2. Een zogenaamd normale jonge vrouw


Weeskinderen weten niet hoe ze over morgen moeten denken. Het is of we in het donker ronddrijven op zee en de lucht altijd bewolkt is, zodat we niet weten welke richting we uitgaan en of wc wel ergens heengaan. We vragen ons zelfs af of wc ooit Kerstmis of een verjaardag zullen vieren. Wie kan dat trouwens iets schelen? De staat? De verzorgers in het weeshuis? Zelfs al zouden al die mensen goede bedoelingen hebben, dan is het toch heel iets anders dan je in een zitkamer te bevinden op eerste kerstdag of op je verjaardag, en cadeaus uit te pakken met mensen van wie we houden en die van ons houden. We weten natuurlijk dat het bestaat. We zien het op de televisie of in films en we lezen erover in boeken, en natuurlijk zijn er ook kinderen die een tijdlang in een gezin hebben geleefd, zoals ik.
Heel diep in mijn geheugen hoor ik een piano spelen op eerste kerstdag. Ik ruik de warme appeltaart en ik zie de sneeuwvlokken tegen de ramen plakken; ze worden beschenen door het licht van onze zitkamer, zodat de randen ervan glinsteren als kleine diamantjes. Hoe koud het ook was, de wereld in ons huis was warm. Het zou ongetwijfeld voor ons allemaal hetzelfde zijn, maar om dat alles te beleven had je een gezin nodig.
Denk je eens in dat je nooit moederdag viert of vaderdag of de verjaardag van een lid van het gezin. Denk eens aan het woord gezin en stel je voor dat het niet in je vocabulaire voorkomt. Denk eens aan het gevoel of je tot een heel andere soort behoort. Zo was het voor ons.
De mensen zeggen altijd: 'Het hemd is nader dan de rok'. Voor ons leken er geen hemden te bestaan. Geen wonder dat ik me zo hardnekkig vastklampte aan de herinnering aan mijn spirituele familie, ondanks alle inspanning van mijn therapeuten en counselors.
Wie had ik anders? het is iets verschrikkelijks om alleen afhankelijk te zijn van de vriendelijkheid en liefdadigheid van vreemden. Hoe ze je ook helpen en wat ze ook zeggen als ze dat doen, je hebt altijd het gevoel dat het een verplichting is. Ik haat het om me voortdurend dankbaar te moeten voelen. Niemand zegt vaker dank je dan wij. Die woorden zitten praktisch op onze tong gelijmd.
Het is zo belangrijk om een gezin, familie, te hebben, iemand te hebben die een deel is van jou, en van wie jij ook deel uitmaakt. Watje voor elkaar doet komt uit het hart, een plek die je voor eeuwig en altijd deelt. Verplichtingen bestaan niet. Er is alleen maar liefde. Zo was het nog steeds tussen mij en Noble. Hoe zou ik dat ooit kunnen opgeven ?
Maar in de tijd die ik in mijn eerste weeshuis doorbracht, naar een openbare school ging, een paar vriendinnen kreeg, begon ik steeds minder te zien en te horen van Noble. Het was niet dat ik hem niet langer nodig had. Ik zou hem altijd nodig hebben. Hij was te veel een deel van wie en wat ik was. Het was meer dat dingen die andere meisjes van mijn leeftijd interesseerden ook mijn interesse begonnen te wekken. Ik wilde meer televisiekijken, tijdschriften lezen, naar films gaan. en Noble deed nooit een van die dingen of praatte erover. Hoewel ik geen echte vriendjes had. flirtte ik met jongens en fantaseerde over ze, net als mijn vriendinnen.
Ten slotte hoorde ik meneer Masterson tegen Madam Annjill zeggen dat hij zich zorgen over me maakte, zonder goede reden.
Ik had jaren geleden ontdekt dat als ik mijn oor tegen het ventilatiegat legde tussen hun keuken en onze badkamer, ik hun gesprekken duidelijk kon horen. Op de een of andere manier voorzag ik wanneer ze over mij zouden praten. Misschien omdat ze dat vaak deden.
'Weet je,' hoorde ik Masterson zeggen, 'alle kleine jongens en meisjes hebben denkbeeldige vriendjes en vriendinnetjes, Annjill, vooral onze kleine weeskinderen. Celeste is geen uitzondering, maar nu, zoals je zelf zegt, doet ze dat steeds minder.''Ik geloof nog steeds dat er iets heel erg mis is met dat kind. Hoe kan ze zijn opgevoed in die wereld van waanzin, zonder dat er iets permanent beschadigd is?' hield Madam Annjill vol. 'Waarom is het zo verschrikkelijk moeilijk om een echtpaar te vinden dat bereid is haar in huis te nemen? Oppervlakkig gezien is ze aantrek- kelijk genoeg, en het is zeer zeker een bijzonder intelligent kind. Dat moet ik haar nageven. Kijk maar eens naar haar cijfers op school.'
'Er komt wel iemand,' hield Masterson vol.
'Nee. Er komt niemand. Ze heeft te veel mogelijkheden gehad, te veel gemiste kansen. Wij zullen ze aan de haak moeten slaan.' zei Madam Annjill.
Ik heb altijd vermoed dat ze dat uiteindelijk ook heeft gedaan en dat ik daarom voor het eerst terechtkwam in het huis van een echtpaar, de Prescotts, die ine kwamen bezoeken kort nadat ik het gesprek van Madam Annjill en haar man had afgeluisterd. Ze hadden hun eigen kinderen al grootgebracht en hadden zelfs al kleinkinderen, maar de reden waarom ze in dit late stadium nog pleegouders wilden worden was dat hun kinderen en kleinkinderen allemaal ver weg woonden. Ze wilden hun leven vullen met iets zinvols. Ik dacht dat dat meer opging voor mevrouw Prescott dan voor meneer Prescott.
