sliep ze al. Alles was onwerkelijk en vreemd, als in een droom. Ze was geboren in dit huis, in deze kamer; ze had hier altijd gewoond en gekeken door dit raam met dwarslatjes, dat het uitzicht in vier wereldhoeken verdeelde, zoals haar vader voor haar had verzonnen toen ze klein was en alles geloofde wat hij zei. Nu was alles verdraaid en verwrongen. Ze was aan de regen tegen de ruit gewend; het regende vaak, bijna altijd, het regende in Bergen en zij huilde en had geen idee wat ze zag. Het leven was in stukken geknipt. Het uitzicht vanuit het kleine huis was niet langer het hare.

Ze had een etmaal gewacht, een lange nacht en een nog langere dag, in een onzekerheid waar ze niets mee kon. Haar leven was verlopen zonder dat ze daar zelf grip op leek te hebben, en nu moest ze zich neerleggen bij dit eindeloze wachten. Er was geen duidelijkheid geweest. Die was pas gekomen toen de vrouw op de televisie haar had verteld wat ze precies vierentwintig uur eerder al had geweten, toen ze plotseling in de leunstoel voor de televisie wakker werd, met een gevoel van angst waardoor haar keel werd dichtgeknepen en dat haar handen deed trillen.

Ze wist wat het was om te wachten.

Ze had haar hele leven gewacht en was eraan gewend geraakt.

Deze keer was alles anders geweest. Ze had het gevoel gehad dat er iets gebeurde wat niet echt was, terwijl ze wist dat dat wel zo was omdat ze al zo lang helemaal alleen had geleefd.

Er werd aangebeld, zo laat en onverwacht dat de vrouw een gilletje slaakte.

Ze maakte de deur open en herkende hem. Het was een eeuwigheid geleden sinds ze elkaar voor het laatst hadden gezien, maar zijn ogen waren nog hetzelfde. Hij huilde, net als zij, en vroeg of hij binnen mocht komen. Zij wilde niet. Ze wilde hem niet zien. Ze wilde niemand zien.

Toen ze hem binnenliet en de deur achter hem sloot, bad ze tot God dat ze maar snel wakker mocht worden.

Alstublieft, lieve Heer. Wees zo goed.

Laat me nu wakker worden.

*

‘Om deze tijd is toch zeker niemand meer wakker!’

Beate Krohn staarde mismoedig naar de redactiechef. Het liep tegen middernacht. Zij waren de enige twee aanwezigen op de redactie, tussen stomme, flikkerende monitoren en het geruis van de pc’s en het ventilatiesysteem. Hier en daar had iemand wat kerstversiering opgehangen. Een strook met rode glitter hier, een snoer met Noorse vlaggetjes daar. In een hoek stond een zielige kerstboom, waarvan de ster scheef in de top hing. De meeste chocolaatjes en koekjes die troost moesten bieden aan degenen die met kerst moesten werken, waren al opgegeten. Overal lagen papier en oude kranten.

‘Je ouders?’

Hij gaf het niet op. Hij had een sigaret aangestoken, een zo eclatante overtreding van alle regels dat ze tegen haar zin in onder de indruk was.

‘Die slapen ook,’ zei ze. ‘Bovendien zou ik hun de stuipen op het lijf jagen door zo laat nog te bellen. We hebben regels over dat soort dingen in de familie. Niet voor halfacht ’s morgens en niet na tienen ’s avonds. Tenzij er iemand dood is.’

‘Maar er ís iemand dood!’

‘Niet zo, ik bedoel…’

Hij onderbrak haar met een stevige trek aan de sigaret en een ongeduldige handbeweging.

‘Nu zul je zien hoe je zoiets aanpakt,’ grijnsde hij met de sigaret tussen zijn tanden. ‘Kijk en leer.’

Zijn vingers frunnikten met zijn mobieltje dat hij vervolgens tegen zijn rechteroor hield.

‘Hallo, Jonas! Met Sølve hier!’ Drie seconden stilte. ‘Sølve Borre, verdomme. Van de nrk! Waar zit je?’

Beate Krohn had eens gelezen dat de meest gebruikte openingszin ter wereld in het mobiele telefoonverkeer ertoe diende om uit te vissen waar de gesprekspartner zich bevond. Sindsdien vroeg ze het zelf nooit meer.

‘Moet je eens horen, Jonas. Bisschop Lysgaard is gisteravond overleden, zoals je wel gehoord zult hebben. Het is wel…’

Hij werd kennelijk onderbroken en benutte de gelegenheid om nog een lange trek van zijn sigaret te nemen.

‘Zeker. Zeker. Maar weet je, ik wilde alleen even checken waaráán ze is overleden. Gewoon uit nieuwsgierigheid, begrijp je. Ik heb een gevoel dat… een…’

Er viel een pauze.

‘Maar kun je een van hen dan niet bellen? Er is daar vast wel iemand die jou nog een gunst verschuldigd is. Kun je niet…’

Weer werd hij onderbroken. De rookwolk lag zo dicht om hem heen dat Beate Krohn bang was dat het brandalarm af zou gaan. Ze deed een stap naar achteren om de lucht niet in haar kleren te krijgen.

‘Mooi zo, Jonas. Mooi zo! Bel me! Maakt niet uit hoe laat!’

Hij verbrak de verbinding.

‘Zo,’ zei hij en hij liet zijn vingers over het toetsenbord lopen. ‘Kom hier, dan zal ik je iets leren. Kijk naar dit bericht.’

Beate boog zich aarzelend over zijn schouder en las het bericht van het ntb dat meedeelde dat bisschop Lysgaard was overleden. Daar was sinds ze het de vorige keer zag niets aan veranderd.

‘Valt je iets op?’ vroeg de redactiechef.

‘Nee.’ Ze hoestte discreet en wendde zich af.

‘Ik heb geen idee hoeveel van dergelijke berichten ik in mijn leven heb gelezen,’ zei hij onaangedaan. ‘Maar het moeten er veel zijn. Ze lijken meestal op elkaar. Qua vorm een beetje plechtig en verder nogal nietszeggend. Maar behalve dat de betreffende persoon is overleden, zeggen ze bijna altijd ook nog iets meer. “nn is onverwacht thuis overleden.” “xx is na een kort ziekbed overleden.” “nn is gisteravond omgekomen bij een auto-ongeluk in Drammen.” Iets dergelijks.’

Zijn vingers tekenden zo veel aanhalingstekens in de lucht dat de as op zijn toetsenbord viel. Dat was al zo versleten dat de letters bijna niet meer te lezen waren.

‘Maar hier…’ wees hij. ‘Hier staat alleen “Bisschop Eva Karin Lysgaard is gisteravond overleden. Ze werd 62 jaar…” Enzovoorts bla bla bla.’

‘Dat hoeft toch zeker niets te betekenen?’ zei ze met nadruk.

‘Nee,’ zei de redactiechef, nog steeds met een brede glimlach. ‘Waarschijnlijk niet. Maar het moet gecontroleerd worden, weet je. Hoe denk je dat iemand als ik nog voor mijn tweeëntwintigste journalist werd bij de nrk terwijl ik ook nog eens geen enkele opleiding had?’

Hij wees veelzeggend naar zijn eigen neus.

‘Ik heb het in me, weet je.’

De telefoon ging. Beate Krohn staarde er verbaasd naar, alsof de redactiechef haar net een goocheltruc had laten zien.

‘Met Sølve,’ blafte hij en hij liet zijn peuk in een frisdrankflesje vallen. ‘O ja. Juist.’

Een paar seconden bleef hij zwijgend zitten. De plagerige uitdrukking verdween van zijn gezicht. Zijn ogen versmalden en hij strekte zich uit naar een pen en maakte een paar onleesbare notities in de marge van een krant.

‘Dank je,’ zei hij ten slotte. ‘Dank je wel, Jonas. Owe you big time, okay?’

Een ogenblik bleef hij naar zijn eigen telefoon zitten staren. Ineens keek hij op, en zijn gezichtsuitdrukking was totaal veranderd.

‘Bisschop Lysgaard is vermoord,’ zei hij langzaam. ‘Ze is verdomme op kerstavond vermoord.’

‘Hoe,’ begon Beate Krohn, terwijl ze in een stoel neerzakte. ‘Hoe weet je… Met wie heb je gesproken?’

De redactiechef leunde achterover in zijn kantoorstoel en keek haar in de ogen.

‘Ik hoop dat je iets geleerd hebt vanavond,’ zei hij zacht. ‘En het aller, allerbelangrijkste dat je meegekregen moet hebben, is het volgende: je bent als journalist niets zonder goede bronnen. Werk hard en lang om die te krijgen en raak ze nooit kwijt. Nooit.’

Beate Krohn vocht tegen de blos, vergeefs.

‘En nu…’ zei de redactiechef en hij glimlachte ontwapenend terwijl hij nog een sigaret opstak, ‘… nu zullen we eens serieus gaan bellen. Nu gaan we eens echt mensen wakker maken!’

Kleine sleutels, grote kamers

‘Tjemig,’ zei Yngvar Stubø en hij bleef abrupt in de deuropening staan. ‘Maakte ik je wakker?’

Lukas Lysgaard knipperde met zijn ogen en schudde zijn hoofd.

‘Nee,’ mompelde hij. ‘Of ja… Ik heb vannacht bijna niet geslapen, dus ik zat hier en toen…’

Hij hief zijn hoofd en glimlachte bleekjes. Yngvar herkende hem bijna niet. Zijn brede schouders hingen. Zijn haar begon vet te worden, en rond zijn ogen lag de huid in losse, donkere zakken. Een adertje in zijn linkeroog was gesprongen; zijn blik was bloedrood.

‘Ik begrijp het,’ zei Yngvar en hij trok de stoel onder de andere kant van de tafel uit.

Lukas Lysgaard haalde zijn schouders op. Yngvar wist niet goed of hij daarmee bedoelde dat het hem niet uitmaakte of Yngvar hem begreep, of dat het een soort verontschuldiging was omdat hij in slaap was gevallen.

‘De wolven zijn los,’ zei Yngvar terwijl hij ging zitten. ‘Het was natuurlijk slechts een kwestie van tijd voordat de pers erachter zou komen.’

Lukas knikte.

‘Zijn ze al bij jullie geweest?’ vroeg Yngvar, met een blik op de klok die enkele minuten voor halfnegen aanwees.

De man knikte sloom.

‘Ik ben in elk geval enorm dankbaar dat je bent gekomen,’ zei Yngvar en hij gebaarde met zijn ene hand. ‘Ik zie dat mijn collega de formaliteiten al heeft afgewerkt. Heeft iemand je iets te drinken aangeboden? Koffie? Water?’

‘Nee, dank je. Waarom ben jij hier eigenlijk?’

‘Ik?’

‘Ja.’

‘Wat bedoel je?’

Lukas leunde naar voren en steunde met zijn ellebogen op de tafel.

‘Jij werkt bij Kripos.’

Yngvar knikte.

‘Kripos is niet langer wat het was.’

‘Nee…’

Yngvar begreep niet waar Lukas naartoe wilde.

‘Voorzover ik weet, is Kripos nu in de eerste plaats een nationale eenheid voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Denken jullie dat mijn moeder door de mafia is vermoord?’

‘Nee nee nee!’

Heel even dacht Yngvar dat Lukas het echt meende. Een vreugdeloze, bijna onmerkbare glimlach bracht hem op andere gedachten.

‘Alle deskundige krachten zijn op deze zaak gezet,’ zei hij en hij schonk zichzelf koffie in uit een thermoskan. ‘En sommigen vinden dat ik daarbij hoor. Hoe gaat het met je vader?’

Er kwam geen antwoord.

‘In ieder geval wil ik jou eerst informeren,’ zei Yngvar en schoof een kleine map over de tafel.

Lukas Lysgaard maakte geen aanstalten om hem te openen.

‘Je moeder is overleden aan een steekwond. Ze werd in haar hart geraakt. Dat houdt in dat ze erg snel is overleden.’

Yngvar bestudeerde het gezicht van de ander om te zien of hij moest stoppen.

‘Ze heeft geen andere verwondingen, behalve een paar schaafwonden die hoogstwaarschijnlijk aan de val zelf te wijten zijn. Het lijkt dus alsof ze geen enkele weerstand heeft geboden.’

‘Ze was…’ Lukas hield een vuist voor zijn mond en kuchtte. ‘Ze was tweeënzestig. Je kunt nauwelijks verwachten dat ze erg veel in te brengen had tegenover een moordenaar.’

Hij hoestte weer, voordat hij snel toevoegde: ‘Of moordenares. Ik ga ervan uit dat die ook bestaan?’

‘Absoluut.’

Yngvar knikte en streek over zijn wang, terwijl hij overwoog of hij de onaangeroerde map weer terug moest pakken. Het was een beetje te lang stil tussen hen. Het werd pijnlijk en Yngvar merkte dat Lukas Lysgaards weinig vriendelijke instelling na een dag nauwelijks was veranderd. Hij staarde naar het tafelblad, met zijn armen over elkaar.

‘Mijn vrouw is criminoloog,’ zei Yngvar plotseling. ‘En ook jurist. En ze heeft bovendien psychologie gestudeerd.’

Nu keek Lukas in elk geval op. Een verbaasde frons werd zichtbaar boven zijn neus.

‘Ze is aanmerkelijk jonger dan ik,’ voegde Yngvar eraan toe.

De meest halsstarrige getuige noch de meest vijandige arrestant slaagde erin onberoerd te blijven als Yngvar schijnbaar zonder aanleiding over zijn eigen gezin begon te praten. Het leek zo onprofessioneel dat de verhoorde ofwel geïrriteerd raakte, verbaasd werd of gewoon geïnteresseerd raakte.

‘Zij zegt weleens…’

Yngvar tilde zijn kopje op en nam langzaam en luid een slok koffie.

‘Ze heeft liever dat haar naasten aan een geleidelijke en pijnlijke ziekte zullen sterven, dan als slachtoffer van een misdrijf, al gaat dat laatste nog zo snel.’

Op het moment dat hij dat gezegd had, kreeg hij zoals gebruikelijk last van een slecht geweten, omdat hij Inger Johanne meningen toeschreef die ze helemaal niet had. Dat verdween toen hij Lukas’ reactie zag.

‘Wat bedoel je… wat bedoel je daarmee? Het is toch verschrikkelijk als je zoiets wenst voor iemand van wie je houdt en…’

‘Ja, vind je ook niet? Ik ben het helemaal met je eens. Terwijl haar punt is dat de familie van een slachtoffer van een misdrijf noodzakelijkerwijs onderworpen wordt aan een heel intensief onderzoek, en dat kan een geweldige belasting zijn. Als iemand doodgaat door andere oorzaken, dan…’

Yngvar stak beide handenpalmen voor zich uit.

‘… is alles voorbij. De familie verdrinkt in sympathie en er worden geen vragen gesteld. Mijn vrouw beweert zelfs hardnekkig dat het tegendeel het geval is: natuurlijke sterfgevallen hebben een verzegelend effect op allerlei familiegeheimen. Wanneer de dode het slachtoffer is van een misdrijf, daarentegen…’

Hij wiegde goedmoedig zijn hoofd en stak een imaginaire sleutel in een onzichtbaar sleutelgat.

‘Dan wordt de onderste steen blootgelegd. Dat bedoelt ze. Niet dat ik het met haar eens ben, dat zei ik al, maar er zit wel iets in. Vind je ook niet?’

Lukas tuurde hem aan zonder dat hij liet merken of hij het met hem eens of oneens was. Yngvar hield zijn blik vast.

‘Ik neem aan,’ zei Lukas plotseling en hij leunde over de tafel die tussen hen in stond, ‘… dat je mij probeert te vertellen dat mijn familie geheimen kent die de reden kunnen zijn waarom mijn moeder midden op straat werd neergestoken en vermoord!’

Zijn stem klonk schel aan het eind van de zin.

‘Dat zij eigenlijk schuldig is, hè?! Dat mijn moeder, de liefste, de zorgzaamste…’

Zijn stem brak en hij begon te huilen. Yngvar zat volkomen roerloos, met zijn koffiekopje in zijn rechterhand en een pen balancerend tussen de wijsvinger en middelvinger van zijn linkerhand.

‘Mijn moeder had toch zeker geen geheimen,’ zei Lukas vertwijfeld en hij veegde met de rug van zijn hand over zijn ogen. ‘Niet mijn moeder. Zij niet.’

Yngvar zei nog steeds niets.

‘Vader en moeder hielden heel veel van elkaar,’ ging Lukas verder. ‘Natuurlijk hadden ze weleens onenigheid, net als ieder ander echtpaar, maar ze waren getrouwd sinds hun negentiende. Dat is…’

Hij snikte terwijl hij het uitrekende.

‘Dat is meer dan veertig jaar! Ze zijn al meer dan veertig jaar getrouwd en dan kom jij hier met de boodschap dat er geheimen in hun leven zijn! Dat is… dat is…’

Yngvar maakte een paar snelle notities in het notitieblok dat voor hem lag, voordat hij het opzijschoof zodat het op de grond viel. Toen hij het oppakte, legde hij het met de tekstzijde omlaag.

‘Dat is brutaal,’ zei Lukas vlak. ‘Om te insinueren dat moeder…’

‘Het spijt me geweldig dat je mij brutaal vindt,’ zei Yngvar. ‘Het is absoluut niet mijn bedoeling om brutaal te zijn. Maar het is wel opvallend dat je onmiddellijk over het huwelijk van je ouders begint, als ik heel losjes praat over het feit dat alle mensen geheimen hebben die ze niet met anderen wensen te delen. Dingen die ze hebben gedaan. Dingen die ze hebben nagelaten. Misschien iets waardoor ze vijanden hebben gemaakt. Iets wat anderen schade heeft berokkend. Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat…’ Hij maakte zijn zin niet af, in de hoop dat die precies inhoudsloos genoeg was.

‘Moeder en vader hebben geen vijanden,’ zei Lukas en hij probeerde duidelijk zijn zenuwen in bedwang te houden. ‘Integendeel, mijn moeder werd als een bruggenbouwer gezien, een spreekbuis van de verzoening. Zowel in haar roeping als in haar privéleven. Ze heeft me nooit gezegd dat iemand haar naar het leven zou staan. Dat is toch…’

Hij slikte en haalde zijn vingers meerdere malen door zijn haar.

‘Wat vader betreft, dat…’

Hij haalde diep adem, alsof hij naar lucht snakte.

‘Vader heeft altijd in moeders schaduw gestaan.’

