- 1 -

Onder het oog van een witkoparend die zwevend op bre­de wieken boven hen hing, bereikte het Volk de top van een lange rotshelling, en allen begrepen dat ze nu eindelijk de plek hadden bereikt waar Dochter des Hemels aan haar einde was gekomen. Onder hun voeten was de huid van de aarde nog zwart, maar voor hen uit lagen slechts een paar verkoolde eilandjes van geblakerde stoppels temidden van ove­rigens ongedeerde groepjes ruwe grassen, mossen en door weer en wind geteisterde lage, kruipende struikjes. Umak hief zijn armen en dankte de krachten der Schepping, terwijl Honee met pijn en moeite op adem probeerde te komen en hem met een glimlach vol liefde en trots aanzag. Terwijl de overlevenden van vuur, water en een lange honger­tocht over het verwoeste land bij elkaar stonden, huilde menige vrouw tranen van geluk. Sayanah en Jhon renden heen en weer en maakten vreugdesprongen, tot ze door de vernietigende blikken van Nantu en de oudere jongens aan hun waardigheid herinnerd werden.

Naya, Zwaan en de kleine meisjes vormden een kring en dans­ten vol blijdschap in de rondte, terwijl de jagers van de stam el­kaar omhelsden, op de rug sloegen en kreten van vreugde en opluchting uitwisselden.

Lonit keek in aanbidding op naar Torka, die er fier en zelfver­zekerd bij stond in de wetenschap dat hij de juiste beslissing had genomen door zijn volk oostwaarts te leiden. Simu en Eneela hielpen hun dochter Larani overeind zodat ze 'uit kon zien op het land van nieuwe hoop'. Larani zuchtte, sloot haar ogen en ging, gekweld door de nog steeds aanwezige pijn, weer achteroverliggen op de slee. 'Voor jullie, ja... niet voor mij.'

Dak nam Demmi's hand in de zijne en zei haar dat het in het nieuwe land vast beter zou gaan tussen hen. Maar ze liep van hem weg en ging naast haar broer staan. Manaravak sloeg geen acht op haar, want juist toen Demmi naast hem kwam staan, sprong zijn beschermgeest van zijn schouder en ging het Volk voor, de helling af, naar het land waar de grote mammoetto­tem Levenschenker in zijn eentje stond te grazen. Anderen van zijn soort waren bezig te drinken aan de oever van een enorme rivier die blauw en zilverachtig schitterde in het licht van de op­komende zon.

De rivier domineerde het landschap. Ze hadden allemaal wel eens grote rivieren gezien, maar deze reus tartte elke verbeel­ding. Hij baande zich als een massa zich vervlechtende stromen onstuitbaar een weg naar het noorden, door een onmetelijke vallei die zich grasgoud, toendrarood en wilgegeel uitstrekte tussen paarsblauwe heuvels en donkere bossen van sparren, lariksen en herfstig kaal hardhout - bossen die voorzichtig vanuit de laagten tussen de omringende bergen omhoog leken te krui­pen.

'Deh Cho...' mompelde Grek in de taal van de stam waaruit hij lang geleden geboren was.

Torka knikte. Het was jaren geleden sinds hij de oude man zijn moedertaal had horen spreken, maar de talen van de nomadi­sche grootwildjagers van gene zijde van de Zee van IJs hadden dezelfde oorsprong. Sommige woorden leken zo op elkaar dat ze nagenoeg identiek waren.

'Deh Cho,' bevestigde de hoofdman in het dialect van zijn voorvaderen. Grote Rivier. Geen naam was passender. Ver­heugd dat ze de dikke, veerkrachtige toendrahuid van Moeder Beneden weer onder hun voeten voelden, trokken ze lichter van hart verder en voelden amper het gewicht van hun bepak­kingen terwijl ze over de vallei van de Grote Rivier staarden. 'Het is prachtig!' riep Lonit uit. Niemand kon dit tegenspreken. Maar er was iets oneindig mooier dan het uitzicht op het land zelf, en dat was het zien van het wild dat erop liep. Elanden wa­ren aan het pootjebaden in toendrapiassen. Aan de rand en op het oppervlak van verschillende kristalheldere meren toefden watervogels die zich te goed deden aan de laatste bessen van dit noordelijke gebied, alvorens te beginnen aan hun trek over de grote witte bergketens die naar het zuidoosten liepen. Een kud­de gestreepte, taankleurige paarden met grove, dikke manen stak, tot aan hun vetlokken in het ondiepe water, een der vele zonbeschenen zijrivieren over die zich uit grote, donkere berg­kloven stortten en tegen de valleibodem afstaken als schitteren­de aderen van vloeibaar mica. Een groepje antilopen stoof ach­ter elkaar weg van een roofdier dat stil en ongezien in het hoge gras verborgen bleef, terwijl een familie muskusossen stug voortploeterde over de helling, een plek die er veelbelovend uit­zag voor wanneer de mannen van de stam stenen zouden zoe­ken om dolken, speerpunten en huidschrapers van te maken. Ze rustten even uit en maakten zich toen op om een kamp op te slaan langs een schaars bebost zijriviertje op een mooi stuk ter­rein dat uitkeek op het zuiden, een eind landinwaarts boven de rivier.

'Wilgen!' riep Naya verheugd. 'Moeten jullie allemaal eens kij­ken! We hebben eindelijk wilgen gevonden! Nu kunnen we me­dicijn voor Larani maken!' Met Zwaan aan haar zijde begon ze onmiddellijk met het plukken van de groenste takken. Iana trok nadenkend haar wenkbrauwen op. 'Je zou denken dat ze de enige vrouw in de stam is die iets van genezen weet. Een echt medicijnvrouwtje!'

'Precies haar grootmoeder, vroeger,' voegde Grek er trots aan toe.

'En haar grootvader Navahk,' waarschuwde Iana somber. Grek keek zijn vrouw boos aan. 'Ik ben haar enige grootvader! De andere is dood, en het enige medicijn dat hij ooit maakte was erger dan de kwaal. Het bracht pijn in plaats van verlich­ting, het ontnam leven in plaats van het terug te geven. Spreek in dit kamp zijn naam niet uit! Kijk naar Naya! Ze is precies haar moeder!'

Iana fronste haar wenkbrauwen. 'Jouw bloed spreekt sterk in haar, maar soms kan ik het zijne ook zien. Kijk hoe ze lacht... haar tanden, precies die van Navahk en van Karana en...' 'Hou op, zeg ik! Ik wil het niet horen.'

Zijn toon was dermate verpletterend dat Iana alleen nog maar kon gehoorzamen.

'Is dit niet genoeg?' vroeg Zwaan aan Naya. Ze onderbrak het plukken om te kijken naar de plek waar het Volk was begonnen het nieuwe kamp in te richten.

Naya wierp een schattende blik op de stapel bladerrijke takken die ze samen met de jongste dochter van Torka verzameld had. 'Ja. Dit is voldoende. Nu hebben we nog een goed heet vuur no­dig om stenen voor een kookzak te verhitten.' 'Waarom? De pijn-etende oliën van de stelen lossen vanzelf op als Larani erop kauwt. We kunnen later een heet drankje met de bladeren voor haar maken, maar nu moeten we de anderen met het nieuwe kamp helpen.'

Naya fronste haar voorhoofd. Het opzetten van de hutten was zwaar werk. 'Het medicijn dat ik maak is het best als het ge­kookt is,' deelde ze Zwaan mee.

Plotseling vervlogen alle gedachten aan Larani, toen ze Manaravak in zijn eentje stroomopwaarts zag staan. Wat was hij knap! Hij leek naar iets te staren. Verbijsterd en vervolgens be­zorgd zag Naya dat de haas nergens te bekennen was. Zonder iets tegen Zwaan te zeggen liep Naya op hem toe. 'Waar is Beschermgeest?' vroeg Naya aan Manaravak, toen ze zag dat hij bezig was de riemen die zijn bepakking op zijn rug hielden los te maken.

Hij liet het pak vallen en wees naar de bossen langs de beek.

'Daarginds. Nu we onze totem gevonden hebben, gaat hij zijn soortgenoten opzoeken. Kleine Geschroeide Oren gaat een vrouwtje zoeken voordat de lange winterse duisternis inzet.'

'Denk je dat?'

'Dat vertelde hij me.'

'Echt?'

'Niet alles wordt met woorden gezegd, Klein Meisje,' zei hij, en terwijl de hele stam toekeek, trok hij haar dicht tegen zich aan en kuste haar innig op de mond.

'Weg! Weg, zeg ik!' waarschuwde Grek, en wierp een speer in de richting van het paartje.

Iana gilde ontsteld. Het was een krachtige worp, duidelijk er­naast, maar expres dichtbij genoeg om te zorgen dat Manara­vak het meisje losliet en Naya het uitschreeuwde.

'Die tijd is nog niet gekomen!' riep Grek naar Manaravak. 'Voordat Klein Meisje haar eerste tijd van het bloed heeft en je bruidsgeschenken aanneemt, heb je geen recht om dat te doen!' Manaravak was eerder verbijsterd dan verstoord door de uit­barsting van de oude man. 'Ja,' gaf hij toe. 'Maar die tijd komt gauw,' voegde hij eraan toe met een nadruk die Naya deed blo­zen.

Voordat de zon onder was stonden de hutten overeind en was het genezende brouwsel van Naya gereed. Voor het eerst sinds Dochter des Hemels haar in de rivier geslingerd had, sliep Lara­ni zonder pijn, terwijl het Volk rond een hoog en flink knette­rend gemeenschappelijk vuur van drijfhout verzameld was. De honden waren present en zelfs Honee voelde zich goed genoeg om zich bij de stam te voegen toen de laatste rantsoenen van de bedorven proviand gegeten werden.

Bij het aanbreken van de volgende dag gingen de jagers het kamp uit op zoek naar elanden en troffen een schat waarvan ze nooit hadden durven dromen: het overwinteringsgebied van de kariboe.

Sinds mensenheugenis waren het vlees, de huiden, beenderen en geweien van de kariboe de uitverkoren buit van de nomadenjagers van de noordelijke steppen geweest. Sinds onheuglij­ke tijden hadden de voorvaderen van Torka de kariboe aan gene zijde van de Zee van IJs gevolgd en op hem gejaagd. Maar dit was nieuw land, een nieuwe wereld. En deze kudde kariboes - vette, glanzende dieren nu het nog herfst was - had nooit een mens gezien, laat staan een hele jachtpartij van men­selijke wezens.

'Zachtjes praten,' zei Torka dringend, terwijl hij plat op zijn buik lag met de andere jagers en de honden naast zich. 'Ze mo­gen niet schrikken voor we ze binnen speerbereik hebben.' Liggend aan de rechterzijde van zijn vader hief Manaravak zijn hoofd in de wind. 'Ze verspreiden geen angstgeur. Ze kennen onze soort niet. Ze praten niet in waarschuwende taal tegen elkaar.' 'Hoe kun je dat nou weten?' Umak, links van zijn vader, klonk geërgerd.

Manaravak haalde zijn schouders op. 'Ik weet het gewoon.' 'Het zijn er veel! Jawel!' Grek likte langs zijn lippen. 'Heeft een van jullie ooit zoiets moois gezien?' verzuchtte Dak. 'Umak, Manaravak, jullie beiden houden de honden tegen tot­dat ik jullie roep,' gelastte Torka. 'De anderen volgen mij.' De hoofdman kwam overeind en leidde de anderen, stapje voor stapje, met de wind naar hen toe. Langzaam en bijna dubbelgebogen bewoog hij zich voort, hield dikwijls in en maakte er veel werk van om te grazen op de manier van een kariboe, met zijn speren als een gewei boven zijn hoofd, met de punten rich­ting hemel. Hij ging verder, hield opnieuw halt, deze keer bij een hoop verse kariboe-uitwerpselen. Hij knielde, schepte er een handvol van op en begon de mest langzaam over zijn ar­men uit te smeren. Dit was de manier van zijn vader en groot­vader, en van duizend generaties voor hem. Als de wind draai­de, zou zijn prooi geen geur van hem opvangen. Aangezien hij rook, liep, graasde en geweiachtige uitsteeksels had als een ka­riboe, was het zeer waarschijnlijk dat de dieren hem als een der hunnen zouden beschouwen.

Hij leidde zijn medejagers dichter en dichter naar de kudde toe, totdat een jong wijfje hem uit zachte, zwarte ogen strak aan­staarde.

Torka bleef staan. Hij wist dat de mannen en jongens achter hem hetzelfde hadden gedaan. Zijn hart bonsde. Hij klemde zijn vingers vaster om de benen schachten van zijn speren. De spieren van zijn schouders, rug en de achterkanten van zijn dij­en spanden zich. Nog steeds verroerde het wijfje zich niet, noch knipperde ze met haar ogen. Alleen haar kaken bleven malen, totdat een zwarte vlieg die op de een of andere manier de vroe­ge sneeuw had overleefd, op haar linkeroor landde. De vlieg zoog bloed. Het oor van de kariboe draaide en er ging een tril­ling door de spieren van haar nek, heup en schouders. Toch bleef haar blik vast. Bedaard begon ze, met haar staart omhoog en nog steeds zenuwachtig draaiend met haar linkeroor, de vreemde kariboe met het lange gewei die voor haar bukte te na­deren.

Andere dieren volgden haar! Sommigen waren nu binnen het bereik van zijn speer. Torka hield zijn adem in. Nog een paar stappen en hij zou een gewei kunnen grijpen en, met één sprong, haar kop een ruk naar achteren kunnen geven tot hij haar nek hoorde knappen.

Ze rustte even, terwijl ze recht in zijn ogen keek en toen, tot zijn verbazing, door zijn ogen heen in zijn geest. Verbaasd zuchtte hij bij dit onverwacht indringende oogcontact. Ze liet hem weten dat nieuwsgierigheid, geen angst, haar trok naar ie­mand die ze waarnam als iemand van haar eigen soort. Hij had weg moeten kijken, want terwijl zij hem toestond in haar we­zen te zien, zo zag ze op haar beurt in het zijne. Hij was een wolf! Nee!

Hij was een beer! Nee!

Hij was een leeuw! Nee!

Ze knipperde met haar ogen. Verbijsterd en angstig hief ze haar hoofd, en haar neusgaten sperden zich open. Elke spier in haar lichaam verstijfde toen ze plotseling helder besefte dat deze vreemd uitziende kariboe helemaal geen kariboe was. Hij was iets wat ze nooit gezien had - maar hij was alles wat ze vreesde. Hij was een roofvijand!

Had hij een fractie van een seconde geaarzeld, dan zou ze weg­gesprongen zijn en een waarschuwingskreet aan de hele troep gegeven hebben, maar de andere kariboes reageerden reeds op haar gewijzigde houding, dus aarzelde Torka niet. Haar schoonheid, haar vertrouwen en haar kwetsbaarheid hadden hem wel ontroerd, maar hij was haar roofvijand en zij was zijn prooidier, en in de hutten bij het riviertje wachtten de hongeri­ge vrouwen en kinderen van zijn stam. Ze doodden, en doodden nogmaals.

Lang voordat de dag voorbij was, waren in het nieuwe kamp in de Vallei van de Grote Rivier de huiden, het vlees en de beende­ren hoog opgestapeld, en voor elke hut lag een verwarde hoop geweien die aangaf dat de man die erin verbleef een uitstekend jager en verzorger van zijn gezin was.

Die nacht was er geen maan, maar dat maakte niets uit. De sterren en de zinderende gloed van een groen poollicht schenen helder genoeg terwijl ze een groot vuur ontstaken ter viering van hun eerste jacht in de Vallei van de Grote Rivier. Ze richt­ten een feestmaal aan en zongen.

De mannen gaven hoog op van hun moed en bedrevenheid. Ook de honden kregen hun plaats bij het vuur, waar hun prima stukken vlees ten deel vielen. De afstammelingen van Aar kre­gen hierbij de eer die hun toekwam binnen de verhalen die de jagers ten beste gaven: ze zongen de lof van Makker en Sneeuweter, die de vluchtende kariboes hadden achtervolgd en hun prooien net zo lang in verwarring hadden gebracht en angst hadden aangejaagd totdat die zich omkeerden en terugvlucht­ten in de wachtende speren van de mannen. De kinderen keken met grote verrukte ogen toe, zuigend op kariboe-ogen en graai­end in de groene, scherpe, geleiachtige inhoud van de royale stukken kariboe-ingewanden die aan hen waren uitgedeeld. De vrouwen luisterden de verhalen van hun mannen op met uitroepen van 'Oooh' en Aaah', verdeelden het bloederige vlees en zagen erop toe dat de jonge meisjes - Larani inbegre­pen - een flinke portie van de klieren kregen.

Maar Larani weigerde haar deel te eten. Ze wuifde de portie die haar moeder haar aanbood weg en bleef op onvaste voeten dicht bij haar eigen schuilhutje staan, veilig in de schaduw, zo­dat ze door de anderen niet gezien kon worden, en zo ver van het vuur dat zelfs de meest grillige sintel haar niet zou kunnen raken. Een lichte beddevacht lag over haar schouder om de voorkant van haar lichaam en enkels te bedekken. Haar linker­schouder, arm en bovenrug waren ontbloot. Zelfs het allerdun­ste kledingstuk schrijnde nog te veel op haar nog steeds rauwe, vochtige vlees.

Ze haalde voorzichtig adem. Ondanks haar verzwakte toe­stand vond ze het fijn weer op de been te zijn, buiten in de koele avondlucht. Slapjes als ze was, deed de aanraking van de avond haar goed. Dankzij het drankje en de zalven van Naya voelde ze nu meer een doffe zeurende pijn dan een intense, gek­makende foltering, althans zolang Larani de verbrande delen van haar lichaam niet aanraakte.

'Je moet van het kliervlees eten, Dochter!' drong Eneela aan. 'Waarom?'

'Zodat je maanbloed verliest en een vrouw van het Volk wordt. Daarvoor ben je geboren! Om een man te nemen! Om kinderen te baren!'

'Dochter des Hemels heeft dat allemaal veranderd, Moeder.' 'Nee, Larani! Dat moet je niet zeggen!'

'Waarom niet? Het is de waarheid.' Haar stem klonk haar vreemd in de oren. Ze vormde de woorden langzaam, terwijl ze ervoor zorgde dat ze haar lippen niet bewoog, uit vrees dat ze het monster pijn in de verbrande linkerkant van haar gezicht wakker zou maken.

Eneela deed een poging haar op te vrolijken. 'Kijk!' De andere meisjes en vrouwen zijn nu aan het dansen. Bij de volgende jacht zul je weer van de partij zijn. Me dunkt, je geneest toch...' 'Toch wat, moeder?' Larani's hart deed zo verschrikkelijk zeer dat die pijn op de een of andere manier die van haar brandwon­den evenaarde. 'Je moest jezelf eens zien! Je staat uit de wind zodat je mijn verwoeste huid niet kunt ruiken, en je wendt je ogen af uit vrees dat je ziet wat er van mijn gezicht over is.' De stem van Eneela stokte in haar keel, maar nu stond ze oog in oog met haar dochter. 'Ja! Je hebt gelijk! Het doet me pijn je zo te zien! Maar je zult beter worden, Larani! Je zult weer zijn zo­als je was!' 'Is het heus?'

De vraag hing in de lucht. 'Ja!' hield Eneela vol.

Tussen antwoord en vraag was te veel tijd verstreken. Plotse­ling was Larani moe. De nachtwind voelde koud aan tegen haar naakte huid.

