Waarom dachten assistentes van belangrijke mensen in godsnaam dat de gecompliceerde agenda’s, waarmee zijzelf elke dag moesten worstelen, even interessant waren voor de rest van de mensheid, dacht Jemima geïrriteerd. Sir Richard Lionnels cultuur verspreidende tochten over de Britse Eilanden deden haar niets; maar Katy Aaronson nam de moeite haar te vertellen dat sir Richard een lezing had gehouden op een of ander festival van Schotse Industriële Architectuur in aanwezigheid van de jeugdige kunstzinnige prins Frederick van Cumberland en andere notabelen.

De minzame veronderstelling was zuiver formeel; er werd niet van Jemima verwacht dat ze zou weigeren. Als ze een andere afspraak had, werd van haar verwacht dat ze die zou afzeggen - ze had Isabelle Mancini uitgenodigd voor de lunch om te praten over Valentine, en ze zei haar afspraak af; evenmin werd Jemima geacht tegen te sputteren over het late uur of de keus van de Griekse ‘ambience’.

Wat zou er gebeurd zijn, vroeg ze zich af, als ze gezegd had dat ze naar het Savoy wilde, met de (onware) mededeling dat ze een hekel had aan de Griekse keuken? Maar Jemima liet de keus altijd graag aan anderen over, niet zozeer uit besluiteloosheid, dan wel uit belangstelling voor wat de keuzes van anderen haar over hen vertelden.

Ze stelde zich tevreden met een sprankje onafhankelijkheid: ‘Geen auto, dank u wel, ik loop wel naar “Little Athens”. Het is maar een paar minuten lopen. Ik ken het.’ Jemima, die dacht dat ze wel zou moeten wachten op sir Richard, omdat zijn vliegtuig natuurlijk vertraging zou hebben, nam het boek van Nadine Gordimer mee. Het vooruitzicht een tijdje geconcentreerd te kunnen lezen in het aardige, kleine restaurant, met het brede raam vol planten aan Percy Street, was niet onplezierig. Maar toen ze aankwam, herkende ze de onmiskenbare gestalte van haar gastheer - goed gesneden reebruin tweedpak, wit overhemd, zwarte gehaakte das - ze zag het door het raam als in een lijst. Hij las een tijdschrift en lachte. Aan het formaat herkende Jemima Jolly Joke. Een tijdschrift waarin doorgaans nogal grove, ironische aanvallen werden gedaan op Lionnel en zijn soortgenoten - het exemplaar van deze week was geen uitzondering. Voor een man die verondersteld werd gevoelig te zijn voor kritiek van de pers, toonde sir Richard een opmerkelijke sang-froid door er zo hartelijk om te lachen. Maar toen ze dichterbij kwam, bedekte sir Richard Jolly Joke met een exemplaar van een catalogus van Christie van een veiling van antieke klokken. Toch bleef de indruk hangen van een man die op één manier althans, onverschillig was voor publieke vijandigheid. Was Lionnel er zo ongevoelig voor dat hij nog verder zou gaan, van zijn vrouw zou scheiden om met Chloe te trouwen? En tegelijkertijd streven naar aanzien en het voorzitterschap van CIKI? Misschien zag Lionnel het conflict niet: beschouwde hij het slechts als een probleem dat moest worden opgelost.

Chloe was tegen Valentine zo pertinent geweest in haar uitspraak over het huwelijk dat het moeilijk te geloven was dat het niet waar zou zijn. Juist toen die gedachte zich in haar hoofd begon vast te zetten - tegen een achtergrond van beschaafde conversatie, de snelle efficiënte bestelling van de lunch, bijna of Katy Aaronson zich van tevoren van haar smaak op de hoogte had gesteld -verbaasde sir Richard haar nog meer door het openlijk tegen te spreken.

Jemima had verwacht - vanzelfsprekend - dat ze het over Chloe zouden hebben; ze vleide zich niet met de gedachte dat sir Richard plotseling verliefd op haar was geworden tijdens die ene korte ontmoeting onder traumatische omstandigheden. Toch bracht zijn rechtstreekse uitspraak haar in de war. ‘De aantrekkelijkste vrouw ter wereld. Ik was gek op haar, weet u,’ zei hij. Hij leunde naar voren en richtte zijn hypnotiserende zwarte ogen op haar. De zwarte krullen trilden in de zachte bries die door het raam naar binnen woei, maar Jemima kreeg vaag de indruk dat ze ook trilden met zijn eigen persoonlijke elektriciteit. ‘Maar natuurlijk zou ik Francesca nooit in de steek hebben gelaten. Geen sprake van.’ Hij was niet alleen op de man af, maar evenals op de avond van de moord, ook merkwaardig wars van enige verlegenheid. ‘Francesca is geweldig. Fantastische gastvrouw - u hebt Parrot zeker nooit gezien? Hebt u wel eens gelogeerd bij de Hampshires? Retta Hampshire is mooi, net zo’n type als u - katteogen - veel ouder natuurlijk.’ ‘Ik heb de hertogin van Hampshire zelfs nog nooit ontmoet.’ ‘U moet eens een keer komen, absoluut. Wat Francesca daar heeft bereikt is ongelooflijk; dat zegt iedereen. Zelfs onze lucifersdozen zijn gemaakt naar achttiende-eeuwse, geloof ik. De Hampshires hadden het verschrikkelijk verwaarloosd.’ De gedachte aan lucifersdozen bracht sir Richard op het idee weer een zwarte sigaret op te steken; hij gebruikte een aansteker die veel leek, zo niet identiek was met die die Kevin John Athlone in Chloe’s slaapkamer had gevonden. Jemima vroeg zich af of de politie de aansteker aan hem zou hebben teruggegeven - of had hij die elegante dingetjes misschien in voorraad? Hadden ze hem ook het scheermes teruggegeven dat naast Chloe’s bed was gevonden?

‘Hebt u het artikel in Taffeta gelezen?’ vroeg hij.’ “Francesca gaat op Lionnel-jacht”? - daarmee bedoelden ze al die orginele meubels en snuisterijen die ze bij antiquairs wist te vinden. Schitterende foto van Francesca, van die knappe kleine fotografe. Kent u haar? Kort, zwart haar. Draagt om een of andere merkwaardige reden knickerbockers, maar het staat haar fantastisch.’ ‘Ik ken Binnie Rapallo.’ Jemima was niet met hem gaan lunchen, waarvoor ze Isabelle had afgezegd, om over de mooie, maar nogal irritante Binnie Rapallo te praten. Ze was daarom een beetje verbaasd toen sir Richard verklaarde dat hij ‘gek was op’ Binnie Rapallo, in ongeveer dezelfde bewoordingen waarin hij zijn bewondering voor Chloe had uitgedrukt. Zelfs de toon waarop hij zijn enthousiasme te kennen gaf voor de smaak van zijn eigen vrouw - dat kon hem moeilijk kwalijk genomen worden moest ze toegeven - leek opvallend veel op de toon waarop hij over Chloe sprak. Dat herhaalde enthousiasme, in bijna schooljongensachtige termen maakte eerder de indruk van een gebrek aan hartstocht dan het omgekeerde.

Er was weliswaar een gradueel verschil - althans tussen Binnie en Chloe, ook al werden Chloe en lady Lionnel in één adem genoemd. Hij was verbazingwekkend openhartig over alles. Tijdens de gehele conversatie rookte sir Richard de ene zwarte Sobranie na de andere, maar verder toonde hij geen spoor van verlegenheid.

Toen hij het pakje had opgerookt, vroeg hij de eigenaar van het restaurant, een knappe maar droef ogende man met de zware, vlezige bouw van een succesvolle operazanger, een ander pakje te halen bij zijn chauffeur.

‘Voelt sir Richard zich vandaag weer wat beter?’ vroeg de man vriendelijk toen hij terugkwam.

‘Dank je, Stavros. Zeker. Maar het was mijn vrouw die ziek was, niet ik,’ antwoordde Lionnel grijnzend. ‘Ik durf te wedden dat u nooit ziek bent,’ zei hij, met een blik op Jemima, terwijl de eigenaar zich omdraaide, te ervaren om in verwarring te raken bij het noemen van een echtgenote, maar zich op een of andere manier verontschuldigend dat hij een gesprek was begonnen over de ene dame waar een andere dame bij was. ‘Francesca heeft een heel slechte gezondheid. Ze kan bijvoorbeeld absoluut niet tegen Londen. Ze voelt zich zo fris als een hoentje in Parrot - de zeelucht en zo.’

‘Maar ze komt soms toch wel naar Londen? Hier, bijvoorbeeld?’ Jemima’s nieuwsgierigheid naar sir Richards huiselijke omstandigheden was onwillekeurig gewekt.

‘O, ja, zeker. We hebben hier zaterdag zelfs samen geluncht.’ Het duurde even voor Jemima besefte dat hij het over de dag van de moord had.

‘Ik dacht dat u alleen was -‘ riep ze verbaasd uit. Hij grijnsde.

‘Alleen, op mijn vrouw na. Wat moet ik zeggen? Lunch met mijn eigen vrouw. Pijnlijk, nietwaar? Ik heb aanvankelijk tegen de politie gezegd dat ik alleen was, om Francesca erbuiten te houden. En ik was vaag over de naam van het restaurant. Chloe wist het niet; ik had haar eerlijk gezegd alleen maar opgebeld om te controleren of ze veilig en wel in de flat was. Niet om haar uit te nodigen. Zoals u weet, gaf ze geen antwoord. De politie weet het nu natuurlijk, en onze vriend Stavros heeft mijn verklaring bevestigd. Om de een of andere reden stond Francesca erop dat ze me nog wilde zien voor ik met vakantie ging, en ik had het lunchuur vrij.’

Maar Jemima wist waarom Francesca Lionnel hals over kop naar Londen was gereisd: de opmerking over Chloe Fontaines reis naar de Camargue, die Valentines moeder, achteloos of boosaardig, de vorige dag tijdens de thee had laten vallen. Wat was er precies gezegd tijdens die fatale lunch? Als Francesca ‘ziek’ was geworden in het restaurant moest er een of andere scène zijn geweest. Had ze Lionnel zijn verhouding met Chloe voor de voeten geworpen en had hij bekend? Maar Jemima besefte dat ze de waarheid daarover nu wel niet te horen zou krijgen en het was -waarschijnlijk - niet belangrijk meer. Sir Richard had kennelijk vrede gesloten met zijn vrouw sinds de dood van Chloe, zo niet eerder.

Maar ze begreep wat Pompey had bedoeld toen hij haar vertelde dat Lionnel ‘achteraf toch een alibi had. - ‘Een heel goed zelfs. Een dame.’ Pompey had gegrinnikt. Hij had gelijk. Er zat iets van een grimmige humor in het feit dat sir Richard zijn maîtresse bedroog met zijn eigen vrouw.

Jemima besloot het gesprek terug te brengen op het onderwerp van Chloe Fontaine. Ze wist nog niet zeker of Lionnel misschien bezig was de geschiedenis te herschrijven. Nu Chloe er niet meer was om hem tegen te spreken, wilde hij duidelijk maken dat hun verhouding nooit meer had betekend dan ‘een van mijn zijsprongetjes’ zoals hij het noemde. ‘Ik word altijd hals over kop verliefd,

u niet?’

Als enig antwoord schonk Jemima hem de betoverende glimlach die beroemd was geworden door de televisie; de hoeken van haar brede mond krulden en lieten de perfecte witte tanden zien die moeder natuur zo attent was geweest haar te schenken met het oog op haar te kiezen beroep. Het was ook een mechanisme om haar gevoelens te verbergen. Het echte antwoord is - ja, ik word hals over kop verliefd van tijd tot tijd, dacht ze, denkend aan Adam. Maar dat was geen liefde. Liefde was wat anders. Plotseling concentreerde Jemima zich op lady Lionnel en haar talent voor het inrichten van huizen. De flats, die in verschillende stijlen waren ingericht - hoe waren die te verklaren als ze niet de creatie waren van dat toonbeeld van goede smaak, Francesca Lionnel? Op Jemima’s voorzichtig gestelde vragen antwoordde sir Richard al even openhartig.

‘Katy Aaronson heeft de kantoorsuite gedaan, geloof ik,’ zei hij vrij achteloos. ‘U kent Katy toch? Ze houdt me in het rechte spoor, regeert mij de hele dag met ijzeren hand en dan ‘s avonds naar huis, naar vader en moeder in Highgate - nou ja, de meeste avonden. Totaal geen privé-leven, buiten haar werk. Erg knap ook, uitstekend stel hersens en benen als Betty Grable. Eigenlijk jammer dat ze haar niet naar Cambridge hebben laten gaan net als haar broer. Maar ik bof erbij. Wat kan een man meer verlangen van een privé-assistente? Ik geloof dat zij de kantoorsuite heeft ingericht - ze heeft altijd zoiets willen doen, schijnt het. Een beetje vrouwelijker dan haar normale werk. Ik heb de spiegel en het tafeltje in de hal uitgezocht - heb ze praktisch voor niets op de kop getikt toen ik nog heel jong was en tijd had voor dergelijke dingen. En wie heeft de slaapkamer gedaan? Was het die schat van een Tsjechische gravin die ik bij Jane Manfred heb ontmoet? Of heeft Katy de slaapkamer gedaan en de schat van een Tsjechische de zitkamer? Kent u dat Tsjechische meisje? Ik ben helemaal gek op haar. Heel mooi, en ze doet het allemaal zelf met een verfspuit en een schaar; ongelooflijk. Ja, nu ik erover nadenk, zij heeft al dat groen op de muren van de slaapkamer gegooid.’ ‘En de flat op de derde verdieping?’ Jemima hoopte dat Lionnel haar niet zou vragen hoe ze er achter was gekomen. Hij vroeg het niet.

‘O, die. De fotografe. U weet wel, we hadden het net over haar. Die met de knickerbockers.’

‘Binnie Rapallo,’ zei Jemima met haar koelste stem. ‘Vreselijk, hè?’ Sir Richard grijnsde vrolijk naar haar; zijn zwarte ogen flitsten en puilden uit, als de ogen van een worstelaar op een Japanse prent. ‘Daar is nooit wat van terechtgekomen.’ Bedoelde hij de relatie of de inrichting? Terwijl Jemima nog probeerde daar achter te komen, leunde sir Richard Lionnel naar voren en pakte haar hand die op de tafel lag, waarop verder alleen nog een grote asbak stond en wat Turkish Delight op stokjes, aangeboden door Stavros.

Hij draaide haar hand om en staarde naar de palm. Wat hij daar zag stelde hem gerust of inspireerde hem. Het volgende ogenblik zei hij, zijn zwarte ogen strak op haar gericht: ‘Juffrouw Shore, Jemima - mag ik? Mijn vrienden noemen me Dick - waarom richt jij die flat niet opnieuw voor me in? Precies zoals je wilt. Stuur de rekeningen maar naar Katy. Je hoeft niet op de onkosten te letten, praat maar met Katy als en wanneer het nodig is. Zij zorgt voor alle lege flats.’

De rol van binnenhuisarchitecte van een van zijn flats in het leven van sir Richard Lionnel was Jemima plotseling angstwekkend duidelijk geworden. Haastig ontworstelde ze zich aan wat een pijnlijke situatie had kunnen worden - hoewel, was ze één ogenblik misschien in verleiding gebracht?… Nee, absoluut nee, dacht ze streng, niet om die monstruositeit uit de weg te ruimen die Binnie Rapallo had geschapen. En ze wilde hem ook geen Dick noemen. Maar ze kon hem moeilijk meer sir Richard noemen zonder duidelijk onhebbelijk te zijn; voorlopig zou ze hem maar helemaal niets noemen.

‘Wat gebeurt er nu met Chloe’s flat?’ vroeg ze aan het eind van de lunch plotseling triest. Ze had nu het antwoord op haar oorspronkelijke vraag: Chloe, de grote bedriegster, was in haar laatste verhouding zelf bedrogen. Of had zichzelf bedrogen. Hij was nooit van plan geweest met Chloe Fontaine te trouwen. ‘De flat is van haar. Niet de grond natuurlijk. Katy zei dat er waarschijnlijk geen testament is. Geen echtgenoot, geen kinderen. Dat betekent dat alles naar de ouders gaat, ik denk dat zij de flat wel zulllen verkopen. We kopen hem terug - we hebben een optie. Ik probeer Katy over te halen… eens komt de tijd voor zelfs het keurigste Joodse meisje om het huis te verlaten… Highgate kan soms heel vervelend zijn… Benauwende omgeving, het verbaast me niets dat die briljante broer van haar er de brui aan

gaf.’

Stavros toonde sir Richard de rekening, maar die was blijkbaar te voornaam om hem zelfs maar te tekenen; hij wuifde hem glimlachend weg, voegde er een groot bankbiljet aan toe. ‘Het zou nooit zijn gegaan,’ zei hij, nonchalant achterover leunend. ‘Niet vanwege mij, maar vanwege haar. Ze was zo grillig en onberekenbaar, vind je niet? Dat was wat me voornamelijk zo in haar aantrok. Weet je, ik ben omringd door sterke vrouwen. Francesca - erg sterk karakter, Katy, een Tartaar; mijn moeder -nog zo sterk als een paard op haar drieëntachtigste. Jij bent een sterke vrouw, wij zouden goed met elkaar overweg kunnen -‘ Jemima glimlachte om het complimentje. Maar het bleek een dubbelzinnig compliment te zijn.

‘Liefde is wat anders. Mijn noodlot is dat ik altijd aangetrokken word door het andere type. Een beetje avontuur in mijn leven -dat heb ik nodig. Chloe was helemaal niet sterk. Zo glad als een aal. En een leugenaarster! Ze loog bij elke ademtocht. Ze was zwanger, wist je dat?’

Jemima knikte. Uitbarsting in rood. Van Kevin John aan Chloe, Adam aan haar, Chloe aan Richard Lionnel. Blijkbaar hadden ze het allemaal nodig.

‘Niet mijn kind. Dus wie was de vader?’

‘Weet u het zeker? Ik weet dat de data het onwaarschijnlijk maken.’

‘Heel zeker. Francesca en ik hebben geen kinderen. Het ligt niet aan haar, maar aan mij. Ziekte uit mijn jeugd. Ik heb er nooit last van gehad, en Francesca heeft er zich bij neergelegd - zoals ik al zei, ze heeft een sterk karakter.’ Hij zweeg even. ‘Wie was dan de vader? Ik zou het graag weten voor ik het boek sluit.’ ‘Ik heb geen flauw idee,’ antwoordde Jemima naar waarheid. Ze had werkelijk geen idee wie Chloe’s minnaar kon zijn geweest, of zelfs maar haar partner in een toevallige ontmoeting - ongeveer drie maanden geleden. In ieder geval was Adam Adamson het niet, omdat hun relatie dateerde van een paar weken geleden. ‘Ik denk dat de schoft haar heeft vermoord.’ Jemima weigerde zijn aanbod om haar thuis te brengen; het was maar een paar stappen van ‘Little Athens’ naar Adelaide Square. Ze zag de Rolls Royce van sir Richard verdwijnen in de richting van Whitehall. Sir Richard zelf, gebogen over een stapel papieren, was vergezeld van een uitzonderlijk aantrekkelijke jonge

vrouw met roodbruin haar, die blijkbaar in de auto op hem had gewacht. Katy Aaronson? Of een van de talloze andere vrouwen met wie Lionnel zich omringde? Wat hem betrof was het incident van Chloe Fontaine gesloten. Zijn pogingen om Jemima uit te horen over Chloe’s minnaar waren mislukt en hij zou de dode vrouw waarschijnlijk uit zijn gedachten bannen. Toen Jemima de kantoorsuite binnen ging rinkelde de telefoon. Inspecteur Porthsmouth was in een opgewekte stemming. ‘Die schilder, Athlone,’ zei hij vrolijk. ‘We klagen hem morgen aan wegens moord. Een getuige heeft hem tussen half twee en twee uur het gebouw zien verlaten. Bovendien heeft hij het toegegeven. Hij was er.’

Veertien Terug naar Athene De lunch met Isabelle Mancini de volgende dag, vrijdag, werd gedomineerd door het nieuws van de arrestatie en de aanklacht wegens moord tegen Kevin John Athlone. Na een korte verschijning ‘s morgens vroeg voor de rechtbank in Bow Street, werd hij naar Brixton gestuurd in preventieve hechtenis.

Terwijl Jemima weer naar ‘Little Athens’ liep - ze wilde om persoonlijke redenen haar kennismaking met dat restaurant voortzetten - dacht ze na over Kevin Johns huidige verblijfplaats. De gedachte aan die grote, knappe stier die met zijn horens tegen het noodlot stootte, horens die nu officieel verstrikt zaten in het net van de politie, zat haar dwars. Merkwaardig hoe sympathiek ze tegenover Kevin John stond nu hij in zekere zin Chloe’s slachtoffer was zowel als haar vermeende moordenaar. Des te vreemder omdat ze daarvoor nooit een spoortje sympathie voor hem had gevoeld, en de herinnering aan hun twee ontmoetingen in het gebouw aan Adelaide Square haar zelfs afschuw inboezemden. Maar het was een feit dat, nu hij door Chloe’s dood in moeilijkheden was geraakt, ze zijn verhouding met haar overleden vriendin in een ander licht bezag.

Wat het oordeel van een jury ook mocht zijn - en ze vermoedde niet dat zijn onmiskenbaar gewelddadige neigingen erg in zijn voordeel zouden pleiten - en zelfs al was hij schuldig, dan zou ze toch blijven geloven dat Kevin John op onvoorstelbare wijze door Chloe was geprovoceerd.

Vreemd genoeg deelde Isabelle Mancini Jemima’s mening; ook

een vrouw die vroeger nooit een fan was geweest van Kevin John en er bijvoorbeeld niet over gepiekerd had over de artiest te schrijven in haar geliefde Taffeta.

“Ij was gedwongen ‘aar om te brengen,’ verklaarde ze hartstochtelijk na hun eerste contretemps over het menu van ‘Little Athens’. ‘Chloe maakte dat iedereen die van ‘aar ‘ield ‘aar wilde ombrengen. Gevaar - het wond ‘aar op… Ah, Chloe, idiote kind.’

Isabelles eetlust werd beïnvloed door twee heel verschillende overwegingen.

Om te beginnen moest de etnische aard van elk restaurant voldoen aan haar enigszins verwarde, maar krachtige politieke overtuigingen. Daar Laura Barrymore de nieuwe afspraak met Jemima had gemaakt en haar werkgeefster met haar sjieke, zwarte Mini met de donkere ruiten bij ‘Little Athens’ had afgezet, bleek Isabelle de aard van het restaurant niet te kennen. Er volgde even een paar moeilijke ogenblikken, terwijl Isabelle bezig was haar politieke houding te bepalen ten aanzien van de geografische plaats die het restaurant vertegenwoordigde. En waar was het dan wel?

‘Je weet wel, lieverd, Athene,’ mompelde Jemima ironisch. ‘Athene, Griekenland.’ Maar Isabelle hoorde haar niet, ze had het te druk met het ondervragen van de eigenaar. Stavros, knapper, zwaarder en somberder dan ooit, was geneigd het eens te zijn met alles waar Isabelle zo vastberaden achterstond. Wat dat precies was, viel wat moeilijker uit te zoeken. Eindelijk ontspande Isabelle zich.

‘Bien. ‘Ij is het met mij eens over 1’Arménie, zegt ‘ij, en ‘ij ‘eeft nog nooit ge’oord van 1’Albanie,’ verklaarde ze. ‘Ah, dat ies waarschijnlijk niet waar -‘ Ze zweeg. Jemima durfde niet te vragen wat het inhield om het eens te zijn met Isabelle over Armenië - was dat werkelijk een onderwerp dat in de belangstelling stond? Maar Isabelles aandacht werd opnieuw afgeleid door haar tweede overweging; het voedsel.

