich uit. ‘De moord op Richard van
der Vaart is een vreemde zaak,’ sprak hij somber. ‘Ik kan er geen
touw aan vastknopen. Voor het slapengaan gisteravond heb ik er nog
een tijdje over nagedacht. Ik kreeg op den duur de indruk dat de
man het plan had om volledig te verdwijnen.’
Vledder keek De Cock verrast aan.
‘Hoe kom je daarbij?’
‘De ontmoeting met Greetje van Loenen in dat café op de
Haarlemmerdijk was mijns inziens een toevalstreffer. Dat was niet
gepland.’
De oude rechercheur blikte even opzij.
‘Hebben we al reacties op ons telexbericht over zijn verdwenen
Peugeot vier-nul-zeven?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Geen enkele.’
De Cock slenterde verder.
‘Volgens mij heeft Richard van der Vaart zich bewust van zijn
auto ontdaan. Het feit dat hij niet meer
in het bezit was van
zijn rijbewijs en andere identiteitspapieren wijst er mogelijk op
dat hij een andere persoonsstructuur, een andere identiteit heeft
willen aannemen.’
Vledder reageerde geschrokken.
‘Waarom?’
De Cock stopte en kneep even zijn ogen dicht. ‘Ik schat een
existentiële onvrede.’
‘Een wat?’
De Cock keerde zich naar Vledder en prikte hem met een vermanende
vinger op de borst.
‘Dick Vledder,’ begon hij op bezwerende toon, ‘ik mag dan wel tegen
mijn pensioengerechtigde leeftijd aanlopen, maar ik verwacht van
jou wel aandacht wanneer ik je iets uitleg. Ik doe het nog één
keer: existentiële onvrede noem ik het wanneer iemand onvrede heeft
met zijn bestaan, met het leven dat hij leidt. In het geval van
Richard van der Vaart denk ik aan zijn slordige en vermoedelijk
weinig fl orerende zaak op de Nieuwendijk en zijn zwabberende
huwelijk met Arendje van Nijmegen. En wie weet in welke duistere
affaires hij verzeild was geraakt, affaires waarvan wij nog geen
weet hebben. Ik ben bang dat aan de moord op Richard van der Vaart
meer problemen kleven dan wij nu vermoeden.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Hoe komen wij daar achter?’
De Cock negeerde de vraag. Hij ademde diep. ‘Uit het verhaal van
Barbara Spaargaren zou je kunnen concluderen dat Arendje van
Nijmegen er niet zo op gebrand was om de vermissing van haar man te
melden.’
Vledder glimlachte.
‘Ze wilde doen voorkomen, dat hij op vakantie was.’ Hij draaide
zich in de richting van de Dam om door te lopen, maar De Cock bleef
staan.
‘Op aandringen van Barbara Spaargaren meldt ze uiteindelijk zijn
vermissing, dat is na ruim een week.’
‘Vreemd,’ zei Vledder achteromkijkend.
De Cock kwam hem na.
‘Inderdaad. Vreemd. Gezien in het licht
van het feit dat Richard
van der Vaart een man was die nooit dagen van huis wegbleef.’ Van
de Dam slenterden ze via het Damrak terug naar de Oudebrugsteeg en
de Warmoesstraat.
De Cock keek opzij.
‘Hoe laat is de sectie op het lijk van Richard van der Vaart?’
‘Straks om twee uur op Westgaarde.’
‘Doe dokter Rusteloos van mij de groeten en vraag of hij recent nog
gerechtelijke secties heeft verricht op slachtoffers van een
nekschot.’
‘Waarom?’
‘Ze komen niet zo vaak voor. Er zijn landen waar een nekschot wel
als executiemiddel wordt gebruikt.’
‘Jij denkt, dat de dader een buitenlander is?’ De Cock reageerde
wat geprikkeld.
‘Ik denk niets. Ik wil alleen alle mogelijkheden openhouden.’ Toen
ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan
Rozenbrand De Cock met een kromme vinger. De oude rechercheur liep
op hem toe.
‘Problemen?’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Boven zit een man op je te wachten.’
‘Heeft hij zijn naam genoemd?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘De man zei dat hij jou iets wilde vertellen over een vermissing.’
De Cock draaide zich om en liep opmerkelijk kwiek de stenen trappen
op naar de tweede etage.
Vledder volgde met lichte tred.
Op de bank bij de toegangsdeur tot de grote recherchekamer zat een
keurig geklede heer in een lichtgrijs kostuum. Hij kwam van de bank
overeind en liep op De Cock toe. De oude rechercheur nam hem
nauwkeurig op. Hij schatte de man als een goed geconserveerde
vijftiger. Misschien nog iets jonger. Zijn donkere haren waren
grijs aan de slapen en zijn lichtblauwe ogen hadden nog een
jeugdige glans.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock met... eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde achter zich. ‘En
dat is mijn collega Vledder.’
De man stak hem zijn hand toe.
‘Mijn naam is Gorredijk, Herman Gorredijk. Mevrouw Van der Vaart
heeft een dezer dagen bij u aangifte gedaan van de vermissing van
haar man.’
De Cock drukte de hem toegestoken hand en leidde Herman Gorredijk
de grote recherchekamer binnen en liet hem op de stoel naast zijn
bureau plaatsnemen.
Met zijn oude regenjas nog aan, nam De Cock puffend plaats. ‘U bent
een vriend van de vermiste man?’ Gorredijk glimlachte.
‘Het is geen echt grote vriendschap. Meer een zakenrelatie. Van
Arendje hoorde ik, dat zij Richard als vermist had gemeld. Ik
verwachtte min of meer dat de politie mij over die vermissing wel
zou benaderen.’
‘Waarom?’
‘Ik was wellicht de laatste persoon met wie hij contact had.’ De
Cock glimlachte.
‘Daarom hebt u uw zaak tijdelijk gesloten om bij ons eens
poolshoogte te nemen?’
‘Precies.’
‘U ging wel eens met hem tennissen?’
‘Zo nu en dan,’ zei Gorredijk. ‘Ik vind dat Richard van der Vaart
te veel tijd in zijn zaak stopt en te weinig aan zichzelf denkt.
Daarom haalde ik hem soms over om met mij mee naar ons tennispark
te gaan.’
‘Als verstrooiing?’
‘Precies.’
‘Zo ook op de dag van zijn vermissing?’
Herman Gorredijk knikte.
‘Hij wilde niet met mij meerijden, maar verkoos met zijn eigen
wagen naar het tennispark te komen.’
‘Daar hebt u hem ook ontmoet?’
‘Jazeker. Ik heb ook tegen hem gespeeld,’ antwoordde Gorredijk. ‘Na
een paar sets stak hij zijn handen omhoog en liep de baan af. Ik ging naar hem toe en vroeg wat er aan de
hand was.
Ik voel mij niet lekker, zei hij, ik ga naar huis.’
‘Was het aan hem te zien dat hem iets mankeerde?’ Gorredijk schudde
zijn hoofd.
‘Ik zag niets aan hem. Hij had geen blessure of zoiets. Ik heb
aangeboden hem naar huis te brengen.’
‘En?’
‘Daar wilde hij niets van weten. Ik red het wel, zei hij. Ik heb
hem nog naar zijn wagen begeleid, gekeken hoe hij instapte en
wegreed.’
‘Was hij in tenniskleding?’
‘Wanneer?’
‘Toen hij instapte en wegreed?’
Gorredijk knikte.
‘Een korte witte broek, tennisschoenen en een witte polo.’
‘Droeg hij die kleding ook toen hij van huis ging?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Gorredijk schouderophalend. ‘Wij zijn niet
gelijktijdig vertrokken. Mogelijk heeft hij zich op het tennispark
omgekleed.’
‘Bestaat die mogelijkheid?’
‘Zeker. Er zijn kleedruimtes.’
De Cock pauzeerde even. ‘Wij hebben,’ sprak hij daarna ernstig,
‘Richard van der Vaart gisteravond gevonden, vermoord.’ Herman
Gorredijk keek hem verschrikt aan. ‘Vermoord?’ herhaalde hij.
De Cock knikte.
‘In de woning van een vrouw van lichte zeden.’ Gorredijk liet zijn
hoofd iets zakken.
‘Dat verbaast mij niets,’ sprak hij mat. ‘Ik bedoel, dat hij bij
een vrouw van lichte zeden is aangetroffen. Richard ging de laatste
tijd na het tennissen wel eens meer naar de hoertjes. Ik heb hem
persoonlijk wel eens naar de Wallen gebracht.’ De Cock gleed met de
pink van zijn linkerhand over de rug van zijn neus.
‘Het is niet gebruikelijk dat men tijdens het bezoek aan een
prostituee wordt vermoord. Gelukkig. Anders was het massale leed
van treurende weduwen niet te overzien.’ Herman Gorredijk negeerde de opmerking. Hij keek De
Cock
schuins aan.
‘Weet Arendje al dat Richard is vermoord?’ De Cock schudde zijn
hoofd.
‘Nog niet. Ze was niet thuis.’
‘U gaat het haar wel vertellen?’
‘Uiteraard.’
‘Noem haar de naam Erik van Groesbeek.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Waarom?’
Herman Gorredijk keek de oude rechercheur strak aan. ‘Erik van
Groesbeek is de man die al een paar maal heeft gedreigd Richard van
der Vaart te vermoorden.’
‘Wie is Erik van Groesbeek?’
‘Zoals ik al zei,’ sprak Gorredijk grinnikend, ‘de man die al een
paar maal heeft gedreigd om Richard van der Vaart te
vermoorden.’
De Cock gromde.
‘En dat weet Arendje van Nijmegen?’
‘Dat weet,’ herhaalde Gorredijk gedragen, ‘Arendje van
Nijmegen.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Daar heeft ze mij niets van gezegd,’ riep hij verbouwereerd. ‘Toen
ze de vermissing van haar man meldde, is dat totaal niet ter sprake
gekomen.’
Gorredijk ademde diep.
‘Ik denk dat Arendje de affaire Erik van Groesbeek voor u heeft
verzwegen omdat zij zich schaamde.’
De Cock raakte wat geprikkeld.
‘Wat behelst die affaire Erik van Groesbeek?’ Gorredijk verschoof
iets op zijn stoel.
‘Arendje van Nijmegen is een rijpere vrouw. U hebt haar gezien: nog
uiterst aantrekkelijk, zelfs voor jongere mannen.’ De Cock keek hem
onderzoekend aan.
‘Erik van Groesbeek is zo’n jongere man?’ Gorredijk knikte.
‘Bijna vijftien jaar jonger dan Arendje.’ ‘Een aanzienlijk leeftijdsverschil.’
‘Bij een affaire in die leeftijdscategorie is in de regel de man
enige jaren ouder dan de vrouw, en niet omgekeerd.’ Gorredijk
glimlachte. ‘Arendje kennende zal zij zich gevleid hebben gevoeld
door de aandacht die de jonge Erik van Groesbeek aan haar besteedde
en ze zal hem ook zeker hebben aangemoedigd. In hoeverre het tot
een werkelijke liefdesverhouding is uitgegroeid, weet ik niet. Ik
heb het haar nooit durven vragen.’ De Cock keek de man
verwachtingsvol aan. ‘Wat denkt u?’
Gorredijk glimlachte.
‘Arendje van Nijmegen heeft de reputatie een ontrouwe echtgenote te
zijn.’
De Cock plukte grijnzend aan zijn neus.
‘Persoonlijke ervaring?’
Gorredijk snoof.
‘De Duitsers hebben voor zo’n situatie een gepast antwoord: Ein
Kavalier geniesst und schweigt.’
De Cock vroeg hem: ‘U zwijgt?’
‘Absoluut.’
De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren. ‘Over de juiste
invulling van het begrip “genieten” zullen we geen discussie
voeren.’
‘Dank u.’
De oude rechercheur boog zich iets naar voren. ‘De
bedreigingen?’
Herman Gorredijk gebaarde voor zich uit. ‘Na een tijdje eiste Erik
van Groesbeek van Arendje dat zij zou scheiden van Richard van der
Vaart, om met hem te kunnen trouwen.’
‘Hoe reageerde Arendje van Nijmegen?’ vroeg De Cock fronsend.
‘Ze raakte een beetje in paniek. Ze probeerde Van Groesbeek ervan
te overtuigen dat haar relatie met hem toch niet per se tot een
huwelijk behoefde te leiden, en niet tot een echtelijke breuk met
Richard van der Vaart.’
‘En?’
‘Van Groesbeek eiste een huwelijk, zonder
meer. Een ander
predicaat, nou ja, een andere benaming voor de voortzetting van hun
relatie accepteerde hij niet.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘En toen Arendje die
eis niet inwilligde?’ Gorredijk bracht zijn gezicht in een ernstige
plooi. ‘Erik van Groesbeek,’ verzuchtte hij, ‘gaf Arendje drie
maanden om tot een besluit te komen. Hij arrangeerde alvast een
advocaat voor haar om het verzoek tot echtscheiding in te
dienen.’
‘En die drie maanden, die zijn inmiddels verstreken?’
‘Ja.’
‘Wanneer?’
‘Gisteren.’
‘En wat zou er na drie maanden gebeuren?’ Herman Gorredijk stak
zijn handen omhoog. ‘Moord.’
De Cock slikte.
‘Moord op Richard van der Vaart.’ Er klonk ongeloof door in zijn
stem.
‘Ja.’
De oude rechercheur perste zijn lippen op elkaar. ‘Radicaal.’
Herman Gorredijk knikte.
‘Van Groesbeek schijnt een radicale jongen te zijn, die nergens
voor terugdeinst.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover. ‘U hebt dit verhaal van
Arendje van Nijmegen. Zij heeft u dit alles verteld. U heeft geen
aanvullingen uit andere bronnen?’ Gorredijk schudde zijn hoofd.
‘Ze kwam een tijdje geleden totaal overspannen bij mij in de
winkel. Ze vroeg of ik even tijd voor haar had en vertelde over
haar relatie met de jonge Erik van Groesbeek, zijn verliefdheid en
zijn dreiging van moord op haar man.’
‘Wat hebt u gedaan?’
‘Niets.’
De Cock reageerde verrast.
‘Niets?’
‘Wat moest ik?’ Gorredijk schudde zijn
hoofd. ‘Ik heb Arendje
aangeraden om met haar verhaal naar de politie te gaan. Dat was
volgens mij de juiste weg voor haar om uit de problemen te
geraken.’
‘En?’
‘Dat wilde ze niet. Vooral, zei ze, geen politie.’
‘Waarom niet?’ De Cock veinsde ongeloof. ‘Als ze de overtuiging
had, dat het leven van haar man werkelijk gevaar liep, dan was er
voor haar toch geen andere weg?’
Gorredijk zuchtte.
‘Ze wilde geen einde maken aan haar relatie met Van Groesbeek en ze
wilde haar man niet in verlegenheid brengen door openbaar te maken
dat ze een verhouding had met een veel jongere man.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Ze kon geen keus maken.’
‘Ik heb haar gezegd, dat ik wel bereid was om eens met die Erik van
Groesbeek te gaan praten. Maar ook daar wilde Arendje niets van
weten. Misschien, zei ze: misschien is het allemaal bluf en wil
Erik mij alleen maar bang maken om een echtscheiding te
forceren.’
De Cock grijnsde.
‘Het lijkt erop dat Erik van Groesbeek geen blufpoker speelde.
Richard van der Vaart is dood... vermoord.’ Toen Herman Gorredijk uit de grote recherchekamer was
vertrokken, keek Vledder De Cock opgewonden aan. ‘Dit is toch een
bezopen geschiedenis,’ riep hij heftig. ‘Die Arendje van Nijmegen
doet bij ons melding van de vermissing van haar man, terwijl ze
weet dat iemand het in zijn hoofd heeft gezet om hem te
vermoorden.’
De Cock knikte.
‘Als ze op het moment van haar melding hier bij ons opening van
zaken had gegeven, hadden wij die jonge minnaar, Van Groesbeek,
kunnen benaderen en dan had Richard van der Vaart wellicht nog
geleefd.’
‘Kunnen we hem niet arresteren?’ vroeg Vledder ongeduldig wippend
op zijn stoel.
‘Wie?’
‘Die Erik van Groesbeek.’
De Cock zuchtte.
‘Waarvoor?’
‘De geuite bedreigingen. Bedenk goed: Richard van der Vaart stierf
exact op de dag dat de drie maanden bedenktijd die Arendje van haar
minnaar kreeg, waren verstreken.’ De Cock trok zijn schouders
op.
‘Wij hebben geen aangifte. De man tegen wie de bedreigingen waren
gericht, is dood.’ Hij zweeg even. Zijn markante gezicht had een
sombere expressie.
‘Misschien,’ opperde hij traag, ‘dat wij Arendje ertoe kunnen
brengen om tegen Erik van Groesbeek aangifte ter zake bedreiging te
doen.’
Vledder keek hem schattend aan.
‘Daar heb je weinig vertrouwen in?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat zie ik niet gebeuren. Ik heb het
idee dat Arendje niet bestand is tegen de druk die de verliefde
Erik van Groesbeek op haar legt.’ Vledder
wees voor zich uit.
‘En een arrestatie in verband met de moord op Richard van der
Vaart?’
De Cock snoof.
‘Hoe bewijzen wij,’ riep hij getergd, ‘dat de verliefde Erik zijn
bedreigingen in daden heeft omgezet en dat hij werkelijk
verantwoordelijk is voor de moord? Ik zie nog geen enkel opbeurend
gegeven in ons onderzoek.’
Vledder boog zich iets naar voren.
‘We moeten Arendje van Nijmegen onder druk zetten. Dat is wellicht
onze enige kans. Misschien dat ze van houding verandert wanneer ze
van ons verneemt dat haar man echt is vermoord.’
De Cock knikte traag.
‘Het is een mogelijkheid,’ sprak hij benepen. ‘Maar voorlopig
hebben we juridisch gezien geen poot om op te staan.’ De oude
rechercheur keek naar de grote klok boven de toegangsdeur van de
recherchekamer.
‘Het wordt voor jou tijd om naar Westgaarde te gaan voor de
gerechtelijke sectie. Je kunt dokter Rusteloos niet laten
wachten.’
‘En wat ga jij intussen doen?’ vroeg Vledder. De Cock wuifde.
‘Ik ga naar dat cafeetje op de Haarlemmerdijk.’ Vledder keek hem
verrast aan.
‘Daar was ik toch al gisteravond. Je kunt er alles over lezen in
mijn proces-verbaal.’
‘Dat heb ik ook gedaan,’ zei De Cock, ‘maar daarin stond niet het
antwoord op de vraag die mij sinds de ontdekking van de moord
bijzonder kwelt.’
Vledder grijnsde.
‘En dat is?’
De Cock zwaaide met zijn handen en stak twee wijsvingers in de
lucht.
‘Hoe wist de moordenaar – wie dat ook moge zijn – dat Richard van
der Vaart tijdelijk en niet gepland zijn intrek had genomen in de
woning van Greetje van Loenen aan de Haarlemmer Houttuinen?’
Vledder knikte begrijpend en herhaalde de
vraag in zijn eigen
woorden. ‘Je bedoelt, hoe wist de dader dat hij of zij daar zijn of
haar slachtoffer kon vinden?’
‘Precies.’
‘En dat antwoord,’ sprak Vledder weifelend, ‘hoop jij in dat café
te vinden?’
De Cock knikte.
‘Er moeten in dat cafeetje aan de Haarlemmerdijk getuigen zijn
geweest van het moment dat Greetje van Loenen haar wat aangeschoten
klantje Richard van der Vaart meetroonde naar haar woning aan de
Haarlemmer Houttuinen.’
‘En?’
‘Misschien waren er onder die getuigen mensen die een bijzondere
belangstelling voor dat moment hadden.’
‘En die twee vanuit het cafeetje hebben gevolgd?’
‘Dat is toch een redelijke mogelijkheid?’ constateerde De Cock
luchtig.
Vledder trok glimlachend zijn regenjas aan. ‘Ik ga naar
Westgaarde... en jou wens ik veel sterkte.’ De Cock stapte in zijn
eentje het oude politiebureau uit. Het miezerde een beetje. Het was
een fi jne, grijsgrauwe regensluier, die de rumoerige stadsgeluiden
dempte. Hij trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn
oude hoedje iets dieper over zijn voorhoofd.
Op zijn gemak slenterde hij via de Warmoesstraat naar de
Oudebrugsteeg en nam daar beleefd zijn hoedje af voor een passerend
hoertje, dat hij al een eeuwigheid kende. Hij schoof zijn hoedje
weer over zijn grijze haren en stak sprintend voor een aanstormende
tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Iemand op het brede
trottoir bleef staan en lachte. Terecht. De Cock in draf was een
koddig gezicht.
De oude rechercheur kuierde in de richting van het Centraal
Station, vond dat er te veel eettentjes op het Damrak waren gekomen
en stapte nog voor het Victoriahotel, links de smalle
Haringpakkerssteeg in.
De regen deerde hem niet. De Cock genoot van zo’n eenzaam wandelingetje door zijn oude wijk waarin hij al
bijna dertig jaar
als rechercheur ronddoolde. Vrijwel elke deur maakte herinneringen
bij hem wakker. Elke stoep sprak hem aan, nodigde hem als het ware
uit om naar binnen te gaan om te zien of er inmiddels iets was
veranderd, of de mensen met wie hij destijds iets had geregeld er
misschien nog waren. Maar hij besefte dat hij beter door kon
lopen.
Mijmerend vervolgde hij zijn weg via de Nieuwendijk, stak de drukke
Martelaarsgracht over en liep verder naar de Haarlemmerstraat. Toen
hij langs het West Indisch Huis wandelde dacht hij even aan Piet
Hein, die hier eeuwen geleden zijn triomfen vierde.
Op de Haarlemmerdijk vond hij moeiteloos het café dat Greetje van
Loenen had aangeduid en stapte naar binnen. Het was er vrij rustig.
Links voor het raam zaten twee oudere mannen aan een tafeltje
achter een biertje te keuvelen. De rondbuikige caféhouder achter de
tapkast was aan het mastiek maken.
De Cock liep op hem toe en bestelde een pils. Voor een cognackie
vond hij het nog te vroeg. Hij hapte met plezier in de schuimkraag
en nam een slok. Toen hij zijn glas neerzette keek hij op.
‘Mijn naam is...’
De caféhouder lachte.
‘De Cock met ceeooceekaa.’
De oude rechercheur grinnikte.
‘U kent mij?’
‘Wie niet?’ lachte de caféhouder opnieuw. De Cock maakte een
hulpeloos gebaar.
‘De prijs van de roem. En als ik goed ben geïnformeerd dan bent u
Kees Haverkamp?’
‘Exact.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Mijn jonge collega was hier gisteravond.’