Zijn stem veranderde op het moment dat hij langzaam uitademde. Hij leek ineens in de situatie te berusten. Het was alsof hij eigenlijk tegen zichzelf praatte.

‘Dat spreekt vanzelf. Moeder met haar carrière en vader die nooit verder kwam dan zijn doctoraal. Hij wilde waarschijnlijk niet…’

Weer zweeg hij even.

‘Hoe hebben ze elkaar ontmoet?’ vroeg Yngvar rustig.

‘Op het gymnasium. Ze zaten in dezelfde klas.’

‘High school sweethearts,’ zei Yngvar en hij glimlachte stil.

‘Ja. Moeder werd gelovig toen ze zestien was. Ze kwam uit een heel normaal arbeidersgezin. Opa werkte bij bmw.’

‘In Duitsland?’ Yngvar bladerde verbaasd in de map voor hem.

‘Nee. Hier in Bergen. Bergens Mechanische Werkplaats. Hij was lid van de communistische partij en een gezworen atheïst. Moeder was de allereerste in haar familie die sowieso naar het gymnasium ging. Mijn grootvader had het er erg moeilijk mee om te zien dat zijn dochter theologie studeerde, maar tegelijkertijd was hij… verschrikkelijk trots op haar. Hij leefde helaas niet lang genoeg om mee te maken dat ze tot bisschop werd gewijd. Dat zou…’

Hij haalde zijn schouders op.

‘Mijn vader, daarentegen, komt uit een door en door academisch milieu. Mijn grootvader… de vader van mijn vader dus… was hoogleraar in geschiedenis, eerst aan de Universiteit van Oslo. Ze verhuisden naar Bergen toen mijn vader een jaar of negen was. Grootmoeder was docent. In die tijd was het niet zo gewoon voor vrouwen om te…’ Weer onderbrak hij zichzelf. ‘Je weet wel,’ voegde hij er ten slotte aan toe.

Yngvar wachtte.

‘Vader wordt door velen gezien als een… hoe zal ik het noemen? Een zwakkeling?’

Hij snikte toen hij het woord gebruikte en de tranen begonnen weer te stromen.

‘En dat is hij absoluut niet. Hij is een fantastische man. Wijs en belezen. Zeer zorgzaam. Maar hij is er nooit in geslaagd om te… om alles te doen… om zo te worden als… Je moet weten, zijn ouders hadden hoge verwachtingen van hem.’

Hij snikte en veegde zijn mond af.

‘Vader is meer een tobber dan moeder was. Religieus is hij… strenger, in zekere zin. Hij is zeer gefascineerd door het katholicisme. Was het niet om moeders positie en standpunt, dan zou hij vermoedelijk al lang geleden zijn overgestapt. Afgelopen herfst was moeder op een oecumenisch congres in Boston en vader was mee. Hij bezocht elke katholieke kerk in de hele stad.’

Lukas aarzelde even.

‘Hij is ook strenger voor zichzelf dan moeder. Hij is er nooit helemaal overheen gekomen dat hij zijn ouders teleurstelde. Hij is enig kind, begrijp je.’

Dat laatste voegde hij eraan toe met een gezicht alsof dat alles verklaarde.

‘Dat ben jij ook, zie ik.’

Yngvar keek weer in de papieren, draaide zijn notitieblok om en krabbelde snel een paar zinnen neer.

‘Ja.’

‘Jij bent… negenentwintig?’

Yngvar was verbaasd toen hij de geboortedatum in de papieren zag. De vorige dag had hij gedacht dat de zoon van de bisschop minstens halverwege de dertig was.

‘Ja.’

‘Je ouders waren dus al… veertien jaar getrouwd toen jij werd geboren.’

‘Ze hebben lang gestudeerd. Moeder in ieder geval.’

‘En ze hebben nooit meer kinderen gekregen?’

‘Niet dat ik weet.’

De chagrijnige waakzaamheid was terug. Yngvar glimlachte ontwapenend en vroeg snel: ‘Als je zegt dat ze heel veel van elkaar hielden, waar leid je dat dan uit af?’

Nu leek Lukas oprecht verbaasd.

‘Waar ik… Wat bedoel je?’ Zonder op antwoord te wachten ging hij verder: ‘Ze toonden het elke dag honderden keren! De manier waarop ze met elkaar spraken, de manier waarop ze deelden wat ze hadden meegemaakt, alles… mijn god, wat is dat voor een vraag?’

Zijn blik was bijna beangstigend, met het bloedrode rechteroog wijd opengesperd. Ineens verstijfde hij en stopte met ademen.

‘Is er iets?’ vroeg Yngvar na een paar seconden. ‘Lukas Lysgaard! Wat is er aan de hand?’

Langzaam liet de man de lucht uit zijn longen lopen.

‘Migraine,’ zei hij zacht. ‘Het begint met gezichtsstoornissen.’

Zijn stem was volkomen monotoon en hij knipperde aan één stuk door met zijn ogen.

‘Ik krijg een flikkering in de ene helft van…’

Hij hief een van zijn handen op en legde die als een afscheiding tussen zijn rechter- en zijn linkeroog.

‘Dat betekent dat ik over ongeveer vijfentwintig minuten zo’n verschrikkelijke hoofdpijn krijg dat het niet te beschrijven is. Ik moet gaan. Ik moet naar huis.’

Hij stond zo plotseling op dat zijn stoel omviel. Hij was even uit balans en zocht met een hand steun bij de muur. Yngvar keek op zijn horloge. Hij had de hele dag gereserveerd voor dit gesprek, dat nog maar net was begonnen. Weliswaar was hij al genoeg te weten gekomen om over na te denken, maar hij kon zijn ergernis omdat hij het gesprek moest afbreken bijna niet verbergen. Lukas Lysgaard leek verloren voor deze wereld.

‘Ik zal je naar huis brengen,’ zei Yngvar zacht. ‘Is er nog iets anders wat ik voor je kan doen?’

‘Nee. Naar huis. Nu.’

Yngvar pakte Lukas’ jas van een haak aan de muur. Lukas leek niet eens van plan om hem aan te trekken. Hij pakte hem aan en sleepte hem in een slome gang naar de deur achter zich aan. Yngvar deed een paar snelle passen en was als eerste bij de deur.

‘Ik zie dat het niet goed met je gaat,’ zei hij met zijn hand op de deurklink. ‘Dus we stellen de rest van dit gesprek uiteraard uit tot een later tijdstip. Maar er is één vraag die ik helaas moet stellen. Ik stelde hem trouwens gisteren al.’

Lukas vertrok geen spier. Het leek net alsof hij niet wist dat Yngvar ook in de kamer stond.

‘Wat deed je moeder zo laat op kerstavond en te voet buiten?’

Lukas Lysgaard hief zijn hoofd op. Hij keek Yngvar recht in de ogen, likte zijn mond af en slikte luid. De gedachte aan de onvermijdelijke pijn die snel zou komen kostte hem duidelijk enorm veel kracht.

‘Dat weet ik niet,’ zei hij. ‘Ik heb geen idee waarom moeder buiten liep.’

‘Maakte ze vaker ’s avonds een wandeling? Zo voor het slapengaan? Ik bedoel, was het gebruikelijk dat ze…’

Lukas had zijn blik nog niet losgelaten.

‘Ik moet naar huis,’ zei hij hees. ‘Nu! Ik heb geen idee wat moeder ging doen of wat ze deed. Breng me naar huis. Alsjeblieft.’

Je liegt, dacht Yngvar, terwijl hij de deur opende. Ik kan zien dat je liegt.

‘Ik spreek de waarheid,’ zei Lukas Lysgaard en hij wankelde de gang in.

*

‘Je zou zelfs niet kunnen liegen als je ervoor betaald had gekregen,’ lachte Line Skytter en ze trok haar benen op de bank.

‘Nu moet je ophouden,’ zei Inger Johanne en ze voelde zich tot haar verbazing een beetje beledigd. ‘Ik ben gespecialiseerd in leugens!’

‘In andermans leugens, ja. Niet in die van jezelf. Als je ribbetjes bij de Rimi had gekocht en tegen je moeder gezegd had dat ze van Strøm-Larsen kwamen, zou je neus gegroeid zijn van hier tot aan het Sognsvann. Goed dat je kabeljauw koos.’

‘Maar niet goed genoeg voor mama,’ mompelde Inger Johanne in haar wijnglas.

‘Ach, daar heb je toch maling aan,’ zei Line gelaten. ‘Je moeder is een schat. Goed met de kinderen en zo vriendelijk als de dag lang is. Een beetje… emotioneel incontinent, alleen. Wat ze denkt, moet als het ware meteen haar mond uit. Vergeet het. Proost!’

Inger Johanne hief haar glas een beetje en trok haar benen op. Haar beste en oudste vriendin had een uur eerder plotseling voor de deur gestaan, met twee flessen wijn en drie dvd’s in een tas. Heel even was Inger Johanne geïrriteerd geweest; ze had zich eigenlijk verheugd op nog een avond in eenzaamheid achter de pc. Nu zaten ze elk in een hoek van de enorme bank en Inger Johanne kon zich niet herinneren wanneer ze zich voor het laatst zo had ontspannen.

‘Allemachtig, wat ben ik eigenlijk moe.’

Ze glimlachte en geeuwde langdurig.

‘Pas als ik me ontspan, voel ik dat.’

‘Je moet wakker blijven. We moeten kijken naar…’ Line bladerde snel door de stapel dvd’s die op het salontafeltje lag. ‘What happens in Vegas eerst. Ashton Kutcher is gewoon ongelooflijk leuk. En kritiek is verboden. We gaan nu genieten!’

Ze schopte tegen Inger Johannes voet, die gelaten haar hoofd schudde.

‘Hoeveel tijd verspil je eigenlijk aan dit soort dingen?’ vroeg ze.

‘Doe niet zo tuttig. Jij vindt het ook leuk!’

‘Is het goed als ik in elk geval eerst naar het journaal kijk? Om een zekere realiteitsverankering te hebben voordat we die zoete troep binnenzeilen?’

Line lachte en hief haar glas opnieuw als een instemmend gebaar.

Inger Johanne zette de tv aan met de afstandsbediening en zag nog net de laatste seconden van de leader. De eerste headline was als verwacht: bisschop eva karin lysgaard midden op straat vermoord. politie heeft nog geen aanwijzingen.

‘Wat?’ zei Line met open mond en ze ging er eens beter voor zitten op de bank. ‘Is ze vermoord? Wat is er in hemelsnaam…’ Ze wrong haar benen omlaag op de grond, zette haar glas neer en leunde naar voren met haar ellebogen op haar knieën.

‘Dit is al de hele dag op internet te zien en op de radio te horen,’ zei Inger Johanne die het volume harder zette. ‘Waar ben jij geweest?’

‘Op de ski’s,’ zei Line Skytter. ‘Ik hoorde gisteravond dat ze dood was, maar niet dat ze was… sssstt!’

Nieuwslezer Christian Borch droeg een donker pak en sprak ernstig.

‘De politie bevestigt vandaag dat de bisschop van Bergen, Eva Karin Lysgaard, op de avond van 24 december is vermoord. Het overlijden van bisschop Lysgaard werd gisteren bekendgemaakt, maar de omstandigheden rond het overlijden werden dus pas vanochtend vroeg openbaar gemaakt.’

Het beeld verplaatste zich van de studio naar een regenachtig Bergen, waar een reporter een samenvatting van de zaak gaf, wat twee minuten voornamelijk nergens over ging.

‘Moest Yngvar daarom weg?’ vroeg Line ineens en draaide zich om naar Inger Johanne.

Ze knikte zwak.

‘… naar wat wij hebben vernomen, heeft de politie nog geen aanwijzingen in deze zaak.’

‘Wat betekent dat ze stapels aanwijzingen hebben,’ zei Inger Johanne, ‘zonder dat ze ook maar het flauwste idee hebben waar die naartoe leiden.’

Line maande haar tot stilte. In stilte keken ze tot het einde van het item, dat bijna twaalf minuten duurde. De opzienbarende lengte kwam niet alleen doordat er rond kerst zoals gewoonlijk weinig tot geen nieuws was. Dit was iets heel speciaals. Dat kon je merken aan alle geïnterviewden, zowel de politie, de dienaren van de kerk en toevallige mensen op de straat, ze waren allemaal aangedaan op een manier die Noren normaal gesproken niet in het openbaar toonden. Veel hadden problemen met hun stem. Sommigen barstten tijdens het interview in tranen uit.

‘Het is bijna als toen koning Olav stierf,’ zei Line en ze zette de tv uit.

‘Nou ja. Hij stierf van ouderdom, gewoon in zijn bed.’

‘Ja, maar de… stemming, bedoel ik. Wie zou er in hemelsnaam zo’n vrouw van het leven willen beroven? Ze was toch zo… aardig. Zo goed!’

Inger Johanne herinnerde zich dat zij bijna twee dagen eerder op precies dezelfde manier had gereageerd. Eva Karin Lysgaard leek niet alleen een goed mens, ze had duidelijk ook nog goede diplomatieke gaven bezeten. Theologisch bevond ze zich ongeveer in het midden van het bonte landschap dat de Noorse Kerk vormde. Ze was radicaal noch conservatief. In het vraagstuk rondom homoseksualiteit, dat de Kerk al vele jaren teisterde en Noorwegen steeds nader had gebracht tot een confessieloze grondwet, was ze de hoofdarchitect geweest achter de broze vredesovereenkomst: er moest ruimte zijn voor beide visies. Zelf had zij geen enkel bezwaar tegen het wijden van homoseksuelen. Tegelijkertijd had ze voor degenen die het daar niet mee eens waren, hard gestreden om daarvoor uit te mogen komen. Bisschop Lysgaard leek open en tolerant, een typische representant van een brede en volkse staatskerk. Maar dat was ze niet. Integendeel, ze had sterke principiële bedenkingen bij het gebrekkige zelfbestuur van de Kerk en liet nauwelijks een gelegenheid voorbijgaan om haar mening uit te dragen.

Altijd vriendelijk. Altijd rustig en met een subtiel lachje dat de randjes sleep van een enkel scherp woord dat haar kon ontglippen, de zeldzame keren dat zelfs Eva Karin Lysgaard zich te veel liet meeslepen.

Dan ging het in de regel om het abortusvraagstuk.

Eva Karin Lysgaard had op slechts één gebied een extreme mening gehad. Ze was een fel tegenstander van abortus. Geheel en volkomen, en onder iedere omstandigheid. Niet eens na verkrachting of bij dreigend gevaar voor het leven van de moeder kon ze accepteren dat er ingegrepen werd in door God geschapen leven. Voor bisschop Lysgaard was Gods schepping onschendbaar, Zijn wegen waren ondoorgrondelijk, en een bevrucht eitje had het recht te leven als God het zo wilde.

Wonderlijk genoeg werd ze gerespecteerd om haar visie, in een land waar de abortusdiscussie eigenlijk in 1978 al was verstomd. De enkeling die de strijd tegen zelfgekozen abortus gaande had gehouden, werd over het algemeen aangemerkt als aartsconservatief en in elk geval in de ogen van het publiek tamelijk extreem. Zelfs vrouwenactivisten hielden zich in als ze Eva Karin Lysgaard ontmoetten. Door haar door en door principiële houding distantieerde ze zich van de abortuszaak als een zaak die om de bevrijding van vrouwen zou draaien.

Voor haar was abortus een vraag over de heiligheid van het leven, die niets met het geslacht te maken had.

‘Ik vraag me af wat ze daar buiten in het bos meemaakte,’ zei Inger Johanne plotseling.

‘In het bos? Ik dacht dat ze op straat werd vermoord.’

‘Ja, ik bedoel niet de moord, maar destijds… Ze werd zaterdag in Magasinet geportretteerd, heb je dat gelezen?’

Line schudde haar hoofd en schonk zichzelf nog meer wijn in.

‘Wij waren dit weekend in de bergen. We hebben ongelooflijk veel geskied, maar ik heb geen enkele krant gelezen.’

Dat doe je over het algemeen toch al niet, ongeacht waar je bent, dacht Inger Johanne en ze moest glimlachen voor ze verder sprak: ‘Ze zei dat ze God in het bos had ontmoet toen ze zestien jaar was. Er gebeurde iets heel speciaals, vertelde ze, zonder dat ze wilde zeggen wat dat was.’

‘Ze ontmoette Jezus toch?’

‘Wat?’

‘Ik dacht,’ zei Line, ‘… dat als iemand bekeerd wordt, dan zeggen ze toch dat ze “Jezus ontmoetten”?’

‘God of Jezus,’ mompelde Inger Johanne. ‘Dat maakt niet uit.’

Ze stond plotseling op en liep naar de slaapkamer. Toen ze terugkwam, had ze Magasinet bij zich en terwijl ze weer ging zitten, bladerde ze naar het interview.

‘Hier,’ zei ze en ze haalde adem. ‘Ik bevond me in een nogal moeilijke situatie. Dat gebeurt ons mensen immers vaak in onze tienerjaren. De dingen worden dan te groot voor ons. Dus ook voor mij. Toen ontmoette ik Jezus.’

‘Ha,’ viel Line uit. ‘Ik had gelijk!’

‘Sssst. Wat gebeurde er eigenlijk? Ja, dat vraagt de journalist dus.’

Inger Johanne keek snel over de rand van haar bril naar Line voordat ze verder las: ‘Dat is een zaak tussen mij en God, lacht de bisschop en ze krijgt lachkuiltjes waar je je in zou kunnen verstoppen. Wij hebben allemaal onze geheime ruimtes. Zo moet het zijn. Zo zal het altijd blijven.’

Inger Johanne vouwde het blad langzaam op.

‘Nu wil ik een film zien,’ zei Line.

‘We hebben allemaal onze geheime ruimtes,’ herhaalde Inger Johanne en ze bestudeerde het portret van Eva Karin Lysgaard op de omslag.

‘Ik niet,’ zei Line luchtig. ‘Zullen we eerst What happens in Vegas zien, of nemen we meteen maar The Devil wears Prada? Eigenlijk heb ik die nog niet gezien en naar Meryl Streep kan ik echt ieder moment van de dag kijken.’

‘Jij hebt heus ook wel een paar ruimtes met geheimen, Line.’ Inger Johanne zette haar bril af en wreef in haar ogen voordat ze eraan toevoegde: ‘Je bent alleen de sleutels ervan verloren.’

‘Wie weet,’ zei Line, net zo vrolijk als daarvoor. ‘Maar als je het niet weet, heb je er tenminste ook geen pijn van!’

‘Dat heb je mis,’ zei Inger Johanne en ze wees sloom naar The Devil wears Prada. ‘We hebben juist pijn van wat we niet weten.’