Isabelle was op dieet, een dieet dat bijna even bijzonder was als haar politieke opvattingen. Bovendien was Isabelle, als voormalig schrijfster van kookboeken en restaurantgidsen niet te bedotten door een vriendelijke bespreking van de ingrediënten. Stavros bleef uiterst hoffelijk tijdens de langdurige onderhandelingen, terwijl Jemima stiekem een hoop retsina dronk, een wijn die

Isabelle naar het leek, verafschuwde zowel wegens de smaak als wegens de politieke implicaties.

Tenslotte, met een tamelijk goede Franse wijn om haar gerust te stellen - wat een geluk voor Isabelle dat Frankrijk, haar geboorteland, door alle wisselvalligheden heen politiek en gastronomisch betrouwbaar bleef - ging Isabelle gemakkelijker in haar stoel zitten en zette het gesprek voort. In haar grijze draperieën was ze een gezette, maar waardige gestalte; de fraaie waaier met het paarlemoeren handvat (‘perfect voor die kokend’ete collecties, chérie’) was misschien wat te teer voor haar uiterlijk, dat, evenals dat van Kevin John, niet bepaald tenger was te noemen. De zware, massief zilveren armbanden, die rinkelden op de maat van de bewegingen van de waaier, pasten beter bij haar. Maar terwijl het gesprek voortkabbelde, genoot Jemima als vanouds van Isabelles gezelschap, wier uiterlijk slechts de manifestatie was van haar edelmoedige, loyale geest. De trouw en aanhankelijkheid die Isabelle van anderen verlangde, gaf ze zelf volop. ‘Paris - een nachtmerrie. Waar was ik, chérie? Ja, Kevin John - ‘ij was gedwongen ‘aar om te brengen. Want ‘ij ‘ield van ‘aar. Valentine ‘ield ook van ‘aar; ze wilde dat, weetje, geweld, ze vond dat fijn. Dat was wat die arme Valentine ‘aar nooit kon geven. Lie-ieve jongen. Zelfs iek - ‘Isabelle zweeg even ‘Zelfs van mij wilde ze iets, een ‘aat misschien, terwijl ik alleen maar lie-iefde ‘ad voor ‘aar. Waarom zo wreed tegen mij? Waarom? Dat vraag ik mij nu, met dat boek, die brieven - maar wij willen daarover nu niet praten, wel?’ Isabelle ging verder. ‘Arme Valentine, als ‘ij ‘aar maar iets comme fa ‘ad kunnen geven. Als… Maar dan was ‘ij niet zo lie-ief geweest, wel? En het leven - ah, het leven -‘ Isabelle zweeg weer even en vervolgde toen: ‘Het leven zou een andere keer ‘ebben genomen voor Chloe.’

Aan het eind van de lunch kwam Laura Barrymore Isabelle halen. Ze zag er fantastisch uit met heel lange benen in een grasgroene broek, en een bijpassend T-shirt, waarop ze een lange ketting droeg van onregelmatige groene en gouden kralen. Elke zenuw van haar gespierde, maar elegante lichaam was gespannen; ze was ruim één meter tachtig en woog nauwelijks meer dan honderd pond. Jemima zag hoe Laura zich oprolde in de zwarte Mini als een elegante groene slang.

Door het donkere glas kon Jemima zelfs de hoofden van de twee vrouwen niet onderscheiden, zoals ze sir Richard en zijn vrouwelijke gezelschap donderdag had zien wegrijden. Toch viel het haar op dat Isabelle en Lionnel, die allebei veel succes hadden op hun eigen terrein, het nodig vonden hun medewerksters aan hen te binden. Chloe had niemand gehad, niemand willen hebben, tenzij je de arme Valentine daartoe kon rekenen en zelfs hij, terecht of ten onrechte, had in haar een provocatie ontdekt: ‘Ze maakte dat ik naar haar keek. Ik had het gevoel dat ze het wilde.’ Jemima zou Chloe’s huishoudelijke hulp, Rosina, later op de middag ontmoeten. Misschien zou ze daar wat trouw en loyaliteit kunnen vinden. Intussen had ze nog een en ander te doen in ‘Little Athens’.

‘Meneer Stavros - ‘ begon ze, met haar televisieglimlach. Maar het was nauwelijks nodig. Stavros was verrukt over de aanwezigheid - twee dagen achter elkaar - van Jemima Shore, Speurder. Hij liet nog een fles wijn voor haar brengen - ‘een geschenk voor een mooie dame’, die hij aanbood met een glimlach die even stralend was als die van Jemima zelf. Hij liet ook de traditionele zoetigheid op een stokje achterwege op verzoek van Jemima - wat zou Isabelle wel hebben gedacht van die kleverige klonten, politiek en gastronomisch? Na het vertrek van Isabelle, en bij ontstentenis van sir Richard Lionnel, was Stavros’ melancholie volkomen verdwenen. Hij werd een bron van informatie over restaurants in het algemeen en het zijne in het bijzonder, en was verrukt bij de gedachte dat juffrouw Shore er in de herfst misschien een uitzending aan zou wijden.

De overgang naar het onderwerp van sir Richard Lionnel verliep zonder enige moeite en op een of andere manier kwam zelfs lady Lionnel eraan te pas… Stavros rolde met zijn ogen. Per slot had hij dezelfde vragen moeten beantwoorden van de politie; een televisieinterview was eigenlijk niet veel anders, alleen wat plezieriger. Jemima maakte duidelijk dat in haar geval de lunch met sir Lionnel zuiver zakelijk was geweest… en omdat ze Stavros niet wilde uithoren over Lionnels dames, maar alleen over zijn handelingen op die bewuste zaterdag, bleek haar taak vrij eenvoudig.

‘Ja, de arme lady Lionnel was ziek geworden. Ze was nogal van streek, ja, echt in de war, absoluut. Ja, sir Richard had om de chauffeur gestuurd, om haar naar het station te brengen, maar het was nog te vroeg, de chauffeur was nog niet terug. Hij was zelf gaan lunchen.’

‘Ongeveer half twee?’

‘Zoiets. Hij had voor één uur gereserveerd. Maar sir Richard was te vroeg, dat is hij altijd.’ ‘Dat heb ik gemerkt.’

‘En lady Lionnel kwam even daarna. Ze had net de tijd om wat taramasalata te proeven - en toen, poef -‘ Stavros’ gezicht was expressief, ‘tranen.’ ‘En - hoe is ze toen vertrokken?’

‘Ah, er is geen auto. Hij kijkt kwaad. Hij zegt het niet. Ik weet het. Hij denkt, de auto moet er altijd zijn. Hij gaat zelf naar buiten, ik kan hem niet tegenhouden. Hij is heel snel, sir Richard, hij zoekt een taxi. Hij komt terug en zet haar erin. Gezicht als een donderwolk. Zowel sir Richard als lady Lionnel. Hij komt terug, zit hier. “Geen reden om een uitstekend maal te verspillen, Stavros,” zegt hij. Maar hij eet en drinkt niets. Later zegt hij: “Ik ben bang dat ik me niet erg lekker voel, Stavros.” Hij leest een tijdschrift, misschien een boek. Heel kalm. Als de auto terugkomt, is hij niet kwaad meer. Hij wacht tot half drie, lezend, en dan brengt de auto hem weg.’

‘Naar Downing Street nummer 10,’ besloot Jemima peinzend. ‘En dat hebt u allemaal aan de politie verteld, net als aan mij.’ Stavros glimlacht en opende zijn handen.

‘Ik heb het verteld, ja, het meeste. Maar ik ben zakenman. Ik vertel niets over de tranen van lady Lionnel. Dat gaat alleen sir Richard aan. Bovendien hebben zij geen belangstelling voor haar, alleen voor hem. En het feit dat hij hier is van twaalf uur vijfenveertig tot twee uur dertig. Daarop zweer ik, en Nicky en Spyros ook.’ Hij wees op twee magere, melancholieke mannen, jongere edities van Stavros. ‘Sir Richard Lionnel, hij is ook een zakenman. Het is een genoegen hem hier te zien. Hij weet wat hij wil -wij geven het hem. Die andere dame - neemt u mij niet kwalijk, juffrouw Shore - uw gast. Wat wil zij?’ Jemima ging haastig weg, voordat ze gemengd werd in een discussie over de politiek-gastronomische idealen van Isabelle Mancini. Ze betaalde de rekening contant: ondanks Stavros’ duidelijke wens ook die aan ‘een mooie dame’ cadeau te geven. In gepeins verzonken ging Jemima op weg naar Chloe’s werkster. Ze werd achtervolgd door het gevoel dat ze een toevallige en waardevolle inlichting had gekregen in de loop van haar bezoek aan ‘Little Athens’. Het was of haar een belangrijk stukje van een legpuzzel was overhandigd:

als ze het op de juiste plaats kon leggen, zou het hele beeld duidelijker worden.

Tijdens de wandeling naar het station van de ondergrondse aan Tottenham Court Road ging Jemima de conversatie na met Isabelle en Stavros; ze liet ze als een bandje in haar hoofd afspelen.

Toen ze dacht aan het gesprek met Stavros, besefte ze plotseling dat die belangrijke informatie verband hield met het overhaaste vertrek van lady Lionnel - de Medea van Parrot Park - uit ‘Little Athens’, om ongeveer half twee. Een feit dat de politie nog niet bekend was; zij hadden zich tevreden gesteld met de bevestiging van sir Richard Lionnels alibi - de lunch met zijn vrouw - dank zij Stavros en zijn kelners.

Daar moest ze eens rustig over nadenken. Lady Lionnel? Deze Medea, die ongetwijfeld een motief had om Chloe uit het leven van haar echtgenoot te verwijderen, had ook de gelegenheid daartoe gehad.

Maar nog iets anders - minder voor de hand liggend misschien -een opmerking van Isabelle of Stavros - bleef haar achtervolgen. Ze dacht er nog steeds over na toen ze bij het station van Tottenham Court Road kwam en een exemplaar kocht van de London Evening Post. Op een recente foto staarde Kevin Johns gezicht, ongerust met uitpuilende, haar verwijtend aan vanaf de voorpagina. Zijn enorme ogen met de onwaarschijnlijk lange wimpers, leken haar om hulp te smeken.

Jemima huiverde en liep naar de roltrap. Het artikel was kort: veel viel er ook niet te melden. Maar er was een kort interview met een zekere Kim Lee Ho, die zichzelf beschreef als de ‘vaste vriendin’ van de beschuldigde, en die tijdelijk onderdak had gevonden bij Kevin Johns artistieke beschermheer, Crispin Creed, eigenaar van de Aiglon Gallery.

Een foto van hen beiden was ernaast afgedrukt. Jemima bestudeerde de foto aandachtig. Het was een mooi Oosters-uitziend meisje; haar kleine tengere gestalte ging bijna schuil achter de robuste gestalte van Creed, een man die de vriendschappelijk gegeven bijnaam Creeping Croesus te danken had aan een combinatie van geërfde rijkdom en commercieel inzicht. Dat was dus het onderworpen meisje van Oosterse origine waarop Chloe had gezinspeeld. Jemima was in haar hart blij dat Kevin John wat vrouwelijke steun had. Het maakte dat ze zich minder schuldig

voelde tegenover die verwijtende ogen. Kim Lee Ho, die afgezien van haar Oosterse voorouders een zekere gelijkenis toonde met Chloe zelf, werd in de avondkrant beschreven als een model -artiestenmodel of fotomodel werd er niet bij vermeld. Chloe had ondanks haar fotogenieke uiterlijk alle aanbiedingen op dat gebied altijd geweigerd, zelfs toen ze arm was en na Cambridge nog geen werk had. ‘Ik ben geen model,’ zei ze altijd. Chloe was blijkbaar ook geen model werkgeefster geweest. Mevrouw Rosina Cavalieri ontving een warme en gejaagde Jemima in een kleine deprimerende straat ten noorden van Tottenham Court Road, een buurt die weinig aantrekkelijks had, behalve de ondergrondse die het werken in Bloomsbury vergemakkelijkte. Rosina was precies zoals Chloe en Pompey haar hadden beschreven: een enorme kletskous. Haar zoon, Enrico, geen haar charmanter dan Chloe had voorspeld, klampte zich vast aan de rok van zijn moeder en keek naar Jemima met enorme onheilspellende ogen in een wit gezicht.

Enrico’s ronde gestalte was echter ondanks de hitte onberispelijk gekleed in een wit zijden hemd, vastgeknoopt aan een grijze zijden broek, met witte sokken en zwarte lakschoenen. Ondanks zijn prille leeftijd had Enrico een feilloos instinct voor het moment waarop het gesprek een interessante wending nam, greep dan de rok van zijn moeder vast en vroeg om een biscuitje of iets anders eetbaars, of sinaasappelsap. Dank zij die onderbrekingen duurde het langer dan Jemima had verwacht om Rosina haar indrukken over het leven met Chloe Fontaine te ontfutselen. Zoals Pompey al had gezegd, was Rosina diep onder de indruk van ‘de sir’ - sir Richard Lionnel. Waar ze niet van onder de indruk was - integendeel - was van het feit dat Chloe in diezelfde periode haar gunsten blijkbaar ook aan anderen had verleend. Dat soort ontrouw, maakte Rosina duidelijk, was ondenkbaar in de kringen waarin Rosina zich bewoog. Op een gegeven moment drukte ze zelfs de gemelijk berustende Enrico aan haar borst, met kleverige chocola en al, om haar zienswijze te onderstrepen. Met flitsende ogen en hijgende boezem - ja, in meer opzichten dan de nadruk op trouw alleen was Rosina een oppervlakkige Medi-terranese uitvoering van Isabelle Mancini -en ze vroeg zich af hoe dergelijke onberekenbare dames ‘bambina’ aan konden. Al was haar taal wat minder hoogdravend dan die van Isabelle, haar Engelse accent was beter. Het was duidelijk wat Rosina bedoelde,

vooral als ze van tijd tot tijd het voorbeeld van kleine Enrico erbij haalde, zonder twijfel de zoon van zijn vader, de grote Enrico, die iedereen zou vermoorden, zoals zij, Rosina ook iedereen zou vermoorden die hét waagde te veronderstellen… Deze dramatische monoloog over de huwelijkstrouw werd slechts onderbroken door de protesten van Enrico die toen zijn chocola op was, zich losrukte uit de armen van zijn moeder, met de eis: ‘Sinaasappel! sinaasappel!’

Maar Rosina’s uiteenzettingen waren niet helemaal voor niets. Jemima kreeg duidelijk de indruk dat Rosina - op welke manier ze het ook ontdekt had, een brief van een arts die was blijven slingeren - een afgeluisterd telefoontje - wist dat Chloe zwanger was. Weliswaar had Rosina tegen de politie heftig ontkend dat ze iets wist - maar juffrouw Jemima Shore was wat anders, nietwaar, dan die jonge, mannelijke detective die Rosina had ondervraagd. Pompey’s protégé - de zwierige Gary Harwood - mocht dan knap zijn, hij was geen concurrentie voor een echte televisiester. Juffrouw Shore was zo vriendelijk, zo beroemd… Een enorm televisietoestel stond op een ereplaats in de kleine zitkamer, en na een tijdje begon Enrico te zeuren dat hij televisie wilde kijken. Het was net of ze juifrouw Shore haar leven lang gekend had, zei Rosina, als haar eigen zuster bijvoorbeeld. Volkomen bereid die rol, die haar goed van pas kwam te aanvaarden, hoorde Jemima haar uit over Chloe’s andere bezoekers, vooral in de tijd toen ze pas was verhuisd naar Adelaide Square, en Rosina voor haar was komen werken. Daar Chloe ruwweg geschat drie maanden zwanger was toen ze in de eerste week van augustus stierf, moest de vader van het kind iemand zijn geweest die ze gekend had lang voordat ze eind juni naar Adelaide Square was verhuisd; het kind moest begin mei zijn verwekt. Zoals te verwachten was, was Rosina bijzonder te spreken over de ‘arme lord’, met wie ze Valentine Brighton bedoelde, wiens plotselinge dood door Enrico onder haar aandacht werd gebracht, die met een gil Valentines foto herkende op het televisienieuws. De ‘arme lord’ had Chloe geholpen met haar verhuizing naar Adelaide Square en zijn Rolls ter beschikking gesteld. Nee, Rosina was een en al waardering voor de arme lord Brighton: Che gentile! Che sympatico/’ enzovoort. Straks barst ze nog uit in Isabelles kreet ‘lie-ieve jongen!’ dacht Jemima. Haar goedkeuring strekte zich echter niet uit tot iemand die ze de ‘studente’

noemde. Onwillekeurig kreeg Jemima een schok. ‘Studente, was er een studente?’ drong ze aan, in de hoop dat Enrico niet juist dit moment zou kiezen - het programma werd onderbroken door de reclame - om om een sinaasappel te vragen. Ze had niet bang hoeven zijn: ook de reclame hield Enrico’s aandacht geboeid.

‘Ahdum,’ Rosina sprak de naam minachtend uit. ‘Ahdum Ahdum: hij was een studente. Een belachelijke naam.’ Ze liet doorschemeren dat zijn jeugd geen excuus was. ‘Niet toen, Rosina.’ Jemima wist dat haar stem zenuwachtig klonk. ‘Niet in juni. Niet toen ze pas naar Adelaide Square was verhuisd. Ze heeft die student toch pas later, een week of zo voordat ze stierf, ontmoet?’

‘O, nee! Het was eind juni zeg ik u.’ Rosina’s verontwaardiging steeg. ‘Het was de dag na de verjaardag van Big Enrico, zesentwintig juni. Toen gebeurde het. De studente. In de lege flat, samen met haar, die eerste dag, geen meubels, zelfs geen bed. Maar ik wist dat ze in de slaapkamer waren. Ze riep alleen: ‘Ik rust. Kom over een uur terug!’ En later toen ik terugkwam, weer al die trappen op, kom ik hem tegen. De studente, met zijn kleine rode baardje, zijn barba, begrijpt u? Ze holde de trap af en riep: “Ahdum, Ahdum!” Toen zag ze mij en bleef staan. Ze zei: “Mevrouw Cavalieri, dit is Ahdum, een vriend van me uit Ful-ham. Hij heeft me helpen verhuizen.” Maar de kamer was nog steeds leeg.’ ‘Wat zei hij?’

‘Ah. Hij sprak met grappige stem, grappige woorden. Hij was jong, te jong voor haar. Hij zei dat het hem hier beviel, beter dan in Fulham, en hij zou hier zelf komen wonen als ze het hem vroeg. Hij lachte. Ze lachten allebei.’

Op dat moment liet Enrico, misschien in jaloerse woede over het feit dat anderen lachten, een gerekt en kwaad gebrul horen. ‘Ma-aama!’

‘Hij heeft genoeg van ons gepraat,’ zei Rosina verontschuldigend. ‘En de televisie is vermoeiend - als ze jong zijn,’ voegde ze er haastig aan toe, voor het geval Jemima het als kritiek op haar beroep zou opvatten. ‘Misschien wilt u een andere keer terugkomen, juffrouw Shore? Ik zou graag mijn buurvrouw op de thee willen vragen, mevrouw Pollonari, die houdt zoveel van televisie.’ Jemima moest in het spitsuur met de ondergrondse terug naar

huis en voor het eerst sinds een week miste ze het comfort van haar Citroen, waarmee ze zich gemakkelijk door Londen kon bewegen.

Ze dacht na over een wereld waarin niet alleen Kevin John Athlone loog tegen de politie, maar ook Adam Adamson, zij het niet tegen de politie, maar stilzwijgend tegen Jemima. Hij had haar absoluut in de waan gelaten dat hij Chloe voor het eerst een paar dagen voor haar dood had ontmoet. Nu bleek het dat ze al vrienden waren - nee, meer dan dat, minnaars - lang voordat Chloe naar Adelaide Square was verhuisd. Ze waren al minnaars in Fulham, waar Chloe’s kind was verwekt. ‘Ik denk dat de schoft haar heeft vermoord,’ had sir Richard gezegd over de onbekende vader van Chloe’s kind. Somber moest Jemima erkennen dat het een mogelijkheid was die in ieder geval nader onderzocht moest worden; Kevin Johns grote smekende ogen die haar van de voorpagina van de avondkrant aanstaarden, deden zwijgend een beroep op haar.

Vijftien ‘Een witte onderrok’ Jemima was van plan tijdens het weekend uit Adelaide Square te verhuizen. Vrijdag belde Katy Aaronson en bood haar een gemeubileerde flat aan in Montague Square, die Jemima gezien de omstandigheden besloot te nemen. Ze had genoeg van Bloomsbury, maar ze voelde er niet veel voor naar de Amerikaanse huurster van haar eigen flat toe te stappen om haar verblijf met een paar weken te verkorten. Ze moest dan om een gunst vragen en dat zou een ongewenste intimiteit scheppen. De anonimiteit van Montague Square, bij Marble Arch, een buurt zonder enige associaties, ver weg van vrienden en vreemden, was wel niet de vakantie die ze zich had voorgesteld, maar in ieder geval de waardigste manier om hem te beëindigen. Kort daarop kwam een chauffeur van Lionnel de sleutels brengen van het appartement in Montague Square. Katy Aaronson had op beleefde wijze een afspraak op zaterdag afgewimpeld. Ze wilde die dag graag doorbrengen bij haar ouders in Highgate en zou er voor het souper op de vrijdagavond-voor-de-sabbat al naar toegaan.

‘En omdat sir Richard meestal op Parrot Park is op vrijdagavond - al worden logé’s meestal tegen lunchtijd op zaterdag uitgenodigd, maar in ieder geval staat de huishoudster ter beschikking

van lady Lionnel - en sir Richards persoonlijke assistent, mr. Judah Turpin, heeft het appartement in de oude stallen, voor het geval er zich een zakelijke kwestie mocht voordoen -‘ Jemima onderbrak de opsomming van al die ongetwijfeld bewonderenswaardige arrangementen en regelde haar verhuizing naar Montague Square op haar eigen voorwaarden en op het moment dat het haar uitkwam. Ze weigerde het aanbod van Lionnel om haar een auto ter beschikking te stellen. Ze gaf de voorkeur aan de anonimiteit van een taxi. Jemima maakte het duidelijk dat haar privacy in Montague Square haar heilig was en zei dat ze haar sleutels van de kantoorsuite achter zou laten op Adelaide Square. De efficiënte juffrouw Aaronson bezat verschillende reservesleutels en zou ervoor zorgen dat ze werden afgehaald. Het was jammer dat Tiger twee keer zo snel achter elkaar moest verhuizen - want Tiger ging met Jemima mee terug naar Holland Park Mansions. Het was of het voorbeschikt was dat hij Colette zou vervangen. Niemand toonde verder ook maar de geringste belangstelling voor de felle kat. Meneer Stover, die ze telefonisch had geraadpleegd, had de existentie onthuld van een rivaal, Nip-per, het huisdier van de Stovers, een stokoude, ziekelijke terrier -‘maar als het om een kat gaat, weet hij nog van wanten, dat kan ik u wel vertellen.’ Meneer Stover beschouwde blijkbaar de komst van Tiger in het late leven van zijn hond als symbolisch voor de hele catastrofale verwarring die de dood van Chloe in zijn leven had gesticht. Jemima overpeinsde dat meneer Stover en Nipper geen uitzondering vormden op de vaak aangehaalde regel dat in de loop der jaren huisdieren en hun meesters op elkaar gingen lijken.

Jemima vleide zichzelf niet met de gedachte dat ze Tigers genegenheid had weten te winnen - Colette was van begin af aan veel liever en aanhankelijker geweest - maar ze erkende hun verbintenis als onvermijdelijk. En dat soort inzicht was vaak nog binden-der dan een gevoelvolle aanhankelijkheid. Gelukkig had Tiger al bewezen dat hij verhuizingen prima doorstond. Hij had zich aangepast aan Bloomsbury na Fulham; als hij goed behandeld zou worden, zou hij het korte verblijf in Montague Square ook wel overleven, evenals de uiteindelijke verhuizing naar Holland Park.