‘Over dat dooie klantje van Bleke Greetje,’ reageerde Kees
Haverkamp.
‘Greetje van Loenen.’
‘Heet ze zo?’
De Cock knikte.
‘Ze nam ongeveer een week geleden vanuit uw café een man mee, die
gisteravond in haar woning werd vermoord. Waarin wij in het
bijzonder geïnteresseerd zijn, is: hoe wist de dader dat die man
zich in haar woning bevond?’
Haverkamp keek hem verwonderd aan.
‘Hebben jullie die nog niet?’
De Cock glimlachte.
‘Eerlijk gezegd, we tasten nog volkomen in het duister. Kent u al
de klanten die uw café bezoeken?’
De caféhouder schudde zijn hoofd.
‘Niet allemaal. Zeker niet. Ik heb een groot aantal vaste klanten,
die hier al jaren komen. Maar in de avond druppelen er wel eens
mensen binnen die ik van mijn leven nog nooit eerder heb
gezien.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Herinnert u zich misschien nog de man die door Bleke Greetje later
als klantje is meegnomen?’
Haverkamp trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ik weet nog,’ sprak hij nadenkend, ‘dat ik even heb getwijfeld of
ik hem wel zou tappen. Hij had volgens mij al een flinke slok op.
En ik heb niet graag herrie in de tent met dronken sloebers.’
‘Kwam hij alleen uw café binnen of was hij in gezelschap?’
Haverkamp maakte een schouderbeweging.
‘Daar kan ik niks zinnigs over zeggen. De man viel mij pas op toen
hij om een whisky vroeg. Er wordt bij mij in het café vrijwel nooit
whisky gedronken. Het is een pils, een jonge of een
kopstootje.’
‘Weet u of die man nog met iemand heeft gesproken voordat Bleke
Greetje hem meenam?’
Kees Haverkamp antwoordde niet. De rondbuikige caféhouder krabde
zich achter in de nek.
‘Waarom,’ vroeg hij toen aarzelend, ‘vindt u het belangrijk om te
weten hoe iemand wist dat die man in de woning van Bleke Greetje
was?’
De Cock glimlachte om de vraag.
‘Als de dader niet wist waar die man zich
bevond, dan kon hij of zij hem toch ook niet vermoorden?’
De caféhouder spreidde zijn machtige armen. ‘Ik heb een gewoon
boerenverstand... niet meer. Maar het is toch ook mogelijk dat
iemand gewoon de woning van Bleke Greetje binnenstapte, die man
daar aantrof en hem toen koud maakte?’
De Cock keek hem verward aan.
‘Wie loopt er zomaar de woning van een vrouwtje van lichte zeden
binnen... een vrouw die bovendien nog een klant heeft?’ Haverkamp
snoof.
‘Kareltje.’
De Cock stootte van schrik bijna zijn pilsje om. ‘Wie is
Kareltje?’
Haverkamp duimde over zijn schouder.
‘De zeventienjarige zoon van Bleke Greetje.’ De Cock fronste zijn
wenkbrauwen.
‘Heeft ze een zoon? Inwonend?’
‘Niet inwonend,’ zei Haverkamp hoofdschuddend. ‘Dat joch is al
jaren het huis uit. Niet te hanteren, drugsgebruiker. Een ettertje
van het zuiverste water. Hij heeft al van alles uitgespookt, zelfs
gewelddadige berovingen op klaarlichte dag.’ De Cock trok een
denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Komt Kareltje nog bij Bleke Greetje
over de vloer?’ Kees Haverkamp knikte.
‘Ik heb medelijden met dat wijfi e. Om de zoveel tijd komt Kareltje
bij haar binnen, pikt haar spaarcentjes af en verdwijnt weer.’
De Cock keek toe hoe Vledder loom en met
afhangende schouders de grote recherchekamer binnenstapte. De jonge
rechercheur slofte naar zijn bureau en liet zich uitgeput in zijn
stoel achter zijn computer zakken. Na een paar diepe zuchten schoof
hij de computer iets opzij en keek vermoeid naar De Cock. ‘Ik heb,’
sprak hij puffend, ‘meer dan een uur in de fi le gestaan in de
binnenstad, op een plek nog geen tien minuten van het bureau.’
‘Hoe kwam dat?’
‘Dokter Rusteloos was vertraagd. Een gerechtelijke sectie in
Rotterdam leverde nogal wat problemen op. Hij kwam ruim een uur te
laat op Westgaarde. Daardoor duurde de sectie bij ons een stuk
langer.’
‘En kwam jij in de spits terecht.’
Vledder schudde zijn schouders en zijn hoofd. ‘Ik kan daar niet
tegen. Echt niet. Het vreet me op. Ik loop liever dagen tevergeefs
achter een almaar ontkennende verdachte aan, dan een kwartier
opgesloten te zitten in een file.’ De Cock lachte.
‘Heb je dokter Rusteloos nog naar nekschotslachtoffers
gevraagd?’
Er gleed een schrale glimlach om de mond van de jonge
rechercheur.
‘Dokter Rusteloos was echt verrast toen ik hem de wond van Richard
van der Vaart liet zien. Hij was al in geen tijden een slachtoffer
van een nekschot tegengekomen.’ De Cock fronste zijn
wenkbrauwen.
‘Opmerkelijk. Ik meen dat wij wel eens een moord met een nekschot
hebben behandeld.’*
Vledder gebaarde.
* Zie De Cock en de smekende dood. ‘Dokter Rusteloos bekeek de wond met zichtbare afschuw.
Hij kwalificeerde een nekschot als het voorbeeld van een laffe
moord.’
‘Waarom?’
‘De dader is volgens hem zo’n labbekak, zo’n lafbek, dat hij bij
zijn daad het slachtoffer niet in de ogen durft te kijken.’ De Cock
snoof.
‘Moord is naar mijn mening altijd laf, op welke wijze hij ook wordt
gepleegd.’
Vledder boog zich iets naar voren. De vermoeidheid was uit zijn
gezicht weggetrokken. De jonge rechercheur keek weer helder uit
zijn ogen.
‘En hoe ben jij gevaren?’ vroeg hij belangstellend. De Cock
glimlachte.
‘Verrassend.’
‘Weet je al hoe de dader wist dat Richard van der Vaart tijdelijk
zijn intrek bij Greetje van Loenen had genomen?’ De Cock schudde
zijn hoofd.
‘Kees Haverkamp, de kastelein, vond die vraag totaal niet
interessant.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Hoezo niet?’
De Cock grijnsde.
‘Volgens het boerenverstand van Haverkamp lag het veel meer voor de
hand dat iemand simpelweg de woning van Bleke Greetje was
binnengestapt, daar een man had aangetroffen en die had
omgelegd.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zomaar?’ vroeg hij
ongelovig. ‘Ik bedoel, zonder enige aanleiding... zonder enig
motief?’
‘Haverkamp had er totaal geen moeite mee. Voor hem was het geen
mysterie. Hij gaf mij de dader op een presenteerblaadje.’ Vledder
grinnikte.
‘’t Is niet waar?’
‘Jawel! Kareltje.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wie is Kareltje?’
De Cock wreef even met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘De zeventienjarige zoon,’ declameerde hij
traag, ‘van onze
Greetje van Loenen.’
Vledder reageerde verrast.
‘Heeft ze een zoon?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Waarom kan dat niet? Volgens kastelein Haverkamp is het een
notoire drugsgebruiker, supercrimineel, niet meer inwonend, maar
schuifelt zo nu en dan bij zijn moeder binnen, jat haar
spaarcentjes en verdwijnt dan weer voor weken.’ De mond van Vledder
viel halfopen.
‘En die jongen zou...’
De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. De Cock trok zijn
schouders op.
‘Volgens Kees Haverkamp is die Kareltje een ettertje van het
zuiverste water, die ondanks zijn jeugdige leeftijd een strafblad
heeft van hier tot gunter, met onder meer gewapende overvallen.
Zelfs op klaarlichte dag.’
Vledder keek nadenkend voor zich uit.
‘Wij zijn er tot nu toe steeds van uitgegaan dat de moord op
Richard van der Vaart een doordachte daad is geweest, een zaak van
voorbedachten rade.’
De Cock knikte.
‘Met een min of meer redelijk motief.’
Vledder dacht na.
‘Het zou natuurlijk kunnen,’ sprak hij peinzend, ‘dat die Kareltje
op de bewuste avond de niet-afgesloten woning van zijn moeder is
binnengestapt en daar een halfnaakte man in een te krappe badjas
heeft aangetroffen.’
De Cock ademde diep.
‘Er zijn tal van scenario’s denkbaar over wat er zich tussen die
twee heeft afgespeeld.’
De grijze speurder zweeg even.
‘Heb jij bij ons onderzoek ter plekke de kleding van Richard van
der Vaart bekeken?’
Vledder keek zijn oude collega niet-begrijpend aan. ‘Kleding? Hij
was naakt. Hij had alleen die nauwe badjas van Bleke Greetje
aan.’
‘Jawel,’ zei De Cock, ‘maar zo, in die
nauwe badjas, heeft Greetje hem die avond niet uit het café
meegetroond.’ Vledder sloeg zijn hand voor zijn mond.
‘Stom. Hartstikke stom. Ik heb heel niet aan de kleding van Van der
Vaart gedacht,’ riep hij spijtig. ‘Ik had moeten beseffen dat hij
niet zo, in die badjas, was binnengekomen. Je hebt gelijk. De
kleding van het slachtoffer moeten we alsnog onderzoeken.’ Hij
zweeg even.
‘Misschien,’ ging hij verder, ‘heeft de zoon van Greetje bij zijn
zoektocht naar geld die kleding gevonden en heeft Richard van der
Vaart diefstal van zijn geld willen voorkomen.’ De Cock trok een
bedenkelijk gezicht.
‘Wij hebben in Greetjes woning geen sporen van een worsteling
gevonden. Er is volgens mij ook geen worsteling geweest. Richard
van der Vaart zat rustig in zijn fauteuil toen de dader achter zijn
rug de trekker van zijn revolver overhaalde.’ Vledder grijnsde.
‘Toch moeten wij Kareltje als verdachte niet uitsluiten. Heb jij
een achternaam?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die wist Haverkamp niet. Hij wist ook niet of Greetje van Loenen
ooit getrouwd is geweest. Maar uitgaande van de naam van zijn
moeder moet Kareltje in het Bevolkingsregister wel te vinden zijn.
En dan kunnen we zijn antecedenten verder natrekken.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘We kunnen voor inlichtingen toch ook rechtstreeks zijn moeder
benaderen.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Dat doe ik liever niet. Moeders zijn ten opzichte van hun zonen
onbetrouwbare getuigen.’
Vledder lachte.
‘Geloof me,’ grapte hij met een gemaakt stemmetje, ‘het is een
hartstikke lieve jongen. Daar zit geen kwaad bij.’
‘Precies.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich
ver naar voren en pakte de hoorn op. Hij trok een blocnote naar zich toe en maakte een paar aantekeningen.
Daarna legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem vragend aan.
‘Wie was dat?’
Vledder wees naar het toestel.
‘Iemand van de Rijkspolitie te Water. De fraaie Peugeot
vier-nul-zeven van Richard van der Vaart is vanmiddag uit het water
van het Amsterdam-Rijnkanaal opgevist.’
De ogen van De Cock lichtten op.
‘Prachtig. Waar is hij nu?’
Vledder keek op zijn blocnote.
‘De wagen is met een kraanwagen naar Amsterdam gebracht. Daar staat
hij nu op de binnenplaats van het Hoofdbureau van Politie uit te
lekken. We krijgen nog een proces-verbaal van de Rijkspolitie te
Water over de exacte vindplaats van het vehikel.’ De Cock staarde
even voor zich uit, stond toen van zijn stoel op en sjokte naar de
kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Waar gaan wíj heen?’ verbeterde hij de vraag. Vledder grijnsde
berustend.
‘Oké, waar gaan wíj heen?’
De Cock stak zijn rechtervuist omhoog en stak eerst één, toen twee
en vervolgens drie vingers op.
‘Drie dingen. We gaan eerst naar de Van Heemskerkstraat 705, de
woning van haar gildezuster Alida van der Werf, en pikken daar
Greetje van Loenen op. We nemen haar mee naar haar woning aan de
Haarlemmer Houttuinen en bekijken daar de kleding van Richard van
der Vaart. Daarna vragen we Bleke Greetje hoe het met haar
spaarcentjes is gesteld. We informeren terloops of ze nog relaties
onderhoudt met haar zoon Kareltje. Misschien wil ze hierover wel
iets kwijt.’ De grijze speurder spreidde zijn handen. ‘Zijn de
spaarcentjes van Greetje van Loenen nog intact en vinden we geld in
de kleding van Richard van der Vaart, dan daalt mijn belangstelling
voor zoon Kareltje naar het vriespunt.’ Vledder knikte begrijpend.
‘En dan?’
De Cock schoof zijn oude hoedje op zijn hoofd. ‘Gaan we naar het
Hoofdbureau van Politie en besnuffelen de Peugeot vier-nul-zeven
van Richard van der Vaart. Als Herman Gorredijk en Greetje van
Loenen ons de waarheid hebben verteld, dan vinden wij in zijn wagen
een korte witte broek, tennisschoenen, een witte polo, zijn
rijbewijs en andere legitimatiepapieren.’
Vledder keek hem bewonderend aan.
‘Je hebt goed nagedacht.’
De Cock grijnsde breed.
‘Daarom houd ik het al zo lang bij de recherche uit.’ Het was al
vrij laat toen de rechercheurs vanaf het Hoofdbureau van Politie
aan de Elandsgracht wegreden. Achter in de Golf lag in een
vuilniszak de natte tennisplunje van Richard van der Vaart.
De Cock bekeek het plastic mapje met het rijbewijs en verdere
autopapieren.
‘Het klopt allemaal. Richard van der Vaart heeft zich eerst
omgekleed voor hij zijn wagen in het water van het Amsterdam
Rijnkanaal liet rollen.’
Vledder grinnikte.
‘En Greetje van Loenen moet tijdens haar zoektocht in de kleding
van haar gast wel een paar duizend euro hebben gevonden, maar het
geheime zakje van zijn colbert heeft ze over het hoofd gezien.’
De Cock knikte.
‘Met zijn creditcard, een GoldCard en zijn giropas van de
Postbank.’
Vledder gniffelde.
‘En haar zoon Kareltje was een lieve, oppassende jongen met wie zij
nog regelmatig contact had. De jongen droeg haar naam, Van Loenen,
omdat zij met geen mogelijkheid een redelijke verwekker had kunnen
aanwijzen.’
De jonge rechercheur keek lachend opzij. ‘Hoe noem je zoiets?’
De Cock zuchtte.
‘Een bedrijfsongeval.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, begon Jan
Rozenbrand met zijn armen te zwaaien.
De Cock liep naar hem toe.
‘Doe je aan lichamelijke oefeningen?’
De wachtcommandant negeerde de vraag.
‘Waar zaten jullie?’
De Cock grinnikte.
‘Om dat uit te leggen heb ik minstens een halfuur nodig. Waarom
zwaaide jij?’
Jan Rozenbrand wees naar het plafond.
‘Boven zit al bijna een uur een vrouw op je te wachten.’
‘Heb je haar naam?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Jij moet haar kennen. Ze is al eens eerder bij je op bezoek
geweest.’
De Cock draaide zich zonder een verdere reactie om en liep de trap
op naar de tweede etage. Nagestaard door een verblufte Jan
Rozenbrand volgde Vledder.
Op de bank bij de toegangsdeur tot de grote recherchekamer zat
Arendje van Nijmegen. Ze droeg dezelfde rode cape met capuchon en
halfhoge rode laarsjes als bij haar eerste bezoek aan het bureau.
Toen ze De Cock in het oog kreeg, stond ze op en liep op hem
toe.
De oude rechercheur constateerde opnieuw dat Arendje van Nijmegen
een goedgebouwde, aantrekkelijke vrouw was. Ze had mooie, zacht
glanzende bruine ogen en hij was verrukt van haar kastanjebruine
haar dat prachtig golvend haar gezicht omlijstte.
‘Bij mijn thuiskomst vanavond,’ opende ze, ‘vertelde Barbara
Spaargaren, onze winkelhulp, dat u mij vanmorgen had willen
spreken.’
De Cock knikte.
‘Dat klopt.’
‘Weet u al iets?’
De Cock vatte haar bij de arm en leidde haar de grote
recherchekamer binnen. Op de stoel naast zijn bureau liet hij haar
plaatsnemen.
De Cock ging in zijn bureaustoel zitten en zuchtte een paar maal
omstandig voor hij het woord tot Arendje richtte. ‘Toen u de
vermissing van uw man meldde, zei u dat ik niet naar een levende
Richard van der Vaart behoefde te zoeken. Dat was volgens u een
zinloze bezigheid.’ Ze knikte.
‘Ik was,’ sprak ze strak, ‘en ben dat nog... overtuigd van zijn
dood.’
‘Gevoelsmatig?’
‘U hebt daarvoor geen bewijzen.’
‘Nee.’
De Cock nam een pauze van een paar seconden, liet zijn hoofd iets
zakken en trok zijn gezicht in een ernstige plooi. Daarna kwam hij
wat moeizaam uit zijn stoel overeind en stak haar zijn rechterhand
toe.
‘Ik... eh, ik,’ sprak hij somber, ‘moet u condoleren met de dood
van uw man.’
Arendje van Nijmegen drukte onbewogen zijn hand. Op haar gezicht
kwam geen spoor van schrik of verdriet. ‘U hebt hem gevonden?’
vroeg ze kil.
‘Gisteravond,’ zei De Cock.
‘Waar?’
De Cock ging weer zitten.
‘Echtelieden hebben vaak wonderlijke meningen over elkaar. U zei
mij dat ik inzake zijn vermissing niet in de richting van andere
vrouwen behoefde te zoeken.’
De vrouw toonde voor het eerst enige emotie. ‘En?’ vroeg ze
fel.
De Cock keek haar schattend aan.
‘Wij troffen uw man vrijwel naakt aan in de woning van een jonge
vrouw, die er... zoals dat wettelijk heet... een beroep of gewoonte
van maakt om mannen voor een plezierige nacht onderdak te
bieden.’
Arendje verschoof op haar stoel.
‘Heeft zij hem vermoord?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie sprak er over moord?’
In zijn stem trilde gespeelde verbazing. Arendje keek hem
verongelijkt aan.
‘U... eh, u zei toch dat Richard dood was?’ De Cock knikte.
‘Maar,’ antwoordde hij fi jntjes, ‘ik heb u niet verteld op welke
wijze hij de dood vond.’
Arendje boog zich iets naar hem toe.
‘Werd Richard vermoord?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Iemand schoot hem een kogel in zijn nek.’ De oude rechercheur
plukte aan het puntje van zijn neus en monsterde de reactie op het
gezicht van de vrouw. ‘Ik heb u tijdens uw melding van de
vermissing van uw man uitdrukkelijk gevraagd of er wellicht mannen
in uw omgeving waren die in Richard een hinderpaal zagen. U hebt
dat nadrukkelijk ontkend.’
Arendje van Nijmegen keek hem uitdagend aan. ‘En?’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit. ‘U loog,’ sprak hij
hard. ‘Er was wel degelijk een man die uw echtgenoot als een
hinderpaal zag. Een man die met u wilde trouwen en dreigde uw man
te vermoorden wanneer u niet binnen drie maanden van Richard ging
scheiden.’ Arendje kwam ineens wild van haar stoel overeind en
gilde. ‘Erik heeft het niet gedaan... Erik heeft het niet gedaan...
Erik...’
Ze herhaalde het als een echo.
De Cock keek haar onbewogen aan en wachtte rustig tot ze weer wat
tot bedaren was gekomen.
Na een poosje viel ze terug op haar stoel, legde haar hoofd op het
bureau van De Cock en huilde bitter. De
Cock keek naar haar schokkende rug en de tranen die vanaf haar
wangen op zijn bureau drupten. Hij had geen medelijden en voelde
ook niet de behoefte om een troostende hand op haar hoofd te
leggen.
Na enige tijd richtte Arendje van Nijmegen zich op. Ze bracht met
klauwende vingers haar kastanjebruine haren weer enigszins in
fatsoen en strekte haar rug. Haar gezicht stond strak. Tranen
hadden haar bruine ogen rood omrand en haar make-up verveegd. Ze
richtte haar blik op De Cock. ‘Richard is dus dood,’ stelde ze
rustig vast. ‘Gewoon weg. Hij existeert niet meer.’
De Cock keek haar zonder enig mededogen aan. ‘Ik heb het idee,’
reageerde hij scherp, ‘dat uw bittere tranen van zoeven niet
voortvloeiden uit verdriet om het verlies van uw man.’
‘U hebt gelijk,’ zei Arendje hoofdknikkend, ‘mijn tranen hadden
niets met het heengaan van Richard te maken. Ik huilde om mijzelf,
om mijn eigen situatie.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Sinds gisteravond bent u niet meer met Richard van der Vaart in de
echt verbonden. Zijn dood heeft u gescheiden. Hoe voelt dat? Als
een opluchting?’
Zijn stem droop van het sarcasme.
Arendje van Nijmegen antwoordde niet direct. ‘Richard,’ sprak ze na
enig nadenken, ‘was voor mij geen slechte man, geen boze of
weerbarstige echtgenoot. Integendeel. Ik heb veel liefde van hem
ontvangen. Vooral veel begrip en toewijding.’
Ze staarde zwijgend voor zich uit.
‘Ik ben niet in staat geweest,’ ging ze verder, ‘om hem veel liefde
terug te geven. Ik miste de passie, de hartstocht die hij niet bij
mij kon opwekken.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Toch liet u het huwelijk zonder enige emotie voortsluimeren. U
zocht geen oplossingen voor een betere verhouding tussen u en uw
man. En u wenste ook geen echtscheiding.’ Arendje trok haar
schouders op.
‘Ik durfde Richard niet onder ogen te komen om hem ronduit te
vertellen dat ik hem bij herhaling bedroog.’
‘Dat was laf.’
Ze knikte en haar kastanjebruine haar golfde mee. ‘Ik ontweek hem
de laatste jaren ook zo veel mogelijk. Ik probeerde uit zijn
nabijheid te blijven. Het was een vlucht... een vlucht om hem niet
te kwetsen.’
De Cock reageerde scherp.
‘Een vlucht om uw eigen genoegens na te jagen.’
‘Ook dat,’ zei ze zacht.
De Cock zocht een andere opening. Het uitdiepen van haar
huwelijksproblemen leidde naar zijn gevoel niet tot tastbare
resultaten.
‘Hoe dacht u over de manier waarop Richard van der Vaart zaken
deed?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Ook als zakenman was Richard geen uitblinker. Hij was te passief,
had te weinig dynamiek.’
