Merisi en Minniti

De schilderende fotograaf en zijn hulpvaardige model

Er zijn weinig kunstenaars die zo tot de verbeelding spreken als Michelangelo Merisi (1571-1610). Onder die naam kennen weinigen hem nog. Hij is vooral bekend als Caravaggio, naar de plaats nabij Milaan waar zijn familie vandaan kwam en waar hij opgroeide. Als kleine jongen maakte hij kennis met de wreedheid van het leven, toen de pest veel van zijn familieleden fataal werd. Als puber maakte hij kennis met de schoonheid van de kunst, toen hij in Milaan in de leer ging bij de schilder Simone Peterzano. Vervolgens trok Michelangelo, die jongen uit Caravaggio, rond 1590 naar Rome. Daar werd hij beroemd en berucht. Beroemd vanwege zijn werk, berucht vanwege zijn levenswandel. Hij zette in zijn eentje de schilderkunst op zijn kop en maakte samen met zijn vrienden nachtelijk Rome onveilig.


De hand van Jezus (2009)

Caravaggio was een donkere man. Letterlijk. “Caravaggio’s stijl correspondeerde met zijn fysionomie en uiterlijke verschijning: hij had een donkere gelaatskleur en donkere ogen, en zijn wenkbrauwen en haar waren zwart. Die kleur werd als vanzelfsprekend weerspiegeld in zijn schilderijen.” Aldus kunstcriticus Giovanni Pietro Bellori, zo’n zestig jaar na de dood van Caravaggio. “Hij had een bizar karakter, een bleek gezicht. Zijn haar was dik en krullend. Hij had levendige, diepliggende ogen. Hij was de grootste onder de schilders, een mirakel van de kunst, een wonder van de natuur.” De opvatting van deze tijdgenoot over Caravaggio’s kwaliteiten werd echter niet door iedereen gedeeld, gezien het feit dat er nogal wat schilderijen van hem door opdrachtgevers werden geweigerd.

Caravaggio’s doeken riepen immers nogal wat weerstand op, vooral omdat hij zo realistisch schilderde. Dat was, volgens de gangbare opvattingen van die tijd, niet de bedoeling van de schilderkunst. Die diende de rauwe werkelijkheid te verfraaien, niet om die in zijn verpletterende naaktheid weer te geven. En toch deed Caravaggio dat – ook letterlijk.

Daarmee daagde hij zijn opdrachtgevers en het Romeinse publiek uit en dat werd in zijn tijd niet altijd op prijs gesteld. Maar hij verlegde de grenzen op een manier die nog steeds – of liever: sinds enkele decennia opnieuw – de zinnen prikkelt en inspireert. Ook die van moderne schrijvers als Andrea Camilleri.

“Als Caravaggio nu zou leven, zou hij zeer waarschijnlijk een topfotograaf zijn.” Dat denkt Jürgen Harten, die in 2006 in Düsseldorf een tentoonstelling over Caravaggio samenstelde. En Harten is niet de enige die de schilder als fotograaf ziet. Daar zijn goede redenen voor. Caravaggio koos in zijn schilderijen vaak voor een stilgezette beweging, een bevroren ogenblik. Veel van zijn Bijbelse voorstellingen zijn zo’n fotografisch moment. De Emmaüsgangers die schrikken als de hun onbekende man het brood zegent; de uit de dood opgewekte Lazarus die weer leven begint te voelen; een beul die op het punt staat de hals van Johannes de Doper door te snijden of de gespierde arbeiders die bezig zijn een graf voor de heilige Lucia te delven. Caravaggio zocht net als Henri Cartier-Bresson naar het ‘beslissende moment’; hij probeerde net als de beroemde Franse fotograaf ‘het leven te betrappen’. Het is dan ook niet zo gek dat Andrea Camilleri in deze roman met een camera obscura op de proppen komt.