Markt der ijdelheid

Onwetendheid was het allerergste, dacht Niclas Winter. Hij had zo lang op de rand van een economische ondergang geleefd dat de zekerheid dat de koper niet langer geïnteresseerd was, hem ertoe had gekregen om opnieuw een beetje te veel en een beetje te vaak te drinken. Om niet te spreken over alle andere rotzooi die hij slikte om zijn zenuwen onder controle te krijgen. Eigenlijk was hij daar allang mee gestopt. Het versufte zijn zintuigen en maakte hem lui. Vlak. Onproductief.

Niet zoals hij het wilde.

Toen de economische crisis in het najaar van 2008 van alle kanten insloeg, had die op Noorwegen niet hetzelfde effect als op veel andere landen. Met vele duizenden miljarden op de bank en een barstensvolle politieke gereedschapskist kon de rood-groene regering tegenmaatregelen nemen die zo kostbaar en stevig waren, dat niemand zich dat enkele maanden eerder ook maar had kunnen voorstellen. De natie had zo lang geld uit de Noordzee opgepompt dat de schatkist nagenoeg onkwetsbaar leek na de economische aardbeving in de vs. De Noorse woningmarkt, die al net zo opgeblazen als verhit was, ontplofte weliswaar vroeg dat najaar. Maar die was intussen alweer aangetrokken. Er waren in ieder geval tekenen tot herstel. Het aantal faillissementen was de laatste maanden verveelvoudigd, maar velen meenden dat dat een gezonde zaak was voor bedrijven die toch niet levensvatbaar waren. In de bouwbranche groeide de werkloosheid, iets wat uiteraard serieus genomen werd. Overigens was dit een deel van de economie dat zich in hoge mate voedde met geïmporteerde arbeidskrachten. Polen, Balten en Zweden hadden de sympathieke eigenschap dat ze graag weer naar huis teruggingen als er geen werk meer was, in ieder geval dat deel van hen dat niet had begrepen dat er in Noorwegen veel geld te halen was in allerlei sociale regelingen. Bovendien waren er voldoende economen die meenden dat een werkloosheid van rond de vier procent goed was voor de flexibiliteit onder de beroepsbevolking, dat waren ze in ieder geval in stilte met elkaar eens.

Over het algemeen draaide de bv Noorwegen gewoon door, misschien niet helemaal op hetzelfde niveau als voor die tijd, maar absoluut zonder compleet catastrofale consequenties voor land en volk. Mensen kochten nog steeds eten, ze hadden nog steeds kleren voor zichzelf en hun kinderen nodig, ze gunden zich zoals gewoonlijk een glas wijn in de weekeinden en ze gingen net zo vaak naar de bioscoop als voorheen.

Alleen voor luxegoederen stonden de mensen niet langer in de rij.

En kunst werd om de een of andere reden beschouwd als luxe.

Niclas Winter trok de metalen capsule van de champagnefles die hij had gekocht op de dag dat zijn moeder stierf. Hij probeerde zich te herinneren of hij ooit eerder zo’n fles had geopend. Toen hij met de capsule rommelde, bedacht hij dat dit de eerste keer was. Hij had weliswaar in de loop van de laatste jaren een aanzienlijke hoeveelheid van de edele, Franse drank gedronken maar altijd op rekening van een ander.

De drank spoot uit de fles, en hij lachte in zichzelf terwijl hij de bruisende, bubbelende wijn in een plastic glaasje schonk, dat op de rand van de overvolle werkbank stond. Hij zette de fles voor de zekerheid op de vloer neer en hief het glas naar zijn mond.

Het driehonderd vierkante meter grote atelier, oorspronkelijk een pakhuis, baadde in een natuurlijk licht. Voor buitenstaanders moest de chaos in de grote ruimte enorm lijken, met bovenlicht vanuit het dak en grote boogramen langs de muren op het zuidoosten. Maar Niclas Winter had alles volkomen onder controle. Er waren hier lasapparaten en soldeerbouten, pc’s en oude wc’s, kabels uit de Noordzee en een half autowrak; het atelier zou een paradijs zijn voor elke nieuwsgierige elfjarige. Een kind zou overigens nooit binnen mogen komen. Installatiekunstenaar Niclas Winter had drie fobieën: grote vogels, regenwormen en kinderen. Het was al moeilijk genoeg geweest om zijn eigen kindertijd door te komen, en hij kon het niet verdragen om daaraan herinnerd te worden door kinderen te zien spelen en schreeuwen en plezier maken. Dat het atelier slechts tweehonderd meter van een basisschool lag, was een zorgelijk feit waar hij tot op zekere hoogte mee had leren leven. De ruimte was in alle andere opzichten perfect, de huur was laag en de meeste kinderen waren uit de buurt gebleven sinds hij een bordje op de deur had gehangen met loslopende hond en een foto van een dobermann erop.

Het gebouw was nagenoeg rechthoekig, zestien bij bijna achttien meter. Alle rotzooi was geconcentreerd langs de muren; een kader van schroot en andere noodzakelijke zaken rond een groot gebied in het midden van de ruimte. Daar was het altijd netjes en leeg, afgezien van de installatie waar Niclas Winter op dat moment aan werkte. Langs een van de korte muren stonden bovendien vier installaties waar hij zo goed als klaar mee was, maar die hij nog aan niemand had laten zien.

Hij nipte van de champagne, die iets te zoet en bovendien niet helemaal koud was.

Dit was het beste wat hij tot nu toe had gemaakt.

Het werk heette I was thinking of something blue and maybe grey, darling, en was eigenlijk al door StatoilHydro gekocht.

In het midden van het kunstwerk rees een monoliet van etalagepoppen omhoog. Ze waren in elkaar gefilterd, net als in het origineel in het Vigelandpark, maar doordat de poppen in alles behalve in knieën, ellebogen, heupen en schouders volkomen stijf waren was de zes meter hoge figuur nogal stekelig geworden. Hoofden op bijna gebroken nekken, stijve vingers en voeten met geverfde teennagels wezen star de ruimte in. Rond het geheel was glanzend, dun prikkeldraad van zilver gewikkeld. Echt zilver, natuurlijk; het prikkeldraad alleen had al een vermogen gekost. Als je dichterbij kwam, kon je zien dat de naakte, levenloze poppen kostbare horloges om hun polsen droegen en dat bijna elke pop versierd was met halssieraden. De etalagepoppen waren geslachtloos geweest, letterlijk, toen hij ze kocht. Alleen de brede schouders en de afwezigheid aan borsten onderscheidden de mannen van de vrouwen, plus een contourloze verdikking in de lies. Niclas Winter was hen te hulp geschoten. Hij had op een pornosite zo veel dildo’s gekocht dat hij een aanzienlijke kwantumkorting had gekregen, en die op de gecastreerde poppen gemonteerd. De dildo’s werden aan de man gebracht als ‘natuurgetrouw’, wat volgens Niclas Winter idioot was. Want ze waren kolossaal. Hij had ze in fluorescerende kleuren gespoten en zo nog opzienbarender gemaakt.

‘Perfect,’ mompelde hij voor zich uit en hij leegde zijn glas in één slok.

Hij deed een paar stappen naar achteren en hield zijn hoofd schuin.

Niclas Winters vorige expositie was een doorslaggevend succes geweest. Drie openluchtinstallaties hadden vier weken lang in het wandelgebied tussen de haven en het raadhuis gestaan. De mensen waren enthousiast geweest. De critici ook. Hij had ze allemaal verkocht. Voor de eerste keer in zijn leven was hij bijna schuldenvrij. Maar het mooiste was toch dat StatoilHydro, dat eerst al Vanity Fair, reconstruction had gekocht, vervolgens op basis van een schets I was thinking… had besteld. De prijs was twee miljoen kronen. Een half miljoen had hij als voorschot gekregen, maar dat bedrag en nog veel meer was al aan materialen opgegaan.

Toen veranderden die klojo’s van gedachten.

Hij had niet veel verstand van contracten en toen hij woedend een advocaat opzocht met de brief die in oktober was gekomen, begreep hij dat het tijd werd om een agent te nemen. StatoilHydro stond namelijk in zijn volle recht. Het contract had een ontbindende clausule. Zelf had Niclas Winter het document nauwelijks doorgelezen voordat hij het duizelig van geluk ondertekende.

In het huidige financiële klimaat, schreven ze in de brief waarin ze zich verontschuldigden. Ongelukkig signaaleffect tegenover medewerkers en eigenaren, kletsten ze verder in de brief. Matiging. Een zekere terughoudendheid in niet-noodzakelijke uitgaven.

Bla bla bla. Godverdegodver.

Die verdomde brief kwam vier dagen voordat zijn moeder stierf.

Toen hij de laatste uren bij haar zat, meer voor de schijn dan omdat hij zo veel verdriet voelde, veranderde alles. Niclas Winter verliet de kamer van zijn dode moeder in Hospice Lovisenberg met een glimlach om zijn mond en nieuwe hoop op het vinden van een oplossing.

En dat was gebeurd.

Het had even geduurd, natuurlijk, zijn moeder was zo vaag geweest dat het hem vele weken had gekost om het juiste advocatenkantoor te vinden. Hij had te veel gestrest en onderweg een paar blunders gemaakt. Maar nu was het volbracht. De afspraak was vastgesteld op de eerste werkdag na Nieuwjaar, en de man die hij dan zou spreken, zou van Niclas Winter een zeer rijk man maken.

Hij schonk meer champagne in en dronk.

De lichte roes deed hem goed en zijn werk was klaar. Als StatoilHydro het kunstwerk dan niet wilde hebben, zouden er andere kopers zijn. Met het geld dat nu van hem zou worden, kon hij een aanbieding voor een expositie in het najaar in New York accepteren. Hij kon stoppen met al het zinloze extra werken, dat de kracht en de creativiteit uit hem zoog. Aan de dope zou ook een einde komen. En aan het drinken. Hij zou het klokje rond werken, zonder zorgen.

Niclas Winter was bijna gelukkig.

Een geluid, dacht hij te horen. Een bijna onmerkbaar klikje.

Hij draaide zich half om. De deur was op slot, en er was niemand. Hij nam nog een slok. Een kat op het dak, misschien. Hij keek omhoog.

Iemand greep hem vast. Hij begreep er niets van toen een paar handen zijn gezicht vastpakten en zijn mond open dwongen. Toen de spuit in de linkerkant van zijn wang werd gestoken, was hij eerder verbaasd dan bang. De punt van de spuit had zijn tong geraakt, en de pijn toen die punt het gevoelige slijmvlies trof en werd geleegd, was zo intens dat hij eindelijk schreeuwde. Er stond nog steeds een man achter hem die zijn handen stevig vasthield. Intense warmte verspreidde zich bliksemsnel vanuit zijn mond en hij kreeg moeite met ademen. De vreemde man ving hem op toen hij viel. Niclas Winter glimlachte en probeerde de waas weg te knipperen die zich als vet over zijn blik legde. Hij kreeg geen adem. Zijn longen deden het niet meer.

Hij registreerde amper dat de linkermouw van zijn trui werd opgerold. De volgende injectie vrat zich in de blauwe ader aan de binnenkant van zijn elleboog.

Het was 27 december 2008, drie minuten over halftwaalf in de ochtend. Toen Niclas Winter stierf, tweeëndertig jaar oud en op het punt als kunstenaar internationaal door te breken, glimlachte hij nog steeds van verbazing.

*

Ragnhild Vik Stub√∏ lachte haar hartelijkste lach. Inger Johanne glimlachte terug, pakte alle dobbelstenen op en gooide opnieuw.

‘Je bent niet echt goed in Yahtzee, mama.’

‘Ongeluk in het spel, geluk in de liefde, weet je. Daar moet ik me maar mee troosten.’

De dobbelstenen landden op de tafel en toonden twee enen, een drie, een vier en een vijf. Inger Johanne aarzelde even en liet toen de enen liggen voor haar laatste worp.

De telefoon ging.

‘Niet sjoemelen terwijl ik weg ben,’ commandeerde ze gemaakt streng en stond op.

Haar mobieltje lag in de keuken. Ze drukte op het groene icoontje.

‘Inger Johanne,’ zei ze kort.

‘Hoi. Met mij.’

Even ergerde ze zich omdat Isak zich nooit voorstelde. Het zou juist Yngvars privilege moeten zijn om het als vanzelfsprekend te beschouwen dat ze zijn stem in één keer herkende. Het was tenslotte al meer dan tien jaar geleden dat ze waren gescheiden, Isak en zij. Hij was de vader van haar oudste dochter, oké, en het was een geluk voor hen allemaal dat ze het goed met elkaar konden vinden. Een naast familielid was hij echter niet meer, ook al gedroeg hij zich wel als zodanig.

‘Hallo,’ zei ze vlak. ‘Bedankt dat je Ragnhild gisteren naar huis hebt gebracht. Hoe gaat het met Kristiane?’

‘Ja, daarom bel ik. Nu moet je… Nu moet je beloven dat je niet…’

Inger Johanne voelde hoe de huid tussen haar schouderbladen zich samentrok.

‘Wat dan,’ zei ze toen hij aarzelde.

‘Ja, eh… Ik ben dus in het winkelcentrum van Sandvika. Moest een paar kerstcadeaus ruilen en zo… Kristiane en ik. Nu is het probleem dat… Als je boos wordt, helpt dat geen sikkepit.’

Inger Johanne probeerde te slikken.

‘Wat is er met Kristiane gebeurd,’ zei ze en ze dwong zichzelf om niet te gaan schreeuwen.

Vanuit de kamer hoorde ze Ragnhild steeds weer met de dobbelstenen gooien.

‘Ze is weg. Niet weg, dus, maar… Maar ik eh… ik kan haar niet vinden. Ik zou alleen…’

‘Ben je… ben je Kristiane kwijt? In Sandvika Storsenter?’

Ze zag het enorme winkelcentrum voor zich, het grootste van Scandinavië, met drie verdiepingen, meer dan honderd winkels en zo veel uitgangen dat het haar duizelde. Ze steunde tegen het aanrecht.

‘Wind je niet op, Inger Johanne. Ik heb de leiding van het winkelcentrum gewaarschuwd, en die zoeken haar nu. Weet je wel hoeveel kinderen er hier elke dag zoekraken? Veel! Ze scharrelt vast ergens in een winkel rond. Ik bel trouwens om te horen of er hier bepaalde winkels zijn waar ze graag naartoe gaat…’

‘Je bent verdomme mijn dochter kwijtgeraakt!’

Inger Johanne schreeuwde, zonder daarbij aan Ragnhild te denken. Het meisje begon te huilen en Inger Johanne probeerde haar vanaf een afstandje te troosten terwijl ze verder praatte.

‘We hebben het wel over ons kind,’ zei Isak aan de andere kant van de lijn. ‘En ze is niet…’

‘Ragnhild, er is niets aan de hand. Mama werd alleen even een beetje bang. Wacht even, ik kom zo.’

Het meisje liet zich niet sussen. Ze krijste en gooide de dobbelstenen op de grond.

‘Ik wil niet kwijtgeraakt worden, mama!’

‘Probeer die teddybeerwinkel,’ snauwde Inger Johanne in de hoorn. ‘Daar waar je zelf een beer kunt samenstellen. Die ligt aan het einde van de gang van het oude naar het nieuwe deel van het centrum.’

‘Mama! Mama! Wie is mij kwijtgeraakt?’

‘Sssst, liefje. Mama komt zo. Niemand is jou kwijtgeraakt, weet je. Ik kom eraan!’ Dat laatste werd in de hoorn gesnauwd. ‘Hou je mobiel aan. Ik kan er over twintig minuten zijn. Bel me zodra er iets gebeurt.’

Inger Johanne verbrak de verbinding, stak haar mobiele telefoon in haar achterzak, rende de kamer in, pakte haar jongste dochter op en deed haar best haar te troosten terwijl ze door het appartement raasde naar de trap naar de voordeur.

‘Natuurlijk raakt niemand jou kwijt. Er is niets om verdrieting om te zijn. Mama is hier toch!’

‘Waarom zei je dat iemand mij was kwijt-kwijt-kwijtgeraakt?’ Ragnhild snikte, maar ze was in ieder geval een beetje gekalmeerd.

‘Je had het verkeerd begrepen, schatje. Die dingen gebeuren.’

Inger Johanne minderde vaart toen ze de trap bereikte en liep rustig naar beneden.

‘Nu gaan we samen een stukje rijden. Naar Sandvika Storsenter.’

‘Storvika Sandsenter,’ zei Ragnhild en ze glimlachte door haar tranen heen.

‘Precies.’

‘Krijg ik een cadeautje?’

‘Je krijgt helemaal niets, liefje. We gaan alleen… we gaan alleen Kristiane ophalen, snap je.’

‘Kristiane komt morgen,’ protesteerde het kind. ‘Vanavond zouden alleen jij en ik bioscoop hebben met popcorn op de bank.’

‘Trek je laarzen aan. Snel, alsjeblieft.’

Haar hart sloeg over. Ze hapte naar adem en schoot in haar jack terwijl ze een glimlach om haar mond perste.

‘Je jack nemen we maar gewoon mee. Kom nu.’

‘Ik wil mijn muts hebben! En wanten! Het is koud buiten, mama.’

‘Zo,’ zei Inger Johanne en trok iets van de plank. ‘Je kunt het in de auto aantrekken.’

Zonder de buitendeur op slot te doen, pakte ze haar dochters hand en rende de buitentrap af, over het grindpad naar de auto, die gelukkig buiten voor de poort geparkeerd stond.

‘Je doet me pijn,’ protesteerde Ragnhild. ‘Mama, je houdt me te hard vast!’

Het duizelde Inger Johanne. Ze herkende de angst van de allereerste keer dat ze Kristiane in haar armen hield. Een prachtige dochter, zei de vroedvrouw. Mooi en gezond, zei Isak. Maar Inger Johanne wist beter. Ze keek naar haar dochter die een halfuur oud was, en die zo stil was en iets onder de leden leek te hebben waardoor Inger Johanne ontplofte.

‘Klim erin,’ zei ze ietsje te streng, terwijl ze de deur naar de achterbank openhield. ‘Ik zal je in je stoeltje vastmaken.’

De telefoon ging. Eerst snapte ze niet waar ze hem had gestopt, en ze klopte op al haar jaszakken.

‘Je billen bellen,’ zei Ragnhild die de auto in klauterde.

‘Ja,’ zei Inger Johanne buiten adem in de hoorn nadat ze de telefoon uit haar achterzak had gevist.

