Voor Joop van Lennep, de eerste politieman die me onvoorwaardelijk geloofde

'Je zult een paar moeilijke jaren krijgen, maar je moet alles vertellen. Niet alleen om de schuldigen aan te pakken, maar vooral voor je eigen geestelijke gezondheid. Wat je niet vertelt zal jetot het eind van je levensdagen achtervolgen als een bende uitgehongerde wolven.'

(Joop van Lennep, politie Epe)

Ken je dit? Ik droom dat ik wakker schrik; ik denk dat ik wakker ben en dan staan ze opeens weer met z'n allen om me heen: m'n moeder, m'n vader, m'n broer Adriaan, m'n ex Wouter en de rest. De nachtmerries zijn net zo erg als alles wat er in het verleden is gebeurd. Ze zijn echter dan echt; zo echt dat ik geloof dat ik er weer middenin zit: de babymoorden, de abortussen, dat ze m'n hondje Tarzan afmaken, noem maar op. Ik hoor gestommel om me heen en ik ben doodsbang.

En dan die blik in hun ogen: als ik een nachtmerrie heb zie ik de ogen van m'n moeder het eerst... Ik kan die blik eigenlijk niet beschrijven; hij achtervolgt me al van m'n vroegste kinderjaren: de blik in m'n moeders ogen als ze al over seksspelletjes begon te praten. Van zachte ogen werden het van die felle, opgewonden ogen; dan was het net alsof ze iemand anders werd. Ik zag die blik later bij veel mensen die meededen.

De paniek maakt dat ik even later echt wakker ben, maar het duurt een poos voor ik me dat realiseer, en heel lang voor ik het gevoel kwijt ben. Er is één droom die telkens terugkomt: ik ga naar de gevangenis waar m'n ouders zitten. Ik loop naar binnen, de deuren gaan achter me dicht en ik sta met iemand te praten. Van die man moeten m'n ouders me in het vervolg goed behandelen en naar me luisteren. Dat beloven ze en daarna mogen ze met mij mee naar buiten; maar zodra we hier in de flat naar binnen stappen worden de rollen omgedraaid: zij nemen de touwtjes weer in handen en alles begint van voren af aan.

Het heeft maanden geduurd voordat ik erachter kwam wat die droom betekende. De droom is op zich al eng, maar om erachter te komen dat ik degene ben die ze daar weer uit wil halen, is nog veel griezeliger. Op zulke momenten denk ik dat het ze is gelukt om me gek te maken en dan kom ik zo in tweestrijd: hoe kan ik in godsnaam, na alles wat ze me hebben aangedaan, het gevoel hebben dat ik ze er nog uit wil halen?

Ik kan me niet herinneren dat ik vanaf zo'n beetje m'n tiende jaar niet zwanger ben geweest. Ze hebben zes kinderen van me na de bevalling doodgemaakt; een zevende moet nog ergens leven; ik weet niet waar. Ze hebben me zestien keer op alle mogelijke manieren in een vroeg stadium van zwangerschap geaborteerd. Ik was al voor mijn tiende ongesteld; en dat is nog maar een stukje van het verhaal. Ik kan niet geloven dat ik nog om ze zou geven. Van mij mogen ze gauw doodgaan; niet uit wraak al zal ik er best genoegdoening van krijgen maar zodra ze overlijden kan ik m'n verleden afsluiten. Ik zal er niet van verlost zijn, maar dan hoef ik niet meer bang voor ze te zijn. Zolang m'n ouders nog leven zal ik bang zijn dat alles weer van voren af aan begint, al zitten ze honderd keer in de gevangenis.

Die angst zit er permanent in: iedere ochtend als ik opsta, iedere avond als ik naar bed ga. Als het morgen maar niet weer begint; als het vandaag maar niet weer begint. Zolang ze nog ademen kan ik geen eigen leven beginnen. Ik hoor wel berichten dat ze het benauwd hebben, dat ze in zichzelf teruggetrokken zijn, dat ze er slecht uitzien, maar daar schiet ik weinig mee op. Ik wacht op dat ene bericht: ze zijn dood; en dan moet ik me er zelf van overtuigen dat ze echt dood zijn.

