9
Een Afstammeling van Steen
Had zij wel eens
gehoord van grote hordes kresh, bezeten door Afslachters? Beeldde
zij zich de herinnering in? Aan boord van Sterrevaarts Juweel had
zij een kolonie zwarte ratten opgehitst zien worden door een
Afslachter. In een vreselijke storm waren brandende palingen er
bijna in geslaagd de Nasporing van de Ene Boom te saboteren. Maar
kresh...? Had ze wel eens van die grote gele wolven gehoord,
voordat Liand erover was begonnen? De Nederstener riep: 'Linden!'
Staf drong op onverzettelijke toon aan: 'Linden Avery.' Haar zoon
had haar nodig en nu gebeurde dit. Diepe, schemerdonkere schaduwen
vulden de kloof. Naar de stand van de zon te oordelen moest het
halverwege de middag zijn, maar de woeste rotsen waren te hoog om
rechtstreeks zonlicht toe te laten. Verderop stond het onmetelijke
blauw van de hemel op het punt te veranderen in een schemerig,
majestueus paars. De zachte glans van de lucht was het enige wat de
kloof verlichtte. Liand probeerde zo snel mogelijk Somo's bagage
vast te sjorren. 'Staf!' riep hij. 'Hoe ver?'
"Iweeëneenhalve kilometer,' antwoordde Staf alsof Linden de vraag
had gesteld, 'hooguit.' Hij legde zijn handen op haar schouders.
'Als je nu niet vlucht, zal je hier sterven. Ze zullen je
verscheuren.'
'Vluchten?' wierp zij tegen. 'Waarvoor?' Gedesoriënteerd door
beelden van verwoesting, kon ze zich maar moeilijk op de Meester
concentreren. 'Ik bedoel, serieus. Ik kan hen niet voorblijven. Ik
kan amper lopen. Ik heb te lang.. .' Ze haalde Covenants' ring uit
haar shirt en klemde hem in haar vuist. 'Jij kunt ons niet
beschermen. Dat heb je zelf gezegd. Misschien kan ik het zelf wel.'
Ze had alleen geen idee hoe. 'En zo niet.. .' Ze haalde haar
schouders op. 'Anders hadden we het ook niet overleefd.' Maar Staf
legde onmiddellijk een hand over haar vuist. 'Niet doen,' drong hij
aan. Zijn harde ogen en het litteken, hoog op zijn linkerwang,
leken haar door de schemering aan te roepen. 'Linden Avery. Ik
verbied het je. Deze bergen worden bevolkt door oude kwade
krachten. Je zult ze oproepen en naar ons toe lokken. Ik sta liever
oog in oog met slagtanden en klauwen, dan met een duisterder
gevaar.' Eindelijk was Liand klaar met het bepakken van Somo. Hij
spoorde de mustang onmiddellijk aan en sleepte het dier bijna de
helling op. Linden keek Staf weifelend aan. Oude kwade krachten...?
Ze had geen idee wat hij bedoelde, maar hij was Haruchai en ze
moest hem geloven. Ze wist niet hoe ze wilde magie moest oproepen.
Het gehoorzaamde aan wetten, die zij nog niet had leren begrijpen.
Zonder haar waarnemingsvermogen om haar te leiden... 'Kom Linden!'
riep Liand, terwijl hij omhoog zwoegde. 'Je kent de woestheid van
die kresh niet! Ze zullen ons met huid en haar verslinden. We
moeten een schuilplaats zoeken, die we kunnen
verdedigen.'
'Dat laat ik aan jou over.' Ze probeerde Staf zo recht mogelijk in
de ogen te kijken. 'Ik ben te zwak.' Een ogenblik lang, niet langer
dan een hartslag, leek Staf te aarzelen. Misschien realiseerde hij
zich, dat het hier om meer ging dan zwakheid en vluchten. Zijn volk
herinnerde zich haar als de Uitverkorene, de Zonnewijze, hun
diensten waardig. Maar hij kon niet tegelijkertijd haar helpen en
Anele weer gevangen nemen. Elke stap bergopwaarts zou hem verder
wegvoeren van de sterke overtuigingen van zijn mensen. Een ogenbik
later rende hij echter achter Linden aan, tilde haar van de grond
en begon met groot gemak tegen de rotsen op te klimmen. Hij droeg
niets aan zijn voeten, maar liep over de scherpe randen en
splinters puin, alsof simpel gesteente niet bij machte was hem te
kwetsen. In een tiental grote stappen had hij Liand en Somo
ingehaald en gepasseerd. Toen Linden naar boven keek zag ze dat
hij, ondanks de wanhopige haast van de oude man, ook terrein won op
Anele. Een heel eind boven Anele, precies hoe ver was moeilijk in
te schatten, verlichtte de gloed van de hemel de plek waar het
gevallen gesteente de rand van de steile rots bereikte. Wellicht
konden die hellingen hun een route verschaffen naar de hogere
bergruggen: Linden was nog te ver weg om ze duidelijk te kunnen
zien. Te ver weg om ze te bereiken. Onder haar lieten de wolven
zich nog niet zien. Als zij de puinhelling al hadden bereikt,
werden zij nog verborgen door het heuveltje, waarachter zij had
uitgerust. Hoe ver waren ze nog van haar verwijderd? Een steenworp?
Voor een Reus? Meer? Aneles' tempo was niet bij te houden, maar ze
maakte zich geen zorgen om hem. Steen is zijn enige vriend. Hij had
al tientallen jaren in en rond deze bergen weten te overleven. En
waarschijnlijk zou hij het ook nu langer uithouden dan zij. De
snelle, zekere tred van Stafs' voeten beangstigde haar. Als hij
struikelde, zou zij op de scherpe stenen vallen en hij boven op
haar. Om het hem iets makkelijker te maken, sloeg zij haar arm om
zijn nek. Toen keek ze achter zich om te zien, of ze al een glimp
van de kresh kon opvangen. In zijn armen besteeg ze de helling,
alsof ze terugging in de tijd. Met elke stap raakten Stafs' voeten
herinneringen aan, die alleen Anele kon waarnemen. De Haruchai
droeg haar omhoog over gebroken fragmenten van liederen en
klaagzangen. Geen wonder dat Anele krankzinnig was. Zulke muziek
zou iedereen gek maken. Covenants' ring bungelde heen en weer aan
het kettinkje dat nu op haar shirt hing. Hij leek haar verwijten te
maken met zijn mysterie en zijn macht. De echte eigenaar zou wel
hebben geweten, hoe hij hem moest gebruiken, om zijn vrienden te
redden. Zij had hem gezien in de apotheose van het Vloekvuur. Ze
had gezien hoe hij de bron en de brandstof van de Zonnevloek
bedwong, terwijl zijn aderen vol zaten met het gif van Heer Veil.
Ondanks zijn gebrek aan zelfvertrouwen, had hij de bezieling en de
beheersing in zichzelf gevonden, om een einde te maken aan vele
generaties van bloedvergieten. Maar toen alles achter de rug was,
had hij de macht afgezworen. Hij had geweigerd zichzelf tegen Heer
Veil te verdedigen. In haar dromen had hij Linden verteld
vertrouwen in zichzelf te hebben - en toch geloofde ze niet dat ze
voldoende vuur op kon roepen, om zich een horde wolven van het lijf
te houden. Toen de minuten verstreken en de kresh nog steeds niet
verschenen, pakte zij Covenants' ring in haar vrije hand en stopte
hem weer onder haar shirt. Hij had hem aan haar nagelaten, maar zij
was nog steeds niet in staat hem de hare te noemen. Liand deed zijn
best om Staf bij te houden, maar slaagde daar niet in vanwege Somo.
Het dier was een mustang, gefokt voor de bergen, maar het puin
vergde grote voorzichtigheid. Heen en weer geslingerd in de armen
van de Haruchai hijgde Linden: 'Wacht even op Liand. We moeten bij
elkaar blijven.' Met de kresh op haar hielen, zou ze zelfs een
Meester niet hebben achtergelaten. Eigenlijk verwachtte ze niet dat
Staf naar haar zou luisteren. Tot dusverre had hij zich weinig
aangetrokken van haar wensen. Toch ging hij wat langzamer lopen.
Kennelijk vatten hij en zijn volk hun bewaking van het Land heel
serieus op. Toen Liand en Somo hen hadden ingehaald, paste Staf
zijn tempo aan het hunne aan. Een eind voor hen uit slaagde Anele
erin zijn voorsprong te behouden. In die formatie klommen zij
verder alsof zij de herinneringen van het Alwoud bestegen. Voor
Linden leek het alsof het verhaal van de oude man hen naar boven
trok. Ze keek achterom naar de horizon van het puin onder haar.
Staf had haar nu misschien een vierde van de weg naar boven
gedragen, misschien iets minder. Nog steeds was van de wolven
geen spoor te bekennen. Ze twijfelde er echter geen moment aan, dat
de kresh nu elk ogenblik konden opduiken. Liand voelde het anders.
Zonder te hijgen, ondanks de inspanning, leidde hij Somo tot
vlakbij Staf en Linden. 'Ik maak me zorgen, Meester,' zei hij
gespannen. 'U noemt zich de bewakers van het Land. En u hebt Linden
Avery herkend uit het vergeten verleden.' Zijn wantrouwen reikte
door het schemerige licht naar Lindens' zenuwen. Hij had zijn
verlegenheid ten opzichte van de Haruchai afgelegd. 'En toch bent u
haar alleen te hulp gekomen. U verbergt vele waarheden. Wilt u er
hier één onthullen, in aanwezigheid van de Uitverkorene? Waarom
bent u helemaal alleen gekomen om haar te beschermen?' Staf maakte
een snuivend geluid. Linden voelde zijn kracht stromen en hij nam
een voorsprong op Liand. Onherstelbare misdaden gleden onder zijn
voeten voorbij. Toen leek hij van gedachten te veranderen. 'Waag
het niet ons uit te dagen, Nederstener,' antwoordde hij op effen
toon. 'Daarvoor ben je niet sterk genoeg. Vraag maar aan de
Uitverkorene of het woord en de eer van de Haruchai waarde hebben.'
Met vereende krachten hadden de mensheid en de Afslachters een
reusachtige en formidabele intelligentie gedecimeerd. Met de
Zonnevloek had Heer Veil hun wrede werk voltooid. Staf leek te
wachten tot Linden iets zou zeggen. Toen zij dat echter niet deed,
voegde hij eraan toe: Ik wil echter wel erkennen dat wij niet op
haar vlucht waren voorbereid.' Zijn toon drukte een tweeledige
minachting uit: voor Liands' afkeuring en voor Lindens'
ontsnapping. 'De Linden Avery die wij ons herinneren zou dat nooit
hebben gedaan. Zij zou de witte ring hebben aangewend voor de
verdediging van Nedersteen. Daarom overviel het ons een beetje.'
Zijn woorden kwetsten haar. In zijn droge toon hoorde zij een
kritiek, die zij maar al te goed kende. In het verleden hadden de
Haruchai nooit een poging gedaan, hun minachting voor haar twijfels
en onzekerheden onder stoelen of banken te steken. Misschien had
hij gelijk. Misschien had zij moeten blijven om Nedersteen te
verdedigen. Maar Covenant had gezegd: Doe iets wat zij niet
verwachten. En Staf wist niet van het bestaan van Jeremiah. Als ze
was gebleven, zou ze Aneles' verhaal niet hebben gehoord. De
Meester was nog niet klaar met zijn antwoord aan Liand. 'Wij wisten
ook niet in welke richting zij was gevlucht. De Uitverkorene heeft
onze kennis van haar verloochend. Om die reden zijn wij, nadat de
storm was gaan liggen, uit elkaar gegaan, opdat onze zoektocht een
breder gebied kon bestrijken. Wij konden geen reden bedenken,
waarom zij hier naartoe zou gaan, maar wij vreesden dat zij in haar
onwetendheid zou proberen de bergen te bereiken, in de
veronderstelling dat zij er een toevluchtsoord zou vinden. Ik kreeg
daarop de taak naar het zuiden te rijden, terwijl Jass en Bornin
zich in meer voor de hand liggende richtingen spoedden. Ik vond
geen enkel aanknopingspunt en was dan ook bijna teruggekeerd. Toen
zag ik echter een horde kresh in de heuvels aan de overkant van de
Mithil. Toen ik zag in welke richting zij zich begaven, was ik bang
dat de Uitverkorene hun prooi was. Daarom haastte ik mij om de
horde voor te blijven. Om te voorkomen dat mijn paard ten prooi zou
vallen aan de kresh, heb ik het bij Mithils' Sprong achtergelaten
en ben te voet verder gegaan.' Staf keek Linden aan, alsof zij hem
de vraag had gesteld, in plaats van Liand. 'Linden Avery, is je
vraag hiermee beantwoord?' Hij had ook kunnen vragen: Vertrouw je
me nu? Omdat hij haar wantrouwde, antwoordde zij: Ik dacht dat Heer
Veil die storm op ons af had gestuurd. Ik wilde hem weglokken,' Ze
voelde zich heel kwetsbaar in zijn armen. Hij had met één hand haar
nek kunnen breken. Toch had ze voldoende vertrouwen in hem om eraan
toe te voegen: 'En nee, ik vertrouw je niet. Wat jullie Meesters
doen stuit mij tegen de borst. De Haruchai die ik heb gekend waren
niet zo arrogant.' Ze kon zich er niet toe brengen hem van Jeremiah
te vertellen. De kloof werd steeds smaller en de wanden leunden
naar elkaar toe, alsof ze ernaar hunkerden de oude pijn van het
gesteente af te sluiten. Naarmate de duisternis dieper werd, bracht
hij een kou met zich mee, die op Lindens' huid leek te bevriezen.
Boven haar op de helling, begon Anele te wankelen. Kennelijk had
hij zijn wanhoop uitgeput. Ondanks Somo's problemen met de klim,
verkleinden Staf en Liand de afstand tussen hen en de oude man. 'De
Haruchai, die jij hebt gekend,' zei Staf stijfjes tegen Linden,
'hadden nog niet de betekenis ervaren van Brinns' overwinning op
ak-Haru Kenaustin Ardenol. Wij hebben meegemaakt hoe de Staf
verloren ging en weer terugkwam. Hoe hij werd vernietigd en
vernieuwd. Toen hij opnieuw verloren ging, konden wij niet op de
oude voet verder gaan. Brinn heeft bewezen, berekend te zijn op
zijn taak als bewaker van de Ene Boom. Ga jij ons nu vertellen dat
wij op onze beurt niet berekend zijn op het bewaken van het Land?'
'Natuurlijk niet,' mompelde Linden door de zachte fluistering van
Stafs' ademhaling en het hardere ritme van die van Liand. 'Maar ik
heb jouw mensen zien sterven. Het is jullie definitie van bewaken,
die mij angst aanjaagt. Jullie vragen te veel van jezelf.' Hij
antwoordde met een licht schouderophalen. 'Wat zouden we dan moeten
doen?' Nog steeds treurend om de bomen, keek zij omlaag en haar
hart sloeg een slag over, toen zij een zwoegende streep voorbij zag
schieten langs de rand van de heuvel. Een duisternis die dieper was
dan die van de schaduwen, vloeide langs de helling omhoog, als een
vloeiende tuimeling, maar dan achteruit in de tijd, in het pakhuis
van herinneringen van de bergen. Als zij het grootste deel van haar
gezondheidsbesef niet was kwijtgeraakt, had ze wellicht de
woestheid en de slagtanden kunnen voelen, die over de rotsen haar
geur najoegen. In enkele ogenblikken had de opwaartse golf van
kresh de kloof van rotswand tot rotswand gevuld. En nog steeds kwam
hij hoger en nog hoger: God, het waren er honderden. Meer wolven
dan ze in één horde ooit voor mogelijk had gehouden. 'Haast je,'
hijgde ze in Stafs' oor, alsof dat haar enige antwoord was. Angst
kneep haar keel dicht. 'Ze komen eraan.' Eén Meester en een
onervaren Nederstener zouden die golf nooit kunnen tegenhouden.
Liand wierp een blik over zijn schouder, vloekte binnensmonds en
begon aan Somo's teugels te trekken, in een poging de mustang met
zijn eigen kracht tot haast aan te zetten. Maar Staf ging niet
sneller lopen en keek ook niet achterom. 'Ze halen ons toch wel
in,' zei hij onverstoorbaar. 'Daar valt niets aan te veranderen.
Over deze rotsen komt het paard maar langzaam vooruit.' Hij had
Liand gezegd de voorraden - en Somo - achter te laten. 'Haast zal
je reisgenoten alleen maar uitputten en heeft dus geen enkele zin.'
Maar hoe...? wilde zij vragen. Hoe verwacht je dan dat wij dit
overleven? Even later realiseerde zij zich echter, dat Staf
helemaal geen verwachtingen koesterde. Haar vlucht in de kloof had
deze situatie veroorzaakt. Hij was haar alleen maar achterna
gekomen, om voor haar te kunnen vechten. Zolang het nog kon rustte
zij uit in zijn armen en probeerde haar resterende
waarnemingsvermogen naar binnen te richten, op zoek naar de schakel
of doorgang, die haar zou aansluiten op de grenzeloze macht van
Covenants' ring. Het huilen van de wolven galmde door de
kloof, het geluid leek de kou op Lindens' huid aan te
scherpen. Zij hoorde er meer in dan gewone dierlijke woestheid.
Terwijl zij omhoog renden, gaven de kresh uiting aan een meer
persoonlijke en vurige honger, een verlangen, niet alleen
naar voedsel en bloed, maar naar verwoesting. Verdubbeld door de
rotsen, deed hun gehuil sterk denken aan Heer Veils' gretige
kwaadaardigheid. De Versmader had haar naar het wondleem geleid.
Hij had haar getart met Jeremiahs' lijden en de pijn van het Land.
En nu stuurde hij wolven op haar af, om zich tegoed te doen aan
haar vlees? Nee. Dat geloofde ze niet. Heer Veil wenste haar niet
dood. Nog niet. Hij had de wolven gezonden, omdat hij haar wilde
beletten iets te doen. Maar wat wilde hij haar beletten? Ze had
geen idee. Toch was ze er opeens van overtuigd dat het werkelijke
gevaar van de kresh veel verder ging dan slagtanden en verscheuren.
Toen Heer Veil haar had geholpen, had hij misschien verwacht, dat
zij de andere kant op zou vluchten, naar het Land dat zij kende.
Hij had Anele met rust gelaten, totdat zij en haar reisgenoten
Mithils' Sprong waren gepasseerd. Als zij de bergen bereikte, zou
zij daarmee het een of andere aspect van zijn intriges dwarsbomen.
Zelfs hier had haar vijand iets van haar te vrezen. Inmiddels was
Anele opgehouden met klimmen. Hij was slechts tot halverwege de
kloof gekomen. Een moeizame, zware klim scheidde hem nog van de
mogelijkheden van de bergen. Toch knielde hij tussen de rotsen
neer, alsof hij het eind van zijn uithoudingsvermogen - of zijn
hart - had bereikt. Verschrikt door de duisternis turend, zag
Linden dat hij aan het begin van een hellend plateau van ongebroken
gesteente was blijven staan. Daar had het vallende puin een stuk
inheems graniet bloot gelegd dat van de ene rotswand tot de andere
reikte en misschien wel twaalf stappen omhoog. Dank zij het ruwe
oppervlak zouden ze straks heel eventjes wat makkelijker kunnen
lopen. Toch had de oude man zich er vlak vóór op zijn knieën laten
vallen... Anele!' riep ze omhoog. 'Doorlopen! We moeten verder!'
Hij draaide zich om en keek achterom naar haar in Stafs' armen,
naar Liand en Somo en naar de nog immer stijgende golf van wolven.
Een flauwe kreet bereikte haar, dwars door het gehuil van de
beesten en de echo's ervan. Toen stond hij wankelend op en
strompelde het plateau op. Hij zette drie of vier stappen. Toen
viel hij voorover op de grond en bleef doodstil liggen. 'Vlug!'
riep Linden tegen Staf. 'God, Anele!'
Ditmaal luisterde de Haruchai naar haar. Hij rende in de richting
van de oude man. Achter hen volgde Liand zo snel als zijn paard kon
klimmen. Enkele seconden later bereikte Staf de vlakke plaat
graniet en liep naar Aneles' liggende gestalte. Daar zette hij haar
op de grond. Zij liet zich onmiddellijk op haar knieën vallen en
zag dat de oude man in doodsangst naar adem hapte. 'Anele? Wat is
er?' Haar gezondheidsbesef was te ernstig aangetast, ze kon de
oorzaak van zijn angst niet waarnemen. Ze wist alleen dat zijn
vreemde kracht nog steeds niet was uitgeput. Maar toen ze zijn arm
aanraakte, realiseerde zij zich dat hij wel degelijk doodsbang
was, dat hij werd verscheurd en bijna te gronde werd gericht
door wroeging en gezond verstand. Achter de Sprong had hij iets
soortgelijks uitgestraald. Toch waren er belangrijke verschillen
met zijn aura hier. Daar had hij gekronkeld in zelfverwijt,
verteerd door de consequenties van zijn veronderstelde misdaden. Ik
ben de Staf kwijtgeraakt! Hij had zichzelf de meest onmogelijke
fouten verweten, vergissingen die hij nooit kon hebben
gemaakt. Hier had zijn wanhoop een persoonlijker karakter. Zijn
angsten leken voort te komen uit het diepst van zijn wezen, de
fundamenten waarop ooit zijn overtuigingen en geloof hadden gerust.
Hoewel hij niet bewoog, leek hij naar haar op te rijzen, alsof haar
aanraking hem op de een of andere manier had opgewekt, hem vanuit
een peilloze diepte had opgeroepen, om met haar te
praten.
'Hoe heeft het kunnen gebeuren?' hijgde hij, alsof hij antwoord gaf
op haar vraag. 'Ik was niet blind. En ook niet doof.' Echo's van
verlangen verjaagden zijn woorden. 'Ik voelde dat het verkeerd was.
