Epiloog

De kleren van Trent waren gewassen, gerepareerd en gestreken . De broeder die hem had helpen aankleden nadat Pepito de apparatuur op zijn rug had gebonden, liep met hem door de gang naar het kantoor van de hospitaalcommandant alsof hij belangrijk was. Trent voelde zich helemaal niet belangrijk. Hij was er doodziek van en overwoog het kantoor van de commandant straal voorbij te lopen, naar buiten. Maar hij was de kolonel nog één laatste dienst verschuldigd en hij was dezelfde dienst aan zichzelf verschuldigd, en aan de wereld, al zou het de wereld niet veel uitmaken. Ze kwamen de Amerikaan op de gang tegen. Hij had haast. In Frankfurt was hij Robert geweest, in een grijs wollen pak, in Cancun was hij Steve geweest. Nu droeg hij een linnen pak. Het enige dat niet veranderd was, was zijn glimlach. 'Fantastisch je weer te zien,' zei hij. ik kom net uit Washington over.' Trent zou niet verbaasd zijn geweest wanneer hij te horen had gekregen dat de Amerikaan de afgelopen twee uur boven Mérida had rondgecirkeld, wachtend op een bevestiging dat er inderdaad op het allerlaatst niets fout was gegaan in het ziekenhuis. De Amerikaan stak zijn hand uit. Trent liet hem zijn verbonden vingers zien. 'Hé, wat vervelend nou,' zei de Amerikaan en in plaats van hem de hand te schudden sloeg hij een arm om zijn schouder. 'Ik hoorde dat je fantastisch werk hebt geleverd,' vervolgde hij, Trent het kantoor van de hospitaalcommandant in duwend. Zijn glimlach was stralend, een en al vriendschap en toewijding. 'Fantastisch. Echt fantastisch. Fantastisch. Gewoonweg fantastisch.' Vol bewondering voor het ongelooflijke schudde hij zijn hoofd en zei tegen de twee mannen die al in het kantoor hadden zitten wachten: 'Niet te geloven, hè, deze man? Ik bedoel, allejezus...' Trent begreep het al. Washington was tevreden. Een van de mannen in het kantoortje kende Trent van gezicht. Het was een Brit, twintig jaar jonger dan de kolonel, maar uit dezelfde kringen afkomstig. Omdat hij jonger was, was hij waarschijnlijk iets liberaler - of minder geneigd er vooroordelen op na te houden, wat niet helemaal hetzelfde was. 'Goed werk,' zei de man. 'Dank u.' De tweede man was een Mexicaan in een duur donkerblauw pak. Hij rookte een dunne sigaar en droeg te veel goud aan zijn polsen. Hij glimlachte nog meer goud bloot. 'We zijn blij dat we u van dienst konden zijn, senor.' 'Het spijt me,' zei Trent. 'Ik had het eerst moeten vragen,' maar de Mexicaan en de Amerikaan gingen al helemaal op in het handenschudden en het uitwisselen van uitnodigingen om te gaan lunchen. Het leken wel oude schoolvrienden. De Amerikaan liep met de Mexicaan de gang op - hoewel, met hun armen om eikaars schouders kon het ook andersom zijn. De Engelsman was kennelijk door het tafereeltje aangestoken. Hij stak zijn hand uit. 'Charles Benson,' zei hij. 'We hebben elkaar nooit echt ontmoet.' Trent liet hem zijn verbonden hand zien en Benson keek gegeneerd: 'O, natuurlijk. Het spijt me.' Met een opmerkelijk eeltige en gespierde hand wees hij Trent naar een van de twee stoelen voor het bureau. 'Ga toch zitten. Het zal wel niet erg aangenaam geweest zijn. Je ziet er vermoeid uit.' 'Dank je,' zei Trent. Hij had geen begrip verwacht en bekeek Benson voor het eerst van zijn leven echt goed. Hij had bruine ogen, bruin haar en was slank van postuur. Een lok haar dreigde elk moment voor zijn voorhoofd te vallen, wat hem een jongensachtige uitstraling gaf die niet helemaal bij zijn leeftijd paste. Hij was moe, maar duidelijk in goede conditie. Trent veronderstelde dat hij via Washington gevlogen was. 'Speel je polo?' vroeg hij. 'Wat?' vroeg Benson. Toen keek hij naar zijn handen en glimlachte. 'Ja. Ja, inderdaad. Goed gezien.' 'Ik zou graag met de Amerikaan alleen praten, is dat goed?' 'Dat had ik wel verwacht.' Benson dacht even na. ik had liever dat je met verlof ging. Dat kun je nu doen, verlof nemen, bedoel ik. Dat kan ik regelen.' Trent had zich niet gerealiseerd dat hij bij iemand in dienst was. 