De Cock strekte zijn hand naar haar uit. ‘Hebt u wel eens met uw
man over zijn manier van zakendoen gesproken?’
‘We hadden geen dialoog,’ zei Arendje mat. De Cock spreidde zijn
handen. De houding van de vrouw ergerde de oude rechercheur. Zijn
aanvankelijke sympathie voor haar verdween.
‘Toen Richard van der Vaart de zaak aan de Nieuwendijk niet naar uw
wensen beheerde,’ sprak hij scherp, ‘had u toch kunnen ingrijpen? U
had daar in plaats van uw passieve en weinig dynamische echtgenoot
een jonge energieke man kunnen aanstellen.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘Een stevige jongeman,’ vervolgde hij boosaardig, ‘die mogelijk
ook bereid en in staat was om uw wilde
hartstochten te bevredigen?’
De lichtbruine ogen van Arendje lichtten even fel op. ‘Dat is
immoreel.’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Immoreel? Hoe... eh, hoe dacht u uw eigen houding ten opzichte van
Richard van der Vaart te kwalifi ceren? Is dat moreel
verantwoord?’
Arendje negeerde de vraag. Ze legde haar handen in haar schoot en
staarde zwijgend voor zich uit. Eerst na ruim een minuut richtte ze
haar blik weer op De Cock.
‘Hoe... eh, hoe weet u,’ vroeg ze gespannen, ‘van de affaire tussen
mij en Erik?’
De Cock ontweek een rechtstreeks antwoord. ‘U hebt zojuist bij
herhaling geroepen: Erik heeft het niet gedaan. En nu vraagt u mij
hoe ik van uw affaire met Erik van Groesbeek weet. U hebt zelf al
het antwoord op uw vraag gegeven.’
Arendje van Nijmegen keek hem secondelang aan en schudde toen haar
hoofd.
‘U wist dat Erik mij een ultimatum had gesteld. Wanneer ik binnen
drie maanden geen verzoek tot echtscheiding had ingediend, zou hij
Richard vermoorden.’
De Cock knikte.
‘Dat wist ik.’
‘Hoe?’
‘Iemand heeft mij dat ingefluisterd.’
‘Wie?’
De Cock grinnikte.
‘Dat zeg ik u niet. Ik maak u er alleen op attent, dat het
ultimatum van drie maanden, dat Erik van Groesbeek u stelde,
gisteren afl iep... exact de dag van de moord op uw man.’ Arendje
schudde haar hoofd.
‘Erik heeft Richard niet vermoord.’
De Cock grijnsde.
‘Dat maakt op mij geen indruk. Dat heeft u al bij herhaling
geroepen.’
Arendje ademde diep.
‘Dat is zo. Ik weet zeker dat Erik Richard niet heeft vermoord.’ De
Cock keek haar schuins aan.
‘Waarop berust die zekerheid?’
Arendje glimlachte.
‘Ik was gisteren bij hem.’
‘De hele dag?’
‘Ja.’
‘Tot hoe laat?’
‘Tot middernacht.’
De Cock schamperde.
‘U vormt zijn alibi?’
‘Absoluut. Ik getuig voor zijn onschuld.’
‘Als enige?’
‘Ja.’
De Cock snoof.
‘Daar heb ik weinig vertrouwen in.’
Arendje maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat is uw zaak.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Erik van Groesbeek,’ sprak hij ernstig en met nadruk, ‘zou Richard
van der Vaart niet hebben vermoord als u in een scheiding had
toegestemd. Maar omdat u te laf was om de consequenties van uw
eigen gedrag te aanvaarden, liet u de termijn van het ultimatum
verstrijken zonder in te grijpen. U hebt de politie niet
gewaarschuwd wat er stond te gebeuren, en ik neem aan dat u ook uw
man niet hebt ingelicht dat zijn leven werd bedreigd.’ Arendje keek
hem aan. Haar gezicht zag bleek. ‘Dat heb ik wel.’
‘Wat?’
‘Richard ingelicht.’
‘Hoe?’
‘Ik heb hem gezegd dat zijn leven gevaar liep als hij in mijn
omgeving bleef.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Dat was niet helemaal eerlijk. Onvolledig. Niet meer dan een halve
waarheid.’
‘Inderdaad,’ zei Arendje, ‘onvolledig. Ik
had niet de moed om hem de hele waarheid te vertellen.’
De Cock boog zich met een ruk naar haar toe. ‘Hoe reageerde
Richard?’
‘Laconiek.’
De Cock voelde hoe de ergernis weer in zijn bloed kroop.
‘Laconiek,’ herhaalde hij ongelovig. ‘Hoe kan iemand laconiek
reageren op het bericht dat zijn leven in gevaar is? Het was voor
hem toch een verpletterende mededeling?’ Arendje van Nijmegen
knikte instemmend.
‘Dat was het.’
De Cock werd ongeduldig.
‘Vroeg Richard niet,’ sprak hij verbijsterd, ‘wat er feitelijk aan
de hand was... van waar en van wie dat gevaar was te duchten?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Hij zei alleen: Arendje, maak je geen zorgen. Ik verdwijn wel uit
je leven.’
De Cock keek haar ongelovig aan.
‘Meer niet?’
‘Nee.’
De oude rechercheur strekte zijn handen naar haar uit. ‘U hebt niet
gevraagd wat de plannen van Richard waren? Hoe hij uit uw leven zou
verdwijnen?’
‘Nee.’
De Cock zuchtte diep. Met moeite onderdrukte hij de woede die hem
naar de keel greep.
‘Zo, zo, zo,’ hakkelde hij onthutst, ‘zo ga je als mensen toch niet
met elkaar om?’
Arendje keek hem niet-begrijpend aan.
‘Ik heb zijn rug nagestaard,’ sprak ze onbewogen, ‘toen Richard van
mij wegliep.’
De Cock kwam bruusk uit zijn bureaustoel overeind. Een zenuwtrek
trilde over zijn rechterwang. Terwijl hij van zijn bureau
wegstapte, gebaarde hij naar Vledder.
‘Neem het over. Ik heb het gevoel dat ik naar het toilet moet om te
kotsen.’
De Cock ging naar de kantine en bestelde
een kroket. Toen die spetterend uit de olie kwam, ging hij in
een hoek van de kantine aan een leeg tafeltje zitten. Hij was kwaad
op zichzelf. De kroket smaakte hem niet en bleef half verorberd op
het servet liggen. De in het vak vergrijsde speurder begreep niet
waarom hij zich zo ver had laten gaan. Hij had vragen gesteld en
opmerkingen gemaakt die hij betreurde. Ze moesten, zo overwoog hij,
voor Arendje van Nijmegen kwetsend zijn geweest. Hij vroeg zich af
waar zijn onbeheerst gedrag uit voortkwam. Kwam het doordat hij het
gevoel had dat Arendje van Nijmegen loog? Kwam zijn gedrag voort
uit ergernis, dat hij niet in staat was geweest door die barrière
van leugens heen te breken? Een reeks van vragen tolde door zijn
hoofd. Was de reactie van Richard van der Vaart werkelijk zo
laconiek? Had hij werkelijk zonder enige uitleg begrepen dat zijn
leven gevaar liep als hij in de omgeving van Arendje van Nijmegen
bleef? Wist hij meer van haar gedrag en wilde hij die wetenschap
niet prijsgeven? Wat bedoelde Richard van der Vaart met: Arendje,
maak je geen zorgen, ik verdwijn wel uit je leven? Hoe wilde hij
verdwijnen? Behoorde het laten zinken van zijn auto in het
Amsterdam Rijnkanaal tot die verdwijntruc? Wat ging er mis? Toen De
Cock meende zich voldoende in bedwang te kunnen houden en weer
beschikte over de discipline om de draad op te nemen, slofte hij
terug naar de grote recherchekamer. Vledder, die achter het bureau
van De Cock was gaan zitten, stond op en liep naar zijn eigen
bureaustoel. De oude rechercheur nam weer plaats. Hij keek naar
Arendje van Nijmegen. Vledder had haar kennelijk tijd en
gelegenheid gegeven om haar make-up op orde te brengen. Ze zag er
weer verzorgd uit. De Cock schonk haar zijn beminnelijkste
glimlach. ‘Ik ben tot de conclusie gekomen,’ sprak hij vriendelijk,
‘dat ik mij vanavond ten opzichte van u niet behoorlijk heb
gedragen. Ik heb vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die ik
achteraf betreur.’
Om de lippen van de vrouw gleed een zoete lach. ‘Ik heb uw vragen
en opmerkingen,’ sprak ze zacht, ‘niet als onbehoorlijk
ervaren.’
De Cock hield zijn gevouwen handen
omhoog.
‘Het doet mij deugd dat te horen,’ sprak hij geroerd. ‘Ik heb mij
daarover zorgen gemaakt.’
Arendje liet haar hoofd iets zakken.
‘Dat pleit voor u.’
De Cock nam een kleine pauze.
‘Om de draad weer op te pakken... u was gisteren de gehele dag in
het gezelschap van Erik van Groesbeek?’
‘Ja.’
‘Waar?’
‘Bij hem thuis.’
‘En dat is?’
Arendje keek met een ruk op.
‘U wilt zijn adres?’
‘Inderdaad.’
‘Om hem te arresteren?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik arresteer geen onschuldige mensen.’
Arendje zuchtte diep.
‘Erik heeft gedreigd dat hij Richard zou vermoorden. Dat is geen
punt. Die bedreiging geef ik toe. Ik heb geprobeerd om Erik tot
andere gedachten te brengen. Ik wilde mijn relatie met hem gewoon
voortzetten, zonder van Richard te scheiden.’
‘Dat lukte niet?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Hij wilde per se een huwelijk.’
‘Desnoods met een moord op zijn geweten.’ Arendje sloeg haar handen
voor haar hoofd. ‘Dat klinkt bezopen. Dat besef ik. Ik heb ook
gezegd: wat heb ik aan jou als jij voor moord de gevangenis in
gaat?’ Ze verschoof iets op haar stoel.
‘Richard,’ ging ze verder, ‘is vermoord, en nog wel op de dag dat
het ultimatum van Erik afl iep. Ja, ik vind het van u als
rechercheur een heel redelijke gedachte om aan te nemen dat Erik
inderdaad Richard om het leven heeft gebracht. Daar kan ik mee
leven.’
Arendje ademde diep.
‘Maar het is niet waar,’ riep ze
geëmotioneerd. ‘Erik heeft Richard niet vermoord. Ik wist wat voor
dag het gisteren was, de dag van Eriks ultimatum. Hoewel ik er in
mijn hart van overtuigd was dat Erik nooit in staat zou zijn om een
moord te plegen, was ik er niet gerust op. Ik beken die twijfel.
Daarom ben ik gistermorgen al heel vroeg naar zijn woning gegaan.
Erik lag nog in bed. Ik ben bij hem in bed gekropen en heb hem de
hele verdere dag vrijwel letterlijk aan mij vastgeketend.’ De Cock
wreef met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht. ‘U bent zijn
alibi.’
‘Absoluut. Zeker. En God is mijn getuige.’ De Cock negeerde de
opmerking.
‘Zijn adres?’
Arendje weifelde even.
‘U... eh, u arresteert geen onschuldige mensen... hebt u
gezegd.’
De Cock knikte.
‘Maar ik mag toch bij Erik van Groesbeek wel uw verklaring verifi
ëren?’
Arendje van Nijmegen boog haar hoofd, met tegenzin kwam het
eruit.
‘Middenweg 1310, de tweede etage.’ Ze tastte in een zakje van haar
rode cape. ‘Hier hebt u de sleutel.’ De Cock nam de sleutel aan en
hield zijn blik secondelang op haar gericht.
‘Mocht de moord op Richard van der Vaart ooit tot een rechtszitting
komen en u wordt als getuige gedagvaard, dan zal de rechter u manen
om de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.’
Arendje streek met haar handen over haar kastanjebruine lokken.
Daarna rechtte ze haar rug, trok haar gezicht in een ernstige plooi
en zei:
‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’
Toen Arendje in haar rode cape met
capuchon en op haar halfhoge rode laarsjes bij het bureau van De
Cock was weggestapt en de deur van de grote recherchekamer achter
zich had gesloten, keek de jonge Vledder zijn oudere collega met
lichte verwondering aan.
‘Je liet haar gewoon gaan.’
Zijn stem trilde van onzekerheid.
‘Ik zag geen andere mogelijkheid,’ was het antwoord van De
Cock.
Vledder snoof.
‘Ze heeft niet eens gevraagd of ze haar vermoorde man nog een keer
mocht zien. Die vrouw is gewoon blij dat hij er niet meer is.’
‘Jij had haar willen vasthouden?’
‘Ja.’
De Cock zuchtte.
‘Op basis waarvan,’ verdedigde hij zich, ‘had ik haar moeten
aanhouden? Medeplichtigheid aan moord, mededaderschap? Dat zit er
gewoon niet in. Ik heb nog even aan een omissiedelict gedacht.’
Vledder trok zijn gezicht in een vragende grijns. ‘Wat is een
omissiedelict?’
De Cock glimlachte.
‘Het nalaten of verzuimen.’
‘Van wat?’ Vledder wist dat De Cock met een uitgebreide uitleg zou
komen en keek zijn leermeester geïnteresseerd aan. De Cock gebaarde
voor zich uit.
‘Ik zal je een voorbeeld geven. Een man valt in het water van de
gracht. Hij roept om hulp, want hij kan niet zwemmen. Jij hoort
zijn hulpgeroep en je weet dat aan een nabije brug een reddingboei
hangt en je verzuimt om die man de boei toe te werpen. Wanneer de
man verdrinkt, heb jij je schuldig gemaakt aan een
omissiedelict.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘Hoe had je dat op Arendje willen toepassen?’ De Cock zwaaide.
‘Arendje van Nijmegen kende de bedreigingen, die Erik van Groesbeek
had uitgesproken. Wettelijk was ze verplicht om het toekomstige
slachtoffer te waarschuwen voor het gevaar dat hij liep. Als ze dat
zou hebben nagelaten, dan kon ze worden vervolgd voor een
omissiedelict.’
Vledder grijnsde.
‘En ze zegt dat ze haar man heeft gewaarschuwd.’ De Cock knikte
gelaten.
‘Uiterst summier.’
Vledder boog zich iets naar voren.
‘Wat doen we tegen Erik van Groesbeek?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘We zullen die man moeten verhoren. Uiteraard. Maar als Arendje bij
haar verklaring blijft, dan heeft hij een rotsvast alibi.’
‘Jij gelooft haar?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Haar verhaal klonk naar mijn gevoel uiterst geloofwaardig. Ik kan
niet anders zeggen. Dat ze uitgerekend op de dag dat het ultimatum
afl iep naar Erik toeging en bij hem bleef, was een vondst.’
Vledder keek zijn leermeester schuins aan. ‘De waarheid?’
De Cock ademde diep.
‘Ik heb haar op een subtiele manier op het gevaar van een meineed
gewezen.’
Vledder lachte vrolijk.
‘Het was inderdaad knap wat je deed en Arendje riep wel erg vlot:
zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ De Cock grinnikte.
‘Je hebt gelijk. Ze had er geen enkele moeite mee. De jubelende
toon waarop ze die woorden uitsprak. Het leek wel een
juichkreet.’
De grijze speurder zweeg even.
‘Ik moest denken,’ ging hij verder, ‘aan
een zin, die ik eens in een rechtbankverslag las. Daar stond
letterlijk over een getuige: de man loog met het gemak waarmee een
politieman de eed afl egt.’
Vledder lachte.
‘Niet vleiend voor ons politiemensen.’
‘Zeker niet. Er zijn meer van die grapjes waarin onze
betrouwbaarheid in twijfel wordt getrokken. Wat denk je van deze:
als een hond als puppy al een worst steelt, wordt het later een
goede politiehond.’
De jonge rechercheur reageerde niet. Hij staarde nadenkend voor
zich uit.
‘Alles overwegend,’ sprak hij traag, ‘vind ik haar maar een vreemde
tante, die... eh, die Arendje van Nijmegen. Als later zou blijken
dat zij haar man zelf heeft vermoord, dan zou mij dat niet eens
verbazen.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Hoe kom je tot deze ontboezeming?’
Vledder wees naar de vloer.
‘Toen jij beneden in de kantine was, heb ik een poosje met Arendje
zitten babbelen. Geen echt verhoor. Dat laat ik liever aan jou
over. Maar over wat ze nu van plan was na de dood van haar
man.’
‘En?’
‘Trouwen met Erik van Groesbeek.’
De Cock grijnsde.
‘Trouwen?’
Vledder knikte.
‘Na een redelijke periode van rouw.’
De Cock gniffelde.
‘Rouw? Ze heeft geen traan gelaten over haar dode echtgenoot.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ze sprak over een gepaste periode van rouw.’
‘En dan?’
‘Erik van Groesbeek als energieke vervanger van Richard van der
Vaart laten optreden om een frisse wind door de zaak te laten waaien, zodat die na vele jaren eindelijk
weer winstgevend
werd.’
‘En Barbara Spaargaren... de trouwe hulp?’
‘Weg.’
De Cock reageerde verrast.
‘Weg?’ vroeg hij ongelovig.
Vledder knikte.
‘Dat stoffi ge relikwie, zoals Arendje haar noemde, moest
plaatsmaken voor een paar frisse jonge meiden om wat schwung aan de
zaak te geven.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Verschrikkelijk. Barbara Spaargaren zal niet makkelijk iets anders
kunnen vinden. Ze is niet zo jong meer. Onder de regie van Richard
van der Vaart heeft dat mens altijd zo haar best gedaan.’
Vledder grijnsde.
‘Arendje was onverbiddelijk.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik had verwacht dat zij de winkel aan de buurman, Herman
Gorredijk, zou verkopen en zich uit zaken zou terugtrekken. Dat
leek mij een redelijke optie in haar situatie.’ Vledder schudde
zijn hoofd.
‘Ik heb haar uitgelokt om daar iets over te zeggen.’
‘En?’
Vledder lachte.
‘Hem heb ik niet meer nodig, zei ze grinnikend. Toen ik haar vroeg
waarvoor ze Herman Gorredijk in het verleden dan wel nodig had,
begon ze te lachen. Waarvoor, vroeg ze toen, heeft een vrouw een
man nodig?’
De jonge rechercheur maakte een grimas.
‘Ik ben er verder niet op ingegaan, maar ik kreeg stellig de indruk
dat zij een verhouding met Gorredijk heeft gehad.’ De Cock
knikte.
‘Zoiets liet Herman Gorredijk zelf ook al doorschemeren.’ De oude
rechercheur stond van zijn stoel op en liep naar de kapstok.
Vledder keek hem na.
‘Waar ga je heen?’
Op het gezicht van de grijze speurder kwam een expressie van totale
verrukking.
‘Naar Smalle Lowietje.’
Vledder draaide zijn bureaustoel en sprong er bijna uit. ‘Jouw
dorstige keel,’ zei hij toen hij naast De Cock stond, ‘snakt naar
het fl uweel van een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het wereldje van de
penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, zwaaide al meer dan een
kwarteeuw met milde hand de scepter in het schemerig intieme
lokaaltje, dat hij vol trots als ‘mijn etablissement’
betitelde.
Toen de rechercheurs binnenstapten, begroette hij hen uitbundig.
Hij schudde De Cock hartelijk de hand. Op het miezerige
muizensmoeltje lag een zachte glans van vertedering. Smalle
Lowietje was bijzonder op de grijze speurder gesteld... een
genegenheid die door De Cock soms schaamteloos werd uitgebuit.
De Smalle wuifde joviaal in de richting van de tapkast. ‘Ik ben
blij u weer te zien,’ riep hij vrolijk. ‘Nog steeds in dienst?’
De Cock keek de caféhouder niet-begrijpend aan. ‘Hoezo? Nog steeds
in dienst?’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Dacht je dat ze mij
inmiddels wegens handel in blanke slavinnen hadden ontslagen?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Zo bedoel ik het niet,’ sprak hij afwerend. ‘Maar politiemensen
worden tegenwoordig al ontslagen als ze een keer met een kwade blik
in hun ogen naar een crimineel hebben gekeken.’ De Cock hees zich
op een kruk.
‘Terecht,’ reageerde hij grijnzend. ‘We moeten de troetelkinderen
van onze van liefde overvloeiende overheid in bescherming nemen
tegen arbeidsdriftige rechercheurs. Als je die kerels hun gang laat
gaan, houden we in ons land geen crimineel meer over.’
Smalle Lowietje keek hem wantrouwend aan. ‘Je meent het?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
‘Ik word ervoor betaald om te allen tijde de waarheid te spreken.’
Smalle Lowietje lachte.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten dook hij aalglad onder te tapkast en
kwam overeind met een fl es verrukkelijke Franse cognac Napoleon,
die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Hij zette drie
diepbolle glazen op de bar. In de ceremonie dronk Smalle Lowietje
altijd een glaasje mee. Klokkend schonk hij in. ‘Druk aan de
Kit?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘De misdaad kent geen
vijfdaagse werkweek,’ antwoordde hij vlak. ‘En van atv-dagen heeft
men nooit gehoord.’ Voorzichtig nam hij zijn glas op, warmde het in
de kom van zijn hand en nam een slokje. Met gesloten ogen liet hij
de cognac door zijn keel glijden. Begeleid door een zoete zucht
zette hij zijn glas weer voor zich op de bar neer.
‘Dit, Lowie,’ sprak hij op plechtige toon, ‘zijn van die schaarse
momenten in het leven, die mij met de misdaad verzoenen.’ De
tengere caféhouder glimlachte.
‘Proost.’
De Cock nam nog een teugje van zijn cognac. ‘Ken jij ene Kareltje?’
vroeg hij zonder zijn glas neer te zetten. Smalle Lowietje keek hem
vragend aan.
‘Dat jochie van Bleke Greetje?’
‘Precies... ken jij hem?’
De caféhouder knikte.
‘Een vies, goor, groezelig jochie. Zwaar aan de drugs, besteelt
zijn moeder, besteelt eenieder die in zijn buurt komt.’
‘Tot een moord in staat?’
Smalle Lowietje nam even bedenktijd en schudde toen zijn hoofd.
‘Daar is hij nog niet aan toe. Te schijterig. Misschien in de
toekomst.’
De Cock grijnsde.
‘Kareltje in de opbloei.’
Smalle Lowietje gromde.
‘Ik heb mij laatst eens kwaad gemaakt.’
‘Hoezo?’
‘Ik ken Bleke Greetje nog uit de tijd dat ze hier op de Wallen zat.
Toen Kareltje voor de zoveelste keer een beroving had gepleegd,
vroeg ze of ik eens de rechtszitting wilde bijwonen. Ze moesten, zo
vond Greetje, Kareltje maar eens een fl ink poosje opsluiten.’