‘Ik heb haar gevonden,’ lachte Isak in de verte. ‘Ze was in de berenwinkel, zoals jij al dacht, en het gaat helemaal goed met haar. Een meneer heeft op haar gepast, en ze stonden eigenlijk wel gezellig met elkaar te praten toen ik eraan kwam!’

Inger Johanne leunde tegen de auto en probeerde regelmatig te ademen. De enorme opluchting dat Kristiane terecht was, werd bijna onmiddellijk overschaduwd door wat Isak zei.

‘Wat voor meneer?’

‘Wat voor… hè? Nou bel ik je om te vertellen dat Kristiane veilig is, precies zoals jij al dacht, en dan maak je er een punt van dat…’

‘Weet je wel dat winkelcentra een eldorado zijn voor pedofielen?’

In de ijskoude lucht werden haar woorden tot wolken van grijze damp.

‘Mama, moet je mij niet vastmaken?’

‘Wacht even, liefje. Wat voor…’

‘Nee, eerlijk waar, Inger Johanne! Dit pik ik niet.’

Isak Aanonsen werd uiterst zelden boos.

Zelfs toen Inger Johanne een late avond eeuwen geleden van de bank was opgestaan en verklaard had dat ze vond dat hun huwelijk niet meer te redden was, en dat zij de noodzakelijke formulieren al had gehaald om er definitief een streep onder te zetten, probeerde Isak positief te zijn. Hij had daar een poosje in zijn eentje gezeten, alleen in de kamer, terwijl Inger Johanne huilend naar bed was gegaan. Een uur later had hij op de slaapkamerdeur geklopt, er al op ingesteld dat ze niet langer elkaars meest intieme vertrouwelingen waren. Kristiane was het belangrijkste, zei hij. Kristiane zou altijd het belangrijkste voor hen allebei zijn, en hij wilde graag dat ze het voordat ze probeerden te slapen eens werden over het regelen van de praktische zaken rond hun dochter. Toen het licht begon te worden, hadden ze goede afspraken gemaakt. Sindsdien had hij zich daar loyaal aan gehouden, en de keren dat hij in de jaren daarna de minste tekenen van irritatie had getoond waren op één hand te tellen.

Nu was hij razend.

‘Dit is hysterie! De man die met Kristiane stond te praten, was een doodnormale man die kennelijk had opgemerkt wat voor… wat voor kind ze is. Hij was vriendelijk en Kristiane glimlachte en zwaaide naar hem toen we wegliepen. Nu staat ze hier en…’

Inger Johanne kon Kristianes gebruikelijke dam-di-rum-ram op de achtergrond horen. Ze begon te huilen. Stilletjes, om Ragnhild niet nog meer van streek te maken dan ze al had gedaan.

‘Sorry,’ fluisterde ze in de hoorn. ‘Sorry, Isak. Ik meen het. Ik werd alleen zo ontzettend bang.’

‘Dat werden we allebei,’ zei hij na een korte aarzeling; zijn stem was weer als altijd, vriendelijk. ‘Maar alles is dus goed gegaan. Ik denk dat het voor jou het beste is als ik haar vandaag al naar huis breng. Of wat vind jij?’

‘Dank je. Dank je wel, Isak. Ik weet zeker dat ik het heerlijk zal vinden om haar bij me te hebben.’

‘Ik haal mijn tijd met haar wel een andere keer in.’

‘Misschien wil jij ook blijven,’ liet Inger Johanne zich ontvallen.

‘Bij jullie? Natuurlijk! Leuk.’

In een glimp zag ze zijn donkerblauwe ogen voor zich die smalle spleetjes werden in het altijd ongeschoren gezicht als hij dat rare, scheve glimlachje lachte waar ze ooit zo verliefd op was geweest.

‘Ik ben er over een halfuurtje,’ zei hij. ‘Kan ik nog boodschappen voor je doen, nu we hier toch zijn?’

‘Nee, dank je. Kom maar gewoon.’

Het gesprek werd verbroken.

Een enorme vermoeidheid zakte over haar heen. Ze legde beide armen op het dak van de auto. Het metaal was zo koud dat haar huid samentrok. Misschien kon ze Isak vertellen over de man in de tuin op eerste kerstdag. Als ze vertelde dat haar angst niet zomaar uit de lucht was gegrepen, dat ze goede redenen had om bang te zijn, dat de man Kristianes naam had gekend, ondanks dat geen van de kinderen wist wie hij was, als ze…

Nee.

Langzaam richtte ze zich op en veegde de tranen met haar hand weg.

‘Kom,’ zei ze en ze boog zich met een glimlach over Ragnhild heen. ‘We gaan toch niet naar Sandvika. Maar Isak en Kristiane komen naar ons toe.’

‘Maar wij zouden een film kijken en bioscoop spelen,’ protesteerde Ragnhild heftig. ‘Alleen jij en ik!’

‘Dat kunnen we samen met de anderen doen. Dat wordt hartstikke leuk. Kom nu.’

Het kind wrong zich onwillig uit het kinderzitje en klom uit de auto.

Toen ze terugliepen over het grindpad, bleef Ragnhild plotseling staan en zette haar handen in haar zij.

‘Mama,’ zei ze streng. ‘Eerst hadden we enorm veel haast om naar Storvika Sandsenter te gaan. Dan moeten we weer naar binnen. Eerst zouden we bioscoopje spelen, jij en ik, en dan moeten Isak en Kristiane ineens meedoen. Yngvar had hartstikke gelijk.’

‘Waarin dan?’ glimlachte Inger Johanne en ze streelde haar jongste dochter over haar haren.

‘Dat jij het af en toe verschrikkelijk moeilijk vindt om beslissingen te nemen. Maar toch ben je de beste mama. De allerbeste supermama van de wereld met slagroom erop.’

*

Inspecteur Silje S√∏rensen van de afdeling Geweld van de politie van Oslo had twee koppen chocola met slagroom gedronken en voelde zich misselijk.

De foto’s die voor haar lagen maakten het er niet beter op.

24 december, kerstavond, was dit jaar midden in de week gevallen, daarom hadden veel mensen ook de maandag en dinsdag al vrij genomen. Eerste en tweede kerstdag waren officiële vrije dagen en derde kerstdag viel op een zaterdag. Een werkdag voor de mensen in de horeca en de detailhandel dus, maar voor wie weinig last van zijn geweten had bood Kerstmis 2008 de kans om twee weken achtereen vrij te nemen, aangezien het geen zin had om naar je werk te gaan wanneer oudejaarsavond en nieuwjaarsdag ook weer halverwege de volgende week vielen.

Noorwegen functioneerde op halve kracht, maar Silje S√∏rensen niet.

Toen ze op eerste kerstdag de enorme stapel inkomende post had gezien, had dat haar in een rothumeur gebracht. Het werd uiteindelijk tamelijk gemakkelijk de familie ervan te overtuigen dat het voor hen allemaal het beste was als ze een extra werkdag invoegde.

Of misschien was het de gedachte aan Hawre Ghani waar haar aandacht door werd afgeleid, ongeacht wat ze probeerde te doen.

Ze bladerde snel door de foto’s van het lijk, pakte de foto eruit waarop de jongen nog geleefd had plus een nieuw document en sloot de map.

Op eerste kerstdag had ze ’s middags brigadier Harald Bull gebeld, zoals hij haar gevraagd had. De man was midden in de kerstvakantie matig geïnteresseerd in het bespreken van werk. Met ‘zo snel mogelijk’ had hij 5 januari bedoeld. Zo laat in het jaar waren de budgetten voor overwerk allang op, maar toch waren ze het erover eens om agent Knut Bork de opdracht te geven om de achtergrond van de Koerdische asielzoeker te controleren. Agent Bork was jong, single en ambitieus, en Silje Sørensen was onder de indruk van het rapport dat hij diezelfde ochtend had afgemaakt en op haar bureau had gelegd.

Haar ogen schoten over het papier.

Hawre Ghani was anderhalf jaar geleden naar Noorwegen gekomen, volgens zijn verklaring was hij toen vijftien jaar oud. Zonder ouders. Aangezien hij niet in het bezit was van ook maar één identiteitsdocument, werd zijn leeftijd door de Noorse instanties al snel in twijfel getrokken.

Ondanks de discussie over de geboortedatum van de jongen was hij in een asielzoekerscentrum in Ringebu geplaatst. Daar waren er meer zoals hij: alleenstaande asielzoekers onder de achttien jaar. Hij ging er al na drie dagen vandoor. Sindsdien was hij min of meer doorlopend op de vlucht geweest, met uitzondering van een paar dagen in voorlopige hechtenis, omdat hij toch niet zo slim was als hij zelf dacht.

Een jaar geleden was hij met prostitutie begonnen.

Volgens diverse rapporten verkocht hij zichzelf duur, vaak en aan wie dat maar wilde.

Bij in elk geval één gelegenheid had Hawre Ghani een klant beroofd, iets wat bij toeval werd ontdekt. Hij had een paar zwarte Nike Shox uit een sportzaak in Storo gestolen. Een beveiligingsbeambte van Securitas overmeesterde de jongen, legde hem op de grond en bleef boven op hem zitten tot de politie drie kwartier later kwam. Tijdens de visitatie op het politiebureau was Hawre in het bezit van een beige portefeuille van Mont Blanc, met creditcard, papieren en kwitanties op naam van een bekende, mannelijke sportjournalist. Deze was er absoluut niet in geïnteresseerd de zaak aan te geven, stond in agent Borks rapport, maar meerdere collega’s met kennis van het prostitutiemilieu konden bevestigen dat zowel de jongen als het slachtoffer van de beroving daar goed bekend waren.

Men had op een zeker moment geprobeerd Hawre te koppelen aan een Koerd uit het noorden van Irak met een tijdelijke verblijfsvergunning zonder het recht tot gezinshereniging. De man, die meer dan tien jaar in Noorwegen op liefdadigheid had geleefd en vloeiend Noors sprak, werkte in deeltijd als jongerenbegeleider in de wijk Gamlebyen. Tot dat moment had hij veel geluk gehad met zijn projecten voor drukke vluchtelingenkinderen. Met Hawre ging het minder goed. Na drie weken had de jongen vier kameraden van de club meegesleept op een rooftocht in de kelderboxen van een chiquere stadswijk, geprobeerd om met een breekijzer een betaalautomaat te legen, en een vier jaar oude Audi tt gestolen en in de prak gereden.

Silje S√∏rensen zat naar de foto van de onvolwassen jongen met de enorme neus te kijken. Zijn lippen zagen eruit alsof ze van een tienjarige waren. Zijn huid was glad.

Misschien was ze naïef.

Natuurlijk was ze naïef, zelfs na al die jaren bij de politie, waar illusies als zeepbellen uiteen waren gespat naarmate ze hoger klom in de hiërarchie.

Maar deze jongen was jong. Of hij vijftien of zeventien was, kon natuurlijk onmogelijk gezegd worden, maar de foto was genomen na aankomst in Noorwegen, en ze kon erop zweren dat de dag waarop hij meerderjarig werd nog vrij ver in de toekomst lag.

Nu speelde dat in elk geval geen rol meer.

Langzaam legde ze de foto weg, op het uiterste randje van haar bureau.

Die zou daar blijven liggen tot ze deze zaak had opgelost. Als iemand Hawre Ghani daadwerkelijk om het leven had gebracht, zoals de voorlopige resultaten van het onderzoek leken te bevestigen, zou ze de dader vinden.

Hawre Ghani was dood, en niemand had zich om hem bekommerd toen hij leefde. Iemand zou zich in ieder geval om de dood van de jongen bekommeren.

*

‘Doe voor mij geen moeite,’ wimpelde Yngvar Stubø de man af. ‘Ik heb vandaag al drie koppen koffie gedronken en nog meer is niet goed voor me.’

Lukas Lysgaard haalde zijn schouders een beetje op en ging in een van de gele oorfauteuils zitten. De stoel van zijn vader. Yngvar vond het nog steeds ongepast om op Eva Karins plaats te gaan zitten en trok dezelfde eetkamerstoel naar voren als de vorige keer.

‘Weten jullie al iets meer?’ vroeg Lukas, zonder dat zijn stem enige overdreven interesse verraadde.

‘Hoe gaat het met je hoofd?’ vroeg Yngvar.

De jongeman haalde zijn schouders weer op, kamde toen met zijn vingers door zijn haar en kneep zijn ogen dicht.

‘Beter nu. Het komt en gaat.’

‘Zo gaat dat meestal met migraine, heb ik gehoord.’

Een klok sloeg langzaam twee slagen. Yngvar weerstond de neiging om de tijd te controleren met zijn eigen horloge, hij was er zeker van dat het al twee uur geweest was. Hij voelde een zwakke trek in zijn nek, alsof er een raam op een kier stond. Het rook naar bacon en iets wat Yngvar niet helemaal herkende.

‘Weinig nieuws, ben ik bang.’

Yngvar leunde naar voren op de stoel en zette zijn ellebogen op zijn knieën.

‘Er is veel materiaal opgestuurd voor nadere analyse. Het lijkt erop dat we natuurlijk sporenmateriaal op de plaats delict zullen vinden. Aangezien de politie haar feitelijk als eerste vond en naar alles te oordelen vlak nadat de moord gepleegd was, hopen we dat de bewijzen op de best mogelijke manier zijn zeker gesteld.’

‘Maar jullie weten niet wie het gedaan heeft?’

Yngvar realiseerde zich dat hij zijn wenkbrauwen optrok.

‘Nee, natuurlijk niet. Daaraan valt…’

‘De kranten speculeren zich een slag in de rondte. Ze zeggen dat ze bronnen hebben bij de politie die beweren dat ze op een gevaarlijke gek jagen. Een van die “tikkende tijdbommen”…’ Zijn vingers prikten in de lucht. ‘… die veel te vroeg door de psychiatrie zijn losgelaten. Asielzoekers, vooral. Somaliërs. Dat soort.’

‘Het is natuurlijk mogelijk dat we op een ziek persoon jagen. Alles is mogelijk. In deze fase van het onderzoek is het belangrijk dat we ons niet al in een bepaalde theorie vastbijten.’

‘Als die politiewagen zo snel ter plaatse was, kan de dader toch niet erg ver zijn gekomen. Ik las vandaag in de krant dat er waarschijnlijk maar tien, vijftien minuten zaten tussen het moment waarop ze stierf en het moment waarop ze werd gevonden. Op kerstavond zou de keus niet zo groot moeten zijn. Tussen mensen die op zo’n tijdstip nog over straat zwerven, bedoel ik.’ Hij had duidelijk meteen spijt van zijn woorden en pakte een glas met een geel drankje waarvan Yngvar aannam dat het sinaasappelsap was.

‘Nee,’ zei Yngvar. ‘Je moeder, bijvoorbeeld.’

‘Luister eens,’ zei Lukas en hij leegde het glas voor hij verder sprak. ‘Ik begrijp natuurlijk hoe het ervoor staat. Ik zou er ik-weet-niet-wat voor geven om te weten waarom mijn moeder zo laat op kerstavond nog buiten was. Maar ik weet het niet. Oké? Ik weet het niet! We… dat wil zeggen, mijn vrouw en onze drie kinderen vieren Kerstmis het ene jaar samen met haar ouders en het andere jaar met mijn ouders. Dit jaar waren mijn schoonouders bij ons. Vader en moeder waren alleen. Ik heb vader gevraagd, natuurlijk heb ik dat gedaan, mijn god…’

Zijn gezicht vertrok in een grimas.

‘Ik heb het hem gevraagd maar hij weigert te antwoorden.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Yngvar welwillend. ‘Dat begrijp ik. Dat is nou net waarom ik jou hierover een paar vragen wil stellen.’

Lukas maakte een mismoedig gebaar met zijn handen.

‘Kom maar op.’

‘Hield je moeder van wandelen?’

‘Wat?’

‘Ging ze graag wandelen?’

‘Iedereen houdt wel… Ja. Ja, dat deed ze wel graag.’

‘’s Avonds? Veel mensen hebben de gewoonte om nog even een frisse neus te halen voordat ze gaan slapen. Deed je moeder dat ook?’

Voor de eerste keer sinds Yngvar Lukas Lysgaard drie dagen eerder had ontmoet, leek het alsof de man echt nadacht.

‘Ik ben al heel lang het huis uit,’ zei hij eindelijk. ‘Ik kreeg… Onze kinderen werden geboren toen we nog maar begin twintig waren, mijn vrouw en ik. We trouwden in de zomer na ons eindexamen van de middelbare school en…’ Hij zweeg en er trok een glimlach over zijn behuilde gezicht.

‘Dat was al heel jong,’ zei Yngvar. ‘Ik dacht dat dat niet meer voorkwam.’

‘Vader en moeder, vooral mijn vader, was er fel op tegen dat we zouden gaan samenwonen zonder getrouwd te zijn. Aangezien wij zeker wisten dat… Maar je vroeg of moeder de gewoonte had om ’s avonds naar buiten te gaan.’

Yngvar knikte zwak en trok zo discreet als hij maar kon zijn notitieboekje uit zijn borstzakje.

‘Die gewoonte had ze. In elk geval toen ik thuis woonde. Toen ze dominee was, bezocht ze na werktijd vaak gemeenteleden. Ze was een… Moeder was een dominee die vaak bij haar gemeenteleden op bezoek ging. Het kon zomaar voorkomen dat ze ’s avonds de deur uit ging en pas terugkwam als ik al sliep. Maar ik heb nooit meegemaakt dat ze iemand bezocht op… kerstavond.’

Hij haalde zijn schouders op.

‘Eigenlijk heel aardig van haar om ’s avonds mensen op te zoeken die haar nodig hadden. Ze was namelijk bang in het donker.’

‘Bang in het donker,’ herhaalde Yngvar. ‘Goh. Maar ze ging ’s avonds dus graag een stukje lopen. Hier in Bergen dus. Nadat jullie hier terug waren gekomen, bedoel je?’

‘Tja… dat wil zeggen… Toen moeder tot bisschop werd benoemd, was ik volwassen. Ik weet niet of ze tegenwoordig nog zo veel mensen bezocht. Als bisschop, bedoel ik.’

Hij ademde zwaar en pakte zijn glas op. Toen hij ontdekte dat het leeg was, bleef hij ermee in zijn hand zitten spelen. Zijn linkerknie trilde voortdurend.

‘Toen ik jong was, lette ik er eerlijk gezegd niet zo goed op wat ze ’s avonds deed. En dat was omgekeerd ook zo.’

Deze keer was zijn glimlach echt.