Wat m'n vader betreft voel ik me heel dubbel en dat maakt me in de war. Hij heeft net zulke dingen gedaan als m'n moeder en ik haat hem, maar ik kan niet ontkennen dat ik ook nog van hem hou. Maar wat m'n moeder aangaat wil ik haar graf desnoods zelf graven. Zij was de ergste van allemaal; zij was het brein. Mijn moeder was de eerste die tegen de klanten zei: 'Je mag alles met haar doen, als je haar maar niet doodmaakt.' Door die dromen durf ik nauwelijks te slapen. Overdag, als de gezinsverzorgster er is, slaap ik een paar uurtjes. Als ze dood zijn houden die dromen misschien op. Het leven zal vanaf die dag in ieder geval een beetje draaglijker zijn.

Ik eet sinds een paar jaar ook bijna niet meer. Als ik me erg slap voel eet ik een suikerklontje of een chocolaatje. Ik leef op sigaretten, zwarte koffie en vitamine injecties. Door de eerste aangiften begonnen namelijk de beelden van vroeger heel sterk naar boven te komen. Daardoor verdween m'n eetlust en die is tot nu toe niet teruggekomen. Ik krijg bijna geen hap meer door m'n keel omdat ze me hebben gedwongen een stukje van mijn eigen baby op te eten. En als ik een hapje door m'n keel krijg word ik heel kwaad en ben ik niet te genieten. Ik eet eens in de veertien dagen met de kinderen mee, zolang het maar geen vlees is. Dan eten we laat, zodat ik ze meteen naar bed kan brengen en zij geen last van me hebben. Anders reageer ik me op ze af en dat wil ik niet.

's Nachts slaap ik dus bijna nooit, want dan ben ik alleen met m'n kinderen. Als ik per ongeluk toch in slaap val krijg ik geheid een angstdroom. Televisie kijk ik nauwelijks. Ik zit hier in het donker op de bank en kijk naar het verkeer dat voorbijkomt. Ik speel met de poesjes, of met Tommie, de rat. Of ik zit wat voor me uit te staren en aan vroeger te denken, 's Nachts in m'n eentje voel ik me het best.

Het verleden is altijd bij me.

Mijn moeder stond als baby in de box vaak heel hard en lang met haar hoofd tegen de muur te slaan en dat hield pas op als oma de box van de muur schoof. Dat is een van de weinige dingen die ik via via over haar kinderjaren heb gehoord. Ik weet bijna niets over de achtergronden van m'n vader en moeder, en wat ik weet heb ik voornamelijk uit het onderzoek, dus dat is eigenlijk nieuws voor me. M'n moeder zou het verstand van een achtjarige hebben en misschien heeft dat wel iets te maken met die toestand in de box; misschien heeft ze geen gevoel; dat zou me niet verbazen. Tante Afra, haar oudste zus, zit al zowat haar hele leven in een gesticht. Het enige wat m'n moeder me zelf over haar kinderjaren heeft verteld, is dat ze op klompen en met strikken in het haar naar de lagere school ging, en dat ze daar heel vroeg af moest om bij een wasserij te werken; dat haar jongere zusjes daar ook werkten; dat ze moorkoppen haalden bij de bakker en haar zusjes de slagroom er tussenuit aten, zodat zij alleen de koek kreeg; meer niet. Ze is de op één na oudste dochter van een gezin van twaalf kinderen uit Heerde. Er zit een enorm verschil tussen m'n ooms en tantes, ook in leeftijd; die varieert nu van ongeveer 35 tot 75. M'n vader en moeder zijn 58 en 56. De oudste helft van m'n ooms en tantes is vreemd spul; nog niet eens van lagere schoolniveau. M'n moeder kan amper lezen of schrijven, maar sommige ooms en tantes kunnen het helemaal niet. Het is werkvolk, maar wat ze precies doen weet ik niet. Als we bij een van m'n oudere ooms gingen eten moest je goed op je bord kijken, want de slakken en rupsen kropen erover. De sla werd uit de tuin getrokken, één keer door een emmer water gehaald en zo op je bord gekwakt.

