Hoofdstuk 4


Het feit dat ze een pupil was van de koning van Engeland, betekende niet dat Danielle weldra voet zou zetten op Engelse bodem.

Maand na maand verstreek, terwijl Edward probeerde de ondoordringbare stad Calais in te nemen.

Danielle bracht de meeste tijd door bij de koningin, die ondanks een nieuwe zwangerschap en haar lastige omvang, niets scheen te merken van de moeilijkheden van het dagelijks leven, terwijl ze bij haar man en zijn leger verbleef. In het kasteel van de koning en buiten de ommuurde stad ging alles gewoon zijn gang, terwijl mannen dagelijks de muren van Calais ramden. Edward was in september aan zijn beleg begonnen, meteen na de slag van Crécy, en had zich ingesteld op een lange strijd. De koning had buiten Calais een dorp van houten gebouwen laten neerzetten om zijn leger gedurende de winter onder te brengen, en terwijl de bewoners binnen de ommuurde stad langzaam werden uitgehongerd, ging het leven buiten bijna normaal verder. Het Engelse plaatsje was gebouwd rondom een marktplein, en ondernemende Vlaamse kooplieden kwamen tweemaal per week hun waren slijten. Smeden en koperslagers begonnen winkeltjes; barbiers en chirurgijnen openden hun deuren. Aangezien het beleg zo'n langdurige zaak was, amuseerden de ridders zich met het plunderen van het platteland, maar als ze niet aan het roven en plunderen waren, hielden ze zich met meer ridderlijke activiteiten bezig. Ze daagden elkaar en zelfs de Franse ridders binnen de muren uit voor tweegevechten. Volgens de riddercode konden de Fransen hun muren verlaten voor de toernooien en daarna weer terugkeren.

Danielle woonde de toernooien bij als hofdame. Dat was een heel aardig vermaak in een wereld die haar verder verwarde en verdriet deed, want ze zag dagelijks hoe het Franse volk werd geteisterd. De toernooien waren anders, want heel vaak wonnen de Franse ridders, en niemand nam het haar kwalijk als ze de dappere jonge mannen toejuichte bij hun gevechten.

Het was tijdens een van die toernooien dat ze Adrien MacLachlan voor het eerst zag. Vanaf die dag zou hij een doorn in haar vlees worden.

De middag was met luid trompetgeschal begonnen. Er lag geen sneeuw op de grond, maar het was een winterse, koude dag. Alleen een stralende zon aan de hemel zorgde ervoor dat het niet te koud was om naar buiten te gaan. Danielle zat rechts van Philippa en de koningskinderen. Ze was zeer geïnteresseerd in de komende wedstrijd. Jean d'Elletente, die een van de dapperste ridders heette te zijn die ooit in de christelijke wereld had gevochten, een Fransman van geboorte en trouw aan de Franse koning, zou het opnemen tegen een Engelse ridder. Danielle wist zijn naam niet.

Die zou ze weldra horen... en nooit meer vergeten.

Sir Jean d'Elletente werd met een enorme fanfare aangekondigd; zijn overwinningen en heldendaden werden vermeld. Hij verscheen op een kolossaal zilverkleurig paard met een prachtige staart en manen, een tuniek over zijn harnas, zijn helm veilig over zijn hoofd. Zijn vizier, dat leek op een grommende beer, was gesloten over zijn ogen. Hij droeg zijn lans hoog en hief hem nog hoger, terwijl hij met veel vertoon aan kwam rijden en pardoes voor de koning halt hield, zodat kluiten aarde en modder omhoog spatten. Hij werd toegejuicht, nog luider van achter de muren van Calais dan ervoor, maar de riddercode was streng, en zelfs de Engelsen bewezen eer aan een ridder met zijn reputatie.

'Wie geeft haar aanmoediging aan deze Franse ridder?' riep sir Terrell Henley, de toernooimeester. Niemand stond meteen op - per slot van rekening bestond het publiek uit Engelsen. Maar al gauw zou iemand zijn opgestaan - indien nodig de koningin zelf - want men moest zich aan bepaalde beleefdheden houden, onder de vrouwen zowel als de mannen.

Danielle sprong op, trok de sluier van haar hoofd en stapte naar voren, naar het midden van de verhoging waar de toeschouwers zaten.