Onmiddellijk nadat we elkaar hadden ontmoet vroeg mevrouw Prescott me haar Nana te noemen en haar man papa, alsof ze maar met hun vingers hoefden te knippen om me bij toverslag te veranderen in hun nieuwe kleindochter. Ze zei dat ik de oude kamer zou krijgen van hun dochter Michelle, met mijn eigen televisie en bureautje. Ze klonken heel edelmoedig, maar ik wist dat ze geld zouden krijgen van de staat voor mijn levensbehoeften en mijn kleren.
In tegenstelling tot de andere echtparen die met me hadden gesproken, voelden ze zich niet afgestoten door mijn houding. Misschien had Madam Annjill hen voorbereid en gewaarschuwd. Het gezicht van mevrouw Prescott leek geboetseerd uit plastic. De glimlach bleef op zijn plaats en bewoog geen moment. Niets van wat ik vroeg of zei leek hen te deren, zelfs niet toen ik mevrouw Prescott vroeg waarom haar dochter of haar zoon en hun kinderen de kamer die ik zou krijgen niet nodig hadden als ze op bezoek kwamen. Aan de blik die ze wisselde met haar man voelde ik dat ze niet zo vaak bezocht werden door hun kinderen en kleinkinderen, en dat zat hen allebei dwars, mevrouw Prescott misschien nog het meest.
Meneer Prescott was een lange, magere, kalende grijsharige man met een bleke huid en waterige, dofbruine ogen. Vrijwel de hele tijd dat hij er was, tikte hij met zijn lange vingers op de armleuning van de stoel alsof hij de maat sloeg van een fanfare.
'En als ze komen, vinden we altijd wel een manier om iedereen onderdak te brengen, lieverd,' zei ze tegen mij. 'Maak je geen zorgen. O, wat zal het heerlijk zijn om weer een jong meisje in ons leven te hebben! Ik heb zelfs wat kleren gevonden op zolder die je misschien passen, en ik heb hopen speelgoed in de kast, ook veel mooie poppen.' zei ze.
Ze klapte in haar handen en wreef haar palmen tegen elkaar alsof zij ze waste. Ze was gezet, met een smalle boezem en brede heupen. Ik vermoedde dat ze lang geleden haar taille was kwijtgeraakt en de vrouw die ze eens was geweest vervaagd was als een heel oude foto.
'Zullen uw kleinkinderen het niet erg vinden als u mij in huis neemt en zoveel weggeeft van wat van hen is, vooral hun poppen?' vroeg ik.
Zelfs op die jonge leeftijd kon ik iemand zo scherp aankijken als een aanklager in een rechtszaal. Madam Annjill vertelde me altijd dat het onbeleefd was. maar ik deed het toch. De meeste weeskinderen zouden zo'n vraag niet durven stellen, uit angst hun mogelijke pleegouders een reden te geven om hen af te wijzen.
Maar het was een belangrijke vraag voor me. Het laatste wat ik wilde was ergens anders heengebracht te worden waar iemand me zou verfoeien. Ik was al negen en ik wist alles af van jaloezie. Afgunst leefde bij elk weeskind en kon van het ene moment op het andere onze ogen gifgroen kleuren als een ander een cadeautje kreeg of een kans had geadopteerd te worden. Dat zou natuurlijk alleen maar erger zijn als ik me een deel toe-eigende van de wereld van de kleinkinderen van de Prescotts.
'O, nee, nee. Nee, nee,' riep ze uit.
Tijdens het hele gesprek keek meneer Prescott uit het raam met een duidelijk verlangen daarbuiten te zijn in plaats van hier binnen met mij en al dat adoptiegedoe. Later kwam ik erachter dat hij leefde voor zijn golfspel, en alles wat zijn schema verstoorde hem ergerde.
Als mevrouw Prescott dat wist, negeerde ze het of ze trok zich er niets van aan. Ze had geen haast. Ze praatte aan één stuk door, beschreef hun huis als een bescheiden Queen Anne-woning van twee verdiepingen en een veranda aan de voorkant. Ze vertelde me dat aan de achterkant een grote tuin was, zodat ik voldoende bewegingsvrijheid zou hebben voor mijn kleine beentjes.
'Papa zal ook de schommel achter in de tuin weer maken, hè, papa?' vroeg ze.
'Wat? O, absoluut,' zei hij. 'Hij heeft alleen een lik verf en wat olie nodig.'
Het feit dat ze hem hadden laten verkommeren, was voor mij een bewijs dat hun kleinkinderen maar weinig lijd bij hen doorbrachten.
'Je kunt te voet naar school, maar we laten je nooit alleen gaan. hè. papa?'
'O, nee, nooit,' zei hij vastberaden.
Ze woonden in een klein dorp even buiten Kingston, New York. Meneer Prescott was een gepensioneerde accountant. Mevrouw Prescott was altijd huisvrouw geweest en had nooit aan de universiteit gestudeerd. Ze verleiden me dat ze elkaar op high school hadden leren kennen en getrouwd waren zodra meneer Prescott was afgestudeerd en zijn eerste baan kreeg bij een groot accountantskantoor in Kingston.
'Ten slotte richtte papa zijn eigen kantoor op. We zijn niet rijk, maar we hebben altijd goed kunnen rondkomen,' legde mevrouw Prescott uit. Ik denk dat ze me zo snel mogelijk hun eigen verleden wilde vertellen, zodat ik me heel gauw bij hen thuis zou voelen.
Later hoorde ik dat Madam Annjill. die bijna stond te kwijlen bij het vooruitzicht dat iemand me haar uit handen zou nemen, tegen de Prescotts zei dat ik de netste pupil van haar weeshuis was en ik veel beloofde voor de toekomst.
'Ze is een heel onafhankelijk klein meisje. U zult heel tevreden over haar zijn, en het is zo goed van u om haar een echt thuis te geven en haar te laten zien hoe een normaal gezin leeft," voegde ze eraan toe. 'Bovendien weet Arnold precies hoe hij haar bezit moet beheren als het zover is. Wie kan dat arme ongelukkige kind beter leidinggeven?'