Iets wat de Wet van de Wet zou scheiden. En toch heb ik... . Waarom
ben ik niet gedood? Ik verdien het niet te leven. Hoe komt het dat
ik almaar verder kan gaan, terwijl ik het hele Land in gevaar heb
gebracht?' Opeens kletterden Somo's hoeven over het plateau.
Meegetrokken door Liand kwam het gevlekte paard naast Staf tot
stilstand en brieste schuim en agitatie door zijn neusgaten. Zijn
ogen rolden wild in het rond. Als Liand de teugels niet stevig had
vastgehouden, was Somo er waarschijnlijk meteen vandoor gegaan en
recht in de muilen van de wolven gevlucht. 'Anele.' Linden greep de
oude man stevig bij de schouders en rolde hem om, zodat hij op zijn
rug kwam te liggen. Als hij werkelijk weer bij zijn gezonde
verstand was... 'Ga verder. Blijf praten. Ik Kun je niet helpen als
je niet tegen me praat.' In de verte weerklonk het gehuil van de
wolven tussen de rotsen. Het maakte haar bang. De wolven waren al
gevorderd tot halverwege de plek waar zij zich nu bevonden. Elke
hoop, hoe irrationeel ook, dat zij en haar metgezellen de horde af
konden schudden, was nu vervlogen.
Zelfs Staf, met zijn superieure talenten en kracht, kon niet op
tegen zoveel kwijlende roofdieren. Liand was net als alle
Nedersteners heel gespierd: hij zou zijn huid duur verkopen,
voordat hij het onderspit moest delven. Somo's hoeven zouden ook
een paar wolven het leven kosten. Niettemin zou het einde snel en
gruwelijk zijn. Nog even. Stafs' waarschuwing deed er niet meer
toe. Als Linden geen wilde magie tegen de kresh kon oproepen, zou
ze nooit meer iemand of iets kunnen helpen: Anele niet, Jeremiah
niet en het Land niet. Ze zat nog steeds op haar knieën bij de oude
man. Zijn maansteenogen staarden haar blind aan. Hij moest praten.
Ze wist geen andere manier om de psychische etterende zweer van
zijn pijn open te kunnen snijden. Tranen trokken vuile sporen in
zijn baard en langs de zijkanten van zijn hals. 'Het leek zo
onbelangrijk,' zei hij met horten en stoten. 'Zoiets kleins. Maar
ik heb er zoveel kwaad mee aangericht...'
'Anele!' riep ze uit, 'zeg iets zinnigs! Je geest is weer gezond.
Dat voel ik. In godsnaam, vertel me iets wat ik kan begrijpen!' Hij
moest haar hebben gehoord. Opeens richtte hij al zijn aandacht op
haar. Hoewel hij haar niet kon zien, snakte hij naar adem van
verbazing. 'Ik ken jou. Jij bent Linden Avery, de Uitverkorene. Dat
heeft de Haruchai gezegd. Jij was bij mijn vader Sunder, toen hij
het lichaam van mijn moeder Hollian naar Andelain bracht.' Linden
staarde hem aan en had het gevoel dat alle lucht uit haar longen
werd geperst. Hij had net zo goed een vreemde taal kunnen spreken:
ze herkende alle afzonderlijke woorden, maar samen hadden zij geen
enkele betekenis voor haar. 'Dat is onmogelijk,' protesteerde zij.
Onmogelijk. God in de hemel... . Hoeveel tijd was er verstreken
sinds zij met Sunder en Covenant naar Andelain was gereisd en
Hollian opnieuw geboren had zien worden? Als zij het hem vroeg, zou
Staf het haar wel kunnen vertellen. Duizenden jaren, op z'n minst.
Was dit Aneles' gezonde verstand? Toen stond Staf naast haar. Hij
keek beschuldigend op de oude man neer. 'Dat kan niet,' verklaarde
hij op effen toon. 'Hij is nog steeds gek, ook al lijkt hij gezond.
Luister maar niet naar hem.'
'Wat...?' Ze sprong overeind en keek de Haruchai recht in de ogen.
'Wil je dat ik dit negeer?' Staf keek haar rustig aan. Hij leek
niet eens met zijn ogen te knipperen.
'Linden Avery, je moet niet naar hem luisteren. Hij is gek. En de
kresh komen eraan. Je moet vluchten. Als je dat niet doet, zal de
hoop van het witte goud voor eeuwig verloren gaan voor het Land. De
Nederstener en ik zullen ons best doen je ontsnapping mogelijk te
maken.' Toen zij zich niet verroerde zei hij op ruwe toon: 'Je moet
nu vluchten.' Bij het horen van zijn dwingende stem, draaide zij
zich om en keek langs de heuvel naar beneden. Terwijl de kresh over
het puin stormden, kwamen zij vanuit de diepe schaduwen in het
indirecte licht van de hemel, voor het allereerst kon Linden
ze duidelijk zien. De aanblik deed haar wankelen. Ze waren geel,
zoals Liand haar had verteld, een ziekelijke kleur geel. En ze
waren groot. God, wat waren ze groot. Hun schouders kwamen hoger
dan die van pony's. In hun gloeiende ogen scheen een taankleurig
vuur en hun gapende muilen lieten een spoor van giftig kwijl achter
op de rotsen. Hun drang naar dood en vernietiging leek een
schreeuw, die hen vooruit snelde door de kloof. Ze vervulden haar
met afschuw. Op de een of andere manier dreef Heer Veil hen
hiertoe: hun razernij was de koortsachtige honger van gekwelde
dieren. Wanneer zij het vlees van haar botten hadden gescheurd,
wierpen zij zich misschien wel op elkaar om hun opgelegde woestheid
te botvieren. Ondanks haar angst hoorde zij Anele fluisteren:
'Linden Avery de Uitverkorene. Alleen jij...' De tranen stroomden
uit zijn ogen, hoewel hij niet snikte. 'Jij hebt de mensen gekend
die mij vertrouwden. Alleen jij kunt begrijpen wat ik heb gedaan.'
Met deze woorden veranderde hij alles. Linden schudde haar schrik
en afgrijzen snel van zich af. Voor alles was zij arts en Anele had
al te veel moeten lijden. Ze kon hem nu niet in de steek laten:
misschien was dit wel de laatste keer dat dit venster naar zijn
schaamte en verdriet zich opende. Op de een of andere manier moest
ze hem helpen, de grendels te openen, die zijn geest gesloten
hielden. Wanneer de kresh aanvielen, zou zij het op zich nemen ze
met wit vuur te verjagen. Ze kon er toch zeker wel op vertrouwen
dat dezelfde instincten, die haar tijdens de instorting van Kevins'
Uitkijk hadden gered, haar hier wederom te hulp zouden komen?
Haastig bukte ze zich naar de oude man en hielp hem overeind. Toen
ging zij zo staan, dat ze tegelijkertijd zijn gezicht kon zien en
de aanstormende golf kresh. 'Vertel,' drong ze zachtjes aan. 'Ik
luister. Ik laat je niet in de steek. Vertel me wat er is
gebeurd.'
Een frons accentueerde Stafs' litteken. Even leek hij te overwegen
haar maar weer in zijn armen te nemen en met haar omhoog te rennen
en Liand en Anele achter te laten om hier te sterven. Toen haalde
hij zijn schouders op. Zonder haast of angst riep hij Liand bij
zich en trof samen met de Nederstener en Somo voorbereidingen om
voor hun leven te vechten. Liand wierp Linden een verontruste blik
toe. Maar hij toonde geen enkele aarzeling, toen hij een paar
stenen messen uit Somo's zadeltassen pakte en zichzelf schrap zette
voor het aanzwellende gehuil van de kresh. Hij had in zijn leven
nog niet voldoende meegemaakt om te leren wat spijt was. Anele
klemde zich met een smekende blik aan haar vast. De tranen
stroomden nog steeds als bloed uit zijn ogen, hoewel zijn stem iets
vaster klonk. 'Dit gesteente herinnert het zich,' zei hij tegen
haar. 'En daarom herinner ik het mij ook. Ik ben Anele, zoon van
Sunder en Hollian.' Het kind dat Hollian bij zich had gedragen in
haar opnieuw tot leven gewekte baarmoeder. 'Ik ben geboren in
Mithil Nedersteen. Ik ben door hen verzorgd en gekoesterd.' Het was
onmogelijk: het kon gewoon niet. Voor hem was dit nieuw gevonden
gezonde verstand niets anders, dan een diepere vorm van waanzin.
Hij gebruikte echter namen die Linden niet kon negeren. Ondanks het
gevaar hoorde zij hem aan, alsof zij nog honderden kilometers in
plaats van luttele seconden verwijderd waren van de aanstormende
meute en geen reden hadden om bang te zijn. 'Hoewel hun woning in
Mithil Nedersteen stond, gold hun bezorgdheid altijd het hele
Land.' Opnieuw klonk in Aneles' stem de cadans, de stilzwijgende
klaagzang van het gesteente. Voor hem leken de aanstormende kresh
niet meer te bestaan. 'De Staf van Gerechtigheid was aan hun zorgen
toevertrouwd en zij wisten wat er van hen werd verlangd. Zij
schuwden hun taak niet, want het was een helende taak en de
noodzaak ervan bracht vreugde in hun harten.' Terwijl zij hem bleef
aankijken, probeerde Linden de snelheid van de wolven in te
schatten. Hoeveel uitstel kon zij zich nog veroorloven, voordat zij
naar het vuur greep? Ze had elke veiligheidsmarge al opgeofferd.
Als Covenants' ring niet onmiddellijk op haar hand reageerde, waren
zij en haar metgezellen verloren. Anele praatte nog steeds verder,
alsof hij niet in de gaten had, wat er om hem heen gebeurde. 'Ik
ben geboren na het einde van de Zonnevloek, maar ik kan me de
verwoestingen nog goed herinneren, want de schade was reusachtig en
mijn ouders trokken jarenlang door het Land, waarbij ik hen
vergezelde. Vanaf mijn vroegste kindertijd heb ik hen de Staf zien
gebruiken, om het Land te helen. Van hen heb ik liefde en hoop en
moed geleerd en waardering voor schoonheid. En ik heb geleerd mij
over hen te verbazen, hoewel het nooit hun bedoeling was mij te
verbazen.'
'Linden Avery,' zei Staf op luide en gebiedende toon, 'je moet niet
naar hem luisteren. De oude man is stapelgek.' De kresh waren nu zo
dichtbij dat het ziekelijke vuur in hun ogen leek te weerkaatsen in
hun slagtanden. Terwijl zij snel naderbij kwamen, zag ze hun
massieve schouders op en neer gaan, nog even en hun klauwen
zouden vonken doen opspringen van de rotsen. Intussen zei Anele:
'Jij kent hun verleden. Voordat ik werd geboren, hadden Sunder en
Hollian al geweldige prestaties geleverd. Zonder iets te weten van
wilde magie en de ware Wet, schonken zij al hun krachten aan de
redding van het Land. Hun liefde en toewijding waren zo groot, dat
zelfs de dood hen niet kon tegenhouden. Anders zou ik ook nooit het
levenslicht hebben gezien.' Nu, dacht Linden, nu en op het moment
dat zij er klaar voor was, voelde zij haar laatste twijfels van
zich afglijden. Anele was misschien een gestoorde oude man, maar
hij had Sunder en Hollian gekend, van wie zij heel veel had
gehouden. Als dit waanzin was, gaf zij er de voorkeur aan, boven
gezond verstand. Op de een of andere manier had het laatste restant
van het Alwoud Sunder zijn vrouw en ongeboren zoon teruggegeven.
Terwijl zij strak in Aneles' blinde ogen bleef kijken, zocht zij in
zichzelf naar de witte kracht... en kon die niet vinden.
Covenants' ring hing inert tegen haar borstbeen, er gebeurde niets.
Hoewel haar gehele wezen het uitschreeuwde in woordeloze en
plotselinge doodsangst, voelde zij geen enkele werkzame kracht in
zich. Drie keer eerder had Covenants' geweldige vuur gedaan wat zij
vroeg. Maar juist nu zij Aneles' leven en dat van Staf en Liand in
de palm van haar hand hield, slaagde haar wanhoop er niet in, enige
reactie te ontlokken aan het harde metaal. Het aanwenden van wilde
magie was voor haar nooit een bewuste keuze geweest. Zonder de
leiding van haar gezondheidsbesef, wist ze niet hoe ze de
beperkingen van haar denkende geest moest overstijgen. Voordat haar
wanhoop echter een stem kon vinden, schudde de kloof op zijn
grondvesten, door een klap, als het verbrijzelen van reusachtige
botten en steeg er een duisternis tussen de rotswanden op, die
peillozer was dan ebbenhout, of de zwartste nacht. De klap had de
kracht van een enorme ontploffing: ondanks de duisternis ontstond
er een vurig licht, stil en gloedvol en zo rood als magma. Bij het
horen van de klap was ze eerst bang dat de storm, die over Mithil
Nedersteen had geraasd haar had gevonden. Een ogenblik lang werd de
hele kloof verlicht, uit de schaduwen gelicht, totdat elk
uitsteeksel en elke rand en elke spleet in vuur en vlam leek te
staan. Staf en Liand en zelfs Somo stonden kaarsrecht en als
getransformeerd in de gloed van hitte en vlammen. Van het ene
moment op het andere, sloeg de aanval van de kresh om in een
beestachtige paniek. Volkomen overdonderd en tijdelijk verblind,
krompen zij ineen en deinsden terug. Ze verdrongen zich onder
elkaars' poten en maakten zich zo klein mogelijk tussen de rotsen.
In doodsangst haalden zij uit met tanden en klauwen, in een poging
het vreemde geweld terug te dringen, dat hen zo plotseling had
overvallen. Toen doofde de rode gloed en werd het weer donker in de
kloof, een duisternis, die nog dieper leek door het verdwijnen van
het vuur. De wolven leken verdwenen en het enige bewijs dat ze er
nog waren was een kakofonie van gegrom, gejank en gehuil. Linden
hield haar adem in en concentreerde zich op Aneles' stem, in
afwachting van het moment, dat zij weer zou kunnen zien.
'Ze hielden heel veel van mij,' vervolgde hij, alsof hij doof was
voor de kresh en blind voor de angst; 'Sunder en Hollian. Zij
lieten mij de schoonheid van het Land zien, die met hun hulp in
haar oude glorie werd hersteld, na de verwoestingen van de
Zonnevloek.' Geleidelijk aan moest de duisternis wijken voor de
namiddagschemering.
'Toen ik volwassen werd, leerden zij mij alles wat zij wisten van
de Wet en de Staf.'
Eén voor één maakten de kresh zich los uit de schaduwen.
'Het was altijd hun bedoeling dat ik hun taak zou overnemen,
wanneer zij er te oud en te moe voor zouden worden en zij legden
hun ziel en zaligheid in mijn opleiding.'
Plotseling leek er een huivering door de horde te gaan. In een
onderdeel van een seconde pikten de wolven de geur van hun prooi
weer op.
'Ook hadden zij veel van de Haruchai geleerd en van de reizende
Reuzen en ook die kennis werd een deel van mijn
geboorterecht.'
Opspringend van de rotsen zetten de leiders van de kresh de
achtervolging weer in. Nu wist Linden dat zij machteloos stond.
Haar hoop op wilde magie had haar in de steek gelaten, ze had
geen tijd om te leren, hoe ze de ring moest gebruiken. Maar ze wist
ook, dat zij en haar metgezellen niet langer alleen waren. Ze had
de kracht van die klap herkend. Eerder had een soortgelijke
explosie haar geholpen aan de Meesters te ontsnappen en had
vervolgens alleen leegstaande huizen beschadigd. Het een of andere
wezen of wezens, hadden deze duisternis op hen afgestuurd om de
jacht op te houden. Zodat hulptroepen haar konden bereiken...?
Opeens verschenen er mannen en vrouwen tussen de stenen, alsof zij
zichzelf als Elohim hadden omgevormd vanuit het graniet
zelf.
'Helaas voor het Land!' kreunde Anele zachtjes. Zijn verleden had
hem in haar greep en hij had nergens anders meer oog voor. 'Ook al
hielden zij nog zoveel van mij, toch begrepen mijn ouders niet, dat
ik had geleerd mij te verwonderen.'
Ze waren met z'n tienen, of meer, misschien wel twintig. Mannen en
vrouwen, klein, slank, met snelle bewegingen en donker haar, dat
als vleugels om hun hoofden wapperde. Sommigen van hen gingen
tussen Lindens' reisgenoten en de horde staan: anderen richtten
zich op tussen de wolven. In hun handen hielden zij dunne touwen,
die aan wurgkoorden deden denken.
De tranen stroomden uit Aneles' ogen. 'Nadat ik in Andelain aan het
leven was teruggegeven, werd ik geboren uit vlees en
Aardkracht.'
Ze waren te klein. Geen van allen staken zij veel meer dan een
halve meter boven de kresh uit en de wolven waren zwaarder. Met
losse eindjes touw viel niet veel uit te richten tegen slagtanden
en klauwen: minder dan twintig mannen en vrouwen konden niets
beginnen tegen zoveel grote beesten. Toch vielen de nieuwkomers
zonder een ogenblik te aarzelen aan.
'Ik kende mijzelf, want mijn eigen kracht gehoorzaamde de kracht
van de Staf en heel het Land zong tot mij van haar levenskracht en
grandeur.'
Met vloeiende snelheid en precisie gooide elke man en vrouw een
eind touw om de nek van een wolf en sprong er vervolgens achteraan.
Linden verwachtte, dat de kresh hun aanvallers meteen zouden
afschudden. Maar de nieuwkomers gebruikten de massa en de vaart van
de wolven juist in hun eigen voordeel. Een aantal dieren stortte
ter aarde en probeerde zich kronkelend aan de wurgende touwen te
ontworstelen. Andere hoorden hun eigen nek breken, terwijl zij
stierven.
'Toch bleef alles mij verwonderen en tot in het diepst van mijn
ziel verbazen.'
Opnieuw ontstond er paniek binnen de horde. In hun woeste pogingen,
om hun aanvallers te verscheuren, botsten de wolven tegen elkaar
aan. Wanneer ze een sprong namen, sloten hun kaken zich eerder om
harige vachten, dan om mensenvlees. Alle mannen en vrouwen
verdwenen in een wild spartelende chaos van wolven...
'Ik wist absoluut zeker dat ik het voorbeeld van mijn ouders niet
kon evenaren.'
...en doken weer op, op de ruggen van de kresh, terwijl hun
wurgkoorden in de nekken van hun rijdieren sneden.
'Ook al deed ik nog zo mijn best, net zo groot te worden als zij,
ik wist zeker dat mij dat nooit zou lukken.'
Linden wilde Stafs' naam schreeuwen. Hij en Liand hadden zich nog
niet verroerd. Misschien had Liands' gebrek aan ervaring meer kwaad
gedaan dan goed, maar Staf had zich toch op z'n minst bij de
nieuwkomers kunnen aansluiten. Hij was Haruchai en kon met zijn
blote handen wolven doden.
'In de loop van de tijd kwam ik erachter, dat ik een andere weg
moest gaan.'
In plaats daarvan draaide de Meester zich echter om. Hij liep naar
het blootliggende gesteente en kwam op Linden af: 'Kijk uit,
Uitverkorene!' riep hij, door de worsteling van klauwen en touwen
heen. 'Het kwaad is ontwaakt. Wij worden aangevallen.'
Met één hand wees hij in de richting van de kloof achter haar.
Achter haar?
'De wolven...!' protesteerde zij. Nog even en al haar onverwachte
beschermers zouden dood zijn. De kresh zouden over de gevallenen
heen stormen, om Liand en Somo te bespringen. Maar Stafs' stem
klonk dringend, dus liet zij Anele los en keek over haar schouder.
De oude man zweeg onmiddellijk. Misschien had hij, ondanks zijn
blindheid, de nieuwe dreiging herkend. Of misschien kon hij niet
spreken zonder Lindens' aandacht, om zich op te
concentreren.
Langs de gebroken helling kwam als een golf van donker chrisma een
compacte driehoeksformatie van zwarte gestaltes naar beneden, die
elkaar met diepe keelklanken toesnauwden. Zij leken op wezens, die
zij vroeger had gekend, de Doorrustwakers, die Covenants' queeste
hadden verdedigd, temidden van het ijs en de koude van de Noordron
Bergen. Net als die Doorrustwakers, hadden deze wezens langgerekte,
onbehaarde torso's en korte ledematen, eerder geschikt om mee op
handen en voeten te lopen, dan rechtop. Op hun kale hoofden stonden
puntige oren. En ze hadden geen ogen. In plaats daarvan werden hun
gezichten gekenmerkt door opengesperde neusgaten boven de smalle
strepen van hun monden.
Maar deze wezens waren veel groter dan Doorrustwakers. Hun huid was
diep zwart, de kleur van obsidiaan en moord. En zij droegen messen
van vlijmscherp ijzer: messen als slagtanden, met bloedrode
lemmeten, die bruisten als vitriool. Hun kracht leek geconcentreerd
in hun wigformatie. Het wezen aan de punt had een korte ijzeren
staf, bijna een scepter, die aan één kant zo puntig was als een
spijker. Met dit instrument beheerste de aanvoerder de kracht van
de hele formatie. Terwijl de driehoek omlaag stormde, leek de
scepter bijtend zuur over de rotsen te verspreiden. De kracht ervan
kwam hard aan op Lindens' laatste restje waarnemingsvermogen en
sloeg vonken in de plotselinge droogte van haar angst.
'Oer-gruwels!' verklaarde Staf onomwonden. 'Het aloude kwaad. Tegen
hun macht zijn wij niet bestand. Nu kan alleen wilde magie ons nog
beschermen. Je moet de leermeester vellen. Daar' - hij wees opnieuw
- 'in het midden van de driehoek. Anders zullen wij sterven en de
Ramen met ons.' Ramen...? vroeg zij zich wezenloos af. Had ze die
naam eerder gehoord?
