Kelvin
ZAMBIA, 1999
‘Kijk,’ zegt mama, terwijl ze zich wijzend over de tafel buigt. Haar wijsvinger is verweerd, afgestompt van het werk: jaren van in een tuin graven, paarden, koeien, vee, houtbewerking, tabak. ‘Kijk, we hebben ervoor gevochten om in één land in Afrika het blanke bestuur te handhaven,’ – ze houdt op met wijzen naar onze verbaasde gast om nog een slok wijn te nemen – ‘in één land maar.’ Ze zakt nu verslagen terug in haar stoel: ‘We hebben twee keer verloren.’
De gast is beleefd, een aardige Engelsman. Hij is naar Zambia gekomen om de Afrikanen te leren hoe ze genationaliseerde bedrijven moeten beheren om ze aantrekkelijk te maken voor investering uit het buitenland, nu we geen Sociale Humanisten meer zijn. Nu we een democratie zijn. Haha. Soortement.
Mama zegt: ‘Als we in één land het blanke bestuur hadden kunnen handhaven, zou het een oase zijn geweest, een toevluchtsoord. Ik bedoel, moet je nou eens kijken wat een puinhoop. Waar je ook kijkt is het een vreselijke puinhoop.’
De gast zegt niets maar zijn glimlach is verbijsterd, geamuseerd. Ik kan zien dat hij denkt: mijn god, ze zullen dit thuis nooit geloven als ik ze dit vertel. Hij bewaart dit gesprek voor later. Hij is een eendagsvlieg. Dit soort mensen houdt het nooit meer dan twee malariaseizoenen uit, hoogstens. Dan zal hij naar Engeland teruggaan en voor de rest van zijn leven zeggen: ‘Toen ik in Zambia was…’
‘Lekkere maaltijd, Tub,’ zegt papa.
Mama heeft het eten niet gekookt. Kelvin heeft het eten gekookt. Maar mama heeft Kelvin ‘georganiseerd’.
Papa steekt na het eten een pijp op en rookt bedaard. Hij leunt achterover in zijn stoel zodat er op zijn schoot tussen zijn slanke buik en de tafel plaats is voor zijn hond. Hij staart naar buiten, de tuin in. De zon is als een rode bal ondergegaan achter de stille, uitgestrekte, zwarte takkenvan de msasabomen op Oribi Ridge, de plaats waar mijn ouders na mijn trouwen naartoe zijn verhuisd. De eetkamer heeft maar drie muren: hij ligt open naar de bush; naar de kreten van de nachtinsecten; de gillen van de kleine, opgejaagde dieren; de vleermuizen die de eetkamer in en uit fladderen, duikend boven ons hoofd om muskieten te eten. Aan de ruwe, gewitte cementen muren zit een assortiment motten, hagedissen en gekko’s vastgekleefd, die bij tijd en wijle een hoge, scherpe lach laten horen: ‘Hè-hè-hè.’
Mama schenkt zichzelf nog wat wijn in, waarbij ze de fles leegt, en zegt dan fel tegen onze gast: ‘Dertienduizend Kenianen en honderd blanke kolonisten zijn gesneuveld in de strijd voor Kenia’s onafhankelijkheid.’
Ik kan zien dat de bezoeker niet weet of hij geïmponeerd dan wel gedeprimeerd moet kijken. Hij kiest voor een blik van vage verrassing. ‘Daar wist ik niets van.’
‘Natuurlijk wisten jullie stommelingen daar niets van,’ zegt mama. ‘Honderd…van ons.’
‘Rustig aan, Tub,’ zegt papa, de hond aaiend en rokend.
‘Van 1947 tot 1963,’ zegt mama. ‘We hebben verdomme bijna twintig jaar lang geprobeerd het vol te houden,’ ze balt haar vuist. De pezen in haar hals staan strak en ze ontbloot haar tanden: ‘En waarvoor allemaal? En wat hebben ze er nu een puinhoop van gemaakt. Hmm? Een godsgruwelijke puinhoop.’