Ik had geen idee hoeveel ze wisten van mijn achtergrond, maar ik had het gevoel dat Madam Annjill de schijn had gewekt dat ik te jong was geweest om in enig opzicht beschadigd te zijn door de gebeurtenissen. Ik was slechts een arm klein meisje dat heel on- rechtvaardig aan zichzelf was overgelaten. Door de manier waarop ze spraken over mij en over zichzelf, wist ik dat Madam Annjill hen waarschijnlijk een tijdlang bewerkt had. Ten slotte ondertekenden ze de papieren en vertelden me dat ik bij hen zou komen wonen. Het ging allemaal zo snel in zijn werk, dat het me duizelde, maar ze hoopten dat ik gelukkig zou zijn, iets dat ik minstens zo graag wilde als zij.
Toen de andere meisjes hoorden dat ik naar iemands huis ging om deel te gaan uitmaken van een gezin, keken ze me aan of ik de loterij had gewonnen. Niemand zei iets onaangenaams. Sommigen zeiden zelfs dat ze me zouden missen, maar allemaal hadden ze die afwezige blik in hun ogen, die me zei dat ze zich meer dan ooit alleen gelaten voelden. Per slot was ik het kleine meisje dat niemand wilde. Stuk voor stuk vonden ze dat zij eerst een gezin hadden moeten vinden.
De volgende dag kwamen de Prescotts mij en mijn schaarse bezittingen halen. Het was gaan regenen voordat ze kwamen, dus was er niet veel lijd om te blijven aarzelen bij de deur van het weeshuis. Madam Annjill had mijn spullen gepakt en mijn koffer de vorige avond ai klaargezet. Ze kwam meteen na het ontbijt naar me toe en liet me wachten in de hal, alsof ze zeker wilde weten dat ze niet zouden komen en mij niet zouden zien en onmiddellijk rechtsomkeert maken. Ik moest heimelijk lachen dat ze zo blij was dat ze me eindelijk kwijtraakte. Ze kletste maar door hoe ik bofte dat zo'n aardig. beminnelijk echtpaar belangstelling voor me toonde.
'Je hoort me duizendmaal te bedanken.' zei ze.
Ik draaide me langzaam naar haar om en keek haar zo doordringend aan dat ze haar wenkbrauwen optrok. Ik was er zeker van dat ik een donkere schaduw rond haar schouders zag zweven, die zich langzaam over haar heen bewoog.
'Wat is er?' vroeg ze.
Ik deed een stap achteruit, omdat ik niet wilde dat de donkere schaduw me zou aanraken. Ik kon de angst in haar gezicht zien verschijnen als bloed in een glas.
'Zorg dat je je goed gedraagt,' waarschuwde ze, en zwaaide naar me met haar rechterhand. 'Zorg ervoor. Ik neem je niet terug.'
Ik glimlachte koeltjes.
'U zult niemand terug kunnen nemen.' zei ik, en ze trok een gezicht of ze in ademnood verkeerde.Toen de Prescotts arriveerden, liet Madam Annjill me haastig uit met een simpel: 'Veel succes met haar.'
Ik voelde haar hand op mijn rug. Ze duwde me letterlijk de deur uit, en liet - naar ik wist voor de laatste keer - haar palm over mijn schouderbladen glijden.
Omdat het regende, hield meneer Prescott de paraplu boven mijn hoofd en bracht me naar de auto. Ik keek één keer achterom en meende Tilly Mac naar me te zien staren door een raam. wrijvend over de schouder die Madam Annjill een keer had ontwricht. Dat deed ze altijd als ze bang of verdrietig was. In het raam leek haar gezicht van was. wegsmeltend door de hete. droeve tranen. Een paar ogenblikken later reden we over de oprijlaan en waren we op weg naar een nieuw en hoopvol leven.
Het begon harder te regenen. Algauw werd het een van die hevige lenteregens die vlak voordat ze de grond raken nog net niet veranderen in natte sneeuw. Het waren grote regendruppels die zo hard neerkletterden op het dak van Prescotts auto, dat ze op stalen balletjes leken die boven ons heen en weer rolden. Er volgde een donderslag en toen een bliksemschicht die mevrouw Prescott deed gillen en omhoog deed springen van haar stoel.
Ik zal achterin, met gevouwen handen, en staarde voor me uit. Omdat ik zo stil was, werd mevrouw Prescott onrustig en zenuwachtig en kon niet ophouden met praten. Ze stelde me de ene vraag na de andere, en als ik geen antwoord gaf. ging ze over op de volgende, alsof ze de eerste nooit gesteld had.
'Geef dat kind toch een kans.' bleef haar man maar zeggen. Ik had nog geen complete zin uitgesproken. Al mijn antwoorden bestonden uit één lettergreep. Ik dacht nog steeds erover na hoe snel ik uit het huis dat zo lang mijn thuis was geweest, naar deze nieuwe bestemming vertrok.
Al die tijd dat ik in dat eerste weeshuis had geleefd onder Madam Annjills ijzeren vuist was ik nooit echt bang geweest. Haar valsheid maakte me sterker, haar dreigementen onverzettelijker. Ik zwom in een poel met de rest van de hulpeloze vissen, alleen had ik mijn geloof, mijn geheimen, en mijn broer Noble. die naast me stond als ik hem echt nodig had. Het hield me allemaal ver boven het kolkende water van ongeluk en verdriet en buiten het bereik van gevaar.
Madam Annjill had niet helemaal ongelijk met wat ze de Pres- cotts verteld had. Ze overdreef niet alles. Ik was inderdaad onafhankelijker dan de meeste andere meisjes in het weeshuis en ik had geen problemen op school. Ik leerde goed, en ik was heel netjes en efficiënt.