Fulham en Tiger: Jemima hield plotseling haar adem in bij de herinnering aan Adam Adamson en Tiger op de dag van hun

kennismaking. Toen had ze immers al iets vreemds gevonden aan Tigers plotselinge verdwijning naar de flat op de derde verdieping? De logische verklaring was dat Adam een bekende figuur was voor Tiger. Adam had niet echt gelogen tegen Jemima; tijdens al hun conversaties had hij op jezuïtische wijze elke rechtstreekse leugen vermeden, terwijl hij toch niet de waarheid vertelde.

Hij had niet echt ontkend dat hij Tiger kende, alleen: ‘Aardige kat… hij wilde binnenkomen’ - gevolgd door complimentjes over haar eigen verschijning. Geen wonder dat Tiger, die per ongeluk was buitengesloten, naar het voor hem minst vijandelijke terrein was gegaan.

Maar Jemima geloofde nog steeds dat Adam oprecht verbaasd was geweest over Chloe’s ware identiteit. Had ze hem werkelijk voor de gek weten te houden met haar pose als Dollie Stover? Waarschijnlijk had Chloe, een meesteres in het bedrog, haar vleselijke ontmoetingen met Adam elders gehad dan in haar huis in Fulham - in zijn eigen huis, welke bezielde stek dat ook geweest mocht zijn. Adams dreigende commentaar over Chloe en haar bedrog - ‘Ik heb er een hekel aan als mensen tegen me liegen’ -was, dat kon ze zweren, oprecht geweest.

Misschien hadden hun vleselijke ontmoetingen op Adelaide Square zelf plaatsgevonden op de derde verdieping? Jemima’s lichte gevoel van ergernis was bijna bezitterig, maar daar al die gevoelens ten opzichte van Adam Adamson duidelijk op een vergissing berustten, zette ze die snel van zich af. Terug naar de kwestie van Adam en het penthouse: door hem onkundig te houden van het feit dat ze de officiële bewoonster was van de bovenste verdieping, liep Chloe niet het risico dat hij de incrimi-nerenden exemplaren van haar eigen boeken op het spoor kwam, die mooie, verradelijke foto’s op de achterflap. Bovendien, nu Jemima - veel te laat - een nieuwe kijk kreeg op Chloe’s karakter, voelde ze intuïtief dat de ontmoetingen in de lege flat, met haar eigen onberispelijke penthouse erboven, en sir Richards veilige luxe eronder, Chloe precies dat vleugje gevaar bezorgden dat ze zocht.

Terwijl Jemima wachtte op Pompey die haar de sleutels terug zou brengen van Chloe’s flat, zodat ze haar spulletjes in het weekend kon ophalen, peinsde ze verder over het onderwerp Adam. Adam - ‘mijn vroegere engel’ - Adam, vermoedelijk de vader van het

ongewenste kind, Adam met zijn vruchtbare jeugd en onstuimigheid, die Chloe het kind gaf dat ze niet had willen hebben van haar beide echtgenoten en in ieder geval niet van één vaste vriend in de vorm van Kevin John. Er was minstens één abortus geweest in Chloe’s verleden, misschien wel twee.

Jemima was een beetje vaag ten aanzien van de details: de mislukking van Chloe’s huwelijk met Lance, onmogelijk een kind op de wereld te brengen onder die omstandigheden, Chloe die vertwijfeld bezig was haar tweede roman te schrijven, probeerde in leven te blijven als niet al te vlot verkochte schrijfster die onmogelijk de lasten op zich kon nemen van een ongehuwde moeder. Jemima, die er zelf niet erg bij betrokken was, wist dat Chloe altijd voldoende excuses had - en God wist dat Jemima zelf geen voorstandster was van ongewenste kinderen. Ze had te veel gezien van de daaruit voortvloeiende ellende. Ook had Jemima altijd vermoed dat de diepgewortelde reden van Chloe’s afkeer van het moederschap was dat ze zelf in zoveel opzichten nog een onverantwoordelijk kind was.

Dat liet de mogelijkheid open van zorgeloosheid… de dodelijke zorgeloosheid die tot minstens twee, misschien drie zwangerschappen had geleid. Welke voorzorgsmaatregelen had Chloe genomen? Je moest aannemen dat ze niet aan de pil was, althans niet regelmatig. Het was natuurlijk waar dat er genoeg medische redenen waren die pleitten tegen een langdurig gebruik van de pil. Jemima had ze zelf opgenoemd - zoals ze altijd beide kanten van een kwestie naar voren bracht - in haar programma over de pil waarop Pompey had gezinspeeld. Toch verbaasde Jemima zich weer over de verrassende contrasten in Chloe’s karakter; de netheid en huiselijkheid van haar omgeving, de angstvallige nauwgezetheid waarmee ze schreef, en de gevaarlijke losbandigheid van haar privé-leven, die zelfs extreem was in haar roekeloze houding met betrekking tot haar eigen vruchtbaarheid. Onbelangrijk in dit opzicht was dat Chloe deze keer had geprobeerd goed gebruik te maken van haar zwangerschap om sir Richard Lionnel - die tot dusver kinderloos was gebleven - zover te krijgen dat hij met haar trouwde. Chloe was gestorven zonder te weten dat haar komplot tot mislukking gedoemd was. Ze stierf, terwijl haar stiefvader op weg was naar Londen om als oprecht verontwaardigde getuige op te treden bij die confrontatie. Jemima was blij dat hun alle drie tenminste het afschuwelijke moment

bespaard was gebleven, waarop-Chloe zou worden ontmaskerd als een leugenaarster, die bovendien nog met jan en alleman naar bed ging. Lionnel moest nu met die wetenschap leven; hij vond het kennelijk niet gemakkelijk. Ja, gevaarlijke losbandigheid kon je het wel noemen.

Gevaarlijke losbandigheid. Jemima bedacht plotseling dat als Adam Chloe’s vroegere engel was, de identiteit van haar toevallige - vleselijke? - ontmoeting in de tuin nog steeds onbekend was. Was dat een mysterie dat ontraadseld moest worden? Of was die hele episode van dat nachtelijke uitstapje volkomen onbelangrijk?

Dat was in ieder geval wel Pompey’s mening. Hij was in een vrolijke stemming. Hij had een drukke vrijdag achter de rug, die was begonnen met de officiële indiening van de aanklacht wegens moord tegen Kevin John, en geëindigd met een ‘pul met de jongens’ zoals hij het uitdrukte, om het te vieren. Hij scheen Jemima alleen te bezoeken om zijn terugkeer naar mevrouw Portsmouth en de intellectuele principes van het tuinieren te kunnen uitstellen.

‘De minnaar in de tuin!’ riep hij uit, en schudde herhaaldelijk het hoofd als een stuk speelgoed dat net is opgewonden - een vos inde kleren van een man. ‘Klinkt als een kop in een zondagskrant. Nee, m’n lieve meid, Athlone heeft het gedaan. Geen twijfel aan. Zijn tweede verklaring was heel wat meer ter zake, en dat mocht dan ook wel. Onze kraker heeft verklaard dat hij hem tussen half twee en twee uur het gebouw heeft zien verlaten; hij keek uit van het balkon van de derde verdieping, waar hij “toevallig” was, zich niet met zijn eigen zaken bemoeiend, maar ons komt het in ieder geval goed uit. Kon hem precies beschrijven. Hij heeft zelf een alibi voor die periode, zoals ik je al vertelde— maar bovendien wordt zijn verklaring bevestigd door een andere getuige. Een zekere Flora Elizabeth Powell, achtenvijftig, ongetrouwd, die op het politiebureau kwam na ons verzoek om informatie en vrijwillig een verklaring aflegde. Nee, lieve kind, geen hysterische ouwe vrijster, gewoon een hardwerkende burger, die in een buurtcafé werkt, vroege dienst had en op weg was naar huis. Tussen kwart over één ‘s middags, op welk tijdstip ze klaar was met haar werk in Great Russell Street, en vijf over twee, toen ze een klok zag in Hammersmith, waar ze woont en waar ze met de ondergrondse naar toe gaat, heeft ze hem uit een huis in Adelaide

Square zien komen. Kan het huis precies aanwijzen: “Dat mooie, moderne gebouw. Dat de koninginmoeder onlangs heeft geopend. Ik zag de mensenmenigte. Haarzelf kon ik niet goed zien, maar mijn vriendin zei dat ze er beeldig uitzag.” In dit geval doet het er weinig aan toe dat de menigte die ze zag de demonstranten waren tegen het gebouw.’ Pompey grinnikte. ‘En de koninginmoeder was in het universtiteitsgebouw om de hoek. Flora Elizabeth is een goeie getuige. Ze was heel duidelijk over het blauwe T-shirt. Beter nog, ze herinnert zich dat ze iemand in een wit hemd -dat is de kraker natuurlijk - op het bovenste balkon heeft zien staan. Ze zei het uit zich zelf; dat kon ze onmogelijk hebben verzonnen; ze wist niet dat ons dat interesseerde. Ze zei dat ze blij was dat het gebouw dat door de koninginmoeder geopend werd al bewoond was, niet zoals dat Centre Point, want de koninginmoeder zou zich vast bezorgd hebben gemaakt als - maar de rest zal ik je besparen.’

Pompey grinnikte weer. ‘Wat zegt je vrouwelijke intuïtie daarop?’ ‘Mijn vrouwelijke intuïtie heeft niets te zeggen. Dat heeft ze nooit. Het knaagt alleen aan me in de kleine uurtjes. Ik twijfel niet aan jou. Ik twijfel aan hen geen van beiden wat dat betreft - mijn kraker en jouw oude vrijster kunnen moeilijk een afspraak hebben gemaakt om ons voor de gek te houden,’ zei Jemima vermoeid. ‘Ik wil alleen graag de losse eindjes aan elkaar knopen. De identiteit van de minnaar in de tuin - mooie krantekop overigens - blijft me intrigeren. Al heb je waarschijnlijk gelijk en is het niet belangrijk. Vertel me in ieder geval voordat ik het in de kranten lees bij de rechtszaak, wat Athlone in zijn tweede verklaring precies heeft gezegd.’

‘Hij heeft bekend. Dat hij er was, bedoel ik. Ontkent nog steeds hardnekkig dat hij haar heeft vermoord. Maar dat is logisch.’ Pompey rilde even, alsof zijn lage dunk van de mensheid weer eens werd bevestigd. ‘Hij kwam terug tussen de middag - om zich bij jou te verontschuldigen. Vond dat hij zich als een schoft had gedragen - nou, dat was ook zo, niet? Al dat geweld tegen een vrouw,’ zei Pompey streng. ‘Hij was verbaasd dat de deur van het penthouse open stond met de sleutels in het slot.’ ‘Open?’

‘Precies. Hoor eens, het is zijn verklaring, niet de mijne. Hij gaat naar binnen. Niemand. Jij niet, en op dat moment, ook zijn ex-maïtresse niet, Chloe Fontaine. Hij gaat, geloof het of niet, op

zoek naar een scheermes.’

‘O, dat geloof ik wel!’ riep Jemima uit. ‘Dat scheermes was een obsessie voor hem. Hij liet Dixie in de bar achter met de opmerking dat hij een scheermes ging zoeken.’

‘Nou ja, hoe dan ook, dat is verder niet belangrijk. Maar een verstandelijke vrouw als jij, Jemima - bij daglicht althans -‘ een vriendelijk knikje - ‘vindt de rest misschien een beetje moeilijk te accepteren. Athlone vindt een scheermes - niet waar?’ ‘Hetzelfde scheermes dat later naast Chloe’s bed is gevonden neem ik aan…’

‘Precies. In een of andere la. Zijn vingerafdrukken, tussen haakjes, zaten overal op in de badkamer en de slaapkamer - behalve waar de moordenaar ze heeft weggeveegd - als gevolg van het zoeken ‘s ochtends naar datzelfde scheermes. Hij besluit zich te scheren. En dat werd tijd ook - ‘er lag een duidelijke afkeuring in Pompey’s stem. ‘Maar hij is nog steeds fiks kwaad, hij heeft een hoop whisky gedronken, en is niet alleen kwaad, maar ook gewelddadig, zoals hij ons zelf vertelde. Op dat moment valt zijn oog op het schilderij - “De Rooie verfpot” of hoe het ook heet. Hij besluit plotseling dat zij, de overledene bedoel ik, “dat verdraaide geniale werk van mij” niet waardig is. Zijn eigen woorden.’ Pompey zweeg even. ‘Behalve dat hij geen verdraaid zei.’ ‘Dus,’ Pompey’s stem klonk gewichtig, ‘hij pakt een keukenmes, ja, hetzelfde mes waarvan we aannemen dat het het moordwapen is - want hij herinnert zich dat hij met opzet het grootste mes heeft gekozen dat hij kon vinden. Hij gaat terug naar de slaapkamer. Hij is van plan het voornoemde kunstwerk te vernietigen. Weer zijn eigen woorden. Hij zal het in stukken snijden en over het balkon voor de leeuwen van Bloomsbury gooien.’ Pompey leunde achterover. Hij was kennelijk tevreden over zijn imitatie van Kevin John, die volgens Jemima echter niets bevatte van de pure waanzin van het origineel; er was te veel duivelachtigs, te weinig zwier in zijn vertolking.

‘Maar voordat hij zijn misdadige plan ten uitvoer kan brengen -het schilderij is niet zijn eigendom’ - Pompey rilde even - ‘al is het nu niet precies of je de Mona Lisa beschadigt, nietwaar, niet precies hetzelfde - maar in ieder geval wordt hij gestoord.’ ‘Gestoord? Door wie?’

‘Door haar natuurlijk. De onlangs overleden Chloe Fontaine. Daar staat hij dus, met een scheermes in de ene hand en een

verdraaid groot keukenmes, om zijn woorden te gebruiken, in de andere.’

‘En zij,’ vult Jemima aan, ‘in een witte onderrok, neem ik aan. Het doet me denken aan dat kinderraadseltje:

Ninny Nanny onderrok Sneeuwwitte onderrok Hoe langer ze duurt Hoe kleiner ze wordt Het antwoord is een kaars tussen haakjes. Goeie vergelijking met Chloe, een vlam die wordt gedoofd. Maar waarom, Pompey, waarom?’

‘Dat is heel slim van je, Jemima,’ zei Pompey goedkeurend. ‘Want dat is het eerste wat hij over haar tegen ons zegt. “De k…” uche, uche - “was niet eens aangekleed.” Hij had er bezwaar tegen, weetje, dat ze in haar onderrok in het gebouw rondliep. Vond het ongepast, of, zoals hij het uitdrukte, verdraaid walgelijk.’ ‘En toen?’

‘Hij zegt dat ze laaiende ruzie kregen. Ik kan me niet de juiste kleurrijke woorden herinneren die hij gebruikte om het te beschrijven. Zij, de overledene, weigerde absoluut haar aanwezigheid in het penthouse te verklaren, behalve om hem, Athlone, te vertellen dat ze de flat op de eerste verdieping had geleend van “een vriend” - zonder zijn identiteit te onthullen - om wat rust te hebben voor die anthologie waaraan ze bezig was. Ze was teruggegaan naar de bovenverdieping om iets te halen dat ze nodig had voor haar werk, een aantekenboek; de kat glipt naar buiten; zij gaat de kat redden en laat de sleutels in de deur zitten. Het zijn haar eigen sleutels, omdat ze jou, Jemima, het andere stel had gegeven.’

‘Mager verhaaltje,’ merkte Jemima somber op. ‘Behalve dat van

de kat. Dat is waarschijnlijk waar. Dat deed Tiger bij mij ook.

Een rusteloos diertje, net als zijn voormalige eigenaresse. Als de

kat naar beneden ging naar het souterrain, kon Kevin John de

trap oplopen zonder Chloe tegen te komen.’

‘Athlone vond het verhaal ook nogal mager.’ Pompey’s stem

klonk even somber als het hare. ‘Hij had niet veel belangstelling

voor de kat, maar des te meer voor de hulpvaardige “vriend” die

haar de flat op de eerste verdieping had geleend. Was ervan

overtuigd dat het een man was en een minnaar.

‘Vandaar de ruzie,’ ging hij verder. ‘Zij stuurt hem weg. Zij

verwijt hem dat hij haar achtervolgt en haar lastig valt, terwijl alles tussen hen voorbij is. Hij beschuldigt haar ervan dat ze boven een afspraakje heeft en wil weten wanneer en met wie. Dan beledigt ze hem pas goed, neemt hem flink te grazen, zijn verleden, heden en toekomst. Om te beginnen heeft ze nooit van hem gehouden. Je weet hoe vrouwen kunnen zijn’ - kuch. ‘In ieder geval, bij die woorden verandert alles. Hij laat het mes vallen. Hij gaat weg. Gewoon weg. En laat haar achter.’ Jemima liet haar adem ontsnappen. Pompey ging onverbiddelijk verder: ‘Verder blijft hij bij zijn oorspronkelijke verklaring. Drinkt nog wat. Besluit veel later de bloemen te brengen. Voor jou of voor haar, dat is niet helemaal duidelijk. Geeft toe dat hij nu behoorlijk dronken is. Klimt langs de steigers omhoog, zet de plant neer. Opent de deur aan de binnenkant - hij is dicht, maar niet op slot. Bonst op de deur van de eerste verdieping. Geen antwoord. Gaat naar beneden naar de hal. Daar zakt hij in elkaar. Heeft een vaag idee dat hij wacht tot ze terugkomt of uit de flat op de eerste verdieping te voorschijn komt. Misschien betrapt hij haar nieuwe minnaar. Ook dat is niet helemaal duidelijk. In ieder geval zakt hij in elkaar. Het volgende wat hij weet is dat jij over hem heen gebogen staat.’

‘En hij heeft helemaal niet in de slaapkamer gekeken? Bij dat tweede bezoek?’

‘Dat zegt hij. Wij geloven natuurlijk,’ zei Pompey vriendelijk, ‘dat hij haar de eerste keer heeft vermoord.’

Zaterdagavond merkte Jemima dat er meer vastberadenheid voor nodig was dan ze verwacht had om weer de trappen naar het penthouse te beklimmen. Maar het moest gebeuren, voordat ze het stof van no. 73 van haar voeten kon schudden. Ze deed de deur open van de kantoorsuite. De trap wees omhoog of hij haar op haar plicht wees; ze zag hoe hij uit het zicht boog naar de bovenste verdieping, wat haar dat vreemde gevoel gaf dat Chloe’s mysterie ook nog steeds voor het oog verborgen was. Maar de aanwijzingen die wezen op een andere moordenaar dan Kevin John waren zo gering dat alleen intuïtie - en natuurlijke koppigheid - Jemima beletten zich bij Pompey’s redelijke overtuiging neer te leggen. Pompey was er bijvoorbeeld van overtuigd dat Kevin John alleen via de steigers was teruggekeerd om alle sporen van zijn vroegere aanwezigheid te verwijderen - wat ongetwijfeld logischer was dan diens eigen verklaring.

Jemima ging met behulp van haar beide sleutels het penthouse binnen. Ze was niet zenuwachtig van natuur, maar de sfeer in de flat leek eerder grafachtig dan stil. Dat was het juiste woord: de flat leek de graftombe van al Chloe’s hoop en werk en plannen en leugens en intriges.

De moordaanklacht betekende dat Chloe’s lichaam nog niet was vrijgegeven om te worden begraven, haar lichaam, eens de gever en ontvanger van zoveel genot, dat nu was verminkt, eerst door haar moordenaar en toen door de pathologen. Roerloos in haar dood bleef ze wachten op het proces tegen haar moordenaar. Zou er intussen een of andere herdenkingsdienst worden gehouden? De aangewezen organisator van dergelijke dingen zou Chloe’s uitgever, Valentine, zijn geweest, vooral omdat Chloe geen literaire agent had, en zich volledig had toevertrouwd aan wat ze Valentines aristocratische, maar baatzuchige weldaden had genoemd: ‘op zijn manier kan hij een engel zijn, weetje - ik heb echt niet meer baatzuchtige weldaden nodig van een agent.’ Maar Valentine was dood.

Intussen bleef deze flat, tot hij door Katy Aaronson en de Stovers was leeggeruimd - met beslist meer inspanning van de eerste dan van de laatsten - het ware graf van Chloe. Overal waren foto’s van Chloe. Plat op de grond staarde Chloe’s gezicht, onder de parasol, op een schommel - uitdagende Gevallen Kind foto’s - vanaf de omslagen van haar boeken omhoog naar het witte plafond. De boeken lagen keurig opgestapeld op het beige kleed. Had de politie dat gedaan? Waarschijnlijk. Haar eigendommen waren gesorteerd en lagen netjes bijeen. Alles was onberispelijk. De vergelijking met de afschuwelijke rommel in de flat een week geleden was onvermijdelijk; Jemima vond het weinig troostgevend. Maar ze moest toegeven dat de politie heel professioneel te werk was gegaan en goed had opgeruimd. De flat was schoon, maar bedompt. Jemima stelde het moment uit waarop ze de witte deur van de slaapkamer moest openen - want dat gebaar deed haar nog te veel denken aan de verschrikkingen van kort geleden - en concentreerde zich op het openschuiven van de balkondeuren. Ze waren niet op slot; maar het slot zelf was niet opvallend, en degene die ze had gesloten - de politie? Katy - Katy Aaronson? - had waarschijnlijk gedacht dat ze uit zichzelf in het slot zouden vallen.

Iets zachts en bontachtigs streek langs haar benen. Tiger was haar

geruisloos gevolgd de trap op. Hij zette zijn pootjes op de steigers links van het balkon en snufte voorzichtig. Jemima moest altijd lachen om de nieuwsgierigheid van katten; het deed haar denken aan haar eigen aangeboren nieuwsgierigheid. Toen zag ze dat de aarde in de potten met de grijsbladerige planten en witte geraniums, die zo goed pasten bij Chloe’s interieur, hard en droog was. Wat gebeurde er met planten als mensen dood gingen? Chloe had genoeg van deze planten gehouden om ze van Fulham te verhuizen naar Bloomsbury. Jemima kon zich niet voorstellen dat de Stovers die planten mee naar Folkestone zouden nemen, evenmin als ze de komst van Tiger op prijs hadden gesteld. In gedachten zag ze de grote rode rozen van meneer Stover voor zich - Ena Harkness misschien - verontwaardigd over de komst van deze mondaine, stedelijke familie. Wat Jemima’s eigen smaak betrof, ze gaf toe dat die wat minder verheven was, ze hield meer van aardige, tere bloemen - lichtroze rozen. New Dawn en Albertine, in grote donkergroene bakken op haar balkon, viooltjes en gypsophila, narcissen en blauwe hyacinten in het voorjaar. Ze voelde er weinig voor Chloe’s keurig bij elkaar passende, maar kleurloze planten mee te nemen naar haar eigen huis, maar de Rousseau-achtige, wilde Tiger was wat anders. Per slot was het de losbandige kant van Chloe’s karakter die haar boeide.

Alsof hij zijn vrijheid en ongedwongenheid wilde onderstrepen, sprong Tiger rond op het balkon, spelend met een blad of het een muis was. Het was een spel dat tegelijk speels en sinister was. Maar de planten, al waren ze niet direct verwelkt, zagen er deprimerend dor uit. Jemima zuchtte. Wat hun uiteindelijke bestemming ook was, het lag niet in haar aard om ze nu geen water te geven. Eén manier om door de deur van de slaapkamer naar binnen te gaan, was de deuren wijd open te gooien, naar binnen te lopen en een gieter uit de badkamer te halen - ze had een vage herinnering aan een fraaie, beschilderde gieter, een soort Maria Antoinette-geval.

