dag 6, vrijdag | 07.15 uur

Vandaag is mijn trouwdag. Dit had de mooiste dag van mijn leven moeten zijn. Met dat besef werd ik wakker. Ik begreep opeens niet meer waarom ik er met Leo vandoor had gewild om zonder feest of gedoe te trouwen. Met alle liefde van de wereld hees ik me in die jurk en liep ik rond op hoge hakken. Ik zou dankbaar zijn voor het feit dat al die mensen de moeite hadden genomen om vandaag bij mij te zijn. Hoe had ik dat voor lief kunnen nemen? Ik vroeg me af of ik zenuwachtig zou zijn geweest. En Leo? Ik drukte verdere gedachten aan thuis weg. Het deed te veel pijn om daaraan te denken.

Ik spande mijn armspieren, maar had meteen spijt. Ik probeerde mijn vingers te strekken, maar het was alsof door de beweging alle wondjes opensprongen. De deur naar de slaapkamer ging open. Ik lag onder, met de ene handboei aan mijn pols en de andere handboei aan de houten poot van het bed. Joe had zijn matje en slaapzak in de woonkamer gelegd en daar geslapen. Ik had geen idee waarom. Ik hoefde het ook niet te weten, ik vond het prima. Het smerige matras van het bovenste bed hadden we op mijn dringende verzoek naar buiten gedragen.

Ik hield me slapende. Joe kwam niet binnen, maar bleef op de drempel staan. ‘Ben je wakker?’ zei Joe.

Ik draaide mijn hoofd naar links. Joe hurkte naast me neer en maakte de handboeien los. Hij droeg een wit T-shirt, waarvan de mouwen om zijn gespierde bovenarmen spanden. Hij moest nodig zijn haar wassen, dat in vettige pieken overeind stond. Hij krabde aan zijn baard. Aarzelend bracht ik mijn hand naar zijn behaarde wang en liet die daar enkele seconden rusten. Onder de randen van mijn nagels zat modder. Ik had mijn nagels laten groeien voor de bruiloft, op advies van Kirsten. Ze waren bijna allemaal afgebroken.

‘Je baard wordt dik. Ik kan hem een keer voor je knippen, als je wilt. Heb je een schaar bij je? Of een scheermes?’ Ik dwong mezelf hem recht in de ogen te kijken. Zonder baard zou ik me misschien herinneren waar ik hem eerder had gezien. In gedachten stelde ik me voor hoe ik zijn strot doorsneed met het mes. Nog beter. ‘Ik hou van mannen zonder baard.’ Ik werd beroerd van mezelf.

‘Niet nodig,’ zei hij kortaf. ‘Kom, we moeten ontbijten en dan weg.’ Hij maakte een ongedurige indruk. ‘Ik ga nog wat hout hakken voor het ontbijt.’ En weg was hij.

Ik kwam overeind en werd overmand door duizeligheid. Ik liep naar de aangrenzende kamer. Een windvlaag zeilde via de open deur naar binnen en verdreef heel even de bedompte lucht. Joe’s rugzak stond in de hoek. Ik vroeg me af waar het geweer was gebleven. De canister was ook nergens te bekennen. Van buiten klonken doffe klappen en verschrikt keek ik uit het raam. Joe had een bijl in zijn handen en liet die neerkomen op een omgevallen boom. Begerig keek ik naar de bijl en wenste dat hij heel ergens anders terechtkwam.

Ik liep naar buiten en ging met mijn rug tegen de muur op de veranda zitten. Het was hier onwerkelijk mooi. De bomen toonden vol trots hun diepe, warme kleuren alsof ze aanvoelden dat dit een van de laatste keren zou zijn voordat de eerste sneeuw ze zou bedekken. De herfst had dan officieel zijn intrede gedaan, maar overal om me heen staken wilde veldbloemen uit de grond omhoog. Zou ik hier ooit nog van kunnen genieten? Omdat ik weer aan het werk moest, waren Leo en ik niet van plan geweest om op huwelijksreis te gaan, maar dit zou een ideale locatie zijn geweest. Met z’n tweetjes. Totale afzondering. Ik sloot mijn ogen en liet de zonnestralen mijn gezicht verwarmen. Ergens floot een vogel. Als ik me inspande, meende ik zelfs het water van de rivier te kunnen horen. De wind beroerde de haartjes op mijn gezicht.

Ik liet voor de zoveelste keer de krantenberichten de revue passeren. Ik kwam er niet uit wat het verband was met Leo en ik werd er gek van. Het had me de halve nacht wakker gehouden. Het klopte gewoon niet. Zou ik Joe ernaar durven vragen? Maar dan zou hij weten dat ik rond had lopen neuzen. Tot nu toe was ik iedere keer dat ik informeerde naar zijn leven beloond met een fikse aframmeling.