'Niemand heeft je nog bij een naam genoemd,' zei Benson. 'Vind je het erg om het op Trent te houden?' Wat Trent weer trof als zeer begripvol. Hij had zich al afgevraagd wie hij was. 'Goed,' zei Benson toen de Amerikaan weer binnenkwam. 'John, ik heb Trent een paar maanden verlof gegeven. Hij wil graag even met je praten voor hij vertrekt.' hij keek op zijn horloge, een oud horloge aan een eenvoudig leren bandje. 'Ik moet weer terug naar het vliegveld.' Hij glimlachte naar Trent, een beetje ondeugend. 'Misschien wil je vriend buiten me een lift geven als je hier klaar bent.' De Amerikaan ging in de stoel naast Trent zitten en draaide zich naar hem toe, volkomen op zijn gemak. 'John Volkstadt,' zei de Amerikaan met een glimlach die erop wees dat hij voor de verandering zijn eigen naam gebruikte. 'Aardige vent, die Benson. Het zal je best bevallen om met hem te werken. Een wakkere vent met goede ideeën.' 'De gele zakdoek...' zei Trent. Gegeneerd haalde hij zijn schouders op. ik bedoel...' Volkstadt wist wat Trent bedoelde. Hij wimpelde zijn bedankje af. Maar Trent vervolgde: 'Je hebt mijn leven gered. Ik weet niet hoe je dat gedaan hebt.' Hij had nog steeds niet genoeg gezegd. Bij hun ontmoeting in Cancun had Trent zich op de vlakte gehouden. Nu moest hij de zaak opengooien. 'We hebben gewonnen, of niet?' 'Ja zeker hebben wij gewonnen.' Goed werk, zei de glimlach. 'En ik ben nu veilig...' Het was lang geleden dat hij veilig was geweest. 'Jezus, ja,' zei Volkstadt. Zijn positie was bevestigd, zijn glimlach genereerde macht. Trent bevochtigde zijn lippen: 'Ik zou graag... Je weet wel. Je vraagt het maar...' Daar had je het, hij had zijn diensten aangeboden. Volkstadts glimlach verdween, zijn ogen keken hem koel aan, berekenend. Hij wilde eerst peilen hoe ver de toewijding van Trent precies ging. 'De president van Belpan,' zei Trent, maar hij was bang om te ver te gaan. 'Je weet wel. In het Savoy...' Volkstadt wist het. 'Dat soort dingen,' zei Trent. 'Ik zal het in m'n achterhoofd houden,' zei de Amerikaan. God, maar het was moeilijk, ik begreep het niet,' zei Trent. 'Ik wist dat de kolonel het niet gedaan had. Zoiets zou hij niet doen. Niet in Engeland. En hij zou ook moeilijk aan de drugs hebben kunnen komen. En Caspar had de macht niet...' De ogen van Volkstadt lichtten even op en Trent wist dat hij op de goede lijn zat. Macht was een woord dat de Amerikaan graag hoorde, vooral wanneer die macht aan hém werd toegedicht. 'Het moet veel moed hebben vereist,' zei Trent. De bewondering van een agent uit het veld was een serieus compliment en de Amerikaan glimlachte - niet zijn brede, heldere, geoefende glimlach, maar een licht opkrullen van de mondhoeken. Trent schudde bewonderend het hoofd. 'En dan de combinatie van Caspar en de Colombianen.' 'Die schoft. Hij greep de kans met beide handen aan.' Volk-stadt grinnikte en dit keer acteerde hij niet. 'Als ik het niet verzonnen had, was hij er zelf wel mee gekomen.' 'Hij had er de hersens niet voor,' zei Trent. 'Hij was keihard, maar dat is niet hetzelfde.' 'Keihard - en een man met ervaring.' Volkstadt kon zijn trots niet helemaal verbergen. 'Maar toch zeg ik dat hij de hersens niet had. Ik zeg niet dat hij stom was. Maar het concept...' hij keek Volkstadt recht in de ogen. 'Daarom zou ik graag met jou werken. De meeste mensen zijn niet zo slim.' Hij wist dat hij de juiste formulering had gekozen. Volkstadt glimlachte. Het compliment bracht hem niet bepaald in verlegenheid, maar hij deed toch alsof. Hij had er lang over nagedacht. 'Het is niet zozeer slimheid, je moet het gewoon even doorhebben,' zei hij. 'Ik denk na over een probleem en zie de lastige punten zo voor me, keurig op een rijtje. Je duwt hier een beetje, trekt daar een beetje, voegt wat ingrediënten toe en vervolgens vallen alle stukjes van de puzzel vanzelf op hun plaats.' 'Maar om Caspar en de kolonel bij elkaar te zetten,' zei Trent. Opnieuw schudde hij het hoofd, ik bedoel, de kolonel loopt écht lang mee.' 