‘Ben je geweest?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ik maakte mij in de rechtszaal woest op de advocaat, de verdediger
van Kareltje. Zo’n melkmuil met een verschoten spijkerbroek onder
zijn toga. Die hemelde Kareltje op tot een complete heilige,
gewassen en verschoond, klaar voor de hemelvaart.’
‘En daar maakte jij je kwaad over?’
Over het gezicht van Smalle Lowietje gleed een grijns. ‘Die
rechters trapten in het verhaal van die advocaat. Ze kweken
tegenwoordig crimineeltjes. Binnen een maand was Kareltje weer vrij
en pleegde zijn volgende beroving.’
‘Voor je gemoedsrust, Lowie: ga niet meer naar rechtszittingen.’ De
Cock tikte tegen zijn glas.
‘Schenk nog eens in, Lowie,’ vroeg hij vriendelijk. Smalle Lowietje
gehoorzaamde met de welwillendheid van een kastelein.
‘Heb jij iets tegen Kareltje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘In de woning van zijn moeder hebben wij een vermoorde man
aangetroffen. Zo kwam Kareltje in het vizier.’ Smalle Lowietje
schudde zijn hoofd.
‘Bleke Greetje, arme meid,’ sprak hij droevig, ‘ook niet voor het
geluk geboren.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Heb jij ooit van ene
Erik van Groesbeek gehoord?’ Smalle Lowietje trok een bedenkelijk
gezicht. ‘Ik ken hem wel. Hij kwam vroeger wel eens in mijn
etablissement. De laatste jaren is hij een beetje uit het beeld
verdwenen.’
‘Woonde hij hier in de buurt?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Ik meen in de Lange Niezel. Maar waar hij tegenwoordig uithangt,
weet ik niet. Er wordt gefluisterd dat hij liquidaties regelt.’ De
Cock liet bijna het glas uit zijn handen vallen. ‘Liquidaties?’
Smalle Lowietje trok zijn smalle schouders op. ‘Ik weet niet of het
waar is. Er gaan geruchten dat men bij hem liquidaties kan
bestellen. Hij verzamelt inlichtingen... in welke wagen het
toekomstige slachtoffer rijdt... kenteken... de routes die hij of
zij gewoonlijk volgt... en dan laat hij een paar jongens uit
Joegoslavië overkomen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Die jatten hier een snelle motor, wachten het slachtoffer op en
jagen hem, liefst op klaarlichte dag, een stel kogels in zijn lijf.
Daarna verdwijnen ze uit ons land. Betaling volgt na doeltreffend
handwerk.’
Met de behaaglijke tinteling van twee bodempjes cognac in hun maag
verlieten de rechercheurs het kleine café van Smalle Lowietje aan
de Barndesteeg en slenterden vanaf de Oudezijds Achterburgwal naar
het Oudekerksplein.
Er viel nog steeds een fijne motregen. Het water drupte van de
bomen op de daken van de geparkeerde auto’s aan de wallenkant. De
nattigheid deed aan de business geen afbreuk. Drommen behoeftigen
schoven langs de etalages met meisjes in zachtroze belichting.
Vledder blikte opzij.
‘Wat doen we met het verhaal van Smalle Lowietje?’
‘Welk verhaal?’
‘Over de activiteiten van Erik van Groesbeek als bemiddelaar bij
liquidatiemoorden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is niets voor ons. Op het Hoofdbureau van Politie huist een
hele groep van rechercheurs die zich met dat soort liquidaties
bezighoudt. Ik zal morgen eens met commissaris Buitendam overleggen
hoe wij onze informatie naar die groep doorspelen.’ Vledder keek
hem verrast aan.
‘Geeft dat problemen?’
‘Waarschijnlijk.’
Op het moment dat de rechercheurs vanuit de Enge Kerksteeg naar de
Warmoesstraat liepen, bleef een man voor de grijze speurder
staan.
‘U bent rechercheur De Cock?’
‘De Cock met ceeooceekaa,’ reageerde de grijze speurder vrijwel
automatisch.
De man glimlachte.
‘Mijn naam is Gerard van der Veer. Ik ben de enige zoon van Charles
van der Veer, die na de dood van mijn moeder met Arendje van
Nijmegen trouwde.’
‘Aangenaam.’ De Cock moest deze verrassende mededeling even
verwerken.
Van der Veer duimde over zijn schouder.
‘De wachtcommandant van het politiebureau zei dat u niet aanwezig
was. In de boeken van Baantjer lees ik altijd dat u om deze tijd
wel eens een bezoek brengt aan het café van Smalle Lowietje.’
De man grinnikte. ‘Ik dacht, laat ik het eens proberen. Misschien
tref ik hem.’
‘U hebt hem getroffen,’ sprak De Cock triomfantelijk. Van der Veer
liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik hoop,’ sprak hij wat timide, ‘dat
u even tijd hebt om naar mij te luisteren, voor... eh, voor er in
deze affaire nog een slachtoffer valt.’
De Cock nodigde Gerard van der Veer uit om hem te volgen naar het
politiebureau aan de Warmoesstraat. Daar nam hij hem mee de trap op
naar de tweede etage. In de grote recherchekamer wierp de oude
rechercheur zijn natte hoedje met opmerkelijke precisie aan een
haak van de kapstok. Daarna wurmde hij zich uit zijn regenjas,
vatte zijn bezoek bij de schouder en liet de man op de stoel naast
zijn bureau plaatsnemen.
De Cock ging zitten en keek hem onderzoekend aan. Hij schatte hem
op achter in de twintig, wellicht iets ouder. De man zag er
verzorgd uit. Hij had een regelmatig gevormd ovaal gezicht en
zacht golvend donker haar. Zijn iets
geloken lichtblauwe ogen
gaven aan zijn gezicht een wat dromerige expressie. De Cock
glimlachte.
‘Als ik u zo-even op straat goed heb gevolgd,’ opende hij, ‘dan
sprak u de volgende woorden: voor er in deze affaire nog een
slachtoffer valt.’
‘Dat is juist,’ sprak Van der Veer met een knik. ‘Wat bedoelt u met
“deze affaire”?’
Van der Veer keek de oude rechercheur wat verward aan. ‘De moord op
Richard van der Vaart. Die moord hebt u toch in behandeling?’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
‘Hoe weet u van die moord?’
‘Barbara Spaargaren heeft mij vanmiddag op mijn kantoor aan de
Elandsgracht bezocht. Ze heeft mij verteld van het verdwijnen van
Richard van der Vaart en zijn gewelddadige dood in de woning van
een dame van lichte zeden. Ze zei mij ook dat u het onderzoek
leidde.’
De Cock keek hem vragend.
‘Waarom ging Barbara naar u? Wat is de relatie? Bestaat er
verwantschap? Kent u haar?’
Gerard van der Veer knikte.
‘Ik ken haar feitelijk al mijn hele leven. Praktisch vanaf mijn
geboorte. Ze paste vaak op mij wanneer mijn ouders ergens heen
gingen.’
‘Ze was in dienst bij uw vader?’
‘Ja.’
‘Uw vader bestierde aan de Nieuwendijk hier in Amsterdam een zaak
in huishoudelijke artikelen?’
‘Precies. Samen met mijn moeder heeft hij die zaak met hard werken
opgebouwd. Hun eerste hulp was Barbara Spaargaren. Enige jaren
later gevolgd door een tweede hulp, Richard van der Vaart.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Het huidige slachtoffer.’
‘Begrijpt u dat ik geïnteresseerd ben,’ zei Gerard van der Veer met
een glimlach. ‘Ik heb Richard van der Vaart goed gekend.’ De Cock knikte.
‘Wat heeft Barbara Spaargaren u verteld?’ Van der Veer zuchtte.
‘Barbara was totaal overstuur. Ze kon aanvankelijk geen woord
uitbrengen. Arendje van Nijmegen, zo vernam ik uiteindelijk, was
ongeveer een uur daarvoor samen met een vreemde man de zaak aan de
Nieuwendijk binnengekomen. Ze had die man aan Barbara voorgesteld
als Van Goedbeek of zoiets, die volgens Arendje per ingang van
direct de leiding van de zaak zou overnemen. Tegelijk deelde ze
Barbara mee, dat zij met ingang van de volgende maand was
ontslagen.’
‘Verschrikkelijk.’
Van der Veer knikte.
‘Inderdaad, verschrikkelijk. Zo kwam het ook bij mij over. Barbara
Spaargaren heeft heel veel voor mijn vader en moeder gedaan. Ze
heeft de zaak mee helpen opbouwen. Het gaat dan ook niet door.’
De Cock reageerde verrast.
‘Wat niet?’
‘Dat ontslag.’
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Hoe wilt u dat voorkomen?’
Gerard van der Veer tikte met een kromme wijsvinger op zijn
borst.
‘Die zaak is van mij!’
‘Welke zaak?’
‘Die aan de Nieuwendijk.’
De Cock keek hem ongelovig aan.
‘Van u?’
‘Ik heb de zaak geërfd,’ zei de jonge man en pauzeerde even voor
het effect van zijn woorden. ‘Toen mijn moeder stierf heeft mijn
vader dat bij testament vastgelegd. Een paar jaar na de dood van
mijn moeder is mijn vader onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met
Arendje van Nijmegen. Bij die voorwaarden is duidelijk beschreven
dat ik de zaak aan de Nieuwendijk in Amsterdam in eigendom
houd.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Hoe kwam Arendje dan aan het beheer over
de zaak?’
Gerard van der Veer grijnsde.
‘Dat heeft vader zijn speeltje toegestaan.’ De Cock fronste zijn
wenkbrauwen.
‘Speeltje?’
Van der Veer glimlachte.
‘Zo noemde mijn vader zijn Arendje heel openlijk: zijn speeltje.
Nou, zijn speeltje wilde graag wat omhanden hebben en omdat Barbara
Spaargaren en Richard van der Vaart gewoon als bedienden in de zaak
werkten, kon dat zo doorgaan. Ik was te jong om daar een oordeel
over te hebben.’
‘Is dat ergens beschreven?’
Van der Veer schudde zijn hoofd.
‘Begrijpt u mij goed. Ik had ook toen ik ouder werd geen enkele
belangstelling voor de zaak. Ik heb mij in de handel van juwelen
gestort en dat is heel wat lucratiever dan huishoudelijke
artikelen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Sinds de dood van uw vader is er nooit iets veranderd?’
‘Nee.’
‘Wanneer trouwde Arendje van Nijmegen met Richard van der
Vaart?’
Van der Veer spreidde zijn handen.
‘Een jaar of twee na de dood van mijn vader. Het was voor het
gewezen speeltje van mijn vader, zo vermoed ik, een pure
noodoplossing.’
‘Hoezo?’
Van der Veer zwaaide geëmotioneerd.
‘Ze bracht er niets van terecht. Ze stapelde de ene stommiteit op
de andere. Toen de zaak bijna failliet was, is ze met Richard
getrouwd.’
De Cock glimlachte.
‘Die zette de zaak in de trant van uw vader voort en vermeed
stommiteiten.’
‘Precies. Richard en Barbara vormden een geslaagd duo.’ De Cock
ademde diep.
‘Richard werd vermoord.’
Van der Veer knikte.
‘Volgens Barbara Spaargaren bedroog Arendje haar man voortdurend.
Uitdagend zelfs, bijna openlijk. Ze wilde van Richard af. Barbara
is er heilig van overtuigd dat Arendje bij de moord op haar man is
betrokken.’
‘Hoe?’
‘Geen idee.’
‘Bewijzen. Hebt u aanwijzingen?’
Van der Veer schudde zijn hoofd.
‘Die heeft Barbara niet. Het is zuiver gevoelsmatig, een in de tijd
gegroeide overtuiging. Voor mij hoeft ze ook geen bewijzen of
aanwijzingen te hebben. Ik neem het gedachtegoed zonder meer van
haar over.’
De Cock keek de man onderzoekend aan.
‘U gelooft zelf ook dat Arendje bij de moord op haar man betrokken
is?’
‘Absoluut. Ik zal Arendje inpeperen dat zij niet langer het beheer
over mijn zaak heeft. Dat beheer draag ik over aan Barbara
Spaargaren.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Ik herhaal, u zei tijdens uw introductie op straat: voor er in
deze affaire nog een slachtoffer valt. Wie zou volgens u in deze
affaire het volgende slachtoffer zijn?’
Van der Veer glimlachte.
‘Dat lijkt mij nogal duidelijk.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Mij niet.’
‘Barbara Spaargaren, wie anders?’ Van der Veer keek De Cock
overtuigend aan. ‘Arendje van Nijmegen wil nadat zij zich van haar
echtgenoot heeft ontdaan, ook de andere oudgediende van de zaak
laten verdwijnen, zodat zij met haar nieuwe vriend de volledig
heerschappij over de zaak verkrijgt.’ De oude rechercheur liet het
idee op zich inwerken, maar reageerde niet.
Gerard van der Veer stond van zijn stoel op. ‘Ik ben blij dat ik de
gelegenheid heb gekregen om even openhartig met u te praten.’
Hij strekte zijn rechterhand uit naar De
Cock.
‘Iedereen zegt dat u een talentvol rechercheur bent. Bewijzen tegen
de sluwe, gewetenloze vrouw die Richard vermoordde, vindt u wel,
ook zonder medewerking van onze... mijn Barbara Spaargaren.’
Toen De Cock de volgende morgen zo goed
als op tijd de grote recherchekamer binnenstapte, zat Vledder
achter zijn computer. De slanke vingers van de jonge rechercheur
raasden over het toetsenbord. Hij keek pas op toen De Cock
tegenover hem in zijn bureaustoel zonk.
‘Ik ben bezig met een verslag van onze ervaringen van gisteren,’
legde hij uit. ‘Een hele klus.’
‘Dat geloof ik graag.’
‘Terwijl ik daarmee bezig was,’ zei Vledder zorgelijk, ‘stuitte ik
op het verhaal van Smalle Lowietje over de activiteiten, de
geruchten over de activiteiten van Erik van Groesbeek.’ De Cock
knikte.
‘Je bedoelt dat verhaal dat men bij hem op een simpele manier
liquidatiemoorden kan bestellen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat heb ik niet in mijn verslag opgenomen.’
‘Natuurlijk niet!’ sprak De Cock geschrokken. Vledder trok zijn
wenkbrauwen op.
‘Maar het is toch een belangrijk gegeven?’ De Cock knikte met een
ernstig gezicht.
‘Belangrijk genoeg. Het loopt de laatste jaren de spuigaten uit.
Amsterdam lijkt wel het Chicago in de jaren twintig tijdens de
Amerikaanse Prohibition Act – de omstreden drooglegging van Amerika
in 1920 – met beruchte fi guren zoals de gangster Al Capone.’
‘Zo erg?’
De Cock knikte.
‘Het begint erop te lijken. Ik hoop dat ik straks met onze
commissaris Buitendam tot een vruchtbare gedachtewisseling kan
komen.’
Hij zweeg even met samengeperste lippen. ‘Bedenk,’ sprak hij
bedachtzaam, ‘dat het verhaal afkomstig is van Smalle Lowietje. Het
was, zoals altijd bij hem, een vertrouwelijke mededeling. Ik heb zo’n vertrouwelijke mededeling
van
Smalle Lowietje nooit aan de openbaarheid prijsgegeven. De tengere
caféhouder is er ook van overtuigd dat ik dat nooit zal doen. Dat
is de basis van ons wederzijds vertrouwen.’ De oude rechercheur
stond op.
Vledder schoof zijn toetsenbord iets opzij. ‘Waar ga je heen?’
‘Naar Buitendam.’
De jonge rechercheur grijnsde.
‘Ik wens je veel sterkte.’
Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het
politiebureau aan de Warmoesstraat, keek vanachter zijn bureau met
een geamuseerde blik naar de grijze speurder. ‘Jij, De Cock,’ sprak
hij geaffecteerd, ‘wilt mij persoonlijk iets vragen?’
De oude rechercheur knikte.
‘Ik heb uw hulp nodig.’
Commissaris Buitendam grinnikte.
‘Dat is, meen ik, voor het eerst in jouw lange carrière dat jij
steun zoekt bij je superieuren.’
De Cock knikte.
‘Met pijn in mijn hart.’
Buitendam lachte vrijuit.
‘Steek van wal,’ sprak hij joviaal.
De Cock zette zijn benen iets uit elkaar. Zo voelde hij zich
sterker, letterlijk beter in evenwicht.
‘Op het Hoofdbureau van Politie,’ opende hij voorzichtig, ‘is een
groep rechercheurs belast met het onderzoek naar de zogeheten
liquidatiemoorden.’
Buitendam knikte.
‘Inderdaad. Die is er.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Wie is de man die de leiding over die groep heeft?’ Buitendam
knikte opnieuw.
‘Collega-commissaris Van Wageningen. Richard van Wageningen.’
‘U kent hem goed?’
Commissaris Buitendam plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Vrij
redelijk. Ik kan goed met hem overweg. Het is een geschikte
vent.’
De Cock zuchtte.
‘Mij is iets ter ore gekomen over een man, van wie wordt
gefluisterd dat hij opdrachten voor het uitvoeren van
liquidatiemoorden accepteert.’
Commissaris Buitendam spreidde zijn handen. ‘Zet het op papier, De
Cock,’ sprak hij opgetogen, ‘dan zorg ik ervoor dat jouw
proces-verbaal op het hoofdbureau bij mijn collega Van Wageningen
belandt.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil wel dat mijn gegevens bij commissaris Van Wageningen
terechtkomen, maar ik zet niets op papier.’ Buitendam keek hem
verbaasd aan.
‘Waarom niet?’
‘Ik weet precies wat er dan gebeurt. Ik krijg na enige dagen het
procesverbaal terug met de opdracht om mijn tipgever met zijn naam
en adres nader te verhoren. En dat wil ik onder alle omstandigheden
voorkomen.’
‘Wat wil je dan?’
De Cock strekte zijn rechterhand naar de commissaris uit. ‘Ik wil
mijn wetenschap aan u vertrouwelijk prijsgeven, onder de voorwaarde
dat u ervoor zorgt dat mijn mededeling bij de juiste persoon
terechtkomt. Zonder dat mijn naam wordt genoemd.’ Er kwamen blosjes
op de wangen van Buitendam. Hij schudde zijn hoofd.
‘Daar begin ik niet aan.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dan houdt alles op.’
Buitendam snoof.
‘Wat bedoel je?’
De Cock trok een brede grijns.
‘Zonder dat u luid en duidelijk “Eruit” roept, verlaat ik nu uw
kamer en ik herinner mij niet dat ik dit gesprek ooit met u heb
gevoerd.’
De oude rechercheur draaide zich om en
liep naar de deur.
Commissaris Buitendam riep hem terug.
‘Hoe belangrijk is jouw mededeling?’
De Cock ademde diep.
‘Ik acht u best in staat om dat zelf te beoordelen.’ De uitdrukking
op het gezicht van Buitendam werd iets milder. ‘Waarom probeer je
mij te manipuleren, De Cock?’ De oude rechercheur nam even de tijd
om na te denken. ‘Ik werk bijna dertig jaar aan dit politiebureau
in de Warmoesstraat. Ik heb als speurder vele successen geboekt.
Een groot deel van die successen heb ik te danken aan de man die
mij de vertrouwelijke mededeling heeft gedaan, die ik nu via u naar
de juiste plek wil brengen.’
Buitendam knikte.
‘Ik begrijp het. Wat doe ik als Richard van Wageningen mij om
nadere inlichtingen vraagt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doet hij niet als u de juiste tekst gebruikt.’
‘En die is?’
De Cock glimlachte.
‘U zegt eenvoudig: hallo, amice, mij heeft zojuist via een anoniem
telefoontje de mededeling bereikt, dat ene Erik van Groesbeek
opdrachten voor het uitvoeren van liquidatiemoorden
accepteert.’
‘Meer niet?’
‘Meer niet,’ antwoordde De Cock eenvoudig. Commissaris Buitendam
keek naar De Cock op. ‘Zo’n boodschap kan jij hem toch ook
doorbellen?’ De Cock glimlachte.
‘Ik ben zijn “amice” niet.’
Vledder monsterde het gezicht van De Cock. ‘Ging het goed?’
De oude rechercheur glimlachte.
‘Het is voor het eerst in jaren dat ik met een goed gevoel de kamer
van de commissaris heb verlaten.’
‘Hij heeft jou niet van zijn kamer gejaagd?’ vroeg Vledder vol
ongeloof.
‘Ik heb hem met veel moeite kunnen bewegen
om het verhaal
van Smalle Lowietje aan zijn vriend Richard van Wageningen door te
geven. Let wel: zonder onze tengere caféhouder te noemen en zelfs
zonder onze inbreng te openbaren.’ Vledder keek hem schuins
aan.
‘En wie mag Richard van Wageningen wel zijn?’
‘Leider van de groep rechercheurs die aan het hoofdbureau
liquidatiemoorden behandelt.’
Vledder zweeg even.
‘Als... eh, als commissaris Buitendam niet overstag was gegaan, wat
had je dan gedaan? Het verhaal over die liquidatiemoorden
verzwegen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dan had ik wel een middeltje bedacht om zonder kleerscheuren die
commissaris Van Wageningen te bereiken. Het leek mij echter
eenvoudiger om dat via...’
De oude rechercheur stokte.
De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich ver naar
voren en nam de hoorn op. Hij luisterde enkele seconden en legde
toen de hoorn op het toestel terug. ‘Wie was dat?’
‘De wachtcommandant.’
‘En?’
Vledder wees naar de vloer.
‘Beneden voor de balie staat Erik van Groesbeek. Hij wil met je
praten.’
De Cock keek nauwlettend naar de manier waarop de man zich vanaf de
deur van de grote recherchekamer naar zijn bureau bewoog. Het was
voor hem een bijzondere ervaring. Hij had nog nooit iemand op zo’n
manier zien naderen. Zonder enige noodzaak blikte de man schichtig
om zich heen en liep met de sluipende tred van iemand die
voortdurend beducht is voor gevaar. Voor het bureau van de grijze
speurder bleef hij afwachtend staan. De Cock bekeek de man. Hij
schatte hem zo tegen de veertig. Hij was lang, slank, atletisch.
Zijn iets getinte huid en gelaatstrekken gaven hem het aanzien van
een knappe verschijning. Zijn glanzende
zwarte haren waren met een strakke scheiding
links, keurig geknipt en in zijn tintelende blauwe ogen lag een
waakzame blik. Het lichtgrijze driedelige kostuum dat hij droeg was
van een modieuze snit. Uit het borstzakje van zijn colbert puilde
een roze pochet, die paste bij de kleur van zijn strak gestrikte
stropdas.
De Cock schonk hem zijn beminnelijkste glimlach. ‘Erik van
Groesbeek.’