Nade onafhankelijkheid werd Kenia bestuurd door Mzee, de nestor, Jomo Kenyatta. Hij werd geboren in 1894, het jaar voor dat Groot-Brittannië Kenia had uitgeroepen tot een van zijn protectoraten. Hij was in 1963 aan de macht gekomen, op negen-en-zestigjarige leeftijd, een oude man die eindelijk het doel van zijn levenswerk had bereikt: zelfbestuur voor Afrikanen in Afrika.
Papa zegt op milde toon: ‘Zal ik Kelvin vragen de tafel af te ruimen?’
Mama zegt: ‘En Rhodesië. Duizend regeringssoldaten gesneuveld.’ Ze wacht even: ‘Veertienduizend terroristen. Zo bezien hadden we moeten winnen, alleen: zij waren in de meerderheid.’ Mama drinkt, strijkt met haar tong langs haar bovenlip: ‘Natuurlijk konden we niet in Kenia blijven na Mau Mau.’ Ze schudt haar hoofd.
Kelvin komt de tafel afruimen. Hij probeert met het loon dat hij verdient als huisknecht van mama en papa, zijn eigen elektriciteitszaak op te zetten.
Mama zegt: ‘Bedankt, Kelvin.’
Kelvin is vandaag bijna doodgegaan. Horendol geworden van de vliegen in de keuken had hij de twee deuren en het enige kleine raampje in het vertrek dichtgedaan en er vervolgens een heel blik insectenverdelgingsmiddel in geleegd. Mama had hem vlak voor de middagthee stuiptrekkend op de keukenvloer aangetroffen.
‘Stomme idioot.’ Ze had hem het gazon op gesleept, waar hij nog een paar minuten lag te kronkelen en te schokken totdat mama een emmer koud water in zijn gezicht plensde. ‘Idioot!’ gilde ze. ‘Je had jezelf wel kunnen doden.’
Nu ziet Kelvin er even beheerst en sereen uit als altijd. Jezus, zo heeft hij me verteld, is zijn Verlosser. Hij heeft een babyzoon genaamd Elvis, vernoemd naar die andere King.
Papa zegt: ‘Breng nog eens wat biertjes, Kelvin.’
‘Ja Bwana.’
We begeven ons naar de picknickstoelen rond het houtvuur op de veranda. Kelvin brengt ons nog wat biertjes en ruimt de overgebleven borden af. Ik steek een sigaret op en laat mijn voeten steunen op het koude uiteinde van een brandend houtblok.
‘Ik dacht dat je was gestopt,’ zegt papa.
‘Klopt.’ Ik gooi mijn hoofd achterover en kijk naar de lichtgrijze rook die ik uitblaas tegen de zwarte lucht, naar het oplichtende rood aan de punt van mijn sigaret tegen de diepe eeuwigheid. De sterren zijn zilveren buizen van licht die eindeloos, jaren en lichtjaren in zichzelf teruggaan. De wind verandert rusteloos van richting. Misschien zal het over pakweg een week gaan regenen. Houtrook krult zich rond mijn schouders, blijft lang genoeg hangen om mijn haar en huid met zijn geur te doortrekken en dwarrelt dan naar papa. Wij tweeën zitten stil te luisteren naar mama en haar vastgelopen plaat ‘Tragedies in ons leven’. Wat de geduldige, aardige Engelsman niet weet en papa en ik allebei wel weten, is dat mama nog maar bij hoofdstuk één is.
Hoofdstuk een: De oorlog;
Hoofdstuk twee: Dode kinderen;
Hoofdstuk drie: Waanzin;
Hoofdstuk vier: Hoe het is om Nicola Fuller van Centraal-Afrika te zijn.
Hoofdstuk vier is eigenlijk een subhoofdstuk van de andere hoofdstukken. We zijn bij hoofdstuk vier wanneer mama tot rust is gekomen, nadat ze zoveel heeft gedronken dat elke porie van haar lichaam doordrenkt is. Ze zit in de yoga-kleermakerszit en staart met een blik van versufte verwondering naar de tuin en naar de dag die aanbreekt achter een waas van houtrook en een dunne grijsbruine band van stof en vervuiling die boven de stad Lusaka hangt. En ze denkt: zo is het dus om Mij te zijn.
Kelvin komt aanlopen: ‘Welterusten.’