Het zou best kunnen dat Caravaggio over een dergelijk optisch hulpmiddel beschikte. Meer schilders maakten daar gebruik van om modellen op doek te projecteren en ze vervolgens levensecht over te schilderen. Maar eigenlijk gaat het er niet zozeer om hoe hij te werk ging, maar wat hij vastlegde: de stilgezette beweging, een momentopname.

Wat Caravaggio ook tot een fotograaf avant la lettre maakt, is dat hij zijn licht laat schijnen over gewone mensen, die worden vastgelegd zoals ze op dat moment zijn. Dus met vieze voeten en gescheurde kleren, zoals de pelgrims in De madonna van Loreto. Of met rouwnagels, zoals bij de jongen die gebeten wordt door een hagedis. In zijn stillevens zoals op De zieke Bacchus of De jongen met de fruitmand, toont hij geen fris en vers fruit, maar vruchten die overrijp zijn, compleet met beurse plekken. Een slapend engeltje is bij hem geen wezen van bovennatuurlijke schoonheid. Het jongetje wordt realistisch weergegeven. Zozeer zelfs dat eeuwen later artsen meenden te kunnen zien dat deze Slapende cupido de ziekte van Still onder de leden had. Deze ziekte, een vorm van jeugdreuma, gaat gepaard met opgezwollen en ontstoken gewrichten en verzwakte spieren. Ook de gele huidskleur, de opgezwollen buik en de knobbel op de linkerpols zouden daarop duiden. Anderen denken dat het model een vorm van rachitis of Engelse ziekte had, veroorzaakt door een gebrek aan vitamine D. Dit zet meteen vraagtekens bij kunsthistorische theorieën die stelden dat Caravaggio’s gehavende cupido een metafoor voor de lelijkheid van de liefde was of een uitdrukking van zijn zwartgallige persoonlijkheid. Al blijft het natuurlijk wel de vraag waarom Caravaggio uitgerekend voor dit model koos om Cupido te portretteren. En waarom slapend?


De slapende Cupido (1608)

Caravaggio koos dus voor een realistische weergave van een bevroren moment. Een snapshot. Hij registreerde, kaderde in en legde vast. Hij zorgde soms voor een extra dramatisch effect door boven de voorstelling een doek te draperen, zoals in De dood van de maagd Maria en De madonna met de rozenkrans. Als ging het om theaterstukjes. Het is dan ook geen Bacchus die hij schildert, maar een model dat Bacchus speelt. Hij liet een bekende prostituee model staan voor Maria, zoals in De madonna van Loreto. De maagd en de hoer ineen. Als wilde hij zichtbaar maken dat iedereen heilig kan zijn, dat zoiets niet altijd aan het uiterlijk te zien is. De heiligheid – en dus ook de slechtheid – zit van binnen. Merkwaardig is in dit verband wel dat Caravaggio ogenschijnlijk inconsequent gebruikmaakt van aureooltjes. Zo hebben niet al zijn Maria’s zo’n herkenningsteken. Voegde hij die alleen maar toe als de opdrachtgevers erom vroegen? Zijn ze er later bij geschilderd?

Caravaggio koos er bovendien voor zijn personages te vangen op een moment van twijfel, een moment van verwarring – juist niet in een verheven staat van heiligheid, zoals veel collega’s van hem deden. Zo is het opvallend dat David het hoofd van Goliath – in dit geval overigens het hoofd van Caravaggio zelf, want het is een zelfportret – niet met een gebaar van triomf, maar met een zekere deernis toont. De tollenaar Mattheüs kijkt op De roeping van Mattheüs (1600) verbaasd als hij door Jezus wordt aangewezen om hem te volgen. Caravaggio schilderde ook niet toevallig veel bekeringen en beproevingen. Kwetsbaarder dan op die ogenblikken kunnen de personages immers niet zijn.