Ik schrok op van een luide vloek. Joe kwam gebogen en met een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht op me af lopen. Voordat ik kon reageren, strompelde hij naar binnen en liet zich op het houten bankje zakken.

Ik ging in de deuropening staan. ‘Wat is er aan de hand?’ Had hij zichzelf verwond met de bijl? Ik speurde naar bloed.

‘Het is in mijn rug geschoten,’ bracht Joe hijgend uit. ‘Net, bij het houthakken.’

Ik dwong mezelf de twee meter af te leggen. Ik was fysiotherapeut, nota bene. Dit was mijn vak. Ik hoopte dat hij flink veel pijn had. ‘Kom, laat me je helpen.’

‘Nee, nee, niet aankomen,’ piepte hij.

‘Ik heb er verstand van, weet je nog.’ Ik trok zijn bodywarmer uit, gevolgd door zijn trui en T-shirt. Vlak voordat mijn handen zijn rug beroerden, aarzelde ik. Niet nadenken, gewoon doen. Met trefzekere bewegingen ging ik op zoek naar de spier in verdrukking en vond al snel een dikke bobbel. Ik kneedde. Joe begon rustiger adem te halen.

‘Het is mijn zwakke plek,’ zei Joe.

Mijn handen verstijfden. Ineens wist ik waar ik hem eerder had gezien. Ongeveer een halfjaar geleden waren er twee mannen bij me gekomen in het ziekenhuis, waar ik die dag inloopspreekuur had. Joe werd ondersteund door een man die vertelde dat zijn collega door zijn rug was gegaan en of ik hem kon helpen. Het bleek dat Joe dit al vaker had meegemaakt, maar hij weigerde ernaar te laten kijken. Joe zei dat het niet ernstig was en dat een beetje rust en wat pijnstillers hem er wel bovenop zouden helpen. Dat was zijn standaardremedie. ‘Het is mijn zwakke plek,’ had hij gezegd. Ik had snel Joe’s rug bekeken, maar had hem toen doorverwezen naar een arts op de eerste hulp omdat ik wilde weten of het een hernia was. Daarna had ik hem niet weer gezien.

Als door een slang gebeten trok ik mijn handen van hem af. ‘Zo, we kijken over een paar uurtjes weer,’ zei ik met schorre stem en ik wankelde naar achteren, tot ik de rand van het keukenblad tegen mijn onderrug voelde.

‘Je hebt gouden handen,’ zei Joe.

‘Die ik nu ga gebruiken voor het ontbijt.’ Ik klemde me aan het koele, houten aanrechtblad vast om niet te vallen. Ik had het al die tijd bij het rechte eind gehad. Wat was hier in godsnaam aan de hand?

‘En dan moeten we echt weer verder. Het zal niet lang meer duren voor de eerste sneeuw valt,’ zei Joe.

Ik liep naar buiten om hout te halen. De bijl zat nog vast in een van de houtblokken. Heel even overwoog ik de bijl te pakken en Joe ermee te lijf te gaan. Maar het zou me niet lukken de bijl ongezien mee naar binnen te nemen en hem in een onbewaakt ogenblik te gebruiken. Joe zat met zijn gezicht naar de deuropening toe. Ik liet de gedachte met pijn in mijn hart varen. Ik moest geduldig zijn. Mijn kans afwachten.

Ik stapelde houtblokken op elkaar en binnen duwde ik ze in de uitsparing onder het fornuis. Met een aanmaakblokje en een lucifer stak ik het hout aan. Daarna vulde ik twee pannen met water uit de jerrycan en zette ze op het fornuis. Al die tijd voelde ik Joe’s ogen in mijn rug prikken.

‘Anders ga je even liggen, misschien helpt dat,’ zei ik.

‘Ik zit hier prima.’

Dat hij mij het ontbijt liet klaarmaken, beschouwde ik als een kleine overwinning. Hij kreeg vertrouwen in me. Tenminste, dat hield ik mezelf voor. In werkelijkheid had ik geen flauw idee. Hij liet niets blijken van zijn emoties. Als hij die al had, dacht ik wrang. Als hij mij vaker eten liet bereiden, dan kon ik hem vergiftigen. Maar dan moest ik wel eerst iets giftigs zien te vinden. Ik glimlachte bij de gedachte aan Joe die kronkelde van de ellende. Het water kookte en ik strooide het zakje oploskoffie erin dat Joe al had klaargelegd op het aanrecht. Er stond ook een blik havermout dat ik openmaakte en in de tweede pan mikte. Het water maakte de substantie wat smeuïger. Ik verdeelde de smurrie over twee borden en zette die, samen met de mokken, op tafel.