Hij probeerde de jubel die onwillekeurig in zijn stem sloop, iets
te beteugelen.
‘Neemt u plaats.’
Van Groesbeek liet zich op de stoel naast het bureau van de grijze
speurder zakken. Aan de vouwen trok hij zijn pantalon iets omhoog.
Daarna blikte hij naar de grijze speurder. ‘U bent rechercheur De
Cock,’ sprak hij rustig. ‘De Cock met ceeooceekaa.’
De oude rechercheur knikte.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Erik van Groesbeek reageerde niet direct. ‘Mijn aanstaande
echtgenote, Arendje van Nijmegen, wordt belaagd door een man die
beweert eigendomsrechten te kunnen laten gelden op haar zaak aan de
Nieuwendijk.’ De Cock glimlachte.
‘Wat bedoeld u met “belagen”?’
Van Groesbeek duimde over zijn schouder. ‘Met een vrouwelijke
bediende, die door mijn aanstaande echtgenote was ontslagen, kwam
hij de zaak binnen en joeg mij en Arendje de straat op.’
De Cock keek de man verwonderd aan.
‘En dat stond u toe?’
Van Groesbeek trok een schouder op.
‘Ik... eh, ik weet niet,’ reageerde hij wat onzeker, ‘in hoeverre
die man in zijn recht stond. De houding van mijn aanstaande was
nogal vaag. Arendje schijnt in het verleden met de vader van die
man in het huwelijk te zijn getreden en daarbij kreeg ze van haar
echtgenoot kennelijk het beheer over de zaak aan de
Nieuwendijk.’
De Cock keek de man onderzoekend aan.
‘In welke hoedanigheid komt u hier?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Komt u hier als Erik van Groesbeek of vertegenwoordigt u
iemand?’
De man hield zijn hoofd iets schuin.
‘Arendje van Nijmegen stuurt mij. Ga in de Warmoesstraat eens
praten met rechercheur De Cock, zei ze.’
‘Zo. Hebt u met haar belager gesproken?’ Van Groesbeek knikte.
‘Hij stelde zich voor als Gerard van der Veer. Hij heeft, zo
vertelde hij mij, een exportbedrijf in juwelen hier in Amsterdam
aan de Spuistraat. Hij zegt dat hij kan bewijzen dat de zaak aan de
Nieuwendijk hem in eigendom toebehoort... een erfdeel van zijn
vader.’
De Cock speelde verbazing.
‘Waarom kwam die man nu plotseling in actie?’ vroeg hij
overbodig.
Erik van Groesbeek trok even zijn schouders op. ‘Het ontslag van
Barbara Spaargaren schijnt zijn agressie te hebben opgewekt.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Niet alleen het ontslag van Barbara Spaargaren,’ verbeterde hij
scherp, ‘maar ook de moord op Richard van der Vaart, de echtgenoot
van Arendje van Nijmegen, de man die door u een paar maal met de
dood is bedreigd.’
Van Groesbeek grinnikte vreugdeloos.
‘Neemt u die bedreiging ernstig?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘U hebt Arendje een termijn van drie maanden gegeven om van Richard
van der Vaart te scheiden... zo niet, dan werd haar man vermoord.
Aldus geschiedde. Uitgerekend op de dag dat uw termijn
verliep.’
Van Groesbeek grinnikte opnieuw.
‘Ik heb die bedreiging toch nooit serieus gemeend. Ik wilde Arendje
een impuls geven om ook wettelijk een einde te maken aan een
huwelijk, dat in feite al geruime tijd niet meer bestond.’ De Cock grijnslachte.
‘U wilde de weg voor uzelf vrijmaken.’
Van Groesbeek stak zijn handen omhoog.
‘Wat is daar voor verkeerds aan? Arendje is een fantastische vrouw.
Ze heeft alles wat een man maar van een vrouw kan verlangen. Ik
verzeker u, dat het een verrukking is om met haar het bed te mogen
delen.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Dat was u wel een
moord waard?’
Van Groesbeek toonde voor het eerst tijdens het gesprek enige
nervositeit. Zijn lippen trilden en een zenuwtrek gleed over zijn
wangen.
‘Ik heb die man niet vermoord,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Absoluut
niet. Dat hij de dood vond juist op de dag dat de door mij gestelde
termijn afl iep, is louter toeval.’ De Cock glimlachte.
‘Ik heb als rechercheur van politie in de loop der jaren wat moeite
gekregen met het begrip “toeval”. Ik weiger er nog langer in te
geloven. Ik ben er haast van overtuigd dat u de man van Arendje van
Nijmegen heeft vermoord... of heeft laten vermoorden.’ Van
Groesbeek schudde zijn hoofd. ‘Onzin, pure onzin. Ik begrijp ook
niet waarom zij dat verhaal over dat ultimatum ooit naar buiten
heeft gebracht.’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Ik
vermoed,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat ze u wel tot een moord
in staat achtte.’
Erik van Groesbeek zuchtte diep.
‘Ik heb die termijn gesteld als een geheimpje tussen haar en mij.
Het was een statement om haar duidelijk te maken hoeveel ik van
haar hield.’
‘Arendje heeft uw bedreiging blijkbaar als zeer ernstig ervaren,’
sprak De Cock grimmig.
Van Groesbeek kreunde.
‘Een misvatting, die ik betreur.’ Hij zweeg geruime tijd, schoof
nerveus op zijn stoel heen en weer.
‘Wat gaat u doen? Mij voor die moord arresteren?’ zei hij en keek
op naar De Cock.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nog niet. Mijn bewijskracht is te gering. Ik wil wel een eerlijk
antwoord van u op mijn volgende vraag: heeft Arendje van Nijmegen
zelf wel eens met de gedachte aan moord op haar man gespeeld?’
Erik van Groesbeek reageerde razend. Hij timmerde furieus met zijn
tot vuist gebalde hand op het blad van De Cocks bureau.
‘U verwacht van mij toch niet,’ schreeuwde hij geëmotioneerd, ‘dat
ik op deze vraag een antwoord geef?’ De Cock knikte traag.
‘Dat antwoord,’ sprak hij kalm, ‘hebt u al gegeven.’ Toen Erik van
Groesbeek nog ziedend van woede de grote recherchekamer had
verlaten, viel er tussen de twee rechercheurs een diepe stilte. Het
was Vledder, die na enige tijd het zwijgen verbrak. De jonge
rechercheur boog zich over naar De Cock. ‘Laat je het hierbij?’
vroeg hij wat geprikkeld. ‘Ondernemen wij verder niets meer tegen
deze vent?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Vertel jij mij eens,’ vroeg hij wat vermoeid, ‘hoe ik verder een
bewijsvoering tegen Erik van Groesbeek moet opbouwen? Ik heb hem
rechtstreeks van moord beschuldigd. Ik heb ook die termijn van drie
maanden aangeroerd. Je hebt gehoord hoe hij daarop reageerde.’
Vledder snoof.
‘Een onschuldig geheimpje, pff, een manier om Arendje van Nijmegen
van zijn grote liefde te overtuigen.’ De jonge rechercheur zweeg
even.
‘Toen je hem zei,’ ging hij verder, ‘dat je ervan overtuigd was dat
hij de man van Arendje had vermoord, of had laten vermoorden, was
ik een moment bang dat je zijn activiteiten als organisator van
liquidatiemoorden zou aansnijden.’ De Cock schudde lachend zijn
hoofd.
‘Dat zou verdomd stom zijn geweest. Ik hield mij gelukkig op tijd
in. Ik weet niet hoe de groep rechercheurs aan het hoofdbureau de
liquidatiemoorden aanpakt, maar ik wil in ieder geval geen inbreuk op hun werkwijze maken of iets van hun
werk
verknoeien.’
‘Kunnen we daar geen inzicht van krijgen?’
‘Van hun werkwijze?’
‘Ja.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ik vrees dat zij daar niets van willen prijsgeven. Misschien kan
ik Buitendam zo ver krijgen dat hij bij zijn collega, commissaris
Van Wageningen, informeert of zijn tip nog iets heeft
opgeleverd.’
Vledder keek naar hem op.
‘Hoe gaan we verder? Wat is onze volgende stap in deze
onverkwikkelijke affaire?’
De Cock krabde zich achter in zijn nek.
‘We moeten mevrouw Arendje van Nijmegen nog eens flink aan de tand
voelen. Dat er door haar en Erik van Groesbeek over een moord op
haar man is nagedacht en dat dit onderwerp tussen die twee een
terugkerend onderwerp van gesprek is geweest, daarvan ben ik
inmiddels overtuigd.’ Vledder trok een lade van zijn bureau open en
nam daaruit een geel dossier. De jonge rechercheur hield het voor
De Cock omhoog.
‘Het proces-verbaal,’ legde hij uit, ‘van de Rijkspolitie te Water
over de vindplaats van de auto van Richard van der Vaart in het
Amsterdam-Rijnkanaal.’
‘Is het er eindelijk?’
‘Ja.’
‘Heb jij het gelezen?’
Vledder knikte.
‘Bij het proces-verbaal is een stukje uit een landkaart gevoegd en
wel dat gedeelte aan het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Breukelen en
Maarssen. Tussen de Vecht en het Amsterdam-Rijnkanaal ligt de
polder Nijenrode met de beroemde universiteit.’ De Cock trok een
denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Is bij die polder de wagen van
Richard van der Vaart uit het kanaal gevist?’
‘Op aanwijzing van de kapitein van een
duwboot,’ zei Vledder.
‘Dat gebeurt regelmatig. Het Amsterdam-Rijnkanaal schijnt voor
criminelen een geliefde plek te zijn om wagens in te laten
verdwijnen.’
De jonge rechercheur glimlachte.
‘Maar de verbalisanten van de Rijkspolitie te Water, die aan de wal
een nader onderzoek instelden, stonden toch voor een raadsel.’
‘Hoezo?’
Vledder legde het proces-verbaal voor zich neer. ‘Op de weg van
Breukelen naar Maarssen,’ las hij hardop, ‘vlak voor een
begraafplaats, is een klein asfaltweggetje naar rechts. Aan het
eind loopt het asfaltweggetje over in het terrein van een werf aan
een insteekhaven van het kanaal. Vanaf die werf moet Richard van
der Vaart zijn wagen, geschakeld in de eerste versnelling, over een
kanaalweggetje en een vlak stukje terrein van een meter of tien, in
het kanaal hebben laten rijden.’ De Cock grinnikte.
‘Waar is het raadsel?’
Vledder keek op.
‘Er staat daar een hek en dat hek is altijd gesloten. De
verbalisanten van de Rijkspolitie te Water begrijpen niet hoe de
bestuurder met de wagen op die plek het kanaal kon bereiken.’
‘Dat hek is niet open te maken?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Daarover geeft het proces-verbaal geen uitsluitsel. Misschien is
het hek gemakkelijk te openen. Wellicht heeft Van der Vaart de plek
vooraf verkend en was hij in het bezit van een sleutel.’ De Cock
keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de
recherchekamer. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de
kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock wees naar de klok.
‘Het is twee uur.’
‘En?’
De Cock wees naar het bureau van Vledder. ‘Neem dat proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water mee
om
ons te oriënteren. Ik stel voor om zelf eens naar die plek te gaan
kijken.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vind je het proces-verbaal van de Rijkspolitie te Water niet
duidelijk genoeg?’
De Cock knikte.
‘Zeker. Daar mankeert geen letter aan. Maar ik ben niet zozeer
geïnteresseerd in de manier waarop Richard van der Vaart zijn wagen
in het Amsterdam-Rijnkanaal kreeg, maar hoe hij vandaar weer
wegkwam... zonder wagen.’
Ze reden vanaf de begraafplaats in de
Nijenrodepolder terug naar Breukelen en vandaar naar de A2 in de
richting van Amsterdam. Het begon weer te regenen. Vledder zette de
ruitenwissers aan. De Cock liet zich onderuitzakken en schoof zijn
oude hoedje tot op de rug van zijn neus. Zwiepende ruitenwissers
hadden op de oude rechercheur een hypnotiserende uitwerking.
Wanneer hij hun bewegingen niet ontweek, bleef hij ze met zijn ogen
volgen tot de kramp in zijn nek sloop. Vledder blikte opzij.
‘Ons onderzoek ter plekke heeft weinig opgeleverd. We komen tot
dezelfde conclusie als onze collega’s van de Rijkspolitie te Water:
hoe kreeg Richard van der Vaart op die plek zijn wagen in het
water?’
De Cock drukte zich iets omhoog.
‘Het is wel een plek waar het Amsterdam-Rijnkanaal geen beschoeiing
heeft. Richard van der Vaart moet die plek hebben gekend. Hij moet
hebben geweten dat hij daar zijn wagen in het kanaal kon laten
verdwijnen. Het ellendige is, dat wij niet weten wat die man die
avond heeft bezield.’
Vledder lachte.
‘Jij sprak van een existentiële onvrede.’ De Cock knikte.
‘Maar de weg naar een andere identiteit loopt in alle redelijkheid
niet naar een cafeetje op de Haarlemmerdijk en het hardnekkig
vastklampen aan een hoertje.’
Vledder grinnikte.
‘Misschien is hij, nadat zijn wagen in het water was verdwenen, van
gedachten veranderd? Wilde hij toch terug naar zijn gezapige
leventje met Barbara Spaargaren in zijn slonzige zaak aan de
Nieuwendijk.’
De Cock schudde resoluut zijn hoofd.
‘Dat is geen optie.’
Vledder reageerde niet op de botte
afwijzing. Zwijgend reden
ze verder.
Na een rustige rit vanaf de snelweg naar de binnenstad van
Amsterdam, parkeerde de jonge rechercheur de gammele Golf op de
houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en liepen
via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het
politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een
kromme vinger.
De grijze speurder sjokte naar hem toe.
‘Wat heb je nu weer?’ vroeg hij wrevelig. De wachtcommandant stak
zijn vinger omhoog. ‘Ze is er weer.’
‘Wie?’
‘Die vrouw, die al een paar maal eerder bij jou is geweest.’
‘Heb je geen naam?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Ze kwam hier ontredderd en met een betraand gezicht naar binnen en
vroeg naar jou. Ik zei dat je er niet was. Zonder te reageren liep
ze de trap op. Halverwege bleef ze staan en draaide zich om en
riep: Ik wacht wel, ik ken de weg. Toen liep ze door.’
‘Hoe lang is dat geleden?’
‘Een halfuurtje, schat ik.’
De Cock liep bij hem weg en besteeg moeizaam de stenen trappen naar
de tweede etage. Vledder volgde met lichte tred. Op de bank bij de
toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat Arendje van Nijmegen.
Toen ze De Cock in het oog kreeg liep ze op hem toe.
‘Het is... het is verschrikkelijk,’ stamelde ze. ‘Heel
verschrikkelijk.’
De oude rechercheur leidde haar nog nahijgend de grote
recherchekamer binnen, wierp zijn hoedje missend naar de kapstok en
wees haar op de stoel naast zijn bureau om plaats te nemen. Met
zijn regenjas nog aan liet hij zich in zijn bureaustoel naast haar
zakken.
‘Wat is zo heel verschrikkelijk?’
Met de handpalmen omhoog stak Arendje van Nijmegen haar handen naar
voren.
De mond van De Cock viel halfopen. De
handen van de vrouw waren met bloed besmeurd.
Na de eerste schrik pakte De Cock uit zijn broekzak een schone
zakdoek, vouwde die open en veegde daarmee over de uitgestoken
handen van Arendje. Er bleef maar weinig bloed op zijn zakdoek
achter. Het meeste bloed op haar handen was al geronnen. De oude
rechercheur legde zijn besmeurde zakdoek in een van de laden van
zijn bureau. Hij keek op en wees met een bezorgd gezicht naar haar
nog steeds uitgestoken handen. ‘Hoe... eh, hoe komt u aan dat
bloed? Waar hebt u dat opgelopen?’
Arendje liet haar handen zakken en slikte. ‘Gerard is dood.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Welke Gerard?’
Arendje gebaarde weifelend.
‘Mijn stiefzoon... mijn stiefzoon uit mijn vorige huwelijk...
Gerard... Gerard van der Veer.’
De Cock keek haar verschrikt aan.
‘Is het zijn bloed dat aan uw handen kleeft?’ Arendje knikte.
‘Toen ik bij hem in de kamer kwam, lag Gerard in zijn fauteuil te
slapen. Slapen, dat dacht ik. Hij lag iets onderuitgezakt met
gesloten ogen en zijn mond halfopen. Om hem wakker te maken hield
ik mijn handen achter zijn hoofd en trok zijn gezicht naar mij
toe.’
De Cock keek haar verrast aan.
‘Een vreemde manier om iemand wakker te maken.’ Arendje bracht een
mislukte grijns.
‘Dat deed ik vroeger ook wel... toen ik nog met zijn vader was
getrouwd en Gerard bij ons in huis een kamer had. Gerard en ik
gingen toen wel vertrouwelijk met elkaar om. Het gebaar van mij was
een impuls, een manier om hem gunstig te stemmen en om hem aan
vroegere tijden te doen herinneren.’ De Cock reageerde wat
verward.
‘Was... eh, was er destijds iets tussen u en hem... iets meer
dan... eh, misschien een soort romance?’
Om de lippen van Arendje gleed een matte
glimlach.
‘Daarvoor was Gerard toen nog veel te jong.’
‘En verder?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hebt u na de dood van zijn vader nog contact met hem
onderhouden?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Toen zijn vader stierf was Gerard al niet meer thuis. Hij woonde
op zichzelf en was een lucratieve handel in juwelen gestart.’ De
Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Hoe merkte u vanavond dat Gerard dood was?’ Arendje van Nijmegen
sloot even haar ogen. ‘Mijn handen voelden aan zijn achterhoofd
iets kleverigs. Toen ik zijn hoofd weer liet zakken en mijn handen
bekeek, zag ik bloed. Ik schrok en herkende plotseling het masker
van de dood op zijn gezicht. Ik raakte in paniek. Ik ben zijn
woning en kantoor uit gevlucht en in één run van de Spuistraat naar
de Warmoesstraat gelopen.’
‘Hoe kwam u vanavond bij hem binnen?’
Arendje maakte een handgebaar.
‘Gewoon... via de deur van zijn kantoor. Die deur was niet op
slot.’
‘Hoe laat was dat?’
Ze trok haar schouders iets op.
‘Ik schat zo rond de klok van negen uur. Misschien iets later.’
‘Vond u die niet afgesloten deur niet vreemd op dat tijdstip? Ik
bedoel, zo ver na kantoortijd?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Ik vond het wel prettig dat ik niet hoefde aan te bellen. Ik wilde
hem door mijn plotselinge verschijning verrassen.’ De Cock wenkte
Vledder.
‘Ga naar de Spuistraat,’ gebood hij.
Hij wendde zich weer tot Arendje.
‘Welk nummer?’
‘Nummer 1213. gerard van der veer staat in grote letters op zijn
winkelruit.’
De Cock keek weer naar Vledder.
‘Stel een onderzoek in. Waarschuw de
meute en blijf ter plekke wachten tot ik kom.’
De jonge rechercheur stond gehaast op en verliet de grote
recherchekamer.
De Cock richtte zijn aandacht weer op Arendje van Nijmegen. ‘U
wilde uw stiefzoon verrassen?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
Arendje trok een droeve grimas.
‘U zult van Erik van Groesbeek wel hebben gehoord dat Gerard de
zaak van zijn vader aan de Nieuwendijk wilde opeisen. Hij was
razend dat ik Barbara Spaargaren had ontslagen en beschuldigde mij
van betrokkenheid bij de moord op Richard van der Vaart.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Onzin?’
Arendje verschoof iets op haar stoel.
‘Natuurlijk is dat onzin. Klinkklare nonsens. Ik heb niets met de
moord op mijn man te maken.’
‘Hoe kan Gerard van der Veer u dan beschuldigen?’ vroeg De
Cock.
Arendje snoof.
‘Dat zal Barbara Spaargaren hem wel hebben ingefluisterd,’
antwoordde ze woedend. Dat mens kan mij niet luchten of zien.’ De
Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Vreemd. Waarom die afkeer? Barbara Spaargaren was toch al jaren
bij u in dienst? Was er tussen u en haar iets voorgevallen?’
Arendje van Nijmegen glimlachte.
‘Ze had openlijk bezwaren tegen mijn stijl. Mijn manier van leven
beviel haar niet. Vooral mijn omgang met meerdere mannen was haar
een doorn in het oog. Ze trok daarin één lijn met Richard. Die twee
waren zeer aan elkaar gehecht. Ik vermoed dat zij ook iets met de
verdwijning van mijn man te maken heeft.’
‘Hebt u daar aanwijzingen voor?’
Arendje schudde haar hoofd.
‘Zij drong er bij mij wel meteen op aan
om de verdwijning van
mijn man bij de politie te melden.’
‘Dat wilde u aanvankelijk niet?’
‘Nee. U weet hoe Richard en ik uit elkaar zijn gegaan. Het was zijn
eigen beslissing, dat hij bij mij wegging. Ik zag zijn vertrek niet
als een verdwijning.’
‘Misschien was het wel een vlucht, een vlucht voor een dreigend
gevaar?’
Arendje liet haar schouders hangen.
‘Ik denk dat Richard wel vermoedde wat er tussen mij en Erik van
Groesbeek was gegroeid.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U ontsloeg Barbara Spaargaren omdat u de leiding en het beheer van
uw zaak aan de Nieuwendijk aan Erik van Groesbeek wilde
overdragen?’
‘Erik is een dynamische man,’ zei Arendje. ‘Ik verwacht dat hij de
stoffi ge zaak aan de Nieuwendijk nieuw leven kan inblazen. In die
vernieuwing past geen Barbara Spaargaren.’ De Cock wreef met zijn
hand over zijn brede kin. ‘Toen Erik van Groesbeek u die beruchte
termijn stelde, heeft hij u toen ook gezegd op welke wijze hij uw
man om het leven zou brengen?’
‘Daar is nooit over gesproken,’ antwoordde Arendje
hoofdschuddend.
‘U hebt het hem ook niet gevraagd?’
‘Nee.’
‘Het interesseerde u niet?’
Arendje sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Ik heb toch nooit
geloofd dat Erik mijn man iets zou aandoen.’ De Cock toonde
verbazing.
‘Op de dag dat de gestelde termijn ten einde liep, ging u al vroeg
in de morgen naar de woning van Erik van Groesbeek. Om hem van
moord te weerhouden?’
De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe en sprak op
zachte, indringende toon.
‘Of om Erik van Groesbeek een alibi voor die moord te
verschaffen?’
‘Waarom kwelt u mij?’ vroeg Arendje
getergd.
De Cock negeerde de vraag.
‘Waarom ging u vanavond naar het kantoor van Gerard van der
Veer?’
