HOOFDSTUK 3
De vijand tegemoet
Ze zaten in een kaal vertrek, niet erg groot, Peter de Vos, Hans Weiss en hun naaste medewerker Jef De-voort. Tegenover hen stonden twee mannen van omstreeks vijftig jaar. Een van hen was Monsieur Zero, zoals hij genoemd werd. Hij had de opperste leiding van de vijf geheime Euro-secties. „U bent dus zeker van uw zaak, " sprak Monsieur Zero met een duidelijk Franse tongval. „Ze willen de centrale bij de Hekavik vernietigen. Dat staat vast. " „Zo vast als een paal in een rots, " antwoordde Peter de Vos, zijn snorpunten opdraaiend. „Hoe willen ze dat doen?" „Onbekend, " zei de Vos laconiek. „Ze zijn machtig, " sprak Hans Weiss ernstig. „Als ze al hun krachten mobiliseren, kunnen ze 'n heel arsenaal wapens aanvoeren tot vliegtuigen toe. Maar het zal veel voorbereiding kosten. Uit de woorden van Fritz Eiker maak ik op, dat er nog weinig voorbereidingen getroffen zijn. We hebben dus nog alle tijd om in te grijpen. " „We kunnen pas ingrijpen, als we weten hoe ze het willen aanpakken, " zei Monsieur Zero. „Dat zult u allereerst moeten uitzoeken.. " „Daarvoor zullen we ons in het hol van de leeuw moeten wagen, " zei de Vos zonder een spoortje van opgewondenheid. „Fritz Eiker zou een uitstekende gids kunnen zijn. En Marco Spinelli, niet te vergeten. Hopelijk hebben ze hem niet ontmaskerd. " „Vraag Fritz Eiker in elk geval, of hij bereid is te helpen, " sprak Monsieur Zero. „lk zal alle secties gereed houden om zo nodig hulp te kunnen bieden. Sectie- 3 is natuurlijk al helemaal op de hoogte. Ze hebben er al voor gezorgd, dat de resten van die Mercedes volledig opgeruimd zijn. Kunt u morgen weer vertrekken?" „Jawel, zonder bezwaar. " „Mooi... Laten we dan nu precies bespreken, hoe we de zaak zullen aanpakken. Zorg ervoor, dat de hele bemanning over een half uur hier is, ook Fritz Eiker. Iedereen moet weten, waar het op staat. " Op Pluto kon men moeilijk spreken van „de volgende dag". Het was en bleef er altijd donker. De eeuwige duisternis werd doorbroken, toen de geweldige hangar deuren weer uiteen weken om de Euro. 5 doorgang naar buiten te verlenen. Weer moest een raketstart worden ondernomen, dit keer om aan de aantrekkings kracht van Pluto te kunnen ontsnappen. Opnieuw sloegen de vlammen uit de raketmotoren, doch dit keer bleef het doodstil. Op Pluto is namelijk geen atmosfeer, die geluidsgolven kan transporteren. Steeds sneller gleed de Euro. 5 van de planeet weg, automatisch zijn weg zoekend naar de moederplaneet Aarde, die op deze afstand zelfs met de verfijnde apparatuur van de Euro. 5 nog niet te zien was. Herr Meisel was de afgelopen dagen niet te genieten geweest. Hij was ziek geworden van ellende, maar dat weerhield hem niet om achter zijn bureau te zitten als een briesende leeuw. Zijn secretaris stond timide naast hem, terwijl Meisel schreeuwde: „Wat bezielt die drie kerels eigenlijk? Het zijn een stel kwajongens! Kinderen! Ze moesten een pak slaag hebben, die niksnutten! Roep ze hier! Waar wacht je nog op? Roep ze hier, zeg ik je!" De drie mannen, die getracht hadden Fritz Eiker te vangen, kwamen binnen, angstig als geslagen honden. Ze kregen de wind van voren! „Hoe halen jullie het in je hoofd die vent te laten lopen? Waren jullie niet sterk genoeg? Hè? je had notabene een machinepistool tot je beschikking! Zijn jullie nou die stoere knapen, die ik nodig heb om vuile karweitjes te laten opknappen? Betaal ik jullie daarvoor? Om zo'n domme... " „Mijnheer, als ik