Ik concentreerde me op mijn eten. Ik dacht aan het ontbijt dat ik anders samen met Leo en Kirsten had genuttigd. De stilte was drukkend en ik vermeed het om Joe aan te kijken.

Hij stond moeizaam op en begon in zijn rugzak te rommelen. ‘Ik weet dat het vandaag een bijzondere dag voor je is en ik heb een cadeautje voor je.’ Hij stak een gebalde vuist naar voren.

Hou het maar, wilde ik zeggen. Het enige wat ervoor zou kunnen zorgen dat ik geïnteresseerd raakte, was dat er in die hand een pil lag waarmee ik alles wat er de afgelopen dagen was gebeurd in één klap kon vergeten.

Joe liet zichzelf naast me op het bankje zakken en opende zijn hand. In zijn handpalm lag het kettinkje waar ik me rot naar had gezocht. Ik had het gekregen van mijn oma en ik wilde het dragen tijdens de bruiloft. Een paar weken geleden, toen ik mijn jurk ging passen en ik het kettinkje mee wilde nemen om te kijken hoe het stond, kon ik het niet vinden in het daarvoor bestemde doosje in de kast op onze slaapkamer. Ik vond het verschrikkelijk dat ik het was kwijtgeraakt. Het kettinkje was dun en gemaakt van zilver en er hing een eenvoudig hartje aan van nepdiamanten. Mijn oma had het gekregen van een aanbidder, had ze me verteld. Een aanbidder die ze had afgewezen, om vervolgens met mijn opa te trouwen. Ze had zich vaak afgevraagd hoe haar leven eruit zou hebben gezien als ze die andere weg had gekozen. Ik had het kettinkje van haar gekregen na de dood van mijn moeder. Je zult weer gelukkig zijn, had ze gezegd, met dat vertrouwen dat oudere mensen hebben die alles al eens hebben gezien, meegemaakt en overleefd.

Ik griste het uit zijn hand.

‘Ik wilde het je pas geven in ons nieuwe huis, maar…’

‘Hoe kom je hieraan?’ vroeg ik, overmand door emoties, alhoewel ik het antwoord kende. ‘Ben je bij mij thuis geweest?’

‘Ik moest je toch leren kennen?’ zei Joe, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was om ergens in te breken en spullen mee te nemen. ‘Ik wilde je een warm welkom heten bij ons thuis.’

Thuis. Bij het horen van dat woord was het alsof ik een stomp in mijn maag kreeg. Ik wilde koste wat kost voorkomen dat we thuis zouden komen. Zijn thuis. Mijn gevangenis.

‘Nu weet ik wat voor kleding je graag draagt, welke boeken je graag leest en wat je zoal eet,’ ging hij verder.

Een golf van misselijkheid belette me te reageren. Ik drukte mijn hand tegen mijn mond. Het was alsof iemand mijn schedel had gelicht en ongegeneerd met een vinger in mijn hersenen roerde. Het idee dat Joe in mijn huis was geweest, maakte me ziedend, maar het maakte ook dat ik me naakt voelde, tot op het bot. Ik had niets, maar dan ook niets gemerkt.

‘Dat had je me ook gewoon kunnen vragen, Joe,’ zei ik zo kalm mogelijk.

‘Ben je niet blij?’

‘Nee, ik ben niet blij. Ik ben wekenlang ontzettend verdrietig geweest omdat ik dacht dat ik het kwijt was.’

Hij leek oprecht teleurgesteld. ‘Ik wilde je verrassen.’

‘Dit kettinkje is van mijn oma. Ik heb het van haar gekregen toen…’ Ik zweeg. Ik kon hem niet de waarheid vertellen over mijn moeder, niet na alle leugens die ik had opgehangen. ‘Ik logeerde vaak bij haar.’

‘Mijn broer en ik logeerden ook vaak bij mijn oma, de moeder van mijn moeder. De laatste keer dat we bij haar logeerden hebben we vijftig dollar uit haar portemonnee gehaald. Ze had het niet breed. Dat was al het geld dat ze had voor de rest voor de maand. Ze belde ons thuis om te vragen of wij wisten waar het geld gebleven was. Ik zei dat ik geen idee had. Ze liet het erbij zitten, maar ik weet zeker dat ze wist dat wij het hadden gestolen en dat ze ons een kans gaf om te bekennen. Ik heb me nog wekenlang ellendig gevoeld en zag ertegenop toen we een paar maanden later weer bij haar gingen logeren. Maar ze repte er met geen woord over. Een paar dagen later is ze onverwacht overleden.’