Arendje zuchtte.
‘Herman Gorredijk,’ legde ze uit, ‘met wie ik vanmiddag de netelige
kwestie tussen mij en Gerard van der Veer besprak, raadde mij aan
om nog eens met hem te gaan praten. Een laatste poging om Gerard
tot andere gedachten te brengen. Gerard heeft zelf namelijk totaal
geen belangstelling voor de zaak. Hij komt alleen op voor de
belangen van Barbara Spaargaren.’ De Cock glimlachte.
‘U erkent de aanspraken van Gerard van der Veer op de zaak aan de
Nieuwendijk?’
Arendje van Nijmegen knikte.
‘Ik weet dat de vader van Gerard dat bij testament heeft bepaald.
Maar ik heb nooit gedacht dat Gerard die zaak eens zou
opeisen.’
De Cock nam een kleine pauze. Hij keek haar strak aan, om elke
expressie van haar gezicht te kunnen lezen. ‘Wie vermoordde Gerard
van der Veer?’
Arendje van Nijmegen spreidde haar met bloed bevlekte handen. ‘Hoe
weet ik dat?’
‘Geen enkel vermoeden?’
‘Nee.’
‘Dat weet u zeker?’
Arendje grinnikte vreugdeloos.
‘Waarom... eh, waarom dringt u zo aan?’ vroeg ze stamelend. ‘Waar
zinspeelt u op?’
De Cock grijnsde.
‘Op een nieuwe gruweldaad van uw geliefde Erik. Wie anders? Richard
van der Vaart, uw man, was voor hem een obstakel. Wat was Gerard
van der Veer voor hem? Een nieuw obstakel?’ De Cock spreidde zijn
handen in een weids gebaar. ‘Waar is Erik van Groesbeek op uit? U
te bezitten, of reikt zijn verlangen nog verder?’
Met zijn oude hoedje een tikkeltje
scheef op zijn hoofd slenterde de grijze speurder op zijn gemak
vanuit de Warmoesstraat naar de Oudebrugsteeg, stak de rijbaan van
het Damrak over en vervolgde zijn weg door de Nieuwezijds Kolk naar
de Nieuwezijds Voorburgwal. Via de Korte Lijnbaanssteeg bereikte
hij de Spuistraat. Er brandde licht achter de etalageruit van het
kantoor van Gerard van der Veer en de buitendeur stond op een kier.
De Cock drukte die deur met zijn knie verder open en ging naar
binnen. Aan het einde van het kantoor leidde een deur naar het
woongedeelte van het pand.
Vledder zat in een gebloemde fauteuil aan een grote ronde tafel en
maakte aantekeningen. Tegenover de jonge rechercheur lag in een
fauteuil ver achterover gebogen het lijk van Gerard van der
Veer.
Vledder kwam overeind.
‘Ik kreeg via mijn mobieltje van het hoofdbureau het bericht dat
dokter Den Koninghe nog twee lijkschouwingen moet doen voordat ik
aan de beurt ben.’
De Cock grijnsde.
‘Een drukke avond voor de man met de zeis.’ Vledder knikte.
‘Bram van Wielingen is al wel geweest en heeft zijn plaatjes
geschoten.’
‘Heeft hij nog gemekkerd?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Het was redelijk vroeg in de avond. Hij lag nog niet in bed. Ik
moest je van hem de groeten doen.’
De Cock wees naar het lijk in de fauteuil. ‘Een nekschot?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘We moeten het straks aan dokter Den Koninghe vragen. Volgens mij
is er twee keer geschoten.’
‘Twee keer? Hoe kom je daar bij?’
Vledder gebaarde.
‘Er is een ronde wond in het halskuiltje, het uitschot van een
nekschot. Maar normaal vind je bij een nekschot niet zoveel bloed.
Bij dit slachtoffer kleeft er bloed in zijn hals tot in zijn haren.
Ook de bovenkant van de rugleuning van de fauteuil is met bloed
bevlekt.’
‘Het is dus begrijpelijk,’ reageerde De Cock, ‘dat Arendje aan het
achterhoofd van Gerard van der Veer in iets kleverigs tastte en
bloed aan haar handen kreeg.’
Vledder stond op en liep naar het slachtoffer toe. De Cock
volgde.
De jonge rechercheur wees naar het achterhoofd. ‘Ik vermoed,’ legde
hij uit, ‘dat het slachtoffer zijn hoofd iets heeft bewogen op het
moment dat de dader de trekker van zijn revolver overhaalde. De
kogel vernietigde niet het verlengde merg, maar raakte vermoedelijk
een halsslagader. Eerst het tweede schot, het echte nekschot, moet
dodelijk zijn geweest.’ De Cock knikte begrijpend.
‘De dokter Rusteloos zal morgen bij de gerechtelijke sectie wel
duidelijkheid verschaffen. Heb je Bram van Wielingen dat bloed
laten fotograferen?’
‘In kleur.’
De oude rechercheur draaide zich om.
In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Direct achter hem
torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst.
De Cock begroette de lijkschouwer allerhartelijkst en begeleidde
hem naar het lijk in de fauteuil.
‘Mijn collega en ik verbazen ons over het vele bloed aan de hals en
het achterhoofd van het slachtoffer. Er is ook vrij veel bloed op
de rugleuning van de fauteuil, links van het hoofd. Bij het vorige
slachtoffer is ons dat niet opgevallen.’ Dokter Den Koninghe boog
zich naar voren. Daarna kwam hij overeind.
‘Kan ik hier mijn handen wassen?’
Vledder wees naar een deur aan het einde van de woonkamer. ‘Daar is de keuken.’
De lijkschouwer boog zich opnieuw naar het slachtoffer. Met de rug
van zijn wijsvinger streek hij het bloed uit de nek. Twee wonden
werden zichtbaar. Dokter Den Koninghe wees. ‘Twee wonden van een
inschot,’ legde hij uit. ‘De linkerwond is het gebruikelijke
nekschot. De rechterwond heeft de halsslagader geraakt. Vandaar het
vele bloed.’
De oude lijkschouwer draaide zich om en liep naar de keuken. Even
later kwam hij terug, nam het pochet uit zijn borstzak, deed zijn
brilletje af en poetste de glazen. De Cock kende de procedure en
wachtte geduldig.
Toen dokter Den Koninghe zijn pochet weer had opgeborgen, wees hij
naar het slachtoffer.
‘Hij is dood.’
Het klonk bijzonder laconiek.
‘Hoe lang al?’ vroeg De Cock.
Den Koninghe tuitte zijn lippen.
‘Heel kort. Hooguit een uur. De lichaamstemperatuur van de man is
nauwelijks gedaald.’
‘Zo kort?’
De lijkschouwer knikte.
‘Zo’n schatting is altijd moeilijk, maar geloof me, ik zit er geen
uren naast.’
Hij zweeg even.
‘Als morgen,’ ging hij verder, ‘dokter Rusteloos zich erover
beklaagt dat de wonden zijn besmeurd, dan verwijs je hem maar naar
mij.’
Dokter Den Koninghe draaide zich om en wuifde tot afscheid. ‘Ik heb
nog een lijkschouw. Het is bar en boos. De dood viert vanavond een
feestje.’
Toen dokter Den Koninghe was verdwenen, wenkte De Cock de broeders
van de Geneeskundige Dienst. Ze tilden het slachtoffer uit de
fauteuil en legden hem op de brancard. Ze drapeerden een laken over
hem heen, sloegen de canvas flappen terug en sjorden de riemen
vast. Zacht wiegend droegen ze hem weg. De Cock ging de broeders
voor en hield de deuren voor hen open.
Buiten op straat keek hij toe hoe ze de brancard in de am-
bulancewagen tilden. De oude rechercheur staarde de wagen na tot
het rode achterlicht in de avondnevel oploste. Hij overwoog hoeveel
slachtoffers hij in zijn lange loopbaan bij de recherche al door de
Geneeskundige Dienst had zien wegbrengen. Het waren er velen. Als
ze allen nog leefden, overdacht hij cynisch, zou men er een aardig
dorp mee kunnen bevolken. Hij deed de deur van het kantoor dicht en
ging terug naar Vledder. ‘Heb je ook het achterhoofd van het
slachtoffer door Van Wielingen laten fotograferen?’
De jonge rechercheur knikte.
‘Alles in kleur.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Heb je nog iets bijzonders gevonden?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Hier in de woonkamer is niets. Ook in de keuken is mij niets
bijzonders opgevallen. In de slaapkamer staat een eenpersoonsbed...
opgemaakt.’
‘Was hij vrijgezel?’
Vledder glimlachte.
‘Ik heb zijn burgerlijke staat nog niet nagetrokken.’ De jonge
rechercheur wees voor zich uit. ‘In het kantoor ligt een stapel
administratie. Verschrikkelijk. Als we die willen uitspitten dan
hebben we wel een paar maanden nodig.’ De Cock reageerde niet. Hij
trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Heb jij ergens een brandkast gezien?’
‘Een brandkast?’
De Cock knikte.
‘Van een handelaar in juwelen mag je toch verwachten dat hij zijn
spulletjes netjes opbergt.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb geen brandkast gezien.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘We moeten nog maar eens kijken. Misschien is er ergens een
ingenieus verborgen plek waar Gerard van der Veer zijn spulletje
bewaarde. Ik heb wel eens lang geleden in een zaak...’ De oude rechercheur stokte. Zijn scherpe gehoor had
het geluid
van het openen van een deur gehoord. Hij bracht zijn wijsvinger
voor zijn getuite mond. Daarna pakte hij Vledder bij zijn schouder
en bracht hem naar de deur die naar het kantoor voerde. Aan de
scharnierzijde bleven ze met hun rug tegen de muur staan.
Het duurde enige seconden. Toen gleed de deur langzaam open en trad
iemand de woonkamer binnen. De rechercheurs keken tegen de rug van
een breedgeschouderde man. De Cock deed een stap naar voren.
‘Goedenavond.’
De man draaide zich geschrokken om. Zijn mond zakte halfopen.
‘Wat... eh, wat doen jullie hier,’ stamelde hij, ‘wie zijn jullie?’
De Cock schonk hem een zoete glimlach.
‘Het comité van ontvangst.’
De grijze speurder zette zijn benen iets uit elkaar, plantte zijn
handen op zijn heupen en produceerde zijn beminnelijkste
glimlach.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met
ceeooceekaa.’ Hij duimde wat jolig over zijn schouder. ‘En dit hier
is mijn brave collega Vledder. Wij zijn beiden als rechercheur
verbonden aan het politiebureau in de Amsterdamse
Warmoesstraat.’
De man keek hem verward aan.
‘U bent van de recherche?’
De Cock knikte.
‘Al een kleine eeuwigheid.’ Hij pauzeerde en keek de man vragend
aan. ‘Dat was onze introductie. Hoe luidt de uwe?’ De man reageerde
wat onzeker.
‘Wat bedoelt u?’
De Cock stak zijn rechterhand vooruit. De handpalm naar boven. ‘Wie
bent u en in welke hoedanigheid sluipt u hier dit vertrek
binnen?’
De man antwoordde niet direct. Zijn houding verraadde dat hij zich
in deze situatie niet op zijn gemak voelde. Het knikken van zijn
knieën was door zijn pantalon heen te zien. De Cock benutte de gelegenheid om de man eens goed in
zich op te nemen. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij
had een rond gezicht, fl etsblauwe ogen en een kleine stompe neus,
die bijna tussen de opbollende wangen verdween. Zijn lichtblonde
haardos vertoonde diepe inhammen. Het donkerblauwe kostuum dat hij
droeg was van een superieure kwaliteit, maar het colbert zat te
strak om zijn bovenlijf. Kennelijk was hij na het aanschaffen van
dit kostuum behoorlijk uitgedijd. De oude rechercheur boog zich
iets voorover. ‘Ik heb u iets gevraagd,’ sprak hij innemend. De man
knikte.
‘Ik hoorde het. U wilt weten wie ik ben.’
‘Precies.’
‘Mijn naam is De Graaf, Karel de Graaf.’ Hij zwaaide met zijn
rechterhand. ‘Uw opmerking, dat ik hier ben binnengeslopen, is niet
in overeenstemming met de realiteit. Het heeft niets met
binnensluipen te maken. Ik ben hier beroepshalve.’ De Cock toonde
verbazing.
‘Beroepshalve?’
Karel de Graaf knikte.
‘Ik ben al enige jaren in dienst van een security-maatschappij.’ De
Cock grinnikte.
‘Die rijzen tegenwoordig op als paddenstoelen uit vruchtbare
bosgrond. Hoe heet uw maatschappij?’
‘Wees bedacht, en wij bestaan al jaren.’ De Cock schoof zijn
onderlip iets naar voren. ‘Wees bedacht,’ herhaalde hij wat
spottend. ‘Een wervende kreet.’
Karel knikte weer.
‘De maatschappij waarbij ik in dienst ben, is gespecialiseerd in
het bewaken en beveiligen van personen. Ik heb een gedegen
opleiding gevolgd als bodyguard.’
De Cock glimlachte.
‘En in die hoedanigheid bent u hier?’
Karel blikte om zich heen. Over zijn gezicht gleed ineens een
smartelijke trek. Het was alsof hij zich plotseling van iets
pijnlijks bewust werd.
‘Waar is de heer Van der Veer?’ In zijn
stem trilde een onder-
toon van bezorgdheid vermengd met angst. ‘En waarom is de recherche
hier?’
De Cock keek hem strak aan.
‘Dat zijn twee vragen,’ stelde hij vast, ‘maar ik heb nog geen
antwoord op mijn vraag: bent u hier als bodyguard?’ Karel knikte
nadrukkelijk.
‘Ja, ja. Het is mijn opdracht om de heer Van der Veer te bewaken,
te beschermen.’
De Cock grijnsde.
‘Dan hebt u uw plicht verzuimd. U had hier moeten zijn toen de heer
Van der Veer u nodig had.’
Karel de Graaf maakte een afwerend gebaar. ‘Ik heb niets verzuimd.
Absoluut niet.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘U was niet hier op uw post.’
Karel liet zijn hoofd iets zakken.
‘De heer Van der Veer wilde niet dat ik vanavond in zijn
onmiddellijke nabijheid verbleef. Hij verwachtte bezoek van een
vrouw en wilde niet dat ik daarbij tegenwoordig was.’ Hij keek weer
op.
‘Ik vermoedde dat het bezoek van de vrouw een amoureuze grondslag
had en dat hij daarom mijn aanwezigheid niet op prijs stelde.’
De Cock grijnsde.
‘U hebt hem niet gevraagd met welke vrouw hij vanavond een afspraak
had?’
Karel schudde zijn hoofd.
‘Ik vond dat te indiscreet. Zoiets vraag je niet aan een klant.’ De
Cock knikte begrijpend.
‘Wat hebt u vanavond gedaan?’
Karel zuchtte.
‘De heer Van der Veer raadde mij aan om in de binnenstad een
bioscoop of schouwburg te bezoeken. Hij gaf mij twee bankbiljetten
van vijftig euro mee om zo’n bezoek te kunnen bekostigen.’
‘Gul.’
Karel moest glimlachen.
‘De heer Van der Veer is een
vriendelijke, innemende man. Ik heb wel minder sympathieke
heren moeten bewaken. Er zijn erbij die je als een hond
bejegenen.’
‘U hebt hier in de binnenstad van Amsterdam een voorstelling
bijgewoond?’
‘Ik heb het toegangsbewijs zorgvuldig bewaard. Mijn plan was om de
heer Van der Veer het teveel van die honderd euro terug te
geven.’
‘Na de voorstelling bent u teruggekomen?’ Karel knikte.
‘De afspraak was dat ik vannacht de bewaking van de heer Van der
Veer wel weer op mij zou nemen. Ik heb een sleutel van dit pand.
Bij mijn terugkeer bemerkte ik tot mijn verrassing dat de
buitendeur niet was afgesloten.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Dat maakte u argwanend?’
‘Enigszins. Het was niet volgens afspraak. De buitendeur zou op
slot blijven.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Waarom heeft de
heer Van der Veer u als bodyguard geëngageerd?’
Karel maakte een hulpeloos gebaar.
‘Over de motieven van onze cliënten worden wij lang niet altijd
ingelicht, maar uit een paar vertrouwelijke gesprekken die ik met
de heer Van der Veer heb gevoerd, heb ik begrepen dat hij ernstig
werd bedreigd met een liquidatie.’ De Cock reageerde verrast.
‘Liquidatie? Waarom? Ik bedoel, waarop was die bedreiging met
liquidatie gebaseerd?’
Karel trok een bedenkelijk gezicht.
‘Het waren tussen mij en de heer Van der Veer zeer vertrouwelijke
gesprekken. Het lijkt mij niet gepast om die zonder zijn voorkennis
en zonder zijn absolute toestemming aan u of aan wie ook prijs te
geven.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Die toestemming,’ sprak hij somber,
‘zult u nooit krijgen. De heer Van der Veer werd vanavond tijdens
uw afwezigheid hier in zijn woonkamer vermoord.’ Nadat De Cock aan Karel de Graaf ruimschoots de tijd had
ge-
geven om het verpletterende bericht te verwerken, vroeg hij van hem
zonder enige dwang het toegangsbewijs van die avond tot het
theater. Het bleek een kaartje van de Stadsschouwburg aan het
Leidseplein. Tevens vroeg hij de sleutel van het pand aan de
Spuistraat. Daarna stuurde de oude rechercheur de bodyguard met een
vloed van vriendelijke woorden naar huis. Na nog een korte
inspectie van het pand verlieten de rechercheurs het kantoor van
Gerard van der Veer. Met de sleutel van Karel de Graaf sloot De
Cock de buitendeur slotvast af. Buiten blikte de grijze speurder om
zich heen. ‘Waar staat onze Golf?’
‘Zoek je die?’ vroeg Vledder grijnzend.
‘Ja.’
‘Hij staat bij ons op de steiger achter het bureau. Ik heb jouw
raad opgevolgd. Jij zegt altijd dat je alles in de binnenstad beter
te voet kan bereiken.’
‘Vledder te voet,’ sprak De Cock met een trilling van ongeloof.
‘Het besluit moet je hart pijn hebben gedaan.’ De jonge rechercheur
negeerde de opmerking. Hij liep naast De Cock over het trottoir van
de Spuistraat terug naar de Kit. De Cock bepaalde het tempo,
waardoor Vledder zich behoorlijk in moest houden. Het was op dat
uur vrij rustig op de anders zo drukke rijbaan. Vledder blikte
opzij.
‘Ik heb wel een beetje medelijden met Karel de Graaf. Je zult als
bodyguard maar de opdracht hebben om iemand te bewaken en hij wordt
vermoord.’
De Cock glimlachte.
‘Het leek mij wel een fatsoenlijke vent.’
‘Toch heb je hem even gefouilleerd.’
De Cock knikte.
‘Met zijn toestemming. Als hij een revolver bij zich had gehad van
het kaliber dat wij zoeken, dan had ik hem zelfs gearresteerd.
Bedenk, dat hij heel goed in de gelegenheid is geweest om Van der
Veer te vermoorden. Het bezoek aan een theater zou hem dan een
alibi moeten verschaffen.’ Vledder keek zijn leermeester
gereserveerd aan. ‘Wat heb jij toch een
achterdochtig karakter.’
De Cock knikte.
‘Daarom heb ik het in dit beroep zo lang uitgehouden.’ Ze liepen
een tijdje zwijgend voort.
Vledder verbrak het zwijgen.
‘Wat doen we met het verhaal van die Karel de Graaf?’
‘Je bedoelt dat Gerard van der Veer bang was om geliquideerd te
worden in verband met een mislukte transactie van een partij ruwe
diamanten of zo?’
Vledder knikte.
‘Een ripdeal?’
‘Daar lijkt het op.’
Vledder grijnsde.
‘Het zou mij niets verbazen als Erik van Groesbeek bij die
liquidatie betrokken is.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘De dood van Gerard van der Veer past niet in het patroon van de
gebruikelijke liquidatiemoorden. Die worden gewoonlijk in het
openbaar gepleegd.’
‘En Richard van der Vaart dan?’ sprak Vledder met een zucht. ‘Erik
van Groesbeek kan toch,’ riep hij toen geprikkeld, ‘bij die
geplande moord op Gerard van der Veer betrokken zijn en al zijn
voorbereidingen hebben getroffen voor de uiteindelijke
executie?’
‘Ik pleeg morgenochtend overleg met onze Buitendam,’ bromde De
Cock. ‘Ik denk dat ik dan zelf naar het hoofdbureau stap voor een
onderhoud met commissaris Van Wageningen.’
‘Jijzelf?’
‘Ik hoef in deze affaire geen Smalle Lowietje of andere eigen
informanten in bescherming te nemen.’
‘Je hebt gelijk,’ sprak Vledder opgelucht. ‘Wij hebben nu onze
Buitendam niet nodig.’
De Cock lachte fi jntjes.
‘Misschien kan ik in een openhartig gesprek die commissaris bewegen
om mij inzake Erik enige informatie te verschaffen, die wij
mogelijk bij de behandeling van onze eigen moorden kunnen
gebruiken.’
Vledder bleef staan en vatte zijn oude
collega bij de arm.
‘De vrouw die Gerard van der Veer vanavond verwachtte, de vrouw
voor wie hij zijn bodyguard wegstuurde, was dat Arendje van
Nijmegen, denk jij?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Arendje heeft haar bezoek niet vooraf aangekondigd. Zij was blij
dat de deur naar het kantoor niet was afgesloten. De vrije toegang
paste volgens haar beter bij het element verrassing, dat zij
beoogde.’
Vledder knikte.
‘Een stomme opmerking van mij.’
De Cock beaamde het niet.
Nog voor ze de Warmoesstraat hadden bereikt, begon het zachtjes te
regenen. De rechercheurs versnelden hun pas. De Cock schoof zijn
hoedje wat naar voren en trok de kraag van zijn regenjas
omhoog.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan
Rozenbrand De Cock vanachter de balie. De oude rechercheur liep op
hem toe.
‘Wat heb je?’
De wachtcommandant raadpleegde een notitie. ‘Een vrouw, genaamd
Barbara Spaargaren, heeft al een paar maal naar jou gevraagd. Ze
was duidelijk in paniek. Ze was bang dat er iets met iemand was
gebeurd.’
‘Heb je haar telefoonnummer?’
Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.
‘Ik heb nog in het telefoonboek gekeken, maar daarin komt ze niet
voor.’
De Cock keek naar Vledder.
‘Hebben wij haar adres?’
Als antwoord trok de jonge rechercheur een notitieboekje uit de
binnenzak van zijn jack en bladerde.
‘Hier heb ik het: Van Heemskerkstraat 795.’
‘Weet je die te vinden?’
‘Feilloos.’