Oer-gruwels had ze wel eens gezien: ze herkende ze nu. lang geleden
hadden ze zich tegen Heer Veil gekeerd en waren gestraft door de
Zonnevloek. Samen met Sunder en Hollian waren zij en Covenant
aangevallen door een horde monsterlijke en krankzinnige
oer-gruwels. Zij hadden Hollians' dood veroorzaakt. Indirect waren
zij ook verantwoordelijk voor haar wedergeboorte - en die van
Anele. Toch waren deze wezens geen monsters. Ook al leken ze nog zo
afschrikwekkend, ze bleven zichzelf: niets had hun eigen aard
verwrongen. 'Ik dacht dat ze dood waren,' hijgde ze. Heer Veil had
hen toch zeker allemaal vernietigd? Zij hadden hem verraden door
IJdel te scheppen.'
'Dat dachten wij ook,' antwoordde Staf. 'Wij begrijpen niet waar ze
vandaan komen. We weten alleen dat zij Duivelskwel zijn, dienaren
van Corruptie. Uitverkorene, je moet toeslaan nu het nog kan.' Net
als Anele - als de oude man tenminste de waarheid sprak - hoorden
zij hier niet te zijn. Op de een of andere manier waren zij zomaar
uit de tijd gekomen. 'Ik kan het niet!' riep zij wanhopig. 'Ik weet
niet hoe het moet!' Wie anders kon de zwarte explosie hebben
veroorzaakt, die de kresh in verwarring had gebracht? Voordat Staf
kon protesteren, kwam een vrouw over de rotsen naar hen toegesneld.
Net als de menselijke strijders - de Ramen? - leek zij uit de
stenen te komen. Ook zij was slank en soepel, klaar om snel in
actie te komen, met lang zwart haar en een donkere huid en gekleed
in een leren broek en een strakke leren wambuis. Haar haren had zij
bijeen gebonden met een eind touw: haar wurgkoord. Om haar hals
hing een kleine krans van gele bloemen.
'De macht van de Ringgast zal niet nodig zijn, slapeloze.' Haar
stem klonk als een zacht gehinnik. 'De oer-gruwels zullen jullie
geen kwaad doen.' Staf bleef haar een ogenblik staan aankijken en
boog toen, alsof zij regelrecht uit een legende kwam gestapt om hem
te begroeten. 'Tres.' Hij klonk stijfjes, als een man die probeert
zijn verbazing te verbergen. 'Dat is onmogelijk. Oer-gruwels zijn
slecht en de Ramen dienen Corruptie niet.' De vrouw beantwoordde
zijn buiging niet. 'En toch,' wierp zij tegen, 'zullen zij niemand
van jullie kwaad doen.'
'Staf!' riep Liand nerveus. 'Ze komen eraan!' Een eind onder de
Nederstener streden de Ramen dapper en vloeiend. En zij leken
onwaarschijnlijk succesvol. Een aantal van hen moest inmiddels zijn
gevallen, gebeten en verscheurd. Toch bleven zij de horde uit
elkaar drijven. Met tien man of meer doken zij op uit de
worsteling, sprongen langs tanden en klauwen, gebruikten hun
touwen, om ledematen uit de kom te trekken, nekken te breken,
luchtpijpen te vermorzelen. Maar zij konden de kresh alleen
hinderen, niet tegenhouden. Enkele wolven hadden zich al losgemaakt
uit het strijdgewoel en kwamen nu omhoog gestormd. Regelrecht op
Liand en Somo af. De eerste sprong naar Liands' borst. Op het
laatste moment deed hij een stap opzij. Toen het beest langs hem
heen vloog, reet hij met zijn beide messen onderhands de buik van
de wolf open. De kresh stortte neer op de rotsen en gilde van de
pijn. Voordat hij zich echter kon herstellen, viel het volgende
beest aan. Twee andere exemplaren sprongen de mustang naar de keel.
Omver geworpen door het gewicht van de wolf, viel Liand op de
grond. Samen rolden zij vechtend om en om.
De vrouw die door Staf Tres was genoemd rende de heuvel af, trok
het touw uit haar haar en wikkelde het in één vloeiende beweging om
de nek van Liands' aanvaller. Ze had zoveel vaart, dat ze over de
kresh heen viel en het beest met zich meetrok. Tegelijkertijd kwam
een andere Ramen Somo te hulp. Terwijl hij een van de wolven op de
rug sprong, balde de man zich samen en stortte zich op de
ruggengraat van een andere. Botten braken met een misselijk makend
gekraak. Op het moment dat de kresh ter aarde stortte en hulpeloos
probeerde weg te kruipen, rolde de man nog net op tijd weg.
Intussen had Somo zich omgedraaid en verbrijzelde met zijn hoeven
de schedel van de andere wolf. Nog steeds bleef de
driehoeksformatie van oer-gruwels omlaag stromen, ritmisch
brullend, als een soort bezwering. De energie vonkte en spatte van
hun glanzende lemmeten. Nog even en zij zouden het plateau
bereiken, dat Anele gevangen hield in zijn herinneringen. Linden
staarde naar hen. Ze zullen jullie geen kwaad doen. Ze geloofde de
Tres. Maar de kracht die zij van de oer-gruwels voelde, was het
vleesgeworden kwaad en was geschapen voor de dood.
Covenant had haar over deze wezens verteld - en over de slachting
in Andelain... . Zij bleef grimmig staan, hoewel haar knokkels wit
waren van angst en het rauwe kabaal van vechtende kresh haar hoofd
vulde. Ze zag nu wel dat de wigformatie niet op haar was gericht.
De vrouw met wie zij had gesproken vertrouwde de oer-gruwels. En
kennelijk vertrouwde Staf de Ramen. Hij drong er bij Linden niet
verder op aan haar macht te gebruiken, maar volgde de Tres en
stortte zich met zijn ongelooflijke kracht en vechtkunst in het
heetst van de strijd. Aneles' handen plukten aan Lindens'
schouders. Toen zij zich naar hem omdraaide, greep hij haar zwakjes
vast, op zoek naar steun. 'Linden Avery,' smeekte hij.
'Uitverkorene.' Hij huilde niet meer: zijn pijn was te groot
geworden voor tranen. 'Je moet naar me luisteren.' Zijn hoofd
zwaaide van links naar rechts, zodat de spieren van zijn dunne nek
tot het uiterste werden gespannen. 'Anders kan ik het niet
verdragen.' De oer-gruwels stormden langs haar heen. Schreeuwend in
hun ruwe, onbegrijpelijke taal, staken zij het open plateau over en
dreven hun wig diep in het hart van de horde.
Scharlakenrode lemmeten flitsten. De staf van de leermeester
braakte naar twee kanten zuur. Ramen sprongen snel uit de weg en
begonnen zich terug te trekken uit het strijdgewoel. Overal waar de
vloeibare kracht van de oer-gruwels in contact kwam met harige
vachten, schoten zwarte vlammen op. Zuurhoudende messen sneden net
zo gemakkelijk door vlees en botten, als door verrotte stof. Het
woeste gegrom van de kresh veranderde in gekweld gejank en
gegil.
Linden keek de smekende Anele bevend aan. Haar benen trilden zo
erg, dat ze amper kon blijven staan. Niettemin keek ze in zijn
verweerde gezicht. 'Hier ben ik.'
Het spreken kostte haar zoveel inspanning, dat haar woorden er
haperend uitkwamen. 'Ik luister. Ga verder.' Er was niets wat zij
kon doen om haar beschermers te helpen. En de oude man had haar
nodig. 'Vertel me wat je je herinnert.' Hij antwoordde met een zwak
knikje. Even stond hij binnensmonds te mompelen, alsof hij zocht
waar hij gebleven was met zijn verhaal. Toen hervatte hij de
granieten treurzang van zijn leven.
'Na vele, vele jaren trouwe dienst,' zei hij, half zingend in zijn
spijt en verdriet, 'besloten mijn ouders Sunder en Hollian
eindelijk, dat zij hun rust hadden verdiend en legden de Staf van
Gerechtigheid in mijn hand.'
Onder hen werd de strijd alleen maar heviger, nu de kresh wanhopig
op zoek gingen naar een zwakke plek, om de wigformatie open te
breken, maar Linden had er geen oog meer voor. De
gebeurtenissen hadden haar uitgeputte vermogen, om ze te begrijpen,
overschreden. In plaats daarvan concentreerde zij zich op Anele.
Zijn verhaal was nog het enige, waar zij iets van begreep. 'Maar ik
kon hun werk niet voortzetten.' Zijn verdriet deed haar pijn.
'Afgeschrikt door mijn eigen verbazing en niet in staat mij aan hun
voorbeeld te spiegelen, moest ik mijn eigen invulling van mijn
geboorterecht zien te ontdekken. Alle andere wegen leidden tot
vertwijfeling.
En zo gebeurde het dat ik, toen mijn ouders eenmaal een zachte dood
waren gestorven en ik had gedeeld in het onuitsprekelijke verdriet
van Mithil Nedersteen en het hele Land, de taak die zij mij hadden
nagelaten, niet op mij nam. In plaats daarvan nam ik de Staf van
Gerechtigheid en verliet mijn woning, om op zoek te gaan naar een
meer persoonlijke manier om het Land te dienen.'
Aan de randen van de driehoeksformatie vielen enkele oer-gruwels
ten prooi aan klauwen en tanden. Andere oer-gruwels schoven echter
onmiddellijk een paar plaatsen op om de plek van de gevallenen in
te nemen. En de gedistilleerde kracht van de leermeester bleef als
een razende dood en verderf zaaien. Meer dan twintig kresh
kronkelden al in de vlammen en elke keer dat het bijtende zuur om
zich heen greep, werden er meer beesten getroffen. Staf bewaakte
het kale rotsplateau en doodde elke wolf, die het waagde zich tegen
hem te keren. Liand en Somo stonden veilig achter hem en keken naar
het gevecht. En langs de wanden van de kloof stonden de overlevende
Ramen met hun rug tegen de rotsen, om alle beesten die bij hen in
de buurt kwamen te verminken of te doden. Anele had nergens oog
voor. Het leek alsof hij hun bestaan volkomen vergeten
was.
'Hoog tussen deze pieken en dalen,' vertelde hij, in de richting
van de bergen knikkend, 'creëerde ik een plekje voor mezelf - niet
zover van Mithil Nedersteen, dat ik het Land, indien nodig, niet
meteen te hulp kon komen, maar ver genoeg om vrij te zijn van
verbazing en om de stilte en eenzaamheid te ervaren, waarnaar mijn
ziel zo hunkerde. Daar werd ik een Ongeketende. De Haruchai hadden
mij van zulke mannen en vrouwen verteld. Van hen had ik de woorden
geleerd, hoewel ik de melodie niet kende.' Met zwakke stem
declameerde hij:
'Vrij
Ongeketend
Vergeven
Vrij...
Droom dat wat gedroomd is uit zal komen:
Houd ogen stevig dicht totdat zij zien,
En zing de zwijgende profetie...
En wees
Ongeketend,
Vergeven,
Vrij.'
Toen vervolgde hij zijn
verhaal. 'Sunder en Hollian, mijn ouders, hadden zich ten doel
gesteld het leven in het Land te helen. Voor mijzelf koos ik een
andere taak.'
Opeens veranderde het karakter van de strijd. Er waren te veel
kresh gedood: te veel jankten om de vlammen in hun vacht, of van de
pijn in hun verminkte, nutteloos bungelende ledematen. Eerst één
voor één, toen met z'n tweeën en drieën tegelijk en vervolgens met
z'n allen, sloeg de horde op de vlucht.
'Ik wilde de ziel van het Land doorgronden. Het was niet mijn
intentie te helen. In mijn verbazing kon ik mij niet voorstellen,
dat ik mij aan zo'n grootse taak zou wagen. Maar ik droomde dat ik,
als ik mijzelf kon leren luisteren naar de wezenlijke taal van het
Land, wellicht waarheden of noden zou horen, die degenen, die na
mij kwamen, in staat zouden stellen, diepere troost te bieden en
meer fundamentele restauraties uit te voeren.
En al spoedig,' bekende de oude man, 'stelde ik mij voor dat ik,
als ik mijn oren en Aardkracht op een goede scherpte kon afstemmen,
van het oergesteente zelf kon horen, hoe het Land zich van zijn
oudste en meest onverzoenlijke vijand kon ontdoen.'
De oer-gruwels volgden en doodden elk beest dat zij te pakken
konden krijgen. Het wanhopige gejank van de kresh vulde de kloof.
Maar de Ramen zetten de achtervolging niet in. In plaats daarvan
begaven zij zich onder de gevallenen, op zoek naar hun eigen
kameraden, die dood of gewond waren en om gewonde wolven uit hun
lijden te verlossen.
Vele jaren lang - meer dan één generatie onder het volk van het
Land - kwam ik hier, naar deze plek, deze rots,' Anele steunde
steeds zwaarder op Linden. Hij had alleen nog kracht voor woorden.
'Met behulp van de Staf van Gerechtigheid en mijn Aardkracht,
bestudeerde ik het gesteente in elk flintertje mica, elke soort
graniet, elke minerale ader, elk spoor van herinnerde warmte. Elke
rimpeling in de structuur en zelfs de kleinste beschadigingen,
prentte ik in mijn geheugen, net zolang totdat het de substantie
van mijn hart werd. En toen ik mijn sterfelijke lichaam eindelijk
in harmonie had gebracht met het gebeente van de Aarde, ontdekte
ik, dat ik de taal van de bergen kon verstaan.'
Drie dode strijdmakkers en vijf zwaargewonden tussen zich in
dragend, beklommen de Ramen, aangevoerd door de Tres, de
puinhelling.
Het
gesteente is zijn enige vriend.
'Heb ik het al over leeftijden en generaties
gehad? Mijn ouders, Sunder en Hollian bereikten veel hogere
leeftijden, dan gewone mannen en vrouwen. Naar de maatstaven van
andere mensen, was ik al een oude man, toen ik de Staf van
Gerechtigheid erfde - en meer dan oud, voordat ik het ware gehoor
ontdekte - want ik had ook het lange leven van Aardkracht en Wet
geërfd.'
Toen de Ramen het plateau bereikten, voegde Staf zich bij hen.
Liand, die Somo met zich meevoerde, volgde zijn voorbeeld. Zijn
linkerarm was bebloed, maar Linden kon niet zien of hij ernstig
gewond was. 'Ik heb hier veel geleerd,' fluisterde Anele hees,
'meer dan ik kan bevatten. Ik heb horen spreken over de
Gevangenschap en over de skurj. In dergelijke zaken speelden de
Elohim een rol, samen met Aardkracht en de Slang van het Einde der
Wereld. Maar ik bleef altijd mezelf en niet in staat de last van
verbazing te dragen. Met de Staf en mijn eigen wezen, had ik een
voorraadkamer geopend, die onmetelijk vol zat met herinneringen en
tradities. Maar ik was wie ik was en zou er nooit in slagen het
niveau van zulke kennis te bereiken.'
De Ramen legden hun gesneuvelde en gewonde kameraden op het
plateau. De doden legden ze respectvol aan de kant en vervolgens
gingen ze de gewonden verzorgen. Sommige verwondingen zagen er
pijnlijk uit, maar geen van de Ramen jammerde, of maakte enig ander
geluid.
'Een beter mens dan ik, had misschien de geas kunnen voelen van de
nood van de Aarde en een antwoord kunnen vinden. Ik niet. Ik kon me
niet voorstellen, dat het gevaar betrekking op mij had, want de
Staf ging mijn verstand altijd te boven. Daarom luisterde ik alleen
maar en hoorde alles en deed niets.'
De Tres bleef niet bij haar mensen, maar kwam samen met Staf naar
Linden en Anele toe. De andere Ramen wenkten Liand, om zich bij hen
te voegen, maar hij negeerde hen en volgde Staf en de
Tres.
'En zo voltrok het noodlot zich aan mij en verloor ik mijn kans om
het Land te dienen - door niets anders dan mijn eigen
kleingeestigheid en dwaasheid.'
Zodra de Meester bij haar was, zei hij op effen toon: 'Linden
Avery, wij kunnen hier niet langer blijven. Als de oer-gruwels het
ons toestaan, moeten we naar Mithil Nedersteen terugkeren nu het
nog licht is. Je hebt nu zelf gezien, dat ik je in mijn eentje niet
kan beschermen. Wat wij nodig hebben is de grotere veiligheid van
een bewoonde omgeving en andere Haruchai.'
Maar de Tresvrouw stak met een strenge beweging haar hand op. 'Jij
kunt gaan als je wilt, Bloedwacht,' zei ze op ernstige toon. 'Wij
willen de oude man graag laten uitspreken. We willen zijn verhaal
al heel lang horen.' Linden hoorde in haar stem, dat zij Staf niet
vertrouwde. Om de een of andere reden beschouwde zij de oer-gruwels
als minder bedreigend, dan de Meesters.
Anele ging gewoon verder en leek geen andere stem te horen, dan de
klaagzang van de herinneringen van het gesteente.
'Op een mooie, heldere ochtend, zuiver en wonderschoon, terwijl ik
in de beminnelijke grot, die mijn thuis was geworden, lag uit te
rusten van het luisteren, voelde ik iets kwaadaardigs - het ding
dat mij te gronde had gericht - en voelde een grote angst, want
zoiets had ik nooit eerder meegemaakt.'
Eindelijk lieten de oer-gruwels de kresh met rust. Nog steeds in
formatie draaiden zij zich om en begonnen de puinhelling te
beklimmen.
In zeker opzicht leek het op de aanraking van de Zonnevloek op het
Land. Aan de andere kant weerspiegelde het de sluipende
boosaardigheid, die het water bezoedelt, dat vanuit de dieptes van
de Donderberg in de omhelzing van het Grote Moeras stroomt. Maar
het was geen van beide. Het was eerder vers - pas ontloken in het
kwaad en met een dodelijkheid, die mijn begrip te boven ging. Dit
gesteente had mij zoiets gruwelijks niet kunnen uitleggen. Het zou
zichzelf tijdens het vertellen in stukken hebben gebroken.' De wig
vorderde gestaag, maar de Tres schonk er geen aandacht aan, hoewel
Staf er wel zijdelingse blikken op wierp.
'Een tijd lang,' kreunde Anele, 'hield mijn angst mij in zijn greep
en aarzelde ik. Maar op een gegeven moment hervond ik mijn moed en
besloot ik een kijkje te gaan nemen bij dit ding van
kwaadaardigheid. Het was een simpele keuze, zo stelde ik mijzelf
gerust, om alleen even te gaan kijken. Wanneer ik had gezien, wat
het precies was, kon ik altijd nog beslissen wat ik zou doen. En
wanneer ik het leerde begrijpen kon ik misschien zelfs..
.'
Opeens vroeg Staf om de aandacht van de vrouwelijke Ramen. 'Begrijp
me goed, Tres,' Misschien wilde hij Aneles' verhaal wel met opzet
onderbreken. 'Jullie aanwezigheid in deze bergen is een groot
geschenk voor het Land en geheel onverwacht in deze gevaarlijke
tijden. Als jullie ons willen vergezellen, of willen terugkeren
naar jullie oude huizen op de Vlakte van Ra, zullen alle Haruchai
zich daarover verheugen.' Hij klonk echter helemaal niet zo
verheugd. In plaats daarvan had zijn stem een onvermurwbare
strijdvaardigheid, toen hij eraan toevoegde: 'Het is dan ook niet
vervelend bedoeld als ik zeg, dat wij nu echt moeten vertrekken. Ik
spreek niet namens de Uitverkorene. Zoals je al hebt gemerkt, is
zij de Ringdrager en doet zij wat zij moet doen. Maar de oude man
is onze verantwoordelijkheid en wij staan zijn vrijlating niet toe.
Hij moet onmiddellijk mee terug naar Mithil Nedersteen.'
Anele hapte naar adem en bleef als aan de grond genageld staan,
alsof de Meester hem ruw had beetgepakt. Zijn uitgemergelde
gestalte zocht steun bij Linden.
De gedachte dat hij zijn verhaal niet kon voortzetten - of dat Staf
hem zou verbieden verder te vertellen - maakte haar woedend.
Voordat zij er echter iets van kon zeggen, stelde de Tres zich
tussen Anele en Staf op. Liand kwam een stap naderbij, om zijn hulp
aan te bieden. Op rustige, maar scherpe toon zei de vrouw tegen
Staf: 'Dan zijn jullie het dus voor wie hij zo bang is. Jullie, die
Meesters zijn geworden.' Staf knikte, absoluut niet uit het veld
geslagen door haar beschuldiging.
'Denk eraan, slapeloze.' De Tres tilde haar wurgkoord op, dat stijf
stond van opgedroogd wolvenbloed. 'De Ramen vergeten niets. Wij
herinneren ons dat jullie Ranyhyn hebben doodgereden.' Verbittering
gaf haar stem een vlijmscherpe klank. 'In die tijd hebben wij onze
haatgevoelens alleen bedwongen, omdat de Bloedwacht trouw had
gezworen aan de Heren. Maar wij zijn evenmin vergeten, dat jullie
je eed verbraken en dienaren werden van Klauwgast de
Verscheurende.'
Linden schrok van de bewering van de Tres. Ze had het verhaal van
Staf gehoord: de nederlaag en de verminking van Korik, Sill en Doar
hadden de Bloedwacht ertoe gebracht, hun Gelofte de rug toe te
keren. Maar dat was, hoe lang, zevenduizend jaar geleden gebeurd.
En de Ramen herinnerden zich dat?
'Wij dulden jullie aanwezigheid,' vervolgde de vrouwelijke Ramen,
'omdat wij de kresh ook haten en omdat jullie niet de geur van het
kwaad dragen. Ook proberen wij te begrijpen wat deze oer-gruwels
drijft. Maar deze oude man heeft een plek in onze harten veroverd
en wij zullen hem niet in de steek laten.'
'Jullie harten bedriegen jullie.' Staf verwaardigde zich niet, zijn
stem te verheffen, of er een scherpe klank in te leggen, maar zijn
oordeel was heel beslist. 'Deze Anele beweert verwant te zijn aan
een man en een vrouw, die meer dan drieduizend jaar geleden zijn
gestorven. Hij is krankzinnig en alles wat hij zegt is
waanzin.'