Wat kan ik zeggen? We zagen ze niet vaak. Ik herinner me alleen dat de oudsten en de jongsten in die familie altijd bonje hadden. De jongeren namen de ouderen in de maling, maar dat hadden ze niet eens in de gaten. De jongere lichting is anders; die is gewoon en verzorgt zichzelf beter.

Oma en opa van moeders kant heb ik nooit gekend; die zijn een jaar voor mijn geboorte overleden. Opa schijnt een grote bruut van een vent te zijn geweest die aan de drank was en rood haar had, net als m'n broer Adriaan. Ze zeggen dat oma een keurig, vriendelijk mens was. Opa werkte op de koekfabriek in Heerde, waar m'n moeder later ook heeft gewerkt. Omdat er elk jaar een kind bij kwam heeft het gezin jaren in het 'armenhüs' van de kerk in Zup peld gewoond; een soort pakhuis, waar mijn moeder ook de huishouding moest doen. Dat armenhüs is afgebroken; Zuppeld is nu een nieuwe woonwijk van Heerde.

Thuis deden we niets aan godsdienst. Ik weet niet eens of mijn vader iets geloofde, maar zowat de hele club van moeders kant is van de Pinkstergemeente in Zwolle. Ze hadden het altijd over een Amerikaanse evangelist, Tommy Lee Osborn. Als m'n ooms en tantes op bezoek waren zat m'n moeder ernstig met ze mee te praten; daar was ze heel goed in, maar achter hun rug dreef ze er altijd de spot mee. Haar familie telt nog steeds veel aanhangers. Eén oom heeft een groot bord in zijn tuin met 'Jezus Redt, Jezus Geneest.' . Ze schijnen tegen artsen en ziekenhuizen te zijn en injecties zijn ook taboe. Tante Lien had een zoon van mijn leeftijd, die last had van toevallen. Hij moest eigenlijk naar het ziekenhuis, maar dat stelden ze steeds uit en opeens was hij dood. Het fijne kwam je er nooit van te weten. De ene keer hoorde je dat hij onder een vrachtwagen was gekomen, de andere keer dat hij zo maar dood op bed lag. Er zitten ook Jehova's Getuigen bij. Die wilden met de kerst nooit bij ons op bezoek komen, want een kerstboom is heidens en dan waren ze bang dat we een geest in huis hadden gehaald. Met een van de jongste tantes, tante Coba, kon ik erg goed overweg. Sinds ik met de zaak naar buiten ben gekomen zie ik niemand van de familie meer. Ze geloven geen woord van wat er bij ons thuis is gebeurd, of ze doen maar alsof. Ze hebben me altijd voor fantaste uitgemaakt, waarom zou dat nu anders zijn? En dat mogen ze. Ik weet voor mezelf wat waar is en m'n ouders ook. Ik heb nooit gehoord of er in mijn moeders familie incest voorkwam; wel bij m'n vader thuis. Tijdens de eerste rechtszaak hoorde ik dat hij vroeger ook incest had gepleegd met z'n zus. Dat moet tante Corrie zijn geweest, want zij is z'n enige zus.

Toen ik ongeveer 16 a 18 jaar oud was, heb ik ook geneukt met mijn enige zuster Corrie, die toen 12 a 13 jaar was. Ik heb ook wel seksuele spelletjes met mijn broers gedaan. Yolanda kwam wel eens bij tante Corrie. Zij konden goed met elkaar opschieten, hetgeen niet zo verwonderlijk was.(...)

(vader Arie, proces verbaal 18.10/90)

Mijn vader aangeven vond ik heel verschrikkelijk. Toen ik bij de eerste rechtszaak de eis van acht jaar had gehoord, was het alsof ik in een put viel waarvan ik de bodem nooit zou raken en waar ik ook niet meer uit zou komen. Ik haatte mezelf, want het was mijn schuld; en wat hij ook heeft gedaan, ik heb hem altijd als het slachtoffer van mijn moeder gezien.