Wegstarend over het kamp naar de plek waar de mannen van de stam trotse houdingen aannamen en bulderend van het la­chen de jacht nog eens opvoerden, zag ze Manaravak nu half­naakt snel ronddraaien in het licht van het vuur, en onderging ze een ander soort pijn, de pijn van het verlangen. Hij zou nooit meer anders dan met afkeer naar haar kijken... en hijhad geke­ken, één keer... en ze wist dat hij had gekeken, omdat ze had teruggekeken. Op dat ogenblik, toen hij een triomfantelijke glimlach in haar richting had laten flitsen en een brul van puur mannelijke trots had geuit, had ze gehoopt dat er een dag mocht aanbreken waarop Manaravak twee vrouwen zouden zijn vergund. Het zou haar niet hebben uitgemaakt dat ze de tweede plaats bij zijn vuurkring zou hebben ingenomen. De zij­ne te zijn zou voldoende geweest zijn - het zou meer voor haar betekend hebben dan wat ook. Maar nu was dat uitgesloten. 'Ik wil nu rusten,' sprak ze. 'Ga jij maar naar de anderen. Ik zal naar je kijken en in de vreugde van deze avond delen.' 'Goed, meisjelief, als je dat wilt. Maar eet tenminste iets van het kliervlees... om je moeder een plezier te doen.'

Terwijl de sterren in de nacht verschoven, lag iedereen tevre­den met volle buik bij het vuur. Al te spoedig werden de laatste dansen gedanst, leek het, en het Volk zette zich gelukzalig neer voor een paar dromerige uurtjes van verhalen vertellen. Een voor een vielen ze in slaap, tot alleen Torka wakker naast de warme trillende as van het vuur zat. Hij luisterde naar de wind en naar het geroep van wolven, totdat het getrompetter van een eenzame mammoet opsteeg uit de duisternis aan de oostelij­ke rand van het dal.

Bij het horen van de roep van zijn totem vroeg Torka zich af waarom hij niet tevreden kon slapen in de wetenschap dat hij ten slotte zijn geluk gevonden had.

- 2 -

Een nieuwe dag brak aan en Naya was alleen al bij het JL, vooruitzicht doodmoe. Er was gewoon veel te veel werk.

Was ze maar een sterker en groter meisje! Haar rug deed nog steeds pijn van het urenlang voorovergebogen zitten boven vers geslachte kariboes. Haar vingertoppen en de kussentjes van haar handen waren pijnlijk van het eindeloos saaie karwei om de vele meters pees uit het bebloede spierweefsel van de jachtbuit te trekken. Het werk stond haar des te meer tegen om­dat de herfst, de beste tijd om vlees en huiden voor de aan­staande winter te prepareren, ook de tijd was waarin de bessen en knollen rijp en zoet waren.

'Als we ze nu niet gaan zoeken, is het te laat,' zei ze tegen Iana, terwijl ze zich gereedmaakten om Greks hut te verlaten en de dag te begroeten.

Yona was ook al op en aangekleed. 'Naya heeft gelijk, Moeder! En het plukken van bessen is veel leuker dan vlees prepareren en huiden bewerken.'

Iana keek Naya met een frons van afkeer aan. 'Je bent al een tijd het kamp uit geweest om wilgentakken te verzamelen om Larani's pijn te verzachten. Het is wel mooi geweest. De huiden en het vlees moeten geprepareerd worden voordat ze bederven.' 'Maar Grek gaat vandaag met de jongens de heuvels in om ste­nen te zoeken voor speerpunten en andere werktuigen. En er staan daar heel veel bessen. We zouden met hen mee kunnen gaan.'

'Hou op met zeuren, Naya! Grek en de jongens zullen het veel te druk hebben om te letten op meisjes die bessen verzamelen!' 'Maar...'

'Geen woord meer, zeg ik! Wat betekenen een paar bessen en wortels nu voor ons? Dit is in de eerste plaats een vleesetende stam. We moeten ons hoognodig op de winter voorbereiden, want in dit kamp moet alles - alles - nieuw gemaakt worden. Nieuwe dakbedekking voor de hutten! Nieuwe werktuigen! Nieuwe vloerhuiden en beddenvachten en kleren en mocassins.' Met een kreun van ellende verliet Naya de hut en liep de och­tend in. De andere vrouwen en meisjes waren buiten al aan het werk getogen, waarbij ze de honden wegjaagden en vrolijk babbelden en lachten. Naya keek toe hoe Zwaan het aan de stok had met Sneeuweter. Het meisje had één uiteinde van een stuk pees in de hand terwijl het teefje het andere eind tussen haar tanden hield en ermee vandoor probeerde te gaan. De vrouwen en de meisjes lachten om het getouwtrek. Sneeuweter gromde speels en kwispelde met de opstaande krul van haar staart. Zich schrap zettend met haar voorpoten en met haar achterste hoog in de lucht, was de hond zo op het spel gericht dat ze niet merkte dat Makker haar van achteren nader­de en haar belangstellend begon te besnuffelen. 'Brave hond!' schreeuwde Manaravak van de andere kant van het kamp. De andere mannen van de stam, aangetrokken door het veelbelovende schouwspel, herhaalden zijn uitroep in koor. 'Let op je rugdekking, Sneeuweter, voor het te laat is!' lachte Honee.

'Vooruit, Makker, grijp je kans!' vuurde Umak aan. 'Vooruit, hond!' riep Torka. 'We zouden best een nest jonge honden kunnen gebruiken!'

Naya wist dat Sneeuweter sinds gisterochtend loops was, en nu maakte haar mannetje van de gelegenheid gebruik. Hij besteeg haar en begon te pompen, onder luide toejuichingen van de mannen. Naya's ogen werden groot; de grote hond leek wel te glimlachen!

Zo niet Sneeuweter. Ze liet de pees schieten en trachtte zichzelf te bevrijden, maar het was te laat. Makker zat al diep in haar en hield haar met zijn voorpoten vast. De grote hond pompte zich hard naar een hoogtepunt. Sneeuweter blafte in protest en probeerde zich met alle macht van hem te bevrijden. Het had geen zin; haar gejank en aandoenlijk gepiep leverden Sneeuw­eter niets anders op dan gegrom en nog meer gestoot van de kant van Makker.

Nog steeds lachten de mannen van de stam en moedigden ze Makker aan. Naya voelde zich misselijk. Ze wist niet op wie ze bozer was: op de mannen van de stam of op de mannetjeshond. 'Hij doet haar pijn!' riep ze. 'Laat hem ophouden!' Nu lachten zelfs de vrouwen.

Naya zag niet in wat er zo grappig was. Sneeuweter was wan­hopig aan het grommen, met haar oren naar achteren en haar tanden ontbloot. Piepend van pijn begon ze razend in de grond te krabben, tot haar uitgeputte schouderspieren bezweken en ze hard op haar onderkaak terechtkwam. Makker versterkte zijn greep op haar rug en bleef pompen.

De mannen en jongens van de stam schaterden het uit van pret. De vrouwen riepen Sneeuweter toe op te staan, en Eneela riep uit: 'Maak het hem niet te makkelijk, meisje!'  Met wijduitstaande voorpoten en de kop naar beneden begon Sneeuweter aandoenlijk te jammeren onder het voortdurende geram, tot Makker plotseling sidderend tot een climax kwam. Met zijn tong ver uit zijn bek staarde hij glazig voor zich uit. Maar zelfs nu bleef hij haar vasthouden, ondanks Sneeuweters protesten.

Naya kon het niet langer verdragen. 'Haal hem van haar af! Hij doet haar pijn!' gilde ze, en ze zou Sneeuweter zijn gaan redden als Iana haar niet tegengehouden had.

'Als je hem nu aanraakt, bijt hij je arm af.' Iana schudde haar hoofd in geveinsde afkeuring en riep zo hard dat iedereen het kon verstaan: 'Echt iets voor een man: onverwacht op een vrouw kruipen en hem naar binnen laten glijden voordat ze er klaar voor is!'

Nu bulderden de mannen van de stam van het lachen. Misselijk en zo boos dat de tranen in haar ogen prikten, keek Naya naar de honden. Sneeuweter stond nu met haar kop om­laag, haar oren zo dicht tegen haar hoofd gevouwen dat ze haast onzichtbaar waren. Haar houding drukte grote versla­genheid uit, maar de forse reu hield haar nog steeds vast. Toen hij zich probeerde terug te trekken, jankte Sneeuweter van de pijn en beet naar hem. Hij bleef waar hij was - ze zaten vast. 'Ik heb dit eerder gezien,' zei Iana vlak. 'Makker zal boven op Sneeuweter blijven zitten totdat zijn orgaan zich voldoende ontspant om zich terug te trekken. Dat kan uren duren.' 'Maar we moeten ze helpen! Hij doet haar pijn!' 'We kunnen niets doen. Als iemand ze los zou trekken, zou ze inscheuren en gaan bloeden. Het duurt even voor het over is. Je zult het zien.' Iana ging weg. 'Kom, Naya. De pezen wachten op ons! Tijd om je rug en handen aan het werk te zetten!' Naya pruilde. 'Nog even en ik heb geen rug of vingers meer over.'

'Luister jij eens naar me, Klein Meisje,' zei Iana boos. 'Je kunt niet verwachten dat je oude grootvader altijd voor je zorgt. Het zal een goed ding zijn als je de slaapvachten met Manaravak gaat delen. Maar denk je dat zo'n wildeman als hij zacht met zijn vrouw zal zijn? Je zult voor jezelf moeten leren zorgen en voor de baby's die je zult baren.'

Baby's? dacht Naya. Daar had ze nooit echt over nagedacht; na het schouwspel van de parende honden vond ze de gedachte niet aanlokkelijk. Kinderen krijgen was een bloederige, over­weldigende en pijnlijke ervaring. En waren baby's eenmaal ge­boren, dan waren ze een bron van voortdurende zorg. En Naya was niet gewend aan verantwoordelijkheid. 'Ah...' zei Iana. 'Dat zet je aan het denken, hè? Ja. Het is ook tijd dat je leert om je bijdrage te leveren. Het duurt niet lang meer of deze vrouw zal niet langer jouw kleren naaien en hui­den schrapen voor jouw mocassins en beddenvachten! Je kunt maar beter gauw wennen aan een pijnlijke rug en vingers, want voor jou begint het werken pas!'

'Dat zullen we nog wel eens zien!' verklaarde Naya uitdagend, en ze keek om zich heen om te zien waar haar grootvader was.

Grek wist zijn verzoek aan de hoofdman namens zijn klein­dochter overtuigend te brengen. Torka luisterde ernaar, en ook naar Iana's bezwaren.

'Wat voor kwaad kan daarin steken?' vroeg Torka aan Iana, eraan toevoegend dat Naya morgen haar werk met de vrouwen moest hervatten.

Het Volk keek toe toen het groepje het kamp verliet: Grek, de jongens, een zelfgenoegzame Naya, plus Manaravak, die door Torka was aangewezen om mee te gaan als extra bescherming tegen roofdieren.

'Het meisje is een onruststookster...' siste Demmi binnens­monds. 'Ik ben het vrouwenwerk ook beu! Ik ga wel bessen verzamelen! Laat me er langs, Dak.' 'Nee. Er is werk te doen, en jij blijft hier om dat te doen!' Demmi staarde door het kamp naar de plek waar haar vader bij de andere mannen stond. Ze verhief haar stem: 'Als Grek geen oude man was die het weke plekje in het medelijdende hart van mijn vader weet te vinden, zou Naya dan weg zijn om bessen te zoeken?'

Torka keek met een ruk op en zijn gelaatstrekken vertrokken zich tot een masker van woede. Demmi's adem stokte. Zelden had ze haar vader zo razend gezien.

'Als Naya met geneeskrachtige planten en bessen terugkeert, komt dat de hele stam ten goede!' Lonits ogen schoten vuur ter­wijl ze Demmi berispte. 'De beslissing van Torka is ingegeven door wijsheid en zorg voor ons allen!'

'Maar ik wou ook helemaal niet het tegendeel beweren,' ver­ontschuldigde Demmi zich. Het laatste dat ze wilde was haar vader voor het oog van zijn stam in verlegenheid brengen. Ze wenste dat ze nu naar hem toe kon gaan om hem te vertellen dat er niemand in de wereld was die ze meer liefhad dan hem. Maar die iemand was er wel. Manaravak. De hele stam wist het, Dak het allerbest. Ze was zich ervan bewust dat hij dicht bij haar stond en haar opnam.

'Kom, Demmi. Ik zal je helpen om die hindehuid te spannen waarvan je zei dat die er klaar voor was,' bood hij bereidwillig aan, maar zijn stem klonk gespannen.

Ze negeerde hem. Ze was ziek van hem, ziek van het feit dat ze zijn vrouw was en Kharns moeder, ziek van de eentonigheid van haar leven. Ze wendde haar blik af, en die viel toen op Naya, die Manaravaks hand vasthield zoals ze die zelf ooit placht vast te houden toen hij een jongen was en zij een jonge vrouw - een liefhebbende zuster die haar leven met hem deel­de, die hem dingen leerde, die zijn gids was en alles voor hem opzij zette. Totdat hij op een dag was begonnen naar Naya te kijken en zijn zuster niet meer naast zich had gewild. Naya! Ze maalde de naam van het meisje fijn tussen haar tanden. Boos en teleurgesteld draaide ze zich om en stormde weg naar haar hut, de taboes van haar volk verwensend die tussen haar en de man voor wie ze was geboren in stonden. Manaravak! Hun geesten waren één! Hun harten klopten op hetzelfde le­vensritme! In het land van haar voorvaderen zou ze, als ze in Simu's stam in plaats van die van Torka was geboren, openlijk met de ogen van een vrouw naar haar broer hebben kunnen kij­ken - en hij had mogen terugkijken. Ze zouden één zijn ge­weest: man en vrouw, broer en zus. En Vader Boven en Moe­der Beneden, ja, alle krachten in deze wereld en de volgende zouden glimlachend op hun paring hebben neergezien. Ze huilde bijna terwijl ze Zwaan passeerde, die bezig was op Kharn te passen.

'Is er iets, Demmi?' vroeg haar zuster.

'Ze zullen nooit glimlachend op hen neerzien!' verkondigde ze.

In ademloze woede zweeg ze en haar blik ging naar Manaravak en Naya.

Zwaan was verbijsterd. 'Waarom niet?'

Demmi was haar tranen zo nabij dat ze niet dorst te spreken. Verderop in haar blikveld, aan de rand van het kamp, staarde Umak met wezenloze blik naar de heuvels, ziek van verlangen naar de kleindochter van Grek.

Demmi was ineens zo furieus dat ze naar hem toe ging. 'Dat kun je toch niet menen?’ vroeg ze hem, terwijl haar ogen de zij­ne volgden. 'Zo kun je toch niet naar haar kijken?' Hij slikte verlegen. 'Naya... ze... eh... wordt volwassen.' 'Ik wou dat ze in één klap oud was en morgen stierf!' antwoord­de Demmi vinnig.

En deze keer dat een man haar sloeg was het niet Dak. Het was haar broer Umak.

- 3 -

Het was een mooie dag, zo'n herfstdag waarop land en hemel even mooi en heerlijk zijn als op een lange dag in de zomer. Toen Naya langs een zanderige beekbedding bleef stilstaan om blaadjes van de vossenbessenstruiken te pluk­ken, gaf Grek Manaravak strenge orders om over Klein Meisje te waken en haar te beschermen; vervolgens leidde de oude man Tankh, Chuk, de jonge Jhon en Sayanah naar een plek die hij de Speerberg noemde. Nantu had ook aangeboden Naya te beschermen, maar Grek weigerde, waarop de andere jongens hem plaagden met zijn dweperige verliefdheid. Boos als ze nog steeds was op Iana schepte Naya er een groot genoegen in haar mocassins aan te houden terwijl ze door de ondiepe beek plonsde en door een wilgenbosje waadde om een weelderig plekje met bessenstruiken te bereiken dat even boven de zanderige stroombedding de toendra groen kleurde. 'Waar ga je naartoe?' vroeg Manaravak, die haar met gefronst voorhoofd volgde omdat hij zag dat de tas van hertenvel die het meisje over haar schouder droeg al bol stond van de bessen. 'Hier zijn nog meer struiken met vossenbessen! Kijk eens hoe mooi groen het blad is!'

Voor Manaravak was de ene groene struik dezelfde als een an­dere, behalve dan als zijn jachtinstinct hem zei dat er zich wild in schuilhield, maar Naya was gelukkiger dan ooit. Kwetterend als een vogeltje gaf ze op over de genezende eigenschappen van dit altijd groene gewas. Manaravak ontdekte hoger op de zon­overgoten oever een mooi plekje en hield haar van daaraf in de gaten. Hoog gezeten op een met korstmos bedekte rots, met zijn speer naast zich, bedacht hij dat zij het mooiste meisje in de stam was, al wou hij dat ze niet zoveel sprak. 'Deze struik heet vossenbes,' deelde Naya hem trots mee, 'maar je mag hem van mij ook kraanvogelbes noemen, want de bloe­men zien eruit als langpotige vogels.'

Manaravak hield zijn hoofd bedachtzaam scheef. 'Net als jij... onder je kleren!'

Naya bloosde, maakte berispende tonggeluidjes en fronste lief haar voorhoofd. 'Net wat ik dacht! Er zitten een heleboel bla­deren aan, maar geen bessen. Ik wou dat we eerder naar deze plek waren gekomen.'

'Op deze plek zijn al een hele tijd geen bessen meer,' zei Mana­ravak tegen haar. 'Kijk maar naar de bladeren: een heleboel zijn gescheurd, de takken zijn verbogen en hier en daar ge­knakt. De beren hebben tijdens de laatste dagen van langdurig licht alle bessen opgegeten, lang voordat wij uit het verbrande land kwamen.'

Naya verbleekte. 'Beren? Zullen die niet boos zijn dat wij geko­men zijn om hier bessen te verzamelen?'

Manaravak zag haar angst en antwoordde met een diepe, afge­meten stem die haar vrees nog sterker maakte. 'Ja! De beren zijn boos! Ze zullen komen om ons te verdrijven... zo!' Met een luide lach sprong hij van de rots en kwam voor haar neer, liet zich zakken op handen en voeten en deed de beste, grappigste imitatie van een grommende beer die ze ooit had ge­zien, waarbij hij bladeren van de struiken afstroopte en die in zijn mond propte.

'Manaravak!' Ze lachte opgelucht en verrukt om zijn onver­wachte grollen.

Hij spuwde de bladeren uit. Nu hij haar lenige, lieflijke gestalte lachend onder haar grove, lelijke kleding zag bewegen, be­zweek hij voor de drang om zijn hand uit te steken en greep hij naar haar enkel om haar onderuit te halen. Ze gilde en ontweek met een vlugge sprong zijn greep. Haar tas met bladeren latend voor wat die was, snelde ze weg, uit­nodigend tot achtervolging. Het was een spel dat ze als kinde­ren hadden gespeeld, en Naya voelde zich lichtzinnig en gie­chelig terwijl ze zich in een wilgenbosje stortte. Hij kwam kra­kend door de takken achter haar aan. Lachend slaagde ze er amper in om hem te ontvluchten toen hij haar nadook. Ze klauterde op haar knieën en rende verder in de koele schaduw van het herfstig kalende wilgenbosje. En toen bleef ze stokstijf staan.

Daar, vlak voor haar neus, zag Naya de kleine, bloedrode, bes­achtige vruchten die ze in het verre gebied voorbij het verbran­de land had ontdekt. Ze herinnerde zich haar halssnoer van weleer en besefte met een zucht van verrukking dat nu een nieuw snoer binnen haar bereik lag. Haar handje schoot bege­rig uit om een handvol van de vruchtjes met hun ruwe velletje te plukken, die sijpelden van het warme sap toen ze haar vin­gers er omheen sloot. Ze bracht haar hand naar haar mond en likte tussen haar vingers. Ja, het was zoals ze zich herinnerde, alleen was het sap dikker, olieachtiger...