even..., " waagde een van hen te zeggen, maar Herr Meisel schreeuwde: „Zwijg! Val me niet in de rede met je brutale kletspraatjes! Zeg me liever, waar mijn Mercedes is gebleven!" „Ik bezweer u, mijnheer, " zei een ander zenuwachtig, „ik heb het al eerder gezegd... de wagen verdween terwijl we erin zaten! Alles was opeens weg! Ook onze wapens! Zelfs de gespen van onze riemen waren plotseling verdwenen! En wij raakten bewusteloos, zo waar als... " „Stilte!" brulde Meisel. „Dachten jullie nou werkelijk, dat ik die idioterie geloof? Probeer me niet om de tuin te leiden! Jullie hebben je bewusteloos laten slaan en je tegenstanders zijn er met de wagen tussenuit geknepen. Goed... goed... " Herr Meisel kalmeerde een beetje. „Iedereen kan fouten maken, zelfs ik. Maak geen tweede fout, mannen, want ik zeg je... dan is het met je gedaan. Die Fritz... Fritz... hoe heet die vent ook weer?" „Fritz Eiker, mijnheer. " „Juist... die vent weet te veel. Jullie vinden hem en snel! Hij mag niet langer vrij rond lopen. Je weet toch, waar hij woont?" „Ja, " antwoordde de secretaris. „We hebben zijn adres. Hij werkte onder leiding van Spinelli, onze chef-onderhoudsmonteur, een Italiaan. Hij werd door Fritz Eiker neergeslagen. Hij was half versuft, toen we hem achter de deur vonden. " „Goed... Laat die Spinelli mee zoeken naar Fritz Eiker. Die Italiaan zal er wel op gebrand zijn de kerel te vinden, die hem een oplawaai heeft verkocht! En nou weg, allemaal! Ga zoeken. Weg, zeg ik... Ik heb dringende zaken af te handelen. " Nog steeds zenuwachtig maar toch ook opgelucht verdween het stelletje. Herr Meisel pakte de telefoon en draaide een geheim nummer. „Ja... hier met Meisel. Ben jij het, Stuber? Juist... ik heb iets met je te bespreken. Ik heb enkele van je vliegtuigen nodig... Nee, het is een zwaar karwei. Ik wil een bombardement laten uitvoeren... Ja, je hebt me goed verstaan, een bombardement... Vraag me nu niets verder, dat zou te gevaarlijk kunnen zijn. Ik moet je zelf spreken. Hier, in mijn werkkamer. Wanneer kun je... ? Volgende week pas? Mmmm... nou ja, als het niet anders kan... Er is haast bij, zie je. Maar goed, volgende week maandag. Afgesproken... Prachtig. De groeten aan de anderen! Tot ziens!" Zoals gewoonlijk lag het water van het meer rimpelloos te glanzen in het maanlicht. De afgelopen nacht was een ruimteschip uit de hemel neergedaald, bijna geruisloos. Het was neergestreken op het meer en na genoeg meteen daarna ondergedoken. De Euro. 5 lag weer op de bodem, precies op dezelfde plaats waar hij twee dagen te voren ook gelegen had. Peter de Vos had zijn mannen bijeen geroepen in zijn eigen verblijf. De kamer zat vol mensen. Fritz Eiker was er ook bij. Op de tafel lag een groot vel wit papier, waarop de Vos een tekening maakte, een plattegrond. Fritz Eiker had de nodige aanwijzingen gegeven. „Dus dan ligt hier de eigenlijke werkkamer van de directeur, " sprak de Vos, een paar lijnen zettend. „Nee... nee, die rechter muur maakt een hoek, " verbeterde Eiker hem. „Zo... ja, zo loopt die muur. En dan is daar een gang, die uitkomt op de kleine binnenplaats. Ja... zo is het ongeveer... Dat is de hele plattegrond. " „Juist... Volgens mij is 't het beste, als we hier proberen binnen te komen, " zei de Vos, wijzend op de lijn die een stalen afrastering moest voorstellen. „Er staat geen stroom op, wel?" „Nee nee, " antwoordde Fritz, „absoluut niet. lk kan het weten. " „Spinelli moet ons helpen, " ging de Vos voort. „lk zal