Er ging een gejuich voor haar op - voor het hoffelijke en beleefde gedrag van de pupil van koning Edward. Danielle was zich er niet erg van bewust, terwijl ze haar zijden banier vastbond aan de lans die naar haar toe werd gebogen. De Franse ridder hief hem hoog op, terwijl hij haar een knipoog gaf, en ze glimlachte. Weer klonk er een gejuich, waarna Danielle zich omdraaide en weer ging zitten.

D'Elletentes tegenstander in het steekspel werd vervolgens voorgesteld, en Danielle lette niet erg op de naam.

'Sir Adrien MacLachlan, laird van Reggar, graaf van Meadenlay!'

Er klonk weer trompetgeschal en Edwards ridder kwam het strijdperk binnenrijden.

Hij droeg een donkerblauwe tuniek over zijn wapenrusting en ook het zadel van zijn paard was versierd met donkerblauw, afgezet met goud en zilver. Zijn schild was versierd met zijn wapenrusting, een ontwerp met drie brullende leeuwen boven een veld met drie rennende luipaarden. Zijn helm en vizier waren eenvoudig van vorm, zonder dat geprobeerd was het op een dier te laten lijken. Zijn gezicht werd bedekt door staal, waar een menselijke vorm aan was gegeven. Alleen zijn ogen waren te zien, en hoewel Danielle de kleur niet kon zien, dacht ze dat ze even fel schitterden onder de zon als het staal van zijn harnas. Boven op zijn paard zag hij er heel lang uit, alsof hij misschien zelfs wel langer was dan de koning van Engeland zelf.

Danielle besloot dat de man gewoon een heel groot paard had gekozen, om zo zelf langer te lijken.

'Wie geeft haar aanmoediging aan een Engelse ridder?' riep de toernooimeester.

De koningin kwam snel overeind. Naast haar glimlachte de koning, terwijl zijn dame haar eigen zijden sjaal om de lans van de Engelsman bond, die zijn in staal gehulde hoofd boog om haar te bedanken.

'God zij met je, Adrien!' riep ze hem toe.

'God is mijn recht, vrouwe!' riep hij terug.

Arrogante kwast! besloot Danielle.

De strijders werden teruggeroepen om hun plaats in te nemen. Er klonk weer trompetgeschal. Terwijl de grond opspatte onder de machtige paardenhoeven, reden de mannen naar de beide uiteinden van het toernooiveld voor het koninklijke podium. De toernooimeester beval hen zich klaar te maken voor het steekspel.

Toen begon het. De grond leek te dreunen, terwijl de enorme strijdrossen met al hun kracht recht op elkaar af leken te stormen.

Beide mannen hielden hun lans gericht, de punt bedekt, klaar om de tegenstander te treffen. Steeds dichterbij, de aarde spatte op, de grond dreunde...

De mannen kwamen bij elkaar. Botsten. Het geluid was oorverdovend.

Maar geen van beiden viel.

Ze keerden terug naar hun plaats en gooiden hun gebroken lans op de grond, waarna ze van hun schildknaap snel een nieuwe kregen.

Weer stormden de paarden op elkaar af.

Steeds harder, steeds harder...

Weer het enorme, oorverdovende gekletter van de botsing. Een paard schreeuwde. En een man viel.

Danielle sprong overeind met de andere toeschouwers.

De grote Fransman was gevallen!

Gevallen, maar niet verslagen. De schildknaap van de Fransman rende naar hem toe met diens zwaard, terwijl MacLachlan op zijn paard bleef zitten. Vervolgens reed MacLachlan snel naar hem toe, steeg af, pakte zijn zwaard aan van zijn schildknaap, en maakte zich klaar zijn tegenstander te voet te bevechten.

De menigte slaakte een kreet toen de machtige zwaarden elkaar voor het eerst raakten. Tot genoegen van Danielle leek het erop dat de Engelsman moest wijken voor de kracht van de Fransman. De Engelsman was dan misschien lang, dacht Danielle, maar ze had nu een aantal van deze toernooien gezien, en ze was ervan overtuigd dat de Fransman het voordeel zou hebben van zijn volwassenheid, want hij was de zwaarste van de twee.

Maar toen haalde de Fransman uit met een agressieve aanval, en zijn tegenstander stapte zó soepel opzij, dat hij door zijn krachtige beweging naar voren schoot en zijn zwaard diep in de grond stak. Hij verloor zijn evenwicht en viel voorover op de grond. Hij was een ervaren vechter en draaide zich snel om in een poging weer overeind te springen, maar te laat.