'Houden jullie alsjeblieft allebei je mond,' zei Linden. 'Ik wil
Aneles' verhaal horen.'
Staf gaf zich niet gewonnen. 'Uitverkorene, je beweert dat het Land
je aan het hart gaat.' Hij keek Linden over de schouder van de Tres
aan. 'Als je werkelijk iets voor het Land wilt doen, moet je niet
naar hem luisteren.'
'Vertel me dan eens iets,' antwoordde zij. 'Jouw mensen herinneren
zich alles. Jouw voorouders moeten Sunder en Hollians' zoon hebben
gekend. Hoe luidde zijn naam?'
Even leken Stafs' ogen zich te verwijden, maar hij aarzelde geen
moment. 'De erfgenaam van de Staf van Gerechtigheid heette Anele.'
Meteen voegde hij eraan toe: 'Maar dat betekent niets, behalve dan,
dat deze oude man dezelfde naam gebruikt.'
'Niets?' wierp Linden tegen. 'Noem je dat "niets"? Denk je dat het
toeval is, dat hij de stenen kan lezen?' Voordat Staf kon
antwoorden, mengde de Tres zich in het gesprek. Als jij het Land zo
graag wilt dienen, slapeloze, dan moet je geduld hebben. De Ramen
hebben niet de bedoeling je te dwarsbomen. Dat doen wij alleen als
het niet anders kan. Gun ons dit verhaal. Geef ons twee dagen om te
overleggen en te proberen het te begrijpen. Als je ons er dan van
hebt overtuigd, dat we je kunnen vertrouwen, zullen wij je naar
Mithil Nedersteen vergezellen, om ervoor te zorgen dat je veilig
aankomt. Als je ons niet hebt weten te overtuigen, zullen wij
proberen jou te overtuigen.'
'Eindelijk,' mompelde Linden binnensmonds. 'Een voorstel waar we
iets aan hebben.' Ze had geen idee wat twee dagen met de Ramen zou
inhouden - en het kon haar ook niet schelen. Staf keek de Tres
onverstoorbaar aan. Een ogenblik later herhaalde hij, nog steeds
stijfjes, zijn eerdere buiging. 'Wij hadden veel respect voor
jullie verre voorouders. Uiteindelijk overtrof hun trouw en
toewijding de onze. In hun naam en in die van de grote Ranyhyn, die
wij bewonderden, zal ik me bij je verzoek neerleggen.' God zij
dank!
Inmiddels hadden de oer-gruwels de kale rotsen bereikt. Zij waren
nu zo dichtbij, dat zelfs haar zwakke waarnemingsvermogen de
ingehouden wreedheid van hun leer en hun messen kon voelen. Maar
zij joegen haar geen angst meer aan. Zij concentreerde zich nu met
heel haar wezen op Anele. Hij had zich niet verroerd in haar greep.
Zij schudde hem zachtjes door elkaar en probeerde zijn hoofd op te
tillen. 'Anele, alsjeblieft. Ik ben er klaar voor. Ben je in staat
om verder te vertellen?'
Niemand zou hem ooit kunnen helpen, als hij niet over zijn ellende
kon spreken en zijn verhaal niet kon afmaken. Geleid door
instinctieve empathie, kuste zij zachtjes zijn kruin. Moeizaam, met
één bot en gewricht tegelijk, richtte hij zich op. Stukje bij
beetje hief hij zijn ogen naar het niveau van Covenants' ring onder
haar shirt.
Op die plek vestigde hij zijn blinde blik. Toen hij weer tot
spreken in staat was, leek hij zich uitsluitend tot dat kleine,
metalen ringetje te richten. Hij sprak het toe, alsof het al het
leven van het Land vertegenwoordigde en hem vergiffenis kon
schenken. Zijn eigen herinneringen hadden hem al een keer eerder
gebroken. Nu dreigden zij de scherven van zijn geest volledig te
vertrappen.
'Ik maakte een simpele keuze. Ach ja, simpel. Zoveel simpelheid
brengt alleen maar rampspoed voort en het resultaat is verdriet.
Een wijzer man dan ik, zou wellicht hebben geoordeeld, dat zoveel
kwaad wel voldoende was. Maar ik was nog niet tevreden, want met
die ene keuze maakte ik er nog een, opnieuw een simpele. Ik liet de
Staf van Gerechtigheid achter in de beschutting van mijn grot. Ik
wilde voorkomen dat er iets mee zou gebeuren. Eerst wilde ik dit
ding van kwaadaardigheid bekijken en beslissen wat mij te doen
stond. Zo stelde ik mijzelf gerust. Was ik immers niet een wezen
van Aardkracht en tot veel in staat? Mij zou vast niets overkomen,
voordat ik wist hoe ik het kwaad moest benoemen. De waarheid was
echter...'
Zijn keel leek te worden dicht geknepen door wroeging en hij kon
geen woord meer uitbrengen. Linden fluisterde geruststellende
geluidjes en probeerde hem tot steun te zijn, zodat hij verder kon
gaan. Haar bemoediging drong langzaam tot hem door en anders
groeide zijn drang om zijn verhaal af te maken. Toen hij zichzelf
weer in bedwang had, vertelde hij met bevende stem
verder.
'De waarheid was echter, dat ik de Staf achterliet, omdat macht nu
eenmaal gepaard gaat met plicht. Ik was bang dat ik mij, als ik het
instrument van de Wet meenam, gedwongen zou zien mijn
kleinzieligheid te meten met dat voorwerp van kwaadaardigheid. En
ik wist dat ik dat niet kon. En zo ging ik mijn ondergang tegemoet,
zonder de Staf.' Liand en de Tres kwamen wat dichterbij staan om
hem te kunnen horen: de jammerklacht van zijn verhaal was bijna
onverstaanbaar geworden. Zelfs de oer-gruwels kwamen dichterbij.
Alleen Staf stond met over elkaar geslagen armen te luisteren,
alsof zijn hart een vesting was.
'Het kwaad wat ik daar zag, was iets, waarvan jullie zelf ook
getuige zijn geweest.' De oude man vond nog een laatste beetje
kracht en zijn stem verhief zich. 'Onder de Meesters staan ze
bekend als Vallen. Anderen noemen het cesuren. Het zijn wervelingen
van boosaardige macht, een onmetelijke vloek en hun aanblik
vervulde mij met ontzetting.' Toen was zijn energie wederom
uitgeput en ging hij weer over op een fluistertoon. 'Nee, het was
meer dan ontzetting. Ik stond als aan de grond genageld. Mijn
kleinzieligheid maakte mij kapot.' Verzwakt en bedroefd als hij
was, gaf hij in Lindens' armen toe aan zijn verdriet, hij liet
zich door haar vasthouden, zodat hij zijn verhaal kon
afmaken.
'De cesuur nam bezit van mij. Het kwaad overspoelde mij en toen het
voorbij was, had het mijn leven en alles wat ik ooit had gekend
meegevoerd. Het enige wat mij restte, was de gedaante van het Land.
Deze bergen. De vallei van de Mithil. De uitgestrekte Zuidvlakte.
Al het andere was opgehouden te bestaan.
'O, Mithil Nedersteen bestond nog wel, maar het was niet langer
mijn thuis. De mensen wisten niets van het Land dat ik had gekend.
Alles wat ik ooit had liefgehad, alle traditionele kennis was
weggevaagd. Zelfs het gesteente waarop ik stond, was niet zoals ik
het mij herinnerde. En de Staf van Gerechtigheid...
Ja, de Staf was ook opgehouden te bestaan. Hij was verdwenen,
verloren geraakt door mijn dwaasheid. Dit Land wist er niets van en
de Wet zelf had plaatsgemaakt voor Vallen en Kevins'
Drek.'
'O, Anele.' Met haar armen om hem heen, kwam Linden erachter, dat
zij nog steeds tot huilen in staat was, hoewel dat niet voor hem
gold. Haar tranen drupten op zijn oude hoofd en gleden onopgemerkt
weg. 'Dat is het kwaad waarvoor ik op de vlucht ben, hoewel ik het
altijd bij me draag. Ik ben de Staf van Gerechtigheid kwijtgeraakt.
Het was mijn geboorterecht, door mijn ouders aan mij toevertrouwd
en ik heb het laten afweten. Ik was te bang om mijn plicht te doen.
Wat het Land nu overkomt is helemaal mijn schuld. Mij wacht eeuwige
verdoemenis, maar ik kan niet eens fatsoenlijk sterven. Als mijn
vader Sunder had geweten, wat het resultaat van zijn liefde zou
zijn, zou hij mijn moeder Hollian aan de oever van de Zielsgeluk
Rivier hebben begraven en zou het Land gespaard zijn gebleven voor
de rampspoed, die ik het heb gebracht.' Toen hij was uitgesproken
bleef Linden hem nog een hele tijd stevig vasthouden. Ze wist niet
hoe ze hem moest troosten. Ze kon alleen maar getuige zijn van zijn
verdriet. Maar ze had goed naar hem geluisterd, ze wist dat hij
meer nodig had. Daarom zei ze zachtjes tegen hem: 'Ik begrijp het.
Ik geloof je, Anele.' Het gesteente waarop zij stonden zou geen
onwaarheden hebben toegestaan. 'Nu ken ik de waarheid. Je hebt het
zelf gezegd. Jij bent de laatste hoop van het Land.' Er was niemand
anders, die zelfs maar een begin kon maken met de zoektocht naar de
Staf.
10
Geholpen door Oer-gruwels
Op het moment dat
Linden het zei, wist ze dat het waar was, ook al had ze niet kunnen
zeggen hoe ze dat zo zeker wist - of hoe het kon. Ze was niet eens
in staat aan zichzelf te twijfelen. Aneles' behoefte aan vergeving
had haar vrijwel uitgeput. Hij wist waar de
Staf verloren was gegaan. Ze kon hem niet blijven ondersteunen.
Gelukkig wist een bepaalde klank in haar stem hem weer ietwat bij
zijn positieven te brengen. Hij tilde zijn hoofd op van haar borst
en probeerde rechtop te gaan staan. 'Heb ik dat gezegd? Het zou
kunnen. Waarom kan ik anders niet sterven?' Hij was de zoon van
Sunder en Hollian - hetgeen betekende dat hij zo'n drieëneenhalf
duizend jaar oud moest zijn. Tenzij... Intuïtieve waarnemingen
drongen zich aan haar op, maar zij was te moe om zich erop te
kunnen concentreren. 'Oude man,' zei Staf opeens, 'luister naar me.
Linden Avery hecht geloof aan je beweringen. De Haruchai niet.'
Meteen begonnen alle oergedrochten door elkaar heen te schreeuwen,
kennelijk als een reactie op wat zij hadden gehoord. Hun stemmen
zeiden Linden echter niets: hun woorden leken op geen enkele taal
die zij kende. Zij wierp een vragende blik in de richting van de
Tres, maar de vrouw schudde haar hoofd. 'Zij verstaan ons, maar
kunnen geen woorden in onze taal vormen en wij beheersen de hunne
niet.' Staf schonk geen aandacht aan hen. 'Heb je gezocht?' vroeg
hij aan Anele. 'Ben je teruggekeerd naar je grot?'
Linden wilde verzuchten: O, laat hem toch met rust. Vind je niet
dat hij genoeg heeft meegemaakt? Maar voordat zij iets kon zeggen
leefde de oude man weer even op.
'Wat denken jullie anders dat ik heb gedaan,' antwoordde hij
verbitterd,'sinds die vervloekte dag van mijn onvermogen?' Hij was
weer voldoende bij zinnen om zich beledigd te voelen. 'De grot is
er nog steeds. Ik heb hem talloze malen doorzocht. Vervolgens
verlaat ik hem vol wanhoop, om er later weer even wanhopig terug te
keren. Elke centimeter van het gesteente en de bodem heb ik bekeken
met mijn ogen, aangeraakt met mijn handen en zelfs geproefd met
mijn tong. De Staf is daar niet. Niets wijst erop dat hij er ooit
is geweest. Hij is volkomen uit de herinnering verdwenen, toen het
Land dat ik kende werd weggevaagd door het kwaad van de cesuur.'
Toen keek hij omhoog langs de wanden van de kloof. 'Jij zult mij
verraden,' mompelde hij. 'Ik kan hier niet blijven.' Even later
ging er een huivering door hem heen. 'En deze wezens' - hij
gebaarde naar de oer-gruwels - 'zijn ongevoelig voor mijn ellende.'
In Mithil Nedersteen had hij gesproken over Dingen die verloren
waren gegaan en lang geleden gestorven wezens, die hem hadden
gedwongen zich te herinneren... Het leek wel of hij elk moment
sterker werd, alsof hij zijn zwakheid in Lindens' handen had
achtergelaten en er niet langer door werd gehinderd. Nu liep hij
naar het rotsplateau en begon opnieuw de puinhelling te beklimmen.
Staf wilde de oude man niet laten gaan en ging hem achterna. Maar
de Tres hield hem met een frons tegen. 'Je hebt ons twee dagen
gegeven, Bloedwacht. Wij zullen ervoor zorgen dat je prooi je niet
ontgaat.' Bij het horen van haar belofte, knikte de Haruchai en
liet Anele los. Lindens' gezondheidsbesef was verdwenen: zij kon
haar metgezellen niet langer doorgronden. Zelfs de macht van
oer-gruwels voelde zij niet meer. Hun messen waren veranderd in
doodgewoon, zacht glanzend ijzer, mysterieus en ondefinieerbaar. De
Ramen konden oprecht of verraderlijk zijn, zij zou het verschil
niet hebben geweten. De oude man nakijkend, vroeg zij aan de Tres:
'Jij hebt hem eerder ontmoet. Hoeveel weet je van hem?'
'Weinig of niets,' antwoordde de vrouw. Haar toon was streng, maar
die strengheid leek eerder tegen Staf gericht, dan tegen Linden.
'Wij hebben slechts medelijden met hem. Overal waar onze paden
elkaar bij toeval kruisen, trachten wij hem zoveel mogelijk te
helpen. Hij accepteert echter slechts weinig en vertrouwen doet hij
niemand. Zodra hij te eten heeft gekregen, of beter is gemaakt,
gaat hij er weer vandoor. Wij hebben hem dan ook nooit zoveel hulp
kunnen bieden als wij wilden.'
'Is het wel verantwoord hem helemaal alleen te laten klimmen?'
vroeg Linden. 'Ik wil hem niet kwijtraken. Hij is te belangrijk...'
Ze begon nu pas in te zien hoe belangrijk. 'Wees maar niet bang,'
antwoordde de Tres. 'Hij kent deze plek op zijn duimpje. En wij
waken over hem. Omdat jij daarom hebt gevraagd en omdat ik de
slapeloze mijn woord heb gegeven, brengen wij hem weer bij jullie
terug.' Ze was zo vriendelijk dat Linden de tranen weer in haar
ogen voelde springen. Als deze Ramen Anele zo hadden behandeld, kon
zij hen voorlopig ook wel vertrouwen. Blijkbaar waren hun
overtuigingen en bedoelingen humaner, dan die van Staf.
'Het spijt me,' zei ze tegen de Tres. 'Jij en je mensen hebben ons
het leven gered en ik heb je nog niet eens bedankt. Ik ben Linden
Avery. Staf noemt mij "de Uitverkorene" omdat ik de vorige keer dat
ik in het Land was, zo werd genoemd.'
De vrouw gebruikte haar wurgkoord om haar haren in een staart te
binden en boog toen voor haar, zoals ze niet voor Staf had gebogen,
met haar handen voor haar hoofd en de palmen naar buiten gekeerd,
als teken van haar vreedzame bedoelingen. 'Linden Avery,' zei ze op
de hinnikende toon die ze eerder ook al had gebruikt, 'Ringheer,
wij heten je welkom onder ons. Ik ben Tres Hami van de Ramen en
dat' - zij wees naar haar metgezellen, die bezig waren de gewonden
te verzorgen - 'zijn mijn Koorden.' Je woorden suggereren een
verhaal dat wij graag willen horen. Wij zullen je echter niet
vragen het ons te vertellen, voordat wij ons hebben verzameld bij
de Dolers Zoom, zoals ik met de Bloedwacht heb afgesproken.
Voorlopig ben je moe en heb je verzorging nodig. Voordat wij aan de
klim beginnen, willen wij je graag onze hulp aanbieden.' Linden
wist bijna niet hoe ze moest vragen wat ze nodig had. Help mij
Jeremiah te vinden. Breng me naar de Staf van Gerechtigheid. Vertel
me waarom jullie Staf niet vertrouwen. Antwoorden op die vragen
zouden haar echter niet in staat stellen verder te klimmen. In
plaats daarvan gaf ze een ontwijkend antwoord: 'Je kent Anele en
Staf.' Goed genoeg, althans. 'Dit is Liand, zoon van Fostil, uit
Mithil Nedersteen.' Zij knikte naar de jongeman. Anele zat daar
gevangen. Hij heeft ons helpen ontsnappen.' Opeens zag ze als voor
het eerst het bloed aan zijn linkerarm. Het lekte onder zijn
gescheurde mouw vandaan: ze kon niet zien hoe ernstig hij gewond
was. Maar de aan flarden gescheurde mouw wees op klauwen. Infectie,
dacht zij somber. Sepsis. Als zijn wonden niet werden behandeld...
Zonder haar waarnemingsvermogen kon zij er slechts naar gissen, hoe
ernstig de verwonding was. De Tres maakte een sierlijke buiging
voor Liand en hij boog terug, waarbij hij haar bewegingen onhandig
nabootste. Hij had al gevaren onder ogen gezien en wonderen
aanschouwd, die zijn eerdere ervaringen verre te boven gingen en
zijn ogen glinsterden van opwinding. 'Het is mij een eer, Tres
Hami. In Mithil Nedersteen kennen wij de Ramen niet, maar u bent
moedig en genereus en wij zouden u er zeker welkom heten' - hij
wierp een veelzeggende blik op Staf - 'als de Meesters dat zouden
toestaan.' Zij fronste om zijn gebruik van de term Meesters. 'Dank
je, Liand van Mithil Nedersteen. Wij verheugen ons op dat welkom,
maar niet op dat van de Bloedwacht.' Bang dat Staf zich beledigd
zou voelen, mengde Linden zich in het gesprek. 'Als je het goed
vindt, Tres, zou ik graag de gewonden willen onderzoeken. Waar ik
vandaan kom ben ik arts. Ik heb geen medicijnen of voorraden bij
me, maar misschien kan ik toch iets voor hen doen.' Enigszins
onzeker voegde zij eraan toe: 'Jullie hebben levens voor ons
verloren. Indien mogelijk wil ik graag helpen.' Hami haalde haar
schouders op. 'Ga je gang, Ringheer. Maar je hulp is niet nodig. De
Ramen zijn geharde krijgers en ik heb mijn Koorden geleerd dit
soort verwondingen te verzorgen. Bovendien is het zo' - er
verscheen een strijdlustige glimlach op haar lippen - 'dat onze
haat voor de kresh al van heel lang geleden stamt, een tijd die
nauwelijks in eeuwen is uit te drukken. Als jullie niet door hen
waren bedreigd, hadden wij hen toch aangevallen.' Linden wilde
vragen: En de oer-gruwels? Zouden die dan ook aan jullie zijde
hebben meegevochten? Maar ze was te moe voor zulke vragen. Met een
gemompeld 'Bedankt' wenkte zij Liand en liep het plateau over naar
de plek waar de Koorden hun gewonde kameraden verzorgden. Toen zij
te midden van hen neerhurkte, knikten zij haar beleefd toe, maar
gingen gewoon door met datgene, waar ze mee bezig waren. Zij waren
met z'n negenen en geen van hen was ongeschonden uit de strijd
gekomen. Zij hadden echter alleen maar schrammen en blauwe plekken.
De wonden van de andere vijf waren ernstiger. Bij twee van hen, een
man en een vrouw, hingen repen gescheurd vlees aan hun armen en
benen. Scherpe tanden hadden gruwelijk grote stukken vlees uit de
schouder van één man en het bovenbeen van de ander gescheurd. Hoe
ernstig deze verwondingen echter ook waren, ze waren niets,
vergeleken bij de verwondingen van de vijfde Ramen. De vrouw had
een grote buikwond waar de ingewanden uitpuilden. Drie Koorden
deden hun uiterste best om haar in leven te houden. De rest
verzorgde de vier anderen. Verdomme,' mompelde Linden binnensmonds.
Peritonitis was onvermijdelijk. Zelfs als de ingewanden van de
vrouw niet al te erg beschadigd waren en intact weer in haar
buikholte konden worden genaaid, zou zij vrijwel onmiddellijk een
dodelijke infectie ontwikkelen. Sterker nog, alle wonden zouden
gaan ontsteken: daar hadden de klauwen en tanden van de wolven wel
voor gezorgd. Vuur, dacht zij. We hebben vuur nodig. En vervolgens:
wondleem. Met enige moeite slikte zij de vermoeidheid weg, die haar
keel dichtkneep. 'Weten jullie wat wondleem is?' vroeg zij aan de
Koorden.
'Jazeker,' antwoordde een van de mannen meteen. Hij leek nog jonger
dan Liand: veel te jong voor dit werk. Spanning en trots maakten
zijn wangen bleek. De Koorden waren geen van allen meer dan pubers.
'Hier in de buurt komt het niet voor.' Niet tussen al deze gebroken
stenen. 'En wij hebben het niet vaak bij ons. Zodra het uit de
aarde wordt gehaald begint het aan kracht te verliezen en wij weten
niet hoe we het goed moeten houden. Maar wij zijn Ramen. Wij
behelpen ons met wat wij hebben.'