‘Ik was net als de meeste jongeren. Grenzen verkennen. Ik had zelfs een vriendinnetje. Eigenlijk heb ik er nooit over nagedacht, maar misschien had moeder de gewoonte om voor het slapengaan een wandelingetje te maken. Ook in Stavanger. Maar als we bij hen op bezoek zijn, mijn eigen gezin dus, dan doet ze dat vanzelfsprekend niet.’

‘Jullie wonen in Os, nietwaar?’

‘Ja. Dat is maar een halfuurtje hiervandaan. Behalve in het spitsuur. Dan kan het uren duren. Maar we bezoeken hen vaak. En zij ons. Aangezien ze bij ons die avondwandelingen nooit maakt, en ook niet als wij hier zijn…’

‘Sorry dat ik je onderbreek, maar blijven jullie dan slapen? Als jullie hier op bezoek komen?’

‘Soms. In de regel niet. De kinderen blijven vaak slapen, natuurlijk. Vader en moeder kunnen zo goed met ze opschieten. Op kerstavond en andere feestdagen blijven we altijd slapen. Dan willen we immers graag wat drinken.’

‘Ze zijn geen geheelonthouders, je ouders?’

‘Nee. Absoluut niet.’

‘Wat bedoel je met “absoluut niet”?’

‘Wat? Ik bedoel… Ze drinken graag een glas rode wijn bij het eten. Vader neemt graag een glaasje whisky als er iets te vieren is. Heel gewone mensen, met andere woorden.’

‘Dronk je moeder weleens voordat ze zo’n wandeling ging maken?’

Lukas Lysgaard zuchtte demonstratief.

‘Luister,’ zei hij geïrriteerd. ‘Ik heb je net toch gezegd dat ik het ook niet weet! Ik weet dat mijn moeder graag een avondwandelingetje maakte. Maar tegelijkertijd weet ik ook dat ze bang was in het donker. Echt bang. Iedereen stak de draak met haar vanwege die fobie, aangezien zij zich toch in ieder geval veilig zou moeten voelen in Gods nabijheid. En Zijn nabijheid is er altijd en overal…’ Het laatste werd gezegd met een kleine grijns, voordat hij achterover in de stoel leunde en het lege glas neerzette.

‘Mag ik even rondkijken?’ vroeg Yngvar.

‘Eh… Ja. Nee, ik bedoel… Mijn vader is bij mij thuis en het is niet echt gepast dat je in zijn spullen rondneust zonder dat hij daar zelf toestemming voor heeft gegeven.’

‘Ik zal niet rondneuzen,’ glimlachte Yngvar en hij toonde beide handpalmen. ‘Absoluut niet. Ik neem alleen een oppervlakkig kijkje. Zoals ik je al vele malen heb gezegd, is het belangrijk voor mij om een zo goed mogelijke indruk te krijgen van de slachtoffers in de zaken die ik onderzoek. Daarom ben ik hier. In Bergen, bedoel ik. Ik wil proberen een zo compleet mogelijk beeld van je moeder te vormen. Het helpt wanneer ik haar huis zie. Dat zou je toch moeten toestaan. Vind je ook niet?’

Weer haalde Lukas zijn schouders op. Yngvar vatte het op als toestemming en stond op. Terwijl hij zijn notitieboekje weer in zijn zak stak, vroeg hij Lukas om hem de weg te wijzen.

‘Zodat ik geen flater sla,’ glimlachte hij. ‘Zoals laatst.’

De woning aan de Nubbebakke was oud, maar goed onderhouden. De trap omhoog naar de eerste verdieping was verbazingwekkend smal en een beetje protserig, in vergelijking met de rest van het huis. Lukas liep voorop en waarschuwde hem tegen een uitstekend deel van het plafond.

‘Dit is hun slaapkamer,’ zei hij, terwijl hij een deur opende.

Hij bleef met zijn hand op de deurklink staan, zodat hij de opening gedeeltelijk versperde. Yngvar begreep de hint en boog alleen naar binnen om te kijken.

Een tweepersoonsbed, opgemaakt.

De sprei was samengesteld uit lapjes van verschillende kleuren en deed gezellig aan in de grote en verder vrij lege kamer. Op de nachtkastjes lagen stapels boeken en op de vloer naast het bed dat het dichtst bij de deur was, lag een opgevouwen krant. Voorzover Yngvar kon zien was het Bergens Tidende. Aan de wand recht tegenover het bed hing een groot schilderij, abstracte patronen in blauw en paars. Achter de deur, zodat Yngvar het alleen kon zien in de spiegel tussen de grote ramen, stond een grote garderobekast.

‘Dank je,’ knikte Yngvar en hij trok zich terug.

De eerste verdieping bestond verder uit een pas gerenoveerde badkamer, twee vrij onpersoonlijk ingerichte slaapkamers waarvan de ene Lukas’ vroegere jongenskamer was, plus een grote werkkamer waar de echtgenoten ieder een omvangrijk bureau hadden. Yngvars handen brandden om de papieren nader te bekijken. Maar Lukas’ geduld begon op te raken, dus hij knikte toen maar naar de trap. Op weg daarheen passeerden ze een smalle deur met een smeedijzeren sleutel in het slot; hij nam aan dat zich daarachter een zoldertrap bevond.

‘Waarom wonen ze hier?’ vroeg Yngvar op weg naar beneden.

‘Wat?’

‘Waarom wonen ze niet in het bisschoppelijk paleis? Voorzover ik weet heeft het bisdom Bergen een onder architectuur gebouwd bisschoppelijk paleis aan de Landåslien.’

‘Dit is mijn vaders geboortehuis. Ze wilden hier wonen toen we terugkwamen naar Bergen. Toen moeder bisschop werd, drong vader erop aan dat ze hier weer zouden gaan wonen. Het was een voorwaarde, geloof ik, voor hem om erin toe te stemmen. Dat moeder bisschop zou worden, bedoel ik.’

Ze waren beneden in de lange gang voor de woonkamer aangekomen.

‘Maar is zoiets niet bij wet geregeld?’ vroeg Yngvar. ‘Voorzover ik weet is men verplicht om te…’

‘Luister,’ onderbrak Lukas en hij zette zijn duim in zijn ene oog en zijn wijsvinger in het andere en drukte. ‘Het gaf een boel gedoe om het voor elkaar te krijgen, maar ik heb eigenlijk geen idee. Ik ben ontzettend moe. Kun je het iemand anders vragen? Alsjeblieft?’

‘Goed,’ zei Yngvar snel. ‘Ik zal je verder met rust laten. Ik wil alleen nog even een kijkje nemen in die kamer daar.’

Hij wees naar de kleine slaapkamer die hij per vergissing een paar dagen eerder had betreden.

‘Feel free,’ mompelde Lukas en hij wees met uitgestrekte hand naar de deur.

Pas toen hij de kamer binnen ging, realiseerde Yngvar zich dat Lukas niet in de weg was gaan staan. Integendeel, de zoon van de bisschop was naar de woonkamer teruggegaan en Yngvar was alleen. Hij keek snel om zich heen.

De gordijnen waren opengetrokken en het rook er niet langer zo zoet naar slaap. De kamer was koeler dan hij zich kon herinneren, en de kleding die bij zijn vorige bezoek over de stoel had gehangen, was weg.

Verder leek alles als voorheen.

Hij bukte om de titels te lezen op de ruggen van de boeken in de kleine stapel op het nachtkastje. Een dikke biografie over de oorlogsheld Jens Christian Hauge, een thriller van Unni Lindell en een versleten, oud en in leer ingebonden exemplaar van Hoe het groeide van Hamsun.

Yngvar stond doodstil. Al zijn zintuigen stonden op scherp. In deze kamer had ze haar nachten geleefd, daar was hij zeker van. Voorzichtig opende hij de deur van de kledingkast. Rokken en jurken hingen samen met gestreken overhemden en blouses in de ene helft, de andere was in planken verdeeld. Een plank met ondergoed, een plank met kousen. Een plank voor broeken en een plank voor riemen en tassen. En een plank helemaal onderin voor alles waar geen andere plank voor was.

Men bewaart zijn dagelijkse kleding niet in een logeerkamer, dacht Yngvar, toen hij de kast weer geluidloos dichtdeed.

De weerzin daalde over hem neer, zoals hij dat zo vaak voelde als hij in het leven van andere mensen snuffelde nadat er een tragedie had plaatsgevonden.

‘Ben je daar zo klaar?’ hoorde hij Lukas roepen.

‘Jazeker,’ zei Yngvar en hij liet zijn ogen nog een laatste keer door de kamer gaan voordat hij de gang in liep. ‘Dank je.’

Bij de voordeur draaide hij zich om en hij stak zijn hand uit om afscheid te nemen.

‘Ik vraag me af wanneer het overgaat,’ zei Lukas zonder zijn hand aan te nemen. ‘De pijn.’

‘Het gaat nooit over,’ zei Yngvar en liet zijn hand zakken. ‘Nooit helemaal.’

Lukas Lysgaard snikte even.

‘Ik heb mijn eerste vrouw en mijn volwassen dochter verloren,’ zei Yngvar zacht, ‘… meer dan tien jaar geleden. Een stom, banaal ongeluk bij ons thuis. Ik wist niet dat een mens het zo zwaar kon hebben.’

Lukas’ gezicht veranderde. De afwerende, beschermende uitdrukking verdween en hij legde zijn handen in een vertwijfeld gebaar in zijn nek.

‘Dat spijt me,’ fluisterde hij. ‘Dat spijt me. Om een kind te verliezen… Gecondoleerd. Hier loop ik rond en…’

‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei Yngvar. ‘Verdriet is niet relatief. Jouw verdriet is op zichzelf al groot genoeg. En over een poosje leer je ermee te leven. Het wordt lichter, Lukas. Het leven beschikt over de gelukkige eigenschap om zichzelf te helen.’

‘Ze was immers alleen mijn moeder maar. Jij verloor…’

‘Ik word soms nog steeds wakker, midden in de nacht, en denk dat Elisabeth en Trine er nog zijn. Er verstrijkt een seconde, misschien twee, voordat ik begrijp waar in de tijd ik ben. En het verdriet dat ik op dat moment voel, precies dan, is hetzelfde als op de dag dat ze stierven. Maar het duurt nu veel korter, natuurlijk. Een halfuur later kan ik mijn beste en meest rustige slaap slapen.’

Hij glimlachte vaag.

‘Maar nu moet ik gaan.’

Toen hij naar buiten stapte op de lage stenen trap sloeg de ruwe kou hem tegemoet. De regen zwiepte van opzij en hij sloeg zijn kraag op terwijl hij zonder achterom te kijken naar het tuinhek liep.

Het enige waar hij aan kon denken, was dat een van de foto’s op de plank van wat volgens Lukas een logeerkamer zou zijn, verdwenen was. Eerste kerstdag hadden daar vier foto’s gestaan. Nu stonden er nog maar drie. Een van Lukas als kind, bij Erik op schoot. Een van het hele gezin in een boot. De laatste was een foto van een zeer ernstige en zeer jonge Erik Lysgaard met studentenmuts. Het kwastje op zijn schouder geschikt. De muts scheef, zoals dat hoorde.

Toen Yngvar het hek opende en een vies gezicht trok naar het piepende geluid van de hengsels, vroeg hij zich af of het een vergissing was geweest om Lukas niet te vragen wat er met de vierde foto was gebeurd.

Aan de andere kant: hij zou naar alle waarschijnlijkheid geen antwoord hebben gekregen.

In elk geval geen geloofwaardig antwoord.

*

Dat iemand sowieso in zulke verhalen kon geloven, was volslagen onbegrijpelijk.

Inger Johanne zat met haar laptop op schoot een beetje doelloos te surfen. Ze had zowel op de sites van The New York Times als The Washington Post gekeken, maar ze had moeite zich te concentreren. Op de site van The National Enquirer werd ze in elk geval vermaakt.

Ragnhild sliep al diep en Isak bracht Kristiane naar bed. Zonder dat ze het echt prettig vond, realiseerde Inger Johanne zich dat ze hoopte dat hij zou blijven. Om die gedachte van zich af te schudden checkte ze haar mail. Drie nieuwe boodschappen vielen in haar Postvak IN. Een paar irritante reclameaanbiedingen, waarvan een voor een afslankproduct dat gemaakt was uit krill en berenklauwen. En verder een mailtje van een afzender voor wie ze even in haar geheugen moest zoeken voordat ze wist wie het was.

Karen Ann Winslow.

Inger Johanne herinnerde zich Karen Winslow. Ze hadden samen in Boston gestudeerd, twee huwelijken en een eeuwigheid geleden. Dat was toen Inger Johanne nog dacht dat ze psycholoog zou worden en geen idee had dat ze korte tijd later haar prestigieuze opleiding voorlopig aan de wilgen zou hangen, ten faveure van een fbi-cursus die haar bijna het leven zou kosten.

Ze opende de mail, die van een privéadres kwam, waar ze niet uit kon opmaken waar Karen werkte.

 

Dear Inger! Remember me? Long time no see! We had some great days back at school, and I’ve been thinking of you now and then. How are you? Married? Kids? Can’t wait to hear.

I googled your name, and found this address. Hope it’s correct.

Listen, I’m going to a wedding in Norway, 10th of January. A dear friend of mine is marrying a Norwegian cardiologist. The wedding is taking place in a small town called Lillesand, not far from Oslo. Are you still living there?

 

Inger Johanne constateerde dat Karens Amerikaanse opvatting van ‘not far’ flink bijgesteld zou moeten worden op de bochtige, levensgevaarlijke e18 naar het zuiden.

 

I’ll have to go without my husband and three children (two daughters and a son, gorgeous kids!), due to other family activities. I’ll arrive in Oslo three days before the wedding, and would be absolutely thrilled to meet you! Is it possible? We have SO much catching up to do. Please let me hear from you as soon as possible. I’ll be staying at Grand Hotel, by the way, in the center of Oslo.

Lots of love,

Karen

Ze had in ieder geval gelijk voor wat betreft de ligging van het hotel, dacht Inger Johanne terwijl ze de brief wegklikte, Google opstartte en Karens volledige naam in het zoekveld intoetste.

206 treffers.

Er moesten duidelijk minimaal twee Amerikanen met dezelfde naam bestaan, want veel van de artikelen betroffen een kinderboekenschrijfster van drieënzeventig jaar. Voorzover ze zich kon herinneren, zou Karen in het najaar van het jaar dat zij zelf naar Quantico ging aan haar juridische opleiding beginnen. Als ze zich de jonge vrouw goed herinnerde, had ze die met glans afgemaakt. Veel van de treffers betroffen dan ook een advocaat bij een in Alabama gevestigd kantoor dat American Poverty Law Center, aplc, heette. Deze Karen Ann Winslow, die na wat snel doorzoeken van een aantal artikelen van dezelfde leeftijd als Inger Johanne bleek te zijn, had onder andere een campagne geleid tegen de staat Mississippi om de grote gevangenissen te sluiten voor minderjarige misdadigers, nadat ze grove verwaarlozing van de meest elementaire rechten van kinderen had aangetoond.

Toen Inger Johanne de site zag, herinnerde ze zich dat ze die eerder had bezocht. Het advocatenkantoor was een van de meest toonaangevende van de vs als het ging om vervolging van discriminatie en haatcriminaliteit. Behalve dat ze gratis bijstand boden aan slachtoffers die niet over voldoende financiële draagkracht beschikten, over het algemeen Afro-Amerikanen, traden ze in heel veel gevallen op namens onbemiddelde vervolgden. Bovendien deden ze een indrukwekkend onderzoek om over het hele uitgestrekte Amerikaanse continent zogenoemde haatgroepen in kaart te brengen.

Inger Johanne klikte rond op de website vol informatie. Er stonden geen foto’s van de medewerkers op. Uit het oogpunt van veiligheid, nam ze aan. Nadat ze tien minuten had gelezen, was ze ervan overtuigd dat advocaat Karen Ann Winslow bij aplc dezelfde was als haar oude studiekameraad.

‘Perfect,’ mompelde ze.

‘Inderdaad,’ zei Isak, die neerplofte in de stoel recht tegenover de bank waar Inger Johanne op zat. ‘De kinderen slapen allebei en als je het goedvindt, ga ik in je koelkast kijken of ik iets te eten kan vinden om klaar te maken.’

Inger Johanne keek niet eens op van haar laptop. Ze had Outlook weer opengeklikt.

‘Ga je gang,’ mompelde ze. ‘Ik heb best nog trek na die worstjes.’

 

Dear Karen!

Thanks so much for your mail. Of course I want to see you! I live in Oslo, and you are more than welcome to stay with us for a couple of days. Have to warn you, though, I am blessed with two daughters that are more than a handful.

 

Haar vingers ratelden over het toetsenbord. Inger Johanne dacht niet na bij wat ze typte, het was alsof er een directe verbinding was tussen haar handen en alles wat ze in meer dan zeventien jaar had meegemaakt. Alsof niets bewerkt of overwogen hoefde te worden; het was alsof ze niet reflecteerde, alleen vertelde. Ze schreef over de kinderen, over Yngvar, over haar werk. Karen Winslow was ver weg, aan de andere kant van de oceaan; de oude schoolvriendin kende niemand hier en Inger Johanne hoefde met niemand rekening te houden. Ze schreef over het leven als onderzoeker, over haar projecten, over de angst om als moeder niet goed genoeg te zijn voor een dochter die door niemand anders dan Inger Johanne werd begrepen. En door haar eigenlijk ook niet, als ze eerlijk was. Ze schreef zonder remmingen aan een vrouw met wie ze ooit samen jong en vrij was geweest.

Het voelde alsof ze biechtte.

‘Voilà,’ zei Isak en hij zette een enorm bord voor haar neer. ‘Spaghetti carbonara met een grappige draai. Je had geen bacon, dus het werd ham. Je had geen eieren, dus ik heb een sausje gemaakt van wat blauwschimmelkaas die ik vond. Je had niet eens spaghetti, dus het werd tagliatelle. En verder zit er een waanzinnige hoeveelheid fijngehakte, net even aangefruitte knoflook op. Dus toch niet helemaal spaghetti carbonara.’

Inger Johanne snoof de geur op.

‘Het ruikt hemels,’ zei ze afwezig. ‘Er staat wijn in het hoekkastje, als je een fles open wilt maken. Ik wil mineraalwater. Zou je een flesje voor me willen halen?’

Ze staarde naar het scherm en kauwde verstrooid op haar onderlip.

Resoluut selecteerde ze de hele tekst, behalve de drie eerste zinnen en drukte op delete, waarna ze de korte mededeling die over was afsloot met:

 

Let me know the details of your stay as soon as possible. I’m really looking forward to seeing you, Karen. Really!