De Engelsman stond al boven hem, de beschermde punt van zijn zwaard vlak boven de keel van de Fransman.

Iedereen sprong weer op.

Er klonk een oorverdovend gejuich en geschreeuw, dat nog aanzwol toen de jonge Engelsman zijn zwaard terugtrok, eerbiedig boog voor zijn tegenstander, en een gehandschoende hand uitstak om zijn tegenstander overeind te helpen. Even ridderlijk aanvaardde de verslagen Fransman zijn hulp en de twee richtten zich op, waarna ze samen een diepe buiging maakten. D'Elletente keerde vervolgens terug naar zijn paard en schildknaap, terwijl MacLachlan naar voren liep, zijn zwaard in zijn schede stopte, zijn vizier openmaakte en daarna zijn hele helm van zijn hoofd tilde.

Danielle zag meteen waarom zijn ogen zo fonkelden - ze waren goudkleurig, voor zo ver dat bij ogen tenminste mogelijk was. Niet bruin, niet groen, meer een kleur ertussenin, helder als een zonnestraal. Hij had een dikke kop met roodgouden haar, dat paste bij zijn ogen en zijn knappe, sterke gezicht, hard en zonder rimpels. Hij liep onmiddellijk naar de koningin toe, maakte een buiging voor haar, en daarna voor de koning. Edward bleef staan. 'Opmerkelijk, milord MacLachlan.

Opmerkelijk! Zeg welke beloning u van uw koning wilt hebben!'

MacLachlan aarzelde even en zei toen: 'Sire! Ik heb gehoord dat David van Schotland een leger bijeen heeft gebracht, op bevel van Philips van Frankrijk, en strijd heeft geleverd tegen uw baronnen in het noorden van Engeland.'

'Dat is waar,' zei Edward, terwijl hij zijn ogen toekneep. 'Hij heeft slag geleverd met mijn baronnen bij Neville's Cross bij Durham, en is nu mijn gevangene. Als u zijn vrijheid wilt vragen-' begon de koning met boosheid in zijn stem.

Maar MacLachlan zei snel: 'Nee, heer, ik zou niet vragen wat u niet kunt geven. Ik vraag alleen dat u hem genadig bent, terwijl u hem gevangen houdt en bedenkt dat hij de man van uw zuster is, en geliefd bij de Schotten.'

'Dat alles zal geschieden. U vraagt niets voor uzelf?'

MacLachlan lachte. Een knappe lach, met iets duivels erin.

'Die tijd zal komen, heer koning.'

'Ah, maar zult u altijd winnen?'

'Dat is mijn plan, sire.'

Er klonk gelach.

'Uw tijd zal inderdaad wel komen, denk ik!' zei de koning.

'Dank u, uwe genade,' zei MacLachlan, terwijl hij nogmaals het hoofd boog voor hij het toernooiveld verliet - onder een donderend gejuich.

Danielle was diep teleurgesteld dat de charmante en begaafde Fransman niet had gewonnen en keek niet hoe de overwinnaar het toernooiveld verliet. Eerst was ze zich maar vaag bewust van de gesprekken om haar heen, terwijl de heren en dames babbelden over de dappere, jonge MacLachlan. 'Hij heeft de prins als een dolle verdedigd bij Crécy!' zei iemand.

'Zo jong nog!' verzuchtte een andere vrouw zacht.

'Toen hij heel erg jong was, was hij al briljant,' merkte de koningin op. 'Edward heeft me verteld dat MacLachlan als jonge knaap hem raad heeft gegeven bij het beleg van Aville, en dat het kasteel door de jongen is gevallen. Aville werd ingenomen en weer ingelijfd bij de kudde van degenen die de koning trouw zijn!'

Het kasteel van Aville...

Haar kasteel!

Ze kende het verhaal heel goed. Koning Philips had aan Edward moeten ontsnappen. Danielles moeder had Aville verdedigd en zo de Engelse koning het idee gegeven dat Philips binnen de muren verbleef, terwijl de Franse koning ontsnapte. Maar ondanks de dappere inspanningen van haar moeder, was het kasteel gevallen, en Lenore was gevangen genomen.

En daardoor ben ik nu hier, dacht Danielle - als pupil van de koning. Zijn gevangene, dacht ze, net zoals haar moeder was geweest.