En er is nog iets typisch in de werken van Caravaggio. De ruimten waarin de gebeurtenissen zich afspelen, werden zelden door hem gedefinieerd. Vaak is er sprake van een egale, donkere achtergrond. Slechts af en toe is er een hint naar een gebouw. Caravaggio legde, als een studiofotograaf, levende modellen vast in een anonieme ruimte. Hij werkte met één lichtbron, kaarsen of olielampen, die vrijwel altijd van buiten het kader van zijn schilderijen komt en van bovenaf de personages belicht.

Met het kunstlicht en de zware schaduwen maakte Caravaggio nachttaferelen. In zijn werken zit geen lucht. Het blauw, de kleur van de hemel, ontbreekt. Er is geen ontsnappen aan. Een naar het ‘leven’ geschilderd lijk, zoals in De dood van de maagd Maria, is echt dood en al in ontbinding – getuige de pot reukwater die erbij staat – en lijkt niet meer tot een hemelvaart in staat. In zijn duister universum schijnt de zon niet. Of wellicht beter: is de zon zwart…

Er is met zijn schaduwen overigens wel iets geks aan de hand. Bij wijze van experiment heb ik geprobeerd enkele werken van Caravaggio na te fotograferen. Zoals een van de vaak door hem afgebeelde Johannes de Dopers. Het ging mij er niet om een exacte kopie te maken, maar om zijn licht en donker te onderzoeken. Maar hoe ik het spotlicht ook op het model richtte, het lukte niet de schaduwen te laten overeenkomen met die van Caravaggio. Hij heeft zijn schaduwen dus niet zo natuurgetrouw weergegeven als wel lijkt. Binnen de context van zijn schilderijen is dat natuurlijk geen enkel probleem. Het gaat immers om het effect dat hij teweegbrengt.


Johannes de Doper (2009 / 1603)

Caravaggio schilderde rechtstreeks op doek. Van hem zijn geen schetsen of voorstudies bekend. Wel kerfde hij kleine markeringen in het doek. Gebruikte hij daarbij de projectie van een reflector? Zeker is dat hij naar het leven schilderde en een aantal vaste modellen gebruikte, vooral jongens. Sommige modellen duiken in meerdere werken op. Sommige modellen kennen we ook van naam. Zoals Mario Minniti (1577-1640), die in deze roman een sleutelrol vervult.


Bacchus (1597)

Minniti was amper vijftien toen hij in 1593 vanuit zijn geboorteplaats Syracuse naar Rome ging. Daar ontmoette hij Caravaggio. En die moet zich zeer tot de jonge Siciliaan aangetrokken hebben gevoeld. Mario is op heel wat schilderijen te zien. Hij is de sensuele jongen met de fruitmand, de licht aangeschoten Bacchus, het nietsvermoedende slachtoffer van een handlezeres, de verleidelijk kijkende luitspeler en een ooggetuige bij de roeping van én bij de moord op Mattheüs en waarschijnlijk ook de jongen die gebeten wordt door een hagedis.

Rond 1600 raakte Minniti als model uit de gratie. Wellicht omdat hij te oud was geworden. Na hem verscheen Francesco ‘Cecco’ Boneri ten tonele, Caravaggio’s nieuwe jonge god. Diens naakte gestalte wordt in volle glorie getoond op Amor vincit omnia. En, even uitdagend en even naakt, als Johannes de Doper met ram.

Minniti verdween echter niet uit het leven van Caravaggio, want hij was meer dan een model. De twee jongemannen woonden een tijdje samen in Palazzo Madama, de woning van mecenas kardinaal Francesco Maria Del Monte aan de Piazza Navona. Samen struinden ze regelmatig door de duistere straten van nachtelijk Rome. Op zoek naar vertier. Daarbij liep het geregeld uit de hand. Wat bekend is over het leven van Caravaggio komt – behalve uit enkele bewaard gebleven contracten, een brief, een pas onlangs ontdekte doopakte of getuigenissen van tijdgenoten – vooral uit de gerechtelijke archieven. De schilder grossierde in processen-verbaal. Caravaggio beledigde agenten, werd opgepakt wegens verboden wapenbezit, gooide met eten naar obers, stak rivalen met een mes of smeet een steen door het raam van zijn huisbazin. En meestal was Minniti in de buurt.