Zo veel informatie had hij nog nooit over zichzelf gegeven, bedacht ik met een klein schokje. ‘Waarom nam je het geld, als je wist dat ze het zo hard nodig had?’

‘Om haar te straffen, denk ik,’ zei hij schouderophalend.

‘Te straffen?’ Mijn stem schoot uit.

‘We wilden bij haar komen wonen, maar dat kon niet.’

De vraag waarom hij niet meer thuis wilde wonen, brandde me op de lippen. ‘Wat erg,’ zei ik.

‘Ik schaamde me vreselijk.’

‘En terecht,’ zei ik. ‘Schaam je je nu ook?’

‘Ik moest je komst voorbereiden, zoals ik zei. Ik ben geen onmens, Amy. Ik snap dat dit moeilijk voor je is en ik wil je omringen met dingen waar je van houdt. Zodat het allemaal wat gemakkelijker voor je is. Je ontbijt ’s ochtends met fruit omdat je geen hap door je keel kunt krijgen, je drinkt liters water, zoals zoveel vrouwen. Je zou echt dat waterflesje van je eens moeten vervangen. Weet je wel hoeveel bacteriën er op zo’n flesje zitten?’ Hij klakte afkeurend met zijn tong. ‘Als Leo er niet is, heb je meer snoep en chips in huis dan wanneer hij er wel is. Net als magnetronmaaltijden trouwens. Je bent niet bepaald een keukenprinses. En denk maar niet dat het slikken van vitamines ook maar iets helpt. Wat ik trouwens niet begrijp is dat je huis zo’n bende is, terwijl je auto zo netjes is. Ik ben nogal gesteld op een schoon, net huis.’

Ik knipperde met m’n ogen. Het vermoeden dat hij me allang op het oog had, was juist geweest, maar het was nog niet in me opgekomen dat hij me had bespioneerd. Hoelang was dit gaande geweest? Ik had er niet de minste notie van gehad dat ik in de gaten werd gehouden, dat iemand al mijn bewegingen volgde. Deze man had me al veel eerder van mijn vrijheid beroofd en ik had niets gemerkt. Al die tijd was hij daar geweest. Wachtend. Loerend. Wat had hij allemaal gezien? Waar had hij allemaal met z’n gore tengels aan gezeten? Had hij Fi geaaid? Ik dacht aan al die keren dat ik alleen thuis was geweest toen Leo voor zijn werk een paar dagen of soms weken weg was op een trektocht. Ik had gedacht dat ik veilig was. Mijn god, ik had er zelfs nooit bij stilgestaan dat ik onveilig zou kunnen zijn.

Ik haalde diep adem en probeerde rustig te blijven. ‘Het is niet netjes dat je hebt ingebroken, maar dat bedoelde ik niet. Dat je mij hebt…’ Ik zocht naar het juiste woord. Ontvoerd. Maar ik was bang dat hij op tilt zou slaan. ‘… meegenomen.’

Het bleef lang stil. ‘Het spijt me voor jou. In zekere zin ben je een onschuldig slachtoffer.’

Ik durfde me niet te verroeren. Wat bedoelde hij in godsnaam? Opnieuw bekroop me het gevoel dat er dingen speelden waar ik totaal geen weet van had.

‘Maar ik schaam me niet. Mijn daad is gerechtvaardigd.’

Hoe meer hij zei, hoe minder ik ervan begreep.

‘Sommige mensen kennen geen schaamte,’ zei Joe toen ik bleef zwijgen. ‘Ben jij ook zo iemand?’

‘Nee,’ zei ik zwakjes. ‘Natuurlijk niet.’

‘Hij die zonder zonde is…’

‘Wat bedoel je daarmee?’ zei ik op scherpe toon. Ergens in mijn hoofd gingen alarmbellen af.

‘Je schaamt je niet omdat je Leo niks hebt verteld over je bezoekje aan Tom?’

Het was alsof al het bloed uit mijn hart werd geperst, want ergens diep vanbinnen voelde ik het ijskoud worden. Tom, mijn grote, oude liefde. Met de nadruk op oude. Happend naar lucht zat ik daar. Ja, ik was bij Tom geweest, op zijn verzoek. En nee, ik had Leo niks verteld. Ik wilde hem niet overstuur maken. Om diezelfde reden had ik niet verteld dat Tom weer in het ziekenhuis werkte. Zodra de vaste arts weer terug was van verlof zou Tom vertrekken. Ik was gegaan om Tom duidelijk te maken dat ik mijn leven met Leo wilde delen. Of misschien wilde ik zeker weten dat ik niets meer voor hem voelde. En dat was zo. Ik hield niet meer van Tom, niet op die manier. En nadat hij me had geprobeerd te zoenen, was ik helemaal zeker van mijn zaak.