Daarna zou ze haar eigen spulletjes in een koffer pakken. Het was nu een uur of negen. De lucht boven Adelaide Square was zwoel. De toppen van de bomen ritselden nauwelijks. Het was op dit uur van de avond dat ze vergeefs had gekeken of ze Chloe op het plein zag. De herinnering benauwde haar en ze draaide zich om, liep vastberaden over het dikke kleed van de zitkamer en gooide de

deuren van de slaapkamer open.

Toen hoorde ze zichzelf gillen; de gil werd gevolgd door een tweede, en nog een, en nog een. Het geluid leek van buiten te komen, zodat ze nog steeds stond te luisteren naar de volgende gil, terwijl ze doodstil en nu zwijgend bleef staan. Op Chloe’s witte bed, roerloos onder zijn eigen felle, rode schilderij, zijn grote blauwe ogen strak op haar gericht, lag Kevin John Athlone.

Zestien Van stro tot goud Een ogenblik later vielen de grote blauwe ogen dicht. Met de intense blik verdween ook Jemima’s paniek, en ze liep voorzichtig naar voren. Een rommelend geluid -ja, het was echt snurken - begroette haar. Kevin John Athlone, die ze één koortsachtig moment dood had gewaand, lag te slapen. De starende blik die haar had begroet was niets anders dan een coma, een nietsziend coma.

Het was een schrikwekkende gedachte: zou hij werkelijk zijn ontsnapt uit Brixton?

Hij droeg een wit hemd, waarvan twee of drie knopen open stonden, een zwarte das hing half geknoopt om zijn nek; en een lichtgrijze broek, die bij een kostuum hoorde, want een bijpassende grijs jasje was slordig over de leuning van een in de buurt staande rieten stoel gegooid. In de bovenzak van het jasje zat netjes opgevouwen, een witte zakdoek. Zwarte schoenen, demonstratief gepoetst, stonden voor het bed. Kevin Johns voeten, die op het bed lagen uitgestrekt als hoorden ze bij het lijk waarop hij een beetje leek, staken nog in zwarte sokken. De formele kleding van de slapende man viel Jemima des te meer op omdat ze hem nog nooit in iets anders had gezien dan in spijkerbroek, T-shirt en trui. Ze veronderstelde dat het dezelfde kleren waren, waarin hij voor de rechtbank was verschenen; waarschijnlijk had Crispin Creed daar voor gezorgd. Op de foto, die in de avondkrant stond, had Kevin John er opvallend knap uitgezien, hij leek een beetje op een doorgezakte filmster die voor de derde keer de rechtbank verlaat na een echtscheiding. In werkelijkheid zag hij er veel jonger uit.

Jemima keek naar de slapende gestalte met meer ergernis dan afschuw. De vage intellectuele opvatting van het rechtvaardig moeten zijn tegen een potentieel onschuldig man was volkomen

verdwenen, nu hij lijflijk aanwezig was. En zelfs het eerste gevoel van schrik over de hachelijke toestand waarin ze zich bevond, als hij werkelijk uit de gevangenis was ontsnapt, was minder sterk dan haar pure ergernis bij het zien van die grote snurkende stier, die languit voor haar lag.

Ze moest het probleem van zijn aanwezigheid oplossen - en wel onmiddellijk. Jemima deed weer voorzichtig een stap naar voren. Het volgende ogenblik klonk er een hevig lawaai, een uitbarsting als van een vulkaan, Kevin John rekte zich uit, sprong van het bed en klemde haar in zijn armen.

Hij had weliswaar een klein buikje, maar hij was verrassend gespierd. Er was geen ontsnapping mogelijk. Jemima bleef zwijgend staan, terwijl Kevin John haar twee klapzoenen gaf op haar wang.

Toen hijgde hij: ‘Je zult me redden, hè, schat? Je zult me toch redden?’

Hij liet haar handen niet los. Hij bleef haar aanstaren. Het blauw van zijn ogen was nog blauwer dan ze zich herinnerde; de talloze rode adertjes in de oogballen leken op heldere lijntjes in wit marmer. Zijn lange, belachelijk lange, zwarte wimpers trilden, maar zijn blik was vast. Er viel geen enkele koketterie te bespeuren; Kevin John Athlone was doodernstig. Alcohol, de doordringende walgelijke stank van een grote hoeveelheid verschaalde alcohol, vermengde zich met zijn adem, zoals op die fatale zaterdagochtend een week geleden. Alleen zijn formele kleren herinnerden aan de tragische gebeurtenis. ‘En als je me niet wilt redden, Jemima Shore, Speurder,’ zei Kevin John, zachtjes puffend, terwijl hij sprak, maar zonder zijn greep ook maar een seconde te verslappen, ‘hou ik je hier tot je het wel doet.’ Uit de ernst van zijn toon, de nieuwe vastberaden klank, leidde Jemima af dat het trillen van zijn wimpers, dat zijn woorden begeleidde, zuiver automatisch was. Ze vroeg zich ook af hoe dronken Kevin John in werkelijkheid was, ondanks de stank van alcohol die hij elke keer dat hij ademhaalde uitwasemde. ‘Een gijzelaar,’ ging hij verder, ‘voor het geval er enige twijfel bestaat aan mijn bedoelingen.’ Hij glimlachte op een ongetwijfeld innemend bedoelde manier; maar het was een kille parodie van de manier waarop hij normaal met vrouwen flirtte. ‘Ik heb zo’n idee, schat, dat er geen slechte dingen met me kunnen gebeuren zolang jij bij me bent.’

Een golf van woede ging door Jemima heen. De herinnering aan de sympathie die ze kort geleden nog voor Kevin John had gevoeld, maakte haar woede alleen nog maar groter. Ze rukte haar handen los uit de zijne. Ze had een hekel aan gevangenschap, zowel in theorie als in praktijk, vooral als die onrechtvaardig was. ‘Hoe ben jij verdomme hier binnengekomen?’ waren de eerste woorden die ze kon uitbrengen.

‘Ik wist dat jij hier woonde. Ik dacht dat jij me zou helpen. Je bent beroemd omdat je mensen helpt.’ De dreigende ondertoon werd steeds duidelijker. ‘Dus ben ik langs de steigers teruggekomen. De balkondeur was weer niet op slot.’

‘Ik woon hier niet -‘ Jemima zweeg. Ze was niet van plan hem meer informatie te geven dan hij had. ‘Ik dacht dat je in Brixton was. Vertel me in godsnaam niet datje zo stom bent geweest om te ontsnappen.’

Kevin John wierp haar een sluwe blik toe, waarin hij een jongensachtige onschuld trachtte te leggen.

‘Zoiets zou ik toch nooit doen?’ riep hij uit. ‘Niet je eigen Kevin John. Nee, schat, het was die brave, ouwe rechter. De brave, ouwe rechter van het Hoge Gerechtshof. En nog wel op zaterdagmiddag, waarop je zou aannemen dat alle fatsoenlijke rechters op de renbaan waren of het vandalisme bij voetbalwedstrijden aan de kaak stelden… maar niet mijn rechter. Die vriendelijke, ouwe heer heeft de hele avond opgezeten, ik bedoel de hele middag, om de aanvraag in ontvangst te nemen van mijn advocaat, de bekende rooie rakker, Punch Fredericks, God zegene hem en alle andere rooie rakkers - en wat zei hij? Hij zei: Ja. Kevin John Athlone zal een vrij man zijn. Op borgtocht natuurlijk, maar Croesus Creed was erg behulpzaam, wat dan ook wel mag. In ieder geval, weg uit Brixton. Het was net het koor van de gevangenen uit Fidelio. En ik zong zelf ook een vrolijk lied, dat verzeker ik je. Dat is geen plaats voor een heer en een artiest…’ Met tegenzin kwam Jemima tot de conclusie dat Kevin John, op zijn eigen breedsprakige manier, de waarheid vertelde. Zijn voorlopige invrijheidstelling leek te danken aan de energie van Punch Fredericks, die door Pompey terecht was geschaard onder de voorstanders van vrijlating op borgtocht - voor iedereen. Een ontvankelijke rechter van het Hoge Gerechtshof had de rest gedaan. Voor zover Jemima kon ontdekken had Kevin John alleen zijn pas hoeven te overhandigen: Crispin Creed had zich

garant moeten stellen voor een groot bedrag en Kevin John onderdak moeten verlenen in zijn huis in Chelsea. Jemima vermoedde nogal cynisch dat Creed niet alleen door filantropie gedreven werd toen hij een artiest te hulp schoot waarin de galerie zoveel geld had gestoken. Ze hoopte voor hem dat het de moeite waard zou zijn.

Haar gedachtengang werd ruw onderbroken toen Kevin John plotseling op haar afsprong. Hij duwde Jemima hard op het witte bed neer en zocht in de zakken van haar dunne zijdejersey jurk. Hij haalde eerst de sleutels van de flat op de eerste verdieping eruit, die hij achteloos opzij gooide, en toen de sleutels van het penthouse. Hij hield ze omhoog.

‘Zo! Die herken ik. De sleutels van het koninkrijk! Ons koninkrijk. Niemand de deur uit voor we het probleem van de dag hebben opgelost. Kort gezegd: wie heeft Chloe Fontaine vermoord?’

Terwijl hij het zei, liep Kevin John met zijn lichte atletische loop, die niet leek te passen bij zijn forse gestalte, naar de deur van de flat. Hij deed hem dicht en op slot. Toen hield hij de sleutels weer omhoog.

‘Zal ik je erom laten smeken? Bij nader inzien toch maar niet. Dat soort spelletjes is tussen ons niet nodig, hè? Met jouw hersens en met mijn hulp moet je gemakkelijk de oplossing van het raadsel kunnen vinden. Sla mijn hulp niet in de wind. Mijn charmes zijn een valstrik; ik ben lang zo dom niet als ik eruitzie. Ik zal je hulp genoeg kunnen geven, beroemde gegijzelde van me.’ Jemima stak haar hand uit. Later wist ze niet precies meer wat haar bedoeling was geweest. Was het om de sleutels van deze onwelkome indringer af te pakken?

Kevin John deed een stap achteruit. ‘Een laatste gebaar om je aan te moedigen.’ De brede deuren van de zitkamer stonden open. Zonder achterom te kijken gooide hij de sleutels met een grote boog naar buiten. Ze zweefden door de lucht, rinkelden tegen de rand van de steigers en raakten nog iets anders aan, waarschijnlijk het lage betonnen muurtje. Toen vielen ze voor Jemima’s ogen naar beneden en verdwenen.

‘Nu zitten we de hele nacht opgesloten, zoals de oude dame zei in het spookverhaal,’ merkte Kevin John minzaam op. ‘Nee, nee, dat laatje -‘ Toen Jemima een sprong deed in de richting van het

balkon hield Kevin John haar tegen met zijn sterke handen. ‘Geen maagdelijk geroep om hulp alsjeblieft. Als je het probleem hebt opgelost, Jemima Shore, zullen we samen de politie bellen. Tot dan - stilte.’ Hij legde zijn vinger tegen zijn glimlachende lippen. De eerste paar uur van Jemima’s gevangenschap gingen heel langzaam voorbij. Het duidelijk belachelijke van haar situatie, opgesloten als een modern Goudhaartje in de betonnen toren, droeg er niet toe bij zich met haar lot te verzoenen. Rapunzel was het verkeerde sprookje. Er werd niet van Jemima Shore verlangd dat ze haar korenblonde haar naar beneden liet hangen zodat een prins er langs omhoog kon klimmen. Het juiste sprookje was dat van het ongelukkige boerenmeisje dat door haar vader werd uitgehuwd aan de koning op de snoevende (en volkomen onjuiste) bewering van de vader dat ze van gewoon stro goud kon spinnen. Toen ze eenmaal getrouwd was, werd het arme kind, voor zover Jemima zich kon herinneren, door haar koninklijke echtgenoot opgesloten in een torenkamer vol stro, met het bevel: ‘Spin!’

Op vrijwel dezelfde manier leek Kevin John er volkomen van overtuigd dat als hij Jemima maar lang genoeg opgesloten hield, zij de paar strootjes van de aanwijzingen waarover ze beschikte tot het goud van de bevrijding kon spinnen. De tijd ging ook langzaam voorbij omdat Jemima de eerste paar uur van haar gevangenneming weigerde te luisteren naar Kevin Johns toespraken en protesten. Evenmin wilde ze over de zaak praten.

Kevin John zei haar op de bank te gaan zitten. Hij deed de balkondeur dicht, maar - zag Jemima - niet op slot. Misschien dacht hij ook dat die vanzelf in het slot viel. ‘Ik wil niet dat iemand anders langs dezelfde weg bovenkomt als ik,’ merkte hij terloops op. Jemima verwaardigde zich niet antwoord te geven.

Kevin John nam een van de grote, witte fauteuils en zette die tegenover haar, met de rug naar het balkon. Hij staarde naar haar met zijn vreemde niet knipperende blauwe ogen. ‘Hij valt in slaap,’ dacht Jemima, ‘en dan pak ik de telefoon. De politie zal de deur wel openbreken.’ Ze had Pompey’s privé-nummer niet bij zich, omdat al haar persoonlijke bezittingen, inclusief - wat stom! - haar handtas, nog in de flat op de eerste verdieping waren. Maar 999 was ook goed.

Maar Kevin John viel niet in slaap. Een tijdlang hield hij een lange monoloog vol zelfbeklag over zijn relatie met Chloe. Hij had het uitsluitend over het verleden. De gebeurtenissen van de afgelopen week negeerde hij of ze nooit hadden plaats gehad: of misschien hoopte hij Jemima te verleiden tot het stellen van een paar pertinente vragen. Maar ze reageerde niet. En er lag niet alleen zelfbeklag in zijn stem, maar ook een voortdurende zelfrechtvaardiging in alles wat hij zei.

‘Slaan!’ zei hij op een gegeven moment. ‘Natuurlijk heb ik haar geslagen. Om te beginnen was ze een’ - obsceniteit - ‘Jezebel, die het leven van goede mannen verwoestte. En verder, let wel, vond ze het fijn.’

Jemima dacht dat het op een verwrongen manier misschien nog waar was ook - Chloe had de gewelddadigheid, die ze opwekte bij Kevin John gehaat, maar ze werd er ook door gefascineerd. Maar ze weigerde nog steeds te antwoorden.

Tenslotte was Jemima degene die in slaap viel, niet Kevin John. Toen ze wakker werd, was de zitkamer verlicht met kaarsen - een korte, dikke witte kaars in een kandelaar van ondoorschijnend glas stond op de glazen tafel. Het was donker buiten behalve de lichtgloed van de straatlantaarns. Kevin John boog zich over haar heen, of over de tafel, zoals bleek, en zette een blad neer. Er stond een geopende fles wijn op met twee glazen, wat tarwe biscuitjes en een grote schaal sardines.

‘Er was niets dat ik klaar kon maken voor ons souper bij kaarslicht. Jammer, ik kan erg goed koken, Bijna even goed als Chloe -dat kon. Maar ik heb mijn best gedaan. Je hebt niet veel mondvoorraad, hè? Niet zo’n perfecte huisvrouw, wel? Weten je televi—

siefans dat? De ijskast uitgedraaid. Warme wijn -‘ Terwijl hij praatte, deed Jemima een snelle uitval en slaagde erin de kleine witte telefoon te pakken. Wanhopig draaide ze de tweede negen toen Kevin John het blad liet vallen en op haar afsprong. In het strijdgewoel viel de fles wijn om en de wijn begon snel over de glazen tafel op het vloerkleed te stromen. Biscuitjes en sardines werden een vieze massa op het dikke, zachte tapijt. Geen enkel gebaar - noch haar uitval noch zijn sprong daarna had enige zin. Kevin John rukte de hoorn uit haar hand en luisterde.

Jemima zei verbitterd: ‘Afgesneden. De flat staat leeg.’ Het kon haar op dat moment niet meer schelen of ze Kevin John inlichtingen verschafte.

‘Maar jij - wat doe jij dan hier?’ Voor het eerst was hij even onzeker.

‘Mijn koffer pakken. Ik ben naar beneden verhuisd toen - toen ze vermoord was.’

‘Dan bofte ik dat ik je hier vond.’

Jemima glimlachte ironisch - niet de lieve openhartige glimlach waarmee ze het hart van haar publiek veroverde, maar de andere glimlach, die maakte dat woordvoerders van de regering bijvoorbeeld, die een zwakke zaak moesten verdedigen, zich onbehaaglijk voelden! ‘Die Shore, geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, hè?’ mompelden ze vaag tegen hun vrouw als het interview werd uitgezonden. ‘Watje maar boffen noemt.’

‘Wie weet dan dat je hier bent?’ Hij kwam snel ter zake. ‘De politie,’ antwoordde Jemima kalm. ‘Zij hebben me de sleutels gegeven. Straks komt een agent langs om de sleutels op te halen.’ Zelfs in haar eigen oren klonk de leugen niet overtuigend. Ze durfde haar kleine gouden horloge niet te raadplegen, maar ze was zich ervan bewust dat het al bijna middernacht was. Kevin John snoof. Het was duidelijk dat hij haar niet geloofde. Voor het eerst vroeg Jemima zich een beetje wanhopig afwanneer precies en door wie ze zou worden gemist. Niet door Pompey helaas, en niet door iemand van de politie, althans voorlopig niet, en dat voorlopig was langer dan haar lief was. De sleutels van Chloe’s flat, bestemd voor Katy Aaronson, moesten beneden worden achtergelaten in de kantoorsuite. Pompey had het nummer van Montague Square niet genoteerd, al kon hij daar gemakkelijk achterkomen als hij dat wilde. De moeilijkheid was dat Pompey en Jemima geen vaste afspraak hadden gemaakt voor een volgende ontmoeting. Hun relatie hing over het algemeen af van ad hoe consulten van weerskanten. Bovendien dacht Jemima dat Pompey na de arrestatie van Kevin John wel vrij zou hebben en het weekend dus zou moeten doorbrengen met stekken voor de herfst in zijn kas onder leiding van mevrouw Portsmouth. Hij had voorspeld dat dat zijn lot zou zijn. ‘De tuinrubrieken gaan er flink tegen aan in deze tijd van het jaar,’ had hij haar somber toevertrouwd. ‘En mevrouw Portsmouth doet dapper mee.’

Katy Aaronson was tevreden ingemetseld in de boezem van haar

familie in Highgate en genoot van het ritueel van de sabbat. Sir Richard Lionnel had de gebroken draden van zijn leven met verwonderlijk gemak weer opgepakt en was in zijn landhuis - hoe snel was die mislukte vakantie met Chloe vergeten… Nieuwe officiële afspraken, zoals de ontvangst van die rondtrekkende minister, lord Manfred, vulden alweer zijn agenda. Eerlijk gezegd kon Jemima zich niet voorstellen wie er naar haar zou informeren. Ze had vrienden, minnaars en bewonderaars genoeg, maar het was dat idiote besluit om in Londen te willen verdwijnen… Wat klonken die woorden plotseling luguber - en belachelijk!

Noch zij noch Chloe was het gelukt effectief te verdwijnen. Iets -nee, iemand - had Chloe achterhaald in de flat die ze zogenaamd had verlaten en haar daar voorgoed vastgepend, als een vlinder in een vitrine. Alleen in dit geval was de speld een lang scherp keukenmes.

En Jemima: haar verdwijning uit Holland Park Mansions en van Megalith Television, had haar alleen maar diep gedompeld in de modderige wateren van het leven van haar vriendin. Jemima was menselijk genoeg om vurig te hopen dat haar trouwe assistent, Guthrie Carlyle, zich plotseling zou afvragen waar ze precies kon zijn en die gedachte met zijn gebruikelijke efficiëntie zou uitwerken. En wanneer zou haar secretaresse, de uitbundige Cherry, terugkomen uit Korfoe? Jemima, die zo vaak geleden had onder Cherry’s al te ijverige afspraken en regelingen, herinnerde zich somber dat ze pas eind augustus werd terug verwacht, kort voordat Jemima weer naar Holland Park Mansions zou verhuizen.

Jemima Shore was er eindelijk, zonder opzet, in geslaagd in Londen te verdwijnen. Het zou wel enige tijd duren voordat iemand haar werkelijk zou missen, en voordat iemand naar het penthouse zou komen. Niet dat ze werkelijk verwachtte zo lang in deze belachelijke vorm van gevangenschap door te brengen. Maar Jemima was eerlijk genoeg om toe te geven dat het onplezierige vooruitzicht niet helemaal uitgesloten was. Het leek nog minder waarschijnlijk de volgende ochtend toen Jemima wakker werd. Het grauwe ochtendlicht vulde de zitkamer, meer als een herinnering aan een lange nacht dan als een belofte voor de komende dag. Ze keek op haar horloge. Bijna vijf uur. De kaars was uitgegaan. De gestolde was van de kaars lag op

de glazen tafel, tussen de rommel die ze van Kevin John de vorige avond niet had mogen opruimen.

Ze besefte dat ze wakker was geworden van een geluid. Kevin John zat nog tegenover haar - want ze waren tenslotte allebei op hun plaats in slaap gevallen, nadat ze met ongeveinsd afgrijzen het aanbod had afgewezen om in Chloe’s slaapkamer te gaan liggen. Zijn ogen waren dicht; zachte zuchten ontsnapten aan zijn mond, half snurkende geluiden, die haar eraan herinnerden hoeveel flessen wijn hij de vorige avond had gedronken - niet gesteund, maar ook geenszins belemmerd door het feit dat ze niet meedronk. Het penthouse had in ieder geval een goede voorraad wijn. Maar het was niet zijn gesteun dat haar wakker had gemaakt.

Het was Tiger, een donkere gouden vlek voor het raam van het balkon, die haar gewekt had met een zacht klaaglijk gemiauw. Hij keek en klonk verwijtend. Jemima vermoedde dat hij honger had. Ze wist dat de balkondeur open kon en haar eerste impuls was hem binnen te laten en hem de overgebleven sardines van Kevin Johns ingeblikte souper te geven. Toen besefte ze dat dit haar kans was om hulp te roepen - vooropgesteld dat er op zondagmorgen om 5 uur iemand in Bloomsbury was. Een briefje naar beneden laten vallen? Eén ding was ze beslist niet van plan, en dat was proberen via de steigers omlaag te klimmen. En ze had het sombere vermoeden dat de keukendeur naar de brandtrap aan de achterkant - de voyeursroute van de arme Valentine Brighton - door de politie stevig was afgesloten. ‘Niet doen, schat,’ zei Kevin John, die slechts met zijn wimpers knipperde om aan te tonen dat hij wakker was. ‘Als ik net zo’n vechtersbaas ben als politie beweert, zou ik immers geen seconde aarzelen je over het balkon te gooien, achter je sleutels aan, in plaats van je om hulp te smeken? Wacht tot je ons klein probleempje hebt opgelost. Dan kunnen we het samen vieren.’ Hij strekte zijn bruine, harige^sterke arm uit, die uit de mouw van zijn witte hemd stak, dat nu net als zijn broek behoorlijk gekreukeld was.

‘Ik wilde de kat eten geven.’

‘Laat hem verhongeren. Ik haat katten: egoïstische krengen. Wanneer zetten zij ooit eens een schoteltje melk neer voor jou en mij? Nog erger dan vrouwen.’ ‘Hij stelt de sardines misschien meer op prijs dan ik.’

‘Hij krijgt geen kruimeltje vis voordat jij een oplossing hebt gevonden.’

Maar het was pas om acht uur, toen het gedempte lawaai van Bloomsbury het begin aankondigde van het bescheiden zondags-verkeer, dat Jemima er eindelijk in toestemde om te luisteren. Met de belofte van koffie - God zij dank bestond de overgebleven voorraad in de flat niet alleen uit witte Muscadet - boog ze zich weer over het probleem van Chloe’s moord. Het had haar per slot de hele week bezig gehouden, tot Kevin Johns optreden een tegenreactie had verwekt.

