Muziek
Ze kwamen uit het niets. En ik bedoel echt uit het niets. Er lag niet echt een overvloed aan sneeuw op de grond. Je moest echt heel wat bij elkaar schrapen om een sneeuwbal te kunnen maken.
Ik had wat wintermuziek op mijn iPod gezet en ging naar school. Normaal zou ik Rosie onderweg tegenkomen, maar vanmorgen was ze met de rest van haar kunstklas naar een of andere galerie. Ik was in m’n eentje. Of dat dacht ik tenminste.
Twintig meter voor de school.
Zoooef!
Die dingen waren keihard bevroren ijsballen. Zoals ik zei: ik zag ze niet aankomen.
Bang!
De achterkant van mijn hoofd, net boven mijn oor. Een golf van pijn. Mijn hand ging naar de geraakte zone, mijn hoofd draaide in de richting van de gooier, mijn onderdrukker.
Zoooef!
Een tweede projectiel in volle vlucht, als in slow motion. Te laat om me te bukken.
Smak!
Een voltreffer op mijn oogkas.
Beide treffers vertoonden de precisie en de vaardigheid van een meesterlijke scherpschutter.
Mijn complimenten.
Dubbelgevouwen greep ik naar mijn oog, dacht de meest verschrikkelijke dingen. Snot liep uit mijn neus, iets anders drupte uit mijn oog. Hopelijk water van de ijsbal. Het voelde niet warm, niet koud, wat me ervan overtuigde dat het bloed was. Of erger. Een pusachtige vloeistof. Gevaarlijk sap. Je hand niet weghalen! Houd het erop, druk hard, houd je oog op zijn plaats, laat die kleine rotzak er niet uitrollen. Als je hem eruit laat rollen, dan is het allemaal voorbij.
Voor altijd.
Houd het op zijn plaats. Het maakt niet uit of het bloed is of water, concentreer je, houd het op zijn plaats. Let niet op de bonzende pijn in je hoofd, op de steken en het kloppen in je oor, het onophoudelijk rinkelende geluid, de natte boord van je hemd.
Is het water of bloed?
Houd je hand op je oog! Houd vast!
Laat die kleine rotzak er niet uitvallen en wegrollen. Het is geen bal, hij stuitert niet terug. Hij stuitert niet terug in je oogkas. Laat hem niet wegrollen in een rioolput of tegen de bumper van een voorbijrijdende auto.
Luister naar de muziek, blijf rustig. Het is vast gewoon water. M. Ward zingt zulke mooie nummers. Een rustig deuntje op een winterochtend. Een sprankeltje licht op een anders zo grauwe dag. Geef je eraan over.
Zingen, M.
Het is moeilijk te horen door één oortje terwijl in het andere oor nog steeds dat rinkelende geluid klinkt. Auto’s en gelach ook.
Wie lacht er? Wie lacht, in zijn oneindige wijsheid, om mijn tegenspoed?
Treed naar voren, maak uw naam en doel bekend.
Het is de duivel in eigen persoon, de ijsgooier in hoogsteigen persoon. Geen mededogen voor hem. Ik hoor de aanstichter van dit onheil met mijn rinkelende oor. Een kakofonie van geluiden, M. Ward, het rinkelen en de stem van die gek.
Grijnzend, grinnikend, grauwend.
HOUD DAT OOG VAST, zei ik.
‘Wa’s er me je oog?’ vroeg Uitschot 1.
‘Je moet uitkijke voor sneeuwballe hier.’ Uitschot 2.
‘Ja, die dinge kunne zo je oog eruit knalle.’ Uitschot 3.
Gelach. Gedurig gelach. Ik wachtte op de schop, de stoot. De finale. De apotheose. Het beslissende moment. De klap tegen de kaak. De kopstoot tegen de slaap. De knie in de ribben. Bloed of water?
‘Engelse klootzak’, zei ander Uitschot.
‘Da komt hier onze vrouwe stele’, schimpte nog ander Uitschot.
‘Onze leerkrachte neuke’, zei het laatste Uitschot.
Voetstappen verwijderden zich. Ze waren weg. Bloed kookte. Laat het goede oor rusten.
Trek M. Ward eruit, er is geen behoefte meer aan een straaltje zonneschijn. Wraakmuziek moet het zijn. Hardcore. Breng jezelf in de juiste stemming. Kom weer overeind. Diep ademhalen – in… uit… in… uit… in door de neus… uit door de mond… neem je tijd. Hand op het oog. Een hand die trilt als een doodsbang blad. Een klein blaadje, verloren op een leeg marktplein.
Alleen.
Mijn hand was warm door het in zijn kas houden van mijn oog. Deurtje gesloten. Mijn hoofd te verlamd om aan de gevolgen te denken.
Wraak. Ongetemde represailles. De wraak van het eenogige en half dove monster.
Hij komt… gehandicapt of niet… hij komt…
Monsters slikken niet alles, weet je. Blijf aankloppen en het monster komt naar buiten. De winterslaap is voorbij. De slapende zal heersen!
Ik voelde mijn oog zwellen. Bonzend. Zo groot dat het zou ontploffen.
Als een bokser na twaalf ronden.
De volgende ronde was weg van school.
Ik moest naar huis. Weg van hier. Weg van hier. Mijn hand op mijn oog. Vasthouden.
Mijn oortjes bungelden om mijn nek. Mijn goede oor bonsde. Mijn hoofd barstte. Mijn zweet stroomde. Mijn goede oog verdronk. Mijn bloed kookte. Mijn hersenen pruttelden. Ik moest kalm blijven. Focussen. Focussen op de toekomst. Wie lachte me uit? Lachte Fran McEvoy me uit? Had hij gegooid? Lag hij in een hinderlaag op me te wachten en had hij gegooid? Had hij twee ijsballen vast aangedrukt, me in een hinderlaag opgewacht en de sneeuwballen naar mijn hoofd gekeild? Had McEvoy een plan beraamd om me pijn te doen en me te vernederen? Wilde hij me pijn zien lijden? Dit ging verder dan beledigingen roepen, verder dan oerstom gedrag. Dit ging verder dan tot wat ik in staat ben. Verder dan wat ik wil. Verder dan wat ik me in mijn hoofd, mijn arme hoofd zou kunnen inbeelden dat ik zou doen. Het was tijd om het recht in eigen hand te nemen en te straffen. Hier kwam die klootzak niet mee weg. Tegen getreiter kon ik. Tegen twee ijskogels en vernedering niet. Als ik me nu gewoon zou terugtrekken, zou dat geen uitnodiging lijken tot meer? Wat hadden we nog in petto voor ons zondebokje? Ik moest hun laten zien dat ik niet bang was. Belangrijkere mannen dan ik hebben zich tegen meer verzet en ergere dingen geïncasseerd. Ik liet me niet in een hoekje drukken.
Glasgow werd toch ‘geen slechte stad’ genoemd. De stad was stiekem trots op die naam. Droeg hem op haar mouw, op haar kraag, op haar sokken, op haar kont. Geen stad wil toch dat iemand zo slecht behandeld wordt?
Glasgow, ik wilde niet op je tenen trappen, ik wilde niet binnendringen, ik wilde je vrouwe nie stele, je leerkrachte nie neuke. Ik wilde niet. Ik wilde niet.
Glasgow.
Ik wilde hier niet zijn.