All the best,

Inger

 

‘Aan wie schrijf je zo ijverig?’ vroeg Isak en hij legde zijn voeten op de tafel voordat hij zijn bord op zijn borstkas zette en het eten naar binnen begon te schuiven.

Zijn tafelgewoonten hadden haar altijd geërgerd. Die had hij niet. Hij greep het overvolle glas met rode wijn met zijn volle vuist en slurpte de drank samen met een mondvol eten naar binnen.

‘Je eet als een varken, Isak.’

‘Aan wie schrijf je?’

‘Een vriendin,’ zei ze kort. ‘Een vriendin van lang geleden.’

Toen klapte ze de laptop dicht, legde hem weg en boog zich naar het bord. Het eten smaakte net zo lekker als het rook. Zo bleven ze zitten, zonder met elkaar te praten, tot alles op was.

*

Het glas was leeg.

Whisky-soda was Marcus’ zwakheid.

Van zijn eigen generatie was er nauwelijks iemand die het begrip kende en zijn vrienden trokken met afschuw hun neus op als hij in hoge glazen peperdure whisky mengde met sodawater. Whisky-soda was zijn grootvaders vaste longdrink; één whisky-soda elke zaterdag om acht uur ’s avonds, na het wekelijkse bad en het haren wassen. Marcus jr. had zijn eerste gekregen op de dag dat hij belijdenis deed. Het smaakte bitter, maar hij slikte het door. Een man dronk whisky-soda, vond grootvader, en zo werd de archaïsche drank Marcus’ handelsmerk.

Hij overwoog er nog een te mixen, maar verwierp die gedachte.

Rolf was op pad. Een dressuurpaard had pijn in zijn linkervoorknie, en met een aankoopprijs van anderhalf miljoen kronen was de eigenaar niet van plan te wachten tot de kliniek op 5 januari weer openging. Rolfs werktijden waren in het beste geval indicatief, in het slechtste geval misleidend. Minstens twee keer in de week werd hij ’s avonds gebeld en moest hij op pad.

Kleine Marcus sliep.

De honden hadden voor de nacht hun mand opgezocht en het was stil in huis.

Hij wilde de tv aanzetten. Een vage onrust maakte het moeilijk om te besluiten of hij naar bed zou gaan of een of andere tv-serie zou kijken. Cold Case, misschien. Iets dergelijks. Het maakte niet uit wat, gewoon iets waardoor zijn gedachten tot rust zouden komen.

Het apparaat was dood. Hij sloeg de afstandsbediening tegen zijn dij, en probeerde het nog een keer. Er gebeurde niets. De batterijen, vermoedelijk. Marcus Koll jr. gaapte en besloot om toch maar naar bed te gaan. Mail checken, tanden poetsen, naar bed.

Hij slofte de kamer uit, door de hal, de werkkamer binnen. De pc stond aan. Geen leuke mail in de mailbox. Sloom opende hij www.dagbladet.no. Ook in de krant niets interessants. Hij scrolde naar beneden.

controversiële kunstenaar dood gevonden.

De titel knipperde langs.

Zijn wijsvinger stopte abrupt op de scrolbalk. Hij scrolde weer naar boven.

controversiële kunstenaar dood gevonden.

Zijn hart maakte een extra slag. Hij werd duizelig in zijn hoofd.

Nu niet weer. Niet nog een aanval.

Het was niet de paniek die hem te pakken kreeg.

Hij voelde zich sterk. Helder. Langzaam begon hij te lezen.

Toen hij klaar was, logde hij uit en zette de pc uit. Uit de bureaula pakte hij een kleine schroevendraaier. Hij ging op zijn hurken op de vloer zitten, draaide vier schroeven los van de bovenkant van de pc, opende die en trok de harddisk er voorzichtig uit. Uit een andere bureaula haalde hij een andere harddisk. Die was simpel op zijn plaats te krijgen. Hij zette de bovenkant er weer op, schroefde die voorzichtig vast en legde de schroevendraaier terug op zijn plaats. Ten slotte schoof hij de pc terug onder het bureau.

De losse harddisk nam hij mee toen hij vertrok.

Hij was klaarwakker.

*

De vrouw die op Gardermoen voor de aankomsthal voor de vluchten uit het buitenland stond, verbaasde zich erover hoe fris ze zich voelde. Ze had lang gereden en bovendien een paar nachten onrustig geslapen. De laatste kilometers voordat ze de luchthaven naderde, was ze bang geweest dat ze achter het stuur in slaap zou vallen. Nu leek het ondertussen alsof diezelfde onrust die haar had verhinderd te slapen, terug was.

Voor de zoveelste keer checkte ze haar horloge.

Het vliegtuig was weliswaar vertraagd geweest, zoals op het bord in de aankomsthal te lezen was. Vlucht sk1442 uit Kopenhagen zou om 21.50 uur aankomen, maar was pas veertig minuten later geland. Dat was nu meer dan drie kwartier geleden.

Ze liep heen en weer voor de uitgang van de douanesluis. De luchthaven lag er stil, bijna verlaten bij, zo laat op een zaterdagavond tussen kerst en oudjaar. De stoelen voor het kleine cafetaria, waar ze een kop koffie en een oneetbaar stuk lauwe pizza had gekocht toen ze was gekomen, waren leeg. Ze kon gewoon de rust niet vinden om te gaan zitten.

Gewoonlijk hield ze van luchthavens. Toen ze jonger was, toen de Deense luchthaven nog als Noorse internationale luchthaven functioneerde en het kleine Fornebu het grootste vliegveld van Noorwegen was, ging ze daar af en toe op zondag heen om te kijken. Naar de vliegtuigen. Naar de mensen. Naar de groepen zelfverzekerde piloten en glimlachende stewardessen die beeldschoon waren; ze kon daar urenlang zitten met thee uit haar eigen thermosfles terwijl ze verhalen fantaseerde over de mensen die kwamen en gingen. Luchthavens gaven haar een bijzondere stemming van nieuwsgierigheid, verwachting en heimwee.

Nu was ze onrustig op het randje van het onverdraaglijke.

Het was lang geleden dat er iemand uit de douanesluis was gekomen.

Toen ze zich weer naar het aankondigingenbord toe draaide, zag ze dat er niet langer bags on belt stond achter sk1442. Ze wist wat dat betekende, maar weigerde om het helemaal tot zich door te laten dringen. Nog niet.

Als er iets tussen was gekomen zou Marianne het hebben laten weten.

Ze zou een sms’je hebben gestuurd. Gebeld hebben. Ze zou het haar hebben laten weten.

De reis van Sydney duurde meer dan dertig uur, met tussenlandingen in Tokio en Kopenhagen. Natuurlijk kon er iets tussen zijn gekomen. Ergens. In Tokio. In Sydney, misschien. Eventueel in Kopenhagen.

Marianne zou het haar hebben laten weten.

Een angstig gevoel overmande haar. Opeens nam ze een besluit en holde naar de opening van de gang naar de douane. Het feit dat het verboden was daar naar binnen te gaan lapte ze aan haar laars. De veiligheidsroutines die de luchtvaartbranche na 11 september 2001 had afgekondigd, konden wat haar betreft inhouden dat douaniers opdracht hadden om gericht te schieten.

‘Hallo,’ zei ze halfluid, terwijl ze haar hoofd om de hoek stak. ‘Is hier iemand?’

Niemand.

‘Hallo,’ herhaalde ze luider.

Een man in douane-uniform kwam uit een deur vijf meter verderop.

‘Ja? Je mag via deze weg niet naar binnen!’

‘Dat weet ik. Ik vroeg me alleen af… ik wacht op iemand die met het vliegtuig uit Kopenhagen komt. Dat een uur geleden is geland. sk1442. Maar ze is er nog niet. Zou je… Denk je dat je zo aardig zou kunnen zijn om even te kijken of er nog passagiers binnen zijn?’

Het leek even alsof hij wilde weigeren. Het was niet zijn taak om verzoeken van het publiek uit te voeren. Toen bedacht hij zich om de een of andere reden, hij haalde zijn schouders op en glimlachte.

‘Volgens mij is er niemand meer. Wacht maar even.’

Hij verdween.

Haar mobiele telefoon kon leeg zijn.

Natuurlijk, dacht ze en ze ademde iets opgeluchter. Het kon tegenwoordig knap lastig zijn om een munttelefoon te vinden. En als je er een vond, had je meestal geen munten. In de meeste kon je weliswaar ook met betaalkaarten terecht, maar het was vast en zeker Mariannes mobieltje waar iets mee aan de hand was.

‘Leeg. Er is daar helemaal niemand.’

De douanier stond met zijn handen in zijn broekzakken.

‘We verwachten nog ongeveer drie vliegtuigen vanavond, maar op dit moment is er niemand. De band met bagage uit Kopenhagen is ook leeg.’

Hij trok zijn handen uit zijn zakken en maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Dank je,’ zei ze. ‘Hartelijk dank voor je hulp.’

Ze trok haar hoofd terug en begon naar de roltrap te lopen die omhoogging naar de vertrekhal. Ze pakte haar eigen mobiele telefoon. Geen boodschappen. Geen gemiste oproepen. Nog een keer probeerde ze Marianne te bellen, maar ze werd meteen doorgeschakeld naar de voicemail. Haar benen begonnen als vanzelf te hollen. De roltrap ging te langzaam, dus daarop rende ze ook. Toen ze boven was, bleef ze abrupt staan.

Nog nooit had ze de vertrekhal zo leeg en stil gezien.

Alleen achter een paar balies zat grondpersoneel zich te vervelen. Enkelen lazen een krant. In het uiterste deel van de vertrekhal kon je het gegons van een schoonmaakmachine bediend door een man met een donkere huid horen, die langzaam over de vloer schoof. Slechts één veiligheidscontrole was open, zonder dat ze daar iemand kon zien. Het was als een scène uit een film; een dag-des-oordeelsfilm. Gardermoen moest wemelen van het leven, vermoeiend en onvriendelijk, krioelen van ongeduldige reizigers en medewerkers die nooit een stap harder liepen dan ze absoluut moesten.

Haar hart klopte in haar keel, en ze liep doelbewust naar de sas-balie aan de andere kant van de hal. Ook daar was niemand. Ze slikte meerdere keren en veegde het klamme zweet met haar mouw van haar gezicht.

Een vrouw van middelbare leeftijd kwam uit de kamer erachter.

‘Kan ik je helpen?’

‘Ja, ik ben hier om…’

De vrouw ging aan de andere kant van de balie zitten. Zonder op te kijken begon ze op het toetsenbord van de pc te typen.

‘Ik ben hier om mijn partner op te halen die met het vliegtuig uit Kopenhagen zou komen.’

‘Is hij niet opgedoken?’

‘Ze. Het is een vrouw. Marianne Kleive.’

De vrouw achter de balie keek verward op, voordat ze haar gezicht weer in de plooi trok en zich opnieuw op het toetsenbord concentreerde.

‘Juist,’ zei ze. ‘Juist ja.’

‘Maar ze is er niet. Ze is in Australië geweest en zou tussenlandingen maken in Tokio en Kopenhagen. Ik vroeg me af of je… zou je kunnen checken of ze überhaupt in het vliegtuig zat?’

‘Nee, helaas. Dat soort informatie kan ik niet verstrekken.’

Misschien was het de dreigende leegte in de gigantische hal. Misschien waren het eerder de slapeloze nachten, of de onverklaarbare onrust die haar de hele week had geplaagd. Het kon ook zijn dat ze wist, diep vanbinnen, dat ze alle reden had om te wanhopen. In ieder geval begon de vrouw in de rode anorak voor de eerste keer in haar volwassen leven in het openbaar te huilen.

Stil, volkomen geluidloos, stroomden de tranen over haar wangen, via de lachkuiltjes aan elke kant van haar mond, die zo diep waren dat ze zelfs nu te zien waren, en verder over haar spitse kin. Langzaam, in grote druppels, vielen ze op het lichte houtwerk van de balie.

‘Huil je?’

De sas-mevrouw keeg een frons van empathie boven haar ogen.

De vrouw aan de andere kant van de balie antwoordde niet.

‘Luister,’ zei de sas-dame en ze begon zachter te praten. ‘Het is laat. Je bent vast moe. Er is hier niemand en…’

Snel wierp ze een blik opzij, naar de deur van de achterkamer.

‘Welk vluchtnummer, zei je?’

De vrouw in de anorak legde een opgevouwen papier op de balie.

‘Kopie van de reisroute,’ fluisterde ze en veegde met beide handen over haar gezicht.

Vanwaar ze stond was het niet mogelijk om het scherm te zien. In plaats daarvan vestigde ze haar blik op de ogen van de oudere vrouw. Die schoten op en neer, tussen toetsenbord en scherm. Ineens werd de frons boven haar ogen sterker.

‘Ze had wel een ticket,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar ze zat niet in het vliegtuig. Ze…’

De letters klikten onder haar dansende vingers.

‘Marianne Kleive had een ticket, maar is nooit ingecheckt.’

‘In Kopenhagen?’

‘Nee. In Sydney.’

Het was onbegrijpelijk. Het was niet mogelijk. Marianne zou nooit, nooit hebben nagelaten haar een berichtje te sturen als iets haar had verhinderd naar huis te reizen. Het was meer dan dertig uur geleden sinds het vliegtuig van de Australische aarde was opgestegen en in die tijd zou Marianne een telefoon hebben gevonden. Een pc met internetverbinding. Iets. Dit was simpelweg onbegrijpelijk.

‘Een ogenblikje,’ zei de vrouw en ze pakte de kopie van het ticket nog een keer.

De vrouw in de anorak was drieënveertig jaar oud en heette Synnøve. Zo zag ze er ook uit. Haar blonde haar in vlechten, haar gezicht zonder enige make-up, en je kon haar makkelijk tien jaar jonger schatten. Ze was honderdveertig hoogtemeters van de top van de Mount Everest geweest, voordat ze gedwongen werd om te keren, en had de wereld rondgezeild. Ter hoogte van de Canarische Eilanden was ze in aanraking gekomen met piraten en tijdens een duikongeluk op het Noorse eiland Stord was ze een haartje verwijderd geweest van de dood. Synnøve Hessel was een vrouw die snel en constructief kon denken en die meerdere keren zowel haar eigen leven als dat van anderen had gered door haar resolute optreden.

Nu stond alles stil. Heel, heel stil.

‘Het spijt me,’ fluisterde de vrouw achter de balie. ‘Marianne Kleive had een ticket naar Sydney voor de vlucht van afgelopen zondag. Maar ik zie hier dat ze…’

Toen ze de blik van de andere vrouw ontmoette, schrok ze.

‘Het spijt me,’ herhaalde ze toch. ‘Ze is niet vertrokken. Marianne Kleive heeft haar ticket niet gebruikt. Niet op en neer naar Sydney, in elk geval. Het kan natuurlijk zijn dat ze ergens anders heen is gegaan. Met een ander ticket, bedoel ik.’

Zonder te bedanken voor de vriendelijke, hoogst onreglementaire hulp, zonder ook maar iets te zeggen, zonder zelfs de kopie van de reisroute die niet gevolgd was terug te pakken, draaide Synn√∏ve Hessel zich weg van de informatiebalie van de sas en begon door de verlaten vertrekhal te rennen.

Ze had echter geen idee waar ze heen moest.

Zoon van het geluk

Toen ze met haar hand op de klink stond, herinnerde Trude Hansen zich niet meer waar ze naartoe op weg was. Ze wankelde en bedacht dat ze al genoeg te pakken had gekregen om zich tot morgen te redden. De opluchting was zo groot dat haar knieën het onder haar begaven, en toen ze de deurklink losliet moest ze steun zoeken bij de muur.

Het stonk hierbinnen steeds erger.

Ze moest er iets aan doen.

Binnenkort, dacht ze en ze wankelde de kleine kamer binnen. In de alkoof lag een slaapzak op een onopgemaakt bed. Onder in de slaapzak zat een rood toilettasje met een afbeelding van Hello Kitty erop. Iemand had de kat slagtanden en een piratenlapje over zijn oog gegeven. Met handen die niet goed wilden gehoorzamen, wist ze uiteindelijk het tasje eruit te trekken en ritste ze het open. Alles zat er nog in.

De benodigdheden. Drie doses.

Zoals talloze keren eerder overwoog ze om alles tegelijk te nemen. Sloom en geroutineerd berekende ze de kans dat alles voorbij zou zijn als ze expres een overdosis zette. Net zo zeker als ze dit soort gedachten altijd had, de zeldzame keren dat ze voldoende heroïne had om überhaupt een zelfmoord te kunnen overwegen, net zo zeker zette ze de gedachte weer van zich af. Vermoedelijk zou ze niet sterven. En als ze weer bijkwam, zou er niets meer over zijn.

Het idee dat ze geen heroïne zou hebben was erger dan de gedachte dat ze dan nog zou leven.

Ze nam het toilettasje mee en strompelde de weinige stappen naar een groene bank die tegen de andere muur stond. Die lag vol lege bierflesjes van gisteren. Iemand had in de loop van de nacht een sigaret op een van de kussens laten vallen, en ze bleef even staan kijken naar de grote, verbrande ronding met een zwart gat in het midden.

Boven de bank hing de belijdenisfoto van Runar.

Ze pakte de foto van de muur en liet zich tussen de bierflesjes vallen.

Runar staarde haar vanaf de grote foto op linnenpapier met gouden lijst aan. Hij had een matje en een permanentje. Zijn pak was pastelblauw. De smalle stropdas was roze. Hij had er zo mooi uitgezien, herinnerde ze zich. Hij was haar grote broer en die dag de knapste van allemaal in de hele kerk. Later, toen de ceremonie eindelijk was afgelopen en mama het liefst direct naar huis wilde voordat een van de andere ouders naar het feestje zou informeren, had hij haar opgetild en op één arm helemaal naar de bus gedragen. Ook al was ze negen jaar en veel te dik.

Ze hadden kippenvleugels gegeten.

Mama, Runar en zij.

Runar had geen enkel cadeautje gekregen, aangezien al het geld opgegaan was aan zijn nieuwe pak, de kapper en de fotograaf. Maar ze hadden kippenvleugels en patat gegeten, en Runar had er bier bij gekregen. Hij had geglimlacht. Zij had gelachen. Mama had lekker schoon geroken.

Sloom trok ze de lepel en de bunsenbrander tevoorschijn die Runar haar had gegeven. Nog even en dan zou ze zich beter voelen. Nog heel even. Als haar handen maar een beetje meer wilden meewerken.