In 1606 ging het goed mis. Bij een ruzie steekt Caravaggio zijn rivaal Ranuccio Tomassoni dood en vlucht vervolgens de stad uit. Of Minniti bij die fatale vechtpartij op de Campo Marzio aanwezig was, is niet duidelijk. De bronnen spreken elkaar op dat punt tegen. Wel is zeker dat Minniti in dat jaar weer terug was in Syracuse. Was hij net als Caravaggio gevlucht? Op Sicilië trouwde hij en bouwde er aan een succesvolle carrière als schilder. Hij had goed naar zijn vriend en leermeester Caravaggio gekeken, schilderde soortgelijke onderwerpen (zoals De onthoofding van Johannes de Doper en De opwekking van Lazarus), maar ontwikkelde een eigen stijl. Zijn werk was in zijn tijd populair en is nog altijd te zien in diverse musea op Sicilië.

En in Syracuse bood hij Caravaggio in 1608/1609 onderdak – zoals Camilleri in deze roman beschrijft. Minniti helpt zijn voortvluchtige vriend aan opdrachten, zoals De begrafenis van de heilige Lucia. Dat Minniti zijn kompaan en leermeester ook zou hebben gered uit de burcht van Malta, is een interpretatie van Camilleri, die handig gebruikmaakt van de blinde vlekken in de biografie van Caravaggio. Want juist die ‘onmogelijke’ vlucht heeft Caravaggio-vorsers altijd gefascineerd. Hoe kon hij ontsnappen?

Caravaggio bleef niet bij Minniti, want hij wilde weer terug naar Rome. Hij hoopte op gratie. Maar hij zou de eeuwige stad nooit meer zien. Hij stierf in juli 1610 op 38-jarige leeftijd in een hospitaal in Porto Ercole. Na zijn dood raakte Caravaggio in de vergetelheid. Enkele kenmerkende aspecten van zijn werk werden wel overgenomen, zoals het spel met licht en donker; iets waar Rembrandt dankbaar gebruik van zou maken. Ook Rubens heeft van Caravaggio geleerd: zijn Kruisafname is een bevroren beweging, een moment van actie.

Maar het werk van Caravaggio zelf verdween uit beeld. Het bleef eeuwenlang in het duister, soms letterlijk onder het stof, als het niet abusievelijk werd toegeschreven aan anderen, zoals aan de Utrechter Gerard Honthorst. Pas halverwege de twintigste eeuw veranderde dat. Caravaggio werd, mede door een spraakmakende tentoonstelling in 1951 in Milaan, aan de vergetelheid ontrukt. Sindsdien is de schilder terug. En hoe.

De door hem vastgelegde emoties zijn voor de hedendaagse mens zeer herkenbaar. Die individuele expressie in een ongedefinieerde ruimte maakt hem tot een actuele kunstenaar. Ook een kunstenaar die andere kunstenaars inspireert. Zijn werk roept vragen op. Zijn figuren laten ruimte voor interpretatie. Ze zijn herkenbaar. Zoals zijn tijdgenoot William Shakespeare (1564-1616) ook nog altijd tot de verbeelding spreekt vanwege de tijdloze psychologie van de karakters.

En niet alleen het werk van Caravaggio spreekt tot de verbeelding. Ook zijn heftige leven, vol duistere kanten en blinde vlekken, laat ruimte voor speculatie. Het vraagt om antwoorden. En dat is precies wat Camilleri in Zwarte zon doet: de blinde vlekken inkleuren. Met dank aan de ‘vondst’ van de camera obscura, waarmee de hedendaagse schrijver de barokke schilder tot tijdloze fotograaf maakt.

Han van Bree (historicus)

EOF