contact met hem opnemen. We moeten allereerst daarbinnen een kijkje gaan nemen om te ontdekken, wat ze nu precies van plan zijn. We zullen met Spinelli bespreken, hoe we het aanleggen. " „lk ga ook mee, " zei Fritz strijdlustig. „Oh nee. Geen sprake van. " „Maar ik ben toch een uitstekende gids! lk weet... " „Ja, u bent een uitstekende gids, maar u hebt uw werk zoëven al gedaan! Ze kennen u! U kunt werkelijk niet mee! Misschien kunt u ons later nog helpen. " „Maar ik... ik wil eindelijk wel eens naar mijn flat! Het is vlakbij!" „Fritz... dat is te gevaarlijk, " sprak Hans Weiss. „Geloof maar gerust, dat ze je flat in de gaten houden! Ze maken jacht op je. " „Dan wil ik naar mijn zuster. Die woont in Düsseldorf. Verdraaid... ik ben toch geen gevangene? Ik beloof jullie, dat ik met geen mens zal praten over wat me overkomen is. " „Hihi, ze zouden je toch niet geloven, " merkte Basje Goris grijnzend op. De Vos en Weiss pleegden overleg. Fritz had gelijk... Ze konden hem niet tegen zijn wil op de Euro. 5 houden. De man wilde eindelijk de aarde weer eens betreden... „Okay dan, " besloot de Vos na een poosje. „Ik doe het niet graag... maar u mag naar uw zuster in Düsseldorf gaan. Onder één voorwaarde... Ik geef u een geleide mee! Basje Goris en... ikzelf! Het is een mooie gelegenheid voor ons om de omgeving eerst eens te verkennen. Wij brengen u naar Düsseldorf. Vanavond nog. Maak je klaar, Bas! Vergeet je wapen niet. " „Komt in orde, baas, " riep Basje opgewekt. jef Devoort was een kwartier te voren van boord gegaan in een kikvors pak om te zien, of alles veilig was. Op zijn teken kwam de Euro. 5 met veel geborrel en geblaas iets boven water, juist voldoende om de hangarklep te kunnen openen. Snel klauterden drie gedaanten naar buiten, Jef hield al een rubberbootje gereed. Basje peddelde vlug naar de oever. Jef Devoort bood de helpende hand door te duwen. Even later liepen ze over de verlaten landweg, die langs het meer leidde. „Niet te geloven, niet te geloven, " mompelde Fritz telkens. „Ik sta weer op begane grond... Niet te geloven. " „Niet kletsen, doorstappen, " gromde Basje Goris, die met grote stappen voorop liep. „We moeten naar die bushalte. Dat is nog een kilometer. " Maar Fritz praatte verder: „Pluto... Ik had amper of nooit van Pluto gehoord! Waarom... waarom hebben jullie je thuishaven zo ver weg? je zou op de maan kunnen verblijven... Of op een andere planeet, dichter bij huis... Ha... Ha... wat klinkt dat gek... Dichter bij huis. " „Pluto is het veiligst, " sprak de Vos. In zijn korte jekker en met zijn hoed op leek hij een jager. „Voorlopig zal daar niemand, die kwaad wil, ons kunnen bereiken. Het zal nog jaren duren, eer anderen daartoe in staat zijn. Daarom heeft de Coalitie Pluto uitgekozen. Bovendien is die planeet beter bewoonbaar dan de reuzeplaneten, die dichter bij de aarde staan. Maar dat leg ik je later nog wel 'ns uit. " De aandacht van de Vos verslapte geen moment. Telkens keek hij achter zich, meer uit gewoonte dan omdat er gevaar dreigde. Niemand had hen immers gezien. Maar jarenlange training en ervaring hadden van de Vos een vechter gemaakt, die elk moment van de dag gereed was om toe te slaan. Na een kwartiertje hadden ze de bushalte bereikt. Even later zaten ze heel gemoedelijk in de rammelende autobus, samen met nog een tiental passagiers, die allemaal naar Düsseldorf moesten. De weg was verlaten, maar het werd drukker toen ze de stad naderden. De eerste lichten doemden op. Peter de Vos werd wat onrustiger. Het was, alsof hij voelde dat er gevaar dreigde in de stad. Hij zei echter niets. Pas toen ze uitgestapt waren, sprak hij: „Om eerlijk te zijn... ik wil u gebruiken om onze tegenstanders uit hun tent te lokken ... Ik ben er zeker van, dat ze naar u zoeken. We moeten er rekening mee houden, dat ze op u staan te wachten. " „Oh... ik ben dus een soort lokaas?" vroeg Fritz. „Tja... 