Bovendien wilde ze vragen of ze een bad kon nemen als hij wat milder gestemd was. Het warmwatersysteem werkte nog. Tiger was inmiddels verdwenen, en ze hoopte dat hij erin geslaagd was ergens iets te eten te vinden.

‘Als jij het niet hebt gedaan, wie dan?’ Het was de oude vraag: Wie, Wie? ‘Laat ik voorlopig aannemen dat je onschuldig bent. Gegijzelden hebben niet veel keus. Als ik tenminste nog een kop koffie krijg.’

‘De teef - ik bedoel je overleden vriendin - had hier boven een afspraak met iemand. Ik heb nooit in die onzin geloofd dat ze haar aantekenboek kwam halen. Dat heb ik tegen de politie gezegd. Ik kon zien dat het de dingen alleen maar erger voor me maakte als ze dachten dat ik haar met een ander had betrapt. Dan zou ik haar echt hebben kunnen vermoorden.’ ‘En hem ook, veronderstel ik.’

Kevin John lachte jongensachtig. ‘Dat hoeft niet, schat. Wij mannen trekken één lijn. Hij en ik zouden waarschijnlijk veel met elkaar gemeen hebben als ze hem even slecht behandelde als mij. Je weet wel, lief doen, seks - ze was dol op seks tussen haakjes, smeekte er soms om - en dan de kwellingen, de ontrouw, nooit weten waar ze was. O, Christus -‘ Hij verborg zijn hoofd in zijn handen.

‘Ze is nu dood,’ zei Jemima zachtjes. ‘En we zullen proberen erachter te komen wie het gedaan heeft. Goed, ik neem dan aan,’ ging ze op zakelijke toon verder, ‘dat ze hier dus iemand ontmoette. Dat waren mijn vermoedens ook. Kleine dingen - die onderrok die ze droeg bijvoorbeeld. Chloe was zo kieskeurig en nauwgezet, nietwaar? In haar werk,’ voegde ze er haastig aan toe. ‘Dan is er nog de kwestie van haar andere minnaars. Drie. Alsjeblief! -‘ Ze hief haar hand op toen hij kreunde. ‘Je wilde de waarheid. Je

hebt beloofd te helpen.’

Kevin John schonk nog een glas witte wijn in. ‘Spuit maar op, schat,’ zei hij. Jemima dronk haar koffie met grote teugen uit de havermoutkleurige beker.

‘Nadat jullie uit elkaar waren, had Chloe drie minnaars. Ik zal ze heel origineel A, B en C noemen. A was een jongeman, een soort afvallige, kraker, watje maar wilt, ze kende hem al in Fulham. Hij ging met haar mee naar dit gebouw, waarschijnlijk niet naar deze flat, hij kraakte een andere verdieping -‘ Tot haar verbazing viel Kevin John haar in de rede. ‘A is voor Adam,’ zei hij moeilijk. ‘Ik weet het. Ze heeft me over hem verteld. Ze schepte op over hem - over zijn jonge lichaam als een Griekse God, dat soort shit. Ze kon heel wreed zijn, weet je. Dat was de laatste keer dat we elkaar zagen. In Fulham. Dus hij was hier, hè? Nou, verdomme, waarom gelooft de politie dan niet dat hij haar vermoord heeft?’ Zijn verontwaardiging nam toe. ‘Waarom pikken ze mij eruit?’

Jemima aarzelde. Kevin John wist blijkbaar niet dat Adam had gezworen dat hij hem het gebouw had zien verlaten, een verklaring die werd bevestigd door een andere getuige. ‘Voornamelijk gebrek aan motief. En gebrek aan bewijs. Ik geloof dat hij een alibi heeft. En waarschijnlijk gelooft de politie ook niet dat hij het heeft gedaan omdat ze denken dat jij het hebt gedaan. Hij wchaar kunnen vermoorden. Hij had via de brandtrap van de flat op de derde verdieping kunnen komen.’ Jemima beschreef in het kort Adams schuilplaats. ‘En wat denk jij?’

‘Ik vind hem niet het type van een moordenaar.’ ‘O, en mij wel? De arme Kevin John, een lam onder de mensen, die als een moordenaar wordt gedoodverfd omdat hij zijn vuisten gebruikt als hij gedronken heeft - ‘

‘Wist je dat Chloe zwanger was?’ viel Jemima hem in de rede. De tranen sprongen plotseling in zijn ogen. ‘De politie heeft het me verteld. Vroeg me of ik ervoor verantwoordelijk was. Natuurlijk was ik dat niet. Het enige kind dat we hadden, dat we hadden kunnen hebben, heeft zij vermoord. Dat was een moord - een echte moord - ze zei dat we niet met elkaar konden opschieten, dat ik dronk - dat was waar, maar het was haar schuld — zij dreef me ertoe.’

‘Ik geloof dat die Adam de vader is.’

‘Daar heb je je motief!’ Als kwikzilver veranderde hij van het ene moment op het andere van stemming. ‘Die jonge kerel wil geen vader zijn, en hij vermoordt haar om de verantwoordelijkheid te ontlopen. Je weet hoe de jeugd is.’

‘Een beetje ver gezocht, hè? In een tijdperk van abortus op verzoek. Bovendien heb je over B en C nog niets gehoord.’ ‘Schiet op dan!’

‘B was een rijk man, een beroemd man, met wie Chloe hoopte te trouwen. We denken dat ze hem de baby in de schoenen wilde schuiven; ze was in elk geval van plan het kind te gebruiken om hem van zijn vrouw af te troggelen. B had zeker een motief om Chloe te vermoorden, het schandaal - hij had een hoop te verliezen. Maar in tegenstelling tot A, die de gelegenheid had, maar geen motief, had B geen gelegenheid. B was namelijk aan het lunchen in Soho met zijn vrouw. Het is ook niet waarschijnlijk dat B een afspraak zou maken in het penthouse - maar dat is een andere kwestie.’

‘Je wilt me zeker niet vertellen wie B was?’ ‘Nee. Ik heb je nog niet over C verteld. Ik geloof dat ik hem beter X kan noemen dan C, omdat X de grote geheimzinnige is. Een onbekende die ze in de tuin op het plein ontmoette. Op een nacht toen ze buitengesloten was, haar sleutels had vergeten. Een toevallige ontmoeting, noemde ze het. Als ze eens een afspraak had met die onbekende, X, hierboven?’ ‘En hij komt en vermoordt haar? Waarom?’ ‘Dat weet ik nog niet. Misschien ziet hij haar met jou, krijgt hij een verkeerde indruk.’

‘En dat zou iedereen kunnen zijn!’ riep Kevin John uit. ‘Die teef was in staat met iedereen het bos in te gaan, man of vrouw - voor een vluggertje -‘

‘Heb je geen enkel idee. Heeft ze helemaal niets gezegd?’ ‘Mijn God!’ Hij zweeg plotseling. ‘Nee, dat is onmogelijk.’ ‘Niets is onmogelijk. Het is zelfs niet onmogelijk dat jij haar hebt vermoord. Iemand die het gebouw uitging? Iemand over wie ze iets gezegd heeft?’

‘Wat ik wilde gaan zeggen, bedoel ik, is onmogelijk. Maar, wacht eens, even wat anders. Een beroemd man, zei je, een rijk man. Nog iets onmogelijks. Die man, de magnaat, Lionnel -‘

‘Je wist dus - ‘

‘Wacht, Lionnel, het monster dat dit afgrijselijke gebouw heeft

neergezet, blijkt toch niet zo’n monster, is een man met smaak en oordeel, want hij heeft een van mijn schilderijen gekocht. Binnie Rapallo heeft dat geregeld en omdat zij totaal geen smaak heeft, moet hij het zelf wel hebben. Die zaterdagochtend, of middag, of wanneer dan ook - ik was verdomde nijdig en apezat - heb ik hem gezien. Ik ben weggelopen. Had geen zin om over die verdomde moderne kunst te praten, zoals je je zult kunnen voorstellen. Je weet hoe magnaten zijn, ze kopen je werk, en denken dat ze je daarmee bezitten, inclusief je conversatie.’ ‘Waar was hij?’

‘Voor dit gebouw. Hij kwam uit Tottenham Court Road. Liep heel snel. Ik dacht dat hij op mij afkwam. Ik had de indruk dat hij ervandoor ging. Misschien zag hij mij, of iemand anders die hij kende. Ik draaide om. Ik was zo zat als een meeuw, zoals ik al zei.’ ‘Hoe laat?’

‘Hoe moet ik dat weten? Toen ik het gebouw verliet. De politie heeft de tijd. Vreemd dat hij zo hard liep. Ik herinner me nog dat ik dat dacht. Ik dacht dat magnaten nooit haast hadden. Of anders chauffeurs hadden. Of allebei.’

Er viel een stilte. Kevin John schonk nog een glas wijn in. Door Jemima’s ordelijke brein gingen de volgende gedachten: niet lady Lionnel die eerder wegging uit het restaurant met een taxi, maar sir Richard die die taxi voor haar ging halen; sir Richard die de straat oprende toen zijn chauffeur er niet was; Stavros zei dat niet tegen de politie, omdat het te maken had met een twist tussen echtelieden, en sir Richard was een goede klant; Valentines woorden toen hij stierf- ‘Hij kwam terug’; Lionnel die snel van ‘Little Athens’ naar Adelaide Square liep, dat vlak bij was, en weer terug… Om half twee, toen Kevin John het gebouw uitkwam… Ongeveer de tijd waarop Chloe Fontaine was vermoord. Vooral Valentines: ‘Hij kwam terug.’

Sir Richard Lionnel met motief en gelegenheid… Was de koningin opgesloten in haar toren, erin geslaagd van stro goud te spinnen?

Zeventien Minnaars in vermomming ‘Laat me nu gaan,’ zei Jemima. ‘Ik heb mijn woord gehouden.’

‘Je denkt dat hij het heeft gedaan - die kunstminnende magnaat. Hoe komt het eigenlijk dat juist de ergsten zo kunstminnend zijn?’ Kevin Johns stem klonk nog steeds even somber. Maar hij hield

haar niet tegen toen ze naar het balkon liep en het raam open deed. ‘Poes - Tiger - ‘ riep ze. De frisse ochtendlucht was een opluchting. Maar Tiger voelde zich verwaarloosd en verscheen niet.

‘Ik moet het bewijzen. De politie zal ook bewijs willen hebben. Ik

moet met Stavros praten, de eigenaar van het restaurant.’

‘Een Griekse kolonel, hè? Al die schoften dekken elkaar.’

‘Nee, een eerlijk mens. Maar een zakenman.’

‘Als ik je laat gaan, wat gebeurt er dan als je me aan de politie

uitlevert?’

‘Uitleveren! Je staat al onder verdenking van moord. Er is een aanklacht tegen je ingediend. Ben je dat vergeten?’ Bedwelmd door de wijn en gebrek aan slaap was Kevin John het misschien heus vergeten. ‘Het volgende probleem,’ ging Jemima energiek verder, ‘is hoe we hier uit moeten komen. Wat raad je aan -moord en brand schreeuwen - met een witte vlag zwaaien of een steen gooien op het hoofd van de eerste de beste voorbijganger in Adelaide Square -‘

Een gemompel dat klonk als: ‘Je hebt het beloofd, Jemima Shore, Speurder,’ was zijn enige antwoord. En toen: ‘Je ziet me nog.’ Jemima was doodsbenauwd dat hij weer bevangen raakte door de alcohol. En geheel overeenkomstig haar angst gleed Kevin John verder onderuit in zijn stoel en tenslotte op de vloer. Hij was in een diepe slaap of althans in die coma-achtige toestand die bij hem doprging voor slaap.

O, mijn God, dacht ze, hoe kom ik hier nu uit? Schreeuwen was het minst aantrekkelijke van alle alternatieven. Ze had op dit moment geen behoefte aan de aandacht van het publiek. Ze moest naar ‘Little Athens,’ Stavros opnieuw ondervragen, een paar tijden nauwkeurig uitwerken, en dan misschien Pompey bellen met nieuwe aanwijzingen.

Het zou misschien gemakkelijker zijn een slot te forceren. Jemima controleerde de keukendeur naar de brandtrap. De grendel kon ze terugtrekken, maar de politie had de deur afgesloten, en de sleutel was er niet. Het glas was versterkt met ijzerdraad. De voordeur kwam niet in aanmerking.

Bleef alleen het balkon o ver. Kevin John bewoog zich niet toen ze naar buiten liep, het balkon op. Daar was ze blij om. Als ze om hulp moest roepen - met alle mogelijke openbare gevolgen - was ze liever niet in gezelschap van een wegens moord aangeklaagde

dronken schilder die op borgtocht was vrijgelaten. Inspectie van de steigers leverde aan aangename verrassing op. Jemima had gedacht dat Kevin Johns diverse beklimmingen ervan een voorbeeld waren van overdreven onverschrokkenheid, alleen mogelijk omdat hij dronken was. Nu zag ze dat iemand die ook maar een beetje atletisch was en geen last had van hoogtevrees (of voldoende zelfdiscipline bezat om niet naar beneden te kijken) dezelfde prestatie had kunnen leveren. De steigers waren stevig gebouwd, een pluspunt voor Lionnel Estates. Zelfs Kevin Johns kunst om de aandacht te vermijden tijdens zijn klimtoch-ten, was nu gemakkelijk verklaard. De steigers waren diep en heel stevig in elkaar gezet. Een man kon gemakkelijk in de schaduw van het gebouw hebben gewerkt, zonder te zijn opgemerkt door een toevallige voorbijganger.

Precies. Als een dronken Kevin John Athlone omhoog kon klimmen, kon een nuchtere Jemima Shore omlaag klauteren. Ze trok haar goudleren sandalen uit en betastte met haar tenen het metaal. Haar jurk vormde een probleem. Was een Jean Muir jurk van zijdejersêy wel geschikt om langs de steigers omlaag te klimmen? Het was verleidelijk haar jurk uit te trekken en alleen haar bustehouder en slipje aan te houden - maar de argumenten tegen het bereiken van de begane grond in haar ondergoed, waren evenals het om hulp roepen in gezelschap van een man die was aangeklaagd wegens moord, doorslaggevend. Het moest Jean Muir worden.

Met een briljante improvisatie, dat vond ze zelf tenminste, maakte Jemima haar jurk twee keer vast rond haar smalle middel met de gouden veters uit haar sandalen. Blootsvoets ging ze op weg. De tocht was niet lang, maar, ondanks de stevige steigers, zenuwslopend. Opgelucht plofte Jemima neer op het balkon van de derde verdieping. Gelukkig dat ze geen last had van duizeligheid. Ze was bang dat ze daar later last van zou krijgen. Onmiddelijk werd ze zich bewust - met een hernieuwd gevoel van opluchting - van de aanwezigheid van Tiger. Soepel liet hij zich aan haar voeten op zijn rug rollen, liet het lichte bont van zijn buikje zien en begon te spinnen. Deze onverwachte vriendelijkheid werd ongetwijfeld verklaard door de aanwezigheid van een grote kom melk in de hoek van het balkon en nog een andere kom met kleine stukjes van iets dat er uitzag als kip. Ook stond er een schoteltje water.

Alles bij elkaar was Jemima niet uitgesproken verbaasd - maar alweer opgelucht - toen ze merkte dat de balkondeur op een kier stond. In ieder geval zou haar een verdere gevaarlijke afdaling worden bespaard.

Ze tuurde door het donkere glas zonder iets te kunnen onderscheiden behalve een warreling van onderaards blauw en iets dat er uitzag als lage, moderne meubels, kussens misschien, die er eerder niet geweest waren. Voorzichtig duwde ze de deur open. Toen pas werden de verwarde vormen van de kussens gescheiden en werden ze licht van kleur; het werden ook twee vormen. Een Laocoon-achtige figuur op de grond, met kronkelende benen en armen, loste zich op in een naakte Adam Adamson, en een onbekende gestalte, eveneens naakt, op een paar gouden kettingen na. De laatste stond haastig maar sierlijk op, als een verschrikte windhond, slaakte een minder elegante kreet van ontsteltenis en verdween in de richting van de onderaardse badkamer. Adam Adamson leunde onverstoorbaar op zijn elleboog. ‘Pallas Athena,’ zei hij. ‘Godinnen zoeken vreemde momenten uit om op bezoek te komen. Ik was juist verstrikt in de godin Artemis, zoals je wellicht hebt gezien.’ Hij staarde naar haar. Zij lichaam had het naakte zelfvertrouwen van de godenbeelden. Hij ging verder: ‘Ja, met de vreemde tuniek en je blote voeten zie je er werkelijk uit als een godin. Ik zal je voorbeeld volgen en ook zoiets aantrekken.’ Hij stond op, liep op zijn beurt naar de badkamer en kwam weer te voorschijn met een handdoek om zijn middel geknoopt. Alleen het lelijke geometrische ontwerp, dat in overeenstemming was met de rest van het agressief moderne decor van de flat, verstoorde de illusie.

Achter hem aan, een paar centimeter langer en gekleed in een felgroen broekpak, kwam een jonge vrouw met een gemelijke uitdrukking op haar gezicht. Met haar kleine hoofd, de lange hals en uitzonderlijk lange benen en smalle heupen, had ze een mannequin kunnen zijn.

‘De godin Athena, de godin Artemis.’ Adam wuifde met zijn hand.

‘Juffrouw Shore en ik kennen elkaar,’ zei de godin Artemis. Haar stem was vriendelijker dan haar gezicht. Ze stak haar hand uit, met de vele gouden ringen aan de lange vingers, in een parodie van een minzame begroeting, en zei: ‘Ik ben Laura Barrymore, Isabelle Mancini’s assistente.’

Hadden ze elkaar niet ooit ontmoet? Jemima kon het zich werkelijk niet herinneren. Ook kon het haar eerlijk gezegd niet veel schelen waarom en waarvoor Laura Barrymore de tijd doorbracht met Adam Adamson. Haar enige zorg was uit de flat te ontsnappen en een telefoon te vinden. Dan kon ze Stavros of Pompey, zelfs sir Richard Lionnel zelf waarschuwen. De sleutels van de flat op de eerste verdieping, die nu een paradijselijk toevluchtsoord leek, zaten nog in haar zak. Nuchter zei ze tegen Adam: ‘Laat me eruit. Het kan me geen moer schelen wat je hier doet, maar laat me er alsjeblieft uit. Geen vragen aan jou, geen vragen aan mij.’

Adam trok zijn wenkbrauwen op, maar het was een bewijs van zijn rustige zelfvertrouwen dat hij bereid leek zonder gezeur te doen wat ze vroeg. Het was Laura Barrymore die de vriendschappelijke verhouding verstoorde.

‘Juffrouw Shore, ik begrijp dat u zich afvraagt wat er aan de hand is,’ begon ze haastig, ‘maar ik zweer u dat ik hier oorspronkelijk alleen ben gekomen met het plan Isabelles brieven te redden, de brieven van die afschuwelijke vrouw, wel, natuurlijk niets dan goeds over de doden -‘ ze zweeg even, raakte kennelijk verward in haar uitleg, ging toen op fermere toon verder: ‘Die zaterdagochtend, weet u nog, toen u belde, dacht ik dat als u in de flat van juffrouw Fontaine woonde, we samen zouden kunnen zoeken. U bent beroemd om uw hartelijkheid en uw begrip voor menselijke problemen, ik zou u kunnen uitleggen -‘ Jemima keek naar Laura Barrymore met een blik die weinig had van alle vriendelijke eigenschappen die haar zojuist waren toegedacht.

Adam, die met een vage glimlach naar Jemima bleef kijken, mengde zich in het gesprek. ‘Het is zo, weet je,’ zei hij. ‘Onze vriendin was op roof uit. Maar ze kwam helaas bij de verkeerde flat en toen, zoals ze zeggen, leidde het een tot het ander. Ik heb haar wat uit Petrarchus voorgelezen, toen ik ontdekte wat haar naam was, en dat scheen haar op te winden. Ik heb nooit weerstand kunnen bieden aan godinnen, weet je. De koelheid, de hooghartige houding -‘

‘Ze is hier geweest - een week geleden -‘ riep Jemima ongelovig uit.

‘O, ja, een paar gelukkige uren. Ze ging terug en ontdekte dat haar vriendin - zullen we haar de godin Hera noemen, nog zo’n jaloers

typetje - onverwacht was teruggekeerd uit Parijs en op haar wachtte.’

Jemima richtte zich rechtstreeks tot het meisje, is dat waar?’

Maar tegen die tijd had Laura Barrymore, die haar lange, blonde haar intussen in een wrong op haar hoofd had gedraaid, haar zelfbeheersing weer terug.

‘En als het waar is,’ informeerde ze koel, ‘wat heeft dat godverdomme met jou te maken?’ Haar beschaafde stem, waaruit elk spoortje transatlantisch accent verdwenen was, maakte de vloek nog veel erger dan wanneer hij uit de mond van bijvoorbeeld Kevin John was gekomen.

‘De politie wist het. Ik heb het ze verteld,’ deed Adam met spottende behulpzaamheid een duit in het zakje. ‘Je hebt me op het hart gedrukt alles te vertellen.’

Ja, dacht Jemima, niet het type van een moordenaar; al viel er iets te zeggen voor de zinsnede van Adam die niet wijs, maar te vaak beminde. En te overhaast. Maar, zoals juffrouw Barrymore zo terecht had opgemerkt, zij had er niets mee te maken. Adams alibi was nu in zijn volle ironie onthuld; en de toekomst van Isabelle Mancini en Laura Barrymore ging haar nog minder aan dan die van Adam en Laura.

Haar stond een andere jacht te wachten. De vos was sir Richard Lionnel.

Adam Adamson ging naar de deur en met de handdoek om zijn middel gooide hij hem wijd open.

Op dat moment merkte Jemima met enige verbazing op dat de flat -op de derde verdieping, de donkerblauwe, onderaardse grot, eerder meer dan minder tekenen van bewoning bevatte dan toen ze er de laatste keer was geweest. Het beeld van de witte meubels was niet helemaal een illusie geweest. Er stonden twee nieuwe witte plastic vormen op de donkere vloer; naast elkaar geschoven dienden ze als een soort fauteuil of bank. Maar nu stonden ze ver uit elkaar; Jemima had zo’n idee dat dat gebeurd was tijdens het atletisch samenzijn van Adam en Laura. Er waren nog meer sporen van huiselijkheid, inclusief een kleine tafel en een paar lampen. Maar logisch geredeneerd had Adam met een grote boog om de flat heen moeten lopen nadat hij zijn verklaring aan de politie had afgelegd. Dat was zondagmorgen geweest. Een week geleden. Zelfs de vurigste bezieler zou na een

dergelijke ervaring zijn jas hebben gepakt en naar nieuwere pleinen en gebouwen hebben omgezien.

Zonder op Laura Barrymore te letten, die nu koelbloedig bezig was een lange, paarlmoeren nagel te vijlen, zei Jemima abrupt tegen Adam: ‘Je komt en gaat waar en wanneer je wilt. Bezielen -kraken, hoe je het wilt noemen. Dat is niet helemaal mijn indruk. Je woont hier. Die meubels stonden hier niet. Leg eens uit, al is het alleen maar om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Daarna verdwijnen we uit eikaars leven.’

‘Waarom zou hij niet hier wonen?’ Laura Barrymore had zich weer in de positie geplaatst waaraan ze de voorkeur leek te geven, vlak achter Adams schouder, het kleine hoofd duidelijk zichtbaar. ‘Het is immers zijn flat?’