Maar nu ik uit deze wereld van het weeshuis werd gerukt, bijna even snel en dramatisch als jaren geleden uit de schoot van mijn familie, zonk ik weer weg in de cocon die bij mijn geboorte om me heen was geweven. Opnieuw werd zwijgen een warme, beschermende deken die ik om me heen kon wikkelen. Daarom wilde ik niet veel zeggen.
Wat me de meeste angst aanjoeg was het idee dat ik niet naar huis ging. Ik werd omgeleid, misschien wel voorgoed, en ik zou de enige familie verliezen die ik ooit had gekend. Succes hier en in deze wereld zou mijn verleden steeds verder terugdrijven, tot het even diep begraven zou zijn als mijn voorouders op het kleine kerkhof waar Nobles lichaam had gerust.
Kan de ene familie de andere vervangen? vroeg ik me af. Kunnen Nana Prescott en papa Prescott werkelijk mijn grootouders worden? Zou ik al hun voorouders erven, hun verhalen, hun voorkeur en alkeer? Was het hemd nader dan de rok? Was het uiteindelijk toch een soort bloedtransfusie?
En hoe zou mijn spirituele familie over dit alles denken? Zouden ze zich niet verraden voelen ? Verried ik ze niet alleen al door hier te zijn en net te doen of ik deel wilde uitmaken van de familie Prescott?
'Lieverd, alsjeblieft," zei mevrouw Prescott steeds opnieuw, 'noem me Nana en noem meneer Prescott papa.'
Hel was bijna of ze me vroegen te vloeken. Hoe moest het dan met mijn echte Nana en papa? Zouden ze mokken in de schaduw, gedwongen zijn te verdwijnen? En hoe zouden al mijn andere familieleden zich voelen? Ze zouden me natuurlijk ondankbaar vinden, omdat ik ze in de steek liet, en ze zouden me mijn visioenen en mijn kracht ontnemen. Ik zou nooit meer naar huis kunnen, erfenis of geen erfenis. Wat moest ik doen?
'We zijn thuis!' riep Nana Prescott op het moment dat wc over de oprit reden, alsof ze bang was geweest dat we er nooit zouden komen.
Het huis was zo ongeveer als ze het had beschreven. Het was een bescheiden maar mooi huis met Wedgwood-blauwe luiken en een wandelpad met aan beide zijden struiken die tot het middel reikten, een bloemperk aan de voorkant, en een kleine fontein met een paar vogels in het midden. Het water droop uit hun snavels alsof ze die zojuist in de poel hadden gedoopt om te drinken.
De deur van de garage voor twee auto's ging omhoog en toonde een heel efficiënte en goed onderhouden garage met kasten en planken langs de muren. Zelfs de vloer zag eruit of hij iedere dag geboend werd. Hun tweede auto was een suv, en ik kon de golfclubs achterin zien, waarvan de heads uit het raam keken, ongeduldig wachtend tot papa Prescott ze zou gebruiken. Hij droeg mijn spullen naar binnen, en toen gaf Nana Prescott me een rondleiding.
Alles zag er onaangeroerd uit. Het leek een modelwoning, met tijdschriften keurig in de rekken, gewreven en schijnbaar ongebruikte meubels, niets was van zijn plaats. Er stond een grootbeeldltelevisie in de woonkamer, zoals ze die noemden. Om de een of andere reden verwachtte ik een piano te zien. In mijn gedachten was er altijd een piano in een huis. Het kon geen thuis zijn zonder dat muziekinstrument. Ik kon mama vaak erop horen spelen; de melodieën slingerden zich door mijn geheugen, zweefden mijn visioenen in en uit als muzikale draden.
Er klopt iets niet, dacht ik. Het was niet alleen dat het zo netjes was. Wat was het dan? vroeg ik me af. En toen besefte ik dat het huis te stil was. Ik hoorde geen fluisterende stemmen, geen voetstappen, geen deuren die open- en dichtgingen. Zelfs het stof bewoog niet als het gevangen werd in een lichtstraal. Stilte lag als cellofaan over de deuren, de muren, de ramen en vloeren. Daarom spraken de Prescotts heel zacht, en als ze liepen leken ze op hun tenen te lopen over de kleden en de vloerbedekking, alsof er boven iemand lag te slapen die ze niet wakker mochten maken.
'We zullen zorgen dat je je hier gauw thuis zult voelen.' zei Nana Prescott. 'Papa gaat golfen met zijn vrienden, maar jij en ik kunnen elkaar beter leren kennen. Je kunt me helpen in de keuken. Houd je van gebraden varkensrollade? Dat leek me een goed idee voor een speciaal etentje.'
'Ik weet het niet.' zei ik. Ik wist het echt niet. Ik kon me niet herinneren dat ik het ooit gegeten had.
'Als je het niet lekker vindt, maak ik meteen wat anders voor je klaar,' beloofde Nana Prescott.
Ze gingen met me naar boven om me mijn kamer te laten zien.
in (Je hoop dat hij naar mijn zin zou zijn. Naar mijn zin? Hoe kon ik, die zoveel jaren een weeskind was geweest, niet blij zijn met een eigen kamer?
Nana Prescott had splinternieuw beddengoed gekocht voor het queensize bed en had papa Prescott nieuwe wit-met-roze gordijnen laten ophangen. Ze hadden twee keer in de week een huishoudelijke hulp. en het was duidelijk dat ze er veel tijd aan had besteed om alles er als nieuw te laten uitzien. De schone ramen glansden. Het mauve kleurige tapijt was gestofzuigd, zodat het leek of het pas gelegd was, en alle meubels waren gewreven tot ik mijn gezicht weerspiegeld kon zien in het hout. Het was een mooie kamer, veel mooier natuurlijk dan enige kamer waarin ik had geslapen sinds ik uit de farm was vertrokken.
'We willen dat je je zo comfortabel voelt als een jong vogeltje in haar nest,' zei Nana Prescott.