Hij heeft twee broers, Kobus en Harm. Ik geloof dat hij de oudste is. Ze zijn opgegroeid op de Geelmolen, een grote boerderij in Vaassen. Het was een familie van boerenknechten, maar opa was landmeet arbeider; dat wil zeggen dat hij de stok van de landmeters mocht vasthouden. Hij is aan een longziekte overleden, maar oma woont nog steeds in hetzelfde huis bij de Geelmolen. Ik zag ze bijna alleen op verjaardagen; het was heel bijzonder als ze in het weekeinde zomaar langskwamen. Van oom Harm weet ik niets en oom Kobus is nu een jaar of 47. Hij is op de HBS in Apeldoorn geweest en werkt nu als laborant op een chocoladefabriek. De Geelmolen is een prachtige boerderij uit het begin van de eeuw die van bankier Mees is geweest. Hij is in de oorlog geëxecuteerd, waarschijnlijk door toedoen van de zetbaas van de Geelmolen, want dat was een NSB'er. Toen m'n vader een jaar of acht was, was de boerderij een NSB hol dat door Duitsers werd gebruikt om paarden te stallen die ze in beslag hadden genomen.

Na de oorlog is de boerderij door de Heidemaatschappij gekocht en die heeft er een andere zetbaas in gezet. Hij was de baas van m'n vader, want die is er meteen na de lagere school gaan werken en dat is hij blijven doen tot hij in 1963 met m'n moeder trouwde en naar het landgoed verhuisde, waar hij tot z'n arrestatie bosarbeider is geweest. Ik hoorde dat hij uit de Geelmolen is vertrokken omdat de zetbaas een ploert was die hem kleineerde. De boerderij is na het vertrek van m'n vader behoorlijk afgetakeld, want hij was een echte zwoeger en deed er al het onderhoudswerk, verzorgde de paarden, kweekte bijzondere eenden, snoeide bomen, noem maar op. Ze zeggen dat hij altijd opgewekt was en zo herinner ik me hem ook; tenminste: het was één kant van hem. Hij zong altijd liedjes als: Sari Mareis, Daar bij die Molen, en In de Bus van Bussum naar Naarden; dat deed hij ook op bruiloften en partijen. Hij is wel eenzijdig opgegroeid; thuis waren bijna geen andere boeken dan het telefoonboek, net als later bij ons. Hij had geen vrienden, ging nooit uit en niemand kan zich herinneren dat hij vóór mijn moeder een ander vriendinnetje had. In Vaassen zagen ze hem wel eens op de kermis, meer niet. Hij was gek op z'n bromfiets; ik denk dat die z'n enige bezit was; en waarschijnlijk ook z'n liefste.

Voor mijn geboorte kwamen er jongere zusjes van mijn moeder op Het Landgoed logeren en in die tijd heeft hij tante Roos in het bos gepakt. Ze was een jaar of vijftien en het gebeurde toen hij haar een keer met de brommer had opgehaald. Ze heeft het tegen haar vader en moeder gezegd en die hebben mijn vader toen op het matje geroepen. Hij schijnt in tranen te zijn uitgebarsten en gezegd te hebben:

'Waarom zou ik dat nou doen? Ik ben toch met een dochter van u getrouwd?'

Ze geloofden hem en tante Roos kon een schop onder haar achterste krijgen. Nu heeft ze door mijn aangifte de stoute schoenen aangetrokken en ook aangifte gedaan om mij te steunen, maar die gebeurtenis is natuurlijk allang veijaard. Ik begrijp nu wel waarom ze altijd zo bang voor hem was als we bij haar op bezoek gingen. Ze durfde zowat niets tegen hem te zeggen. Die verkrachting heeft hij niet bekend. Ze zou hem alleen maar hebben afgetrokken.

In de tijd dat mijn vrouw en ik op landgoed woonden en wij nog geen kinderen hadden, is het wel voorgekomen dat ik de jongste zus van mijn vrouw, Roos genaamd, vanuit Heerde op mijn bromfiets heb opgehaald. Roos had in die tijd geen geld om wat te kopen, omdat ze uit een groot gezin kwam. Het is daarbij voorgekomen dat Roos mij ongeveer 3 of 4 keer heeft afgetrokken. Zij kreeg daarvoor geld om een pakje sigaretten te kopen. Bij Helma en Coba is er ook wat voorgevallen. Zij zijn ook zusters van mijn vrouw. Zij waren in die tijd 17 ó 18 jaar oud. Zij bleven dan het weekeinde bij ons slapen. Op de zaterdagavond gingen zij dan uit en mochten van mij laat thuiskomen. In ruil daar voor trokken ze mij dan af. Dat is ongeveer 10 keer gebeurd. Zowel 10 keer bij Helma als bij Coba.