‘Ach, kom,’ zei Jemima koel - de onderbrekingen van die grasgroene Laura begonnen haar te irriteren. ‘Van hem! - is dat het “bezielen” niet een beetje ver doorgevoerd? Is Isabelle van plan er een artikel over te brengen in de Taffeta! “Terug naar Adam -moderne stijl” met foto’s?’ Die opmerkingen, besefte Jemima op hetzelfde ogenblik waren niet precies die van de alwijze godin die ze wilde uitbeelden. Adam deelde kennelijk haar mening. ‘Ik begin nu pas de moeilijkheden te begrijpen van het leven op de Olympus,’ klaagde hij.

Jemima glimlachte, haar gevoel voor het absurde was weer teruggekeerd. ‘In welke rol zie jij jezelf dan?’ kon ze niet nalaten te vragen. ‘En zeg alsjeblieft niet Dionisus. Ik verzeker je dat niemand jou in stukken zal scheuren…’

‘In een vermomming,’ zei hij vriendelijk. ‘Een kleine, ondergeschikte god in een ondergeschikte vermomming. Ik kan me beter nog eens opnieuw voorstellen. We zijn allemaal zoons van Adam, zoals ik je heb verteld, maar ik ben ook de zoon van Aaron. Adam Adamson naar keuze, omdat ik de voorkeur geef aan de ouwe Adam boven de ouwe Aaron, maar Adam Aaronson volgens mijn geboorte.’

‘Ah!’ Een korte pauze. ‘Adam, de broer van Katy. De briljante

broer, de drop-out van Cambridge.’

‘Waar hij architectuur studeerde. Dezelfde.’

‘Wat heb je me nog meer voor leugens verteld?’

‘Dat hangt af van iemands houding tegenover de waarheid. Het

idee om dit gebouw te bezielen, kwam voor het eerst bij me op

toen ik naar mijn zuster luisterde. Het is een lieve meid, maar geen

minnares van de kunsten, om eerlijk te zijn. Ze is natuurlijk waanzinnig verliefd op sir Richard; zij en Francesca Lionnel hebben een stilzwijgend verbond gesloten om alle andere vrouwen uit zijn leven te weren. Toen ik al die verhalen aanhoorde over die man, die ik al even monsterachtig vond als zijn gebouw, ging ik demonstreren. Dat vond Katy niet leuk; ze vindt nooit iets leuk wat ik doe, sinds ik een beurs voor Cambridge heb gekregen en het heb laten afweten, de beurs die haar niet gegund was. Maar ze houdt toch van me - ondanks alles - Adam, het jongste broertje, de enige zóón. Dat is het ware gezinsleven. Heb jij familie?’

Jemima schudde het hoofd.

‘Heel verstandig. Om terug te keren tot het droeve verhaal van dit ontstellende gebouw: op dat moment heeft mijn overleden en wufte vriendin, Dolly Stover, zoals ze zich noemde, mij weten over te halen hierin te trekken. Van de straat naar de derde verdieping. Een van haar roekeloze gebaren, veronderstel ik. Ze stopte me de sleutel toe. Ze scheen ook een hekel te hebben aan deze flat - goed van haar - en aan de vrouw die ervoor verantwoordelijk is. Een vrouw met een belachelijke naam. Bunny nog wat. Ik was haar stiekeme wraak op die Bunny.’ ‘Binnie,’ mompelde Jemima.

‘Ik was absoluut niet afkerig van haar voorstel en ging erop in. Ik onthulde mijn achtergrond niet. Evenmin als zij. We sponnen elkaar een dicht web van fantasie voor ogen. Zij, de maîtresse van de magnaat, poseerde als het schalkse-kleine-meisje; ik, de broer van de assistente van de magnaat, poseerde als de kraker-op-zijn-hoede-voor-de-politie.’ Op dat moment probeerde Laura Barrymore een lange slangachtige arm rond Adams hals te wikkelen. Laura entière a sa proie attachée, dacht Jemima. Maar Adam maakte zich met een snelle beweging los en zei: ‘Niet om mijn hals, ik kan er niet tegen om door een vrouw te worden gewurgd.’ Het klonk niet helemaal of hij een grapje maakte. Hij ging verder: ‘Nadat ik met de politie had gesproken, maakte Katy het voor me in orde. Ze maakte het legaal. Dat is geloof ik haar heimelijk streven in het leven, en deze keer gaf ik haar haar zin. Dit is nu mijn flat. Het hol van de leeuw is nu Adams paradijs; om de een of merkwaardige andere reden beviel het decor sir Richard niet.’ ‘Vind je dat niet toevallig? Katy Aaronson en ik zijn samen op school geweest,’ viel Laura hem plotseling in de rede, weer op

haar oude, minzame toon. ‘Wat een kleine wereld is het toch.’ Jemima had geen zin nog langer te blijven. Ze dacht niet dat Adam zich nog lang zou overgeven aan de slangachtige omhelzingen van Laura Barrymore; ze had haar dienst gedaan, evenals Katy Aaronson in zekere zin. In tegenstelling tot Chloe Fontaine, geboren Dollie Stover, afkomstig uit Folkestone, wist Adam Adamson, geboren Aaronson, afkomstig uit Highgate, te overleven.

Terug op de eerste verdieping, wist Jemima precies wat ze het eerst moest bellen.

‘Sir Richard,’ begon ze op haar meest officiële toon. ‘Met Jemima Shore.’ Tot haar verbazing nam hij zelf de telefoon aan. Misschien verveelde sir Richard zich zondags op het land. Hij maakte wel die indruk, te oordelen tenminste naar de gretigheid waarmee hij haar telefoontje beantwoordde.

‘Ik wil u spreken, ik zou het op prijs stellen als u naar Londen kwam voor een onderhoud.’ Ondanks de aanspraken van de minister en lady Manfred - of de Medea-achtige lady Lionnel -aarzelde sir Richard geen ogenblik. Hij nam onmiddellijk haar uitnodiging aan. Evenmin aarzelde hij toen ze Chloe’s flat opgaf als punt van samenkomst. ‘Hebt u de sleutels?’

‘Ja, de politie heeft ze me gegeven, zodat ik mijn spulletjes kon pakken.’

Jemima vond het niet nodig erbij te zeggen dat zij ze pas sinds kort weer in haar bezit had, nadat zij ze had gevonden in de goot van Adelaide Square, waar ze terecht waren gekomen toen Kevin John ze uit het raam had gegooid.

Het leek een vreemd toeval dat ze de afspraak maakten om één uur. Of tussen één en twee, afhankelijk van het verkeer. Zondag. Acht dagen sinds Chloe was gestorven.

Ze legde de hoorn neer; ze moest nog twee andere mensen bellen. Stavros, die al in ‘Little Athens’ was, en Isabelle Mancini. Pompey belde ze niet.

Voor het laatst ging ze op het balkon van de eerste verdieping staan en staarde naar de tuin. Op deze hoogte leken de bomen meer op barricades dan op drijvende galjoenen waarvan de toppen van de masten zichtbaar waren. De te hoge balkonmuur was ook een barricade. Vreemd dat de tuin zo leeg bleef; in de andere tuinen van Bloomsbury vermaakten de mensen zich, lagen op het

droge, dorre gras, staarden omhoog en verbeeldden zich dat ze met vakantie waren. De omheining rond de tuin van Adelaide Square - een ware kooi met twee hekken, een aan elk eind -schrok de mensen af. Je kon je nauwelijks voorstellen dat iemand daar overheen zou klimmen.

Maar iemand was er overheen geklommen - twee mensen zelfs. Chloe Fontaine, op een warme zomeravond toen ze buitengesloten was omdat ze geen sleutels bij zich had. En in die tuin had ze volgens haar eigen zeggen een vleselijke ontmoeting gehad met iemand die door Pompey in een geestige bui was beschreven als De minnaar in de tuin. Terwijl Jemima naar het onaanlokkelijke hek staarde en de enigszins deprimerende laat-zomerse struiken, kwamen er andere herinneringen boven, niet alleen Chloe’s stem uit het verleden - ‘Toch was het een interessante ervaring… een verrassing eigenlijk -‘ maar ook andere stemmen, van mensen die tijdens Chloe’s leven met haar verbonden waren, en nu door haar dood met elkaar verbonden, zolang de identiteit van haar moordenaar onbekend bleef. Als die eenmaal bekend was, zouden de banden worden verbroken.

De identiteit van die minnaar - een andere vermomde minnaar, zoals Adam Jemima’s en Chloe’s vermomde minnaar was geweest - had die haar misschien al die tijd in het gezicht gestaard? Een minnaar, die niet alleen een motief, maar ook de gelegenheid had?

Voor het eerst werden bepaalde dingen haar duidelijk. Meer dan ooit moest ze sir Richard Lionnel spreken.

Achttien De fatale zaterdag Toen ze de flat op de bovenste verdieping weer betrad, voelde Jemima alle oude angst weer bij zich opkomen. Maar nu was het spanning voor de rol die ze moest gaan spelen en geen angst voor het onbekende. Het trieste verhaal van Chloe Fontaine had voor haar geen verrassingen meer. Maar het ontsluieren van het mysterie zou nieuw verdriet en een nieuwe vorm van tragedie veroorzaken. De spanning en de nerveuze opwinding kon ze niet van zich afzetten. Het leek haast of de flat zelf zich bewust was van de vreemde verzameling mensen die Jemima, als Hagen in Götterdämmerung, bijeen had geroepen in haar streven naar wraak.

Zijzelf was niet langer de in een tuniek gehulde, barrevoetse godin

van die ochtend. Onberispelijk gekleed in een blauwe jurk met witte kraag en korte mouwen, toonde ze met opzet haar meest onverstoorbare uiterlijk, wat Cy Fredericks van Megalith noemde ‘je Jemima d’Arc-rol.’ Het goudblonde haar zorgvuldig gekapt, haar lange benen in donkere kousen boven hooggehakte rode sandalen, lachte ze grimmig om de ironie van dit enkele, onvermijdelijke rode accent. Haar goudleren sandalen, zonder de veters, lagen nog in de flat. Ze wilde zich niet presenteren als de engel der wrake, niet zo luguber, maar met haar televisie-ervaring had ze automatisch die kleren uitgezocht van haar beperkte garderobe, die haar het juiste, koele uiterlijk zouden geven. Onderweg naar boven was ze bij Adam Adamson langs gegaan om hem te vragen een mysterieuze conferentie bij te wonen. Voor Adam was mysterieus het juiste woord om hem te lokken. Hij stond op de drempel van de flat van de derde verdieping - nu zijn eigen domein - in dezelfde kleren waarin hij haar de eerste keer had opgewacht: wit T-shirt, even smetteloos als Jemima’s eigen jurk, en een spijkerbroek die er uitzag of hij pas gewassen was. Had zijn schone uiterlijk haar achterdochtiger moeten maken toen hij zich had voorgedaan als kraker? Aan de andere kant had het logisch geleken dat een bezieler de wereld een schoon gezicht toonde, en Adam zelf had de betiteling van kraker altijd afgewezen.

‘Je kunt Laura ook meebrengen, als zij er is. En Tiger ook, die schijnt erg aan jou gehecht te zijn geraakt. Al moet ik je waarschuwen dat Isabelle Mancini elk moment kan komen. Ze is nogal fel op het punt van ontrouw.’

Adam glimlachte en wees naar de vloer van de flat met dat weidse gebaar waarmee hij in het algemeen het werk van sir Richard Lionnel aanduidde. Het leek een dure bagageboetiek: koffers in alle soorten en maten, wijnrode Cartier, Gucci, Hermès, elk merk koffer met beroemde initialen op het leer of de stof, en talloze toiletkoffertjes.

‘Ik geloof dat ik dat zelf al heb ontdekt,’ zei hij. ‘Deze kwamen per taxi met een brief erbij die zo vurig was dat de woorden het papier hadden moeten doen ontvlammen. Laura vertelt me dat Dollie -Chloe - Isabelles liefdesbrieven had willen gebruiken. Ik veronderstel dat ze nooit een schriftelijke belediging van haar heeft ontvangen, anders zou ze die ongetwijfeld hebben gebruikt. Deze was zonder meer waard in een anthologie of roman te worden

opgenomen.’

Zijn volgende woorden herinnerden Jemima eraan dat Adam altijd in staat was geweest haar gedachten te lezen. ‘Niet erg lang, denk ik,’ ging hij verder. ‘De bagage, bedoel ik, het verblijf ervan in deze flat. Laura zou eigenlijk een flat moeten delen met Katy, vind je ook niet? Allebei, ieder op haar eigen manier, hebben ze behoefte eraan om haar eigen weg te gaan. Bedankt voor de uitnodiging: Laura en Tiger en ik zullen je mysterieuze conferentie graag bijwonen.’ Tegen Kevin John zei Jemima alleen: ‘Er komt een ontvangst. Een ontvangst en een uitleg. Ben je ertoe in staat?’ ‘Wie moet ik ontvangen?’ Hij had haar terugkeer begroet met een kreet van vreugde en de woorden: ‘Ik wist datje terug zou komen om me te redden.’ Hij staarde haar doordringend aan met zijn grote ogen, die alleen dank zij het diepe blauw niet kil en berekenend waren.

Voor het overige was haar binnenkomst bijna een anticlimax na haar dramatische vorige entrees. Het was een opluchting alleen Kevin John in de witte fauteuil te zien zitten, levend, en zelfs met een fris voorkomen. Zijn haar dat over zijn voorhoofd viel, leek pas gewassen. Er viel niet veel te verhelpen aan zijn gekreukte hemd en broek, maar zijn das was gestrikt en het jasje van zijn pak hing stijlvol over zijn schouders.

Tot Jemima’s opluchting was hij niet meer dronken. Hij stonk zelfs niet meer naar alcohol, maar, zoals Jemima ironisch opmerkte, naar haar eigen dure badolie, die hij in de badkamer moest hebben gevonden en in grote hoeveelheden in het water gegooid. Ze verbaasde zich opnieuw, nu hij er weer wat fatsoenlijker uitzag, hoe opvallend knap hij was, onbeïnvloed door de tand des tijds.

Kevin John had ook de flat zelf wat opgeknapt. De rommel van sardines en biscuitjes was opgeruimd - heel efficiënt; Kevin John, die had opgeschept dat hij zo’n goede kok was, kon kennelijk ook goed schoonmaken.

Er was nog iets veranderd. Chloe’s romans die op de grond lagen, waren allemaal omgedraaid. Nu was alleen nog maar de titel Gevallen Kind, steeds weer te zien. Jemima vroeg zich af of Kevin John en niet de politie, verantwoordelijk was geweest voor de uitstalling van de foto’s, zoals ze die de vorige keer had aangetroffen. In dat geval had hij berouw van zijn gebaar.

‘Jij ontvangt niemand,’ zei ze. ‘Maar door die deur komt straks een kleine stoet mensen binnen. We houden een ontvangst, gevolgd door een uitleg. Wie de gasten zijn, blijft nog even een verrassing. Maar eerst moet ik iets controleren.’ Jemima maakte de kast in de hoek van de zitkamer open, keek erin en deed hem toen weer dicht, terwijl Kevin John enigszins versuft mompelde: ‘Een feestje, bedoelt ze dat ze een feestje geeft -hier? Misschien moet ik Dixie vragen - nee, Dixie is een schoft, vraag het aan Croesus, Croesus is een goeie jongen.’ Kort daarna ging de deur open en Adam Adamson kwam binnen. Tiger zat heel vertrouwelijk op zijn schouder. Laura Barrymore, even blond en vertrouwelijk volgde hem. Ze had blijkbaar een van haar dure koffers opengemaakt, want ze had het felgroene pak verwisseld voor een rood met zwarte tijgerbroek en een doorzichtige rood chiffonnen blouse; daarop vormden haar talloze gouden kettingen en rode kralen een niet overbodig borstkuras. Ze zag er niet langer uit als een slang, maar met haar slanke, soepele lichaam en het in vlechten gedraaide haar, als een blonde Indiaanse krijger.

Voordat Laura de gelegenheid had hen te begroeten, klonk er achter haar een geluid als van een schip dat wordt voortgestuwd door harde windvlagen. Isabelle Mancini verscheen, zwaar hijgend van het trappen lopen; ze had inderdaad iets weg van een stoer schip, een galei misschien, haar zwaaiende armen in de wijde, grijze mouwen stelden de riemen voor. Ze behield daarbij een prachtige waardigheid zoals ze met uitgestoken kin en het zwarte haar strak naar achteren Laura als het ware wegveegde, Adam totaal negeerde en het penthouse binnenkwam. Toen, en niet eerder, achtte Isabelle het ogenblik gekomen om een luide gil te geven, alsof ze iets gruwelijks zag: ‘Vrr-r-reselijk kind! Verr-rr-aadster! Wat doe jij hier? Zeg het mij! Spreek! Ik eis datje onmiddellijk spreekt! Sprr-rreek! Vertel me over je ontr-rrouw, je verr-rr-raad…’ Jemima zou nooit weten of Laura Barrymore inderdaad over dat interessante onderwerp zou hebben gesproken, laat staan of Isabelle Mancini lang genoeg adem geschept zou hebben om haar de kans daartoe te geven. Want op dat moment maakten een ander een op zijn manier nog dramatischer entree.

Sir Richard Lionnel kwam, misschien omdat hij de eigenaar ervan was, met grote sprongen de trap op. In zijn energieke

houding en krachtige tred was niets te bespeuren van de ernst waarmee hij een week geleden samen met Pompey was binnengekomen. Zijn getonsuurde ring van zwart krulhaar ontsproot aan zijn hoofd als duivelshoorns en zijn zwarte ogen glinsterden, alsof hij zich ergens op verheugde.

Het spijt me, sir Richard, dacht Jemima, toen ze hem had begroet. Ze ging weer zitten, sloeg haar in donkere kousen gestoken benen discreet over elkaar en trok haar korte blauwe rok omlaag. Jammer, maar deze rode schoenen - die onmogelijk over het hoofd te zien waren - zijn geen voorteken. Dit is geen rendez-vous. En ik wens niet de flat op de derde verdieping in te richten, evenmin als deze flat, of enig ander onderkomen van jou. Zelfs wil ik niet permanent in Montague Square wonen, zoals je me ongetwijfeld zou aanbieden.

Maar als sir Richard zich teleurgesteld voelde, of zelfs maar verbaasd, over het hele gezelschap in de witte zitkamer, hij bleef onverstoorbaar. Hij begroette iedereen zo hoffelijk alsof hij com-misarissen welkom heette op een bestuursvergadering, Tegen Isabelle Mancini memoreerde hij enthousiast het artikel over zijn vrouw en Parrot Park in Taffeta - ‘de beste foto’s die ooit van Francesca zijn gemaakt - hoe heette dat meisje ook weer?’ Laura Barrymore, die bij die gelegenheid als assistente had gefungeerd, kreeg een beleefde groet, maar niet meer, waaruit Jemima afleidde dat Laura een van de weinige vrouwen was tot wie sir Richard zich niet aangetrokken voelde. Laura, die duidelijk probeerde zich te beheersen na Isabelles uitval, bracht het tot een halfslachtige imitatie van haar vroegere, beminnelijke optreden. De ontmoeting die Jemima het meest gevreesd had, was tussen sir Richard en Kevin John. Maar ook daar werd de aandacht afgeleid. De boosaardige uitdrukking was weer verschenen op Kevin Johns gezicht, wat hem nog meer op een kwade stier deed lijken. Hij maakte zijn das bij de hals los, een automatisch gebaar, dat Jemima niet erg beviel, en in zijn slaap klopte een blauwe ader. Maar op dat moment gaf Laura Barrymore - die een aangeboren gave had om op het meest dramatische moment te verschijnen -of zoals in dit geval te verdwijnen, een luide gil en greep naar haar keel.

isabelle - Adam - samen?’ riep ze tussen een paar snikken door, waarbij haar accent steeds verfijnder klonk als dat van de getransformeerde Eliza Doolittle. ‘Dit is onverdraaglijk.’ Ze gooide haar

lange armen in de lucht, zodat haar gouden armbanden flonkerden, en vluchtte de trap af, uit het gezicht. Deze keer, na een intermezzo van een enigszins verbijsterde stilte waarin de andere aanwezigen voornamelijk naar hun tenen keken of, in het geval van sir Richard Lionnel, uit het raam staarden, hoorden ze de voordeur open-en dichtgaan.

Isabelle was de eerste die de stilte verbrak, idiote kind!’ riep ze uit. ‘Waar moet ze naar toe? Zo gekleed in lunchtijd, na alles wat ik haar geleerd heb.’ Maar er lag een glimp van voldoening in haar ogen. Isabelle rook de victorie. Jemima dacht dat de dure koffers weldra de terugreis zouden aanvaarden. ‘Waarom gaan jullie niet zitten?’ riep Jemima vastberaden uit, voordat de stilte kon worden verbroken. Ze moest heimelijk lachen toen ze zag dat de vier resterende deelnemers aan de mysterieconferentie precies volgens hun eigen karakter reageerden. Kevin John plofte neer in de grote witte fauteuil waar hij al eerder had gezeten.

Sir Richard Lionnel begeleidde Isabelle naar de witte bank, hielp haar hoffelijk te gaan zitten, zei beleefd: ‘Dank u, ik blijf liever staan,’ en ging toen met zijn rug naar het balkon staan. Hij had al een van zijn zwarte sigaretten opgestoken; hij rookte snel en gejaagd en mikte de as in de richting van de witte en grijze planten. Met opzet of door toeval stond hij zo dat ze zijn gelaatsuitdrukking niet kon zien.

Adam Adamson ging zonder een woord te zeggen zitten op de plaats waar hij had gestaan, in de buurt van de deur; hij daalde met gekruiste benen neer of hij een meubelstuk was dat keurig opgevouwen was geweest om ruimte te sparen. Toen mompelde hij sotto voce: ‘Spreek, godin.’

Jemima ging naast de kast in de zitkamer zitten, in een havermoutkleurige draaistoel, waar ze nooit eerder in had gezeten. Het was Chloe’s bureaustoel. Tijdens de korte tijd in de flat had Jemima hem intuïtief vermeden. Nu leek het de juiste plaats om de anderen toe te spreken in haar capaciteit van registrerende, zo niet wrekende engel.

‘Om te beginnen is dit een liefdesverhaal,’ begon Jemima, zonder verdere inleiding. ‘Een verhaal over de liefde en later natuurlijk over de dood. Maar in de eerste plaats een liefdesverhaal. Ik dacht dat we te maken hadden met haat, maar al die tijd was het liefde. Voordat ik op het juiste accent kwam, dank zij een toevallige

opmerking die een van jullie kort geleden maakte, drong de waarheid over Chloe Fontaines dood niet tot me door. Merkwaardig genoeg had de politie - inspecteur Portsmouth - het van begin af aan al door. Al die messteken. Hij zei tegen me: “De handtekening van een minnaar waarschijnlijk.” ‘ Op dat moment gooide sir Richard Lionnel zijn zwarte Sobranie weg en stak onmiddellijk een andere op.

‘Juffrouw Shore, als ik u goed begrijp’ - hij sprak hoffelijk, maar wist zijn ongeduld niet geheel te verbergen; hij trok nog sneller aan zijn sigaret dan eerst - ‘hebt u ons hier op zaterdagochtend gevraagd om ons te vertellen over de dood van de arme Chloe Fontaine? Eigent u zich daarmee niet het werk van de politie toe? En brengt u daarmee, als ik dat mag zeggen, onze vriend hier niet in verlegenheid?’

‘Ik ben je vriend niet, schoft,’ zei Kevin John gesmoord. ‘Zij is mijn vriendin en mijn schat, Jemima Shore. Ik heb haar gevraagd het mysterie van het universum op te lossen en dat heeft ze gedaan. Wat de politie betreft - ‘ hij maakte een uiterst grof gebaar - ‘dat is voor hen, voor hen allemaal, de grote en de kleine. Ik heb een borrel nodig.’ Hij kwam overeind en slenterde naar de keuken, kwam terug met een fles wijn en één glas dat hij volschonk, leegdronk en weer vulde. Hij bood niet aan de wijn te delen en niemand van de aanwezigen leek dat feit te betreuren. ‘Een liefdesverhaal,’ ging Jemima verder, als was er geen onderbreking geweest. ‘Jullie allemaal, op je eigen verschillende manier, hielden van Chloe. Dat is wat jullie werkelijk met elkaar gemeen hebben, dat is wat jullie bindt, veel meer dan de rol die jullie hebben gespeeld bij haar dood.’