'n beetje wel. Maar we zullen u goed beschermen. " „Oh... ik ben niet bang! Ik heb weinig kennissen en die weten zelfs niet dat ik een zuster heb! Bovendien... hoe zouden ze weten, dat mijn zuster in Düsseldorf woont? Nee... ik kan het alleen wel af. " „Geen sprake van, " zei de Vos. „We gaan met u mee tot u veilig en wel bij uw zuster bent aangeland. " Midden door het stadsgewoel liepen ze voort, diep in hun jassen gedoken. Het was guur. Het asfalt blonk in de lichten van de auto's en de neonreclames. Uit café's klonk muziek. Trams zoefden langs hen heen. „Hoe ver nog?" vroeg Basje Goris. „We zijn er bijna. Daarginds, die hoek om. Dat is de Hasslerstraat, waar ze woont. " „Voorzichtig, " zei de Vos, toen ze de hoek genaderd waren. Ze moesten even wachten voor passerende auto's. Overal stonden wagens geparkeerd. De zuster van Fritz Eiker woonde bijna midden in de stad, tussen twee café's in. „Ze is garderobejuffrouw, " legde Fritz uit. „Vanavond is ze vrij. Ze woont samen met een vriendin. Die is werkster. Kijk... in dat huis, daarzo, met dat verlichte raam. " De Vos en Basje bleven staan en hielden Fritz achter zich verborgen. Het was een smalle woning met naast de voordeur slechts één raam. „Doe nou niet zo gek, " zei Fritz ongeduldig. „Er is niets aan de hand, dat zien jullie toch. " „Voorzichtig aan, " mompelde de Vos. Hij bleef het huis een poosje observeren. Telkens werd het uitzicht belemmerd door auto's, die voorbij kwamen, maar niettemin kon hij de omgeving goed in het oog houden. Hij merkte niets verdachts op. „Luister, " sprak hij na vijf minuten, „u kunt nu naar uw zuster gaan. Bel aan en vraag eerst, of binnen alles okay is. Ga dan met haar mee, maar blijf de hele avond en ook vannacht binnen. Morgen komen wij u weer halen. Afgesproken?" „Komt voor elkaar, " lachte Fritz Eiker. „We gaan de hele avond kaarten en vannacht slaap ik heerlijk in een tweepersoonsbed, helemaal voor mij alleen. Kan ik morgen met jullie bepraten, hoe het nu verder moet? lk kan niet meer naar Meisel terug. " „Daarover hoeft u zich geen zorgen te maken. Ga nu ... Veel genoegen. " Fluitend stak Fritz de straat over en liep recht naar het huis. De Vos haalde opgelucht adem, toen aan de overzijde een agent opdook, die zijn ronde deed. Met de politie in de nabijheid was er nog minder gevaar te duchten. „Wat gaan we doen, chef?" vroeg Basje. „Verkennen, " antwoordde de Vos, Fritz onafgebroken in het oog houdend. Fritz had de voordeur bereikt en belde aan. Een paar seconden later verscheen een vrouw in de deuropening, die Fritz hartelijk verwelkomde en duidelijk blij was hem te zien. „Dat is in orde, " zei de Vos. „lk had zo half en half verwacht, dat ze al binnen zouden zijn om hem daar op te wachten. Ze zijn tot alles in staat, die gangsters. Maar kennelijk hebben ze toch niet ontdekt, dat Eiker een zuster heeft. Geloof maar gerust, dat ze zijn flat goed bewaken. Ik wil er iets onder verwedden, dat we bij zijn flat iets meer van onze tegenstanders zullen. " Hij zweeg abrupt, toen plotseling het onverwachte