Op dat ogenblik greep Manaravak haar beet en liet zich samen met haar opzij op de grond vallen. Haar adem ontsnapte haar met een duizeligmakende zucht, en met haar rug tegen zijn borst geperst mepte ze naar achter, kronkelde en lachte van vreugde om hun spel, terwijl ze vocht om zich uit zijn omhel­zing te bevrijden.

Maar ineens voelde ze het bonken van zijn hart en de warmte van zijn adem in haar hals, en een vlaag van opwinding brak in haar los... alsof de vleugels van alle vogels die ze ooit had ge­zien in haar lichaam opstegen, daalden, wegvlogen, weg, steeds verder weg, naar een of ander warm toevluchtsoord. Ze ontspande zich, verward maar opgetogen door dit gevoel en door het gevoel dat Manaravak vlak bij haar was, en had hele­maal geen behoefte meer om zich te bevrijden. Ze hoorde hoe hij haar naam zuchtte en ze had niet kunnen zeg­gen wanneer hij van houding veranderde. Hij lag nu op zijn rug en liet zijn handen omlaag naar haar heupen glijden, pakte haar daar vast, tilde en keerde haar in één beweging om, zodat ze naar beneden keek, en hield haar boven zich uit alsof ze een blad of een veertje was en helemaal niets woog. En toen liet hij haar langzaam zakken, totdat ze schrijlings op hem zat, met haar knieën om zijn heupen en met haar vuisten tegen zijn borst. Ze was zich bewust van haar kleverige vingers en ademloos zei ze dat het haar speet als ze zijn nieuwe tuniek vies gemaakt had.

Zijn lippen krulden zich geamuseerd omhoog bij haar bezorgd­heid. Net als de vormeloze zak die voor jurk moest doorgaan, was zijn eigen kleding niet meer dan een provisorische bescher­ming tegen bijtende insecten en tegen het weer, totdat betere kleren uit behoorlijk geprepareerde huiden gemaakt zouden worden.

'Het stelt niets voor,' zei hij schor, terwijl hij haar kleding be­tastte. 'Net als dit rare geval. Doe het uit.' Ze vond het maar een vreemd voorstel. 'Dan zou ik naakt zijn.' 'Ja, maar ik doe het ook.'

Ze moest giechelen bij deze gedachte. 'Kijk,' zei ze en opende haar hand. De bessen die ze in haar vuist had gehouden waren een moesachtige, kruidige puree, die op zijn borst plofte. 'Vind je deze niet vreemd?'

Hij keek niet naar het hoopje gekneusde bessen dat op zijn borst lag. Hij frunnikte aan de schouderriempjes die haar kle­dingstuk ophielden, raakte toen haar vlechten aan en maakte de pezen koordjes los waarmee ze vastzaten. Naya stoorde zich er niet aan; ze zou haar haren toch opnieuw moeten vlechten, en terwijl hij haar haren betastte, likte ze nu eens aan haar vingers en wreef dan weer de moes in de ruwe huid van zijn tuniek in plaats van die weg te vegen. Het leek iets vreemds om te doen, maar op de een of andere manier was de neiging onweerstaanbaar.

'Ik vond een struik van deze bessen in het verbrande land en maakte er een halssnoer van, weet je, maar in het meer...' Wat klonk haar stem ver weg! Ze schudde haar hoofd om helder te worden. 'Hier, proef het sap. Het is zoet.' Hij nam haar hand en drukte haar handpalm tegen zijn mond. Happend naar adem voelde ze hoe een verbazingwekkende sensatie haar overstroomde. Zijn tong volgde de omtrekken van haar handpalm en zocht zich een weg tussen haar vingers. Toen hij het sap van haar hand begon te zuigen, verbreidde zich plotseling een diepe, allerwonderlijkste, kittelende warmte in haar lendenen, haar buik en haar borsten. Ze huiverde en kromde haar rug naar achteren, terwijl ze hem met haar dijen omklemde, zich tegen hem aandrukte en met haar heupen be­gon te bewegen. Het gevoel in haar lendenen werd er sterker door en de kittelende sensatie werd nu intenser en wonderlijker dan tevoren. Die breidde zich uit naar haar geslachtsdelen met een vurigheid die haar ertoe bracht harder... sneller op hem te drukken...

Een hees geluid ontsnapte aan zijn mond. Ze voelde de span­ning in zijn lichaam. Zijn handen lagen rond haar heupen, hiel­den haar vast en bewogen haar, toen tilde hij zijn heupen op om de druk van haar lichaam te voelen.

Naya trilde, verbaasd en verrukt door deze heerlijke ervaring. Ze zag geen aanleiding om haar gevoelens voor hem verborgen te houden.

'Fijn... zo fijn... zo fijn...' Ze zuchtte en ze bewoog en keek om­laag naar Manaravak, naar die prachtige, machtige Manara­vak die op een dag haar man zou zijn. Het sap van de bessen kleurde zijn mond. Zijn ogen ontmoetten de hare en lieten niet los. Wat waren ze donker, wat waren ze zwart en gloeiend - en hongerig.

Verbaasd draaide ze haar hoofd opzij. 'Als je honger hebt, er zit vlees in mijn tas...'

'Dit is het enige vlees dat ik van je wil!'

Ze hapte opnieuw naar adem, want hij ging plotseling rechtop zitten en trok met één beweging haar kleed omlaag. De riemen die hij al losser had gesteld gleden weg en zijn handen kneedden ruw haar kleine borstjes. Pijn gloeide. 'Niet doen!' riep ze uit.

Hij negeerde haar, en de blik op zijn gezicht beangstigde haar. Hij leunde naar voren en nam haar borsten in zijn mond, bijtend en zuigend. Doof voor haar woorden legde hij haar achterover... en deed haar pijn toen hij hard met zijn handen over haar buik ging, en verder omlaag... omlaag, tot zijn lange vingers haar geheime plekje binnendrongen. Geschokt door de inbreuk gilde ze het uit. Hij gromde alleen en dwong haar terug, pakte haar bij haar dij­en, hield ze wijd open en boog zich voorover om ertussen te neuzen, haar geur op te snuiven en haar met zijn tong te onder­zoeken zoals een hond zou doen, en plotseling herinnerde ze zich Makker en Sneeuweter die aan elkaar vastgeklonken zaten en hoe jonge honden - en mensenbaby's - geboren werden. Met bloed. Met pijn. En altijd na een paring. 'Nee! Hou op! Ik wil geen baby's!'

Als hij haar al hoorde, sloeg hij er geen acht op. Terwijl hij haar met één hand neerhield, leunde hij achterover en bevrijd­de zichzelf van belemmerende kleding. Ze worstelde zich op haar zij. Eén ogenblik dacht ze dat ze van hem af was, maar dat was ze niet. Hij hield haar bij haar been en vervolgens draaiden zijn handen haar terug. Hij zat wijdbeens op haar, toonde zich aan haar en maakte als een grommende wolf zijn bedoeling dui­delijk. Nee! Niet als een wolf!

'Wanawut!' krijste ze en verloor de strijd tegen een plotselinge golf van angst toen ze naar zijn orgaan staarde en haar blik niet kon afwenden. Gezwollen opstaand in volle erectie kwam zijn lid haar kolossaal voor - een grote blauwgeaderde speer die ze­ker recht tot in haar hart zou doordringen als hij bij haar naar binnen zou gaan.

En nu bracht hij zichzelf, hoe ze ook krijste en krijste, in een houding om haar te verkrachten.

Op dat ogenblik braken de jongens en Grek door de struiken heen en sleurde de oude man, brullend van woede, Manaravak van zijn kleindochter af, en vervolgens Nantu van Manaravak. Terwijl Naya in de beschermende armen van Grek vloog, zwoer Nantu dat hij Manaravak zou vermoorden. En zo ging in meer dan één opzicht een beslissend moment voorbij, want hoewel geen van hen het wist, zou voor niemand van Torka's stam de wereld ooit nog dezelfde zijn.

- 4 -

Die avond snikte Naya het uit alsof haar hart zou breken. De vrouwen en kinderen waren bedrukt, en de mannen waren gewikkeld in gefluisterde, verontruste gesprek­ken in de uit beenderen en geweien opgetrokken raadshut van kariboehuid.

Torka drong er bij Manaravak op aan te spreken, maar de jon­geman wist niet wat daarbij van hem verwacht werd. Iedereen was boos op iedereen, zo leek het - maar alle boosheid werd ge­richt op hem, die niet veel beter wist dan somber in zijn schoot te staren. Hij was een man, geen dier, brachten zij hem in herin­nering, terwijl Torka zwijgend zijn antwoord afwachtte. Hij sprak niet. Hij kon de woorden niet vinden. Hij begreep hun beschuldiging niet. Natuurlijk was hij een man! Had hij niet als een man gehandeld? Paarden mannen niet wanneer ze daartoe aangezet werden door een bereidwillige vrouw? De oude Grek zat met gekruiste benen op de met vacht bedekte vloer, maar toch leek het of hij overeind kwam toen zijn vuist zich door de lucht boorde, tot vlak voor de neus van Manara­vak, en hij tegen hem brulde als een bizonstier voor hij aanvalt. 'Naya is een kind. Ik heb je al eerder gewaarschuwd! Je moest je schamen!'

Manaravak keek op.Schamen? Hij begreep die term al even­min als de reden waarom Naya plotseling geweigerd had nadat ze hem zo begerig in een lichamelijke toestand had gebracht die hem geen ruimte had geboden om zich terug te trekken. Zelfs nu, nu hij dacht aan hoe ze zich tegen zijn lendenen had ge­drukt, was hij niet ervan overtuigd of ze werkelijk gewild had dat hij ophield. Hij kon dan ook niet begrijpen waarom ieder­een boos was omdat hij geprobeerd had haar te dwingen verder te gaan. Iedereen wist dat ze zijn vrouw zou worden. Wat deed het er dan toe hoe of wanneer hij haar nam? De gevolgen zou­den dezelfde zijn. Bovendien hadden ze allemaal, Torka uitge­zonderd, hun eigen vrouwen bereidwillig met hem gedeeld. Hij dacht daarover na. Hij had alleen Honee, een saaie, oninte­ressante partner, niet vaker dan twee keer gebruikt. Iana drong gewoonlijk aan op 'minder wolfachtig gedrag' van zijn kant. En omdat hij niet genoot van een vrouw die hem tijdens het paren bekritiseerde, wendde hij zich gewoonlijk tot Eneela als de mannelijke behoefte in hem sprak. Hoewel ze overdag altijd af­keurend naar hem keek, kwam ze meestal 's nachts fluisterend bij hem, zonder dat Simu ervan wist. Ze placht zijn hut binnen te sluipen, zich uit te kleden en naakt onder zijn beddenvachten te kruipen, haar grote borsten met de bruine tepels aan te bie­den aan zijn gretige mond en zich wijd te openen voor zijn on­derzoekingen en zijn ontlading.

Hij fronste zijn voorhoofd. Waren de mannen boos omdat hij hun vrouwen met hen deelde? Hij wist het niet. Hij was de zoon van de hoofdman en de broer van de sjamaan, maar hij voelde zich een buitenstaander. Het was een eenzaam gevoel. Hij vond het niet prettig. Hij wilde een van hen zijn. Hij wilde weten waarom ze het allemaal steeds hadden over het kind dat Naya zou zijn. Welk kind zou een man een wilgenbosje in lokken om daar lachend in zijn armen te vallen? En welk kind zou vervol­gens, trillend van verlangen naar seksuele ontlading, op zijn kruis gaan zitten? Geen enkel kind!

Misschien had hij iets subtiels in de taal van zijn volk over het hoofd gezien; hij was pas hun taal gaan leren toen hij tien herfsten oud was. Onthutst vroeg hij hen: 'Li, de dochter van mijn broer Umak, is een klein meisje, niet?'

'Dat is ze,' bevestigde zijn tweelingbroer.

'En is Uni, de dochter van Simu, een klein meisje?' Simu knikte instemmend, zij het met tegenzin.

Manaravak knikte. Tot op dit punt scheen zijn begrip van wat een kind was door de anderen gedeeld te worden. 'Is Yona, de dochter van Grek, ook een klein meisje?'

De mondhoeken van de oude man trokken zo ver naar beneden dat ze zijn hals in leken te duiken. 'Mijn Yona is bijna niet meer dan een baby'

Nu was Manaravak meer dan ooit in de war. Baby's huilden en zogen melk uit de borsten van hun moeder en knoeiden de vloeren van de hutten onder. Maar Yona was zes en Uni en Li waren vijf. Hij stelde zich hun rechte lichaampjes, platte bor­sten en smalle beentjes voor. Hij zou zich een gat in het hoofd slaan als de gedachte in hem opkwam met een van hen te paren. Nu kwam er woede in hem op. Beschuldigden zij hem hiervan? 'Ik begrijp het niet!' protesteerde hij. 'Naya, de kleindochter van Grek, is klein, maar ze is geen kind. Ze heeft borstjes en ronde heupen, en ze ruikt naar vrouw, en ze berijdt een man als...' Grek brulde: 'Ze moet nog als een vrouw bloeden!' Manaravak begreep er nog steeds niets van. 'Dat zal ze gauw genoeg. En wat voor verschil maakt dat?' 'Alles!' blafte Grek, en hij zou overeind zijn gesprongen en de raadshut met het lage plafond tot de grond toe hebben afgebro­ken als Simu en Dak hem niet bij zijn schouders hadden gegre­pen.

Rechts van Torka draaide Umak ongelovig met zijn ogen om de onwetendheid van zijn broer.

Het gezicht van Torka verried geen uitdrukking terwijl hij naar zijn tweede zoon keek. 'Een man van het Volk mag niet paren met een meisje dat nog haar eerste bloeding moet krijgen, Ma­naravak. Dit is jou verteld.'

Manaravak knipperde met zijn ogen en bleef staren. 'Ja.' Dat herinnerde hij zich. Eindelijk begreep hij het. Hij had een of an­der soort verbod overtreden; de levens van zijn volk zaten vol verboden. 'In het wilgenbosje maakte Naya het mij erg gemak­kelijk om dat te vergeten.'

'Naya?' Grek leunde trillend van woede naar voren, zijn oude gezicht verwrongen door de poging zijn boosheid te beheersen. 'Je hebt Klein Meisje compleet overstuur gemaakt! Als wij Klein Meisje niet hadden horen gillen, en als Nantu niet was komen aanrennen...'

Manaravak leunde ook naar voren, en bijna met zijn hoofd te­gen dat van Grek boven het kleine vuur schreeuwde hij tegen de oude man: 'Jouw Naya is geen klein meisje! Vraag aan Umak naar de manier waarop ze naakt voor ons danste op de dag dat Dochter des Hemels de aarde in brand stak. Jouw Klei­ne Meisje nodigde uit tot paren, net zoals ze erom vroeg toen ze mij het bosje in lokte. Spreek, Umak, vertel het hun!' Hij wachtte. Zijn ogen ontmoetten die van Umak en hielden zijn blik vast. Waarom zweeg zijn broer? Waarom keek hij zo gekweld?

'Hoe het ook zij, een man van deze stam mag de tradities van zijn voorvaderen niet vergeten, Manaravak!' sprak Torka met plechtige nadruk.

Manaravak verviel in stilzwijgen. Hij bleef zijn broer aankijken totdat Umak wegkeek. Gevoelens van eenzaamheid en verraad overstelpten hem. Als Umak niet tot zijn verdediging wilde spreken, wie zou het dan doen?

Torka keek Manaravak koel aan, niet met de blik van een va­der, maar met die van een hoofdman. 'Wat er tussen Naya en jou gebeurd is, was verkeerd. Er moet een straf op volgen. Je bent niet meer de wilde jongen wiens onbekendheid met de ge­bruiken van zijn volk over het hoofd gezien en vergeven kan worden.'

Manaravak boog naar voren, verborg zijn hoofd in zijn handen en zuchtte. Hoezeer hij ook zijn best deed, de tien lange zomers die hij alleen tussen de beesten had geleefd, hadden hun stem­pel op hem gedrukt, en hij kon zichzelf er niet van bevrijden. De melk die hem als zuigeling gevoed had, was niet uit de bor­sten van een vrouw gekomen, maar uit de tepels van een dier. Toen hij kind was en behoefte had aan warmte en troost, was er geen menselijke moeder geweest die de koude deurflap van een kuilhut tegen het weer dichttrok en hem dicht tegen zich aan hield, hem in slaap wiegde met haar gezang en hem de wonderbaarlijke mythen vertelde die een kind leerden wat het betekende mens te zijn.

Nee. Manaravak had gelegen in een nest van beenderen, twij­gen en bebloede veren, geplukt uit de borst van krijsende reuzencondors en arenden. Voor Manaravak was alle troost geko­men van de massieve, harige omhelzing van de Wanawut, uit het kirren van het beest en uit de zachte adem van dat vlees­etende dier, dat sussend en liefdevol op zijn gezicht en lichaam blies om hem warm te houden. De herinnering trof hem diep. De moederlijke liefde van het beest was voor hem voldoende geweest. Het was alles geweest.

Hij sloot zijn ogen en drukte zijn vingers op zijn oogleden. De mannen van de stam waren zachtjes onderling aan het overleg­gen om een beslissing te nemen. Het klonk als het gonzen van zwarte vliegen in de zware, gelige lucht van een windstille zomerdag. Manaravak hoorde het nauwelijks. Hij herinnerde zich zijn leven als dier, een leven verstoken van woorden of lie­deren of abstracte gedachten... een leven in het heden, nooit in het verleden of in de toekomst... een leven waarin de vraag waarom nooit gesteld werd of zelfs maar gedacht... een leven van zuivere, gedachteloze respons op de aandriften van het in­stinct en de behoefte aan bevrediging. Hij zuchtte. Het was geen slecht bestaan geweest. 'Manaravak?'

De stem van Torka haalde hem uit zijn dromerij. 'We zijn het eens geworden.' Torka's ogen drukten zowel kracht als spijt uit terwijl hij sprak. 'Naya zal niet de jouwe worden. Dit is haar wens en die zal ingewilligd worden. Als Naya vrouw wordt, zal ze vrij zijn om naar Umak te gaan. Hij heeft haar gevraagd. Honee is niet gezond en kan bij haar vuurkring wel wat hulp met de kinderen gebruiken.' Razend verliet Manaravak de raadshut.

'Manaravak!' Umak kwam hem achterna. 'Broer, stop! Wacht.'

'Waarom? Wat ben jij voor een broer? Waarom zweeg je toen ik je nodig had... of was het omdat je wist dat jij door te zwij­gen algauw vrij zou zijn om als een hongerige wolf gretig achter mijn vrouw aan te zitten?'

'Ze is je vrouw niet, Manaravak. Ze is helemaal nog geen vrouw.' Umak ging voor Manaravak staan. 'Luister naar me, Broer. Naya heeft je afgewezen. Grek heeft gezegd dat hij haar geen toestemming geeft naar je toe te gaan, zelfs wanneer ze vrouw wordt.'

Het gezicht van Manaravak stond gesloten, maar alert. 'En in­tussen heb jij je zaakje goed geregeld, Umak. Jij zult haar bij jouw vuurkring nemen, waar je al een vrouw van jezelf hebt. Je bent een slimme sjamaan! Jij zult twee vrouwen bij je vuur heb­ben, terwijl Manaravak alleen leeft!'

'Dat was je eigen keuze, Manaravak. Je had Honee kunnen kie­zen.'

'Nee, dat kon ik niet. Jij was de oudste. Zij had geen man. De traditie zond haar naar jouw beddenvachten. En nu krijg je mijn Naya ook al! Jij bent hebberig, Umak.'

Umak legde kalmerend een hand op de arm van zijn broer. 'Op dit moment wil ze helemaal geen man! Je hebt haar zo'n angst aangejaagd dat haar verlangen om vrouw te worden helemaal weg is.'