Hij pakte een buideltje dat aan zijn gordel hing en schudde een
paar takjes in zijn handpalm van iets wat op gedroogde varens of
gras leek. Er lagen ook blaadjes tussen, van dezelfde bloemen die
Tres Hami om haar hals droeg. De Koord haalde er één takje
tussenuit en stopte de rest weer terug in het buideltje. Toen
spuugde hij op het kruid in zijn hand en meteen drong er een
scherpe geur in Lindens' neus. 'Dit is amanibhavam,' zei hij tegen
haar, 'de bloem van gezondheid en waanzin. Vers is het kruid te
sterk voor het menselijk lichaam en brengt slechts extase en de
dood. In gedroogde vorm wordt het echter wel verdragen.' Hij wreef
het vochtige kruid tussen zijn handen en smeerde het vervolgens in
de buikwond van de vrouw. Zij hield haar adem in van de pijn en
Linden deed bijna hetzelfde, geschokt door de grove manier waarop
de behandeling werd uitgevoerd. Verdomme. Zij had haar
gezondheidsbesef nodig, ze moest weten wat amanibhavam was en
wat het deed.
De pijn van de Ramen liet haar niet los, pijn die werd
gesmoord door trots en zelfbeheersing. De andere Koorden droegen
een soortgelijk buideltje. Zij smeerden beetjes speeksel en varen
onder losgescheurde huid en bonden de wonden dicht met repen stof.
Hetzelfde mengsel werd, alsof het een soort wondermiddel was, in
bijtwonden in schouders en benen gesmeerd. Zij had wonderbaarlijke
genezingen meegemaakt in het Land. Met haar waarnemingsvermogen en
gezondheidsbesef had zij er zelf ook een paar verricht. Maar dit...
Het laatste bloed van de doden sijpelde uit hun wonden en drong in
het gesteente. Haar keel kneep samen van de geur ervan. Zij waren
een gewelddadige dood gestorven en bijna onherkenbaar verminkt. Bij
een van de doden was het gehele gezicht weggerukt. Bij een ander
was de ruggengraat verbrijzeld tussen de reusachtige kaken van een
wolf. Deze dode en gewonde jonge mensen hadden Lindens' leven
gered. Zij herinnerde zich het kwaad, maar ergens diep van
binnen was zij de werkelijke prijs van Heer Veils' boosaardigheid
vergeten. Wankelend richtte zij zich op. 'Tres,' zei zij op
dringende toon, 'Hami. Deze Ramen gaan sterven.' De Tres kwam
kalmpjes aangelopen, om de toestand van haar Koorden in ogenschouw
te nemen. Toen keek zij in Lindens' verontruste ogen. 'Dat zou heel
goed kunnen,' gaf zij op droevige toon toe. 'Kresh zijn in alle
opzichten verschrikkelijke en smerige beesten. Maar amanibhavam
bezit zeldzame kwaliteiten. Het zou deze verwondingen alsnog kunnen
genezen. Het is het enige wat wij hier kunnen doen. We moeten hier
weg.'
'Nee.' Linden schudde aarzelend haar hoofd. 'Dat is te gevaarlijk.
We mogen hen niet vervoeren.' Vooral de vrouw met de buikwond niet.
Haastig voegde ze eraan toe: 'Liand en ik weten waar we aliantha
kunnen vinden.' Wondleem was niet eens aan de orde. Zonder haar
waarnemingsvermogen zou ze het nooit kunnen vinden. En Liand had
het nog nooit gezien. Tres Hami trok haar wenkbrauwen op. 'Dat zou
een zegen zijn. Is het ver?' Linden gebaarde in de richting van de
Mithilvallei. 'Geef mij een van je Koorden mee,' zei ze. 'Of laat
Liand meegaan, als ik te zwak ben. Dan kunnen zij het gaan
halen.'
'Zijn ze voor de avond terug?' Linden slikte moeizaam.
'Nee.'
'Dan stuur ik helemaal niemand. Jij mag het Land dan kennen, maar
deze bergen ken je niet. Meteen na zonsondergang komt er een
ijskoude wind opzetten. Als we hen hier laten liggen' - zij doelde
op haar gewonde Koorden - 'zullen zij sterven. En jij
waarschijnlijk ook, want jij bent niet gehard. We moeten omhoog.
Voorbij de randen van deze kloof kunnen we een schuilplaats vinden
en vuur maken.' Vuur om water te koken, wonden te cauteriseren en
zoveel mogelijk infectie weg te branden. In de kloof was geen hout
te vinden om een vuur aan te leggen. Linden voelde een steek van
wanhoop en begon de moed te verliezen. 'We kunnen ook naar
beneden,' stelde ze aarzelend voor. 'Daar kunnen we ook een
schuilplaats zoeken die uit de wind ligt. En aliantha gaan zoeken.'
Doen wat Staf wilde. 'In Mithil Nedersteen zullen ze ons helpen.'
Er verscheen een scherpe blik op het gezicht van de Tres.
'Ringheer, wij houden van het Land. Het is van oudsher de droom van
de Ramen om er ooit terug te keren - naar de Vlakte van Ra en
Treskamp, waar wij thuishoren.' In haar stem klonk onderdrukte
woede. 'Maar wij gaan naar geen enkele plek waar deze Meesters de
scepter zwaaien.' Terwijl zij zich omdraaide, voegde zij er nog aan
toe: 'Het is niet uitgesloten dat mijn Koorden het gaan redden. Het
zijn per slot van rekening Ramen.' Staf keek haar onbewogen aan,
alsof hij het beneden zijn stand achtte, aanstoot te nemen aan haar
woorden. Linden had geen idee welke wrok de Ramen tegen de Haruchai
koesterden. Zelf was ze echter heel erg bang om terug te keren naar
Mithil Nedersteen. Staf had haar verrast, door de Tres twee dagen
uitstel te geven. In haar ervaring deden zijn mensen niet aan
compromissen of onderhandelen. Toen het harde feit tot haar was
doorgedrongen, dat zij niets voor de Koorden kon doen - dat al haar
jaren van medische training hier nutteloos waren - ging zij zitten
om haar krachten te sparen. Aan de schaduwen in de kloof was
duidelijk te zien, dat het begon te schemeren en de bovenkant van
de wanden leek onbereikbaar hoog. Ze dacht niet, dat ze zo hoog zou
kunnen klimmen. Zwijgend keek ze toe hoe een van de Koorden Liands'
arm verbond. Ze was ervan overtuigd, dat de Ramen hem geen kwaad
zouden doen. De Koord smeerde een beetje amanibhavam met speeksel
op de wond en bond er toen een schoon verband omheen. Toen hij het
effect van het smeerseltje voelde, fronste Liand aanvankelijk zijn
wenkbrauwen, maar even later verscheen er een glimlach op zijn
gezicht. 'Ik weet niet waar dit spul verder nog goed voor is,' zei
hij tegen Linden, nadat hij de Koord had bedankt, 'maar het werkt
heel goed tegen de pijn. Ik ben er erg blij mee.' Linden knikte
afwezig. Het zat haar dwars dat zij zich niet nuttig kon maken. Zij
was, voorlopig althans, aan het eind van haar Latijn. Enkele
ogenblikken later gaf Tres Hami haar Koorden echter het bevel om
zich in beweging te zetten. Om Linden heen bereidden de
betrekkelijk ongeschonden jonge mannen en vrouwen zich voor, om hun
dode en gewonde kameraden te dragen. Sommigen werden in draagdoeken
op de rug vervoerd, anderen in de armen van hun vrienden. Liand
maakte Somo gereed voor een beklimming, die zij amper konden zien.
En Linden realiseerde zich dat zij naar een duisternis tuurde die
dieper was dan schaduwen: de oer-gruwels. Eigenlijk was ze er
vanuit gegaan dat ze zouden vertrekken Zij hadden immers gedaan
waarvoor zij gekomen waren? Maar zij waren er nog steeds en
kennelijk wachtten ze ergens op. Waren ze van plan de Ramen te
vergezellen? Verwachtten ze een nieuwe aanval? Of waren zij beducht
voor het moment waarop hun belangen niet meer dezelfde waren als
die van de Ramen? Toen kwam Staf naast haar staan. 'Uitverkorene,'
zei hij op plechtige toon, 'ik zal je weer moeten dragen.' De
duisternis verborg zijn gezicht. Als hij zijn tanden naar haar had
ontbloot, zou ze dat niet hebben gezien. Als ik dat niet doe, kom
je hier niet weg en zal je worden blootgesteld aan een ondraaglijke
koude.' Te uitgeput om te protesteren, gaf ze zichzelf en de
onmiddellijke toekomst over aan zijn twijfelachtige zorgen. Terwijl
de Koorden hun lasten verdeelden, bereidden ook de oer-gruwels zich
voor om te vertrekken. Kennelijk waren de angstwekkende wezens wel
degelijk van plan hen te vergezellen. Toen begonnen de Ramen te
klimmen. Linden had aangenomen dat ze, zwaarbeladen als zij waren,
langzaam zouden reizen en vaak zouden rusten. Maar ze zag al snel
dat zij hun taaiheid had onderschat. Zij namen de grillige helling
sneller, dan zij voor mogelijk had gehouden.
De oer-gruwels klommen met het grootste gemak. Zij werden hierbij
geholpen door de afmetingen van hun ledematen: hoewel zij rechtop
lopend een nogal onbeholpen indruk maakten, konden zij bij het
klimmen hun handen evengoed gebruiken als hun voeten. Zij hadden
hun wapens opgeborgen, zodat zij hun handen vrij hadden en nergens
door werden gehinderd. Het werd al snel duidelijk dat Liand en Somo
de enigen waren, die het tempo van de Ramen niet konden bijhouden.
In zijn eentje was het Liand wel gelukt, maar in de dieper wordende
duisternis moest de mustang heel zorgvuldig kijken waar hij liep.
Anders zou hij wel eens een been kunnen breken tussen het losse
gesteente. Op een teken van Tres Hami ging de enige Koord, die geen
last te dragen had, naar Liand toe. 'Ga jij maar naar je vrienden,'
zei de jonge vrouw op bruuske toon tegen hem. 'Ik zorg wel voor je
paard.'
'Nee.' Waarschijnlijk schudde Liand er zijn hoofd bij. 'Ik heb Somo
meegebracht. Hij is mijn verantwoordelijkheid.' Voordat de Koord er
iets tegenin kon brengen, bemoeide Staf zich ermee. 'Je hebt voor
vandaag al genoeg dwaasheid op je geweten, Nederstener. Wees nu
niet zo dom. De Ramen weten veel meer van paarden dan jij. Je paard
is beter af met haar dan met jou.'
'Linden?' vroeg Liand vanuit de duisternis. Misschien bedoelde hij:
Wat vind jij dat ik moet doen? Het kon echter ook zijn dat hij
bedoelde: Zeg eens tegen die ellendeling van een Meester, dat hij
me met rust moet laten. Inwendig zuchtend, antwoordde Linden:
'Volgens mij weten de Ramen heel goed wat ze doen. Je kunt Somo
gerust aan haar overlaten.'
'Goed dan,' mompelde Liand tegen de Koord. Ik heb de paarden van
Mithil Nedersteen verzorgd, vanaf de dag dat ik groot genoeg was om
ze te roskammen. Als je Somo niet bij me terugbrengt, krijg je met
mij te maken.' De jonge vrouw maakte een snuivend geluid, maar zei
verder niets. Liand krabbelde tegen de rotsen omhoog tot hij bij
Staf was. Ik weet helemaal niets van die Ramen, Meester,' zei hij
zacht. 'Jullie hebben hun bestaan voor ons verzwegen. Hoe kan ik
iets anders dan dwaas zijn? Jullie hebben alles voor ons verborgen
gehouden, wat ons wijs had kunnen maken.' Staf negeerde de waarheid
van Liands' beschuldiging. Boven hun hoofden was de hemel paars
gekleurd en begon langzaam maar zeker zwart te worden. De wind was
al een tijd lang bezig om aan te wakkeren en de kou stroomde de
smalle kloof binnen. Ondanks de hitte van Stafs' lichaam, voelde
Linden de kou in haar huid dringen. Als het nog harder ging waaien,
zou ze straks rillen van de kou. Ze was amper anderhalve dag in het
Land en nu al was ze zo hulpeloos als een pasgeboren baby. Jeremiah
had haar nodig. Meer dan dat: voor hem moest ze sterk zijn, de
machtige figuur uit legendes, bezeten van wilde magie en
kracht. Maar hier lag ze nu, zwakjes liggend in de armen van een
man, die dergelijke dingen had afgezworen.
Een eindje voor hen uit, liepen de Ramen en de oer-gruwels in
afzonderlijke groepen, zo duister als de wolken tegen de vage
achtergrond van de rotsen. In haar verlangen iets zinvols te doen,
vroeg ze opeens: 'Staf, wil je met me praten?' Zonder zijn hoofd om
te draaien, antwoordde hij: 'Wat wil je dat ik zeg?'
'Vertel me alles wat je weet over de oer-gruwels.' Ze verlangde een
concessie van hem, iets persoonlijkers dan de toegeeflijkheid,
die hij de Ramen had getoond. 'Je noemde hen een groot kwaad, maar
daar gedragen ze zich niet naar.' Vanuit de duisternis zei Staf:
'Voor ons zijn zij even vreemd als voor jou. Wij kunnen hen niet
verklaren. We hebben hen nooit begrepen.' Linden gaf het niet op.
'En toch weet jij meer over hen dan ik. Hun geschiedenis. Waar ze
vandaan komen. Het enige wat ik weet is, dat ze gemaakt zijn, niet
geboren. Creaties van de Duivelskwel - wie dat dan ook mogen zijn.
Ik wil meer weten. Is er verder helemaal niets wat je mij kunt
vertellen?' Een ogenblik lang leek Staf na te denken over de
diepere betekenis van haar vraag. In de loop der eeuwen hadden de
Haruchai de geschiedenis van het Land met opzet onderdrukt. Nu
vroeg zij hem erover te vertellen - en nog wel waar Liand bij was.
Uiteindelijk zei hij: 'Uitverkorene, weet je wel wat je vraagt?
Deze dwaze jongeman heeft ervoor gekozen zijn lot aan het jouwe te
verbinden. Als ik je vraag beantwoord en hij zou later willen
doorvertellen wat hij heeft gehoord, moeten wij hem daarvan
weerhouden. Je lijkt iemand die vriendelijkheid op prijs stelt. En
nu wil jij hem zo slecht behandelen?' Voordat Linden iets kon
zeggen, zei Liand stijfjes: 'Je woorden zaaien verwarring, Meester.
Je bedreigt niet de Uitverkorene, maar mij. Daarom vind ik dat de
keuze aan mij is. Het is niet eerlijk om anders te beweren. Dat
siert je niet.' Staf voelde een onbewuste spanning in zijn borst.
'Pas maar op, Nederstener,' antwoordde hij. 'Je bent niet berekend
op zulke uitspraken.'
'Omdat,' protesteerde Linden, 'jullie hem daar de kans niet voor
geven.' Ze werd gek van Stafs' onbuigzaamheid. 'Hij heeft gelijk.
Als je denkt dat hij te onwetend is om de risico's te begrijpen, is
dat jullie schuld en van niemand anders.'
De Haruchai hadden de verantwoording voor het hele Land op zich
genomen. De onverwachte hulp van de oer-gruwels moest Stafs' mening
hebben ondermijnd. En misschien was hij ook wel in de war gebracht
door de manier waarop de aanwezigheid van Duivelskwel
geloofwaardigheid verleende aan Aneles' onmogelijke verhaal.
Misschien was zijn behoefte, om de wezens te begrijpen, wel net zo
groot als die van Linden. 'Goed dan,' zei hij ten slotte. In zijn
stem klonk geen spoor van toegeeflijkheid. 'Ik zal je vraag
beantwoorden. Deze Nederstener moet dan zelf maar zien of hij ons
uit de weg gaat of niet.' Het groepje Ramen leek dichterbij dan
eerst. Staf haalde hen in - of anders waren zij langzamer gaan
lopen, om mee te kunnen luisteren.
'Je weet, Linden Avery, dat de Haruchai voor het eerst naar het
Land kwamen in de tijd van Opperheer Kevin Landverwoester.' Nu hij
zich er eenmaal bij had neergelegd, begon Staf, ondanks zijn
zwijgzame karakter, onverstoorbaar aan zijn verhaal. Toch school er
iets onhandigs in zijn toon, alsof hij een rijkere, meer spirituele
taal moest vertalen in de lompe taal van de mensen. 'Ik zeg dit nog
maar eens om te benadrukken dat zij Kevins' vader Loric
Kwaaddemper, zoon van Damelon, niet kenden. Zij hadden alleen
verhalen gehoord over die tijd en over de zwarte Kwaadgruwels, die
het Land hadden geteisterd. Wij kunnen nu niet meer achterhalen
welke van die verhalen waar waren.' Linden nestelde zich wat
gemakkelijker in de armen van de Meester. Zijn besluit om te
praten, stelde haar op een eigenaardige manier gerust. Het bewees
dat hij, ondanks zijn aangeboren strengheid, nog steeds in staat
was tot tussenoplossingen te komen.
'Sommigen beweerden,' zei hij zowel tegen haar als tegen Liand en
de meeluisterende Ramen, 'dat de Kwaadgruwels miasmatische wezens
waren, vluchtige en sinistere uitwasemingen van oude vervloekingen,
die diep onder de Donderberg begraven lagen, zoals een mist
opstijgt van troebel water. Anderen zeiden, dat het spoken en
ghouls waren, de gekwelde geesten van allen, die het slachtoffer
waren geworden van de kwaadaardigheid van Corruptie. En weer
anderen hielden vol dat het flarden waren van de verloren ziel van
het Alwoud, overblijfselen van de geest, die door de slachting van
de bomen uiteen was gereten en nu hongerde naar wraak.
Over drie zaken echter waren de verhalen het met elkaar eens. Ten
eerste, dat de Kwaadgruwels verschenen waar zij wilden, zo
ongrijpbaar als dwaallichten en dood en verderf zaaiden. Ten
tweede, dat hun traditionele kennis, die zij uit de begraven
vervloekingen van de Aarde hadden geput, duister en rampzalig was
en zich bezighield met zaken, die de oude Heren niet konden
bevatten. En ten slotte, dat het kwaad van de Kwaadgruwels
voortkwam uit hun afkeer van zichzelf.
Aan het twijfelen gebracht, wellicht, door de zuiverder geesten,
waaruit zij waren voortgekomen, of door de verwoestingen die
Corruptie van hen verlangde, was het hun diepste wens iets te
worden wat zij niet waren. En op die wens richtten zij vervolgens
hun hele verschrikkelijke leer. Na lang en hard werken creëerden
zij in de Verloren Diepte de Duivelskwel. En even leek het erop,
dat zij in hun afkeer van zichzelf waren geslaagd, want de
Duivelskwel leken niet op hun scheppers. Door de Heren werden zij
beschreven als "machtig en streng". Er werd van hen gezegd dat zij
de bomen ooit "vriendelijk gezind" waren geweest.
De Kwaadgruwels waren echter nog steeds een vloek voor het Land.
Dit was de reden dat Opperheer Loric de taak op zich nam, hun kwaad
tot zwijgen te brengen.
En hij slaagde in die opdracht, maar wel tegen een hoge prijs.
Omdat hun leer een mysterie voor hem was en zijn bevattingsvermogen
te boven ging, riep hij de hulp van de Duivelskwel in tegen hun
makers. Daar leerde hij echter wat wanhoop was en hij werd nooit
meer helemaal de oude, want hij wist niet dat Corruptie onder de
Duivelskwel aan het werk was geweest en zijn Afslachters naar hen
toe had gestuurd om hen zelf-Smaad te leren, dezelfde afkeer van
zichzelf, waaronder de Kwaadgruwels zo lang hadden geleden. Onder
invloed van Corruptie, werden de Duivelskwel de vijanden van het
woud. Om dezelfde reden keerden zij terug naar de kweekholen van de
Kwaadgruwels, om daar een begin te maken met het creëren van de
oer-gruwels. En om diezelfde reden was de hulp, die de Duivelskwel
toezegden aan Loric Kwaaddemper een andere vorm van Smaad, omdat
het voortkwam uit hun afkeer van zichzelf. Zij keerden zich tegen
hun makers, omdat Corruptie nu eenmaal sluw is en omdat zij geen
enkele waarde zagen in hun eigen schepping. Zo werd dus de
overwinning van Opperheer Loric op het kwaad mogelijk gemaakt door
Corruptie. En zo werden de zaden van de twijfel gezaaid die later
uitmondden in Kevin Landverwoester en het Ritueel van
Ontheiliging.' De hemel had nog steeds schemertinten, maar in de
kloof was de avond al gevallen, opwellend uit de herinneringen van
het puin en het duistere verleden van de oer-gruwels. En met de
duisternis kwam ook de ijskoude wind, die Tres Hami hun al had
voorspeld. De kou zuchtte en suisde op de achtergrond van Stafs'
woorden. Toch had hij het niet koud. Zijn volk leefde tussen het
ijs en de sneeuw van de Westron Bergen. De passie in zijn bloed gaf
hem alle warmte die hij nodig had. Het leek hem geen enkele
inspanning te kosten om Linden naar boven te dragen. 'De
Bloedwacht,' zei hij op effen toon, 'kenden de Kwaadgruwels alleen
uit verhalen, maar met de Duivelskwel hadden zij zelf ervaring.
Opperheer Kevin werd onder andere tot Ontheiliging gedreven, door
zijn onvermogen om de duisternis van het Kwaadgruwelgebroed te
beantwoorden.
De Kwaadgruwels waren in zekere zin een soort schimmen, zo
hardnekkig en verraderlijk als mist. De oer-gruwels waren' - hij
aarzelde even en corrigeerde zichzelf - 'zijn precies wat je ziet,
tastbare lichamen, die gewoon kunnen sterven. Maar de Duivelskwel
waren een soort tussenvorm, ze waren het allebei tegelijk en
geen van beiden, zowel miasma als lichaam. Net als de Kwaadgruwels
overleefden zij buiten leven en dood. Niet als de oer-gruwels
hadden zij vormen die onaanraakbaar en onkwetsbaar waren.' Ik
begrijp het niet,' zei Liand. 'Hoe kan dat?'