Haar slome hersenen probeerden uit te rekenen hoe lang het geleden was dat Runar stierf. 19+19? Nee. Fout. Van de 19de tot de 19de was het 31 dagen. Of 30. Ze herinnerde zich niet hoeveel dagen november had. En niet hoeveel dagen er daarna verstreken waren. Ze kon zich niet eens herinneren welke dag het vandaag was.

Het enige wat ze zeker wist, was dat Runar op 19 november was gestorven.

Zij was thuis geweest. Hij zou komen. Runar had beloofd te komen. Hij zou voor geld zorgen. Voor heroïne zorgen. Zorgen voor alles wat ze nodig had; Runar zou zijn kleine zusje helpen, zoals hij altijd deed.

Het duurde. Het duurde godsgruwelijk lang. Toen kwam de politie.

Ze kwamen hierheen. Belden aan, waanzinnig vroeg in de ochtend. Toen ze de deur opendeed, vertelden ze dat Runar diezelfde nacht in het Sofienbergpark was overvallen. Toen hij werd gevonden had hij zware verwondingen aan zijn hoofd en was hij waarschijnlijk al overleden. Iemand had een ambulance gebeld en hij was in elk geval dood toen hij bij het ziekenhuis aankwam.

De politieagente was ernstig en probeerde haar te troosten.

Ze herinnerde niets anders dan dat ze een briefje in haar hand geduwd kreeg. Het nummer en het adres van een begrafenisondernemer. Vijf dagen later was ze zo laat in de ochtend wakker geworden dat ze begreep dat ze niet op tijd zou zijn voor de begrafenis.

Sindsdien had de tuut geen bal gedaan.

Niemand was gepakt.

Ze had niets meer gehoord.

Op het moment dat de spuit in een ader in haar knieholte werd geleegd, verspreidde de goede warmte zich zo snel dat ze naar lucht moest happen. Langzaam zakte ze terug in de groene bank. Haar graatmagere armen omhelsden de foto van Runar. Het laatste wat ze kon denken voordat alles oploste in warme lege wolken, was dat haar grote broer haar de drie laatste kippenvleugels had gegeven, op de dag dat hij belijdenis deed en van mama voor de allereerste keer bier had gekregen.

De politie maakte zich niet druk om mensen als Runar.

Mensen als zij en Runar.

*

‘Kan het je überhaupt iets schelen?’

Synn√∏ve Hessel was voor de eerste keer in meer dan drie kwartier bezig haar geduld te verliezen. Met haar handen stevig om het tafelblad heen boog ze zich naar de politieman toe, alsof ze bang was dat ze anders zou slaan.

‘Natuurlijk,’ zei hij zonder haar aan te kijken. ‘Maar je begrijpt vast wel dat wij vragen moeten stellen. Als je eens wist hoeveel mensen hun normale leven gewoon in de steek laten, zonder te…’

‘Marianne is er niet vandoor gegaan! Wanneer begrijp je nou eens dat ze geen enkele reden had om zomaar weg te gaan!’

De politieman zuchtte gelaten. Hij bladerde in de papieren voor hem en wierp toen een blik op de klok. De kleine verhoorkamer was bezig onverdraaglijk warm te worden. Een ventilatieapparaat suisde aan het plafond, maar de thermostaat moest ermee zijn opgehouden. Synn√∏ve Hessel trok haar Noorse vest uit en trok aan haar t-shirt om een beetje koelte te krijgen. Tussen haar borsten tekende zich een vochtige, ovale vlek af en ze voelde het stromen onder haar armen. Ze besloot dat dat haar geen bal kon schelen. De politieman stonk erger dan zij.

Op het politiebureau van Gardermoen waren ze in elk geval beleefd geweest. Welwillend bijna, hoewel ze niets anders konden doen dan haar verwijzen naar de politie in haar woonplaats. Ze hadden hun excuses aangeboden, natuurlijk, en haar koffie gegeven. Een oudere, geüniformeerde vrouw had geprobeerd haar te kalmeren door haar te zeggen wat ieder ander leek te weten: mensen verdwenen aan de lopende band. Ze doken ook weer op, vroeger of later.

Later was voor Synn√∏ve Hessel te laat.

Het was al laat en de reis terug naar Sandefjord diezelfde nacht was een beproeving geweest.

‘Laten we samenvatten,’ stelde de politieman voor voordat hij de rest van een colaflesje leegde.

Synnøve Hessel antwoordde niet. Ze had al twee keer een samenvatting gegeven, zonder dat het de man ook maar een fractie dichter bij een reële kijk op de situatie had gebracht.

‘Jij bent immers ondanks alles…’ Hij zette zijn bril recht en las: ‘… documentairemaker.’

‘Producent,’ corrigeerde ze.

‘Precies. Dan weet je beter dan de meeste mensen hoe de werkelijkheid in elkaar steekt.’

‘We zouden samenvatten.’

‘Ja… Dus… Marianne Kleive zou naar Wologo… Wolongo…’

‘Wolongong. Een stad niet ver van Sydney. Ze zou een oudtante bezoeken. Daar kerst vieren.’

‘Erg kort voor zo’n lange reis.’

‘Wat?’

‘Ik wil alleen maar zeggen,’ zei de man langzaam, ‘… dat als ik die hele lange reis naar Australië zou maken, dan zou ik daar langer blijven dan een kleine week.’

‘Dat heeft er erg weinig mee te maken.’

‘Zeg dat niet. Zeg dat niet. Maar ze vertrok dus uit Sandefjord op zaterdag 19 december, met de trein van…’

‘12 uur 38.’

‘Hmm. In Oslo zou ze eerst een vriend ontmoeten…’

‘Een ontmoeting die in ieder geval plaats heeft gevonden. Dat heb ik gecontroleerd.’

‘Waarna ze in een hotel overnachtte, om vervolgens op zondagochtend om halftien het vliegtuig naar Kopenhagen te nemen.’

‘En daar kwam ze dus niet aan.’

‘Ze kwam niet aan in Kopenhagen?’

‘Op Gardermoen. Dat wil zeggen, het is natuurlijk mogelijk dat ze daar wel is aangekomen, maar ze heeft het vliegtuig naar Kopenhagen niet genomen. Wat naar alle waarschijnlijkheid wil zeggen dat ze ook het vliegtuig verder naar Tokio en Sydney niet heeft genomen.’

De politieman doorzag het sarcasme niet eens. Hij krabde zich ongegeneerd in zijn kruis. Pakte het colaflesje en zette het neer toen hij merkte dat het leeg was.

‘Waarom ontdekte je dit gisteravond pas? Heeft ze geen mobiele telefoon, deze… die vriendin van je?’

‘Ze is mijn vriendin niet. Ze is mijn partner, mijn echtgenote. Mijn vrouw, als je het zo wilt noemen.’

Het gezicht van de man toonde overduidelijk dat hij dat niet zo wilde noemen.

‘En zoals ik nu al een paar keer heb gezegd,’ zei Synnøve en ze boog zich met haar mobiele telefoon in haar hand naar hem toe, ‘… heb ik in de loop van de week drie sms’jes gekregen! Alles duidde erop dat Marianne daadwerkelijk in Australië was.’

‘Maar jullie hebben elkaar niet gesproken.’

‘Nee. Zoals gezegd heb ik afgelopen zondag een keer of drie geprobeerd te bellen, maar ik kreeg geen contact. Gisteravond heb ik het zeker tien keer geprobeerd. Ik werd meteen doorgeschakeld met de voicemail, dus ik neem aan dat de accu leeg is.’

‘Laat die sms’jes eens zien,’ zei de man.

Synn√∏ve toetste snel vooruit en gaf hem het mobieltje.

‘Alles OK. Spanend land. Marianne.’

De man las de tekst niet eens vloeiend, maar maakte er een groot punt van dat spannend niet juist was gespeld.

‘Niet erg…’ ging hij verder en hij probeerde het juiste woord te vinden voordat hij de volgende melding las. ‘Niet erg romantisch. Alles goed hier. Marianne.’

Hij keek naar haar over de rand van zijn brillenglazen. De pruimtabak had zich als zwarte koek in zijn mondhoeken vastgeplakt en hij spuugde steeds kleine korrels in de lucht.

‘Zijn jullie altijd zo… kortaf?’

Synnøve was voor het eerst met stomheid geslagen. Ze had geen idee wat ze moest antwoorden. De vraag was relevant, dat wist ze, want het was juist het korte, onpersoonlijke en ongewone in de boodschappen waardoor ze onrustig was geworden. Over het eerste sms’je, dat maandag was gekomen, had ze niet verder nagedacht. Misschien had Marianne het druk. Misschien was haar tante veeleisend. Ze had geen idee; er konden duizend goede redenen zijn om een sms-bericht kort te houden. Op kerstavond kwam er alleen een kort fijne kerst, hetgeen Synnøve diep had gekwetst. De laatste boodschap, waarin stond dat alles goed was met Marianne, niet meer en niet minder, had haar twee nachten wakker gehouden.

‘Nee,’ zei ze toen de pauze pijnlijk begon te worden. ‘Daarom geloof ik niet dat zij ze zelf geschreven heeft. Ze zou nooit een fout gemaakt hebben in het woord spannend.’

De politieman sperde zijn ogen zo dramatisch open dat hij net een clown leek op een mislukt kinderpartijtje. Plukken haar staken achter zijn oren uit, zijn mond was vochtig rood en zijn neus leek een enigszins ronde aardappel.

‘Dus nu hebben we een theoriiiie,’ zei hij en rekte de ‘ie’ zo lang hij kon. ‘Iemand heeft de mobiele telefoon van Marianne gestolen en heeft in haar plaats sms’jes verstuurd!’

‘Dat zeg ik niet,’ protesteerde ze, hoewel dat precies was wat ze zei. ‘Maar begrijp je niet dat… dat als Marianne het slachtoffer is van een misdrijf, en iemand…’

Misdrijf.

Het woord sneed door haar heen. Het deed fysiek pijn. Tot nu toe had ze de gedachte niet durven denken. Niet echt. Niet met gebruik van het juiste woord.

Misdrijf.

‘… en iemand wilde ervoor zorgen dat het niet zo snel ontdekt zou worden…’

‘Ontdekt?’

‘Ja! Dat ze verdwenen is, bedoel ik! Of dat ze…’

Voor de tweede keer in minder dan een dag begon ze bijna te huilen terwijl anderen toekeken.

Er werd op de deur geklopt.

‘Kvam! Ze zoeken je in de meldkamer!’

Een geüniformeerde man kwam glimlachend de kamer binnen. Hij legde zijn hand op de schouder van zijn onwelriekende collega en maakte een handbeweging naar de deur.

‘Het schijnt haast te hebben.’

‘Ik zit midden in…’

‘Dat kan ik overnemen…’

Inspecteur Kvam stond met een zuur gezicht op. Hij begon de papieren voor hem bijeen te rapen.

‘Laat alles maar liggen. Ik zal dit afmaken. Vermissing, toch?’

Kvam haalde zijn schouders op, knikte kort ten afscheid en stormde de deur uit. Die knalde hard achter hem dicht.

‘Synnøve Hessel,’ zei de nieuwe politieman. ‘Dat is lang geleden.’

Ze stond half op en pakte zijn uitgestoken hand.

‘Kjetil? Kjetil… Berggren?’

‘The one and only! Ik zag je hier en werd een beetje…’ Hij hield zijn handpalm verticaal voor zich en wipte hem heen en weer. ‘… ongerust toen ik zag dat Ola Kvam je aangifte zou opnemen. Hij is niet… hij is eigenlijk gepensioneerd en nu in de kersttijd halen we een aantal oud-collega’s binnen om te… Nou ja. Je begrijpt het wel. We hebben allemaal zo onze dingen. Ik ben zodra ik klaar was met mijn werkzaamheden gekomen.’

Kjetil Berggren had op school een klas onder haar gezeten. Ze zou zich hem nauwelijks herinnerd hebben, als hij geen schoolkampioen in atletiek was geweest. Hij liep op het gymnasium al een record op de 3000 meter en maakte deel uit van het Noorse juniorenteam voordat hij rechtstreeks vanaf de middelbare school op de politieacademie werd toegelaten.

Hij zag er nog steeds uit alsof hij harder dan wie ook kon rennen.

‘Ik ben je blijven volgen, moet je weten!’

Hij glimlachte breed, vlocht zijn vingers achter zijn nek en leunde achterover zodat zijn stoel wipte.

‘Mooie programma’s! Vooral wat je maakte van…’

‘Je moet me helpen, Kjetil.’

Ze dacht dat ze zijn pupillen kleiner zag worden. Misschien kwam dat omdat hij ineens het licht in zijn ogen kreeg toen hij de voorpoten van de stoel omlaag liet klappen en zich naar haar toe boog.

‘Daarvoor ben ik hier. Wij. De politie. To protect en to serve, weet je.’

Weer probeerde hij het met een glimlach, die ook deze keer niet werd beantwoord.

‘Ik ben er heel, heel zeker van dat er iets verschrikkelijks is gebeurd met mijn partner.’

Kjetil Berggren borg langzaam de papieren op in een map die hij naar links schoof op de grote tafel tussen hen in.

‘Het is het beste dat ik alles hoor,’ zei hij. ‘Vanaf het begin.’

*

In het begin had hij zijn vader nog wel begrepen.

Toen de politie aanbelde bij de deur van de vrijstaande woning in Os, in de nacht van 24 december, vlak voordat ze allemaal naar bed zouden gaan, had Lukas Lysgaard het allereerst aan zijn vader gedacht. Zijn moeder was dood, zei de politieagent, die oprecht wanhopig leek om de verdrietige boodschap te moeten overbrengen. Weliswaar hadden ze de deken van Fana bij zich, de meest vertrouwelijke collega van zijn moeder, maar die arme man ging zo op in zijn verdriet dat hij in de auto was blijven zitten terwijl de twee politiemannen de zware taak op zich namen om Lukas Lysgaard te vertellen dat zijn moeder drie uur ervoor was vermoord.

Lukas had onmiddellijk aan zijn vader gedacht.

Aan zijn moeder ook, natuurlijk; hij hield van zijn moeder. Een gevoelloos verdriet begon hem van zijn krachten te beroven zodra hij hun boodschap goed tot zich liet doordringen. Maar het was zijn vader die hem zorgen had gebaard.

Erik Lysgaard was een milde man.

Sommigen noemden hem initiatiefloos, terwijl anderen de vriendelijke, ingetogen man juist graag zagen. Buiten het gezin was hij geen opvallende verschijning. Binnen het gezin ook nauwelijks. Hij sprak weinig, maar luisterde des te meer. Dat was de reden dat mensen Erik Lysgaard na nadere kennismaking graag mochten. Hij had eigen vrienden, natuurlijk, een paar jeugdkameraden en een paar collega’s van de school waar hij had gewerkt tot zijn rugklachten dusdanig erg werden dat hij arbeidsongeschikt werd. Maar in de eerste plaats was hij de echtgenoot van zijn vrouw.

In zijn eentje is hij niemand, was de gedachte die tot Lukas doordrong toen hij hoorde dat zijn moeder dood was. Zonder moeder is vader niemand.

En in het begin had hij hem begrepen.

Die nacht, die heilige, gruwelijke nacht die Lukas zijn hele leven nooit meer zou vergeten, had de politie hem naar de Nubbebakke gebracht. De oudste van de twee politiemannen had gevraagd of ze gezelschap wilden hebben tot het aanbreken van de dag.

Hij noch zijn vader wilde er iemand bij hebben.

Zijn vader was verschrompeld tot een moeilijk te herkennen schim van zichzelf. Hij was zo smal en krom dat hij bijna geen schaduw wierp toen hij de deur voor zijn zoon opende en hem zonder een woord te zeggen de rug toekeerde en terugliep naar de kamer.

Hij huilde zo beangstigend. Lang, bijna geluidloos, om vervolgens zacht en langdurig te loeien, zonder snik; een dierenkreet die Lukas bang maakte. Hij voelde zich hulpelozer dan hij had verwacht, vooral toen zijn vader geen fysiek contact wilde hebben. Hij wilde ook niet praten. Toen het zo’n beetje dag begon te worden, de koolzwarte, regenzware ochtend van eerste kerstdag, had Erik er uiteindelijk mee ingestemd te proberen te slapen. Zelfs toen mocht zijn zoon hem niet helpen, hoewel Eva Karin hem de afgelopen tien jaar, elke avond, zijn sokken had uitgetrokken en in bed had geholpen om vervolgens zijn pijnlijke rug in te smeren met een zelfgemaakte zalf die hij trouw kreeg opgestuurd van een voormalig lid van de gemeente uit Stavanger.

Toch had Lukas hem begrepen.

Nu begon het eropaan te komen.

Het was vijf dagen sinds de moord, en er was nog niets veranderd. Zijn vader had in deze dagen, letterlijk, niet gegeten. Hij dronk gewillig water, veel water, en ’s middags een paar koppen koffie met suiker en melk. Zelfs toen Lukas hem naar zijn eigen huis had gereden in de hoop dat misschien de kleinkinderen bij hun grootvader een sprankje leven zouden oproepen, had Erik niets willen eten. Het bezoek was volledig mislukt geweest. De kinderen werden doodsbang toen ze hun grootvader zo wonderlijk zagen huilen en de oudste van acht had meer dan genoeg aan zijn eigen verdriet, nu hij wist dat grootmoeder nooit, nooit, nooit meer terug zou komen.

‘Dit gaat niet, vader.’

Lukas trok een voetenbankje naar zijn vaders oorfauteuil toe en ging erop zitten.

‘We moeten aan de begrafenis denken. Je moet eten. Je bent een schaduw van jezelf, vader, zo kan het niet doorgaan.’

‘De begrafenis kan pas plaatsvinden als de politie daar toestemming voor geeft,’ zei zijn vader. Zelfs zijn stem was ieler geworden.

‘Nee. Maar we moeten wel alvast wat regelen.’

‘Dat moet jij dan maar doen.’

‘Dat zou niet goed zijn, vader. We moeten het samen doen.’

Er viel een stilte.

De oude grootvadersklok was stil blijven staan. Erik Lysgaard had de loodzware messing dennenappels onder het uurwerk niet meer opgehesen voordat hij naar bed ging. Hij had geen behoefte om de tijd te horen verstrijken.

Het stof danste in het licht van het raam.

‘Je moet eten, vader.’

Erik hief zijn blik op en voor de eerste keer sinds Eva Karins dood nam hij voorzichtig de handen van zijn zoon in de zijne.

‘Nee. Jij moet eten. Jij moet verder leven.’

‘Vader, je…’

‘Jij was onze zoon van het geluk, Lukas. Nooit is een kind meer welkom geweest dan jij.’