En nu wist ze waarom. MacLachlan! Terwijl ze daar zat balden haar handen zich tot vuisten. De grote ridder! En hij was van plan altijd de overwinning te behalen. Wat een lef! Elke man betaalde de prijs van zijn daden.

Vanaf die nacht droomde Danielle ervan dat ze erin slaagde zelf de strijd met de ridder aan te binden - en hem in mootjes te hakken. Ze wilde vreselijk graag dat ze hem in een gevecht kon uitdagen, maar hij was ridder, en zij was nog geen elf jaar oud.

Op een avond, lang na het toernooi, zag ze peper op tafel staan. Ze keek ernaar, terwijl ze bedacht dat ze de kracht, de macht en de positie miste om MacLachlan tot een steekspel uit te dagen. Gevechten moesten worden geleverd met de wapens die voorhanden waren.

Ze zat een eind bij de koning en zijn ridders vandaan - de mannen die vochten hadden de beste plaatsen - en ze dacht lang en diep na over wat ze zou gaan doen. Peper was een kostbare en waardevolle specerij, maar een beetje te veel ervan kon heel vervelend zijn. Ze keek naar MacLachlan, wiens knappe gezicht glimlachte, terwijl hij luisterde naar iets wat de koningin zei. Met alle schade die hij had aangericht, had hij veel te veel plezier in het leven. Misschien zou een beetje peper hem het lachen doen vergaan.

Ze gleed van haar plaats en liep om de hoge tafel heen. Ze deed of ze de koningin zelf wilde spreken. Terwijl ze dat deed, gooide ze achteloos een grote hoeveelheid peper in zijn wijnbeker.

Ze boog nederig voor haar peetvader, de koning, zich ervan bewust dat Edward argwanend zijn ogen toekneep, en dat de edelman naast de koning vragen over haar stelde, een opmerking makend over de glans van haar haar.

Ze ging zitten bij John, de jongste zoon van de koning, die net iets ouder was dan zij. Ze vond John aardig. Ze wist dat hij zichzelf superieur vond als zoon van de koning, maar hij was ook trots op zijn oudste broer, de prins. Hij glimlachte snel, gedroeg zich heel waardig en was altijd bereid haar te helpen. Zijn ogen, die lichtblauw waren en zeer doordringend, keken haar aan.

'Ben je boos, Danielle?'

'Boos?'

Hij boog zich dichter naar haar toe. 'Ik hield je vorige week in de gaten tijdens het toernooi, toen mijn moeder het had over het beleg van Aville. Je gezicht werd zo wit als perkament. Ik dacht dat je jezelf iets zou aandoen. Aville is ingenomen voor jij werd geboren - je moet het je niet zo aantrekken wat er is gebeurd.'

'Ik ben niet kwaad,' zei Danielle, terwijl ze een stuk vlees van de schaal prikte die tussen hen in stond. Maar op dat moment klonk er een gesmoord, stikkend geluid, gevolgd door een vreselijk gehoest. Danielle keek niet op.

'Nee, maar, het is Adrien MacLachlan!' zei John.

Toen keek ze op. Zijn gezicht was bloedrood. Hij pakte de wijn van de man naast hem en dronk die op, waardoor hij de hoestbui die hem had overvallen tot bedaren bracht.

'Mijn God, Adrien, wat heb je?' riep de koning.

Het duurde even voor de man iets kon zeggen. 'Niets, sire. Niets, denk ik. Gewoon een beker - slechte wijn. Gekruide wijn,' voegde hij er na een ogenblik aan toe. 'Verder niets.'

Danielle keek weer naar haar bord en at snel verder. Ze voelde de ogen van John op zich gericht, maar hij zei verder niets. Na verloop van tijd durfde ze weer op te kijken naar de hoge tafel. MacLachlan had zijn normale kleur herkregen. Zijn ogen gingen het vertrek rond.

En bleven zoekend kijken, daar was ze van overtuigd.

Toen vielen die gouden ogen op haar, en even verstarde ze. Alleen al doordat zijn blik haar beroerde, begon ze te beven en kreeg ze het warm van binnen. Ze werd bang.

Hij wilde dat mensen bang werden! dacht ze. De dappere strijder, de man die Franse kastelen veroverde en Franse ridders versloeg. Ze wilde haar ogen van de zijne losmaken; het leek haar niet te lukken. Maar zijn blik gleed verder en tot haar enorme opluchting realiseerde ze zich dat hij niet zou vermoeden dat een van de pupillen van de koning reden zou hebben hem kwaad toe te wensen.