'De Duivelskwel zijn bezielde doden,' antwoordde Staf, 'wezens
zoals degenen, die ten tijde van Opperheer Mhoram bijna de val van
Luststeen teweeg brachten. Die wezens waren echter levenloze
vormen, die de macht van de Verdelgingssteen dienden. De
Duivelskwel waren de kennis en de verbittering van de Kwaadgruwels,
zichtbaar gemaakt in lijken met de kracht van Heren. Het vitriool
waarmee de oer-gruwels verwoestingen aanrichtten pulseerde in hun
harten. Gekleed in lijkwaden en halfvergane kleren, stonden de
Duivelskwel op uit de graven van de gevallenen en hun aanraking was
verschroeiend. Zij konden worden tegengehouden door vuur en
zwaarden, maar zij konden niet worden uitgeroeid. Van hen kreeg
Opperheer Kevin de lessen in wanhoop, die zijn geest braken. Een
heel leger van zulke wezens zou de hele Aarde kunnen veroveren.'
Vanuit de nacht zei Tres Hami: 'De Ramen herinneren zich dit ook.
Wij noemden hen Klauwen, de Tanden van de Verscheurende en al hun
daden waren verschrikkelijk.' 'Inderdaad,' antwoordde Staf. 'De
Ramen vochten vaak en moedig langs de Dolersbaak, om de Duivelskwel
te weren van de Vlakte van Ra en zij werden niet verslagen. De
Duivelskwel vormden echter geen leger, daarvoor waren zij met te
weinigen. Zij werden niet gehinderd door scrupules of oppositie,
maar zij hadden zich tegen hun makers gekeerd en daarom waren de
Duivelskwel verdwenen. De Duivelskwel waren er niet op uit om meer
Duivelskwel voort te brengen. Zij hadden geleerd een grote afkeer
van zichzelf te hebben en hadden geen enkel verlangen zichzelf te
vermenigvuldigen. Liever studeerden en werkten zij eraan om
zichzelf te herscheppen in levende lichamen.' Dit soort dingen had
Linden ook al van Covenant gehoord. Zij had zowel oer-gruwels als
Doorrustwakers ontmoet, maar zij wilde Staf niet in de rede vallen.
'Terwijl Corruptie heimelijk plannen smeedde om de Raad der Heren
te dwarsbomen,' zei hij tegen de donkere rotswand, 'werkten de
Duivelskwel eveneens in het geheim en gebruikten hun traditionele
kennis boven de kweekvaten en moerassen in de Verloren Diepte, de
inktzwarte mijnen en grotten onder de Monsterkrochten van de
Donderberg. Daar, te midden van in de vergetelheid geraakte
vervloekingen en oude wreedheden, probeerden zij met behulp van hun
kennis en hun macht zichzelf te herscheppen tot nieuwe wezens. En
uiteindelijk leverde hun arbeid levende wezens op. Sommige daarvan
waren oer-gruwels, terwijl andere te voorschijn kwamen als
Doorrustwakers, kleiner dan oer-gruwels, eerder grijs dan zwart en
minder bloeddorstig. Waarom dit zo was, dat weten de Haruchai niet.
Misschien was er bij de Duivelskwel een herinnering blijven hangen
aan het feit, dat zij ooit onafhankelijk waren geweest van de lust
en de weerzin van de Kwaadgruwels. Misschien was een bepaald aspect
of een bepaalde groep binnen de Duivelskwel niet door Smaad
beïnvloed. Maar wat de reden ook is geweest, het feit blijft dat
oer-gruwels en Doorrustwakers op dezelfde manier tot stand zijn
gekomen. Alleen probeerden de Doorrustwakers hun weerzin te helen,
door zich dienstbaar op te stellen, dit in tegenstelling tot
de oer-gruwels, die het trachtten te verdrinken in bloed. Zij
werden overrompeld door de val van de Duivelskwel. Die werden te
gronde gericht door het Ritueel van Ontheiliging. Misschien had
Corruptie zijn dienaren niet gewaarschuwd, of anders hadden zij het
gevaar onderschat. Het kan ook zijn dat zij hun eigen vernietiging
verwelkomden. En zo behaalde de wanhoop van de Landverwoester deze
ene overwinning. Terwijl oer-gruwels en Doorrustwakers bleven
bestaan, werden de Duivelskwel uitgeschakeld.'
'Ook dat,' zei Tres Hami met zachte stem, vergeten de Ramen niet.
Wij hebben zowel Doorrustwakers als oer-gruwels gekend. In die tijd
waren de oer-gruwels bezeten door een buitengewone wreedheid en
heel het Land vreesde hen. Zij waren echter sterfelijk geworden en
konden dus worden gedood.' Er klonk plezier in haar stem.
'Er zijn heel wat van die wezens onder de handen van de Ramen
bezweken.' Staf knikte. 'Het waren er echter al veel minder dan
eerst, want in het Ritueel van Ontheiliging, is ook het aantal
oer-gruwels en Doorrustwakers geslonken. Veel van de zwarte kennis
van de Kwaadgruwels en de Duivelskwel is bewaard gebleven, maar
veel ook niet. Dit wisten de nieuwe Heren, omdat zowel
Doorrustwakers als oergruwels in aantal bleven afnemen. Sterker
nog, zij waren de laatsten van hun soort. Zij produceerden geen
nageslacht en wanneer zij werden gedood kwam er niets voor hen in
de plaats.'
Linden kreunde en voelde zich opeens niet meer zo op haar gemak in
de armen van de Haruchai. Hij leek te suggereren dat het succes van
de Ramen tegen de oer-gruwels niet mogelijk was geweest, als de
kennis van het Duivelskwelgebroed zijn oorspronkelijke kracht had
behouden. De Tres reageerde op scherpe toon. 'En wil je daarmee
onze prestaties kleineren, Bloedwacht? Vind je dat wij minder vurig
streden, of minder verliezen leden, omdat wij minder vijanden
hadden? Er is veel veranderd sinds de Bloedwacht zich in dienst
stelden van Klauwgast. Jullie zijn nu Meesters en een bedreiging
voor onschuldige, oude mannen. Maar ik zie dat jullie nog net zo
arrogant zijn als vroeger.' Linden kreunde inwendig. Ze had geen
idee wat de bijna onderhuidse vijandigheid tussen Staf en de Ramen
had veroorzaakt. Ze hadden elkaar nog maar net ontmoet en konden
elkaar nog niet hebben gekend. De wrok die tussen hen bestond,
moest dus al duizenden jaren oud zijn. Stafs' reactie klonk echter
hoffelijk genoeg, zelfs verzoeningsgezind. 'Je begrijpt me
verkeerd, Tres. Ik heb het slechts over oer-gruwels en
Doorrustwakers, niet over Ramen. De moed van de Ramen was boven
elke twijfel verheven en hun toewijding voor de Ranyhyn bleek zelfs
groter, dan de trouw van de Bloedwacht.' Toen werd zijn toon echter
harder. 'Maar wij dienen het Land nog steeds. Wat is er van de
Ramen en hun toewijding geworden? Ten tijde van de Zonnevloek
haalden zij de Ranyhyn weg uit het Land. Dat was een wijs besluit,
want de Ranyhyn moesten gespaard blijven. Maar inmiddels zijn er
vele eeuwen verstreken en waar zijn de grote paarden? De Ramen zijn
er nog steeds. Dat zien wij nu. Zij leven in het geheim in deze
bergen en hun plannen zijn al even geheim. Maar hoe zit het met de
Ranyhyn? Zijn die er ook nog, Tres? Zijn ze uitgestorven in een of
ander onherbergzaam gebied? Werden zij door hun Ramen van de ene
ondergang naar de andere gevoerd? Of zijn jullie zonder hen
teruggekeerd en ontzeggen jullie hen het geboorterecht van hun ware
thuis?' Linden verwachtte een vinnige repliek van de Tres, maar in
plaats daarvan hoorde zij het geluid van blote voeten, de
fluistering van huid over steen. De duisternis om haar heen voelde
opeens koud en onheilspellend aan. In de laatste gloed van de hemel
zag zij een groepje oer-gruwels samendrommen tussen haar en de
Ramen. Zij leken op snauwende toon tegen elkaar, of misschien wel
tegen haar, te schreeuwen, maar ze kon hen niet verstaan. O, shit.
Om een conflict te voorkomen, zei zij op bitse toon: 'Staf, stop.
Zet me op de grond. Dit kunnen we niet gebruiken. De Ramen helpen
ons. Wat wil je nog meer?' Zwijgend liep de Haruchai nog even door.
Toen bleef hij staan voor een plotselinge muur van oer-gruwels. De
wezens versperden hem de weg.
Hij liet Lindens' benen zakken, zodat zij kon gaan staan. Toen zij
even wankelde op de oneffen bodem, schoot Liand haar meteen te
hulp. Ze was bang, dat ze tussen de zwarte wezens rode lemmeten zou
zien glinsteren, maar er waren geen wapens te zien. De oer-gruwels
stonken naar half verteerde bladeren en kadavers: dingen die aan
het rotten waren. Wat was hier in vredesnaam aan de hand? En wat
waren 'Ranyhyn'? Zowel Hami als Staf had het erover gehad, maar zij
had geen idee wat zij bedoelden. Kon ze de oer-gruwels maar
verstaan. 'Tres,' riep ze zachtjes. 'Het spijt me. Hij spreekt niet
namens mij. Ik weet niet eens waar hij het over heeft. Maar jullie
hoeven geen vijanden te zijn. De Haruchai die ik heb gekend waren
altijd trouw. Wat er ook gebeurde, zij lieten ons nooit in de
steek.'
'Uitverkorene,' zei Staf onbewogen. 'De Ramen kunnen je niet
horen.' Wat...? 'Hij heeft gelijk,' bevestigde Liand. 'Zij zijn al
vooruit gegaan. De woorden van de Meester hebben hen verjaagd.'
Linden tuurde in de zwarte massa van de oer-gruwels en probeerde
langs hen heen te kijken. 'Waarom?' Ze was blind in de donkere
kloof. 'Wat zijn ze aan het doen?' Ze kon niet geloven dat de Ramen
haar in de steek hadden gelaten. 'Dat weet ik niet,' antwoordde
Staf. 'Ik ken hun plannen niet.' 'Maar als zij ons de weg niet
wijzen,' mompelde Liand, 'komen we hier nooit vandaan. Wij kennen
hier de weg niet.' Linden wendde zich af van de anonieme dreiging
van de oer-gruwels. 'Staf, ik begrijp jou niet.' Hij was niet meer
dan een vage gestalte in de duisternis: schimmig, niet te
overtuigen. 'Ze hebben ons leven gered. Je deed net of je hen
respecteerde. Je hebt zelfs een compromis met hen gesloten, wat
meer is dan je voor mij hebt gedaan. En nu zoek je ruzie met hen?'
Vanwege de duisternis en de kou was de hulp van de Ramen
onontbeerlijk. Als Staf zich al bedreigd voelde door de
oer-gruwels, dan liet hij dat in elk geval niet merken. 'Linden
Avery, jij accepteert ons niet. Misschien is dat de reden waarom je
zo snel vertrouwen stelt in deze Ramen, terwijl je helemaal niets
van hen weet. Ik daarentegen vertrouw hen niet. Je moet goed
begrijpen, dat ik daar een reden voor heb.' Vroeg hij haar nu
partij te kiezen? 'En wat is die reden?' vroeg zij.
'Jij hebt de Ranyhyn niet gekend,' antwoordde hij. 'En hun waarde
valt niet uit te drukken in gesproken woorden. Zij behoren' - hier
aarzelde hij even - 'of behoorden tot de kostbaarste schatten van
het Land. De grote paarden van Ra waren vlees geworden Aardkracht.
Hun schoonheid en kracht speelden geen geringe rol in het wonder,
dat onze voorouders aan de Gelofte verbond en de Bloedwacht bereed
hen vol trots en in dienst van het Land. Hun afwezigheid verzwakt
ons. Zonder hen is het Land niet compleet en daaraan zullen wij
ondanks al onze zorgen, nooit iets kunnen veranderen.' Hij zweeg
even en vervolgde toen op ernstiger toon: 'De Ramen waren de
verzorgers van de Ranyhyn. Misschien doen zij dat nog steeds vol
toewijding. Maar waar zijn de Ranyhyn dan? Waarom zijn de grote
paarden nooit teruggekeerd naar de Vlakte van Ra? En waarom houden
de Ramen zich verscholen in deze bergen, waarom gaan zij om
met oergruwels en helpen zij krankzinnige oude mannen, terwijl het
Land hun thuis is en wij de Ranyhyn hard nodig hebben?' Toen
besloot hij op strenge toon: 'Ik vrees dat Corruptie hen in zijn
macht heeft.' Hij had de oer-gruwels een groot kwaad genoemd en ook
daar had hij een goede reden voor gehad. 'Weet je het zeker?' vroeg
Linden. 'Kun je het zien?' De Haruchai waren bestand tegen Kevins'
Drek en de nachtelijke duisternis kon de andere dimensies van
gezondheidsbesef niet voor hen verbergen. 'Nee, dat kan ik niet,'
bekende hij. 'Maar wij zijn de Meesters van het Land en moeten
rekening houden met zulke gevaren.'
'Linden,' Liands' stem trilde van de kou. 'We kunnen hier niet
blijven. Deze wind wordt onze dood. En onze mantels en dekens zijn
bij Somo, achter ons. We moeten blijven klimmen en proberen zelf de
weg te vinden.' Verdomme. Hij had gelijk. De Ramen hadden haar en
haar reisgenoten in een onhoudbare situatie achtergelaten. Om hem
gerust te stellen, zei zij echter: 'Het komt wel goed. Ze hebben
ons niet in de steek gelaten. Wanneer we hen nodig hebben zullen ze
ons heus wel helpen.'
Ze besloot de ruwe helling met haar eigen handen en voeten te
beklimmen. Ze had schoon genoeg van Staf. Als de oer-gruwels haar
niet tegenhielden... Maar zij bleven voor haar staan. Toen zij een
paar stappen zette, begonnen enkele van hen harder te blaffen.
Vanuit de dichte duisternis van hun formatie, kwam een van hen naar
haar toe, met een voorwerp in zijn handen. 'Uitverkorene,' zei
Staf: een waarschuwing. Als zij in gevaar was, zou hij toch zeker
wel in staat zijn dat te voelen?
De oer-gruwel reikte haar een onduidelijk voorwerp aan. Ze dacht
dat het misschien een kleine beker kon zijn. Liand greep haar arm.
'Linden. Nee. Het zijn oer-gruwels. Duivelskwelgebroed.' Voor
vanavond had hij zelfs nog nooit van dergelijke wezens gehoord. Net
als Ramen en Ranyhyn, het Alwoud en Afslachters, hadden zij voor
hem zelfs niet in legendes bestaan. Linden schudde zijn hand van
zich af. 'Ze hebben ons gered,' fluisterde zij. Ze had al hulp van
Heer Veil zelf geaccepteerd. 'Het zijn afstammelingen van het
kwaad,' protesteerde Liand. 'Dat heeft de Meester zelf gezegd.'
Haruchai logen niet. Maar de oer-gruwels bleven op dringende toon,
blaffende geluiden tegen haar maken. Het wezen dat het dichtst bij
haar stond, duwde zijn beker in haar handen. Ze walgde van hun
smerige, rottende stank. Het sloeg op haar huid als de damp van een
bijtende - maar ze rook nog iets anders, een muffe, sterke geur:
een geur die bestond uit stof en ouderdom en vitaliteit. Ze kende
die geur. Ongrijpbaar, beladen met bloedvergieten en verlies - ze
moest even in haar geheugen graven. Opeens, in een opwelling van
helderheid, wist ze het weer.
De Noordron Bergen en bittere kou, in gezelschap van Cail en
Reuzen. Een uitzonderlijk strenge winter, door arghuleh meegevoerd
vanuit het noorden. En een rhyshyshim, een bijeenkomst van
Doorrustwakers. De Doorrustwakers hadden Linden en haar gezelschap
hulp en een veilig onderdak gegeven, warmte en rust en voedsel. En
een donker, muffig drankje, dat hen had gevoed als gedistilleerde
aliantha. 'Staf,' fluisterde zij verwonderd en verrast, 'dat is
vitrim. Ze bieden ons vitrim aan.' 'Vitrim?' vroeg Liand. 'Wat is
vitrim?' Staf kwam naast haar staan. 'Weet je het zeker? De
Haruchai zijn de verhalen van Cail over de Nasporing naar de Alboom
niet vergeten. Hij vertelde ook over vitrim. Maar oer-gruwels zijn
geen Doorrustwakers.' Ze had hem kunnen vragen, de beker voor haar
aan te pakken en de inhoud te proeven. Ze twijfelde er niet aan,
dat hij dat zou doen. Hij zou er zeker op vertrouwen, dat zijn
zintuigen en kracht hem tegen elk subtiel vergif zouden beschermen.
Maar ze had genoeg van zijn achterdocht en bovendien had ze al
genoeg vijanden. Ze opende haar handen voor de beker, die haar werd
aangeboden. De oer-gruwel plaatste koud ijzer in haar handpalmen en
stapte meteen weer naar achteren. Hij stond nog steeds tegen haar
te blaffen. Misschien was het wel als aanmoediging bedoeld. Om te
voorkomen dat ze zou aarzelen, zette ze de beker meteen aan haar
lippen en nam een slok. Het drankje smaakte stoffig en muf: het
kostte haar moeite het door te slikken. Niettemin leek het haar
lichaam te vullen met een gevoel van opwinding, zodra het in
haar maag terechtkwam, veranderde gretigheid vrijwel onmiddellijk
in voeding. Ze voelde hoe de kou zijn greep op haar verloor. De
gure wind bracht nog steeds tranen in haar ogen, maar nu waren het
tranen van opluchting en hoop. Er kwam een soort duizeligheid over
haar en ze begon bijna hardop te lachen. 'Hier,' zei ze, terwijl ze
de beker aan Liand gaf. 'Proef maar. Het zal je zeker bevallen. Als
je de smaak over het hoofd kunt zien.' Hij aarzelde, tegen gehouden
door zijn verwarring. 'Toe maar,' zei ze tegen hem. 'Een klein
slokje maar,' Golven van verjonging spoelden haar vermoeidheid weg
en volgden de stuwkracht van haar hartslag. Haar zenuwen leken een
licht uit te stralen, dat in haar lichaam een geheel eigen leven
begon te leiden. Het kon bijna niet anders of Liand moest de gloed
die zij uitstraalde, kunnen zien. En anders kon Staf dat wel. De
jongeman zou niet weigeren: dat wist ze zeker. Hij was al te ver
afgedwaald van de grenzen van zijn ervaring en hij had niemand
anders, om hem de weg te wijzen. Voorzichtig bracht hij de beker
naar zijn lippen en proefde de inhoud. De Meester verroerde zich
niet en zei geen woord. In plaats daarvan stond hij, als uit
duisternis gehouwen, tegenover de oer-gruwels. Een ogenblik lang
bleef Liand roerloos staan. Toen begon hij zachtjes te lachen: een
stil, helder geluid, als dat van een bezem, die de spinnenwebben
van zorgen en angst wegveegt. 'Ongelooflijk. De smaak is inderdaad
onaangenaam. Ik heb brak water en dode mossen geproefd, die
vriendelijker waren voor mijn tong. Maar in mijn aderen overtreft
het de aliantha. Linden Avery, dit had ik nooit voor mogelijk
gehouden.'
Zij knikte verheugd, maar voordat zij kon reageren, griste de
dichtstbijzijnde oer-gruwel zijn beker terug en trok zich terug
tussen zijn kameraden. Meteen kwam er een groter wezen naar voren:
de leermeester. Hij had een puntige ijzeren staaf bij zich, die wel
iets weg had van een werpspeer. Instinctief zette zij zich schrap,
niet overtuigd van de goede bedoelingen van het schepsel. Maar de
leermeester maakte slechts een blaffend geluid naar zijn wapen en
langzaam bloeide er een karmozijnrode vlam uit op, die net zo lang
groeide, tot hij de omvang had van de vlam van een fakkel. Al snel
kleurde het vuur het losliggende puin op de helling bloedrood en
Linden begreep dat de leermeester de bedoeling had hun pad te
verlichten. De oer-gruwels probeerden haar nog steeds te helpen.
Terwijl zij naar alle kanten rood licht verspreidden, begonnen de
leermeester en zijn volgelingen de helling te beklimmen, bijna
alsof zij haar en haar metgezellen probeerden mee te trekken.
Volgens Staf vormden zij een groot kwaad. En hadden zij duizenden
jaren geleden al uitgestorven moeten zijn. Heer Veil had in elk
geval zijn best gedaan om hen te vernietigen. En toch, hoewel dat
dus eigenlijk onmogelijk was, waren zij hier. Net als Anele leken
zij verdwaald in de tijd. Als zij Aneles' verhaal over zijn leven
kon geloven... Linden keek naar Staf en toen naar Liand. De Meester
keek haar onbewogen aan en gaf niets prijs. Maar Liand knikte.
'Laten we gaan. Die vitrim maakt me lekker warm. Zolang het nog
werkzaam is kunnen we maar beter proberen, aan deze wind te
ontsnappen.' Linden wendde zich tot de leermeester. 'Wijs ons de
weg. Wij zullen jullie volgen.' Tres Hami had haar verteld, dat de
wezens de menselijke taal verstonden. De oer-gruwels trokken zich
onmiddellijk nog verder terug en zij begon achter hen aan te
klimmen, over de rotsen getild, door hun bovennatuurlijke
stimulans. Zelfs met hun hulp was het een lange, zware klim. Vitrim
was geen wondleem, het gaf haar energie, maar kon de pijn in
haar spieren en gewrichten niet wegnemen. Het duurde niet lang,
voordat haar benen begonnen te trillen en zij af en toe haar
evenwicht dreigde te verliezen. Toch was ze blij, dat ze Staf niet
meer nodig had, om haar te dragen. Ze kon het zich niet veroorloven
volledig van hem afhankelijk te zijn. De oer-gruwels hadden haar
meer gegeven dan voeding. Het licht in haar aderen had haar weer
een beetje noodzakelijk zelfvertrouwen geschonken.