Isabelle fronste haar wenkbrauwen. ‘Maar Jemima, schat,’ begon ze verbaasd. “IJ ‘eeft het gedaan. Heel dr-roef. Een misdaad uit hartstocht - wie begrijpt dat niet? Maar ‘ij deed het.’ Ze wees naar Kevin John, die op dat moment zijn derde glas wijn inschonk. ‘Drr-ronken natuurlijk; mais quand même.’ Isabelle haalde haar schouders op.

Jemima negeerde haar. ‘Daarom is het maar goed dat Laura is weggegaan. Want Laura Barrymore hield beslist niet van Chloe Fontaine. Zij zou de buitenstaander zijn geweest, onze keten hebben verbroken. Maar wat de rest van ons betreft: Laten we eerst u nemen, sir Richard. Nee, Isabelle, laat me uitspreken. U, sir Richard, hield van haar. Ze fascineerde u; ze was uw romantische type, zoals u me zelf hebt verteld, grillig, emotioneel, onvoorspelbaar in alle opzichten, behalve in haar werk, precies het tegenovergestelde van de sterke, verstandige vrouwen met wie u zich omringt op het thuisfront, uw vrouw, zijn zuster -‘ ze wees naar Adam. ‘Nee, Isabelle, laat me verder gaan.’ ‘Zij, Chloe, vertegenwoordigde gevaar, nietwaar? Dat was de pikante kant van alles. De flat in uw eigen gebouw, de geheime vakantie. Helaas zag Chloe de dingen precies andersom. Toen Chloe tot de conclusie kwam dat u voor haar geborgenheid betekende, geld, bescherming en het einde van de vertwijfelde strijd om het meest onzekere bestaan ter wereld, dat van romanschrijfster, dat u haar een leven van comfort en luxe kon bieden, waarin ze kon schrijven wanneer ze wilde - wel, dat was uw bedoeling niet, nietwaar?’

‘U hebt in één opzicht gelijk, juffrouw Shore,’ zei sir Richard onaangedaan. ‘Op mijn eigen manier hield ik van haar. En na dat gezegd te hebben, kan ik over dit nogal onaangename onderwerp wat mij betreft werkelijk niets meer zeggen, dus als u me wilt excuseren -‘

‘O, maar vergeef me, er is wel degelijk nog iets te zeggen. Heel veel zelfs. Ziet u, Chloe - op haar manier een heel vastberaden vrouw, al was haar doel niet altijd even duidelijk - had voor zichzelf vastgesteld dat niets anders haar meer kon bevredigen dan zekerheid, de zekerheid van het huwelijk. En dat betekende dat ze u moest dwingen uw vrouw te verlaten, iets waar u duidelijk geen zin in had. Om te beginnen is lady Lionnel een uitzonderlijk jaloerse vrouw, die haar echtgenoot van vele jaren niet zonder strijd zal opgeven. En, vooral op dit moment, had u heel wat te vrezen van een schandaal, nu er een belangrijke nieuwe functie voor u in het verschiet lag.

Nee, sir Richard, het was een moeilijke taak om u tot een scheiding te bewegen. Dat wist Chloe. En toen het lot haar een onverwachte kaart in handen speelde in de vorm van zwangerschap, beging ze de fout te denken dat het een troefkaart was. Ze dacht dat ze u tot een huwelijk kon overhalen door het kind te gebruiken. Terwijl in werkelijkheid de kaart geen troefkaart was, maar een duivelse joker - want niet alleen was het kind niet van u, zoals ze zelf heel goed wist, maar het kon ook onmogelijk van u zijn -‘

Jemima zag Adams geschrokken gezicht en begreep dat hij niet

had geweten dat Chloe zwanger was. Hij zag bleek.

‘Ze was een leugenaarster,’ zei Lionnel nogal grof. ‘En - nou ja,

dat is genoeg. Ik hield nog steeds van haar.’

‘Ja, u hield van haar. U hield genoeg van haar om die fatale

zaterdag spoorslags naar Adelaide Square te komen. U kwam

hier om haar te waarschuwen voor uw vrouw, hè, sir Richard?’

‘Ontken het niet, ik heb je gezien, schoft van een moordenaar die

je bent!’

Even leek het of Kevin John, die haar in de rede viel, op Lionnel af zou springen. Maar Jemima ging onverbiddelijk verder. ‘U was bang dat lady Lionnel, die uit Sussex naar “Little Athens” was gekomen om u ter verantwoording te roepen, naar Adelaide Square zou gaan en Chloe zou vinden. Dus kwam u haastig hiernaar toe, onder het voorwendsel dat u een taxi ging zoeken, het is niet ver, en u had een alibi; het is altijd moeilijk om een taxi te krijgen in Tottenham Court Road, vooral op zaterdag.’ ‘Slim van u om dat uit te werken, juffrouw Shore. Stavros, neem ik aan. Ik had een vrouw van uw intelligentie nooit mee moeten nemen naar hetzelfde restaurant. Weet de politie het?’ ‘Nog niet.’

‘Maar ik zal het ze vertellen,’ kwam Kevin John strijdlustig tussenbeide.

‘Integendeel,’ viel Jemima hem in de rede. ‘Ook aan het eind van deze bijeenkomst zul je niets vertellen. Helemaal niets. Want zie je, sir Richard Lionnel heeft Chloe Fontaine niet vermoord. Zullen we zeggen dat hij niet genoeg van haar hield om haar te vermoorden?’

Even was het stil, terwijl Jemima de ader in Kevin Johns slaap zag kloppen.

‘Want toen hij bij Adelaide Square 73 was aangekomen, keerde hij weer om,’ ging ze verder. ‘Ja, Kevin John, hij keerde om, want hij had iemand gezien die hij kende; je eigen woorden tegen me gisterenavond - of was het vanmorgen? Toen u hiernaar toe kwam, sir Richard, om haar te waarschuwen voor uw vrouw, nadat u haar eerst had gebeld en geen antwoord kreeg (u vertelde de waarheid over dat telefoontje aan de politie, al was het niet de hele waarheid), zag u iemand die u kende, iemand die gevaarlijk voor u was, voor het gebouw. U keerde om. U holde terug naar “Little Athens” en pikte onderweg een taxi op. Chloe werd niet gewaarschuwd en lady Lionnel, ondanks al haar dreigementen

voldaan over de scène die ze had gemaakt, keerde terug naar Sussex. Nee, sir Richard, u was niet degené die terugkwam.’ ‘Waar. Volkomen waar.’ Sir Richard stak de smetteloze, witte manchetten uit zijn tweed mouwen en inspecteerde ze ernstig, alsof hij daar tegen sprak in plaats van tegen Jemima Shore. ‘ Wie heeft die schoft dan gezien?’ informeerde Kevin John nijdig. ‘Wie bedoelt-ie? Mij soms?’

‘Nee, niet jou, Kevin John. Jij hebt Chloe Fontaine niet vermoord: iets dat je steeds weer herhaald hebt - tegen de politie, tegen mij, tegen wie het maar horen wilde, en het is waar. Misschien hield je uiteindelijk toch niet genoeg van haar, was je begeerte niet groot genoeg om tot het uiterste te gaan. Je kon een nieuw en gelukkig leven leiden in Devon - Cornwall? sorry - met een ander, jong meisje, dat Chloe “onderworpen” noemde, en in Londen uitgaan en haar opzoeken, de eeuwig ongrijpbare Chloe, die haar eigen weg ging, de niet onderworpen Chloe. Maar als alles voorbij was, als je een paar klappen had uitgedeeld en meer dan een paar borrels achter je kiezen had, was je bereid terug te gaan naar Cornwall, nietwaar, naar de armen van die ander, en haar te vergeten. Kortom, toen ze haar laatste ultimatum stelde - op die fatale zaterdag -‘

‘ “Verdwijn uit mijn leven, dronken dweil!” Dat zei ze. En ze had nog nooit zo’n goeie minnaar gehad als ik, dat wist ze.’ Kevin John klonk tegelijk kinderlijk en verontwaardigd. ‘En nu: dronken dweil, dat was alles wat ik voor haar betekende. Dat heet dankbaarheid! Zo zijn vrouwen! Ik naaide haar de hele nacht en tenslotte - dronken dweil.’

Zijn stem veranderde. ‘Bovendien was ze ervandoor gegaan met mijn beste schilderij, het beste schilderij dat ik verdomme ooit heb gemaakt.’

‘En je ging weg. De politie geloofde het niet. Maar ik wel. Je ging weg. Nee, Kevin John, je hield niet genoeg van haar om haar te vermoorden.’

Isabelle Mancini stond op, of ze op het punt stond een aria ten beste te geven; ze plooide haar wijde, grijze gewaad en klemde haar fijne, maar sterke handen ineen. Zilveren armbanden, losser, zwaarder dan de strakke gouden slangen van Laura Barrymore, gleden rammelend langs haar armen en kwamen langzamerhand tot rust als hoepels over een paaltje op de kermis. ‘Dit ies absurr-rd, chérie.’ Haar stem klonk hysterisch en er

stonden tranen in haar ogen. Adam stond snel op en voorkwam een uitbarsting.

‘Voor het geval je eraan mocht twijfelen,’ zei hij, zijn woorden zorgvuldig kiezend, heel anders dan zijn gebruikelijke, zorgeloze, rijk versierde taaltje. ‘Ik hield van haar - een beetje. Ik vind het erg gemakkelijk een beetje van mensen te houden. Ik hou ook een beetje van jou, Jemima Shore. Maar meer dan dat ligt op het ogenblik buiten mijn vermogen.’ Hij sprak of hij zichzelf als een medicament had afgewogen en tot de ontdekking kwam dat het doosje niet groot genoeg ervoor was. ‘In theorie betreur ik haar dood en de dood van haar ongeboren kind, zoals ik de afbraak betreur van de gebouwen die sir Richard Lionnel heeft vermoord. Of het kind al dan niet van mij was, doet er niet toe, het was een leven. In de praktijk valt het me een stuk gemakkelijker om over de gebouwen te spreken. Daaruit kun je concluderen, Pallas Athena, dat ik Chloe Fontaine niet heb vermoord.’ ‘Dat weet ik, Adam.’ Jemima vond het niet nodig eraan toe te voegen dat ze ook de juiste aard van zijn alibi kende, in zekere zin zelf een getuige daarvan was. ‘Nee, stil, Kevin John, laat me verdergaan.’ Ze wendde zich tot Isabelle, die haar tranen nu de vrije loop liet.

‘De vierde die van Chloe hield was jij, Isabelle. Ja, je hield van haar. Ik vermoed dat je diep in je hart nog steeds van haar houdt, ondanks haar ontrouw, haar verraad, omdat ze jouw brieven gebruikte voor haar roman, dreigde die te publiceren in de anthologie die ze voor Valentine Brighton zou samenstellen. Omdat jij, met al je gepraat over ontrouw, de trouw zelve bent - ik geloof dat je haar jouw warme hart hebt geschonken en het nooit meer terug hebt gevraagd.

Want jij, Isabelle, hebt me op het spoor gebracht van de moordenaar van Chloe Fontaine. Die dag in “Little Athens”, toen we het hadden over Chloe’s behoefte aan geweld, zelfs van degenen van wie ze hield. Je zei iets - herinner je je nog? De vijfde man die van haar hield, maar haar dat geweld niet kon geven? Als hij haar dat had kunnen geven - dat geweld dat ze nodig had, zei je, “zou Chloe’s leven heel anders zijn verlopen.” Isabelle, herinner je je dat nog? Je had gelijk. Want die man, die minnaar, die tot het uiterste werd getart, bracht uiteindelijk dat geweld op. En daarmee doodde hij haar.’

‘Valentine,’ zei Isabelle, met zachte gedroefde stem. ‘Valentine Brighton. Arme jongen.’ ___

Negentien ‘Zeg me wie ik moet vermoorden’ ‘Ja, Valentine Brighton. Valentine: de minnaar in de tuin.’ Er heerste een merkwaardige, berustende kalmte in de kamer. Jemima en sir Richard moesten Kevin John in bedwang houden die met gebalde vuisten uit zijn stoel was gesprongen. Zijn hele houding drukte uit wat hij nauwelijks onder woorden hoefde te brengen: ‘Zeg me wie ik moet vermoorden.’

Toen het tot hem doordrong dat Chloe’s moordenaar onbereikbaar was voor zijn wraak was hij ten prooi aan een machteloze woede. Het duurde even voor de herrie bedaard was. ‘Ik zei je al dat dit een liefdesverhaal was. Een onbeantwoorde liefde, een misbruikte liefde. Valentine Brighton, geremd, onderdrukt, het enige kind van een dominerende moeder, vaderloos vanaf zijn prille jeugd; met een heel zwakke seksuele potentie -een belangrijk feit - was van begin af aan in de ban van Chloe Fontaine. Jij zag de waarheid, Isabelle, met jouw kennis van de liefde.

Al die kleine achteloze, zogenaamd snobistische grapjes, waarvan we ons allemaal afvroegen of ze soms echt gemeend waren, of hij in zijn hart niet een veel grotere snob was dan hij wilde toegeven: “Mammie zou het niet prettig vinden; Chloe zou niet geaccepteerd worden door de buren” enzovoort - een persiflage om zijn ware gevoelens te verbergen, die des te heftiger waren omdat hij er geen uitdrukking aan kon geven - fysiek bedoel ik. Intussen stelt hij zich tevreden met zijn dubbele rol van vertrouwensman en uitgever: de vertrouweling van Chloe die met half Londen naar bed gaat, zo lijkt het hem tenminste, de buitenstaander, de waarnemer. Maar toch, in zekere zin bezit hij haar, nietwaar? Hij is de enige bijvoorbeeld die de waarheid weet over haar verhouding met u, sir Richard, omdat hij zo veilig is, of liever gezegd, Chloe denkt dat hij zo veilig is, wat weer iets heel anders is.

Chloe observeren, want dat was het, werd een obsessie voor hem. En toen een manie. Want Chloe, dank zij de welwillendheid van sir Richard Lionnel en Lionnel Estates, kwam in Bloomsbury wonen, op het plein naast zijn kantoor, het plein waar hij zijn eigen kleine, Londense flatje had. En dit plein, Adelaide Square, heeft een tuin, een verlaten tuin met dik struikgewas, waarvan alleen de bewoners de sleutel hebben.

‘Chloe’s verhuizing naar Bloomsbury blaast Valentines hartstocht nieuw leven in. Het betekent de dood voor Chloe. Om te beginnen kan Valentine zoveel meer zien van haar doen en laten. De ingang van Adelaide Square 73 bijvoorbeeld is gemakkelijk te zien vanuit de tuin. Ik weet het, ik heb er zelf gezeten -vandaaruit zag ik jou, Adam, op de middag van de moord… Het observeren van Chloe was waarschijnlijk moeilijk te weerstaan voor een eenzame man op een warme zomeravond. Ik denk dat hij zichzelf altijd weer beloofde dat het de laatste keer zou zijn. We zijn immers allemaal altijd van plan onze geheime destructieve pleziertjes een volgende keer te weerstaan?’ Jemima dacht aan haar eigen vroegere liefdes, getrouwde mannen, telefoonnummers die je draaide zonder hoop en die zoals te voorspellen was, werden beantwoord door de vrouw; huizen met verlichte ramen en andere ramen, die nog obsederender onverlicht waren, waar ze ‘s avonds vanuit een taxi hopeloos naar staarde… Jemima ging verder, concentreerde met moeite haar gedachten weer op het heden: ‘Maar Chloe had ook het recht gebruik te maken van die tuin. Een recht waarvan ze geen gebruik maakte -ze had het elders te druk, zoals een cynicus zou zeggen. Tot Chloe op een mooie dag, of liever gezegd avond, de sleutels vergat van nummer 73… We zullen nooit de omstandigheden weten waaronder zij ze vergat, maar in ieder geval klom ze in de tuin (de sleutel van de tuin zat aan de ring met de sleutels van de flat). Ze was van plan buiten te gaan slapen, het was zomer en het was behoorlijk warm. Maar de gedachte dringt zich onwillekeurig op dat ze haar eigen noodlot zocht. Misschien was haar verhaal later aan mij niet waar; misschien was ze haar sleutels helemaal niet vergeten - Chloe was in dat opzicht het tegenovergestelde van slordig; misschien zag ze na een saaie avond, dat Valentine zich daar schuilhield en kon ze de verleiding niet weerstaan: het is niet belangrijk - en, ik herhaal, we zullen het nooit weten. Ze zijn nu allebei dood.

Wat wel belangrijk is, is het feit dat die nacht, die mooie, wilde zomernacht, Valentine blijkbaar inspireerde tot iets nieuws; een lang gekoesterde angst verdween, een remming werd overwonnen, het vuur dat zo lang had liggen smeulen, ontbrandde. En Valentine - de minnaar, de minnaiar met de sleutel, werd de minnaar in de tuin.

Ze hadden wat Chloe later “een toevallige ontmoeting” noemde -een verrassende, van korte duur, omdat ze toen al vastbesloten

was met u te trouwen, sir Richard. Het was ook een vleselijke ontmoeting. Een heel korte. Die korte duur ervan moet Valentine op zichzelf al genoeg verdriet hebben gedaan, maar het ergste van alles was dat Chloe voortging met hem, haar minnaar van althans één hartstochtelijke nacht, al haar plannen te vertellen met betrekking tot Richard Lionnel.

Op dat punt nam Valentines observatie van Chloe een wanhopige wending. Eerst ontdekte hij een weg naar deze flat via de brandtrap aan de achterkant van het gebouw. Alweer, was die ontdekking eigen keus of toeval? Hij zei dat het toeval was. Maar het is niet belangrijk. Belangrijk is dat hij ook een losse steen vond in de achtermuur, of los genoeg, sir Richard, met alle respect voor Lionnel Estates, om hem eruit te kunnen wrikken. Dat deed hij. Hij zocht verder, en stootte op een schilderij. Of liever de achterkant van een schilderij waarvan hij de voorkant goed kende. Het schilderij heette “Uitbarsting in Rood”.’ Kevin John kreunde zachtjes.

‘Het hing in haar slaapkamer. Hij had het vaak gezien, zoals wij het nu zien.’ Jemima stond op en liep kalm naar de deuren van de slaapkamer. Ze opende ze kalm en overwogen. Het schilderij staarde op hen neer, het geweld van het doek werd nog schokkender door het feit dat de slaapkamer zelf nu leeg was - schoon, wit, maagdelijk - op het witte bed na.

Isabelle huiverde. Ze zei iets dat klonk als: ‘Weer-rrzinwekkend’. Ze kon Valentines gedrag bedoelen.

Jemima ging verder: ‘Valentine sneed een gaatje in dit schilderij. Om het grof uit te drukken, een kijkgat.’ Ze keek niet of Kevirp John of Richard Lionnel soms ineenkrompen. ‘En dus kreeg het observeren van Chloe een andere dimensie. Wist ze het? In dit geval lijkt het me niet waarschijnlijk, maar alweer, we zullen het nooit weten.

Ik zal verdere speculaties overslaan en het hebben over de bewuste zaterdag, de fatale zaterdag van haar dood. Verscheidene dingen gebeurden op en rond die dag, die tot haar moord leidden. Ik zal proberen ze in de juiste volgorde te vertellen, zodat jullie, net als ik, de tragische voortgang kunnen begrijpen. Vrijdagavond installeerde Chloe mij in de flat om op het huis en de poes te passen tijdens haar afwezigheid; voornamelijk omdat Lionnel bang was dat de media lucht zouden krijgen van zijn verhouding met Chloe, en zij het briljante idee had dat ik, omdat ik zelf voor

de media werk, ze kon afhouden. Ik was zelf natuurlijk niet op de hoogte van de ware aard van haar vakantie. Toen vertrok Chloe om het weekend - alleen het weekend - op de eerste verdieping door te brengen, terwijl u, sir Richard, naar uw vergadering in Downing Street ging.

Intussen kreeg ik twee telefoontjes, of liever gezegd twee soorten telefoontjes: de eerste waren van Chloe’s ouders, die haar in Folkestone verwachtten en niet de brief hadden ontvangen waarin ze het bezoek afzegde. De tweede kwamen van Valentine. Ik geloof dat dat geobsedeerde telefoontjes waren die niet noodzakelijkerwijs tegen Chloe waren gericht, of tegen mij; ze waren een uiting van de waanzin die hem begon in te kapselen. Want, zie je, Valentine had wraak genomen en lady Lionnel in Sussex een tip gegeven over de vakantie van haar man met de knappe schrijfster. Ik twijfel er geen moment aan dat dat met opzet gebeurde. Waarop lady Lionnel erop stond naar Londen te komen om haar echtgenoot ter verantwoording te roepen. En Valentine was ook in Londen. Hij was hier, niet om Chloe te waarschuwen, zoals hij mij vertelde, maar om zich te verkneuteren. U, sir Richard, probeerde haar te waarschuwen. Maar Valentine, de waarnemer, wilde observeren hoe zijn lieveling, zijn beminde, de kous op de kop kreeg van de vrouw die hij met opzet op haar had afgestuurd.

Dat is het moment, waarop geheel onafhankelijk, Chloe op het idee komt haar ouders in te schakelen. Als de vrouw een scène kan maken, kan de maîtresse dat ook. Ze heeft alles op deze vakantie gezet, maar tot dusver toont sir Richard nog geen neiging in het aas te happen - hij beroept zich op zijn berucht jaloerse vrouw. Maar Chloe weet dat haar stiefvader, al is hij achter in de zeventig, nog resoluut genoeg is, om zich krachtig uit te drukken op het punt van zwangerschap en huwelijk met een der machtigste mensen in het land - u, sir Richard. Ze was van plan geweest u in het buitenland te vertellen over haar zwangerschap, maar dit leek haar nu een betere manier om het te doen, het zou moeilijker voor u zijn om terug te krabbelen, het was een gok, maar Chloe was in haar persoonlijke leven een gokster.’

Sir Richard reageerde niet, trok alleen aan zijn zwarte sigaret. Tegen het licht was zijn uitdrukking niet te doorgronden. Jemima ging snel verder: ‘Chloe schreef haar ouders dat ze op bezoek wilde komen, om hun het nieuws persoonlijk te vertellen. Maar

sir Richards vergaderingen in het weekend brengen daar verandering in. Ze stelt haar reis naar Folkestone uit. Dan belt ze haar ouders om hen uit te nodigen in plaats daarvan naar Londen te komen, en ontdekt dat haar tweede brief, waarin ze schrijft dat ze komt, pas die ochtend is gearriveerd. Ze heeft zo lang niet aan hen gedacht, niet geschreven, geen bezoek gebracht, hen niet nodig gehad, zou je kunnen zeggen - dat de gewoonlijk zo zorgvuldige Chloe niet gelet heeft op het gewijzigde postadres. Ze zijn zo ongerust dat ze mij al hebben gebeld om te informeren. Maar het dramatische nieuws dat Chloe zwanger is doet al het andere in het niet verzinken. Haar moeder is te zwak, maar haar stiefvader belooft zaterdagmiddag te komen.’ Isabelle slaakte een kreet.