Ik mimede mijn bedankjes, maar ik was nog te nerveus en bang om te kunnen glimlachen. Ze keken beiden naar me terwijl ik de kamer inspecteerde, stonden in de deuropening, lachend als trotse nieuwe grootouders hoorden te lachen. Hoe blijder en opgewondener ze over me waren, hoe zenuwachtiger ik werd en hoe dichter ik die cocon om me heen trok. Ik weel zeker dat dat hen uiteindelijk ontmoedigde.
Zodra ik mijn spulletjes had opgeborgen, ging ik met Nana Prescott naar de keuken.
Weer was zij degene die nerveus was, babbelde over haar kindertijd, haar schooltijd, haar ouders, van het ene onderwerp overging op het andere, zoals een verveelde televisiekijker langs de kanalen zapt. Het leek wel of haar verteld was dat ze alles over haar verleden in mijn hoofd moest stampen voordat ik naar bed ging. Ik was beleefd en vertelde wat meer over mezelf, voornamelijk omdat ik nieuwsgierig was naar haar en papa Prescott en hun kinderen en kleinkinderen. Ik bekeek alle foto's en luisterde terwijl ze iedereen beschreef.
'Ze zullen allemaal van je houden,' voorspelde ze. 'Je zult het zien.'
Was dat mogelijk? Hoefde iemand maar naar me te kijken om van me te houden? Of was het gewoon weer een van die leugens die volwassenen als linten achter zich aan slepen ? Ik hielp haar met tafeldekken en ging toen naar boven naar mijn
kamer en keek naar de boeken op de plank, kinderboeken en boe•
ken voor jonge volwassenen, die hun dochter Michelle had gele•
zen en bewaard. Sommige had ik ook gelezen, maar andere trokken
mijn aandacht. Vreemd genoeg voelde ik me schuldig voelde ik
iets zag dat ik mooi vond of als ik blij was met iets dat van mij zou
zijn.
Tijdens het eten schepte Nana Prescott op tegen papa Prescott dat ik haar zo goed had geholpen. Ik had heel weinig gedaan, maart
ik kon zien dat ze dacht dat ik het fijn zou vinden als ze overdreef.
Ik genoot van haar eten. Het was smakelijker dan het eten in het
weeshuis, en het dessen bestond uil eigengemaakte bosbessentaart
en ijs. Papa Prescott praatte over zijn golfspel. ook al was het duidelijk
dat het Nana Prescott niet interesseerde en vond dat hij hoorde
te praten over iels dat mij zou interesseren. het was of hij haar
- of mij - niet zag. Soms  leek het meer of hij hardop tegen zich ze
of zat te praten.
Is dat wal er gebeurt als mensen samen oud worden? vroeg ik me
af. Scheiden hun wegen zich langzamerhand en komen ze op een
ochtend bij het wakker worden tot de ontdekking dat ze weer alleen
zijn? Zij hadden niet wat ik had, dacht ik. Zij hadden niet dat wonderbaarlijke iets dat ons bijeenhield, dat ons aan elkaar bondsoort
gefluister en schaduwen. Ja. dat miste ik nu het meest. Alleen al het
denken eraan stemde me treurig.
'Gaat het goed met je, lieverd?' vroeg Nana Prescott me. Ze zag
de uitdrukking op mijn gezicht, denk ik.
Ik knikte.
'Ze is gewoon moe: zei papa Prescott. Hij glimlachte naar me.
'Ze heeft een lange dag achter de rug.'
Waarom zei hij niet je? Het is een lange dag voor je geweest?
Hij gaf me het gevoel dat we allemaal over iemand anders praat•
ten, of dat ik in een glazen vitrine zat en ze me observeerden.
Eindelijk ging ik naar bed.
De eerste nacht dat ik ging slapen in mijn eigen kamer, bleef ik
strijd voeren met mezelf. Een deel van me wenste dat ik terug was
in het weeshui s, zelfs onder het strenge regime van Madam Annjill. Ik moest er weer aan denken dat ik verraad pleegde jegens mijn familie Een ander deel van me verlette zich daartegen. Het was geen kostbaar ingerichte slaapkamer, maar na de afgelopen zes jaar mei
drie andere meisjes een kamer te hebben gedeeld. waarin we elk een
kleine ruimte hadden, vond ik hem prachtig.
Het was de eerste nacht dat ik in vier jaar ergens anders sliep
dan in het weeshui s. Ik kon mijn ogen niet gesloten houden, al was
ik nog zo moe. Bij elk geluid in huis gingen mijn ogen open. lk
wachtte en luisterde naar het volgende getinkel. het volgende gekraak.
Hoorde ik de voordeur opengaan? Een raam? Hoorde ik
voetstappen op de trap? Ging de deur van mijn slaapkamer open?
Op een gegeven moment ging de deur inderdaad open. Het was
Nana Prescott! die kwam kijken of alles in orde was. Snel deed ik
mijn ogen dicht en deed net of ik sliep. Ze bleef nog even staan en
deed toen zachtjes de deur dicht.
Even later hoorde ik Noble zeggen: ;Hallo!'
Ik draaide me om en zag hem staan. Hij keek niet erg vrolijk, al
was ik dolblij hem te zien.
' Ik was bang dat je niet zou weten waar ik was.' zei ik. ' Ik heb
je zo lang niet gezien.'
' Dat is niet mijn schuld. Je bent opgehouden naar me uit te kijken.
Je hebt zelfs niet meer aan me gedacht.'
'Dat is niet waar.'
'Het doet er niet toe. Ik weet altijd waar je bent,' zei hij. 'En ik
kan je altijd zien.'
lk keek naar hem terwijl hij rondliep in de kamer en alles bekeek.
'Mooie kamer, hè?' vroeg ik hem.
'Nee: zei hij . 'Er wacht thuis een mooiere kamer op je. Deze kamer
rui kt naar een wasserij. Degene die hem schoonmaakt gebruikt
te veel zeep en boenwas. Het doet me denken aan een ziekenhuiskamer.