(Arie, proces verbaal 13.11.'90)

Ik ben in april 1968 op Het Landgoed geboren, maar anderhalf jaar later zijn we naar de Poelweg in Vaassen verhuisd, want m'n moeder vond dat we te ver van de winkels zaten. Aan de Poelweg heb ik tot m'n elfde gewoond. Het was een gewoon twee onder een kap huis tegenover landerijen en de spoorweg liep er vlak langs. Het zou een mooie plek kunnen zijn, maar door alles wat ik er heb meegemaakt heb ik er een hekel aan, want daar is de hele ellende namelijk begonnen.

Ik herinner me maar een paar flarden van die tijd, maar als klein meisje was ik dol op m'n vader, of hij me nu wel of niet goed behandelde. Als hij op z'n brommer thuiskwam holde ik hem tegemoet en mocht ik voor op de tank een eindje meerijden; dat vond ik schitterend.

We hadden een doorsnee gezin: vader, moeder, twee dochters en een zoon. Ik ben de jongste. M'n zus is één jaar ouder en Adriaan drie jaar ouder dan ik. M'n moeder werkte een paar ochtenden als werkster in een cafetaria en ze had een paar adresjes waar ze schoonmaakte. Ze was dik, had een grijs permanentje en deed constant alsof ze heel zielig was: altijd maar klagen over rugpijn en buikpijn en haar longen. Ze heeft lang met astma bij een specialist gelopen en lag om de haverklap in het ziekenhuis. Dat waren mooie tijden, want dan gebeurde er niet zo veel.

Voor mijn gevoel was ik een jaar of acht toen de echte gemeenschap met m'n broer en m'n vader begon. M'n ouders hebben tegen de politie gezegd dat de seksuele spelletjes al veel eerder zijn begonnen, maar van de tijd voor m'n achtste herinner ik me niet veel meer; m'n geheugen is net een gatenkaas. Ik weet alleen nog m'n moeder ons al op zeer jonge leeftijd bij zich in bed liet kruipen. Ze was ziekelijk, dus ze lag dikwijls op bed, maar de dokter kon nooit iets vinden. Wij moesten haar likken en zij leerde ons vingeren. Dat moesten we bij haar en ook bij elkaar doen. Ik weet niet meer of ik het deed om mijn moeder een plezier te doen, of dat ik misschien hoopte dat ze me daardoor lief zou vinden. Dat kan wel, maar het enige dat me er nog van bij staat is dat het gewoon moest. Het was iets wat m'n moeder aan me vroeg en wat ik moest doen. Iedereen zei dat je naar je ouders moest luisteren.

Als m'n moeder een opgewonden bui had belde ze de school op om te zeggen dat we naar huis moesten komen. Dat gebeurde zo eens in de week, denk ik; dan zei ze bijvoorbeeld dat ik naar de dokter moest. Op school hebben ze nooit argwaan gekregen en in mij kwam het niet op om het abnormaal te vinden. Dat kan pas als je weet hoe het bij iemand anders toegaat. Stofzuigen, afwassen, m'n moeder vingeren, bedden opmaken: pas jaren later begon ik te vermoeden wat er niet in dat rijtje thuishoorde. Maar toen was het allemaal gewoon.

Van opwinding en seks begreep ik op mijn zesde natuurlijk niets, laat staan wat een orgasme was. Dat vergeet ik nooit, omdat het zo gek was: op een keer dat we bij haar in bed lagen zag ik m'n moeder knalrood worden, heel raar gaan schokken en kronkelen en op haar manier kreunen en schreeuwen. Het was voor het eerst; ik begreep het echt niet; we kenden alleen haar astma aanvallen. Ik was stomverbaasd; ik dacht: ze gaat dood; en het is mijn schuld. In het begin let je daar niet zo op. Pas veel later, toen ik al een jaar of twaalf was en er veel meer was gebeurd, ging me opvallen wat er werd gezegd. En toen begreep ik dat dat nou een hoogtepunt was. Van mannen kende ik het toen al. Die riepen steeds: 'Ik kom klaar, ik kom klaar!'