Manaravaks frons werd een dreigende blik. 'Dat geloof ik niet.' 'Je kunt het maar beter wel geloven.'

Manaravaks blik werd hard. 'Jij eerstgeboren tweelingbroer, oudste zoon en Sjamaan, jij weet alles. Jij hebt alles. De gave van de Voorspellende Wind is in jouw bezit, maar ik ben je tweelingbroer. Ik ben niet blind voor wat er in jouw hart leeft. Ik weet wat je wilt. Probeer me niet te vertellen dat dat niet waar is.'

Ze keken elkaar recht aan.

De andere mannen kwamen tevoorschijn uit de raadshut. 'Laat er geen kwade gevoelens tussen ons zijn, Broer.' Umak sprak krachtig, zonder een poging tot bedrog of misleiding. 'Mocht Naya jou weer gaan toelachen, als ze van gedachten verandert en besluit jouw vrouw en niet de mijne te zijn, zal ik me daarbij neerleggen als de raad dat tenminste goedkeurt.' Manaravak knikte. 'Het zij zo.' Het was niet gemakkelijk om boos op zijn broer te blijven.

'En als ze naar mij glimlacht en erin toestemt om mijn vrouw te zijn?' drong Umak aan.

Manaravak trok veelzeggend één wenkbrauw omhoog. Hij had altijd van uitdagingen gehouden, vooral van de kant van Umak, die wist hoe je een wedstrijd spannend maakte. 'Dan zal ik me daarbij neerleggen als jij erin toestemt haar te delen!' 'Nooit!' antwoordde Umak. 'We zullen zien,' zei Manaravak. 'We zullen zien.'

- 5 -

De herfst scheen in één enkele nacht te eindigen. In de koele, steeds kortere dagen daarna - dagen van opste­kende wind en af en toe lichte sneeuw - zette iedereen op bevel van de hoofdman zijn gevoelens van ongenoegen op­zij om gezamenlijk een sterk kamp te maken als bescherming tegen de lange, eindeloze poolnacht die ophanden was. Het Volk kon de verse sneeuw in de hoge bergpassen al ruiken, en menig gesprek zinspeelde op een vroege winter. Larani was blij. Haar liefde voor haar moeder had haar ertoe gebracht concessies te doen aan Eneela's verlangen haar te ver­zorgen. En al voelde ze zich nog steeds zwak en bleef ze pijn houden, dankzij een dieet van mergbouillon, bloed en kliervlees begon ze zich ondanks zichzelf sterker te voelen. De roep van ijsduikers had haar die ochtend gewekt en lange tijd had ze stil liggen luisteren, want ze hield van hun geluid. In een helder moment kwam het bij haar op dat ze altijd van hun roep had gehouden en dat er - net als voor de ijsduikers die voor de eer­ste strenge vorst uit het water moesten opstijgen en wegvlie­gen - ook voor haar een moment kwam dat ze zich uit haar doffe onverschilligheid en wanhoop zou weten te verheffen. Op den duur, als haar wonden geheeld waren, zou ze van nut kunnen zijn voor haar volk. Wat kon iemand nog meer van het leven vragen?

En zo was ze opgestaan en haar hut uit gegaan om de ijzige och­tendlucht te proeven. Voor de eerste keer sinds haar ongeluk zag ze verlangend uit naar de dagen van eindeloze duisternis: ze zou achter in de gemeenschappelijke hut kunnen zitten, haar littekens veilig achter sombere gewaden verborgen, opnieuw dicht bij de anderen, luisterend naar de verhalen en gesprek­ken.

Ze keek over het weidse dal naar de omringende bergen. Onder de loodkleurige hemel leken ze grauw en grimmig als de litte­kens van een oude jager, even grijs en afstotend als haar eigen verwoeste vlees wanneer - en als - het ooit genezen zou zijn. De vergelijking deed Larani rillen, een beweging die haar ge­waad in contact bracht met haar brandwonden. De pijn vlam­de op. Ze sloeg het deel dat haar hoofd en schouder bedekte te­rug en hield het van zich af, haar pijn dragend. Ze wilde niet huilen, maar het gebeurde toch, en van overal in het kamp ke­ken mensen van hun bezigheden op om naar haar te staren. Beseffend dat Manaravak zich onder hen bevond, trok Larani het gewaad weer over zich heen en dook, bijkans flauwvallend onder die marteling, vlug weg in haar eenzame hut. Daar liet ze zich door haar knieën zakken. Het gewaad viel in grote kreu­kels om haar neer. Ze bracht haar handen naar haar gezicht. Toen de deurhuid opzij werd geslagen en de wind naar binnen blies, verstijfde ze, overtuigd dat het Manaravak zou zijn. 'Hier, Larani. Ik heb iets meegebracht tegen de pijn.' Larani's hoop verschrompelde toen ze de stem van Naya hoor­de.

'Kan ik een poosje bij je blijven?' vroeg de kleindochter van Grek.

'Ga weg, Naya. De pijn die ik voel is niet vatbaar voor enig me­dicijn van jouw hand.'

Naya nam een teugje uit de flacon van blaas die ze voor Larani had meegebracht, en likte langs haar lippen. 'O, Larani, mag ik bij je blijven? Dat is de enige manier die ik kan bedenken om te zorgen dat die twee mij met rust laten!'

Larani draaide zich om naar Naya. Het meisje zag er deernis­wekkend uit - klein, nerveus en van slag. De bijna-verkrach­ting had haar veranderd, maar had haar geen besef gegeven van de kwetsende kracht van haar woorden. 'Arme Naya... wat moet je nou toch? Het moet verschrikkelijk zijn als twee zonen van de hoofdman proberen je voor zich te winnen.' Naya pruilde. 'Hou je me voor de gek, Larani?' 'Nee, Klein Meisje, ik benijd je tot in het diepst van mijn hart.'

De laatste van de trekkende watervogels mochten het dal in­middels hebben verlaten, de grote mammoettotem Levenschen­ker graasde met zijn soortgenoten nog steeds in de sparrenbos­sen van de oostelijke voetheuvels. En Torka en zijn medeja­gers, die hij aanvoerde op expedities tot diep in de flanken van de omringende bergen, ontdekten tot hun genoegen en voldoe­ning dat kleine kariboe- en elandkudden inderdaad de winter zouden doorbrengen in de naburige bergkloven die beschutting boden tegen de wind.

'Dit is een goed land, jawel!' verkondigde Grek grijnzend, ademloos van enthousiasme en de inspanning die de lange voettocht hem kostte.

Torka en Simu keken de oude jager met nauw verholen be­zorgdheid aan, tot Dak hun aandacht trok door te wijzen naar de zuidelijke heuvels.

'Kijk!' riep hij uit. 'De kudde paarden die we zagen toen we het dal in kwamen is er nog steeds! En zien jullie daar beneden die eland het ijs breken bij die poel?'

Simu staarde voor zich uit; traag en peinzend knikte hij met zijn hoofd, en zijn mondhoeken krulden omhoog terwijl hij zijn gedachten hardop uitsprak. 'Als onze directe voorraden opra­ken en onze voorraadputten niet meer voldoende zijn om de winter door te komen, zullen we - als de krachten der Schep­ping het ons tenminste toestaan - kunnen jagen op wild dat ons met vers vlees en warm bloed zal verwarmen in het hart van de lange winterse duisternis.'

Maar onze voorraden zullen niet opraken en evenmin zullen onze voorraadputten uitgeput raken, besloot Torka voor zich­zelf.

In de dagen daarna legden de mannen onder zijn toeziend oog voorraadputten aan, zodat het Volk steeds een bron van voed­sel en voorraden in de buurt zou hebben wanneer de jagers er in het dal op uit trokken, maar ook voor als het kamp onver­hoopt, in geval van nood, verplaatst zou moeten worden. Elke put werd zorgvuldig uitgegraven en bekleed met waterdichte huiden, daarna tot barstens toe gevuld met vlees en vet, pezen en riemen op rollen, vuurboren en pakketjes tondel inclusief lampenpitten, speerpunten en pijlen, alsmede gloednieuw reserve gereedschap gemaakt van kariboebot en de mooie stukken steen die de mannen en de jongens van de Speerberg hadden meegebracht.

Torka wist dat hij nog nooit met zo'n goed bevoorraad kamp op de drempel van de winter had gestaan.

Desalniettemin stond Torka, in een tijdsbestek van een wassen­de en weer afnemende maan, met steeds kortere dagen, zelfs de jongste leden van de stam niet toe hun tijd te verdoen. Het Volk spietste vissen en strikte sneeuwhoentjes. De droogrekken bo­gen door onder het gewicht van kariboevlees, en de vrouwen hadden een hoeveelheid huiden voor kleding, slaapvachten en hutbedekking geprepareerd die zou hebben volstaan voor drie stammen.

Toen Naya zich beklaagde, snoerde Lonit haar de mond. 'Hou op met tijd verspillen, Naya. Zelfs de kleintjes helpen nog mee bij het plukken van sneeuwhoentjes... al maken ze er dan een rommeltje van!'

Naya keek juist op tijd een andere kant op om te zien dat Kharn vleugelveren naar Uni en Li gooide. Zwaan, die zoals altijd op de jongen paste, probeerde hem tegen te houden, maar het was te laat. In een mum van tijd kwamen Makker en Sneeuweter op het spelletje af en sprongen, blaften en renden in het rond te­ midden van een verblindende sneeuwstorm van dons. Iedereen in het kamp lachte, terwijl de wind de veren tot een wolk omhoog blies.

Kharn voerde de anderen aan in een dolle jacht op de verwaai­ende veren. Maar Zwaan, die midden in de werveling van rondvliegend dons stond, onderschepte de jongen en klemde hem onder een arm. Springende honden en rennende kinderen liepen haar voor de voeten, en ze viel, struikelend over de uit­gelaten Makker. In een oogwenk waren Simu, Grek, Umak en Torka erbij om hun zoons en dochters in hun kladden te grijpen en uit te foeteren, terwijl Dak de honden wegjoeg, Zwaan over­eind hielp en zowel Kharn als haar op blauwe plekken onder­zocht.

'Leuk!' schaterde de jongen, terwijl hij veren uitspuugde. 'Ik mankeer niets! Echt niet!' verklaarde Zwaan, en hoewel haar blos onzichtbaar was in de sneeuw van hoenderdons, kleurde hij haar stem toen ze Kharn in zijn vaders armen zette en zich afwendde, zodat Demmi haar nakeek en spotte: 'Je weet het, Zwaan! Ik hou je in de gaten!'

'Goed hoor!' antwoordde Zwaan fluisterend, zo zacht dat al­leen Torka haar hoorde toen ze hem met stralende ogen, schit­terende wangen en een met moeite bedwongen glimlach voor­bijliep.

De volgende dag leidde Torka de vrouwen het kamp uit om de laatste zoete knollen van het seizoen op te graven. Toen dit ge­daan was, drong hij er bij Naya op aan meer geneeskrachtige kruiden en bessen te verzamelen. Hij liet haar vergezellen door de andere vrouwen en meisjes en waakte persoonlijk over haar, terwijl hij erop stond dat Manaravak met hem meeging, zodat zijn zoon kon zien wat er van een volwassene verwacht werd als hij werd uitgezonden om de vrouwen van de stam te bewa­ken. Umak kwam onuitgenodigd mee.

Manaravak gedroeg zich keurig. Naya zei hem uit haar buurt te blijven, en dat deed hij, maar voor de dag voorbij was, had hij een halssnoer van vreemd uitziende bessen voor haar gemaakt. In wat moest doorgaan voor een verontschuldiging bood hij die haspelend en nederig aan.

'Wat is dat nou voor een geschenk?' plaagde Umak. 'Ik zal een halssnoer voor je maken van de mooiste groensteen en het don­kerste amber!'

Het meisje scheen hem niet te horen. Ze bleef openlijk op haar hoede voor Manaravak, maar het was duidelijk dat het hals­snoer haar beviel, en ze accepteerde het geschenk van Manara­vak terwijl Torka hen zwijgend gadesloeg.

Die nacht trompetterde de mammoet in de oostelijke voetheu­vels en wolven lieten een rusteloos lied horen dat Torka en zijn volk vertelde dat er ander weer op komst was. Spoedig zou het gaan sneeuwen. De zon zou nog drie manen wegblijven, maar Torka bekommerde zich er niet om.

Hij sliep prima, en de volgende dag, toen hij alleen buiten het kamp liep, werd hij vervuld door een bijna overstelpend gevoel van welbehagen. Hij keek om naar het pas ingerichte kamp van zijn volk. De contouren van de grote en kleine kegelvormige kuilhutten voor de winter staken af tegen de hemel. De aanblik deed hem goed. Weldra zouden Torka en zijn volk hun eerste winter in de Vallei van de Grote Rivier doorstaan. Ze zouden beschutting en warmte hebben, en vlees en vet als spijs. En verzameld rondom kleine vuurtjes van mest, botten en bij elkaar gesprokkeld afval van de herfstige aarde, ofwel bij elkaar geze­ten in het licht van Lonits lamp, zouden de verhalen der voor­ouders worden verteld waaruit ze kracht zouden putten. Spoe­dig zouden de kinderen van het nieuwe land horen hoe hun voorouders nooit getelde want ontelbare winters in het verre westelijke gebied voorbij de Zee van IJs doorstaan hadden. Ze zouden vernemen dat ze afstammelingen van Eerste Man en Eerste Vrouw waren, die samen over het willige vlees van Moe­der Beneden wandelden, onder de enorme, toornige, met ster­ren bespikkelde huid van Vader Boven, terwijl het beest Wanawut rondsloop voorbij de rand van de wereld en leerde hoe het het Volk het best de betekenis van het woord angst kon bij­brengen.

- 6 -

Het was de tijd van de lange duisternis. Het was de tijd dat Vader Boven zijn gele oog sloot, zichzelf in gewa­den van storm en duisternis hulde en zich te slapen leg­de in de armen van zijn zuster de maan.

In de kuilhut van Grek zat Naya met gekruiste benen mistroos­tig te nippen van een zuur brouwsel van gesmolten sneeuw, ge­smolten vet, fijngestampte droge wilgentwijgen en alles wat nog restte van de gezinsvoorraad aan fijngehakte bijnierklieren. 'Drink!' drong Iana aan.

Naya staarde naar de vrouw van haar grootvader. 'Ik vind het niet lekker!'

'Dat is jammer! Je weet dat het het kliervlees is dat het 'm doet! Larani heeft de eerste tijd van haar bloedingen al gehad, en ik wil dat jou dat ook gebeurt.'

Naya trok een vies gezicht. 'Het kan me niet schelen of ik ooit een vrouw word!' sprak ze weerspannig.

'Mij kan het wel wat schelen!' Iana was ronduit boos. 'Omdat jij dan deze hut zult verlaten! Je arme, oude grootvader zou niet in de winterse duisternis kariboe moeten hoeven jagen om voor vers kliervlees voor jou te zorgen!'

De vijandige klank in Iana's stem bracht Naya bijna aan het huilen; haar lip trilde terwijl ze zich verdedigde. 'Zwaan heeft ook nog niet gebloed. En ik heb Grootvader gesmeekt niet te gaan!'

Plotseling nam Iana het meisje peinzend op. 'Naya, ben jij soms bang om vrouw te worden?'

Het meisje staarde naar haar schoot. 'Ik ben gelukkig zoals ik ben, hier in mijn grootvaders hut.' Toen schudde ze plotseling heftig haar hoofd. 'Ik wil geen man - Umak niet, Manaravak niet, helemaal geen man!'

'Je moet niet bang zijn, meisje. Het was een heel naar voorval in het bosje, maar Manaravak heeft geprobeerd het goed te ma­ken en...'

Naya keek op. Haar ogen schoten vuur. 'Ik zeg je dat ik geen man wil! Ik ben te jong! Iedereen kan zien dat ik te jong ben! Ie­dereen noemt me nog steeds Klein Meisje - iedereen behalve hij, en hem wil ik niet, nooit meer! En Umak ook niet! Ik wil Honee niet als vuurzuster. Ik heb al een zuster. Ja! Kleine Yona is als een zuster voor me.' Ze kreeg een zachte gelaatsuitdruk­king toen ze naar het kind keek. 'Ja hè, Yona? Kom. Laten we weer met de nieuwe poppen van hertevel spelen die Iana voor je gemaakt heeft! Kom! Je mag mijn stenen halssnoer dragen!' Yona haalde alles uit de uitnodiging wat erin zat. 'Ik speel mee als jij voor mij een halssnoer maakt van die felrode bessen in jouw grote tas!'

In het koude, blauwe licht van de winterse poolnacht liepen Torka, Manaravak, Grek en Makker op een draf door de Val­lei van de Grote Rivier, op zoek naar kariboes. De nacht was zo koud dat zelfs de hond laarsjes droeg: pootzakjes van zachte kariboehuid, met het haar naar binnen gekeerd en rondom vastgeknoopt met pezen koorden halverwege elke harige poot. De mannen hadden wel wat meer nodig dan alleen laarzen. Af­gezien van hun draagstellen van kariboegewei droegen Torka, Manaravak en Grek ieder om te beginnen onderkleding, kou­sen en wantvoeringen, alle van het allersoepelste leer van kariboekalveren, dat door de vrouwen en meisjes net zo lang was gekauwd tot het zacht was als fluweel. De wanten zelf waren van kariboeleer dat met haar en al was gelooid en met de vacht­kant naar binnen was gekeerd, als isolerende laag tussen de wantvoering en de want zelf. Hun laarzen waren tot de knie kruiselings omwonden met riemen die met dons en korstmos­sen waren afgezet, en waren voorzien van een driedubbele zool van hardgelooide huid. Het buitenste zoolleer had een ruime overslag over de tenen en de hielen. Het was rondom geplisseerd en vastgenaaid aan het zachtere bovenleer, dat was ge­maakt van de huid van de poot van een kortharige kariboe. Hun tunieken en broeken bestonden uit een dubbeldikke, met veel zorg zachtgemaakte kariboehuid waarvan het haar naar binnen was gekeerd.

Ze namen enkele ogenblikken rust om af te koelen; hoewel de temperatuur zo laag was dat hun longen dodelijk beschadigd zouden zijn als niet elke ademtocht gefilterd was door de lange beschermende haren van hun capuchonranden van wolvenstaart, transpireerden de jagers hevig. De warmte werd in dank aanvaard. Kou lijden in deze nacht betekende deze nacht ster­ven. Dat beseften ze allemaal terwijl ze verder trokken. Ten slotte bereikten ze de diepere sneeuw van de voetheuvels. Om Grek, die achter was geraakt, de kans te geven hen in te halen, rustten Torka en Manaravak even uit en wezen voor zich uit. Hoewel er geen kariboe te zien was, knikten vader en zoon. Ze wisten dat ze hun prooi gevonden hadden; een uitge­strekte band van ijsnevel hing voor hen - een bevroren damp die afkomstig was van de ademhaling van levende dieren. Torka en Manaravak hieven hun speren. Door Manaravak voor deze jacht te vragen, had Torka gehoopt Grek milder te stemmen jegens zijn tweede zoon.

'Denk eraan, slechts drie dieren doden,' waarschuwde Torka. 'Eén voor de nieuwe vrouw Larani die geëerd moet worden, één voor Zwaan die kliervlees nodig heeft wil ze ooit vrouw wor­den, en één voor Naya.'

Grek perste korzelig zijn lippen op elkaar. 'Ja. Ooit misschien.' 'Dan zijn we het eens,' zei Torka. 'We komen uit een kamp dat rijk is aan gedroogd vlees en opgeslagen vet. Het zou een bele­diging van de krachten der Schepping en de levensgeesten van de kariboe zijn, als we meer zouden doden dan we nodig heb­ben.'