Tien minuten later parkeerde Vledder hun
oude Golf in de Van
Linschotenstraat. Daar stapten ze uit en liepen naar de Van
Heemskerkstraat. Nummer 795 was een benedenhuis, waar nog licht
brandde.
De Cock belde aan. Na enkele seconden werd de deur geopend.
Toen Barbara Spaargaren De Cock herkende straalde haar gezicht.
‘Kom binnen.’
Ze strompelde in de lange gang voor hem uit en leidde hem naar een
gezellig ingerichte woonkamer.
De Cock liet zich in een gemakkelijke stoel zakken en legde zijn
natte hoedje naast zich op het vloerkleed. ‘Wat zit u dwars?’
De vrouw ging met een zucht tegenover hem zitten. Ze trok een
zorgelijk gezicht.
‘Ik ben als de dood zo bang dat er iets met Gerard van der Veer is
gebeurd.’
De Cock keek haar verwonderd aan.
‘Hoe komt u daar bij?’
Barbara zwaaide geëmotioneerd.
‘Ik had vanavond een afspraak met hem.’
‘En?’
‘Kort voordat ik naar hem toe zou gaan, struikelde ik in de keuken
over een matje en verzwikte mijn enkel. Ik kan bijna niet meer op
mijn benen staan. Ik heb Gerard bij de buren proberen te bellen om
te zeggen dat ik vanavond niet kon komen, maar ik kreeg steeds geen
gehoor. Dat is niets voor Gerard. Afspraak is afspraak voor
hem.’
‘U hebt hier geen telefoon?’
‘Telefoon vind ik te duur,’ zei Barbara zuinig. ‘Bovendien, wie
moet mij bellen? Als ik wat nodig heb, bel ik bij mijn buurvrouw.
Zij is slecht ter been. Voor haar doe ik als compensatie de
boodschappen.’
‘Hoe laat was die afspraak van u met Gerard?’
‘Halftien.’
‘Laat.’
‘Gerard wilde eerst nog wat gegevens
verzamelen voor wij tot een afsluiting konden komen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Afsluiting waarvan?’
Barbara Spaargaren vouwde haar handen op haar schoot. ‘Gerard en ik
zijn vanmiddag bij een notaris geweest. Er is een stuk opgemaakt
waarin Gerard van der Veer zijn rechten op de zaak aan de
Nieuwendijk aan mij overdraagt.’ De Cock reageerde wat verward.
‘Dat stuk is ondertekend?’
‘Heel offi cieel,’ sprak Barbara met nadruk. ‘Ik heb een afschrift
van de akte waarin de overdracht is vastgelegd. Gerard wilde nog
een paar kleine nuances aanbrengen. Zo wilde hij dat Arendje van
Nijmegen met mijn toestemming boven de zaak mag blijven wonen...
zonder huurpenningen.’
‘Daarover zouden Gerard en u vanavond een paar afspraken
maken?’
Barbara knikte.
‘Daarvoor zouden wij vanavond bij elkaar komen.’
‘Was Gerard van der Veer vanmiddag bij uw bezoek aan de notaris
alleen?’
Barbara schudde haar hoofd.
‘Hij was vergezeld van een bodyguard.’
De Cock speelde verbazing.
‘Had Gerard een bodyguard? Waarom?’
‘Dat heb ik hem ook gevraagd.’
‘En?’
‘Hij zei: juweliers vormen vaak een doelwit voor criminelen.’
‘Meer niet?’
‘Daar heb ik ook niet op doorgevraagd. Ik was meer geïnteresseerd
in de akte van overdracht.’
De Cock knikte begrijpend. Hij trok zijn brede gezicht in een
sombere plooi.
‘Gerard van der Veer,’ sprak hij gedragen, ‘is niet meer in leven.
Iemand schoot vanavond een paar kogels in zijn nek.’ De ogen van
Barbara Spaargaren werden groot. ‘Hij is vermoord?’
Haar stem trilde.
De Cock knikte.
‘Vermoedelijk al vroeg in de avond.’
Barbara Spaargaren snoof. Haar gezicht vergleed in een norse
trek.
‘Arendje,’ siste ze venijnig, ‘Arendje en haar trawant.’ De Cock stapte de volgende morgen op het
Stationsplein wat verkreukeld uit een overvolle tram van het
Gemeentevervoerbedrijf. De oude rechercheur had een slechte
nachtrust gehad. Door problemen gekweld was hij vaak wakker
geworden en had vervolgens moeite om weer in slaap te komen. Het
druilerige regentje waartegen hij zich bij het uitstappen uit de
tram moest beschutten, kwam zijn wankele gemoedsgesteldheid niet
ten goede.
De Cock moest tot zijn spijt bekennen dat de moord op Gerard van
der Veer hem volkomen had verrast. Hij had geen moment overwogen
dat het leven van de man ook maar enig gevaar liep. Ogenschijnlijk,
zo overdacht hij, waren er overeenkomsten met de moord op Richard
van der Vaart. Beide slachtoffers werden met een nekschot
afgemaakt. Maar hoe hij ook peinsde, een overeenkomend motief voor
deze twee moorden kon hij niet bedenken. Al mijmerend over
mogelijke drijfveren, slofte de oude rechercheur in de stoet tramen
treinreizigers naar het brede trottoir van het Damrak. Bij de
Oudebrugsteeg bleef hij weifelend staan. Een klein duiveltje in
zijn achterhoofd fl uisterde hem de overweging in om gewoon door te
lopen, verder de stad in, weg van dat vermaledijde politiebureau
aan de Warmoesstraat waar van hem werd verwacht dat hij de
oplossing in petto had voor twee gruwelijke moorden. En de
oplossing had hij niet. De weifeling duurde slechts luttele
seconden. Zijn plichtsbesef overwon en hij hobbelde schielijk voor
een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over op
weg naar de Warmoesstraat.
Toen hij de hal van het politiebureau binnenstapte, vielen ineens
al zijn bedenkingen tegen het werk van een misdaadbestrijder weg en
zijn oude strijdlust ontwaakte. Hij wuifde joviaal naar Jan
Rozenbrand achter de balie en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage. De
wachtcommandant
keek hem verbaasd na.
In de grote recherchekamer zat Vledder zoals altijd achter zijn
computer.
Hij keek eerst op toen De Cock zonder jas en hoed tegenover hem aan
zijn bureau zat en wierp een blik op zijn horloge. ‘Je bent aardig
op tijd.’
Het klonk als een compliment.
De Cock gromde.
‘Voor het eerst sinds jaren heb ik slecht geslapen.’ Vledder
grinnikte.
‘Waardoor?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Die tweede moord, die op Gerard van der Veer wilde niet uit mijn
gedachten. Die moord past naar mijn gevoel in geen enkel
schema.’
Vledder schoof zijn toetsenbord iets opzij en leunde op zijn
ellebogen. Hij trok zijn schouders op.
‘Volgens mij is het vrij simpel,’ sprak hij gelaten. De Cock keek
hem verwonderd aan.
‘Zo?’
Vledder knikte.
‘Je hoorde wat Barbara Spaargaren gisteravond zei: Arendje en haar
trawant.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘De stelling van Barbara Spaargaren, dat Arendje en haar trawant
Erik voor die twee moorden verantwoordelijk zijn, overtuigt mij
niet.’
‘Waarom niet?’
De Cock zuchtte.
‘Haar stelling heeft als enige grond een bijna ziekelijke aversie
jegens Arendje van Nijmegen en haar minnaars. Het is een gevoel van
afschuw en haat. Het heeft geen enkele bewijskracht.’ Vledder
woelde door zijn haar.
‘Arendje en haar trawant hebben allebei toch een belang. Het motief
is herkenbaar. Gerard van der Veer dwarsboomde hun plannen.’
De Cock wreef zich achter in de nek.
‘Ik heb mij vannacht tijdens de slapeloze momenten afgevraagd of
Gerard van der Veer vooraf met Arendje overleg heeft gepleegd... of
zij wel wist dat hij van plan was om het eigendomsrecht van de zaak
aan Barbara Spaargaren over te dragen.’ Vledder grinnikte
vreugdeloos.
‘Waarom zou hij met haar overleg plegen?’ De Cock plukte aan zijn
neus.
‘Op basis van hun verleden. Arendje van Nijmegen was zijn
pleegmoeder. Het feit dat hij had besloten om haar de woonruimte
boven de winkel zonder huurpenningen te laten gebruiken, kan op een
soort overeenkomst tussen hem en Arendje duiden.’ Vledder
grinnikte.
‘Een goedmakertje.’
‘Zoiets,’ sprak De Cock met een zucht. ‘Het gehele optreden van
Gerard van der Veer komt voort uit gevoelens. Barbara Spaargaren en
ook Richard van der Vaart zijn fi guren uit zijn jeugd. Het zijn
mensen aan wie hij tedere herinneringen bewaarde. En datzelfde
geldt voor Arendje van Nijmegen.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘We zitten weer eens,’ riep hij vertwijfeld, ‘in een akelige,
stomvervelende, onontwarbare moordzaak... een soort Gordiaanse
knoop.’
De Cock glimlachte.
‘Alleen beschikken wij niet over een scherp zwaard om die knoop
door te hakken.’
De jonge rechercheur trok zijn kin iets op. ‘Ik houd het op Arendje
van Nijmegen.’
De Cock keek hem bestraffend aan.
‘Het is geen tv-spelletje. We moeten uit feiten en omstandigheden
tegen de dader een redelijk vermoeden van schuld opbouwen. En als
jij...’
De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote
recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen.’ Het klonk wat
geïrriteerd.
De deur werd langzaam geopend en in de deuropening stond Greetje
van Loenen. Ze zag er keurig uit. Uit haar kleding was niet te
distilleren welk beroep ze uitoefende.
Wat schuchter liep ze naar
het bureau van De Cock. Ze wees naar de stoel naast zijn bureau.
‘Mag ik gaan zitten?’
De oude rechercheur knikte.
‘Ik ben blij je weer eens te zien.’
Greetje nam glimlachend plaats.
‘Weten jullie al wie in mijn woning dat gulle klantje van mij heeft
vermoord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘We hebben een paar aanwijzingen, maar eerlijk gezegd zijn we zijn
nog geen steek verder gekomen.’
‘Jammer.’
‘Dat vinden wij ook. We hebben inmiddels een tweede moord in
behandeling gekregen... een moord die mogelijk verband houdt met de
moord op dat klantje van jou.’ De oude rechercheur zweeg even.
‘Pik je nog steeds klantjes op in dat cafeetje op de
Haarlemmerdijk?’
‘Bij Kees Haverkamp,’ bevestigde Greetje. ‘Hij weet dat ik mijn
klantjes altijd goed behandel. Geen klachten.’
‘Wordt er nog wel eens gebabbeld over die moord in jouw
woning?’
Greetje knikte.
‘Kees Haverkamp dacht dat mijn Kareltje iets met die moord te maken
had. Kareltje kwam wel eens onverwachts thuis als hij weer eens
geld nodig had voor een shotje.’
‘Komt hij niet meer?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Hij zit vast voor een serie berovingen. Je weet tegenwoordig nooit
of ze plotseling weer vrijkomen. Ik ben zijn eigen moeder, maar ze
zouden mij een plezier doen als ze hem een paar jaartjes
vasthielden. In elk geval lang genoeg om hem van de drugs af te
helpen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Is jou over dat gulle klantje dat jij dood in jouw woning aantrof,
nog iets te binnen geschoten, iets wat je ons destijds niet hebt
verteld?’
‘Ik heb niets verzwegen.’
De Cock glimlachte.
‘Daar hoor je mij niet over klagen.’
Greetje maakte een drinkbeweging.
‘Wat kon die vent zuipen. Heb ik jou dat al verteld?’ De Cock trok
zijn schouders iets op.
‘Je zei dat hij ’s avonds graag een whisky dronk, met
ijsklontjes.’
Greetje snoof.
‘Een whisky... dat noemen ze geloof ik een understatement. Hij
dronk op zijn gemak een halve fl es leeg.’ De Cock gebaarde in haar
richting.
‘Hij moest dus al een aardige kroegentocht achter de rug hebben
gehad voordat jij hem meesleepte naar jouw woning?’
‘Ik had het wel goed gezien,’ zei Greetje glimlachend. ‘Hij kon
niets meer. Ik hoefde die avond niet plat.’ Ze zweeg even en trok
rimpels in haar voorhoofd. ‘Waar ik in feite voor kom, is mijn
buurvrouw.’ De Cock reageerde verrast.
‘Jouw buurvrouw?’
‘Niet een buurvrouw van hetzelfde pand, maar van het pand ernaast,
nummer 713. Het is al een oud mens. Ze zit altijd voor het raam en
heeft twee spionnetjes, je weet wel, van die spiegeltjes waarmee je
de hele straat kan bekijken.’ De Cock grijnsde.
‘Een typisch Amsterdams fenomeen.’
Greetje spreidde haar handen.
‘Ik spreek dat mens nooit. Maar van de week stond ze naast me in de
super bij de kaas. Weet je, zei ze, dat een paar dagen voordat die
vent bij jou thuis werd vermoord, jouw huis in de gaten werd
gehouden?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jouw huis werd in de gaten gehouden?’
‘Dat zei ze. Door een man. En als ik wegging om boodschappen te
doen, dan ging die man mijn woning binnen.’ De Cock keek haar
ongelovig aan.
‘Dat kan zij toch niet zien met haar spionnetjes?’ ‘Die huizen op de Haarlemmer Houttuinen,’ legde
Greetje uit,
‘zijn erg gehorig. Tussen haar woonkamer en die van mij is maar een
dun muurtje. Als zij haar tv of radio wat hard aanzet, hoor ik
dat.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Jij gelooft haar verhaal?’
‘Natuurlijk. Waarom zou dat mens tegen mij liegen?’
‘Sensatie?’
Greetje schudde haar hoofd.
‘Zo’n type vrouw is ze niet.’
‘Heeft ze jou een signalement gegeven? Ik bedoel, wat was het voor
een man?’
‘Volgens mijn buurvrouw was het een net geklede man, een heer. Veel
meer kon ze niet zeggen. Via haar spionnetjes heeft ze hem nooit
goed in zijn gezicht kunnen kijken.’
‘Hoe oud schatte ze hem.’
‘Een jaar of veertig.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Hoe vaak heeft ze die man bij jou naar binnen zien gaan?’
‘Minstens twee keer. En steeds was hij weer weg voor ik van
boodschappen doen terugkwam.’
De Cock streek met zijn handen over zijn grijze haar. ‘Heeft die
Harry – zo noemde hij zich toch – jou niet verteld dat hij tijdens
jouw afwezigheid bezoek had gekregen?’ Greetje van Loenen schudde
haar hoofd.
‘Nooit. Wel heb ik gemerkt dat hij wat nerveus was als ik
terugkwam... nerveuzer dan anders.’
Toen Greetje van Loenen was vertrokken, keken de rechercheurs
elkaar min of meer verwijtend aan. Vledder schudde zijn hoofd.
‘Als wij onmiddellijk na de moord op Richard van der Vaart een
buurtonderzoek hadden gedaan, dan hadden wij deze informatie veel
eerder gekregen.’
De Cock knikte.
‘Laten we dat verzuim goedmaken.’
‘Hoe?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Jij neemt onze Golf en gaat bij die buurvrouw van Greetje op
bezoek.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Voor wat?’
De Cock reageerde wrevelig.
‘Kijken wat zij via haar spionnetjes in de straat kan zien en
vaststellen hoe gehorig de woningen zijn, of zij kon horen of
Richard van der Vaart bezoek kreeg.’
‘Nu?’
De Cock knikte.
‘Nu. En als je klaar bent bel je mij jouw bevindingen via je
mobieltje aan mij door.’
‘En wat doe jij in de tussentijd?’
‘Ik zal proberen contact te krijgen met die commissaris Van
Wageningen. Ik wil eens kijken of ik met hem een gesprek onder vier
ogen kan arrangeren inzake Erik van Groesbeek.’ Het onderzoek in de
Haarlemmer Houttuinen bracht, zo meldde Vledder na nog geen uur,
weinig nieuws. Buurvrouw had gelijk, dat zij via haar spionnetjes
het gezicht van de bezoekende man niet goed kon waarnemen. De
spiegels geven een beeld van boven. Men kijkt op de fi guren in de
straat neer, waardoor de gelaatstrekken van passerende personen
vrijwel niet waarneembaar zijn.
Greetje van Loenen had gelijk, dat de woningen zeer gehorig waren.
Buurvrouw had de gesprekken tussen de vermoorde man en zijn
bezoeker niet kunnen volgen. Wel wist ze zich te herinneren dat de
mannen een paar maal met duidelijke stemverheffing hadden
gesproken.
De Cock liep in zijn zo typische slenterpas met een mobieltje aan
zijn oor door de grote recherchekamer. ‘Kom maar terug naar de Kit.
Ik kan commissaris Van Wageningen niet te pakken krijgen. Volgens
mijn informatie zit hij in het buitenland. Als je terug bent, gaan
wij samen naar de Nieuwendijk. Ik wil nog een babbeltje maken met
Arendje van Nijmegen. Ik heb haar
gisteren, toen zij met haar bebloede handen
bij mij op het bureau kwam, niet goed verhoord. Het was geen goed
gesprek. Ik was er te veel op uit om haar te bewegen toe te geven
dat zij wist dat Erik van Groesbeek betrokken was bij de moorden op
Richard van der Vaart en Gerard van der Veer. Het is in ons werk
een verkeerde tactiek als je te strak in één enkele richting denkt.
Tot straks.’
Vledder kwam brommend de grote recherchekamer binnen. Hij keek op
zijn horloge.
‘Rond deze klok breng je meer tijd in de fi le door dan zo’n
prutonderzoekje duurt.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik ben blij met de waarnemingen van de buurvrouw.’
‘Waarom?’
‘Iemand wist deksels goed dat Richard van der Vaart in de woning
van Greetje van Loenen verbleef.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘De moordenaar?’
De Cock gebaarde weifelend.
‘Vermoedelijk. In ieder geval wilde de man niet gezien worden. Hij
ging pas naar binnen als hij wist dat Richard van der Vaart alleen
was, wanneer Greetje van Loenen de woning had verlaten.’
Vledder zuchtte.
‘Hoe identifi ceren wij die man. De buurvrouw – ik heb haar naam
genoteerd – kan geen herkenning doen. Via de spionnetjes heb ik ook
zelf geprobeerd om van voorbijgangers een bruikbaar signalement op
te nemen. Dat is vrijwel niet te doen. De gezichtshoek is niet
gunstig.’
De jonge rechercheur zweeg even.
‘Wil je nog naar Arendje van Nijmegen?’
De Cock knikte.
‘Ik weet alleen niet of ze thuis is.’
Vledder gebaarde naar de telefoon.
‘Heb je gebeld?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Er wordt niet opgenomen. En het vreemde
is dat ook op de telefoon beneden in de winkel niet wordt
gereageerd.’ Vledder trok zijn schouders op.
‘Misschien blijft de winkel voorlopig gesloten.’ De Cock stond van
zijn stoel op en slofte naar de kapstok. Vledder kwam hem na.
‘Ga je toch?’
De Cock knikte.
‘Ik ben benieuwd naar de motivatie.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Wat staat er op de winkeldeur?’
Vledder grijnsde.
‘Wegens sterfgeval gesloten,’ zei hij plagend met een grafstem. Ze
verlieten het politiebureau en liepen in het kalme tempo van De
Cock vanuit de Warmoesstraat en de Oudebrugsteeg naar de
Nieuwendijk. Het was er vrij rustig. De meeste winkels waren al
gesloten.
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Vroeger, voor de oorlog, was het hier altijd een drukte van
belang. In mijn jonge jaren waren er op de Nieuwendijk wel vier
bioscooptheaters met dagelijks een goede bezetting. Al die lieve
theatertjes zijn verdwenen... opgeslokt door de televisie.’ Bij de
winkel van Arendje van Nijmegen bleven ze staan. Er stond geen
enkele mededeling op de winkeldeur. De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet wegens sterfgeval gesloten.’
Vledder voelde aan de knop van de tweedelige glazen deur. Hij keek
verbaasd op.
‘De deuren zijn open. Niet op slot.’
De jonge rechercheur duwde de deuren open en ging naar binnen.
De Cock volgde.
Er brandde nergens licht. Toen de rechercheurs verder de winkel
inliepen, kwam er niemand naar hen toe. Vledder snoof.
‘Ze kunnen hier alles zo weghalen.’
De Cock reageerde niet.
‘Hier ergens moet een trap zijn,’ dacht
hij hardop, ‘een trap die
naar de hierboven gelegen woonruimte leidt.’ Vledder beende met
grote passen voor hem uit. ‘Hier,’ galmde hij, ‘hier is een deur
met het opschrift privé.’ De Cock liep naar hem toe.
‘Afgesloten?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Voel maar aan de deurknop.’
De Cock deed de deur open en besteeg met zijn negentig kilo een
houten trap, die vrijwel direct achter de deuropening begon. De
houten treden kraakten onder zijn voeten. Vledder volgde
voorzichtig.
Aan het einde van de trap was een klein portaal met deuren. De Cock
koos voor de deur aan zijn rechterhand. Bijna geluidloos schoof hij
die deur open en keek in een schaars verlichte kamer. Alleen een op
het plafond gerichte schemerlamp gaf aan de meubilering enige
contouren. Ongeveer halverwege het vertrek bleef de oude
rechercheur geschrokken staan. In een leren fauteuil zat een man.
Zijn mond hing halfopen en zijn grote, wijd opengesperde ogen
staarden in het niets. Vledder hijgde in zijn nek.
‘Dat is Erik van Groesbeek.’
De Cock knikte.
‘Morsdood.’
De oude rechercheur liep naar de rug van de fauteuil en keek naar
de hals van het slachtoffer.
‘Weer een nekschot.’
Toen ontdekte hij de vrouw, zittend in een fauteuil tegenover het
slachtoffer, en hij herkende Arendje van Nijmegen. Ze zag bleek en
haar onderlip trilde.
De Cock liep naar haar toe.
‘Hoe lang zit je hier al?’
Ze keek naar hem op.
‘Vanaf elf uur. Toen ik terugkwam van de kapper.’
‘Toen vond je hem?’
Ze knikte.
‘Ik zag direct dat hij dood was.’
‘Waarom heb je mij niet gebeld? Waarom
heb je geen alarm
geslagen?’ vroeg De Cock.
Arendje schudde langzaam haar hoofd.
‘Dan... eh, dan,’ stamelde ze zachtjes, ‘dan halen jullie hem weg.’
De Cock slikte een brok uit zijn keel.
‘Je kunt hier toch niet eeuwig in je stoel bij die dode man blijven
zitten?’