Ik zag dat er iets met ze gebeurde: ze werden rood, knepen hun ogen dicht en trokken een gekke bek. Maar toen ik erop ging letten, hoorde ik een klant op een keer tegen m'n moeder zeggen: 'Kom je al bijna klaar?'

Ik dacht: O? Dus dat kan ook met een vrouw. Ik leerde dus spelenderwijs.

Maar dat was dus allemaal pas veel later. Als ik m'n peuterfoto's zie herinner ik me alleen dat ik als de dood was voor vreemde mannen, maar vraag me niet waarom. Op Adriaan was ik net zo gek als op m'n vader; m'n broer en ik waren heel dik met elkaar. Hij was lang, slank, had rood haar en was gewoon een echte broer voor me. Hij had een zender en daar speelde hij mee met jongens uit de buurt; dat vond ik prachtig. Achter het huis leerde hij me met een windbuks op een schijf schieten. We gingen samen zwemmen, draaiden samen platen, gingen samen paardrijden, deden alles samen. Adriaan was gek op paarden, de hele familie trouwens. Voor zijn arrestatie was hij vrijwilliger bij de Stichting Paardrijden Gehandicapten en verzorgde hij de paarden op Het Landgoed. Adriaan was m'n held en mijn zus viel er buiten. Zij ziet er heel anders uit dan ik, ze droeg ook al op jonge leeftijd heel andere kleren dan ik. Ik droeg het liefst een paar afgetrapte schoenen en een slobbertrui; daar voel ik me nog steeds het prettigst in. We hadden toen weinig met elkaar gemeen en dat is nog steeds zo. Zo lang ik me kan herinneren hebben m'n zus en ik het huishouden gedaan; zeg maar vanaf het moment dat we een bezem konden vasthouden. We deden alles: stofzuigen, schrobben, wassen, afwassen, strijken, boodschappen doen en koken. Dat had m'n moeder ons geleerd; we maakten de gewone Hollandse pot: aardappels, andijvie en een stukje vlees. Zelf deed ze bijna niets en Adriaan hoefde helemaal niets te doen, want hij was de lieveling van m'n ouders. M'n moeder was niet zo schoon, want toen ik het huis uit was liet ze de boel gewoon vervuilen. Als ik door een spoortunneltje loop dat als wc wordt gebruikt moet ik altijd aan thuis denken; daar rook het ook zo. M'n moeder had een kunstgebit en m'n vader had één bruin stompje voor in z'n mond en verder een afgebrokkeld rijtje rotte tanden. Er werd niet veel aan tandenpoetsen gedaan. Mijn tanden zien er ook niet uit, maar dat heeft een andere oorzaak; dat vertel ik later wel. Toen m'n ouders na mijn trouwen aan de Ganskamer gingen wonen zaten er spinnewebben in de wc en die zaten er nog toen ik er vijf jaar later voor het laatst kwam.

Spinnewebben laten zitten had vroeger niet kunnen gebeuren. In de gang stond een opgeschilderde melkbus met wandelstokken; die hebben het niet allemaal overleefd. Als m'n moeder een spinneweb zag werd er een stok gepakt en was het slaan waar ze me raken kon.

Mijn moeder is m'n grootste nachtmerrie. Zo klein als ik was: als ik in de verte een sirene van een ambulance hoorde was m'n eerste gedachte: misschien is er wel iets met haar gebeurd en komt ze nooit meer terug. Al heel vroeg was ik constant bang voor haar; de spanning thuis was altijd te snijden en die zakte pas een beetje als m'n moeder weg was. En tegen de tijd dat ze thuiskwam, zat ik met de zenuwen in m'n keel te wachten. Ik wist nooit of ik het wel goed had gedaan en liep maar rond te kijken of er nog iets gedaan moest worden, maar ze vond altijd wel iets. Misschien dat ik daarom nu zo'n hekel heb aan huishouden; behalve als ik in een dal zit; dan ga ik als een gek opruimen.