 

Het beleg van Calais duurde eeuwig voort, die indruk had Adrien tenminste. Wat de strategie betreft, had de koning besloten hen uit te hongeren tot ze zich overgaven.

Calais lag op de plek waar het Kanaal het smalst was. Het was moeilijk in te nemen, want het werd verdedigd door een dubbele muur met torens en grachten.

Uiteindelijk viel Calais. De laatste rat was opgegeten en de mensen gaven zich over van de honger. Edward stuurde mannen naar binnen om met de bestuurder van de stad te onderhandelen. De boodschappers kwamen terug bij koning Edward, en zoals de Fransen hun hadden opgedragen, smeekten ze koning Edward de stad Calais te sparen. Adrien was erbij toen hun belangrijkste onderhandelaar, Walter Manny, tegen de koning zei dat de inwoners van Calais de toren en de stad zouden overdragen, alles, als ze maar mochten vertrekken.

'Dat is geen gering verzoek!' bulderde de koning. Nergens had hij zich zo kwaad over gemaakt als over Calais. Hij had talloze goede mannen verloren aan piraten uit die stad - daar was Adrien zich heel goed van bewust. En Calais had het heel lang uitgehouden. Adrien vreesde de woede van de koning op de bewoners, omdat die zo onredelijk was.

'Sire!' zei Adrien, 'neemt u mij niet kwalijk, maar denk hier goed over na! U bent een nobele koning. U zou niet op deze grote strijd moeten terugkijken alsof het een moordpartij was!'

'Een moordpartij?' zei Edward, met toegeknepen ogen.

Walter Manny mengde zich snel weer in het gesprek. 'Heer Edward, als u ons eens wegstuurde om een of ander bastion te verdedigen! Met hoeveel meer blijdschap zouden we niet gaan, wetend dat u anderen genadig bent geweest, en dus, als al het andere zou falen, ons ook genadig zou zijn!'

Het onderhandelen ging verder. Uiteindelijk stelde Edward zich iets soepeler op en hief een hand op naar hen allen. 'Zo gebeurt het! Zes van de belangrijkste mannen van de stad moeten bij mij komen. Met ontbloot hoofd en op blote voeten, met een touw om hun nek, en de sleutels van het kasteel en de stad in hun handen! De rest van de stad zal ik genadig zijn. Met deze zes mannen zal ik kunnen doen wat ik wil!'

De boodschap werd teruggebracht naar Calais. Adrien liep voor de muren van de stad. Hij voelde zich ellendig toen hij het gejammer binnen hoorde.

Maar kort daarna kwamen ze naar buiten, zes van de belangrijkste en meest invloedrijke mannen van de stad.

Koning Edward verscheen uit zijn hoofdkwartier te velde. Hij werd omringd door zijn baronnen, zijn familie, en daarna iedereen uit de buurt die zag wat er gaande was.

Adrien drong zich tussen de menigte door, hopend dat er een manier te vinden zou zijn de koning te bewegen ook deze mannen genadig te zijn, de gekozen burgers van Calais. De arme mannen waren al bijna een lijk, zonder overhemd, met ribben die door de dunne huid heen te zien waren.

Alle zes de mannen vielen op hun knieën voor de koning. Een van hen deed het woord. In welgekozen bewoordingen vertelde hij Edward dat zij waren gekomen opdat de bewoners van Calais, die al vreselijk hadden geleden, gespaard zouden kunnen worden. Ze legden hun leven in Edwards handen en baden om zijn genade.

Het was doodstil. Toen klonk het schrille geluid van een huilende vrouw in de wind. De zes dappere mannen van Calais hadden menig hart beroerd, leek het.

Maar niet dat van de koning.

'Ik heb genade getoond!' bulderde Edward. 'Bij God, ik zeg u dat ik me niet laat vermurwen!'

Adrien kwam naar voren, evenals Walter Manny, Ralph Basset, en vele anderen.

'Mijn koning -' begon Adrien, maar Edward onderbrak hem snel.

'Laird MacLachlan,' zei Edward, wat smalend het accent van de Schot imiterend, 'er is veel wat ik je zou willen toestaan, maar ik waarschuw je me hierin mijn gang te laten gaan! En jij ook, Walter. Deze zes zijn van mij. Laat de beul komen! Ze zullen onmiddellijk onthoofd worden!'