De hond rende met grote sprongen vooruit en verdween in de nevel. Torka, Manaravak en Grek hadden de nieuwe camou­flagemantels aangetrokken die ze in het draagstel op hun rug hadden ingepakt. Vervolgens zetten ze zich in gang, met hun speer in de hand.

Torka's speer trof doel en een wijfje viel neer. Een halfvolwas­sen kalf draaide zijn kop om de oorzaak van de uitroep van verbazing en pijn van het wijfje te ontwaren. Het kalf bezweek ook, met Manaravaks speer in zijn longen, en warm en rood stroomde de dood uit zijn neusgaten en opengesperde bek. Op dat ogenblik viel een tweede wijfje onder Greks speer, en de mannen en de hond hieven een gehuil van triomf aan. Na eindeloze dagen opgesloten te zijn geweest in de duisternis van hun winterkamp kon Manaravak de verleiding niet weer­staan om een vierde dier met zijn speer te treffen - een kariboestier, een geschiktere prooi voor een man dan een kalf - maar Torka en Grek hadden het niet in de gaten. Zij slachtten de gesneuvelde dieren en aten als hongerige leeuwen van het rauwe wild, totdat Torka zich verzadigd van vers, warm vlees met een rilling terugtrok.

Wolven huilden ergens in de avond, en één angstig moment leek het of iets groters en gevaarlijkers - iets bijna menselijks - met hen meehuilde. Wanawut? Hij luisterde scherp, maar hij hoorde alleen het geluid van de wind en van Grek en Manara­vak, die zich samen met de hond aan het vlees te goed deden. Hij keek naar hen en bemerkte tot zijn schrik dat er vier dode kariboes op de grond lagen in plaats van drie. Iets wat zijn lang geleden overleden grootvader hem vele jaren geleden had ge­leerd kwam in hem op: Vergeet het niet, Torka, slechts een dun vlies van zelfbeheersing scheidt het beest mens van het beest dier; het roofdier van zijn prooi. Ja, Torka, je moet nooit ver­geten dat alleen een dwaas banger is voor de Wanawut dan voor het dier in hemzelf.

Plotseling ongeduldig vanwege het dierlijke gesmak, gekreun en geslobber dat niet alleen van de hond kwam, maar ook van Grek en Manaravak, beval hij: 'Genoeg! Wat is hiervan de be­doeling? Dat jullie alle vier de kariboes helemaal zelf opeten?' Grek legde de glibberige slierten darm neer waaruit hij de zach­te, onverteerde inhoud van de laatste maaltijden van de kari­boe had opgezogen. Hij smakte met zijn lippen en trok zich van zijn feestmaal terug. Zelfs in de duisternis was het duide­lijk dat de bontranden van zijn capuchon met bloed doorweekt waren.

'Spijt me. Ik liet me meeslepen, ja! Vier, zeg je?' Manaravak bleef waar hij was, schrijlings gezeten op de rib­benkast van de kariboestier. Hij had zijn camouflagemantel op­zij geworpen en zijn capuchon naar achter geslagen; hij lag voorover, zijn hoofd begravend in de keel van het dier, en zoog onstuimig en met veel lawaai bloed uit de wond die hij met zijn dolk gemaakt had, terwijl uit het stervende hart van het dier het leven warm en hevig wegklopte. De achterpoot van de kari­boe schokte en de voorpoten waren begonnen krampachtig te trillen.

'Genoeg!' schreeuwde Torka, nu hij voor het eerst zag dat het dier waar zijn zoon van dronk nog in leven was. 'Manaravak!' De jongeman keek op. Er zat bloed aan zijn gezicht. 'Wat is er?' 'Jouw speer in de flank van dat mannetje wijst erop dat het jouw prooi is - een vierde prooi, hoewel ik bevel gaf tot drie te gaan. En jij slurpt ervan als een leeuw, niet als een mens!' Manaravak vatte dit op als een compliment. 'Moest iets meer doen dan alleen een kalf doden om de nieuwe vrouw te eren! We jagen als leeuwen, wij drieën! Een leeuw doet zich te goed aan het bloed voordat het stolt. Kom, voordat deze kariboe sterft en zijn bloed niet meer stroomt. Kom, Vader, en jij, Grek, oude leeuw. Er is hier leven en kracht voor mannen die veel vlees naar hun volk moeten dragen!' Hij had gelijk, en Torka wist het. Zeker, ze hadden vier dieren in plaats van drie gedood, maar wat maakte dat op dit moment uit?

Grek was ijdel genoeg om het compliment van de jonge man te accepteren en groeide er zichtbaar door, en terwijl hij trots naar voren stapte en een plek uitzocht om bloed aan de hals van de kariboe te onttrekken, vergat hij zijn vijandigheid je­gens Manaravak. 'Oude leeuw, ja?'

'Ja,' antwoordde Manaravak. 'Oude, sterke en zeer gevaarlijke leeuw voor de kariboe!'

- 7 -

De hut van het bloed was een kleine kegelvormige hut, net als de andere kuilhutten, behalve dat hij een heel eind weg van de andere hutten was opgebouwd. Turend vanuit de toegang tot de hut van het bloed staarde Larani over het kamp naar de grote gemeenschapshut. Haar ogen bleven rusten op het twaalfpuntige dubbele rek van geweien dat zich breed boven de ingang uitstrekte. Glanzend van ijs en druppende ijspegels glinsterden de geweien rood, blauw en groen in het koude, helle schijnsel van een veelkleurig noorder­licht. Larani hield haar hoofd scheef bij de aanblik en luisterde naar het gezang van de sjamaan, dat samen met dikke, grijze rook uit het gat hoog aan de top van het harige, gebogen dak ontsnapte. Op een andere avond zou Larani de schoonheid van het schouwspel en van de geluiden hebben opgemerkt, maar vanavond schenen ze vervuld van een onheilspellende lading. 'Umak zingt voor jou,' zei Eneela trots. 'Kom terug naar bin­nen, Dochter. De andere vrouwen zullen nu snel hier zijn, en er is veel te doen voor je gereed bent voor de viering ter ere van jou.'

De woorden maakten Larani misselijk van angst. Onwillekeu­rig herinnerde ze zich de matte maar troostende aanvaarding van haar toestand waartoe de roep van de ijsduikers haar min­der dan een maand geleden had opgewekt. Een maand geleden was ze een meisje geweest dat haar vrouwelijke bloedingen nog moest krijgen. Nu was een complete maanperiode voorbij, en de ijsduikers hadden de Vallei van de Grote Rivier verlaten. Ze sloot haar ogen en fantaseerde dat ze met hen in zuidelijke rich­ting vloog, hoog en vrij van alles wat haar nu te wachten stond.

Haar gedachten sloegen een ogenblik hoopvol op hol. Ze zou de hut en het kamp uit kunnen rennen. Een paar keer diep ina­demen in de bijtende kou zou voldoende zijn om haar longen aan splinters te vriezen en haar ademhaling voor altijd af te snijden. Ze zou sterven, maar haar ziel zou met de ijsduikers meevliegen, bevrijd van haar verwoeste lichaam en de pijn van haar brandwonden, vrij van de beschamende verplichtingen die nu in het vooruitzicht lagen.

'Ga weg uit de kou, Larani. Sluit de kouklep, Dochter, en kniel weer bij het vuur. Je hoeft er niet bang voor te zijn. Ik heb ge­noeg water bij de hand als het te heet wordt. Kom hier, je moet de weldadige rook inademen en de resten van je jeugd uitzwe­ten.' Eneela legde takken bijvoet op het vuurtje. 'Ach, mijn lief meisje, sinds je geboortedag heb ik gewacht op het moment dat ik deze vreugde met je zou delen! O, Larani, ik wou dat ik je de zoetheid van dit ogenblik kon laten voelen zoals ik die ervaar: moeder te zijn, je oudste dochter vrouw te zien worden!' Larani was plotseling woedend en barstte los tegen haar moe­der. 'Hou op!' schreeuwde ze, maar toen ze Eneela's liefdevolle gezicht zag verbleken, vloeide haar boosheid weg en haar ge­dachten aan de dood vielen uiteen en losten op. 'Het spijt me, maar ik wil hier niet zijn en zou hier ook niet zijn als Torka en Simu er niet op gestaan hadden!'

Eneela klakte vermanend met haar tong. 'Je zou toch niet in je eigen hut hebben kunnen blijven, Larani! Wanneer een vrouw maanbloed vergiet, moet ze afgezonderd worden om te voor­komen dat de geesten ook anderen laten bloeden! Het zou me wat moois zijn als de mannen van de stam krampen begonnen te krijgen en...'

'Ik was van iedereen afgezonderd,' onderbrak Larani, niet in de stemming voor de geforceerde poging tot humor die haar moe­der ondernam.

'Niet ver genoeg! Wat is er met je aan de hand, Larani? Elk meisje droomt van dit moment.'

'Kijk naar me, Moeder. Zie me zoals ik ben.'

Eneela richtte haar hoofd op. 'Je geneest mooi.' 'Ik ben verminkt! Ik ben lelijk!'

'Je bent een nieuwe vrouw die het vermogen heeft nieuw leven in haar buik te ontvangen en in haar lichaam de toekomstige stam te scheppen! Er bestaat niets dat prachtiger of wonder­baarlijker is!'

Larani liet haar hoofd hangen en voelde het verse litteken­weefsel opzij van haar hals en hoofd trekken en steken. Ze be­gon te huilen. Eneela zou haar hoe dan ook mooi vinden. Maar hoe stond het met de anderen? Met Manaravak? Wat zouden zijn ogen zien als de nieuwe vrouw werd opgeroepen zichzelf te vertonen? Ze greep naar de flacon met het medi­cijndrankje dat Naya bij haar had achtergelaten; het brouwsel van Naya verdoofde op de een of andere manier meer dan de pijn - het nam de scherpte van het denken weg. Larani nam een diepe slok.

'Voel je je nog steeds niet goed?' vroeg Eneela bezorgd. Larani trok haar lippen samen tegen de onverwachte zoete smaak van het vocht en besefte onmiddellijk dat Naya iets on­gewoons aan dit goedje had toegevoegd. Een plotseling licht ge­voel in haar hoofd en een golf van misselijkheid maakten dat ze bijna onderuit ging. 'Ik voel me misselijk,' zei ze, terwijl ze de flacon opzij zette. Het vreemde gevoel zakte weer weg. Ze voelde zich nu slaperig en humeurig. 'Precies zo misselijk als het Volk zal zijn bij het zien van de nieuwe vrouw die zich straks bij het rituele vuur vertoont!'

De jagers keerden in het koude, felle schijnsel van het poollicht terug in het kamp. Het verse kariboevlees werd verdeeld en klaargemaakt voor het feestvuur. Het was een groot vuur, aan­gemaakt met vet, beenderen en een hoge stapel drijfhout van de rivieroever.

'Aaah!' riep Naya, glurend vanuit Greks kuilhut. 'Als er voor mij ook zo'n vuur wordt gemaakt, met geschenken, dansen en feesten, dan wil ik ook wel vrouw zijn! Ik wil alleen geen man!' De wakkere ogen van Iana zagen duidelijk dat Naya zich voor het eerst sinds dagen veel beter voelde. Grek zou blij geweest zijn als hij het had gezien. Hij was weg om te doen wat mannen in de raadshut doen voorafgaand aan het winterritueel voor een nieuwe vrouw. Yona lag op haar rug, slaperig neuriënd te­gen een van haar poppen.

Iana keek met samengeknepen ogen naar haar dochter. Yona was steeds slaperig en prikkelbaar geweest sinds Naya haar een halssnoer van bessen had gegeven.

Iana was de vruchten van dichtbij komen onderzoeken. Ze kwamen haar niet bekend voor. 'Draag ze,' had ze Yona aange­raden, 'maar eet ze niet.'

Ze herinnerde zich nog hoe Naya het halssnoer had gestreeld en ernaar had geglimlacht alsof het een vriend was die terug zou kunnen lachen. 'Deze bessen zijn goed. Ze hebben mij nog nooit misselijk gemaakt,' had Naya volgehouden. Iana fronste verwonderd haar voorhoofd, want de bessen leken ervoor te zorgen dat Naya zich blij en gelukkig voelde. Terwijl het meisje vrolijk op de beddenvachten plofte, kauwde ze alweer op een nieuwe.

'We moeten voorzichtig zijn met nieuw voedsel, Naya.' 'Ja ja, natuurlijk.' Naya was niet in de stemming om voorzich­tig te zijn. Ze was net zo fijn bezig met het kammen van haar haren. 'Kijk, Iana... zie je hoe de tanden het haar uit de war ha­len? Deze kam die Umak mij gaf werkt heel goed!' 'Als je geen man wilt, moet je ook zijn geschenken niet aanne­men.'

Umak is anders. Hij is mijn vriend.'

'En hij is nog steeds een man - een die evenveel, zo niet meer naar jou verlangt dan Manaravak!'

Naya dacht hier even over na terwijl ze het kruidige, gedroogde besje tussen haar voortanden hield en haar kaken bewoog om de laatste olie eruit te persen. 'Hoe is het om begeerd te wor­den?' Ze kirde bijna. 'Hoe is het als Grek op jou ligt, of wan­neer je naar Manaravak gestuurd wordt om zijn mannelijke be­hoefte te bevredigen en hij naakt op jou ligt en als een stotende ram beweegt en huilt als een wolf als zijn mannenbeen bij je naar binnen gaat? Geeft het pijn of genot als je jezelf wijd voor hem opent? Of zijn pijn en genot hetzelfde wanneer een man en een vrouw zich verenigen en samen bewegen en...' 'Naya!' Iana was niet alleen geschrokken door de vragen van het meisje, maar ook door de blik in haar ogen. Het meisje was veranderd. Ze had haar kam laten vallen en zat nu stijf rechtop op haar gevouwen knieën, waarbij ze met haar billen op haar hielen heen en weer bewoog. Haar pupillen waren star en ver­wijd. 'Wat zijn dat voor vragen waar Yona bij is? En dat van ie­mand die beweert dat ze niet naar een man verlangt! Hou op met dat gewiebel op je hielen! Je moest jezelf eens zien - je bent heet en klaar voor...'

'Klaar voor wat?' De vraag had niet ondermijnender kunnen zijn.

Iana was furieus. Haar klap kwam hard en snel aan. Ongeloof­lijk genoeg - alsof de klap haar eerder plezier dan pijn had ge­daan - glimlachte Naya terwijl ze haar handpalm tegen haar wang hield. 'Je kunt mij toch geen pijn doen,' zei ze uitdagend. 'Misschien niet,' erkende Iana, 'maar ik zal je grootvader van je gedrag op de hoogte stellen. En ik zal hem ook vertellen dat ik weer een kind krijg. Ja, meisje, kijk maar niet zo verbaasd! Spoedig zullen Yona, Tankh en Chuk een broertje of zusje erbij krijgen. En spoedig zal de hut van Grek niet groot genoeg zijn voor ons beiden!'

Het volk van Torka draaide in een kring rond het rituele vuur. In hun zware winterkleding met capuchon klapten ze in hun gehandschoende handen, om vervolgens een glijdende pas naar rechts te maken.

Umak danste, alleen, in het midden van de kring, tot hij einde­lijk klaar was en met de bevelende stentorstem van de sjamaan 'Larani!' riep.

De kring kwam tot stilstand. De stamleden staarden naar hun sjamaan en wisselden goedkeurende blikken en knikjes vanwe­ge zijn uitdossing en de alleszins passende trots waarmee hij die droeg. Honee had zijn tuniek ontworpen en ook de met een lan­ge rij van sneeuwuil- en sneeuwhoenveren afgezette witte hoofdtooi. Over zijn bovenrug en schouders lag een mantel die werd gevormd door het verenkleed van een reuzencondor. De vleugels waren wijd uitgespreid en aan zijn handschoenen be­vestigd, zodat hij wanneer hij zijn armen spreidde elk moment de nacht in leek te zullen vliegen. De kap van de mantel, die be­stond uit vossenhuid en een vooruitstekende dikke bontrand, werd bekroond door de kop van de condor, waarvan de snavel openstond en de oogkassen gevuld waren met twee glinsteren­de stukken amber.

Naya stond naar hem te kijken. Hij ging er nog fierder bij staan en dacht: Spoedig zal een nieuwe-vrouwenvuur voor jou bran­den! En dan zul je een man kiezen! Je zult mij kiezen! Het tevreden gevoel van Umak verdween toen hij zag dat de oude man vlak bij Manaravak stond. Greks strenge houding je­gens Manaravak was veranderd sinds ze waren teruggekeerd naar het kamp. Iedereen was verheugd geweest over de nieuwe kameraadschap, maar Umak had voor een raadsel gestaan... totdat hij Manaravak de oude man 'Oude Leeuw' had horen noemen.

Vleierij. De wind bevroor in Umaks mond.Dat spel kan ook door twee mannen worden gespeeld! dacht hij, en hij wist dat hij hierbij als sjamaan in het voordeel was. 'Larani, dochter van Simu en Eneela! Larani, zuster van Dak en van Nantu en van Uni! Larani, nieuwe vrouw, nieuwe zuster voor de dochters van deze stam, vertoon je aan het Volk!' De vrouwen en meisjes van de stam hieven uit been gesneden fluiten en bliezen een hoge, atonale, kakafonische fanfare bij de tweede oproep van de sjamaan tot de nieuwe vrouw. 'Larani, nieuwe vrouw, vertoon je nu aan de zonen van deze stam, zodat zij zich mogen verheugen over de komst van de nieuwe vrouw! Kom, nieuwe vrouw! Deze sjamaan roept jou tevoorschijn! En de stamoudste - hij die sterk is als een bizon, dapper als een leeuw - zal de welkomsttrom slaan terwijl de nieuwe vrouw tevoorschijn komt!'

Met een zwier die direct geïnspireerd was door deze ongeëve­naarde complimenten tilde Grek de rituele trommel op, die spe­ciaal voor deze gelegenheid was gemaakt. De traditie bepaalde dat de oudste man het voorrecht toekwam als eerste met de vlakke hand op de trommel te slaan, voordat hij naar de hoofd­man ging, die hem na de tweede slag van eer op zijn beurt door­gaf, totdat iedere volwassen man in de stam aan de beurt was geweest.

Simu was de laatste die hem in handen kreeg. Als vader van de nieuwe vrouw zou hij de trommel bewaren tot ze een man nam.

Wanneer haar maagdelijkheid tot het verleden behoorde, zou haar man de trommel aan de hoofdman en aan het verzamelde Volk aanbieden. Hij zou hem voor de laatste keer slaan; daarna zou haar man, met de nieuwe vrouw trots aan zijn zijde, sym­bolisch het vel van de trommel met zijn speer doorboren en de trom aan haar ouders teruggeven, die hem vervolgens zouden verbranden.

Terwijl Simu op de trommel sloeg, liet hij de voorgeschreven oproep horen, en het Volk juichte toen de nieuwe vrouw door haar moeder uit de hut van het bloed werd geleid. Door het gejuich vormde zich boven de verzameling mensen een wolk van condens die glinsterde in het met sterren bezaaide noorderlicht, totdat hij door de reusachtige golven van opstij­gende warmte uit het rituele vuur werd opgeslokt. Simu legde dit uit als een slecht voorteken. Hij nam alleen deel omdat Torka erop gestaan had en omdat Eneela gezworen had dat zij, als hij het niet deed, met haar rug naar hem toe zou sla­pen, zo stijf en koud als een plak ijs... en als een behoefte aan vrouwelijk genot over haar kwam, zou ze het bij Manaravak zoeken. Simu knarsetandde. De jongeman vormde toch al een bron van onmin tussen hen. Zeker, hij had Zomermaan om hem te bevredigen, maar die was nu eindelijk in verwachting, en hij zou niets doen dat haar lang gekoesterde droom van een eigen baby in gevaar kon brengen.