‘Maak je geen zorgen. Je geheim is veilig bij mij,’ zei Joe.

Kan me niet schelen, wilde ik krijsen. Ik voelde me bezoedeld. ‘Je ziet het verkeerd.’ Waarom zat ik mezelf te verdedigen tegenover deze griezel? Met het laatste beetje wilskracht dat ik bezat, probeerde ik mijn kalmte te herwinnen. ‘Dit is niet eerlijk, Joe.’ Ik kneep mijn hand dicht. De randen van het hangertje sneden in mijn vlees. ‘Jij weet alles over mij en ik niets over jou. Nu ben jij aan de beurt. Als je wilt dat we bij elkaar wonen, dan moet je me deelgenoot maken van je leven. Je moet me vertrouwen. Anders kunnen wij geen relatie opbouwen.’ Ik waagde het mijn hand op de zijne te leggen. ‘Je bent bij mij in het ziekenhuis geweest om je te laten behandelen aan je rug.’

Joe opende zijn mond om iets te zeggen, maar ik gaf hem de kans niet.

‘Jij hebt tegen me gelogen.’

‘Voor je eigen bestwil.’

Het liefst hief ik mijn vuisten en liet die op zijn hoofd neerkomen, zo kwaad was ik. ‘Vertel me over je vrouw.’ Joe had ooit van iemand gehouden. Een vrouw had ooit van hem gehouden. Hij was een mens, geen beest, al kostte het me op dit moment de grootst mogelijke moeite om me dat voor ogen te houden. Hij had gevoelens. En hoe ziek die ook waren, hij deed dit allemaal om een toekomst met mij veilig te stellen.

‘Ze is dood. Meer hoef je niet te weten.’

‘Wat is er met haar gebeurd?’

‘Haar dood was te vermijden geweest.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Verkeerde beslissingen.’

Had hij het over zichzelf, viel hem iets te verwijten? Was hij inderdaad de man in het krantenknipsel? ‘Mensen maken fouten,’ zei ik daarom voorzichtig. Ik overwoog te vertellen wat er met mijn moeder was gebeurd. En dan, zei een stemmetje. Dan worden jullie de beste vrienden en laat hij je gaan? Ik schold op mezelf. Als ik iets niet was, dan was het naïef.

‘En daarmee is alles vergeten en vergeven? Dat is te gemakkelijk,’ zei hij.

Wat moest ik hierop zeggen? Er kwamen alleen algemeenheden in me op. ‘Soms helpt het om erover te praten,’ zei ik voorzichtig. ‘Ik kan goed luisteren.’ Ik ging bijna over mijn nek van mezelf. Ging ik nu de therapeut uithangen voor mijn ontvoerder?

Joe staarde naar me. Ik wendde mijn blik niet af. ‘Wanneer is je vrouw overleden?’

‘Vijf jaar geleden.’

‘Mis je haar?’

‘Iedere dag.’

‘Ik weet hoe je je voelt.’

Vragend keek Joe me aan.

‘Ik mis Leo,’ verduidelijkte ik. Ik had de woorden nog niet gezegd of ik kon mijn tong wel afbijten. Waarom moest ik nu over Leo beginnen?

‘Dat gaat wel weer over.’

‘Ik zal altijd van hem blijven houden,’ zei ik halsstarrig.

‘Als je de waarheid over hem wist, zou je dat niet zeggen.’

Daar was het dan. Eindelijk. Hij kende Leo. Dit, mijn ontvoering, het had allemaal te maken met Leo. En Janey. Maar hoe? ‘Wat bedoel je?’ wist ik uiteindelijk uit te brengen.

‘Hij is niet de man die je denkt dat hij is.’ Joe stond op, wankel, en liep naar de deur.

‘Leg uit,’ smeekte ik hem. ‘Geef verdomme antwoord!’ Ik kwam overeind en pakte hem bij zijn arm om hem tegen te houden. Mijn nagels klauwden zich in zijn bovenarm. Hij schreeuwde en rukte zijn arm los. Ik gaf niet op en wilde me nog eens op hem storten, maar hij stak simpelweg zijn hand uit en duwde me weg. Met een smak belandde ik op de grond. Mijn heup ving de klap op. Verslagen bleef ik liggen.

En toen zag ik de roestige spijker.