Op dat moment week de menigte plotseling opzij. De koningin, hoogzwanger van een volgend kind, kwam voor haar man staan. Ze zakte op haar knieën voor hem in een gebaar van nederigheid waar de menigte weer stil van werd.

Met een betraand gezicht keek ze naar Edward op. Ze was mooier dan Adrien haar ooit had gezien.

'Mijn heer, mijn echtgenoot!' riep ze uit. 'Ik ben u met gevaar voor eigen leven, en dat van uw kinderen, bij menige campagne gevolgd. Ik heb ruwe wateren bevaren, woeste landen bereisd. Ik heb u nooit om iets gevraagd. Dat doe ik nu wel. Ik smeek u, door het bloed van Jezus Christus, deze mannen aan mij te geven, en hun genadig te zijn.'

'Lieve Jezus, vrouwe, ik zou willen dat u nu thuis was, overal behalve hier! Ik zou u niet willen -'

De koning zweeg even. Adrien zag dat hij over het hoofd van de koningin heen keek, over de gebogen hoofden van de ten dode opgeschreven mannen van Calais. Fronsend probeerde hij te zien waar de koning naar keek.

Hij keek naar de kinderen, John, een knappe jongen, en nog een kind. De dochter van Robert van Oxford.

Adrien kreeg een vreemd gevoel, terwijl hij naar haar keek. Ze leek zo op haar moeder. Lang voor haar leeftijd, en heel mooi met haar ravenzwarte haar en heldere, groene ogen. Hij voelde altijd een steekje in zijn hart als hij aan Lenore terugdacht. Ze hadden haar verslagen, maar alle mannen onder hen - zelfs de hele jonge zoals hijzelf - waren een beetje verliefd op haar geworden.

Toch leek het vreemd dat de koning nu naar haar dochter keek.

Maar toen keerde hij zich weer naar de koningin en pakte haar handen. 'Vrouwe, ik geef toe dat ik u veel verschuldigd ben en dat u om niets hebt gevraagd. Niemand anders zou me tot andere gedachten hebben kunnen brengen. Ik kan het u niet weigeren, hoe terecht mijn woede ook is!'

Hij draaide zich om. Er ging een golf van gejuich op, de mensen riepen de naam van de koningin en zegenden haar.

De koningin stond bevend op, verbijsterd dat het haar was gelukt de koning van gedachten te doen veranderen.

De twee beulen, die een kap op hadden om hun werk te doen, liepen weg.

'Sta op, sta op!' smeekte Philippa de mannen van Calais. Ze beefden te erg om dat te kunnen.

'Help me...' zei Philippa. Ze keek Adrien aan. 'Adrien, alsjeblieft...'

Hij had niet beseft dat hij als aan de grond genageld was blijven staan, nog steeds kijkend naar de plek waar de dochter van Robert van Oxford had gestaan.

Hij schudde zichzelf even door elkaar en liep haastig naar de koningin toe om haar te helpen met de bevende mannen, die haar toen allemaal zegenden en huilend probeerden haar handen te kussen.

Anderen kwamen toen naar voren. De touwen werden van de nek van de mannen afgehaald en Philippa drong er vriendelijk op aan dat ze naar haar vertrekken moesten komen, waar ze kleren en eten zouden krijgen.

De mannen werden meegenomen en de menigte verspreidde zich. Adrien stond nog steeds op het veld voor het verblijf van de koning. Hij keek naar Calais, wetend dat ze daar nu binnen zouden trekken, en keek toen weer naar het verblijf van de koning.

Plotseling was ze er weer. Haar smaragdgroene ogen waren als twee dolken op hem gericht, klaar om zijn hart te doorboren.

'Milady?' vroeg hij, en boog - een beetje spottend.

Ze gaf geen antwoord. Ze draaide zich hooghartig om alsof ze de koningin zelf was.

Hij lachte zacht terwijl hij wegliep. Het was een goede dag geweest. De koning was er ten slotte toe gebracht genadig te zijn. Calais was gevallen. Hij was jong en de wereld lag aan zijn voeten.

Die nacht vergat hij het meisje met de smaragdgroene ogen. Hij wist toen niet dat de tijd weldra zou komen dat hij haar niet meer zou kunnen vergeten.

Nooit meer.