gebeurde. De politieagent was bij de deur aangeland, waar Fritz nog steeds opgewekt stond te praten en juist zijn voet over de drempel zette. Eensklaps maakte de agent een halve draai en greep Fritz vast. De Vos en Basje zagen, hoe Fritz stomverwonderd naar de agent opkeek en iets wilde roepen. De agent had plots een doek in de hand, die hij Fritz tegen de neus drukte. De vrouw gilde. „Erop af!" snauwde de Vos. „Ze hebben ons toch beet genomen! Die agent is een bandiet!" Basje had die woorden niet eens nodig. Zonder op het verkeer te letten rende hij naar de overkant, zijn hand in zijn broekzak, waar hij een 9 mm Browning verborgen hield. De Vos holde achter hem aan. Met hun tweeën zouden ze gegarandeerd met de agent klaarkomen. De vrouw stond nog steeds te gillen. Zij trok de aandacht. Mensen kwamen aanlopen. Maar alles gebeurde bliksemsnel. De agent sleurde Fritz naar de rand van het trottoir. Een man, die hem wilde ontzetten, kreeg zo'n harde schop van de agent, dat hij tegen de gevel van het huis opvloog. Basje was het tweetal tot op twintig meter genaderd. „Schieten!" riep de Vos, die eveneens zijn pistool getrokken had. Maar het was al te laat. Om de hoek van de straat kwam een zwarte wagen aangieren. Twee portieren vlogen open. Een man sprong van de voorste zitplaats en trok, samen met de pseudo-agent, Fritz naar binnen. Meteen meerderde de auto, die geen moment stil had gestaan, weer vaart. Basje begon te schieten. Hij mikte op de banden, maar hij miste kennelijk. „Ik mis niet!" schreeuwde hij. Weer trok hij af, vier, vijf keer. De hulzen vlogen in het rond. Mensen begonnen te roepen en te krijsen, zochten dekking, wisten niet wat te doen. De wagen kwam recht op de Vos af, die tien meter achter Basje stond. Peter de Vos richtte ook zijn pistool heel zorgvuldig op de bestuurder, wiens bleke hoofd hij vaag kon onderscheiden. Langzaam drukte hij af. Hij wist van zichzelf, dat hij een beste pistool schutter was. Maar er gebeurde niets... De auto gierde langs hem heen en verdween tussen de andere wagens. „Gangsters!" werd er geroepen. „Grijp ze... " „Weg hier, Bas, " snauwde de Vos. „Jij links, ik rechtdoor. Om tien uur ontmoeting bij het stadhuis. Weg!" Basje wist wat hij doen moest. Ondanks zijn zware lichaam kwam hij opmerkelijk snel weg. Iemand zette de achtervolging in, maar ook Basje Goris had een training gehad in het Europese hoofdkwartier. Handig manoeuvreerde hij tussen de voorbijgangers, stak een paar straten over, belandde in een steegje en stond even later als een geïnteresseerde toeschouwer een etalage van een boekwinkel te bekijken. Intussen mopperde hij bijna hoorbaar. „Stommelingen... stelletje domoren dat we zijn... Uilen... Ze hebben ons toch te grazen genomen... Hoe is het mogelijk... 'We hebben ze onderschat, die gore bende... Maar we pakken ze wel, oh ja... We zijn pas begonnen! We krijgen ze, ook al hebben ze wagens met pantserglas en kogelvrije ramen. " Hij besloot een eind te gaan wandelen. Om tien uur moest hij bij het stadhuis zijn. Dat was een goed ontmoetingspunt, als je snel een ontmoetingspunt moest bedenken. Elke stad had immers 'n stadhuis. En er was er maar één... De doek, die men Fritz Eiker onder de neus had geduwd, was doordrenkt met ether. Fritz was bijna meteen bewusteloos geweest. Het eerste wat hij merkte, toen hij weer bijkwam, was dat hij een ontzaglijke hoofdpijn had. Wezenloos, zijn gezicht krampachtig vertrokken, keek hij om zich heen. Langzaam kwamen de