M'n ouders hebben me geslagen zo lang ik me kan herinneren en het gebeurde elke dag. De kopjes van de visite stonden te lang op tafel: meteen een klap in m'n gezicht of een schop. Een afgevallen bloemblaadje, een vuiltje dat de hond mee naar binnen had gebracht: alles was reden voor straf. Of ik kreeg slaag omdat ik geen koffie had gezet, de strijkwas niet had gedaan, mijn bed niet had opgemaakt, als ik in m'n bed had geplast. Er hoefde niet eens een aanleiding te zijn; ze konden al kwaad worden omdat ik zat te huilen; dat maakte ze heel boos.

Ik werd liever door mijn vader geslagen dan door haar. Zij werkte zich in een soort razernij; ze sloeg echt hard en stopte pas als ze moe was. Pas in m'n puberteit kwam ik erachter dat slaan haar opwond. M'n moeder stond er hardop bij te schudden van het lachen; ze had zo'n raar, gierend, hysterisch lachje. Dat lachen van haar zal ik nooit vergeten.

Op de dorpsschool moeten ze hebben gemerkt dat ik werd geslagen; zeker met gym en zwemmen. Iedere woensdagochtend gingen we met de klas naar het zwembad De Koekoek. Ik had grote blauwe plekken op m'n rug, armen en benen; van die plekken die groen en geel kleurden. Ik weet dat nog, want ik geneerde me rot. Pas toen de hele zaak aan het licht is gekomen hebben onderwijzers van die school gezegd: 'We hebben wel onze vermoedens gehad,' maar daar had ik toen niet zo veel aan. Het enige wat ze destijds tegen m'n ouders zeiden, was dat ik niet zo goed kon meekomen. Bij vriendjes of vriendinnetjes spelen was er niet bij; we kregen de kans niet om van huis weg te blijven. Ik speelde voor het huis of achter in de tuin; dan kon ik haar horen als ze me riep. Naar de buitenwereld was m'n moeder heel hartelijk, behulpzaam en toeschietelijk en als er visite was deed ze lief en vriendelijk. Dan keek ik naar haar en dacht ik: ja, dat is toch echt mijn moeder, en dan haatte ik die mensen als ze weer weggingen, want daarna veranderde ze in een heks uit een rotsprookje. Als de deur in het slot viel was ik al gespannen: dan begon ze te schreeuwen, te schelden, te slaan; dan zei ze bijvoorbeeld:

'Waarom deed je nou opeens zo aardig tegen me toen die en die er bij zat?'

Terwijl ik dat juist de leukste momenten vond. Later probeerde ik agressief en gemeen te doen als er visite kwam. Hoe oud zal ik geweest zijn... een jaar of acht. Er kwam een keer een zus van haar en ik praatte er steeds tussendoor, ging dingen omgooien, lopen schelden. Ik dacht: dan zien die mensen het eens, dan zien ze tenminste dat ze anders is. Maar ze bleef gewoon aardig doen en de enige reactie die je hoorde was:

'Waarom geef je dat kind niet een lel? Dan leert ze het wel af.' En dat deed ze dan ook, als ze weer weg waren. O, jawel, ze trok me vaak op schoot. Maar dan zat ze me overal te betasten en raar vast te houden. Daar geneerde ik me voor, want dat deed ze ook waar vreemden bij zaten. Ik wilde er zo gauw mogelijk weer af. Van de weekeinden weet ik nog dat m'n vader en moeder in de kamer zaten te drinken en wij met z'n drieën aan tafel Mens Erger Je Niet speelden. Het was geen slecht huwelijk, denk ik. Alleen, mijn moeder was de baas; wat zij zei gebeurde en m'n vader sloot zich daar altijd bij aan. Als er iets was tussen mij en m'n moeder koos hij altijd haar kant, al was het nog zo onrechtvaardig. Ik was een keer met haar op bezoek bij een tante en daar viel een vaas met bloemen om toen ik er langs liep.

Mijn tante zegt: 'Geeft niet hoor, die pot had ik weg moeten zetten.' Bij haar deed m'n moeder poeslief, maar toen we thuis waren kreeg ik een gigantisch pak slaag. Ze zei dat ik die pot expres had omgegooid en mijn vader geloofde dat. Hij zou het nooit even navragen.