Mama zit al in de yoga-kleermakerszit, een drankje wiegend op haar schoot. ‘Welterusten Kelvin,’ zegt ze met grote nadruk, bijna met respect (een droevig, waardig respect). Alsof hij dood is en zij de eerste kluit aarde op zijn kist werpt.
Papa en ik verontschuldigen ons, verzamelen een aantal honden en begeven ons naar onze slaapkamers; we laten mama, de Engelsman en twee duikende vleermuizen achter in het gezelschap van het dovende vuur. De Engelsman, die tijdens een groot deel van het avondeten angstvallig de vleermuizen in de gaten heeft gehouden en telkens wanneer er een over de tafel fladderde, is weggedoken, is nu zover dat hij zich geen zorgen meer maakt over vleermuizen.
Door mama gestrikte gasten hebben hun eigen hoofdstukken.
Hoofdstuk een: Verrukking;
Hoofdstuk twee: Lichte dronkenschap gepaard met toenemend ongeloof;
Hoofdstuk drie: Zware dronkenschap gepaard met toenemende paniek;
Hoofdstuk vier: Bewusteloosheid.
Ik ben hier op bezoek uit Amerika. Sigaretten rokend terwijl ik dat niet zou moeten doen. Zorgeloos drinkend onder een ontzagwekkende Afrikaanse hemel. Ik voel me zo gelukkig dat ik thuis ben, dat het is alsof ik in siroop zwem. Mijn bed staat het dichtst bij het raam. Het oranje licht van het dovende vuur gloeit tegen mijn slaapkamermuur. De kamer ruikt bitterzoet van de houtrook. De honden vechten om een plaats op het bed. De oude, tandeloze spaniël op het kussen, één Jack Russell bij elke voet.
‘Rhodesië werd bestuurd door een blanke man, Ian Douglas Smith, herinnert u zich hem?’
‘Natuurlijk,’ zegt de ongelukkige, gevangen gast, inmiddels te dronken om uit de voeten te kunnen op de steile, stoffige, door dikke, zwartgeschorste bomen omzoomde oprijlaan naar de lange, met rode poeder bedekte weg die terugvoert naar Lusaka, waar hij een mooi, in Europese stijl gebouwd huis heeft met een bediende die vroeger bij de ambassade werkte, en een bewaker (compleet met getrainde Duitse herder). Nu zal hij, in plaats van terug te gaan naar zijn bewaakte suburbia van een Afrikaanse stad, opblijven tot het ochtendkrieken, drinkend met mama.
‘Hij kwam in 1964 aan de macht. Op elf november 1965 verklaarde hij Rhodesië onafhankelijk van Groot-Brittannië in een Unilaterale Verklaring van Onafhankelijkheid. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat er in Rhodesië nooit een meerderheidsregering zou komen.’ Zelfs wanneer mama zo dronken is dat ze haar yogaoefeningen gaat doen, kan ze zich de belangrijkste data met betrekking tot Onze Tragedies nog herinneren.
‘Dus we verhuisden daar in 1966 naartoe. Onze dochter – Vanessa, onze oudste – was nog maar een jaar. We waren ertoe bereid,’ mama’s stem wordt passend dramatisch, ‘onze baby een oorlog in te slepen om maar in een land te kunnen wonen waar de blanken nog steeds heersten.’
Bumi, de spaniël, duwt haar kin in het kussen naast mijn hoofd, waar ze gromt van tevredenheid voordat ze begint te snurken. Ze heeft een dode-konijnenadem. Ik draai me om, mijn gezicht van het hare afgewend, en ga slapen.
Het laatste wat ik hoor, is mama die zegt: ‘We waren bereid te sterven, ziet u, om in één land het blanke bestuur te handhaven.’
‘s-Ochtends is mama Hoofdstuk vier, idioot in zichzelf glimlachend, een warm, verschaald biertje tussen haar dijen geklemd, haar hoofd scheef. Ze staart mistroostig de rozegele dageraad in. De gast is ook Hoofdstuk vier; treurig op het gazon liggend. Hij ligt niet te stuiptrekken, maar in bijna alle andere opzichten is de overeenkomst met hoe Kelvin er gistermiddag uitzag verbazingwekkend groot.
Kelvin heeft de thee gebracht en dekt de tafel voor het ontbijt alsof Alles Normaal is.
En dat is het ook. Wat ons betreft.