Hij staarde met grote ogen naar zijn naderende dochter. Hij had de mooie nieuwe vrouwenkleren gezien die Eneela had ge­maakt, maar in plaats daarvan was Larani gehuld in een tent­achtige bedekking van witte kariboehuiden en vossenpelzen die haar vanaf haar kruin tot de punten van haar mocassins bedek­ten. Het meisje droeg haar nieuwe beddenhuiden! De fluiten zwegen. Een zucht van ontsteltenis en medelijden ontsnapte aan ieders mond.

Simu vocht tegen zijn teleurstelling. Hoe vaak had hij niet uit­gekeken naar dit moment! In zijn verbeelding had hij zo dik­wijls voor zich gezien hoe zijn mooie Larani opgewekt naar het rituele vuur zou schrijden, haar capuchon terug zou slaan en ie­dereen in de stam zou vergunnen haar stralende gezicht te zien terwijl zij trots verklaarde: 'Ja! De nieuwe vrouw Larani is hier! Laat het Volk feestvieren, want zij laat voor altijd het kind ach­ter zich dat eens aan haar naam beantwoordde!' Binnen de bescherming van zijn capuchon had Simu wel willen grienen van desillusie. Hij zou Torka nooit vergeven dat hij hem verboden had haar te doden, of dat hij erop gestaan had dat ze doorzette en een lachertje maakte van deze ceremonie. Hoe zou ze geëerd kunnen worden als een nieuwe, mogelijke draagster van leven wanneer geen man ooit bij haar zou willen liggen... tenzij ze de laatste levende vrouw in de stam was, of die belachelijke tent van beddengoed over zich heen hield! Of tenzij Torka zijn beslissing herriep dat broers en zusters niet mochten paren; Dak zou zijn geliefde zuster zeker in zijn vuurkring opnemen, ongeacht hoe ze eruit zag.

'Larani, nieuwe vrouw van deze stam, kom naar voren!' Nu was het Torka die de nieuwe vrouw opriep, maar Larani rea­geerde niet. Het Volk staarde en wachtte, en begon zich vervol­gens ongerust te maken. Inbreuk op de traditie van hun voorva­deren tijdens een gewijde nacht zou geen goed teken zijn. Nu hij zelf de intense hitte van het rituele vuur in zijn rug voel­de, begreep Torka dat de jonge vrouw bang was voor de vlam­men. Het gemompel van zijn stam negerend en zonder acht te slaan op de traditie, ging hij naar haar toe en zette de plechtig­heid voort op enige afstand van de vlammen. 'Is dit de nieuwe vrouw die voor de hoofdman van het Volk verschijnt?'

Larani antwoordde niet. Eneela hield de bevlekte huiden naar voren waarop haar dochter haar eerste maanbloed had vergo­ten. 'Hier is het bloed van mijn kind Larani.' Torka nam de bevlekte huiden aan. De gewoonte eiste nu dat de nieuwe vrouw ze van hem overnam en ze in het vuur wierp als een offergave die de dood van haar jeugd symboliseerde. Hij wist dat ze zou weigeren, en daarin stelde ze hem niet te­leur. Zijn hart deelde in haar pijn.

'In dit nieuwe land ben jij het eerste meisje dat tot haar tijd van het bloed komt,' bracht hij haar kalm in herinnering. 'Dit is een grote eer en een groot geschenk.' 'Het heeft voor mij geen nut,' zei Larani. 'Of je het fijn vindt of niet, Larani, je bent vrouw geworden. In de Vallei van de Grote Rivier zal het Volk de gebruiken van zijn voorouders niet onteren door de traditionele plechtigheden te negeren die ter ere van de nieuwe vrouw en van alles wat ze vertegenwoordigt moeten worden gehouden.' 'Ik vertegenwoordig niets,' antwoordde ze diep terneergesla­gen. 'Zwaan en Naya waren voorbestemd om de eersten te zijn. Dat is de reden waarom de krachten der Schepping Dochter des Hemels op mij afzonden. Je had niet tussenbeide moeten ko­men. Vergeef me, Torka, dat ik zo spreek, maar de voorvade­ren zouden mij in de handen van mijn vader hebben laten ster­ven. Door hem te dwingen mij te laten leven, heb je hen onteerd... en hem, en mij.'

Terwijl deze woorden hem troffen, ging plotseling haar niet ge­wonde arm omhoog, hief de tent van pels op en wierp hem weg. En zo, naakt in de avondkou, stond Larani stoutmoedig en uitdagend in het grillige gouden schijnsel van het rituele vuur terwijl haar volk het uitschreeuwde bij de aanblik die ze bood. 'Zie je?' siste ze naar Torka. 'Dit is een verspilling van goed brandhout! Het kind Larani is al aan het vuur geofferd.' Haar woorden kwamen traag en onduidelijk, alsof haar tong te groot voor haar mond was geworden. 'Zien jullie allen wat ik deze voorbije manen voor jullie ogen verborgen heb gehouden? Ja, Torka heeft dit leven gered! Ja, het heeft verder geleefd om als vrouw te bloeden! Maar vergis je niet. Ondanks alle zorg die Naya aan dit vrouwenlichaam heeft besteed, is het dood, lang geleden door Dochter des Hemels vermoord!'

Nogmaals klonken er gedempte, verontruste stemmen in de raadshut in de Vallei van de Grote Rivier. De mannen zaten in een gewijde kring om te beslissen hoe de kwestie-Larani af te handelen.

'Deze man schaamt zich,' zei Simu vertwijfeld. 'Geen vrouw van deze stam heeft zich ooit zo schandelijk gedragen. Mis­schien is het tijd Larani aan Dochter des Hemels terug te ge­ven.' Het gezicht van Simu stond strak en onverzoenlijk, maar zijn stem brak terwijl hij sprak en er lag een wilde blik in zijn ogen die erom smeekte mild gestemd, opgelost, weersproken te worden.

'Nee!' Dak was woedend op zijn vader. 'De dood is geen pas­sende straf voor Larani. Haar brandwonden zijn aan het gene­zen, ze loopt weer alleen en weldra zal ze haar arm volledig kunnen gebruiken. Ze is geen ziekelijk kind of een beverig strompelende oudere die als een last beschouwd kan worden en daarom volgens de traditie uit de stam kan worden gezet om te sterven.'

'Je hebt gelijk, beste vriend,' zei Umak. 'Het zou een belediging van de krachten der Schepping zijn om het leven van een moge­lijke draagster van leven te vergooien.'

Manaravak, naast hem, was nog vervuld van verbazing. 'Ze is lang niet zo lelijk als ik dacht dat ze zou zijn - of als ze denkt dat ze is. Eén helft van het hoofd verbrand, een arm en een schouder, en een deel van haar bovenrug... maar het grootste deel van haar gezicht is nog steeds een gezicht, en ze heeft beide ogen, oren en een mooi, sterk vrouwenlichaam, en borsten die...'

'Let op wat je over mijn zuster zegt!' snauwde Dak dreigend. Manaravak haalde vriendelijk zijn schouders op. 'Niet beledi­gend bedoeld. Je zuster is een mooie nieuwe vrouw - ook al is ze dan wat verbrand aan de randjes.'

'Jij verdraaide...!' Dak sprong plotseling over het vuur heen op Manaravak toe, voor iemand hem kon tegenhouden. Manaravak bewoog zich niet van de plek waar hij zat. Hij stak alleen precies op tijd zijn armen uit en weerde Daks aanval af door zijn vlakke handen tegen diens schouders te duwen. De zoon van Simu werd dwars door het vuur heen teruggemikt naar zijn plaats. Hij kwam met een grom van verbazing op zijn achterste neer.

Terwijl Grek haastig de verspreide inhoud van de vuurkuil bij elkaar raapte, schudde Manaravak in kalme geringschatting zijn hoofd en begon weer te spreken alsof er niets gebeurd was. 'Jij bent de hele tijd veel te boos, Dak. Praten valt mij niet mak­kelijk. Jullie weten dat allemaal. Maar Larani is, denk ik, als een gewond dier dat zojuist kracht aan het herwinnen is en bang is dat haar leven niet zal zijn wat het eerst was. Ik denk dat haar boze woorden tegen haar volk uit pijn en onzekerheid voortkomen, zoals een gewond dier schreeuwt van angst als het in het nauw wordt gebracht.'

'Jij kunt het weten!' Ondanks zichzelf had Dak spijt van zijn ha­telijke opmerking. Uitvaren tegen Manaravak was een tweede natuur geworden; toch had de man dit keer een mededogen be­toond dat van inzicht getuigde. Was dit de kant van Manara­vak die Demmi liefhad? De vraag maakte woede in hem los. Torka zag het en hief een waarschuwende hand. 'Blijf waar je bent, Dak. Als wij onderling niet verstandig kunnen spreken, hoe kunnen we dan de nieuwe vrouw veroordelen omdat ze on­redelijk tegen ons spreekt?'

Er viel een stilte. In de centrale vuurkuil vielen en vonkten kluitjes mest en plaggen.

'Wij hebben geen woorden van wijsheid van ons meest rijpe en ervaren raadslid gehoord,' zei Umak. 'Deel je gedachten met ons, Bizonman... Man Die Twee Speren in Drie Poten Heeft Geplaatst... Eerste Man die de Rivier Beproefde.' Grek staarde naar de sjamaan. Achterdocht vonkte in zijn klei­ne ogen. Toen ging hij, bezwijkend voor de streling van zijn ego, achteroverzitten en gromde van genoegen. 'Grek zegt dat de vader van Larani met zijn dochter moet praten, jawel! Haal haar terug naar je kuilhut, Simu. Het is niet goed voor haar om alleen te leven. Wij mannen moeten de dwaze geesten die een hoofd van een vrouw op bepaalde maantijden binnenkomen in het oog houden.'

'Er is nu geen maan, oude man,' bracht Simu somber in herin­nering.

'Oude man? Huh! Deze man jaagt als een leeuw! Deze man viel Drie Poten aan en verdreef de grote beer! Deze man ontdekte de weg door de rivier. En deze man zou zijn kind niet uit de stam zetten en doden!'

Simu keek de oude man minachtend aan. 'Jij hebt ons allemaal laten zien hoe dapper jij bent in het opvoeden van je kleindoch­ter! Door haar ongehoorzaamheid viel Drie Poten de vrouwen bij het meer aan! En haar ongehoorzaamheid was het die Doch­ter des Hemels naar beneden riep om zich tegen mijn Larani te keren.'

Grek was duidelijk verbluft. 'Mijn kleine Naya wordt hier niet besproken! Het is kwalijk wat jij vraagt, Simu. Heel kwalijk. Dit oude hart zal geen toestemming geven om Larani op te ge­ven - of welk ander lid van deze stam dan ook. Nooit.' Torka voelde zich plotseling vermoeid. Hij kreeg het ineens koud. Grek had gelijk. Simu had gelijk. Ergens in die hele te­genstrijdige kluwen van rechtvaardigheden moest een ant­woord op het verschrikkelijke dilemma van de avond te vinden zijn. Torka wendde zijn blik naar Simu. Niemand had er ooit aan getwijfeld dat Larani, die zo'n gelijkenis vertoonde met zijn geliefde Eneela, altijd zijn lievelingskind was geweest. Hoe kon hij nu aandringen op haar dood... tenzij hij geloofde dat dat voor het welzijn van allen moest gebeuren? Torka's wenkbrauwen gingen omlaag. Zou er ooit een tijd kun­nen komen dat hij, Torka, onvermurwbaar zou zijn in zijn oor­deel dat een van zijn eigen kinderen uit de stam gezet moest worden om te sterven?

'Nooit.' Het woord kwam zonder de geringste aarzeling. 'Nie­mand - en dat arme meisje al helemaal niet - zal uit deze stam gezet worden om te sterven zolang ik hoofdman ben.' Simu sprong op. De hele hut schudde toen zijn hoofd in aanra­king kwam met de zoldering van geweien en beenderen. Hij uit­te een verwensing vanwege de onverwachte pijn en zijn handen vlogen omhoog naar de zere plek. 'Hoe kan Larani leven met de schande van zo'n afzichtelijke verminking en met de pijn die haar geest en haar trots daaronder lijden? Elke dag en elke nacht van haar leven zal ze de foltering der vernedering kennen en gekweld worden door herinneringen aan wat ze eens was!' Torka nam Simu bars op. Een nieuw inzicht deed hem fronsen van afkeer. 'Ik begrijp het. Maar vertel mij, wie wordt er meer vernederd door jouw dochters verminking, Simu - Larani of jij?'

De vraag van Torka trof Simu als werd er een speer in zijn buik geslingerd. Hij staarde. 'Ik...' En plotseling, beschaamd door de waarheid, bedekte hij zijn gezicht met zijn handen, zakte op de grond en huilde als een kind.

Torka voelde de ogen van Dak, van Grek en van zijn zonen op zich rusten. Hij had genoeg meningen gehoord. 'De vergade­ring van de raad is beëindigd. Larani zal bij haar volk blijven. Wie de wijsheid van mijn beslissing betwijfelt, moet één ding onthouden: de krachten der Schepping stuurden Dochter des Hemels die Larani verbrandde en haar in de rivier wierp als een vlammende toorts die ons naar een veilige oversteek leidde om­dat Grek achter het meisje aanging. Wij leven in dit goede land vanwege de pijn van Larani. Als zij het kan verdragen, dan moe­ten wij het ook, omwille van haar. Want zonder Larani zou geen van ons hier levend in deze hut zitten om haar lot te bespreken!'

- 8 -

De donkere dagen vergleden als één eindeloze dag. Zwa­re sneeuw daalde neer in de Vallei van de Grote Rivier en op de omringende heuvels en bergketens. Onder Torka's leiding deden de leden van de stam hun best om hun geschillen opzij te zetten terwijl ze eindeloze koude en stormen kregen te verduren.

In de kuilhut van Umak kreeg Sneeuweter barensweeën, en toen haar vliezen braken, liep het vruchtwater op Honees ge­liefde slaapvacht. Honee droeg de hond naar de hut van het bloed, 'waar alle baby's van de stam tevoorschijn komen!' De meisjes mochten toekijken terwijl de jonge teef zwoegde en hijgde, en de vrouwen deden wat ze konden om haar te kalme­ren... tevergeefs.

'De eerste is altijd het moeilijkst,' merkte Lonit op. Ze knielde neer om de rug van de hond te wrijven terwijl Zomermaan toe­keek en ongetwijfeld aan haar eigen naderende bevalling dacht. Iana trok haar wenkbrauwen in een bezorgde frons. 'De jonge honden moeten gauw geboren worden, of ze zullen sterven.' Larani keek naar Naya. 'Heb jij misschien een drankje dat hun weeën versnelt?'

Naya knikte. 'Duizendblad en berenbes, gekookt in water met...' 'Nee!' Demmi verscheen. Terwijl ze de sneeuw van haar hoofd, schouders en blote handen schudde, haastte ze zich op haar knieën naderbij. 'Er is geen tijd om een drankje te brouwen, Naya! Aan de kant, iedereen. Ik weet wat er moet gebeuren!' 'Jij bent geen medicijnvrouw!' protesteerde Naya. 'Nee? Dat zullen we nog wel eens zien!' Demmi keek naar Zwaan met een veelzeggende knipoog. 'Ik verloste jou, Zuster, toen ik zelf niet veel ouder dan een baby was. Ik ging gewoon naar binnen met een dunne arm, precies zoals ik nu naar bin­nen ga met een dunne hand.'

Eén voor één kwamen de jonge hondjes met Demmi's hulp te­voorschijn, totdat er tien met bloed bevlekte vormpjes naast Sneeuweter op het gras lagen. Li huilde omdat het eerste jong niet bleek te leven, maar haar lach keerde terug op haar gezicht toen Sneeuweter haar worp besnuffelde en de wriemelende hoop jonge hondjes, zo blind en klein als jonge beertjes, schoon en droog likte.

'Makker zal trots zijn op zijn nageslacht!' sprak Demmi tot Sneeuweter.

De kinderen renden weg om vers gras uit de dichtstbijzijnde bergruimte in het kamp te halen. Ze riepen het nieuws tegen de mannen en de jongens.

Op Li's aandrang werd het doodgeboren jonge hondje buiten het kamp gebracht, en Umak sprak er sjamaanwoorden over uit, terwijl het Volk zich in een kring verzamelde om te zien hoe Li het lijkje eerbiedig neerlegde om voor eeuwig naar de hemel te kijken.

Die avond huilden de wolven dicht bij het kamp, en Li werd be­vend wakker.

'Ze komen Kleine Hond halen!' huilde ze.

'Nee, m'n kleintje,' verzekerde Umak haar. 'De levensgeest van de jonge hond is veilig in de hemel. Geen wolf kan hem kwaad doen.'

Maar de volgende dag, in de duisternis halverwege de poolochtend, ging hij het kamp uit om het plekje te controleren waar de jonge hond achtergelaten was. Door de vallende sneeuw ont­dekte hij alleen dankzij veel bekwaamheid en geduld de sporen van de wolven.

Ze zijn te dicht bij het kamp, dacht hij. Van de jonge hond was geen spoor meer te bekennen. Hij twijfelde er geen moment aan dat de wolven hem hadden opgegeten... totdat hij andere spo­ren ontdekte... grote, diepe. Wanawut?

Zijn bloed stolde bij de gedachte. Zijn gehandschoende hand probeerde de sporen thuis te brengen, maar ze leken welbewust onherkenbaar gemaakt.

'Kom jij hier ook al kijken of de wolven te dicht bij het kamp rondzwerven?' Umak keek verrast op naar Manaravak, die on­gemerkt bij hem was komen staan. 'De wind voorspelt storm, Umak. We moeten teruggaan.'

Iets ontwijkends in Manaravaks houding prikkelde Umak. 'Heb jij de andere sporen uitgewist?' 'Welke andere sporen?' 'Deze!'

Manaravak haalde zijn schouders op en boog zich voorover. 'Misschien een beer. Of een leeuw. Moeilijk te zeggen. Ik heb ze niet eerder gezien. Kom mee, voordat het weer ons overvalt. We moeten Torka gaan zeggen dat het Volk moet oppassen voor wolven.'

Onder leiding van Torka legden de mannen aas voor wolven, en nadat drie dieren gevangen en gevild waren, werden er geen meer gezien of gehoord in de onmiddellijke nabijheid van het kamp. Ondanks het succes van de jagers drong het geluid van janken­de beesten Naya's dromen binnen. Ze had diep geslapen, met gelukkige dromen van zuigende pups en dansende poppen tot­dat ze, gewekt door een doffe pijn onder in haar hals stil lag te luisteren naar het verre lied van wolven. Hun lied leek vreemd, bijna menselijk, en Naya huiverde want het deed haar denken aan Wanawuts. Ze probeerde terug te keren naar haar dromen, maar een plotselinge hunkering naar bessen joeg haar uit de slaapvachten die ze met Yona deelde. Haar beweging wekte Iana. 'Naya? Wat doe je, meisje?' 'Niets!' antwoordde ze, en ze vroeg zich af waarom ze het nodig had gevonden te liegen. Het kostte maar een seconde om de tas met bessen te pakken. Ze nam er een handvol uit, at ze op en dook vervolgens terug onder haar beddenvachten.

Naya sliep vast als een dode, totdat dromen zich langzaam in haar geest ontvouwden: vreemde, onsamenhangende dro­men... over wolven en mannen die vrij en wild over het land renden... over de wind, die levend en ademend in haar be­woog - een warme lucht die door haar aderen blies en die haar borsten en lendenen deed zwellen tot ze klopten van genoegen. Ze opende zichzelf wijd, bewegend, dansend, terwijl ze als een dolle om zich heen sloeg. De droom verdichtte zich. Wolven en mannen renden naast elkaar, achtervolgden haar, maar hoe snel ze ook rende, ze kon niet ontsnappen. Ze zaten haar op de hielen, wolven met mannengezichten - die van Umak en van Manaravak - en toen plotseling helemaal niet meer die van mensen of wolven.