De klim was echter loodzwaar. Geleidelijk aan raakte ze verdoofd,
uitgeput door de inspanning, die het haar kostte, om steeds weer
haar laarzen op te tillen. Ze haalde haar schenen en handen open
aan de scherpe herinneringen van de rotsen en verbruikte alle
warmte en kracht, die de vitrim haar had gegeven. Aneles' verleden
en dat van het Alwoud deden haar geen pijn meer. De eigenaardige
hulp van de oer-gruwels verloor zijn verontrustende
welsprekendheid. Terwijl zij klom en klom, versmolten de kloof en
de wind en de duisternis tot een schimmige vlek karmozijnrood
licht, een gevaarlijke hoop losse stenen. Als er al iemand iets
tegen haar zei, dan hoorde zij dat niet langer. Op een gegeven
moment verscheen een van de Ramen. Misschien had Hami de jonge man
teruggestuurd als gids. Daarna werd het pad steeds steiler en
gevaarlijker. Linden had het gevoel langs een afgrond te klimmen,
waarin ze elk moment kon wegglijden, om voor de rest van haar leven
te blijven vallen. Maar ze gleed niet weg - haar metgezellen
hielden haar overeind - en na enige tijd verloor de wind zijn
snijdende kracht. Opeens merkte ze dat ze op haar knieën op aarde
en gras zat, in plaats van op rotsen, onder een eindeloze
sterrenhemel. Daar kon ze gemakkelijker lopen en wanneer ze dreigde
te vallen, werd ze gesteund door Liand of een van de Koorden. Er
liep nu een aantal Ramen met haar mee, terwijl de oer-gruwels
ergens onderweg waren verdwenen, haar achterlatend met de
duisternis en de sterren. Uiteindelijk rondden ze een heuvel en
kwamen ze in de beschutting terecht van een overhangende
rotshelling, die gloeide van de vuren.
Het waren drie gewone kampvuren, die warmte en vlammen verspreidden
tegen een uitstekende rots, die een holte beschermde aan de voet
van de helling. Om de vuren heen zaten Ramen, meer dan Linden zich
herinnerde. Sommigen van hen verzorgden hun gewonde kameraden,
kookten water en bereidden smeerseltjes. Anderen maakten eten
klaar, terwijl weer anderen afdakjes bouwden, om het laatste beetje
wind tegen te houden, of varens verzamelden om op te slapen. Linden
rook amanibhavam en stoofpot. Zolang ze er nog toe in staat was,
ging ze de Ramen helpen bij het verzorgen van de Koorden, die
gewond waren geraakt bij het redden van haar leven en dat van Liand
en Anele. De oude man had het kamp al eerder bereikt. Hij was er
naartoe gebracht door de Ramen, of had het op eigen kracht weten te
vinden. Hij lag al onder een van de afdakjes te slapen, geveld door
uitputting. Linden hielp de gewonden totdat zij de jonge vrouw
vond, wier hele buik was opengereten. De vrouw lag op haar rug bij
een van de kampvuren, buiten bewustzijn en lijkbleek. Een
aantal Koorden zat op hun hurken om haar heen. Iemand had een
reepje leer tussen haar tanden geduwd. Dat had ze eerder
waarschijnlijk nodig gehad, om haar te helpen de woelige beklimming
van de kloof te doorstaan. Nu hingen haar lippen er slap omheen en
waren haar tanden zichtbaar. Zonder haar gezondheidsbesef voelde
Linden zich in alle opzichten beperkt. Ze had haar
waarnemingsvermogen echter niet nodig, om te weten, dat de toestand
van de vrouw verslechterd was. De Koorden hadden lappen
afgescheurde huid en spierweefsel opzij geschoven, zodat zij konden
proberen te wond schoon te maken en door het pulserende bloed, zag
Linden dat de klauwen van de kresh de darmen en lever van de vrouw
hadden beschadigd. Verder waren een paar van de ragfijne buisjes,
die de lever met de darmen verbond afgescheurd: er lekte gal in het
bloed. Dat alleen kon al gangreen veroorzaken. Wat Linden nodig had
waren een scalpel en hechtdraad, klemmen en sponzen, infusen - en
een voorraad heel krachtige antibiotica. Ze had niets.
Met kokend water maakten de Koorden een zalfje van hun amanibhavam.
Ze zouden zich toch niet vergissen in de genezende eigenschappen
ervan? Maar zelfs dan... Zelf kende ze in het Land niets anders dan
wondleem, dat sterk genoeg was, om het leven van deze vrouw te
redden. Of wilde magie, als zij had geweten hoe zij dat moest
opwekken - en als ze het met exact de juiste precisie en
voorzichtigheid had kunnen toepassen - en als ze had kunnen zien
wat ze deed...
Inwendig zuchtend, vroeg ze aan de dichtstbijzijnde Koord: Is hier
ergens wondleem te vinden? Kan jij het voor me vinden? Of weten
jullie een andere manier om haar te helpen? Als we niet snel iets
doen, gaat ze dood.' De Koord sprong onmiddellijk overeind en
haastte zich weg, kennelijk om met Tres Hami te overleggen. De
andere Ramen staarden Linden alleen maar aan en vroegen haar
stilzwijgend om hulp. Vastberaden zette ze haar vermoeidheid opzij.
'Oké,' mompelde ze. Ik heb zachte doeken nodig. Iets wat het bloed
en de gal kan absorberen. En meer kokend water. We gaan de wond zo
goed mogelijk schoonmaken en daarna zullen we jullie zalf
gebruiken.' Twee van de Koorden liepen meteen weg. Eén van hen kwam
terug met een paar lichtbruine dekens, die hij aan repen begon te
scheuren. De ander kwam aandragen met een aardewerken kom vol
kokend water. Vertrouwend op haar instincten, pakte Linden de
eerste reep stof en liet het aan de Koorden zien. 'Ik zal jullie
laten zien wat we gaan doen.' Nadat zij de lap heel even in de kom
had bevochtigd, liet ze hem voorzichtig in de troebele gal rond de
uitpuilende darmen van de vrouw zakken. Stukje bij beetje
absorbeerde de stof de rode en gele vloeistof, kleuren van
sterfelijkheid. Toen hij helemaal doorweekt was, haalde ze hem weg,
wrong hem uit boven het gras en doopte hem opnieuw in de kom. 'Doe
het heel voorzichtig,' instrueerde ze de Koorden. 'We moeten er
zoveel mogelijk van deze rommel uit zien te halen. Vooral de gal' -
ze wees - 'dat gele spul.' Zij knikten. Drie van hen kwamen bij
haar zitten en doopten bevochtigde lappen in de wond, om kleine
hoeveelheden van de vloeistof op te nemen en er vervolgens zoveel
mogelijk weer uit te wringen, waarna zij het hele proces
herhaalden. Terwijl zij bezig waren, nam het bloeden af, de
vrouw had al te veel bloed verloren. Ze had net zo hard een
bloedtransfusie nodig als antibiotica. Maar Linden had geen
middelen om het haar te geven. Ze zag pas dat er zich een heel
publiek om hen heen had verzameld, toen Liand haar naam zei op een
manier, die haar deed opkijken. Voorzover zij kon zien, waren ze er
allemaal: Liand en Staf, Tres Hami, misschien nog wel dertig andere
Ramen: iedereen behalve Anele. Met een onzekere blik in hun ogen
keken zij naar wat zij deed, maar niemand probeerde zich ermee te
bemoeien. Hun intense aandacht herinnerde Linden eraan, dat ze niet
eens wist hoe de gewonde Koord heette. De enige naam die ze kende
was die van Hami. Liand schraapte zijn keel. 'Linden,' zei hij
nogmaals. 'De Ramen kennen een plek waar misschien wondleem te
vinden is. De Tres heeft er al een paar Koorden op uit gestuurd.
Maar het is hier vijfentwintig kilometer vandaan en het terrein is
moeilijk begaanbaar. Ze kunnen niet voor de middag terug zijn.' Hij
aarzelde en vroeg toen: 'Zal Sahah nog zo lang leven?' Linden
meende Hami te zien knikken. Ze keek weer naar de jonge Koord.
Sahah, dacht ze. Een jonge vrouw, die Sahah heette en wier darmen
uit haar buik puilden. Ze was jonger dan Liand, hooguit zestien.
Als ze niet duidelijk zoveel pijn had gehad, zou ze eruit hebben
gezien als een meisje. Meteen begonnen Lindens' handen te beven en
overviel haar een duizeling van vermoeidheid. 'Ik weet het niet.
Waarschijnlijk niet.' Als ze het wel haalde, zou ze in haar laatste
uren helse pijnen lijden. 'Tenzij amanibhavam een soort
wondermiddel is.' Sahah.
Maar er was niets wat ze verder nog voor haar kon doen: niet zonder
haar kracht. 'Zo is het wel genoeg,' zei ze tegen de Koorden die
haar hielpen. 'En nu jullie zalf.'
De Ramen hadden gezegd dat het te sterk was voor een menselijk
lichaam. 'Geef haar zoveel als jullie denken, dat ze kan
verdragen.' Op de een of andere manier slaagde ze erin overeind te
komen. Als Liand geen arm om haar heen had geslagen, had ze
waarschijnlijk niet eens kunnen staan. 'Sluit de wond,' voegde ze
eraan toe. 'Houd haar warm. En geef haar water, als ze kan
slikken.' De kans was groot dat de Koord nog eerder zou bezwijken
aan een dalende bloeddruk, dan aan bloedvergiftiging. 'Linden
Avery,' zei de Tres op vastberaden toon. 'Je bent waarlijk een
genezeres. Maar je bent bang. Ben je bang dat je Sahah in de steek
laat? Dat zij zal sterven omdat jij niet genoeg voor haar kunt
doen?' Linden zei niets en knikte. 'Dat zou zo kunnen zijn,' gaf
Hami toe. 'Maar ik denk het toch niet. Ringheer.. .' Hier aarzelde
ze even. 'Hoe moet ik dit zeggen? Je hebt vreemde kennis, die ik
niet kan begrijpen.' Linden wilde iets mompelen, maar de Tres was
nog niet uitgesproken. 'Er hangt een sluier van kwaad over het
Land. Misschien weet je dat. Het is een van de redenen, waarom wij
niet terugkeren naar onze oude woonplaatsen. Het hindert het
waarnemingsvermogen.' Linden knikte nogmaals. 'Kevins'
Drek.'
'Jij hebt het onheil ervan gevoeld,' ging Hami verder. 'Wij niet.
Jouw gezichts-, tast- en reukvermogen worden erdoor beperkt. Jij
kunt dus niet zien, wat voor ons heel duidelijk is.' Wankelend stak
Linden een hand uit naar Hami en greep zich aan de schouder van de
Tres vast om niet om te vallen. Met haar ogen knipperend, probeerde
ze Hami's vriendelijke woorden te begrijpen. 'Zien...?' Waren de
Ramen dan net als de Haruchai? Konden zij nog steeds zien?
'Jazeker,' antwoordde de Ramen. 'Jij kunt niet zien, dat de sluier
van Sahahs'' dood, door jouw goede zorgen is afgenomen. En wat je
ook niet ziet is de ongeëvenaarde verlichting van amanibhavam. Je
ziet niet dat haar einde niet langer zeker is.' Lindens' keel kneep
samen van vermoeidheid en opluchting. Ze kreeg amper voldoende
lucht om te kunnen vragen: 'Hoe...?'
'Ringheer?' Linden was nog geen anderhalve dag in het Land en er
waren al te veel mensen voor haar gestorven. Maar nu bleef Sahah
misschien toch leven.
Ze probeerde het nog een keer. 'Hoe zie je dat?' Nu begreep Hami
haar. 'Daar is niets geheimzinnigs aan. In deze bergen bevinden wij
ons boven het kwaad, dat jij Kevins' Drek noemt. Het belemmert ons
niet, omdat het ons niet raakt.' Linden zakte door haar benen, maar
ze merkte het amper. Ze wist niet dat ze zou zijn gevallen, als
Liand haar niet overeind had gehouden. De opluchting kostte haar
haar laatste beetje vastberadenheid. Ze kon nog herstellen van de
gevolgen van Kevins' Drek.
Ze vond nog net de kracht om 'Dank je wel' te zeggen, voor meer
geschenken, dan zij kon opnoemen. Toen gaf ze zich over aan de
slaap. Ditmaal droomde ze niet. Wellicht was ze nu ergens, waar
dromen haar niet langer konden bereiken.
Zij werd wakker van de honger, verschillende soorten honger,
waarvan behoefte aan eten er één was. Haar armen deden pijn, alsof
ze er de hele nacht naar had liggen verlangen, haar zoon vast te
houden. Ze hunkerde ernaar haar omgeving te kunnen begrijpen. En
verder stroomde er een ontluikend gevoel van verwachting door haar
aderen. Ze opende haar ogen met een gevoel van verrassing, als een
vrouw die te horen heeft gekregen, dat de wereld om haar heen
volkomen is vernieuwd. Ze lag op een bed van varens, in de
beschutting van een geïmproviseerd afdakje, in de eerste grijze
belofte van de dageraad. De lucht was koud genoeg, om haar huid te
prikkelen, maar zij werd omringd door warmte en dekens. Iemand
- waarschijnlijk Liand - had haar naar bed gebracht. Toen zij haar
hoofd optilde, om om zich heen te kijken, was alles wat zij zag en
voelde veranderd. De ochtendschemering verhulde de details en toch
wist ze zonder enige twijfel dat het lente was. Dat vertelde de
lucht zelf haar: die fluisterde van smeltende sneeuw en nieuw
leven, van een bereidheid tot ontkieming. De varens verzekerden
haar ervan, dat ze reeds lang geleden waren verdroogd en opnieuw
zouden ontluiken en de dauw bevochtigde het stugge gras overvloedig
en bracht nieuw leven aan de aarde. De Ramen waren al op en troffen
in het kamp voorbereidingen voor de maaltijd en het vertrek. De
wijde hemel verspreidde nog niet voldoende licht om hun gezichten
goed te kunnen zien, maar zij had geen licht nodig om hun
wezenlijke vastberadenheid te kunnen waarnemen, of de zuiverheid
van hun toewijding te kunnen zien. Ze zag zonder enige twijfel, dat
zij een volk waren, dat zich aan zijn woord hield: dat net zo
onwankelbaar was als de Haruchai en net zo weinig bereid tot
compromissen.
En toch waren zij menselijker dan Stafs' volk. Zij beschikten niet
over de buitengewone kracht van de Haruchai en leefden ook niet zo
lang. En hun loyaliteit uitte zich op een andere manier. Zij waren
geen mannen en vrouwen, die de ambitie hadden zich te meten met de
gevaren van de grote Aarde. Zij koesterden helemaal geen ambities,
die hen van hun doel konden afleiden. In plaats daarvan streefden
zij ernaar te blijven wie zij waren, generatie na generatie, zonder
enige twijfel of aarzeling. Terwijl zij vanuit haar warme bed naar
hen lag te kijken, voelde Linden zich tegelijk deemoedig en
opgetogen. Doe iets wat zij niet verwachten. Op de een of andere
manier was zij erin geslaagd, bij een volk terecht te komen, dat
bereid was haar alle denkbare hulp te geven - zolang zij maar niets
van hen vroeg wat in strijd was met hun diepere verplichtingen. Wat
die verplichtingen waren, daarnaar kon zij niet eens gissen en dat
probeerde ze dan ook niet. Op dit moment had ze genoeg aan de
gedachte, dat zij de Ramen kon vertrouwen. Terwijl ze sliep, had ze
haar gezondheidsbesef teruggekregen. Leven en Aardkracht klopten
voelbaar onder de oppervlakte van alles wat zij zag. Zelfs in de
schemering hadden haar omgeving en haar reisgenoten een glans van
onuitgesproken implicaties. De gewaarwordingen van haar
waarnemingsvermogen bezorgden haar een gevoel van diepe vreugde.
Zij duwde de dekens van zich af en stond op in de kou, om te kijken
hoe het met Sahah ging en terwijl zij dit deed leken de bergen om
haar heen omhoog te komen, alsof de dageraad hen had opgeroepen.
Achter de steile wand die het kamp beschutte, reikten de bergtoppen
aan alle kanten tot aan de hemel. Dit waren de lage en meer
bescheiden toppen, die het Land versterkten, in tegenstelling tot
de hogere bastions, wit van ouderdom en rijp, dieper in de Zuidron
Bergen. Enkele toppen waren nog bedekt met sneeuw en ijs en dan
alleen nog op plekken, die maar zelden zon voelden. Niettemin rezen
zij rond het kamp op als bewakers, massief en duizelingwekkend
hoog: de ware titanen van de Aarde. De lucht, die langs hun woeste
hellingen omlaag kwam, smaakte als een elixer, scherp en ongerept.
Met hun granieten wanden en hun geduldige harten, vormden zij een
veilige plek in hun midden. Met laarzen die al na een paar stappen
nat waren van de dauw, liep zij naar het kampvuur, waar zij Sahah
had achtergelaten en zelfs de pijn in haar spieren kon haar
nieuwsgierigheid niet afzwakken. Gescheurd weefsel en verrekte
spieren doen alleen maar pijn. Het herstel van haar zintuigen werd
er niet door getemperd.
Liand riep meteen haar naam, wuifde en kwam naar haar toe gerend.
Toen ze hem zag wist ze meteen dat hij al geruime tijd wakker was,
te enthousiast en te jong om lang te slapen in gezelschap van de
Ramen. En ze zag dat ook hij de hernieuwde aanraking van
gezondheidsbesef had gevoeld. Hij wentelde zich erin, dronken
van de nieuwe diepte en betekenis van alles om hem heen. Zijn
gestalte leek naar alle kanten opwinding uit te stralen. 'Linden,'
riep hij verheugd uit, 'is het niet geweldig?' Kennelijk voelde hij
te veel wonderen, om ze allemaal te benoemen. Lachend om zijn
plezier liep zij verder naar het kampvuur. Ze was er nog tien
stappen van verwijderd toen ze Sahahs'' verzengende pijn begon te
voelen. Tres Hami en twee van haar Koorden hurkten naast de vrouw
en Linden zag in één oogopslag, dat zij daar de hele nacht hadden
gezeten: aan de blik in hun ogen was te zien, dat zij niet hadden
geslapen. Hami's nuchtere houding van de vorige dag had de indruk
gewekt, dat zij niet veel waarde hechtte aan de levens van haar
Koorden, dat andere overwegingen belangrijker waren, dan het
leven of sterven van een individu. Nu zag Linden echter hoe het
werkelijk zat. De Ramen leefden een gevaarlijk leven, voortdurend
bedreigd door ontberingen, roofdieren en zelfopoffering: zij konden
het zich niet veroorloven de prijs van hun overtuigingen te
bewenen. Niettemin was hun onderlinge band sterk en duurzaam. Eén
blik leerde haar dat Sahahs'' greep op het leven ernstig was
verzwakt en zo fragiel was geworden als een fluistering. Haar ogen
waren glazig van de koorts en de pijn had diepe lijnen in haar
gezicht gekerfd. Inwendige bloedingen hadden haar huid een vale
kleur gegeven, alsof haar vlees elk moment van haar botten kon
vallen. De toestand van haar buik schreeuwde het uit naar Lindens'
zintuigen. Het had erger kunnen zijn, veel erger. Met goede
verzorging en amanibhavam was in elk geval bereikt dat Sahah nog
leefde. Met antibiotica en een bloedtransfusie zou ze nog steeds
gered kunnen worden. Maar de linkerkant van haar buik was gezwollen
en rood door sepsis. De inwendige galafscheiding had de effecten
van heet water en amanibhavam ongedaan gemaakt. De infectie vrat
als een bijtend zuur aan haar verzwakte weerstand. De Koorden die
Hami erop uit had gestuurd om wondleem te gaan halen, zouden pas
tegen de middag terug zijn, maar zo lang had Sahah niet meer.
'Ringheer.' De stem van de Tres klonk schor van vermoeidheid. 'We
hebben overwogen de wond weer te openen om nog meer amanibhavam aan
te brengen.' Ze toonde Linden een klein schaaltje met het
wondermiddel van de Ramen. Vermengd met water was de geur van de
fijngemalen bladeren zo sterk, dat hij in Lindens' neus prikte.
'Maar ik heb besloten te wachten tot we jou om je mening konden
vragen. Zelfs met je beperkte waarnemingsvermogen heb je bewezen,
dat je tot veel in staat bent. Als je nu in staat bent om te zien,
kun je ons misschien vertellen wat we moeten doen.' Haar trots
maakte het haar moeilijk om precies te zeggen wat ze eigenlijk
bedoelde. De vorige dag had ze Lindens' aanbod om te helpen niet
eens serieus genomen. 'Drie Koorden hebben het leven gelaten. Wij
zullen hen in ere houden, want zij hebben moedig gestreden tegen de
kresh. Maar zij waren Ramen, van vlees en bloed en wij zijn nog
maar met te weinigen voor de beloften die wij hebben gedaan. Als
jij de kennis of de macht bezit om Sahah voor de dood te
behoeden...' Even werden haar ogen vochtig, alsof ze moest huilen.
Om Hami de aanblik van haar eigen onzekerheid te besparen, wendde
Linden zich af. De Ramen wisten dat zij macht bezat. Zij hadden de
aanwezigheid van Covenants' ring onder haar shirt gevoeld. Ze kon
Sahahs' toestand tot in de gruwelijkste details lezen. Elke
centimeter gescheurd weefsel, elk lekkend adertje, elk beklemd
bloedvat was duidelijk zichtbaar voor haar
waarnemingsvermogen, zo levensecht als bij een ontleding. En
overal in de buik van de Koord verzamelde zich de dodelijke
secretie van gal en pus. Sahahs' buik was het Grote Moeras in het
klein, waarin water en planten en leven toxisch werden door het
lekken van verschrikkelijke vergiften uit de Donderberg. Terwijl
zij Sahahs' beproeving bestudeerde, zuchtte Linden inwendig.