‘Mais c ‘est incroyable,’ riep ze uit. ‘Ze ‘aatte baby’s. “Boeken geen baby’s,” ‘oe vaak’ ‘eb iek haar dat niet ‘oren zeggen?’ ‘Niet deze baby, Isabelle, want ze dacht dat het kind haar plannen zou kunnen verwezenlijken. Maar nu komt er een kink in de kabel. Een waar ze niet vanaf weet - jij, Kevin John, jij die als een uitbarstende vulkaan terug bent in haar leven - alleen weet ze dat nog niet.

Kevin John ging zonder dat Chloe het wist, ‘s morgens vroeg naar de flat, waar hij mij vond. We zullen het daar verder niet over hebben. Hij kwam tussen de middag terug. Dat was de fatale terugkomst, want daarvan was Valentine onverwacht getuige. Ja, Kevin John, hij zag jou. Door het gat in het schilderij. Het gat dat hij had gemaakt om Chloe te bespieden.’ De toespeling op zijn schilderij drong eindelijk tot Kevin Johns bewustzijn door. Hij balde zijn vuisten en richtte zijn blauwe ogen op haar. Toen kwam er een stroom scheldwoorden uit zijn mond tegen wijlen lord Brighton, die sir Richard onbewogen liet, Adam deed geeuwen en Isabelle een afkeurend gemompel ontlokte. ‘Jij, Kevin John,’ ging Jemima verder, ‘een en al seksualiteit, geweld, alles wat hij nooit kon zijn, alles wat hij in vol vertrouwen meende dat het uit Chloe’s leven was verdwenen. Sir Richard -geborgenheid-dat kon hij begrijpen. Maar jouw soort teugelloze seksualiteit, nooit. Er knapte iets in hem toen hij jou daar zag, het maakte hem waanzinnig. Jij was degene die terugkwam, Kevin John, precies zoals de politie geloofde, behalve dat je haar niet vermoordde. Je voelde je hier zo thuis, dat dacht hij tenminste, met dat scheermes in je hand. Dus ze had gelogen, ze had al die

tijd gelogen, het enige dat ze nooit tegen hem deed, dat ze hem had bezworen dat ze nooit deed. “Ik vertel Valentine altijd de waarheid, daar kan hij geen weerstand aan bieden -” haar eigen woorden tegen mij.

Het doet er niet toe dat Valentine Chloe verkeerd beoordeelde. Het is uw scheermes, sir Richard. Ze is niet teruggekomen bij jou, Kevin John. Verre van dat. Ze was er niet eens. Later als ze terugkomt, noemt ze je een dronken lor en gooit je het huis uit. Dat weet Valentine niet, want op dat moment gaat hij weg, terug naar de tuin, waar u, sir Richard, hem later ziet als hij het huis observeert. Ja, het was Valentine Brighton die u zag, sir Richard, uw buurman, de vriend van uw vrouw, degene die moeilijkheden maakte. U vlucht voor hem en zijn boosaardig roddelende moeder.

Valentine Brighton wacht in de tuin tot hij jou, Kevin John, ziet weggaan. Je zei zojuist iets tegen me, Kevin John, waaruit ik afleidde dat jij hem ook had gezien. Maar jij dacht dat hij onschuldig was. “Dat is onmogelijk” zei je tegen me ‘Verrekt onschuldig, hè?’ barstte Kevin John uit. ‘Als ik niet zo’n -‘ er volgden nog meer scheldwoorden, die zowel op hemzelf als op Valentine Brighton betrekking hadden, ‘-was geweest, zou ik hebben gezien wat hij van plan was. Ja, ik zag hem in de tuin, verscholen in de struiken, hij was het type ervoor, hè? Niet eens een nicht, gewoon impotent. Onmogelijk, ja, ik dacht, verrek nog aan toe, ik dacht dat het onmogelijk was dat hij iemands minnaar zou zijn, laat staan erop los zou neuken in het hartje van Londen -‘

‘Dan kan Valentine het niet langer verdragen,’ ging Jemima verder, voorzichtigheidshalve een eind makend aan de tirade. ‘Hij holt de trap op. De deur van de flat staat nog open. Chloe is verbaasd. Ze is gekleed in haar witte onderrok. Waarom? Het antwoord is simpel, al heeft het lang geduurd voor ik het door had. Net als jij, Kevin John, net als Valentine zelf, dacht ik dat ze een afspraak had in haar flat met een man. De politie dacht natuurlijk aan een avontuurtje met jou, Kevin John. Of althans het voorspel daartoe.

Toen drong het plotseling tot me door. Wanneer trekt een vrouw haar kleren uit en houdt ze haar onderrok aan? Midden op de dag. De reden ligt voor de hand. Niet om een minnaar te ontvangen, maar om zich te verkleden! Ze was immers in haar eigen flat? Ze

wist dat ik uit was. Ze was gewoon naar de flat gegaan om andere kleren aan te trekken. En waarom? Om haar stiefvader in passende kleding te ontvangen, zich voor te bereiden op de confrontatie. Jullie weten allemaal hoe precies Chloe in die dingen was - de juiste kleren voor een bepaalde gelegenheid. Beneden had ze alleen haar vakantiekleren. Ze was niet in haar onderrok de trap opgelopen. Ze kwam hier, trok haar jurk uit naast de kast in de zitkamer waar ze haar Londense kleren had opgeborgen om plaats te maken voor de mijne in de slaapkamer. Op dat moment, voordat ze de kans krijgt een jurk uit te zoeken, ontsnapt de kat, en ze holt erachter aan, helemaal naar het souterrain, zoals ze jou heeft verteld, Kevin John. Daardoor loopt ze jou mis. Jij gaat naar haar slaapkamer. Ze komt terug, wil een andere jurk aantrekken, en jij, Kevin John betrapt haar. Chloe heeft de jurk die ze heeft uitgetrokken al in de kast gehangen. Maar de kast, die ze de vorige avond op slot had gedaan, waar ik bij was, staat nog open.

Als jij weg bent komt Valentine binnengestormd. We zullen nooit weten wat er toen precies gebeurd is, want ze zijn allebei dood. Misschien plaagde ze hem, daagde ze hem uit, flirtte ze een beetje met hem op haar provocerende manier, zonder te beseffen hoe ernstig de situatie was, dat hij krankzinnig was. Ik denk dat ze hem waarschijnlijk heeft getart met haar zwangerschap: baby’s, zoals ze me eens heeft verteld, boezemden hem afkeer in. Hij wilde haar, Chloe.

En toen vermoordde hij haar, hij doodde haar met een van jouw lange, scherpe messen, Isabelle. Isabelle gaf een kreet en de tranen rolden weer over haar wangen. ‘De messen die jij haar gaf voordat ze jouw vriendschap in stukken sneed.’ ‘Wrede, arme, kleine Chloe,’ fluisterde Isabelle. ‘Ze was op slag dood: hij was sterk, deskundig, een sportsman, grootgebracht op het land, zelfs al had hij het buitenleven afgezworen. De andere messteken waren voor hartstocht en liefde, en pijn en frustratie, en misschien voor alle andere mensen die ze had liefgehad en bedrogen.

Hij liet haar dood achter in de slaapkamer, dus we weten dat ze hem daar zelf naar toe moet hebben gebracht, dat ze er vrijwillig heen is gegaan. Maar het lag niet in zijn bedoeling te worden ontdekt. Nee, nu nam het koele, objectieve, sluwe deel van zijn geest het over. Geen schandaal voor Valentine Brighton - vooral

geen schandaal dat het hart van zijn moeder zou breken. Die laatste woorden van hem in de leeszaal tegen mij - “Arme Mammie, hoe zal zij het kunnen verdragen?” - maar daarmee bedoelde hij niet zijn voyeurisme, maar het afschuwelijke feit dat haar enige zoon een moordenaar was. Dus weg vingerafdrukken, weg bewijzen, en zelfs als jij, Kevin John, wordt gearresteerd, voelt hij geen gewetenswroeging, geen verlangen je te beschermen tegen de consequenties van zijn eigen daad. Want hij laat mij met opzet weer naar de leeszaal komen om me te vertellen dat hij jou omstreeks de tijd van haar dood heeft gezien. Maar ik loop op het verhaal vooruit. Nadat hij haar heeft gedood, verdwijnt zijn waanzin. Hij moet een alibi hebben, en snel. Dus gaat hij naar de British Library, waar hij weet dat hij mij zal vinden. Hij heeft geluk, ziet me op straat lopen als ik uit de Pizza Perfecta kom, en volgt me. Het is dan gemakkelijk te gaan zitten, de plaats naast hem vrij te maken (ondanks het feit dat die officieel bezet is) en erop te vertrouwen dat ik hem zal vinden - zogenaamd slapend. Hij praat over lady Lionnel, zegt dat hij Chloe wilde waarschuwen. Hij ziet er verschrikkelijk uit, doodsbleek. Geen wonder, hij had juist de enige mens gedood - behalve zijn moeder - voor wie hij iets voelde, en hij wist dat hij mij terugstuurde om haar verminkte lichaam te vinden.’

‘Dus die schoft liet me erin tuinen!’ schreeuwde Kevin John, zwaaiend met een fles die bijna leeg was. ‘Hij zou tegen mij getuigd hebben. En al die tijd wist hij dat niet ik haar had vermoord, maar hijzelf, verdomme!’ Verbijstering en woede klonken in zijn stem, alsof hij zo’n duivelse, rechtstreeks tegen hemzelf gerichte gemeenheid moeilijk kon begrijpen. Waarom doen alsof, dacht Jemima. ‘Ja, Valentine haatte jou,’ zei ze tegen hem. ‘Hij was ook krankzinnig waar het jou betrof. Hij hield van haar, maar hij haatte jou. Later was jij het die hij wilde doden, uitroeien, straffen, zoals hij haar al had gestraft.’ ‘Mag ik vragen hoe u dat allemaal wilt bewijzen?’ vroeg sir Richard koel. Van hen allen was hij de meest beheerste. Adam zag er nog wit, geschokt uit, en als gevolg daarvan nog jonger dan anders. Maar sir Richard bestudeerde weer zijn fraaie manchetten met de agaten manchetknopen. ‘Die politieman van u, inspecteur Portsmouth, is het niet? Zal hij erg onder de indruk zijn van uw analyse? Wat voor bewijs hebt u eigenlijk? De man is dood. Ik heb hem inderdaad gezien in de tuin - dat is waar - maar dat is

geen bewijs dat hij op het punt stond een afgrijselijke misdaad te begaan!’

‘De politie moet haar wel geloven: zij is Jemima Shore, Speurder!’ Kevin John zette de fles aan zijn mond en dronk hem leeg. Toen kwam hij overeind en sprong op Lionnel af. De laatste deed kalm een stap achteruit, het balkon op, om zijn aanval te vermijden. Kevin John pakte hem bij zijn tweed revers. ‘Jij overspelige, fascistische drol. Ze moeten haar geloven. Ik ben onschuldig, onschuldig, dringt dat niet tot je botte hersens door?’ Lionnel plukte, nog steeds zelfverzekerd Kevin Johns vingers van zijn jasje en deed nog een stap achteruit. Hij deed het vinnig, maar niet gewelddadig: Jemima moest denken aan zijn behandeling van Tiger die zaterdagavond - ‘katten moeten hun plaats weten.’ Schilders ook blijkbaar.

‘Hij is niet schuldig. Dat is duidelijk,’ zei Isabelle verwijtend, alsof sir Richard op een of andere manier had gesuggereerd dat hij wel was.

‘Ik geloof je. Het klinkt logisch. Maar ik hoop dat je het kunt bewijzen, want - anders, nou ja - een dooie. Een dode lord. Een dode lord, met, naar ik begrijp, een levende moeder. Zal de prinsemarij daar intrappen? Ik betwijfel het.’ Adam sprak, niet erg luid, maar luid genoeg dat Jemima het kon horen. ‘Maar jij zag hem daar - in de tuin.’ Kevin John, zwaaiend met de nu lege fles, bedreigde Lionnel nog steeds op het balkon, schreeuwde naar hem. Zijn gezicht was paars aangelopen, zijn stem bulderde; hij leek alle beheersing verloren te hebben. ‘Zeg tegen de politie datje hem zag.’

‘Moet ik dat?’ Sir Richard, die nog een stap opzij deed, leek zich van de hele zaak niets aan te trekken. ‘Daarover zal ik met mijn advocaten moeten praten. Natuurlijk zal ik meewerken als en wanneer dat noodzakelijk mocht zijn, maar verder zie ik niet in waarom het nodig is dat ik verder in deze smerige aangelegenheid word gemengd.’

Hij zweeg even. ‘Bovendien ben ik er helemaal niet zeker van dat je niet schuldig bent - vergeef me, juffrouw Shore, maar ik heb die arme Valentine Brighton goed gekend en Hope Brighton is een van Francesca’s beste vriendinnen. We zijn buren buiten, u weet wat dat betekent, je leert de mensen buiten werkelijk goed kennen heel wat anders dan die emotionele steedse verhoudingen.’ Weer een pauze. Sir Richard stond niet langer met zijn rug naar

het licht, zodat ze de uitdrukking op zijn gezicht kon zien. Jemima zou zich altijd herinneren dat er iets spottends, kwaadaardigs, wreeds in die uitdrukking had gelegen, als was hij de koelbloedige matador en Kevin John de razende, hulpeloze stier. Voor het eerst zag ze de meedogenloze magnaat die de mooie huizen van Adelaide Square had afgebroken en uit winstoogmerk het moderne monster had gebouwd dat Chloe’s graf was geworden, en dat heel goed het graf van Lionnels eigen reputatie kon worden als hij zich liet gaan.

‘Charmante kerel, die Brighton, echt iemand uit onze kringen,’ ging hij verder. ‘Deed geen vlieg kwaad, had een hekel aan schieten, aan alle bloedige sporten. Francesca, die er zelf net zo over denkt, had altijd uitvoerige gesprekken met hem daarover. En Chloe zelf, zij lachte altijd om hem. Mijn tamme kater, mijn andere kat, noemde ze hem. Terwijl onze vriend hier -‘ ‘Bedoel je mij soms?’ bulderde Kevin John. ‘Ja, beste kerel, inderdaad, ik bedoel jou. Een echte bruut, hè, met je grote vuisten en spieren en je scheldwoorden, echt het type van een moordenaar zou ik hebben gezegd. Dacht je heus dat ze dat prettig vond, alleen omdat jij een soort dekhengst bent? Ze verafschuwde het. Ze verafschuwde de herinnering aan al je weerzinwekkende gewelddadigheid, het slaan, om maar niets te zeggen van je eindeloze opschepperij over seks, ze vertelde het me -‘ De heftigheid waarmee sir Richard Lionnel sprak, was zo onverwacht, week zo af van zijn gebruikelijke kalmte en beheerste spraak dat Jemima te verbaasd was om te reageren, terwijl sir Richard met toenemend venijn in zijn stem verder ging: ‘Het zou me niets verbazen als je haar toch had vermoord, dat arme kind; in ieder geval is het duidelijk dat ze niet zou zijn gestorven, dat we geen van allen in deze weerzinwekkende situatie terecht zouden zijn gekomen, als jij niet zo nodig terug moest komen, walgelijke, dronken pummel - hou je handen thuis -‘ Isabelle gaf een luide gil, maar bleef handenwringend en onbeweeglijk in de zitkamer staan. Adam wipte lenig omhoog en sprong naar voren, maar bereikte het balkon pas toen het al te laat was. Jemima stortte zich naar voren. Ook zij kwam te laat. Want Kevin John smeet bij sir Richards laatste woorden eerst de fles over het balkon, waarvan de klap nauwelijks hoorbaar was boven het daarop volgende tumult, en vloog toen op de magnaat af.

‘Het type van een moordenaar, hè? Dat zullen we eens zien.’ De rest van zijn woorden ging verloren, al had Isabelle er later op willen zweren dat hij iets gezegd had als: ‘Ik heb haar niet vermoord, maar ik vermoord jou.’ Jemima was daar minder zeker van.

Tenslotte was het enige dat ze zeker wisten, dat sir Richard, die nergens op verdacht was en bij het betonnen muurtje van het balkon stond - dat muurtje dat net iets te laag was om veilig te zijn, door een schreeuwende Kevin John achteruit werd geduwd, en er overheen. En plotseling was Lionnel er niet meer. Kevin John stond op het balkon. Hijgend, zijn grote vuisten langs zijn zij hangend. Maar sir Richard Lionnel was verdwenen. Een vreemd geluid klonk hun in de oren toen hij viel, niet zozeer een schreeuw dan wel een enorme zucht of een kreet, misschien alleen het geluid van zijn lichaam dat door de lucht suisde. De plof van zijn lichaam op de grond ver onder hen werd bijna overstemd door het hysterische gegil van Isabelle Mancini. Desondanks wees de doffe smak erop dat daarbeneden iets zwaars aan zijn eind was gekomen.

Twintig Het laatste woord ‘Echt het type van een moordenaar’ was later het voldane commentaar van Pompey, toen Kevin John Athlone was beschuldigd van moord met voorbedachten rade op sir Richard Lionnel - en deze keer was er geen sprake van borgstorting. Zelfs Punch Fredericks stelde het niet voor. Met het oog daarop was Pompey werkelijk zeer beheerst in zijn commentaar op advocaten die geloofden in vrijlating-op-borgtocht-voor-iedereen, zelfs moordenaars, en de consequenties van hun ondoordachtheid.

‘Echt het type van een moordenaar. Ik zei het je toch!’ Het was een echo van de laatste - fataal tartende - woorden van de dode. ‘Maar hij heeft Chloe niet vermoord,’ antwoordde Jemima. ‘Dat heeft hij steeds ontkend.’ De beschuldiging tegen Kevin John van de moord op Chloe Fontaine was ingetrokken, een feit dat bijna onopgemerkt voorbij was gegaan, door de enorme publiciteit die de dood van sir1 Richard Lionnel, de Leeuw van Bloomsbury, omringde, die - zoals de pers zo bloemrijk schreef - van de top van zijn eigen beruchte gebouw was gesmeten. ‘Wat vind je van die overwinning van vrouwelijke intuïtie?’ voegde Jemima eraan toe.

‘O, hemel, een vrouw moet altijd het laatste woord hebben!’ Pompey schudde wijs het hoofd. ‘Dat hebben mijn gelukkige jaren met mevrouw Portsmouth me wel geleerd. En zeg vooral nooit iets denigrerends over haar intuïtie. Zullen we maar zeggen dat we allebei gelijk hadden?’

‘Jij hebt je moordenaar,’ merkte Jemima op. ‘Al is het niet precies voor de misdaad die je in onderzoek had.’ ‘Zeer juist. En ik moetje bekennen dat ik in de kleine uurtjes soms wel eens uit de grond van mijn hart wens dat deze bijzondere moord vooral niet gebeurd was. Met alle vragen en het gezeur van Downing Street, heel beleefd, hoor, daar niet van, en de secretaresse, of hoe ze zich noemt, van de overledene, een verschrikking én de zuster, tussen haakjes, van je vriend de kraker - ik weet me soms geen hemelse raad. Geef mij de douairière lady Brighton maar. Ze mag dan een verschrikking zijn, ze is ook een dame.’ Op het moment van Pompey’s gesprek met Jemima, leek het twijfelachtig of de moord op Chloe Fontaine ooit officieel zou worden opgelost. Dit was gedeeltelijk te danken aan de activiteit van Hope lady Brighton, die aan de ene kant met de verschrikkelijkste maatregelen dreigde als de naam van haar overleden zoon op grond van zulk pover bewijsmateriaal zwart werd gemaakt, en aan de andere kant als diepbedroefde moeder de meest hartverscheurende smeekbeden uitte. Het was ook te danken aan de intense afkeer van meneer Stover, mede sprekende uit naam van zijn vrouw, de naaste bloedverwante van de vermoorde Chloe Fontaine, tegen enige vorm van wraak. De houding van Valentine Brightons moeder, waarin wanhoop en autoriteit tegen elkaar opwogen, vond een weerklank in het hart van meneer Stover. Er was een laatste gesprek met Jemima Shore, waarin meneer Stover, die plotseling veel ouder en kleiner leek, meer verbijsterd klonk dan agressief. Pas toen de pers ter sprake kwam, waarop zijn volle haat nog steeds gericht was, drukte hij zich met zijn oude kracht en overtuiging uit. Hij was opgelucht dat er geen moord-proces zou komen rond het leven en de liefde van zijn stiefdochter.

‘Wat ze allemaal over Dollie geschreven hebben!’ riep hij uit tegen Jemima. ‘Zonder ook maar een ogenblik te denken aan haar moeder, haar moeder en mij.’ Zijn stem stokte. ‘Ondanks haar naamsverandering. Ze liet altijd heel duidelijk merken wie ze was,

als ze op de televisie kwam, en zo, de verwantschap, ze vertelde het aan de buren, en nu

‘In ieder geval worden haar boeken nu goed verkocht. Eindelijk. En ze willen een televisiefilm maken van Gevallen Kind. Dat zou ze fijn hebben gevonden,’ zei Jemima.

Het was een nuchtere opmerking, maar waar. Chloe’s voortijdige dood, onder afschuwelijke omstandigheden, had haar literaire faam opgevijzeld. Dr. Marigold Milton, wier morele enthousiasme in een goede zaak haar intellectuele minderen de schrik op het lijf joeg, wees in een groot artikel in Literature triomfantelijk op het feit dat zij altijd als een voorstandster was geweest van Chloe’s romans. Andere critici, met het eerlijke voornemen geen aandacht te schenken aan het schandaal waarmee haar naam was omgeven, maar die er ondanks alles niet helemaal omheen konden, beschouwden voor het eerst Chloe’s boeken als een geheel. Per slot was zowel haar leven als haar werk voorbij. Bij dat alles was de gretigheid van het publiek om meer bijzonderheden te horen over Chloe Fontaine geen handicap. Als, haar ingevroren lichaam eindelijk werd vrijgegeven voor de vergetelheid van het graf, zou haar werk goed verkocht worden. ‘En we hebben u leren kennen,’ zei meneer Stover vol overtuiging. ‘Haar moeder zei het vanmorgen nog voordat ik wegging. Het laatste wat ze zei was “We hebben Jemima Shore leren kennen, hè, pa?” Mijn vrouw wil dat schilderij aan u geven, en het niet aan de galerie terugverkopen, zoals ze hebben voorgesteld. “Laten we het liever aan juffrouw Shore geven,” zei ze. “Als herinnering aan Dollie.’”

‘Nee, nee,’ viel Jemima hem haastig in de rede. ‘De galerie heeft groot gelijk. U moet het verkopen.’ Ze voelde er niets voor ‘Uitbarsting in Rood’ een plaats in haar eigen leven te geven. ‘U komt ons toch opzoeken, hè?’ ging meneer Stover meedogenloos verder. ‘Als u deze kant opkomt. Dan kunnen we over vroeger praten - over Dollie - Chloe, bedoel ik.’ Het was een van de ontroerende dingen van meneer Stover dat hij de laatste tijd een dappere poging deed zijn stiefdochter bij haar pseudoniem te noemen. ‘U kunt ons vertellen wat er allemaal gebeurt in de wereld van de televisie en de boeken, nou ja, dat komt op hetzelfde neer, hè? Zij wist er alles van, Chloe, onze dochter.’ Meneer Stover ging verder: ‘En als u ooit een programma zou willen wijden aan Dollie, Chloe, dan hebt u ons toch ook nodig,

hè?’

ik kom u opzoeken,’ zei Jemima vriendelijk. Ze zei het met een enigszins bezwaard hart, want ze wist dat ze woord zou houden. Dollie Stover mocht haar ouders dan onbezocht hebben gelaten, zij, Jemima Shore, zou contact met hen houden. Ze had te veel plichtsgevoel en ze was te triest over Chloe’s dood om hen te kunnen verwaarlozen.

En intussen zou Tiger, de gouden leeuw van Bloomsbury, die was verhuisd naar Holland Park, de elegante, wilde, ondoorgrondelijke Tiger, de herinnering aan Chloe Fontaine levend houden.