Lukas slikte, en glimlachte.

‘Dat zeggen alle ouders. Ik zeg hetzelfde tegen mijn kinderen.’

‘Maar er is zoveel dat jij niet weet.’

Hoewel de geluiden van de stad buiten waren, leek het alsof ze niet helemaal binnen konden dringen in het dode huis aan de Nubbebakke. Lukas voelde niet eens zijn eigen hart kloppen.

‘Wat bedoel je?’ vroeg hij.

‘Als een mens sterft, verdwijnt er veel. Met Eva Karin verdween alles. Zo moet het zijn.’

‘Ik heb het recht om het te weten, vader. Als er iets met moeders leven, met jullie leven is, dat…’

Zijn vaders droge lach beangstigde hem.

‘Het enige wat je hoeft te weten, is dat je een geliefd kind was. Je bent altijd de grote liefde van je moeder en van mij geweest.’

‘Geweest?’

‘Je moeder is dood,’ zei zijn vader hard. ‘Zelf zal ik niet veel langer meer leven.’

Lukas liet zijn handen ineens los en rechtte zijn rug.

‘Verman je,’ zei hij. ‘Nu moet je je verdomme vermannen.’

Hij stond op en begon door de kamer te ijsberen.

‘Dit moet ophouden. Nu. Nu! Hoor je dat, vader!’

Zijn vader reageerde nauwelijks op de heftige uitbarsting. Hij zat daar maar een beetje, zoals hij de laatste vijf dagen gezeten had, met een lege blik in zijn stoel.

‘Dit accepteer ik niet,’ riep Lukas. ‘Moeder accepteert dit niet!’

Hij graaide een porseleinen beeldje van een klein bijzettafeltje bij de tv. Twee zwanen in een teer hartje, het huwelijkscadeau van Eva Karins ouders. Het beeldje had acht verhuizingen overleefd en het was een van zijn moeders meest geliefde dingen geweest. Lukas hield de zwanen met beide handen in een wurggreep. Sloeg ze tegen zijn dij zodat zijn spier pijn deed. Het figuurtje brak. De scherpe breekvlakken sneden in zijn handpalmen. Toen hij de stukjes op de grond smeet, spoot het bloed op het vloerkleed.

‘Je mag niet doodgaan. Je mag godverdomme niet doodgaan!’

Dat was precies wat er nodig was.

Lukas Lysgaard had nooit, zelfs niet in zijn pubertijd, in het bijzijn van zijn ouders durven vloeken. Nu stond zijn vader sneller op dan waartoe iemand hem ooit in staat had geacht. In drie stappen was hij bij zijn zoon. Hij hief zijn arm op. Zijn gebalde vuist stopte slechts centimeters van zijn zoons kaak. Zo bleef hij staan, vastgevroren in een absurd tafereel; langer nu, en breder. Van hem had Lukas zijn brede schouders geërfd, het was alsof ze ineens op hun plaats vielen. Het hele postuur van de man werd groter. Lukas hield zijn adem in. Hij kromp onder zijn vaders blik, alsof hij weer jong was. Koppig en jong en papa’s kleine jongen.

‘Waarom liep moeder buiten?’ fluisterde hij.

Erik liet zijn hand zakken.

‘Dat is een zaak tussen Eva Karin en mij.’

‘Ik denk dat ik het weet.’

‘Kijk me aan.’

Lukas bestudeerde zijn eigen open handpalmen. Bij de aanzet van allebei zijn duimen liep een diepe wond. Het bloed drupte nog steeds op het tapijt.

‘Kijk me aan,’ herhaalde Erik.

Toen Lukas nog steeds niet in staat was zijn gezicht op te heffen, voelde hij zijn vaders hand tegen zijn eigen ongeschoren wang. Uiteindelijk keek hij op.

‘Je weet niets,’ zei Erik.

Jawel, dacht Lukas. Misschien heb ik het altijd geweten. In elk geval al lange tijd.

‘Je weet echt niets,’ herhaalde zijn vader.

Ze stonden zo dicht bij elkaar dat de adem van de ander hun gezichtshuid in kleine stoten aanraakte. En zoals pijnlijke gedachten ingekapseld worden tot harde geheimen wanneer ze nooit met iemand gedeeld worden, wisten ze allebei iets waarvan ze dachten dat de ander het niet wist. Ze stonden daar maar, ieder op zijn eigen manier beschaamd, zonder iets tegen elkaar te zeggen.

*

‘Ik moet je tot mijn spijt zeggen, Synnøve, dat dit eigenlijk een soort zaak is waar we normaal gesproken nogal afwachtend tegenover staan.’

Kjetil Berggren was er in elk geval in geslaagd de temperatuur in de kleine verhoorkamer te laten zakken. Nu zat hij tegen de reglementen in met opgerolde overhemdsmouwen afwezig met een potlood tegen zijn dij te trommelen.

Ze had alles gezegd wat er te zeggen viel en niets achtergehouden. Dat ze met ieder woord dat ze zei Mariannes verdwijning steeds minder verdacht had gemaakt, begreep ze nu pas.

‘Tja,’ zei ze tam.

‘Waarom heb je nog niet eens met haar ouders gesproken?’

‘Marianne heeft geen contact meer met hen gehad sinds wij gingen samenwonen!’

‘Ik begrijp het,’ zei hij en hij veegde met zijn hand over zijn kortgeknipte schedel. ‘Ik ben het in principe met je eens dat dit reden tot bezorgdheid is. Het is alleen zo dat…’

Hij was op dat moment merkbaar minder welwillend dan toen hij haar anderhalf uur eerder van Ola Kvam redde. Hij zat onrustiger op zijn stoel en hij had al een halfuur geen aantekeningen meer gemaakt.

‘Je moet eigenlijk eerst navraag doen bij de naasten. Voorzover ik begrijp, heb je nog nauwelijks met iemand contact opgenomen.’

Het enerverende getrommel tegen zijn dij nam toe.

‘Niet eens haar ouders,’ herhaalde hij.

Alsof de ouders van een vrouw van tweeënveertig overal antwoord op zouden hebben.

‘Ze kwamen niet eens toen we trouwden,’ zei Synnøve mat. ‘Hoe zouden ze dan in godsnaam nu opeens iets over Marianne weten?’

‘Het was toch een tante van haar moeder die ze ging bezoeken, nietwaar? Misschien dat haar moeder…’

‘Die oudtante dook op uit het grote niets! Luister, Kjetil. Marianne heeft meer dan dertien jaar geleden met haar ouders gebroken, na een verschrikkelijke confrontatie. Dat had uiteraard met mij te maken. Ze heeft een soortement contact gehouden met haar broer, maar alleen heel sporadisch. Haar grootouders zijn allemaal dood en haar vader is enig kind. Haar moeder houdt haar eigen familie in een ijzeren greep. Marianne heeft met andere woorden zo goed als geen familie. Toen, afgelopen najaar, kwam er een brief voor haar van die oudtante. Zij is geëmigreerd voordat Marianne werd geboren en is… persona non grata in de familie. Bohémien. Trouwde begin jaren zestig met een Afro-Amerikaan, op een moment dat dat niet echt gewenst was in de gegoede families in Sandefjord. Later scheidde ze en verhuisde ze naar Australië. Ze…’

Synn√∏ve onderbrak zichzelf.

‘Waarom zit ik jou hier een heleboel volslagen irrelevante informatie te vertellen over een bijzondere en vreemde dame die plotseling ontdekt dat ze een achternicht heeft die net zo door de familie is buitengesloten als zijzelf? Het hele punt is immers dat Marianne niet bij haar tante is aangekomen!’

Toen ze met haar armen zwaaide, sloeg ze een vol koffiebekertje om. Ze vloekte toen de kokendhete vloeistof op haar dijen kwam en ze sprong op van haar stoel. Voordat ze er erg in had, stond Kjetil Berggren naast haar met een leeg flesje mineraalwater.

‘Helpt dit? Zal ik er nog meer koud water op gieten?’

‘Nee, dank je,’ mompelde ze. ‘Het gaat goed. Dank je.’

Kjetil Berggren haalde papier uit een automaat bij een klein wastafeltje in de hoek.

‘En dan is ze er ook eerder al eens vandoor gegaan,’ zei hij met zijn rug naar haar toe.

Synn√∏ve zakte terug in de oncomfortabele stoel.

‘Ze ging er niet vandoor. Ze maakte een eind aan onze relatie. Dat is iets heel anders.’

‘Hier.’

Hij reikte haar een dikke stapel handdoekjes aan.

‘Je zei dat ze veertien dagen wegbleef,’ zei hij, terwijl hij weer ging zitten. ‘Zonder ook maar iets van zich te laten horen. Ook toen niet, bedoel ik. Ik denk dat je vast wel begrijpt dat dat van belang is, Synnøve. Dat je vriendin… dat Marianne nog maar drie jaar geleden verdween na een gigantische ruzie en naar Frankrijk vertrok zonder je zelfs maar te vertellen dat ze in het buitenland was. Het is dit soort informatie die wij bij de politie mee moeten laten wegen als we besluiten of we onze volle aandacht aan een zaak…’

‘Maar we hadden geen ruzie. We hebben helemaal geen ruzie gehad.’

In plaats van dat hij terugging naar zijn eigen plek aan de andere kant van de tafel, schoof hij zijn achterwerk op de tafel en steunde met zijn ene voet op de stoel naast haar. Vermoedelijk was het bedoeld als een vriendelijk gebaar.

‘Ik zie eruit als een vogelverschrikker,’ mompelde ze terwijl ze zich terugtrok. ‘En ik stink als een paard. Sorry.’

‘Synnøve,’ zei hij rustig, zonder dat hij scheen te merken dat ze volkomen gelijk had. Zijn hand was warm toen hij die op haar schouder legde.

‘Ik zal vanzelfsprekend zien wat ik kan doen. Ik zal melding van de vermissing maken. Dat is in elk geval een begin. Maar ik kan helaas niet garanderen dat we er heel veel energie in kunnen steken. Niet in eerste instantie, in ieder geval. In de tussentijd is er een aantal dingen dat jij zelf kunt doen.’

Ze stond op. Vooral om van de aanraking af te komen, die ze onverwacht onprettig vond. Toen ze zich uitrekte om haar trui op te pakken, sprong Kjetil Berggren van de tafel.

‘Bel rond,’ zei hij. ‘Jullie hebben veel vrienden. Mocht er misschien… sprake zijn van overspel…’

Gelukkig had ze haar trui over haar hoofd. De blos verspreidde zich snel. Ze frunnikte met het kledingstuk tot ze alles weer onder controle had.

‘… dan zijn er gewoonlijk een of meer mensen in de vriendenkring die ervan weten.’

‘Begrepen,’ zei ze kort.

‘En als jullie een gezamenlijke bankrekening hebben, dan kun je toch checken of ze geld heeft opgenomen. En zo ja, waar ze dat dan heeft gedaan. Ik bel je over een paar dagen en hoor hoe het gaat. Of kom langs. Woon je nog steeds in dat oude huis aan de Hystadvei?’

‘Wij wonen aan de Hystadvei. Marianne en ik.’

Op het moment dat ze het zei, wist ze zeker dat dat niet waar was.

‘Behalve dat Marianne dood is,’ zei ze hard, ze trok haar anorak naar zich toe en liep naar de deur.

‘Dank je wel, Kjetil. Dank je voor fucking nothing!’

Ze knalde de deur zo hard achter zich dicht dat die uit zijn hengsels sprong.

Nacht naar een donkere ochtend

Rolf kon nooit eens een autoportier op een fatsoenlijke manier dichtdoen.

Hij sloeg hem zo hard dicht dat Marcus Koll het helemaal binnen in de kamer kon horen, terwijl de auto achter de grote garage stond. Rolf gaf altijd de schuld aan het feit dat hij zijn hele leven schroothopen op wielen had gereden. Hij was nog steeds niet gewend aan Duitse auto’s van dik boven een miljoen kronen. Om maar niet te spreken van Italiaanse modellen die nog eens dubbel zoveel kostten.

Marcus sloeg geërgerd naar een overwinterende vlieg. Die was enorm groot en vadsig, maar leefde nog steeds toen Rolf binnenkwam.

‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig?’

Marcus stond op zijn knieën op de eettafel en sloeg om zich heen.

‘Een vlieg,’ mompelde hij. ‘Kun je niet iets vriendelijker zijn met onze auto’s?’

‘Een vlieg? In dit jaargetijde? Jazeker!’

Drie snelle stappen en een klap met zijn vlakke hand tegen de tafel.

‘Daar had ik hem,’ zei hij vrolijk. ‘Zou deze tafel niet gedekt moeten zijn, trouwens?’

Marcus klom naar beneden. Hij voelde zich stijf en klunzig, en moest met zijn ene knie de omweg nemen via een stoel. Zoals de laatste negen jaar op iedere oudejaarsdag was hij de dag begonnen met het goede voornemen dat hij zou gaan trainen. Morgen. Dat was zijn belangrijkste voornemen en deze keer zou hij het uitvoeren. Er bevond zich een volledig uitgeruste fitnesskamer in de kelder. Hij wist nauwelijks nog hoe die eruitzag.

‘Mama komt zo.’

‘Je moeder? Heb je Elsa gevraagd speciaal te komen om een tafel te dekken voor een feest waarvoor ze niet eens is uitgenodigd?’

Marcus briesde wanhopig.

‘Mama wilde zelf Kleine Marcus vanavond thuis bij zich hebben. Samen het nieuwe jaar inluiden, alleen zij tweeën. Dat is leuker voor hen beiden.’

‘Best, maar dat is nog geen reden dat ze haar halve dag vergooit om hier de tafel te dekken! Bel haar nu meteen. Zeg dat ik het doe. Wat is dit trouwens?’

Rolf hield een klein, vierkant metalen doosje omhoog.

‘Een harddisk,’ zei Marcus luchtig.

‘O? Wat doet die in de kofferbak van de Maserati?’

‘Dat is mijn auto. Hoe vaak heb ik niet gezegd dat ik het liefst zie dat jij een van de andere auto’s gebruikt? Jij bent ’s werelds slechtste chauffeur en…’

‘Zeg, wat heb jij?’

Rolf glimlachte en boog zich naar voren om hem te kussen. Marcus wendde zijn hoofd af. Hij wierp onvermijdelijk een blik op de harddisk.

‘Die is kapot,’ zei hij. ‘Ik heb hem vervangen. Hij moet worden weggegooid.’

‘Dat zal ik dan wel doen,’ zei Rolf en hij haalde zijn schouders op. ‘En jij moet in elk geval zorgen dat je een beter humeur hebt, voordat de gasten komen.’

Hij had de harddisk nog steeds in zijn hand toen hij de kamer uit liep. Marcus moest zich inhouden om niet achter hem aan te rennen. Hij wilde dat verdomde ding zelf vernietigen en weggooien.

Het gaf niet, dacht hij terwijl hij probeerde zijn hartslag onder controle te krijgen. Het was slechts een voorzorgsmaatregel geweest. Die vermoedelijk niet eens noodzakelijk was. Absoluut onnodig. Zijn ademhaling ging sneller en hij probeerde zich op iets heel anders te concentreren.

Het menu, bijvoorbeeld.

Het maakte niet uit dat Rolf de harddisk had gevonden.

Hij kon zich niets van het menu herinneren.

Vergeet die harddisk. Vergeet hem. Hij is onbelangrijk.

‘Heb je Elsa gebeld?’

Rolf was terug, met zijn armen vol tafelkleed, servetten en kaarsen.

‘Maar Marcus, ben je… Marcus!’

Rolf liet alles op de grond vallen.

‘Ben je ziek? Marcus?’

‘Alles in orde,’ zei Marcus. ‘Alleen een beetje duizelig. Het is alweer over. Rustig maar.’

Rolf aaide hem over zijn rug. Omdat hij bijna een kop groter was dan Marcus, moest hij zich vooroverbuigen om de neergeslagen blik te ontmoeten.

‘Is het… heb je… is die paniekangst er weer?’

‘Welnee.’

Marcus glimlachte.

‘Dat is jaren geleden. Jij hebt mij genezen, heb ik toch gezegd.’

Het was moeilijk om de droge, ongevoelige tong mee te krijgen. Zijn handen waren vochtig van koud zweet en hij stak ze in zijn zakken.

‘Wil je een beetje water hebben? Zal ik water voor je halen, Marcus?’

‘Dank je, dat zou fijn zijn. Een beetje water, dan ben ik weer helemaal in orde.’

Rolf verdween. Marcus was alleen.

Als hij maar niet zo alleen was geweest. Als hij het maar vanaf het begin met Rolf had besproken. Ze hadden een oplossing kunnen vinden. Samen zouden ze bedacht hebben wat de beste oplossing was; samen konden ze alles aan.

Plotseling haalde hij diep adem door zijn neus. Hij rechtte zijn rug, smakte om de speekselproductie op gang te krijgen en sloeg zichzelf met open handen op zijn wangen. Er was niets om bang voor te zijn. Hij besloot nog een keer: hij hoefde zich nergens zorgen over te maken.

Hij had vlak na kerst een artikeltje over Niclas Winter gelezen in het Financieel Dagblad. Tussen de regels door viel te lezen dat hij aan een overdosis was overleden. Dat soort informatie stond weliswaar nooit voluit geschreven, zeker niet zo kort erna. De dood van de kunstenaar werd toegeschreven aan zijn onorthodoxe levensstijl, zoals het tactvol werd geformuleerd. De strijd om de rechten van de onverkochte kunstwerken was al begonnen. Wie profiteerden van de dood van de kunstenaar; drie galeriehouders en een curator taxeerden de kunstwerken nu op meer dan het dubbele dan een week geleden. De inhoud van het artikel was interessanter dan aan de grootte ervan viel af te lezen. Ze zouden zeker terugkomen met meer informatie.

Niclas Winter was overleden aan een overdosis en Marcus Koll jr. had niets te vrezen. Hij hield zich aan die gedachte vast tot Rolf met een groot glas water aan kwam rennen. De ijsklontjes rinkelden toen hij alles in één lange slok opdronk.

‘Dank je,’ zei hij. ‘Nu gaat het weer helemaal goed met me.’

Ik heb niets te vrezen, dacht hij toen hij de tafel begon te dekken. Rood tafelkleed, rode servetten met zilveren schering, rode en groene kaarsen in glazen kandelaars op zilveren voeten. Niclas Winter heeft het aan zichzelf te danken, dacht hij hardnekkig, hij had die overdosis niet moeten nemen.

Zijn dood heeft niets met mij te maken.

Hij geloofde het bijna zelf.