'Tè lang. Als jij niet steeds was komen opdraven voor de Agency, was hij goddomme jaren geleden al gewipt.' Volkstadt blaakte van zelfvertrouwen en genoot van de bewondering van Trent. Hij wilde meer. 'Jij bent wat hem in leven hield, jij was zijn kanaal naar het Langley Establishment.' 'De Koude-Oorlogstrijders zullen het wel in hun broek hebben gedaan toen je French onder druk zette om te getuigen,' zei Trent. 'Je had ze moeten zien!' Volkstadt lachte. 'De papierversnipperaar heeft het nog nooit zo druk gehad. Al jouw dossiers werden opgeruimd. En dan kom ik opeens met het nieuws over French.' Hij keek Trent aan om te zien of die begreep hoe perfect het allemaal in elkaar had gezeten, ik zat bij die vergadering en zij raken in paniek en ik zeg: Jezus, dat is niet best. Misschien moeten jullie hem uit de weg ruimen. Vervolgens sturen ze die dwaas uit de States. Die nuffige kolonel van jou liet hem in het huis van French. De kolonel had er zelf het lef niet voor. We hebben het op video. Net zo'n mes als jij op je rug hebt hangen.' 'De kolonel zal wel praten...' 'Praten? Hij zingt elk liedje dat ik wil. Medeplichtig aan moord en poging tot moord - we zitten hier in Mexico. Hij praat of hij gaat voor de rest van zijn leven achter de tralies.' 'Arme oude man,' zei Trent. 'Hij probeerde je te vermoorden!' protesteerde Volkstadt. Hij keek plotseling waakzaam en de geoefende glimlach stond weer op zijn gezicht. 'Aan wiens kant sta jij?' 'Ik sta aan niemands kant. Ik doe mijn werk.' De glimlach verdween. 'Vergeet het maar. Ik heb gegevens over jou waar je haren recht van overeind gaan staan.' Volkstadt stond op. Zijn ogen waren hard en even moest Trent aan Louis denken, de psychopaat. 'Als je een spelletje met mij denkt te spelen zou ik maar heel goed op mijn rug passen.' Trent hees zich overeind uit zijn stoel. Hij had niet veel kracht, maar hij vermoedde dat hij nog genoeg had. ik heb op mijn rug gepast,' zei hij. 'Daar zit een mooi recordertje en jouw spel is uit.' Hij sloeg Volkstadt zo hard hij kon in het gezicht en voelde de neus van de Amerikaan breken. 'Verdomme,' zei Trent. Hij stak zijn hand onder zijn oksel. In tegenstelling tot Volkstadt had hij geen bagage. Hij liep het ziekenhuis uit. Een witte Cherokee jeep stond in de schaduw van een acaciaboom. Benson leunde tegen de motorkap. Pepito lag naast de jeep op een Guatemalteekse deken. Zijn hoofd rustte in de schoot van een donkere, mooie vrouw van begin dertig. De vrouw droeg een spijkerbroek, een mouwloos T-shirt, twee mooie ringen en een duur polshorloge. Een tweede vrouw zat een beetje aan de kant een boek te lezen. Ze droeg een rok en een witte blouse die haar middenrif bloot liet. Kort haar, korte neus, brede mond en hoornen bril. Figaro schalde uit de luidsprekers van de jeep. De Mexicaan leek te slapen. Trent liep ernaar toe. Zijn hand deed pijn. De vrouw klapte het boek dicht. Liefde en schaduw van Isabel Allende, wat betekende dat zij aan de goede kant stond, dacht Trent. 'Manuella Fuentes,' zei ze. 'Trent,' zei Trent. lMuy encantado, senorita.' Pepito geeuwde en opende een oog. 'Hebt u hem geslagen?' Trent liet zijn hand zien. Bloed lekte door het verband. 'Met slangen moet je altijd je schoen gebruiken,' zei de Mexicaan. Hij wees over zijn hoofd naar de vrouw wier schoot hij gebruikte. 'Tina is ingenieur, uit Venezuela. We dachten dat we maar eens naar uw boot moesten rijden en kijken hoe we hem weer in het zoute water kunnen krijgen.' 'Klinkt goed,' zei Trent. Pepito geeuwde, rekte zich uit en stond op. 'We hebben Benson ook uitgenodigd. Rare gringo, zei dat hij weer naar kantoor moest.' Ondanks zijn pak leek Benson zich zeer op zijn gemak te voelen, een van hen. 'Misschien de volgende keer,' zei hij. 'Bedankt voor het wachten,' zei Trent tegen hem. ik heb het allemaal op band staan,' en tegen Pepito: 'Gaat u die recorder nog loshalen of moet ik er de rest van mijn leven mee blijven rondlopen?' 256 1   letterlijk: de blauwe bron