En waar kijk je hier op uit?' ging hij verder, naar het raam
lopend. 'Weer een huis en een drukke straat. Hun achtertuin heb ik
al geïnspecteerd. Ze hebben geen tuin, ze hebben nooit een tuin ge•
had. En dan die armzalige schommel.'
;Papa Prescott gaal hem maken, zodat hij er weer als nieuw uit•
ziet,' zei ik.
' Papa Prescott? zei hij vol afkeer.
'Zo willen ze dat ik hem noem.'
' dat kun je niet menen,' zei Noble. Hij draaide zich om en zette
zijn handen op zijn heupen.'Ze willen dat ik gelukkig ben.' zei ik.
Hij schudde zijn hoofd.
'Je zuil hier niet gelukkig zijn. Geleste. Denk of verbeeld je nooit datje dat zult zijn.'
Toen draaide hij zich om en liep een donkere hoek in en was verdwenen.
'Noble,' riep ik. 'Noble.'
Ik moet gegild hebben, want Nana Prescott kwam haastig naar mijn deur gelopen. Ze was in haar nachthemd, haar blauwgrijze haar viel los op haar schouders. Afgetekend in het licht van de gang, leek ze een misvormd wezen. Toen gilde ik werkelijk.
Papa Prescott kwam achter haar aan en knoopte het ceintuur van zijn ochtendjas dicht onder het lopen.
'Wat is er?'
'Ik weet het niet. Wat is er, Celeste, lieverd?'
Ze knipte het licht aan. Ik zat rechtopen staarde naar de hoek waarin Noble was verdwenen. De tranen stroomden over mijn wangen.
'Was het een nachtmerrie, kindlief?' vroeg Nana Prescott.
Ze kwam aarzelend naar me toe, hopend op een of ander teken van mijn kant dat ik door haar getroost wilde worden, maar ik kon slechts naar de hoek staren en hopen dat Noble terug zou komen.
'Wat was er?' vroeg Nana weer. Ze bleef aan het voeteneind van mijn bed staan. 'Celeste?'
Ik gaf geen antwoord.
Ze draaide zich om naar papa Prescott en haalde haar schouders op.
'Wat moet ik doen?'
'Celeste,' zei hij op krachtiger toon. 'Wat is aan de hand? Was je bang voor iets?'
Eindelijk keek ik hen aan en veegde mijn wangen af, streek de tranen weg.
'Noble was er en ik ben bang dat hij niet meer terugkomt.'
'Wie?' vroeg Nana Prescott. 'Zei je dat hier iemand geweest is? Celeste?'
Ik gaf geen antwoord. Ik liet me achterovervallen, met mijn hoofd op het kussen, en staarde naar het plafond.
'Het moet een droom zijn geweest. Ik denk dat ze nog steeds nare dromen heeft,' zei papa Prescott.
'Ja, dat moei het zijn. Je kunt je gewoon niet voorstellen wal een weeskind allemaal moet doormaken,' zei Nana. Ze liep naar mijn bed en stopte mijn deken in. 'Zo, lieverd. Papa en ik zijn vlakbij als je ons nodig hebt. Wil je dat ik de deur openlaat?' vroeg ze.
Ik keek haar aan.
'Ja. Laat maar open. Misschien komt hij terug.'
'Misschien komt wie terug?'
'Noble.' zei ik. Ik hield ervan zijn naam te zeggen, en het was zo lang, zo verschrikkelijk lang geleden, dat ik dat tegen iemand had kunnen doen.
Ze keken elkaar aan.
'Morgenochtend zal ze zich beter voelen.' was Nana's gedwongen conclusie.
Ma, dat zullen we allemaal,' voorspelde papa Prescott. Ze liepen de kamer uit; zij bleef bij de deur nog even staan om naar me te kijken.
'Kom terug, Noble.' fluisterde ik. ik zal me hier niet gelukkig voelen. Ik beloof het je.'
Maar die eerste nacht kwam hij niet meer terug. Toch wist ik dat hij ergens in de schaduw stond te mokken. Ik kon voelen dat hij er was. Later wist ik dat hij me ook overal volgde. Hij volgde me zelfs naar de nieuwe school waar ik naartoe ging, en toen ze me mijn lessenaar hadden gewezen en de lerares me had voorgesteld aan de klas, draaide ik me niet een ruk om en zag hem achter in de klas staan. Hij meesmuilde en verdween achterwaarts in de muur.
De daaropvolgende weken bleef ik naar hem uitkijken. Mijn lerares klaagde tegen mij en toen tegen de Prescotts dat ik niet oplette. dat ik er niet bij was met mijn gedachten. Ze zei dat ze zich niet kon voorstellen dat ik zo'n goede leerling was geweest op school. Mijn cijfers voor haar eerste proefwerken waren altijd onvoldoende, en als ze me in de klas vroeg om een vraag te beantwoorden, staarde ik haar slechts aan.
Nana Prescott vroeg me voortdurend waarom het zo slecht ging op school. Ze bood aan samen met mij mijn huiswerk te maken, maar ik wist dat Noble dan nog kwader zou worden, want dat was vroeger altijd zijn taak geweest. Ik antwoordde haar dat het niet nodig was.
'Noble helpt me wel.' zei ik.
'Wie is Noble?' vroeg ze.
'Mijn broertje.'
'Je broertje. Maar waar... wanneer zie je hem?'
'Wanneer hij dat wil,' zei ik.
Ze schudde haar hoofd en ging verder met het huishouden. Later spraken zij en papa Prescott over me. Ik kon ze zachtjes horen praten in de zitkamer nadat ik naar boven en naar bed was gegaan. Noble zei dat ik op mijn tenen naar de trap moest lopen om daar te luisteren.
'Ik weet het niet.' zei papa. 'Hel bevalt me niks. Misschien hebben we onszelf overschat, Julia, en is dit meer dan we aankunnen.'