'Wanawuts!' gilde ze, toen ze schrijlings op haar gingen zitten en aanstalten maakten haar te verslinden. Ze vocht met hen, maar ze legden haar op haar rug en hielden haar vast bij haar polsen. De levende lucht stroomde uit haar en ze voelde zich verzwakken. De Wanawuts werden één beest - één enkel, kronkelend, brullend, tweekoppig mannelijk orgaan dat tussen haar dijen likte, bij haar binnendrong, haar vulde. Gillend sloeg ze heftig om zich ervan te bevrijden, maar ze werd gevangen - verkracht - en het monsterlijke ding zat vast en zwol op totdat het haar verstikte, haar smoorde en haar optilde terwijl het door haar neus, ogen en oren heen stiet en haar lichaam uiteen deed spatten. En op de plek waar zij had gelegen, lag nu een beslijmde massa jonge honden te kronkelen in de bloedrode smeerboel van een nageboorte. 'Nee!' gilde ze, woest rukkend aan de handen die haar polsen strak tegen haar beddenvachten gedrukt hielden... 'Naya! Wat is er, Klein Meisje?'

'Bij de krachten der Schepping, Yona, haal de sjamaan! Mis­schien kan hij iets doen!'

Terwijl ze naar boven staarde door een peilloze duisternis van verschrikking, zag Naya Iana en Grek angstig en verward op haar neerkijken.

'Ben ik dood?' vroeg ze, terwijl ze langzaam besefte dat het Grek was die haar vasthield.

Zijn handen lieten haar polsen los, en opgelucht een brok in zijn keel wegslikkend trok Grek haar in zijn armen, begon haar te wiegen en over haar hoofd te strijken. 'Nee, mijn Klein Meis­je! Je was alleen aan het dromen.'

Plotseling was ze ijskoud en huiverde onbedwingbaar. 'Ik heb geen jonge hondjes gekregen?'

Met een langgerekte zucht gaf ook Iana blijk van haar opluch­ting. 'Nee, meisje! Wat een vraag!'

Naya sloot haar ogen, leunde dicht tegen Grek aan en hield hem stevig vast.

'Grek! Wat is er?' Umak trad achter Yona de kuilhut binnen. 'Yona zei dat Naya stervende was!'

Naya was niet van plan te gillen, maar toen ze opkeek naar Umak, zag ze niet de sjamaan, maar het wellustige gezicht van het beest.

'Nee! Ga weg van mij! Ga weg!' schreeuwde ze en begroef haar gezicht aan Greks borst. 'Laat hij me niet aanraken, Grootva­der! Laat hem me alsjeblieft niet pakken!' Verbluft trok Umak zich terug.

Opnieuw werd de deurhuid teruggeslagen, nu door de hoofd­man die naar binnen gluurde. Achter hem stonden de overige stamleden zich te verdringen om een blik naar binnen te kun­nen werpen.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Torka.

Fronsend schudde Iana haar hoofd. 'Naya heeft een nare droom gehad.'

Naya drukte zich tegen Grek aan. De droom was weg. Ze voel­de zich dwaas. Voorzichtig waagde ze een blik richting Umak. 'Ik ben nu in orde,' fluisterde ze.

'Rust maar, meisje.' Iana's stem was gespannen van bezorgd­heid. 'Ik zal iets te drinken voor je maken. Of misschien zou je graag een van je bessen...'

'Nee!' Naya was onvermurwbaar. 'Geen bessen!' En ze nam zich voor in de toekomst voorzichtiger te zijn met het gebruik van nieuw voedsel en ongewone medicijnen.

Naya stond alleen buiten Greks kuilhut en zag de jagers en de honden in de verten van de winterse duisternis verdwijnen. Sneeuweter was weer met Makker op jacht. Naya zuchtte en koesterde zichzelf in haar vachten. Het was een heel bijzondere ochtend! Vanochtend had er bloed op haar ondertuniek geze­ten toen ze ontwaakt was.

Sinds de nacht met haar verschrikkelijke droom had ze gepro­beerd van de bessen af te blijven; maar haar borsten deden pijn en haar hoofd ook, en ze merkte dat ze 's nachts van de vruch­ten droomde en er overdag van kwijlde. Ze was er niet zeker van wanneer ze begonnen was tevreden te zuigen aan het hals­snoer met bessen als kralen dat Manaravak voor haar gemaakt had. Iana had haar erop betrapt en haar bevolen ermee op te houden. Ze had het geprobeerd, maar weldra waren de ge­droogde vruchtjes fijngekauwd. Ze miste hun olieachtige zoet­heid; ze miste het heerlijke gevoel dat de bessen haar gaven. Omdat ze Iana niet kwaad wilde maken, knabbelde ze op haar kleine voorraad verboden vruchten wanneer de vrouw niet keek.

Toen ze weg was gegaan, had Naya door Iana's tas met naaigarnituur gesnuffeld en had al de bessen die ze kon vinden ge­pakt. Haar gezond verstand zorgde ervoor dat ze er genoeg te­ruglegde, zodat Iana de diefstal niet zou opmerken. De rest was in haar eigen naaitas gegaan. Nu was de tas bijna voortdurend aan haar zijde. Niemand zocht er iets achter. Vrouwen en meis­jes hielden altijd hun naaibenodigdheden onder handbereik. Ze staarde weg, kauwend op een bes, wachtend op de zon, want die wilde ze op deze allerbijzonderste ochtend zien - haar eerste zonsopgang als vrouw! Ja, dat de zon maar mocht opko­men ter ere van deze gewichtige gelegenheid! Maar de zon ging niet op. De zon zou Naya's geheim niet kennen. Niemand ken­de het - Umak niet, zelfs Iana niet. Ze had niets gezegd toen ze ontdekt had dat ze aan het bloeden was. Ze was rustig opge­staan, had haar bovenkleed en haar wintermantel aangetrok­ken en haar slaapvachten dichtgevouwen over de vlek die voorgoed de plek zou markeren waar Klein Meisje was gestor­ven. En toen was ze in triomf de kuilhut uitgekropen. En nu stond ze met een van Yona's poppen van hertevel veilig tussen haar dijen om de waarheid van haar toestand te stelpen, en grinnikte zachtjes. Iana zou woedend zijn als ze het ooit ont­dekte. De vrouw van Grek had zo'n ophef gemaakt van wat wel en wat niet gedaan moest worden als haar tijd van het bloed zich aandiende. Iana had zelfs een speciale verzameling vrouwenvachtjes gemaakt, maar Naya zou ze niet gebruiken. Ze vloeide heel licht; de pop zou het makkelijk in zich opne­men.

Kleine Yona was altijd haar poppen kwijt. Niemand zou het vreemd vinden dat er weer eens een zoek was. Iana zou het op Yona's slordigheid gooien, Yona zou huilen en Naya zou het goedmaken door een andere pop voor haar te maken... en daarna nog een... en op deze manier zou ze haar geheim bewa­ren. En dit alles uit vrees dat Iana haar uit haar grootvaders hut zou jagen, regelrecht naar de beddenvachten van Umak of Ma­naravak.

Ze rilde toen ze zich de afschrikwekkende nachtmerrie herin­nerde. Bevend beloofde ze plechtig dat ze nooit wilde paren. Nooit! 'Naya...?'

Geschrokken draaide Naya zich om en zag dat Manaravak naast haar was komen staan. Hij kwam dichterbij en liet licht­jes, voorzichtig, een brede hand zonder want op haar schouder rusten. Het was duidelijk dat hij bang was dat ze zou gaan gil­len, of verschrikt door zijn aanraking zou wegrennen. Toen ze dat allebei niet deed, ontspande zijn hand zich. 'Ik heb een ge­schenk voor je.'

Ze wist niet wat haar ertoe bracht, maar ze leunde tegen hem aan en vertelde hem een geheim. 'Ik heb je broer Umak ge­vraagd om rode bessen voor me mee te brengen uit de voorraadputten. Sstt. Niets zeggen hoor, anders ontdekt Iana het! Mijn bessen zijn bijna op. Dat is het enige dat ik nodig heb, het enige dat ik wil. Kijk — zie je wat er van het mooie halssnoer over is dat je voor mij gemaakt had?'

Ze bracht haar hand omhoog en opende haar winterjas, zodat hij haar armzalige, opgekauwde, uitgedroogde snoer bessekralen zag hangen aan haar naakte hals.

'Ik heb iets veel beters gemaakt,' zei hij, terwijl hij zijn hand uit­stak, een vinger van haar keel naar beneden liet glijden, en ver­volgens om haar hals en onder haar haar tastte om het riempje los te maken en het sieraad weg te trekken.

"Nee!' Haar handen klemden zich vast om zijn polsen. Maar het halssnoer verdween in zijn linkerhand. Ze maakte haar greep losser, en Manaravak zocht in zijn bovenkleed en haalde iets tevoorschijn wat haar een kreet van verrukking ont­lokte.

'Beschermgeest!' riep ze. Ze had hem onmiddellijk herkend. 'Ik heb zijn beeltenis uit een geweitak gesneden.' Aangenaam verrast liet Naya het bijzondere halssieraad over haar hoofd glijden. 'O, Manaravak!' Ze zong zijn naam, ging op haar te­nen staan en stak haar armen in kinderlijke vreugde omhoog om hem te omhelzen. Met een schallende lach legde hij zijn handen om haar middel, tilde haar van de grond en hield haar hoog in de lucht. 'Vind je mijn geschenk mooi?' 'Nou en of!'

Hij lachte en zette haar weer neer. Hij keek haar recht aan, waarop ze hem onbeschaamd op zijn gesloten ogen begon te kussen en vervolgens op beide zijden van zijn onbedekte hoofd. Ze zoende hem op zijn voorhoofd, op zijn neus en op zijn kin. Ze kuste hem op zijn lippen. Toen, na een ademloos moment van overgave waarin ze zichzelf tegen hem aandrukte en haar mond opende om zijn tong uit te nodigen, herinnerde ze zich opeens haar nachtmerrie waarin ze verkracht werd. Ze verstijfde als een verschrikt visje en kronkelde verwoed om zich uit de netten van zijn omstrengeling te bevrijden. Hij was wel gedwongen haar los te laten, en met haar hand bescher­mend om haar nieuwe talisman maakte ze rechtsomkeert en verdween in de kuilhut van de oude Grek.

Hij bleef een ogenblik stokstijf staan, verbaasd, maar niet on­gelukkig. Zijn hand dwaalde naar zijn mond. Ze had hem ge­kust! Ze was van hem weggerend, maar had zijn geschenk ge­houden. En ze had hem gekust. En wat voor een kus! Met een glimlach draaide hij zich om en keek door de duistere verten waarin zijn broer met de anderen verdwenen was. Haal jij maar besjes voor haar als ze jou dat gevraagd heeft, maar jouw geschenk zal niets betekenen nu ze het mijne heeft aangenomen. Beschermgeest zal haar hart naar Manaravak doen uitgaan en zelfs zonder zijn magische hulp heeft haar kus mij een waarheid verteld die ze nog moet uitspreken: dat ze al de mijne is!

'Veronderstel niet te veel.'

Hij keerde zich om. 'Hoe lang sta je daar al, Demmi?' 'Te lang.'

Hij hoorde minachting in haar stem en stelde zich er tegen te weer met alle fierheid die hij kon opbrengen. 'Ze zal de mijne zijn. Je zult het zien. Als ze vrouw wordt, zal Naya Manaravak boven Umak verkiezen.' 'Des te erger voor jou.'

Hij staarde haar aan. Haar blik was scherp en sneed hem door zijn ziel. 'Mijn zus Demmi mag de kleindochter van Grek niet.'

'Nee, Demmi mag de kleindochter van Grek niet.' 'Waarom niet?'

'Behalve Iana en ik mag iedereen Naya. En ik denk dat Naya ie­dereen mag... behalve Iana en mij. Dat is een van de vele din­gen die ik niet aan haar mag.'

'Je bent een vrouw met een zure tong en een hardvochtig oog geworden, Demmi.'

'Ik ben niet als de kleindochter van Grek.' 'Nee. Jij bent niet als mijn Naya.'

'Jouw Naya? Denk jij dat? Jouw zuster Demmi heeft hardvoch­tige ogen en spreekt zuur, maar wat zegt het dat Naya zwijme­lend in jouw armen vliegt en haar zoete mond opent voor jouw kus? Pfff! Dat moet je Umak maar eens vragen als hij terug­keert naar het kamp. Ja, vraag je broer maar of hij iets anders ervaart dan jij, wanneer ze als een gelukkig vogeltje met haar zoete bekje open in zijn armen vliegt en met haar zachte ton­getje en verlangende oogjes zijn naam uitspreekt.' Een gapende holte opende zich in zijn buik. 'Umak?' Luid snuivend gaf Demmi blijk van haar misnoegen. 'Open je ogen, Broer. Ik zag hen samen voordat Umak met de andere ja­gers wegging. Arme Umak. Arme Manaravak. Hoe kunnen de zonen van de hoofdman zo lichtgelovig zijn? Ik vraag me af wat onze broer nu denkt, terwijl hij haar verzoek in de winterse duisternis uitvoert. Ronduit gezegd geloof ik niet dat ze een van jullie beiden wil, maar desalniettemin zal ze zorgen dat jullie el­kaar naar de keel vliegen als dit zo langer doorgaat. En jij vraagt mij waarom ik haar niet mag!'

- 9 -

Over de sporen van de beer liepen de afdrukken van ravenpoten. Geen teken of voorteken had erger kunnen zijn. Als aan de grond genageld staarden de jagers naar de grote afdrukken in de sneeuw, die blauw glinsterden in het sterrenlicht. Ze kenden deze sporen. Ze hadden ze allemaal eer­der gezien.

'Drie Poten...' De naam was niet meer dan een gefluisterde ademtocht uit Torka's mond. 'Van haar jongen zie ik geen spoor, maar zijzelf is aan het verbrande land ontkomen en komt nu aan haar vlees door de voorraadputten van het Volk te plunderen!'

'Vier geplunderde voorraadputten,' knarste Dak. 'Als die die­vegge met de andere hetzelfde heeft gedaan...' 'Zeg het niet. Laat zelfs de gedachte niet toe!' maande Umak Dak tot zwijgen. Toch dacht hij het zelf ook. Als de beer al hun voorraadputten had gevonden, zou de stam weinig kans heb­ben om de winter te overleven. Toen ze de vijfde voorraadput onaangeroerd aantroffen, namen de mannen temidden van ja­gende wind en zware sneeuw even de tijd om de geesten van deze wereld en de volgende te danken. Het was een van hun grootste voorraden.

'We zullen met meer sleden terugkeren,' zei Torka, in de weten­schap dat deze put te veel voedsel bevatte om door drie man en een hond vervoerd te worden.

'Laten we nog een van de voorraadputten controleren,' stelde de sjamaan voor. 'Die ten westen van deze bezat goede kariboe-lende, extra pezen, brandstof en ettelijke gedroogde vruch­ten waar we onze vrouwen blij mee zullen maken.' Torka zag geen reden om Umaks verzoek te weigeren. 'Als we nog een van onze voorraadputten ongeschonden aantreffen, zal dat genoeg reden tot blijdschap zijn.' Ze troffen hem aan tijdens een jachtsneeuw... en inderdaad was er reden tot blijdschap, want het Volk kon zich later te goed doen aan het meegebrachte vlees. Om de vrouwen en kinderen niet onnodig te verontrusten maakten de jagers geen melding van de grote beer.

's Avonds, terwijl er buiten een sneeuwstorm woedde, keek Honee glimlachend op van het vlechten van het haar van de kleine Li toen Naya Umaks kuilhut in dook. 'Wat voert jou naar de hut van de sjamaan en zijn gezin?' 'Ik... heb een geneeskrachtige mergbouillon voor de vrouw van de sjamaan meegebracht, zodat je lichaam een eind kan maken aan je hoest.'

'Wat aardig van je, Klein Meisje! Kom, ga zitten en praat een poosje met deze vrouw. Nou, nou, Naya! Je groeit zo snel dat het haast niet te geloven is dat je nog geen vrouw bent! Umak, pak de jas van onze gast aan en breng voor Naya een nieuwe vacht uit de bergruimte mee, zodat ze lekker kan zitten terwijl we babbelen.'

Umak gaf gehoor aan haar verzoek, gekrenkt omdat Honee hem ongegeneerd orders gaf waar het meisje bij was, maar Naya scheen het niet op te merken. Ze glimlachte naar hem met haar reeëngezichtje en nadat ze haar flacon van blaas met medi­cijndrank aan Honee had overhandigd, liet ze zich uit haar winterjas glijden en gaf hem die aan met ogen die vol stonden met geheimen: een uitgewisselde kus, zachte armen om zijn hals en zijn belofte om haar een nieuwe voorraad rode besjes te bezorgen.

Hij glimlachte terwijl hij haar met bont gevoerde jas opvouw­de, en snoof de geur ervan op toen hij hem naast de zijne legde. Vreemd! De jas had een vrouwengeur... Hij rook als een vrouw tijdens haar bloedingen! Maar dat was onmogelijk. De gedach­te vervaagde terwijl hij de jas opborg, de droge vacht voor Naya aan Honee overhandigde en toen met Jhon plaats nam aan de kant van het centrale kookvuur waar de mannen plach­ten te zitten. Hij was de jongen aan het leren hoe je een stenen lemmet in het ingekerfde uiteinde van een lang bot vastmaakte. Jhon had het al aardig onder de knie en wilde het werk zelf af­maken. Umak zag geen reden om bezwaar te maken; hij keek liever naar Naya.

De sjamaan staarde naar haar met een gelukzalige glimlach. Hij stelde zich voor hoe het zou zijn als ze deel van zijn gezin uit­maakte. Die fantasie vergrootte zijn innerlijke extase. Umak werd warm van liefde - en van begeerte - alleen al door naar haar te kijken. Het maakte dat hij ernaar verlangde dat een ogenblik als dit zou eindigen met het meisje naakt en gelukkig naast zich onder zijn beddenvachten. Hij sloot zijn ogen en gun­de zichzelf de weelde van deze fantasie, totdat Honees stem hem met een schok tot de werkelijkheid terugbracht. 'Word wakker, man van me! Wat zijn dat voor manieren? Onze gast gaat weg.'

Umak stond direct overeind en pakte haar jas. Naya bedankte Honee voor haar gastvrijheid. 'Drink veel van het geneesmiddel bij het opstaan en vervolgens nog drie keer tot je weer gaat slapen. Het duizendblad in de bouillon zal je verstopte keel verlichten.'

'Je bent een lief kind, Naya! Precies je grootmoeder Wallah. Wat zou ik gelukkig zijn als je Umak tot man koos!' 'Kom je bij ons wonen, Naya?' Li was in de wolken. 'Zou je mijn grote zus willen zijn?'

'We zijn al stamzusters,' antwoordde Naya. 'Dus je mag me nu al zien als je grote zus als je dat fijn vindt.' Ontweek ze een antwoord? Umak fronste zijn voorhoofd, maar herstelde zich onmiddellijk. Hij gaf haar haar jas terug, trok zijn mocassins aan, schoot in zijn eigen jas en begeleidde haar naar buiten.

'Dat was attent van je, Naya,' zei hij haar toen ze buiten waren. 'Sinds de steppebrand heeft Honee het vaak heel benauwd, al zal ze er nooit over klagen.'

Ze stond heel stil voor hem, heel gespannen, alsof ze op iets wachtte. Toen: 'Ja. Het is fijn om mensen te kunnen genezen.' 'Wallah zou trots op je zijn.'

‘Ja.'

'Ik denk vaak aan haar, weet je. Die bovenste beste Wallah.