Arendje liet haar hoofd zakken. Haar kastanjebruine haren gleden
voor haar gezicht.
‘Van deze man,’ sprak ze fl uisterend, ‘heb ik zielsveel gehouden.’
De Cock had moeie voeten.
Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was gekomen als een
donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn
voeten op de hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken
gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine
duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn
kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn
voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn
kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken
slecht verliepen, als zijn onderzoek dreigde te verzanden en als
hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten,
gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem
bezorgd aan.
‘Zijn ze er weer, de duiveltjes in je kuiten?’ De Cock knikte en
sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos
en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om
de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang.
Na een paar minuten trekt die helse pijn weer weg.’ Vledder schudde
zijn hoofd.
‘Je had vanmorgen beter thuis kunnen blijven, met je voeten in een
teil warm water.’
De Cock keek hem licht verwijtend aan.
‘Fato prudentia minor,’ sprak hij gedragen. Vledder trok zijn neus
iets op.
‘Latijn?’
De Cock knikte.
‘Het betekent zo ongeveer: tegen het noodlot kan zelfs wijsheid
niets beginnen. Voor mijn situatie een toepasselijke spreuk. Ik
wist een uur geleden niet dat de duiveltjes mij vandaag zouden
bezoeken.’
Vledder reageerde gnuivend.
‘Het noodlot van jouw helse duiveltjes.’ Het klonk spottend.
De Cock maakte een breed armgebaar.
‘Het komt,’ sprak hij geëmotioneerd, ‘doordat wij na dagen speuren
in feite nog geen steek verder zijn gekomen, maar wel met nieuwe
slachtoffers zijn geconfronteerd. Dat wreekt zich bij mij. Ik krijg
het gevoel dat de moordenaar ons steeds een slag voor is.’
Vledder trok een grijns.
‘We hebben in het verleden tijdens onze onderzoeken wel vaker in
een soortgelijke onmogelijke situatie verkeerd. Dan geloofden we
niet meer in een oplossing. Toch zijn we er altijd weer
uitgekomen,’ zei De Cock.
De oude rechercheur zuchtte diep.
‘Daar moeten we maar op hopen.’
Vledder bleef optimistisch.
‘Ik ben benieuwd hoe commissaris Van Wageningen van de afdeling
liquidatiemoorden op de dood van Erik van Groesbeek zal reageren.
Misschien denkt hij wel dat Van Groesbeek uiteindelijk het
slachtoffer is geworden van zijn eigen activiteiten.’ De Cock
schudde zijn hoofd.
‘De dood van Erik van Groesbeek was geen liquidatiemoord. Meer een
koele executie.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Wat is het verschil? Maar wie is de dader? En waarom?’
‘Een goede vraag, waar ik geen antwoord op heb,’ sprak De Cock
ernstig. ‘Op basis van mijn intuïtie, van mijn gevoel, schrijf ik
die laatste moord op het conto van de man of de vrouw die ook
Richard van der Vaart en Gerard van der Veer op een kille manier
naar een andere wereld hielp. Hij of zij pleegde een drievoudige
moord. Dat is ons probleem. Dat moeten wij oplossen: moord in
triplo.’
Vledder klemde zijn lippen opeen.
‘Weet je,’ sprak hij benepen, ‘dat ik gisteravond ernstig heb
overwogen om Arendje van Nijmegen mee te nemen naar het hoofdbureau
voor een schiethand.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Denk je dat zij Erik van Groesbeek heeft vermoord. De enige man
van wie ze zielsveel heeft gehouden?’ Vledder snoof.
‘Zielsveel,’ sprak hij smalend. ‘Arendje van Nijmegen is een
vlinder. Zij dartelt van de ene man naar de andere. Volgens mij is
ze niet bereid en niet in staat om werkelijk van één man te
houden.’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Kom, kom. Dat is wel erg negatief gedacht.’ Vledder zwaaide
heftig.
‘Geloof me. We moeten terug naar Arendje. Met haar melding, dat zij
haar man vermiste, is de ellende voor ons begonnen. Volgens mij
vormt zij de sleutel tot het drama. Denk maar na: het eerst
slachtoffer was haar echtgenoot. Het tweede slachtoffer haar
stiefzoon uit een vorig huwelijk. Het derde slachtoffer... haar
minnaar. Arendje van Nijmegen is gewoon een fatale vrouw.’
De Cock glimlachte.
‘Ik geef het toe. Daar lijkt het op.’
Vledder raakte opgewonden.
‘Wie weet hoeveel relaties van Arendje in de toekomst nog zullen
sneuvelen.’
‘Dan staat ons nog wat te wachten,’ sprak De Cock gniffelend.
‘Volgens Barbara Spaargaren heeft ze een heel harmonieorkest aan
mannen versleten.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Misschien geldt ook voor Arendje van Nijmegen de Latijnse spreuk:
fato prudentia minor.’
Vledder grinnikte.
‘Verwacht je bij haar wijsheid?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Noodlot.’
De oude rechercheur veranderde van onderwerp. Hij gebaarde met een
vriendelijk gezicht voor zich uit. ‘Hoe laat heb jij sectie?’
‘Vanmiddag om twee uur,’ verzuchtte hij en keek op zijn horloge.
‘Het kan een lange zitting worden.’ ‘Hoezo?’
Vledder stak zijn wijsen middelvinger omhoog. ‘Twee secties achter
elkaar. Dokter Rusteloos had gisteren geen tijd voor Gerard van der
Veer. Die komt vandaan aan bod samen met Erik van Groesbeek.’
De jonge rechercheur keek op.
‘Wat ga jij intussen doen?’
De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Ik... eh,
ik ga naar Arendje van Nijmegen, om te ontdekken wat “zielsveel”
voor haar betekent.’
‘Daar verwacht je wat van?’
De Cock knikte.
‘Alles.’
De Cock vroeg zich af of hij alles goed
had geregeld. Of hij geen fouten had gemaakt. Of hij Appie Keizer
en Fred Prins, die hij voor het slotakkoord had opgeroepen, goed
had geïnstrueerd. Hij keek opzij naar Vledder, die door een
kijkgaatje in de deur van de slaapkamer het interieur van de
woonkamer boven de winkel kon overzien. De jonge rechercheur maakte
een nerveuze indruk.
De Cock en Vledder hadden ieder een kleine luidspreker in het oor.
Die luidsprekertjes hadden verbinding met een paar kleine
microfoons die de technische dienst onzichtbaar in de rugleuningen
van de fauteuils had verwerkt. Elk geluidje in de kamer draaide ook
op een dvd-schijf mee.
De Cock besefte terdege dat zijn verdenkingen jegens de moordenaar
geen wettelijke basis had. Er was geen sprake van enig bewijs. De
oude rechercheur hoopte dat zijn intuïtie hem de juiste weg had
gewezen. Het bewijs tegen de moordenaar moest komen van de dialoog
tussen Arendje van Nijmegen en de man die zij had uitgenodigd onder
het voorwendsel dat zij met hem over hun beider toekomst wilde
onderhandelen. De Cock had diep nagedacht over de tekst van het
epistel dat Arendje de vermeende moordenaar in handen had gespeeld.
Hij wist niet hoe de man op dat epistel zou reageren, hoe
toegankelijk hij was voor de charmes van Arendje van Nijmegen. De
Cock vertrouwde op zijn jarenlange ervaring als rechercheur. Een
moordenaar, zo was zijn overtuiging, veranderde zelden van tactiek.
Als hij Arendje van Nijmegen iets wilde aandoen, dan zou dat een
nekschot worden. Voor de zekerheid droeg Arendje een nauwsluitend
gewaad met een hoge col, waarin de technische dienst ter
bescherming van haar nek een stalen plaat had verwerkt.
Urenlang had De Cock met Arendje gerepeteerd hoe zij aan de dialoog
tussen haar en de man die ze had uitgenodigd, richting moest geven. Hoe ze hem tot belastende uitspraken
moest ver-
leiden. De ervaren rechercheur had haar onderricht in het subtiele
spel van vraag en antwoord, ondersteund en begeleid door mimiek en
sensibele lichaamstaal die tot de verbeelding sprak. De Cock
glimlachte bij de herinnering. Met een benauwd gevoel in zijn hart
had hij Arendje in haar woning benaderd en omzichtig zijn plannen
ontvouwd. De basis van zijn plannen was zijn geloof in haar liefde
voor de vermoorde Erik van Groesbeek.
Tot zijn opluchting en bevestiging van zijn vermoeden was het
‘zielsveel’ van Arendje inderdaad zielsveel. Er was haar alles aan
gelegen om de moordenaar van haar grote liefde te ontmaskeren.
Niets was haar te veel. Ook de waarschuwing dat haar leven mogelijk
gevaar liep, bracht haar niet van haar voornemen af om De Cock bij
de ontmaskering van de moordenaar behulpzaam te zijn.
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn
horloge. Nog een paar minuten scheidden hem van het tijdstip van de
ontmoeting. De oude speurder voelde hoe de spanning bezit van hem
nam. De diepe haarwortels trilden op zijn schedel en zijn hart
klopte in een hogere versnelling. Vledder, naast hem, verroerde
zich.
‘Weet je zeker dat er iemand komt?’ vroeg hij onzeker. ‘Ik heb het
gevoel dat ik voor tjoema door dat verrekte kijkgaatje tuur.’ De
Cock knikte traag.
‘Als hij niet komt, valt mijn hele plan in duigen. Dit is onze
laatste kans.’
Vledder keek door zijn kijkgaatje in de deur. ‘Je hebt de
verlichting in de woonkamer wel erg duister gehouden. Ik ben bang
dat ik de gelaatstrekken van de man die jij verwacht, niet zal
kunnen onderscheiden.’ De Cock zuchtte.
‘Ik heb gezocht naar een romantische sfeer. Daar hoort wat schemer
bij. In een helverlichte ruimte komt men niet zo snel tot
vertrouwelijkheden.’
Vledder glimlachte.
‘Vertrouwelijkheden... daar gaat het om?’ ‘Precies.’
‘Is de winkeldeur beneden open?’
De Cock knikte.
‘Barbara Spaargaren heeft om zes uur de winkel verlaten en op mijn
verzoek de deur niet afgesloten. Ik heb dat door Fred Prins laten
controleren. Fred zal ons ook berichten wanneer er iemand de winkel
binnenstapt.’
De Cock keek opnieuw op zijn horloge. De minuten vergleden als
eeuwen.
De melodie van zijn mobieltje liet zich horen. Fred Prins meldde
zich.
‘Een man van een jaar of veertig,’ gaf hij door, ‘is de winkel
binnengestapt. Hij ruikt naar parfum en heeft een schitterende bos
rode rozen bij zich.’
De Cock glimlachte.
‘Heb je aan hem geroken?’
Fred Prins lachte.
‘Ik heb een scherpe neus. De man liep langs mij heen toen ik naast
de deuren in de etalage keek.’
De Cock borg zijn mobieltje weer in zijn binnenzak. Zijn handen
trilden een beetje en hij voelde het pulseren van zijn hart in zijn
hals. Hij keek door zijn eigen kijkgaatje en zag in het halfduister
een man de woonkamer van Arendje van Nijmegen binnenkomen. Hij gaf
haar de rozen en Arendje kirde van verrukking. Ze liep met de rozen
naar de keuken, kwam weer terug en ging in een fauteuil tegenover
de man zitten. ‘Ik zal straks een geschikte vaas zoeken.’
‘Waarom heb je mij uitgenodigd?’
‘Zoals ik je schreef... het is tijd voor een openhartig gesprek
over de toekomst van ons beiden en een gezamenlijke aanpak bij het
doen van zaken.’
Het gesprek was in de oren van De Cock en Vledder kraakvrij te
volgen.
De jonge rechercheur boog zich fl uisterend naar het oor van De
Cock.
‘Ik ken die stem.’
De oude rechercheur knikte, maar reageerde verder niet. Hij vroeg zich af wanneer Arendje van Nijmegen de
moed had ver-
zameld om de moorden ter sprake te brengen. ‘Ik heb, zo lang ik je
ken,’ zo klonk haar stem, ‘steeds het gevoel gehad dat je veel van
mij hield. Het stomme is, dat ik nooit naar dat gevoel heb
geluisterd.’
De man lachte. ‘Ik was toch vaak heel duidelijk.’ Het zuchten van
Arendje was duidelijk te horen. ‘Toen ik van de dood van Richard
hoorde, heb ik onmiddellijk aan jou gedacht.’
De man snoof hoorbaar.
‘Het was zijn eigen schuld. Hij zou uit jouw leven verdwijnen.
Voorgoed. Defi nitief. Ik heb hem daarbij geholpen... in de hoop
dichter bij jou te komen. Nog eenmaal wilde hij in de stad naar een
hoer.’
Er viel een pauze.
De man ging verder. ‘Daar bleef hij.’
‘Bij die hoer?’
‘Ja. Ik heb hem een paar maal opgezocht, vroeg hem wat hij van plan
was.’
‘En?’
‘Hij wilde terug naar de winkel, en terug naar jou. Dat kon ik niet
verkroppen.’
‘Je schoot hem dood.’
‘Ja.’
In een opwelling, zonder dat De Cock het kon verhinderen, slingerde
Vledder de deur open en stormde kamer in. De man in de fauteuil
reageerde onmiddellijk en rende het vertrek uit. Vledder volgde.
Vanuit het portaal rolden ze van de trap naar beneden en vielen
tegen de deur naar de winkel, die opensprong. Met Vledder boven op
hem bleef de man versuft liggen. De Cock daalde rustig de trap af
en stopte bij de twee mannen op de grond. Ook Appie Keizer en Fred
Prins kwamen de winkel in.
De jonge rechercheur keek naar De Cock omhoog. ‘Het... het is, het
is,’ stamelde hij, ‘het is Herman Gorredijk.’ De Cock keek hem
vernietigend aan.
‘Ik hoop niet dat hij door jouw toedoen zijn nek heeft gebroken.’
De dingdong in de gang galmde nog een
beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Op de stoep
stond Dick Vledder met naast hem, half tegen zijn schouder geleund,
de blonde Adelheid van Buuren. De Cock herkende haar direct aan de
kleine sproetjes rond haar neus. Ze was keurig gekleed in een
hemelsblauw fl uwelen mantelpakje. Aan haar linkerhand bungelde een
boeket rode rozen.
‘Ik heb haar maar meegenomen. Ze was vrij vanavond,’ glimlachte
Vledder. ‘Ik hoop dat je daar geen bezwaar tegen hebt.’
De Cock lachte.
‘Hoe zou ik dat kunnen?’
De oude rechercheur deed een stap opzij en liet het stel binnen.
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Zijn de anderen er al?’
‘Appie Keizer en Fred Prins zitten bij mijn vrouw en hebben het
hoogste woord. Kom erbij,’ sprak De Cock uitnodigend. Ze stapten
gezamenlijk de woonkamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk
overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Daarna richtte
ze haar aandacht op Adelheid en nam met een gebaar van verrukking
de rozen in ontvangst. Vledder glimlachte.
‘Adelheid is nu al een paar jaar volop bij de recherche in bedrijf.
Ze heeft in aan groot aantal belangrijke zaken met succes
meegedraaid. Ze is beslist een aanwinst voor ons korps.’ Mevrouw De
Cock keek hem schuins aan.
‘En voor jou?’
Over het gezicht van Vledder gleed een blos. ‘Een geschenk uit de
hemel. Wanneer wij het eens, en wel zeer eens zijn geworden, gaan
we trouwen.’
‘Zover is het nog niet?’
Adelheid schudde haar hoofd.
‘Dick en ik zijn nog lekker aan het
werk, en daar beleven we
veel plezier aan. Als we er samen echt aan toe zijn om een gezin te
gaan stichten, stappen we naar het stadhuis.’ Mevrouw De Cock
wuifde naar een paar diep fauteuils. ‘Ga zitten,’ riep ze
hartelijk. Ze wendde zich tot Adelheid. ‘Zoals je weet schenkt mijn
man bij deze gelegenheden altijd cognac, maar als je wat anders
wilt?’
Adelheid schudde haar hoofd.
‘Ik houd mij aan de traditie.’
De Cock vatte de fl es fi jne cognac Napoleon, die hij speciaal
voor dergelijke gelegenheden in huis had, en vulde ruim de bodem
van diepbolle voorverwarmde glazen. Hij reikte die Adelheid en zijn
recherchevrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog. Zijn blik
gleed naar Adelheid.
‘Ik heb de gewoonte om op de misdaad te toosten. En dit om de pure
realiteit, dat wij ons bestaan als rechercheur aan de misdaad
hebben te danken. In feite werken wij aan onze eigen overbodigheid.
Maar de wetenschap dat het ons nooit zal lukken om de misdaad uit
te roeien, geeft ons de zekerheid van ons bestaan. Daarom wil ik
vanavond toosten op het meest grillige fantoom dat ik ken: de
liefde.’
Fred Prins glimlachte.
‘Ik voel de neiging om te gaan klappen.’ De Cock schudde zijn
hoofd.
‘Niet doen.’
Vledder nipte aan zijn cognac.
‘Hoe is het met hem?’
‘Met Herman Gorredijk?’
‘Ja.’
‘Ik heb hem hier in het Academisch Medisch Centrum laten
onderzoeken. Hij had kneuzingen, een paar pijnlijke ribben, maar
geen fracturen en, goddank, ook zijn nek was niet beschadigd.’
‘Weet je nu alles?’
De Cock zette zijn glas op een tafeltje en spreidde zijn handen.
‘Ik heb hem vanmorgen urenlang verhoord. Hij heeft de drie moorden
bekend. Ik heb, dacht ik, ook voldoende bewijs. Op zijn eigen
aanwijzing heb ik in zijn woning het colbertje gevonden dat hij droeg bij de moord op Gerard van der Veer.
Op de rechtermouw zaten bloedspatten en -vegen. Het is naar
ons laboratorium in Rijswijk om het dna vast te stellen.’ Vledder
knikte begrijpend.
‘De getroffen halsslagader.’
De Cock knikte.
Fred Prins vroeg zijn aandacht.
‘Appie Keizer en ik snappen er geen draad van. Wat is er gebeurd?
Drie moorden? Hoe en wat? Vertel.’ De Cock zuchtte.
‘Ik heb getoost op de grilligheid van het fantoom liefde. Ik heb
die grilligheid nog nooit zo ervaren als in deze zaak. Sommige
vrouwen van zo rond de veertig hebben een bijna magische
aantrekkingskracht voor mannen. Ze zijn vaak zinnelijker, sensueler
dan mooie jongere vrouwen. Zo’n schoonheid, zo’n wellustige,
begeerlijke vrouw is Arendje van Nijmegen. Als je als rechercheur
ervaart dat ze vele minnaars heeft gehad, verwacht je niet dat ze
plotseling zielsveel van één enkele man is gaan houden. Toch
gebeurde dat. Toen haar laatste minnaar werd vermoord, was ze
bereid om alles te doen om zijn moordenaar te ontmaskeren.’
Appie Keizer stak zijn hand op.
‘Wat bezielde die moordenaar dan?’
‘Herman Gorredijk wilde twee dingen... Arendje van Nijmegen én haar
naast zijn winkel gelegen zaak. Toen haar echtgenoot Richard van
der Vaart te kennen gaf, dat hij ter wille van haar nieuwe liefde
wel voorgoed uit haar leven wilde verdwijnen, hielp buurman
Gorredijk hem daarbij een handje. Richard kwam op zijn voornemen
terug. Daarover kregen die twee woorden en Herman Gorredijk maakte
hem met een nekschot af. En zoals het zo vaak gaat, na een gelukte
eerste moord is de weerstand om opnieuw een moord te plegen niet zo
groot meer. Zo sneuvelde de gewezen pleegzoon van Arendje toen hij
dreigde haar winkel af te nemen, en ten slotte ook haar laatste
minnaar.’ Vledder boog zich iets naar voren.
‘Hoe kwam je op het idee dat het Herman Gorredijk moest zijn?’
De Cock nam nog een slok van zijn
cognac.
‘Van het begin af aan heb ik mij afgevraagd hoe Richard van der
Vaart, nadat hij zijn wagen in het kanaal had gereden zo snel weer
in Amsterdam aan een kroegentocht kon beginnen.’
‘Herman Gorredijk was met hem meegereden om de wagen in het
Amsterdam-Rijnkanaal te duwen,’ constateerde Vledder. ‘Precies. Ik
realiseerde mij ook dat gewoontegetrouw Arendje alles met Herman
Gorredijk besprak. Hij wist van het ultimatum voor een huwelijk dat
haar nieuwe minnaar had gesteld en hij wist van de plannen van
Gerard van der Veer om zijn eigendomsrecht van de winkel op te
eisen. Gorredijk moest wel de moordenaar zijn. Ik kon alleen het
bewijs niet leveren.’ Vledder knikte begrijpend.
‘Totdat Arendje jou hielp.’
De Cock grijnsde.
‘En jij mijn hele plan bijna om zeep hielp.’
‘Stom,’ zuchtte Vledder. ‘Maar ik was zo blij met zijn bekentenis
tegenover Arendje, dat ik me niet meer kon bedwingen.’ De grijze
speurder pakte de fl es cognac en schonk nog eens in. Daarna zakte
hij in zijn fauteuil terug. Met een gevoel van voldoening nipte hij
aan zijn tweede glas.
Mevrouw De Cock verdween naar de keuken. Even later kwam ze terug
met schalen vol lekkernijen waarmee ze presenterend rondliep. De
verzamelde rechercheurs en Adelheid lieten het zich goed smaken.
Uitgebreid wisselden ze ervaringen uit over hun
speurdersberoep.
Op den duur raakten de moorden wat op de achtergrond en werd het
gesprek algemener. Grappen over collega’s, typische stadsgenoten en
toeristen die voor de legale en illegale genoegens van de kleinste
wereldstad naar Amsterdam kwamen, deden de lach soms hoog
opklinken.
Het was al vrij laat toen de laatste gasten vertrokken. De Cock nam
zijn derde glas cognac. Zijn vrouw schoof een poef bij en ging pal
tegenover hem zitten.
‘Vledder heeft het niet gevraagd,’ sprak ze liefjes, ‘maar was die
Erik van Groesbeek echt betrokken bij liquidatiemoorden?’ De Cock glimlachte.
‘Ik heb heel vertrouwelijk met commissaris Van Wageningen
gesproken. Het onderzoek heeft uitgewezen dat Erik van Groesbeek
helemaal nooit bij enige liquidatiemoord betrokken is geweest.’
Mevrouw De Cock keek haar man verrast aan. ‘Maar Smalle Lowietje
zei toch...’
De Cock onderbrak haar.
‘Ik denk,’ sprak hij glimlachend, ‘dat het glanzende
geruchtencircuit van Smalle Lowietje een keer heeft misgetast.’