'O, ik weel zeker dat het na een tijdje beter zal gaan. Er is tijd voor nodig om te wennen aan een nieuw thuis, Arnold. Kinderen verzinnen vaak denkbeeldige vriendjes.'
'Dit is geen denkbeeldig vriendje. Dit is haar gestorven broer. Ik moet zeggen dat het me koude rillingen bezorgt als ik haar over hem hoor praten.' zei hij. 'En zoals ze in de ruimte staart, alsof ze iemand ziet. Eerlijk gezegd vind ik het gewoon griezelig. Gek dat Annjill daar niets over gezegd heeft.'
Ze zwegen.
Ik ging terug naar mijn kamer. Noble stond in de deuropening.
'Snap je nou wat ik wil zeggen? Je hoort hier niet,' zei hij, draaide zich om en liep de kamer in.
Maar hij was er niet toen ik binnenkwam. Ik ging naar bed en wachtte op hem. Hij kwam niet terug en ik viel in slaap.
De volgende dag wilde meneer Fizer. de schoolcounselor, me spreken. Hij had blond krulhaar en heel vriendelijke en warme blauwe ogen. Ik zag de foto van zijn vrouw en twee kinderen op zijn bureau staan. Hij had een dochter die een jaar of vijftien leek op de foto, en een zoontje van acht. dat ik in de schoolgang had gezien, en dat twee klassen lager zat dan ik. Onwillekeurig vroeg ik me af waarom er zo'n leeftijdsverschil was tussen die twee kinderen. Op de familiefoto vond ik zijn vrouw er ouder uitzien dan hij.
'Hel is altijd moeilijk om op een nieuwe school te beginnen.' begon hij, zodra ik in de stoel tegenover zijn bureau zal. 'Dat begrijpen we allemaal. Celeste, maar juffrouw Ritowski denkt datje serieuzere problemen hebt. Zit ietsje dwars waarmee ik je misschien kan helpen? Ik wil je echt graag helpen om succes te hebben.'
Ik had geen antwoord. Ik staarde hem aan, feitelijk dwars door hem heen.
'Je woont bij bijzonder aardig mensen. Ik ken de Prescotts al heel lang. Ik heb zelfs met hun zoon op school gezeten," ging hij glimlachend verder.
De ramen van zijn kantoor waren achter zijn bureau, wal ik geen goed idee vond. ledereen die in zijn kantoor geroepen werd en voor hem zat, kon hem negeren en uit het raam kijken naar de vogels en zelfs naar de leerlingen, die hun gymles kregen op het sportveld.
'Vind je juffrouw Ritowski niet aardig? Al haar leerlingen zijn erg dol op haar,' voegde hij eraan toe voor ik iets kon zeggen.
Ik haalde mijn schouders op, wat hij blijkbaar als een aanmoediging beschouwde.
'Je kunt de leerstof toch niet te moeilijk vinden, niet met jouw schoolverleden,' ging hij verder, tikkend op een geopend dossier op zijn bureau. 'Dus waarom zijn je resultaten niet beter. Celeste?' vroeg hij, zich naar me vooroverbuigend. 'Ik kan niet geloven dat je echt je best doet. Doe je dat?'
Ik stond op het punt hem antwoord te geven toen ik Noble aan zag komen over het sportveld. Ik wist zeker dat het Noble was, ook al liep hij met gebogen hoofd. Ik herinner me maar al te goed die moeizame tred van hem en de manier waarop zijn hoofd en schouders meedeinden met elke weloverwogen stap.
'Celeste? Luister je naar me?'
'Mijn broer is er niet blij mee dat ik hier ben.' zei ik met ingehouden woede.
'Wat bedoel je?' Hij leunde achterover. 'Je broer?' Hij dacht even na, boog zich toen weer naar voren en las snel een paar pagina's in mijn dossier. 'Wanneer heb je je broer gesproken?'
'Gisteravond,' zei ik.
Nu was meneer Frizer degene die mij aanstaarde.
'O.' zei hij ten slotte. 'Tja, dan zullen we erachter moeten zien te komen waarom je broer er niet blij mee is dat je hier bent,' zei hij met een geforceerde glimlach. "Hoe krijg ik je broer te spreken ?'
Noble maakte een scherpe draai naar rechts en verdween uit het gezicht.
'U kunt niet met hem spreken,' zei ik.
'Waarom niet?'
'Hij praat niet met vreemden. Hij vond het nooit prettig als er iemand bij ons thuis kwam. Dan deed hij net of ze er niet waren.'
'Oké, als hij niet met mij wil praten, misschien kun jij me dan vertellen waarom hij niet wil datje hier bent,' zei meneer Fizer.
'Hij vindt dat ik naar huis moet. Hij is bang dat ik zal vergeten.'
'Vergeten? Wat vergeten?'
'Mijn familie.'
'O. Nou ja, ik denk niet dat je je familie ooit zult vergeten, maar dat wil niet zeggen dat je je niet door andere mensen kunt laten helpen, die voor je zorgen en uiteindelijk net zoveel van je gaan houden als je eigen familie van je hield,' zei hij.
'Niemand kan op die manier van me houden,' zei ik en hield mijn samengeknepen ogen zo strak op hem gericht, dat hij zijn wenkbrauwen optrok en me enigszins verward aankeek. 'Zeg nooit zoiets.' zei ik berispend, alsof hij het kind was en ik de volwassene.
'Goed, het is niet mijn bedoeling je van streek te maken. Ik ben er voor je als je wilt praten. Wanneer je maar wilt, Celeste, wanneer je maar wilt.'
Ik perste mijn lippen op elkaar en wendde mijn gezicht van hem af. doof voor alles wat hij verder nog zei.
Er volgden meer gesprekken, maar niet met mij. Die gesprekken gingen tussen de Prescotts en mijn lerares. Niets wat ze deden of zeiden bracht enige verandering, en de Prescotts werden steeds bezorgder. Ik hoorde papa Prescott tegen Nana zeggen dat het zelfs een slechte invloed had op zijn golf. Ze kregen steeds vaker een meningsverschil over mij.