Net zo flink en dapper als Grek. Dat was me een stel, die twee! Vaak...'

'Umak... ik... Heb je mijn bessen uit de voorraadputten meege­bracht?'

Hij hoorde het ongeduld in haar stem en voelde zich een dwaas. 'Ja. Hier zijn ze.' Hij voelde in zijn jas en haalde een leren bui­deltje tevoorschijn dat hij met een botsplinter aan de binnen­voering had vastgehecht.

Haar begerige hand schoot uit en griste het uit zijn hand. 'Ik hoop dat er genoeg is naar je zin.'

Ze verstijfde. 'Naar mijn zin? Wat bedoel je?' vroeg ze afwe­rend.

'Genoeg bessen om het geschenk voor Iana te versieren.' 'Geschenk... O, ja, de babydrager!' Ze graaide begerig in het buideltje, pakte een paar bessen en propte die in haar mond. 'Rustig aan... niet te veel,' zei ze, duidelijk tegen zichzelf. Toen: 'O, Umak, wat moet ik beginnen als er niet genoeg overblij­ven... ik bedoel voor Iana's geschenk.' 'Er zijn er nog meer in de andere putten.' 'En zou je er nog meer voor mij mee willen brengen?' 'Als jij zegt dat je ze nodig hebt.'

'Jazeker heb ik ze nodig! Ik bedoel, het is een heel grote baby­drager.' Ze zuchtte. 'O, Umak, hoe kan ik je ooit bedanken dat je me mijn bessen brengt?' 'Door mijn vrouw te worden als je zover bent.' Ze bracht een gehandschoende hand naar haar mond en deed een vergeefse poging zich te bedwingen. 'De vrouw van Umak...' Ze lachte.

Hij wist niet hoe hij het had. Haar lach kwam niet prettig bij hem over, want het leek of ze ook om hem lachte. Gekweld trok hij haar tegen zich aan en voelde haar tot zijn verwonde­ring slap worden in zijn armen. 'Naya? Voel je je niet goed?'

Om het buideltje bessen dat ze vasthield te sparen, legde ze bei­de handen tegen zijn borst en schoof een eindje terug, zodat ze hem recht in zijn gezicht kon kijken. 'Ik ben niet bang bij jou,' zei ze. 'Niet zoals bij Manaravak.'

Haar capuchon was naar achteren gevallen. Sneeuw viel op haar gezicht en blies witte vlokken in haar haren als sterren die huiverden in de zwarte winterhemel.

'Naya...' Hij snakte naar adem bij het zien van haar schoonheid en was zelfs te verliefd om eraan te denken haar te kussen. Het was voldoende haar vast te houden, naar haar te kijken, in zijn hart te weten dat ze weldra de zijne zou zijn. 'Zeg het! Zeg me dat je mij zult kiezen. Je zult er nooit spijt van hebben, lieve Naya. Nooit!'

Haar hoofd viel naar voren, terwijl ze zich tegen zijn borst liet glijden. 'Umak, mijn Umak.' Een ogenblik lang leek het of ze sliep, maar toen stond ze alweer giechelend rechtop en rilde. 'Het is koud. Ik ben moe. Ik ga naar huis.'

Dagen van duisternis gingen voorbij. Stormen raasden door het dal. Toen, bij het verschijnen van een nieuwe maan die slechts af en toe zichtbaar werd tussen ijzig voortjagende wol­kenflarden, zette Grek zijn pijnlijke botten in beweging en drentelde naar buiten om zich bij de andere mannen in de raadshut te voegen. En hij was nog niet vertrokken of Yona be­gon om haar pop te roepen. 'Er is weer een pop verdwenen!' huilde ze. "Maar ik zie hem op je vachten liggen,' wees Iana. 'Niet de nieuwe die Naya voor mij gemaakt heeft!' jengelde het kind boos. 'Een van de oude. Die grote, met de ogen van stenen kralen. Hij is helemaal alleen in de sneeuw verdwaald!' 'Dan had je hem ook maar niet mee naar buiten moeten ne­men,' mopperde Iana, die toch al gespannen was. 'Ik heb hem niet mee naar buiten genomen.' 'Dan moet hij hier ergens in de hut liggen.' 'Nee, ik heb overal gekeken!'

Iana zuchtte en stak haar armen uit om haar dochter te knuffe­len. 'Je moet beter op je poppen passen, Yona, dan zullen ze niet zoekraken.'

Het meisje zag er grimmig en boos uit.

Naya fronste haar voorhoofd. Ze zat met gekruiste benen op haar beddenvachten in het vage licht van Iana's vettig walmende lamp en zoog heimelijk op een gedroogde bes. Ze vroeg zich af hoeveel van Yona's poppen zouden moeten verdwijnen voor­dat het kind of de vrouw haar diefstal doorkreeg. Ze fronste nog dieper toen Yona alle vijf haar poppen bijeen graaide, ze stevig onder haar beddenvachten stopte en ze met een snoer van pees aan elkaar bond.

'Jullie zijn nu veilig!' verzekerde het kind haar poppen. 'Yona is een goede moeder, vind je niet, Naya?'

Naya zuchtte, ging op haar zij liggen en rolde zich tot een bal op te­gen de krampen in haar buik. Eén bes was niet langer voldoende om de pijn te verlichten die opkwam wanneer de maan waste en haar vrouwenbloed vloeide. Toen ze er zeker van was dat Iana niet keek, nam ze nog drie bessen uit haar tas en stak ze in haar mond. 'O, mooi!' riep Yona, die vlakbij in de schemer van het hutje rondkroop. 'Je hebt je naaitas tevoorschijn gehaald! Ga je een andere pop voor me maken?'

'Nu niet, Yona.' Naya sloot haar ogen. Het lichte gevoel in haar hoofd liet niet op zich wachten. 'Ben je ziek, Naya?' vroeg Yona.

Die vraag deed Iana omkijken. 'Voel je je ook misselijk, Naya?' Naya antwoordde niet. Het gevaarlijke, betekenisvolle ook vertelde haar precies waar de vraag van Iana toe zou leiden als ze het erkende. Zwaan voelde zich misselijk. Alle tekenen we­zen erop dat de jongste dochter van de hoofdman op het punt stond haar eerste bloeding te krijgen en vrouw te worden. 'Naya slaapt,' zei Yona.

Iana zweeg een ogenblik. 'Hmm... het is niet ongebruikelijk dat meisjes hun eerste tijd van bloed tegelijk ingaan. Niemand weet waarom dat zo is, maar vaak brengt de nieuwe maan het bloed van een vrouw en de geboorte van kinderen met zich mee.' Geeuwend ging ze liggen en nestelde zich in haar slaapvachten. Naya was bang. Vermoedde Iana de waarheid? Ze zou woe­dend zijn! Het was vast in strijd met een of ander taboe wan­neer een meisje haar bloeding geheimhield voor de stam om geen keus te hoeven maken uit de mannelijke kandidaten en om de verantwoordelijkheden als vrouw niet te hoeven aanvaar­den! Maar het sap van de bessen vulde inmiddels haar mond met zijn zoete olieachtige smaak en scheen dik door haar ade­ren te stromen, alle zorgen met zich meenemend. En Naya dreef weg in een donkere, droomloze slaap.

Lange tijd lag de vrouw van Oude Leeuw wakker. Iana was on­gerust. Yona was in alle staten over het verlies van haar pop­pen. Kon het zijn dat zij ze inderdaad niet had verloren? Maar wat kon er anders mee gebeurd zijn?

Ze sloot haar ogen, glimlachte tevreden toen ze het kind in haar buik tegen haar handpalm voelde bewegen en viel in slaap in het besef dat het zomer zou zijn wanneer deze baby geboren werd... En in de diepte van de duistere winter, in het koude licht van een nieuwe maan waaronder zich een nieuwe sneeuw­storm aankondigde, was er geen zoetere gedachte denkbaar.

- 10 -

De voorraadputten zullen spoedig allemaal leeg zijn.' Torka deelde fluisterend zijn angsten met Lonit, ter­wijl opnieuw een sneeuwstorm zich meester maakte van de Vallei en ze in elkaars armen in hun slaapvachten lagen. 'Het lijkt zo langzamerhand wel of we holendieren worden... een stam van konijnen, veldmuizen of beren die in de grond wegkruipen.'

Ze kroop dicht tegen hem aan. 'Ik ben blij dat wij geen beren zijn. Dan zou ik met mijn jongste kroost slapen. Ik ben dol op mijn kinderen, maar het is veel leuker om samen met jou in ons holletje van vachten weg te kruipen!'

Hij werd te veel door zijn zorgen in beslag genomen om afge­leid te kunnen worden. 'Het gebied rond dit kamp is leeggejaagd, er is geen vlees meer. Er heerst wrok onder onze mensen, Lonit. Er hangen kwade dampen, van smeulende gevoelens, ge­kwetste trots en tweedracht tussen de families.' 'De tijd van langdurige duisternis kan niet eeuwig voortduren, Man van Mijn Hart. Alles zal beter worden wanneer het weer warmer wordt en de dagen van licht terugkeren.' 'En de mammoet... Ik heb al zo lang zijn getrompetter niet ge­hoord.' 'Wie zou er in deze winterse storm en sneeuw iets kunnen ho­ren? Onze totem graast met zijn soortgenoten in de voetheuvels van het gebergte, uit de wind. Daar ben ik zeker van.' 'Hoe kun je dat weten zonder dat je hem gezien hebt? Ik ben bang dat hij naar het oosten gegaan is, de grote witte bergen in.' 'Dat kun je net zomin weten,' zei ze tegen hem, en voegde er toen als een uitdagend speldenprikje aan toe: 'of je moet hem ge­zien hebben!' 'Dat is waar,' gaf hij toe.

Ze lagen heel stil en vredig naar de wind te luisteren die sneeuw tegen de kuilhut aan zwiepte, terwijl Zwaan en Sayanah in de duisternis van de onverlichte hut, opgerold in hun beddenvachten, in diepe slaap waren.

De spanning die haar man uitstraalde, zei Lonit echter genoeg over zijn gedachten. Ze duwde zich omhoog op een elleboog en keek hem in grote verontrusting aan. Torka, er ligt nog steeds veel te veel sneeuw om te denken aan opbreken en verder trek­ken!'

'Ja,' zei hij, 'er ligt te veel sneeuw.'

Ze zuchtte opgelucht. 'Gelukkig. Er zijn zwangere vrouwen in dit kamp. Honee is nog steeds niet helemaal hersteld van de ge­volgen van de steppebrand, en Larani evenmin. Ik maak me trouwens ook zorgen om de oude Grek. Iana vertelt me dat hij urenlang slaapt, als een kind dat koorts heeft. En als hij wakker is doet hij alsof hij slaapt, zodat hij niet in beweging hoeft te komen. En hij neemt niet meer dan een teugje van de pijnstil­lende brouwsels die Naya zo lief voor hem bereid heeft. Het zou niet best zijn als hij nu moest reizen, in deze kou en duister­nis.'

Torka wist dat ze gelijk had. Maar er waren al zo vaak com­promissen gesloten omwille van de oude man - al te vaak mis­schien. Hij slaakte een rusteloze zucht. Om het ergens anders over te hebben begon hij over ditjes en datjes: de nieuwe kleren die ze voor haar gezin aan het naaien was, het babydraagstel dat ze in het geheim voor Zomermaan maakte en Sayanahs vorderingen op zijn nieuwe sneeuwlopers. Ze ging verliggen en legde haar vinger op zijn mond. 'Zie je wel? De tijd van langdurige duisternis is zo kwaad nog niet in dit knusse, warme kamp dat je voor je volk hebt ingericht. We eten wat, slapen veel en er is ook veel tijd hiervoor...' Ze boog zich over hem heen om de zorgrimpels van zijn voorhoofd te kussen, en vervolgens kuste ze zijn mond. Een lange, intense kus die een liefdevolle uitnodiging was om warmte en genoegen te delen. 'Begrijp je wat ik bedoel? Deze vrouw vindt het maar wat fijn om met jou konijntjes-in-een-hol te spelen.' 'Zelfs na al die tijd dat we samen zijn?'

Haar wangen kregen kuiltjes. 'De oude Grek zegt dat veel din­gen er met de tijd beter op worden. Wat jou aangaat ben ik het daar beslist mee eens.'

'Ik ben er niet zeker van dat het zo'n goed idee is naar de oude Grek te luisteren. Vergeet niet dat Bizonman zijn vlees het liefst zacht en bedorven eet.'

Lonit onderdrukte een plagerige glimlach. Haar hand dwaalde omlaag naar Torka's buik. 'Wat deze vrouw betreft, ik heb mijn vlees graag heet en stevig en nu - dat wil zeggen, als je er­toe in staat bent!'

Ondanks zichzelf lachte hij om haar uitdaging. 'Als?' Haar hand was warm en kende hem goed. Hij leidde de weg naar zijn genot en het hare terwijl hij haar neertrok en haar zijn liefde verklaarde.

'Altijd en voor eeuwig?' 'Altijd en voor eeuwig!'

'Toon het me... maar wel zachtjes. Dit is geen tijdstip om onze jonge konijntjes wakker te maken.'

Hij had geen probleem om aan dit verzoek te voldoen - het was altijd heerlijk met Lonit - en toen hij haar uitdaging aanging en zegevierde, sliepen ze tevreden in elkaars armen. Torka droomde over zijn jeugd en alleen over fijne dingen, tot­dat hij het janken van het beest Wanawut hoorde en wakker- schrok. Was het echt geweest?Nee. Hij sloot zijn ogen. Een nachtmerrieachtig visioen doemde op achter zijn oogleden. Een visioen van de Wanawut die met Manaravak over het land liep, die jaagde met Manaravak, die zich naast Manaravak vooroverboog, zich even omkeerde en naar Torka staarde, om zich vervolgens gehurkt samen met Manaravak te voeden met het bebloede lichaam van... de vierde kariboe. En op de een of andere manier waren Manaravak en het beest één. Torka hapte naar adem, hij voelde zich ellendig en probeerde de verschrikking van de droom van zich af te zetten. Maar die wilde niet weggaan. Hij kwam overeind, trok zijn winterman­tel en zijn wintermocassins aan en liep naar buiten, de nacht in. Hij had lucht nodig. Hij had de bijtende kou op zijn gezicht en in zijn longen nodig om te weten dat hij levend en wakker was en niet het slachtoffer van een nachtmerrie die zijn hart deed bloeden.

Maar er was in de nacht geen vrede te vinden. Er jankte wel de­gelijk een beest in de winterse wind. Hij had het geluid niet ge­droomd. Uitkijkend over het donkere kamp waar de sneeuw doorheen joeg, zag Torka zijn zoon. Manaravak stond alleen aan de rand van het kamp. En Manaravak jankte.

Lonit huilde van vreugde toen haar dochters Zomermaan en Demmi zich bij haar voegden om Zwaan te begeleiden naar de hut van het bloed.

Zomermaan kuste haar jongste zuster. 'Moge de toeziende geesten van al onze vrouwelijke voorouders hun glimlach op je laten neerdalen zoals ze uiteindelijk ook op mij hun glimlach lieten neerdalen!'

Demmi kwam erbij en knuffelde Zwaan stevig. 'Het werd tijd!' plaagde ze met een knipoogje. 'Maar onthoud het goed: Dak is van mij!'

Zwaan keek haar zuster bedachtzaam aan. 'Heb jij hem ooit echt gewild?'

Demmi haalde haar schouders op. 'Niet echt. Maar wie had ik an­ders moeten nemen? Bovendien, zo kwaad is hij ook weer niet.' 'Hij is geweldig,' antwoordde Zwaan, en ze werd zo rood als de keel van een roodkeelduiker toen Demmi met haar tong klakte, haar liefdevol omhelsde en haar in herinnering bracht: 'Maar hijblijft van mij.'

Even later keek Torka in fiere houding toe hoe de andere vrou­wen en meisjes zijn vrouw en dochters volgden, en hij probeer­de om niet als een dwaas te grijnzen toen zijn zonen en de ande­re mannen van de stam hem kwamen feliciteren.

Wat was hij trots! Drie dochters... nu allemaal vrouw... één met een baby in haar buik en een tweede met een jongen van drie. Waar was de tijd gebleven? Voorbij... samen met zijn jeugd.

Het was alsof er een straal ijswater over hem heen werd gego­ten. Hij wilde zich niet oud voelen. Hij wilde niet het gewicht van zijn leeftijd boven zich voelen hangen en zich er door laten weghonen uit de kern van zijn mannelijke trots; hij wilde het geen kans geven om op zijn geest en lichaam neer te dalen en hem aan te doen wat de tijd de arme oude Grek aandeed. 'Kom!' Hij hief zijn arm en ontbood zijn zonen bij zich. 'Wij zullen erop uittrekken naar de voorraadputten om vlees te ha­len. En misschien, als we een teken vinden van degene die op drie poten loopt, zal de vacht van die grote rover het beginnen­de vrouw-zijn van Zwaan luister bijzetten.' Naast de hut van het bloed waarin Zwaan zojuist was verdwe­nen, draaide Lonit zich met een ruk om, met een punt van de koude deurhuid nog in haar hand. 'Nee!' riep ze uit. Hij zag de vrees in haar ogen. Vrees voor haar zonen of voor hem? Hij kende haar goed genoeg om te weten dat het laatste het geval was. Hij wierp haar een felle blik toe. Dacht ze dat hij te oud was voor zo'n jachtpartij? 'Het zal een goed ding zijn,' antwoordde hij koel uitdagend. 'Als de krachten der Schepping hun glimlach op ons laten neerdalen, zullen we zelfs een feest­maal aanrichten met het vlees van Drie Poten zelf!' Hij voelde zich zo stoutmoedig, zo vervuld van het visioen van zichzelf in verzet tegen de grote beer, dat het een ogenblik duurde eer hij besefte dat hij zojuist een van de oudste taboes van zijn voorvaderen had geschonden: hij had zijn prooi bij name genoemd voordat hij die gezien had. Iedereen staarde hem in ontzetting aan. Als hij nu op de grote driepotige beer ging jagen, zou het dier weten dat hij eraan kwam.

Hij stak zijn kin vooruit. Laat ze maar staren. Hij had in zijn le­ven angstwekkender dingen dan een driepotige beer onder ogen gehad. Hij had bloeddorstige wolven weerstaan en razen­de mammoeten, wolharige rinocerossen, beren, leeuwen, de toorn van moordzuchtige tovenaars en roversbendes... en het meest vreeswekkend van al, hij had in de duistere winter een van zijn zonen aan de rand van het kamp zien staan, jankend als een beest in de storm. De herinnering echode nog na in zijn hoofd als het dreigende geluid van een oorlogstrom. Hij had schoon genoeg van alle herinneringen, van de winter en van sombere gezichten en boze dromen en onheilspellende voortekens. Zijn totem was misschien in de grote witte bergen naar het oosten verdwenen, maar dat betekende niet noodza­kelijk dat Levenschenker zijn geluk met zich mee had genomen. Een half leven lang al waren alle goede dingen hem ten deel ge­vallen in het voetspoor van de grote slagtanddrager, maar was er voordien geen tijd geweest dat hij meester was over zijn ei­gen geluk? Jawel!

Hij had lang genoeg geleefd om te weten dat hij alles en ieder­een het hoofd kon bieden, op zijn eigen voorwaarden. Drie Po­ten was ergens in de vallei. Als ze bezig was de voorraadputten van de stam te plunderen, zou hij ervoor zorgen dat ze vlees voor zijn volk zou worden. Wat deed het ertoe dat hij in een moment van onoplettendheid haar geest had getart en voor zijn komst had gewaarschuwd? Ze was een oude, kreupele beer. Het was haar tijd om te sterven.

Hij was Torka. Hij was niet oud! Hij was niet kreupel! En hij was niet bang om haar op te sporen en te doden.