herinneringen terug. Zijn zuster... Waar was ze? Hij stond met haar te praten, toen... Er was iemand... Er werd iets onder zijn neus geduwd... Hij keek naar het plafond, een wit plafond. De muren waren grijs. Het was een leeg hok. Een gevangenis. Plots herinnerde Fritz zich alles weer. „Ze hebben me, " sprak hij zacht, „ze hebben me... Meisel... Ik ben gevangen! Ze hebben me te pakken gekregen. " Hij slaakte een kreet van pijn, toen hij opstond, maar hij bleef op zijn benen staan. Waar was Peter de Vos? De Vos moest hem redden! „Vos!" schreeuwde Eiker uit alle macht, „Vos... waar ben je, Vos!?" Er kwam geen antwoord. Fritz Eiker werd wanhopig. Hij begon met beide vuisten op de metalen deur te beuken. „Vos... kom dan! Hier ben ik!" Hij hoorde voetstappen. Even werd hij verblijd. De Vos was in de nabijheid... De redding kwam snel. Maar toen de deur openzwaaide, verstrakte zijn gelaat. In de deuropening stonden twee kerels, die kennelijk niets met de Vos te maken hadden. „Zo... ben je nou al wakker?" snauwde de een grijnslachend. „Dat is vlugger dan we verwacht hadden. Kom maar 'ns mee, mannetje, je kunt praten, horen we. Welnu... je krijgt alle gelegenheid om te praten. " Fritz bleef stokstijf staan. De andere man deed een stap naar voren, greep hem bij zijn schouder en duwde hem zo krachtig naar buiten, dat Fritz op de plavuizen van de gang viel. „Overeind!" snauwde een van de kerels. „Geen smoesjes! Jij gaat alles vertellen, wat je weet! Herr Meisel zit al op je te wachten! Schiet op!" Weer kreeg Fritz een duw. Hij strompelde voor de beide mannen uit, volkomen radeloos. Wat moest hij beginnen? Meisel had hem in zijn macht... „Help!" schreeuwde Fritz. „Help me! Help!" Hij hoopte, dat de werklui in de fabriek hem zouden horen, want hij meende, dat hij zich in het fabriekscomplex bevond. Maar zijn hoop was ijdel, want een van zijn bewakers merkte op: „Schreeuw maar zo hard je wilt. Dat is goed voor je longen. Maar denk niet, dat iemand je kan horen, Eiker! Daarvoor zit je te ver van de bewoonde wereld!" Ze passeerden een klein raam. Fritz kon even naar buiten kijken en zag een grote tuin, een park met een brede oprijlaan. Verderop lagen bossen. Hij bevond zich in een villa, denkelijk het privé verblijf van Meisel. „Vooruit, die gang in, " gromde de kerel, die hem telkens een por gaf. „Rechtdoor... daarzo, die deur moet je hebben. " De andere man was vooruitgelopen en klopte aan. „Binnen, " klonk de scherpe stem van Meisel. De deur ging open. Fritz kreeg weer een por, zo hard, dat hij opnieuw struikelde en plat op zijn buik terecht kwam. Gelukkig deed het geen pijn, want hij viel neer op een dik tapijt. Angstig keek hij op. Hij zag een immens bureau. Daarachter zat de presidentdirecteur van Meisel-Chemie, trots en ongenaakbaar, een grote sigaar in de mond. „Ah... eindelijk, " sprak Meisel dreigend. Met een langzaam gebaar nam hij de sigaar uit zijn mond. „Fritz Eiker... de man, die zo onbeleefd is mij af te luisteren, als ik iets te bespreken heb met mijn medewerkers. " „Het... het was per ongeluk, " stamelde Fritz verward, „geloof me... ik kon er niks aan doen. Ik... ik heb geen kwaad in de zin. " „Op je benen!" snauwde Meisel. Hij wendde zich tot een van de mannen. „Doe die deur dicht en zorg, dat er geen mens binnen komt, tot we met Eiker klaar zijn. " Fritz krabbelde overeind, werd opnieuw beetgepakt en op een stoel gekwakt. „Zo, Herr Eiker, " grauwde Meisel. „En vertel nou maar eens alles wat je weet. "