Toen ik begon te slaapwandelen, zoals Nana het beschreef, werd papa Prescott nog bezorgder. Ze vond me beneden in de zitkamer pratend met Noble, en één keer in de keuken waar ik een glas melk dronk terwijl ik met hem praatte. Elke keer vertelde ik haar wat ik deed en elke keer stuurde ze me terug naar bed.
Ik wist dat ze eindeloze gesprekken voerden over mij, ook met hun kinderen. Niemand was me nog komen opzoeken, maar Nana sprak met iemand, misschien Madam Annjill, die haar aanraadde meer dingen in gezinsverband te doen.
Ze probeerden me mee te nemen op wat ze noemden pret-uit- stapjes. Ze kochten nieuwe kleren voor me, en Nana kocht een nieuwe pop voor me, ook al lagen er tientallen oude poppen in een van de kasten. Daar kon ik trouwens toch niet mee spelen, want de vingerafdrukken van de kleinkinderen van de Prescotts zaten er nog op. Elke keer dat ik er een aanraakte of oppakte, had ik het gevoel dat mijn hand zich op een andere legde.
Ze namen me mee naar parken en pretparken, en ze probeerden andere meisjes van mijn leeftijd uit mijn klas naar hun huis te halen om met mij te spelen, maar ik had geen echte vriendinnen gemaakt op school. De meeste andere meisjes hielden zich op een afstand. Ik zag ze vaak over mij fluisteren.
Mijn werk op school ging niet vooruit. Ik begon veel te slapen en weinig te eten. Ten slotte zei papa Prescott tegen Nana dat ze 'de handdoek in de ring moesten gooien'. Ik hoorde haar huilen en had medelijden met haar.
'Ze is heel aardig,' zei ik die avond tegen Noble.
'De wereld is vol aardige vrouwen. Je hoort bij je familie.' hield hij vol. Hij wilde niets weten van een compromis.
Uiteindelijk gaven de Prescotts het op, maar ze ontdekten dat ze me niet terug konden brengen naar het weeshuis van Madam Annjill en haar man, Homer. Het weeshuis was gesloten. Madam Annjill had een zware beroerte gehad en was overleden. Alle kinderen die daar woonden waren overgeplaatst naar andere weeshuizen. en dat verontrustte Nana Prescott nog meer.
'We sturen haar naar een heel nieuwe omgeving," klaagde ze. 'Dat is afschuwelijk voor het kind.'
'Het zal daar niet erger voor haar zijn dan het hier voor haar is,' hield papa Prescott vol. 'Misschien zijn we gewoon te oud hiervoor. Ze heeft een jonger stel ouders nodig, en misschien een gezin waar al een kind is.'
'Wat triest. Wat triest,' kermde Nana.
Ze overlegden met de kinderbescherming, en nog geen week later vertelden ze me het nieuws.
'Het spijt me,' zei Nana. 'Ik denk dat we gewoon te oud zijn om een klein meisje als jij op te voeden. Je moet energiekere, jonge mensen hebben. Het is niet eerlijk als wij je houden.' ging ze verder, in een poging zichzelf te overtuigen.
Ik zei niets.
Ik liet geen traan, en ik wist dat ze zich dat nog meer aantrok. Maar het gaf papa Prescott een tevredener gevoel. Hij voelde zich gerechtvaardigd in zijn besluit me op te geven. Ik zag het in zijn ogen. Ik was een veel te groot probleem voor ze.
Er werd een nieuw weeshuis voor me gevonden, maar toen de Prescotts me terugbrachten naar de kinderbescherming, vertelden ze hun alles over mijn gesprekken met Noble, en er werd een afspraak voor me gemaakt met een andere kinderpsychiater, die zich inzette voor de armen.
Hij heette dr. Sackett. en ik begon erg op hem gesteld te raken. Hij toonde veel begrip wat Noble betrof.
'Het is niet ongebruikelijk je zo vast te klampen aan iemand die zoveel van je gehouden heeft,' zei hij. 'Maar je moet loslaten, zoals elk kind zijn of haar denkbeeldige vriendjes loslaat. Als je sterker wordt en meer zelfvertrouwen krijgt, zal dat ook gebeuren,' verzekerde hij me. 'Per slot komt Noble alleen bij je als je je bang of onzeker voelt, of zelfs schuldig over iets, nietwaar?' drong hij vriendelijk aan.
Langzaamaan begon ik te denken dat hij gelijk had, en naarmate ik ouder en sterker werd, zag en hoorde ik Noble steeds minder in dit nieuwe weeshuis, tot hij praktisch verdwenen was.
Daar bleef ik lol de dag - bijna zes jaar later om precies te zijn - waarop ik heel onverwacht geroepen werd voor een ontmoeting met een jonge man en vrouw die blijkbaar op zoek waren naar een pleegdochter van mijn leeftijd. Feitelijk was het de vrouw die naar me op zoek was en die mij nog harder nodig had dan ik haar. De redenen daarvoor zouden een tijdlang onduidelijk zijn. maar toen ze duidelijk werden, bevond ik me in de meest vreesaanjagende situatie die ik ooit had gekend.
Ik had misschien meer aandacht moeten besteden aan de dichter wordende schaduwen om me heen. maar ik had mezelf beloofd dat ik mijn uiterste best zou doen om dat alles van me af te zetten, en zoveel mogelijk te lijken op een zogenaamd normale jonge vrouw. Dr. Sackett had me ervan overtuigd dat de stemmen en visioenen uit mijzelf kwamen, uit mijn eigen onzekerheid. Als ik ooit echt succesvol en onafhankelijk wilde worden, zou ik alle deuren daarvoor moeten sluiten.
De vraag was, of het goed of verkeerd zou zijn als ik dat deed? Het zou niet lang duren voor ik het antwoord kreeg.