Allemachtig, ze was nota bene arts. Ze behoorde te weten hoe ze
mensen beter moest maken. Dat had ze in het verleden zo vaak
gedaan... Lang geleden, aan boord van Sterrevaarts Juweel, had ze
alleen met behulp van haar gezondheidsbesef eens het leven gered
van een verbrijzelde Reus. Zij had met haar waarnemingsvermogen in
zijn binnenste gereikt, had bezit van hem genomen en had zijn eigen
zenuwen en spieren gedwongen een aantal van zijn wonden dicht te
trekken en het bloeden gedeeltelijk te stoppen. Op die manier had
ze hem lang genoeg in leven weten te houden, tot andere hulp hem
kon bereiken. Maar hij was een Reus geweest en naar menselijke
begrippen onwaarschijnlijk sterk. En zij was hem onmiddellijk te
hulp gekomen, voordat zijn toestand kon verslechteren. En zijn
levenskracht was op gang gehouden door de genezende vitaliteit van
bruiskristal. Bovendien was er geen infectiegevaar geweest: geen
vuile tanden en klauwen, geen galafscheiding, geen
belastende beklimming van de kloof. In dit geval zou ze niet kunnen
volstaan met haar gezondheidsbesef. Sahah zou het niet redden
zonder de kracht van wondleem of de Staf van Gerechtigheid. Of
wilde magie. Linden had voor zichzelf al bewezen dat zij niet
begreep hoe zij toegang kon krijgen tot het witte goud. Maar al was
zij een meester geweest in het gebruik van witte kracht, dan had ze
nog kunnen falen. Covenants' ring was veel te machtig en bezat
krachten, die eerder in staat waren om complete berghellingen weg
te vagen, dan infecties schoon te maken of inwendig letsel te
genezen. Hij had haar geleerd dat wilde magie, naarmate het vaker
werd gebruikt, steeds ongeremder werd, in plaats van verfijnder of
subtieler. Maar de Tres en de Koorden keken op dezelfde manier naar
haar, als Liand, alsof zij wonderen van haar verwachtten. Omdat zij
op een gegeven moment ook niet meer wist wat ze moest doen, keek
Linden om zich heen, op zoek naar Staf. Hij stond een eindje bij de
Ramen vandaan, alsof hij daar de hele nacht had gestaan, helemaal
alleen en geen behoefte had aan rust of vriendschap. Misschien had
hij wel op haar staan wachten: zodra hij haar zag kijken, kwam hij
naar haar toe. De Haruchai hadden nooit bekend gestaan als
genezers. Zij leefden van hun vaardigheden, of zij stierven, zonder
erbij stil te staan, wat het hen kostte. 'Staf,' zei zij, toen hij
haar met een knikje begroette. 'Tres.' Ze had niet kunnen uitleggen
wat ze in gedachten had. Voor hetzelfde geld zou het helemaal niet
werken. Omdat het echter om Sahah ging, aarzelde ze geen moment. Ik
wil iets proberen.'
Zonder iets te zeggen bood Hami haar de kom aan. Linden schudde
haar hoofd. 'Nee, dat niet. Daar is ze te zwak voor. Het zou haar
dood worden. Eerst moeten we proberen haar sterker te maken. Weet
een van jullie misschien waar de oer-gruwels zijn gebleven?' De
Tres schudde haar hoofd en Staf zei: 'Het zijn altijd al heimelijke
wezens geweest, die zich meer thuis voelen in grotten en holen, dan
in de open lucht. Ik heb geen idee waar zij zich hebben verstopt,
maar ik weet zeker dat jij' - zijn toon suggereerde, zelfs jij -
'hen daar niet graag zou volgen.' Linden maakte een ongeduldige
beweging met haar hoofd. 'Kan jij hen oproepen?' vroeg zij aan
Hami. Opnieuw schudde de vrouw haar hoofd. 'Hoe zijn ze ons dan te
hulp gekomen?' vroeg Liand impulsief. De Tres haalde haar schouders
op. 'Ze komen en gaan wanneer ze willen. Ik weet niet hoe jullie
situatie onder hun aandacht is gekomen. Wij spreken hun taal niet.'
Linden staarde Hami aan. Even hoorde ze in de stem van de Tres een
vibratie die naar oneerlijkheid klonk. Iets in haar antwoord was
bedoeld om hen te misleiden... Toch zag Linden meteen dat Hami de
letterlijke waarheid had verteld: ze wist niet hoe ze de
oer-gruwels moest oproepen. De Tres wilde iets verbergen of
omzeilen, maar het had niets te maken met Sahahs' situatie.
Hami was bereid al haar Koorden op te offeren in de strijd, maar ze
zou geen van hen opgeven voor een leugen. 'Dan zal ik het zelf
moeten doen.' Linden liep weg van haar metgezellen. 'Houd iedereen
uit de buurt. Ik heb dit nog nooit eerder gedaan. Ik weet niet wat
er gaat gebeuren.' Voordat iemand haar kon tegenhouden, liep zij
het kamp uit, weg van de rotswand. Ze had geen bepaalde richting in
gedachten: ze wilde alleen wat afstand scheppen. Achter zich hoorde
ze Liand protesteren tegen het feit, dat zij hem achterliet. Een
bevel van de Tres weerhield hem er echter van haar te volgen.
Nerveus en onzeker liep Linden door het stugge gras, net zolang,
totdat ze in de gevoelige huid tussen haar schouderbladen voelde,
dat ze een veilige afstand had bereikt. Daar bleef ze staan, met
haar rug naar het kamp. Omdat ze geen enkele kennis of ervaring
had, om haar te vertellen wat ze moest doen, liet ze zich op haar
knieën vallen. Misschien kon ze met die nederige houding uitdrukken
wat ze met woorden niet kon. Ik weet niet hoe ik dit moet
aanpakken,' zei ze tegen de dageraad en de wind uit de bergen. 'Ik
weet niet of jullie me kunnen horen. En of het jullie iets kan
schelen. Maar jullie hebben ons al een keer eerder geholpen. En
ooit hebben jullie de wereld gered.'
Tijdens het spreken sloot ze langzaam haar ogen en richtte haar
concentratie naar binnen. Zonder te kijken wat ze deed, haalde ze
Covenants' ring onder haar shirt vandaan en hield hem tussen haar
gevouwen handen, alsof ze zat te bidden. Ergens diep binnen in haar
bevond zich een deur, waarachter een zilveren vuur verborgen ging.
Dat wist ze zeker: anders was ze al dood geweest. Maar de deur leek
een plek in haar hart en haar geest in te nemen, die ze alleen maar
via een omweg kon bereiken. Ze had nog niet geleerd hoe ze
rechtstreeks bij die deur kon komen. 'Jullie weten wie ik ben,' Ze
sprak heel zacht. Als de oer-gruwels haar niet konden of wilden
horen, zou schreeuwen ook niet helpen. 'Met deze witgouden ring en
mijn eigen hand heb ik IJdel gebruikt, om een nieuwe Staf van
Gerechtigheid te creëren, precies zoals jullie wilden.' IJdel was
aan Covenant gegeven, maar hij had haar gediend. 'Met jullie hulp
ben ik zover gegaan als ik kon, tegen de Versmader.' Ver genoeg om
de verwoestingen van de Zonnevloek te helen. Maar alleen Covenants'
zelfopoffering was genoeg geweest, om Heer Veils' kwaadaardigheid
te bedwingen. 'Nu ben ik terug. En deze keer ben ik van plan om
verder te gaan.' Ze dacht aan Jeremiah, angstig en alleen. Aan
Aneles' doodsangst en verlies. Aan Heer Veils' woorden, uit de mond
van de oude man. Aan een gele sluier, die het Land bezoedelde. In
haar droom had ze Covenant horen zeggen: Vertrouw op jezelf. En
diep binnen in haar begon een deur, die zij niet kon vinden, te
bewegen in zijn scharnieren. 'Ik vraag opnieuw jullie hulp,'
vervolgde zij, 'als jullie mij die willen geven. Niet tegen de
Versmader ditmaal,' hoewel dat er natuurlijk ook bijkwam. 'Een van
de Ramen is stervende. Zij heeft vitrim nodig. Jullie kunnen haar
helpen. Ik vraag het jullie in IJdels' naam en die van mijzelf.
Hoor mij aan. Anders zal een jonge vrouw,' nauwelijks meer dan een
meisje, 'die samen met jullie tegen de kresh heeft gestreden,
sterven.' Blindelings haar hand uitstekend greep zij, met de
vingers van haar wil, naar de deurknop en ontketende een golf van
wit vuur op de nieuwe dag. Of het nu een enorme muur van vlammen
was, of een klein sliertje, dat wist ze niet en het kon haar ook
niet schelen. Het was een moment van witte magie, nauwelijks
meer dan een hartenklop. Toen opende ze haar handen en liet
Covenants' ring vallen, zodat hij op haar borst bungelde. Nog
steeds met gesloten ogen, boog ze haar voorhoofd naar het gras. Als
de oer-gruwels haar nu hielpen, kon ze misschien vaker een beroep
op hen doen. Misschien wilden ze haar helpen Jeremiah te redden. Ze
hoorde niets anders dan de milde nieuwsgierigheid van de wind en
voelde niets anders dan de zware stilte van de bergen. Maar toen ze
haar hoofd optilde en haar ogen opende, zag ze vlak voor zich een
oer-gruwel in het gras staan, met een ijzeren beker in zijn handen.
In de ontluikende dageraad was de geur van vitrim - duister en zo
dik als slik - onmiskenbaar.
11
Aanwijzingen
Terwijl Linden en Liand
iets aten, braken de Ramen het kamp op. Toen vertrokken zij over de
steile helling, in oostelijke richting naar een smal ravijn tussen
twee van de hen omringende bergen. In de loop van de nacht was ook
Somo gearriveerd, begeleid door Ramen. De mustang zag er fit en
gezond uit en had de zware tocht door de kloof goed doorstaan. Dit
was voor Liand een reden om zijn laatste twijfels aan de Ramen te
laten varen. Hij deelde hun gezelschap en dat van Linden, nu met
het enthousiasme van een jongeman. Sahah lieten zij achter in de
zorg van een paar van haar metgezellen. Onder de helende invloed
van vitrim had de gewonde Koord een opleving doorgemaakt. Ze kon
echter niet worden vervoerd: haar leven hing nog aan de zijden
draadjes van haar aangeboren taaiheid. Toch was de infectie in haar
buik en de koorts in haar ogen verminderd. Ze nam gewillig kleine
slokjes water en vitrim. Af en toe was ze helder genoeg van geest,
om te kunnen praten. Linden was ervan overtuigd - en Tres Hami was
het met haar eens - dat Sahah in leven zou blijven, totdat de
Koorden, die op wondleem waren uitgestuurd, terugkwamen.
Toen het gezelschap zich in beweging zette, ging een van de Koorden
Anele halen, die zich ergens boven hen op de berghelling bevond. Nu
zij wat Sahah betreft enigszins was gerustgesteld, had Linden de
afwezigheid van de oude man opgemerkt. Ze maakte zich echter niet
al te ongerust, hoewel zij Anele nodig had op manieren, die zij
niet kon benoemen: de Tres had beloofd dat de Ramen hem niet uit
het oog zouden verliezen. Toen Linden naar hem vroeg, antwoordde
Hami dat hij vroeg was opgestaan en een eindje was gaan lopen. Zij
wist niet waarom: om het gezelschap van de Meester te mijden,
wellicht, of om zijn demonen alleen onder ogen te zien. In elk
geval voegde hij zich zonder zichtbare tegenzin bij Linden en de
Ramen. Terwijl hij hen vergezelde naar het ravijn, liep hij
onverstaanbaar binnensmonds te mompelen, alsof hij verwikkeld was
in een gesprek, dat niemand anders kon horen of begrijpen. Hij was
opnieuw ten prooi gevallen aan zijn waanzin en zijn blindheid had
de afwezige blik van een man, die ronddwaalde tussen geesten en
niets anders zag dan de dood. Met haar hernieuwde bewustzijn had
Linden kunnen proberen door zijn verwarring heen te prikken. Maar
zij vreesde de tol, die zo'n inbreuk misschien van hen beiden zou
eisen. Het was een vorm van psychisch geweld, die de laatste
restanten van zijn gezonde verstand zou kunnen beschadigen. En voor
haarzelf zou zijn waanzin ook een bedreiging zijn. Toen zij jaren
geleden bezit had genomen van Covenant, om hem te bevrijden van de
opgelegde stagnatie van de Elohim, had zijn leegheid haar
overweldigd en was zij een tijd lang net zover weg geweest als
Jeremiah. Ceer had zijn leven gegeven om haar te beschermen, omdat
zij zo volledig afwezig was geweest van zichzelf. Vooralsnog was
zij nog niet bereid het risico te nemen. Haar eigen emotionele
toestand was te kwetsbaar. Haar succes met Covenants' ring had haar
een gevoel van grimmige, koortsachtige blijdschap gegeven. Ze had
de deur naar de macht in zichzelf gevonden en wist dat ze hem weer
terug kon vinden. Bovendien leek het herstel van haar zintuigen
haar te vullen met mogelijkheden. In dat opzicht kon ze dus in elk
geval weer beschikken over haar vermogen om goede keuzes te maken.
Om haar eigen lot te beïnvloeden - en dat van Jeremiah. Ze was niet
langer volledig afhankelijk van de bereidheid van anderen, om haar
te helpen. Helaas bleven haar grotere dilemma's onveranderd. Onder
haar vluchtige vreugde, lagen frustratie en wanhoop op de loer, als
een ondergronds meer van magma, een potentiële vulkaan. Elke stap
die zij in het gezelschap van de Ramen zette was, net als elk
verhaal dat zij hoorde - net als de wilde magie zelf - een noodzaak
voor haar. En toch bracht niets van dit alles haar dichter bij
Jeremiah.
Als haar spieren gedurende de nacht niet zo pijnlijk stijf waren
geworden, zodat het lopen vrijwel al haar concentratie vergde, was
ze misschien weerloos geweest tegen de grotere moeilijkheden van
haar situatie. Aan één kant van het dal, waar de Ramen hadden
gekampeerd, verzamelde het smeltwater zich in een riviertje, dat
over de bodem van het ravijn stroomde. Daar pauzeerde het
gezelschap even, om hun waterzakken te vullen. Toen gingen zij het
ravijn zelf binnen. De smalle bergpas kronkelde zich, een oude
spleet tussen de bergen volgend, tussen de ruwe rotswanden door.
Hier en daar lagen enorme rotsblokken, die het stroompje dwongen
tot kleine stroomversnellingen. Staf, Anele en de Ramen leken zich
niets aan te trekken van zulke obstakels en stonden zo stevig op
hun benen, dat zij zich er niet door lieten hinderen. Maar Linden,
Liand en Somo moesten heel goed kijken waar ze liepen. Tegen de
tijd dat zij de andere kant van het ravijn hadden bereikt, stond de
zon boven de laagste bergen. In het nieuwe licht zag zij hoe
bergkammen zich in zuidelijke richting uitstrekten tot zij
vervaagden in de verte. In de schaduw leken hun ijsmantels vuil en
gerafeld, aangetast door de tijd. De zon gaf het ijs echter een
zuiverheid, die het bijna blauw kleurde. Als in aanbidding van de
zon, verhieven de toppen zich in al hun pracht trots naar de hemel.
Daar liep de route van de Ramen in zuidoostelijke richting, schuin
over een kale berghelling. Deze beter begaanbare ondergrond gaf
Lindens' spieren de kans aan het bewegen te wennen. Daar kwam nog
bij, dat de zon haar gespannen ledematen verwarmde. De pijn in haar
bovenbenen en kuiten werd steeds minder en haar knieën begonnen
minder wankel aan te voelen. Liand liep naast haar en voerde Somo
met zich mee. Zijn opgewekte gezelschap was een hele steun voor
haar. Hij was verrukt over zijn nieuwe waarnemingsvermogen en
genoot van elk nieuw uitzicht tussen de bergen, van elke grassoort,
elke struik of boom die hij nog niet kende en van elke
overvliegende vogel. Voor hem werd de wereld vernieuwd, terwijl hij
er doorheen liep. Linden vond nog steeds dat hij in Mithil
Nedersteen had moeten blijven en dat hij zo snel mogelijk terug
moest keren. Niettemin merkte ze, dat ze met elk uur dat verstreek,
afhankelijker van hem werd. Hij hielp haar geloven, dat een wereld
waarin zulke mensen werden geboren, niet geheel kon zijn verpest
door Smaad.
Toen begonnen de Ramen in zuidelijke richting af te dalen, een
steil klif omzeilend, dat uit de bergwand stak en zag Linden zich
genoodzaakt zich weer op het pad vóór haar te concentreren. De
afdaling vergde zoveel van haar knieën en bovenbenen, dat ze er op
een gegeven moment doorheen dreigde te zakken. Ze moest echt op
haar tanden bijten, om op de been te blijven. Steeds wanneer ze
naar Anele keek, zag ze dat zijn waanzin heen en weer golfde tussen
de verschillende fases, reagerend op behoeftes of katalysatoren,
waarvan zij geen enkel idee had. Vóór haar daalde de helling af
naar een plek vol grillige zwerfkeien, enorme rotsblokken en
monolieten, waar twee van de lage bergen met elkaar in botsing
leken te zijn gekomen. Terwijl zij zo naar de granieten chaos stond
te kijken, was zij bang dat de Ramen haar zouden vragen daar
naartoe te klauteren. Zij stelden haar echter gerust door een bocht
te maken, zodat hun weg hen wat meer naar het oosten voerde. Toen
zij een eind voorbij de monolieten de heuvel hadden beklommen, zag
zij dat ze op weg waren naar een bergkam tussen massieve steile
rotsen, een zadelvormige richel. Hij was gevormd door enorme
hoeveelheden rotsblokken, die van de hogere rotsen omlaag waren
gestort, zich hadden verzameld in de tussenliggende vallei en alle
ruimte tussen de hellingen met puin hadden gevuld. Linden kreunde
inwendig. Nog meer puin... Ze kon haar teleurstelling nauwelijks
verbergen, toen zij aan Tres Hami vroeg: 'Gaan we daar naartoe?' De
vrouw knikte. 'Daarachter ligt de Dolers' Zoom. Daar gaan wij
proberen iets te doen aan de twijfels van de Bloedwacht - en de
onze.' In een poging wat tijd te rekken, vroeg Linden: 'Redt Somo
dat wel?' Ze wist niet eens of ze het zelf zou redden. 'Zo te zien
is het behoorlijk ruw terrein.' Hami onderdrukte een glimlach. 'Wij
kennen een pad tussen de stenen. De mustang zal er geen moeite mee
hebben.' Toen keek ze Linden aan en zei op ernstiger toon: 'Ik kan
zien dat je moe bent, Ringheer. Als je dat wilt, kan het paard je
wel dragen.' Linden verstijfde. 'Nee, dank je,' mompelde ze. Haar
zwakte van de vorige dag had haar zelfvertrouwen een flinke deuk
gegeven. 'Als Somo het kan, moet ik het ook kunnen.' De
Ramen-aanvoerder knikte. 'Ik twijfel er niet aan.'
'Maar eerst moet je me iets vertellen,' vervolgde Linden, 'voordat
ik zo erg ga hijgen dat ik niet meer kan praten.' Ze was nog niet
vergeten hoe onoprecht Hami's eerdere bewering had geklonken, dat
haar mensen geen contact hadden met de oer-gruwels en niets van hen
wisten. Als ik je ergens mee kan helpen,' antwoordde de Tres, 'zal
ik niet nalaten je vragen te beantwoorden.' Haar toon klonk
oprecht, hoewel Linden er toch enige aarzeling in meende waar te
nemen. De Ramen hadden hun eigen geheimen, die ze niet wensten te
onthullen. Toch wat ongerust door dit gevoel, dat er geheime
bedoelingen in het spel waren, vroeg Linden: 'Hoe wist je dat de
kresh ons aanvielen?' Er verscheen een verbaasde frons op Hami's
voorhoofd. 'Ringheer?'
'Het lijkt gewoon allemaal zo toevallig,' zei Linden een beetje
ongemakkelijk. 'Ik begrijp niet hoe jullie konden weten dat ik in
gevaar was. En toch kwamen jullie mij te hulp, precies op het
moment dat ik jullie nodig had. Hoe deden jullie dat?'
'Aha.' Hami knikte. 'Nu begrijp ik het. Wij kwamen inderdaad
precies op tijd. Maar dat hoeft je niet te verbazen. Het is onze
gewoonte, op gezette tijden de grenzen van het Land te verkennen,
om te zien of wij een glimp kunnen opvangen, van wat daar gebeurt.
Gisteren had ik besloten met mijn Koorden de Mithilvallei in de
gaten te houden, want van daaruit zijn de bergen goed toegankelijk
- daar, net als vanuit de Vlakte van Ra. Elders versperren
rotspartijen de toegang. Vanaf de hellingen boven de vallei zagen
wij hoe de kresh zich verzamelden voor de jacht. Wij wisten niet
wat hun prooi was. Wij waren alleen van plan hen aan te vallen,
wanneer zij zich in de bergen zouden wagen. Dat jij hun prooi was,
ontdekten wij pas toen wij onze hinderlaag aan het voorbereiden
waren.' Haar uitleg klonk plausibel. Als Linden de ontwijkende
klank in de stem van de Tres niet had gehoord, zou ze er niet aan
hebben getwijfeld. Ze hield op met lopen om steviger in haar
schoenen te staan. Toen Hami eveneens bleef staan, zei Linden: 'En
toch heb je juist gisteren uitgekozen, om precies daar te zijn,
waar ik je nodig had. En hetzelfde geldt voor de oer-gruwels.
Begrijp me niet verkeerd,' voegde ze er snel aan toe. 'Ik ben
jullie dankbaar. Ik vertrouw jullie nu al. Maar ik ben' - ze haalde
enigszins ongemakkelijk haar schouders op - 'erg argwanend als het
om toevalligheden gaat.' Dat had Heer Veil haar geleerd. Ze kon
geloven dat de oer-gruwels van haar aanwezigheid in het Land hadden
geweten. Duizenden jaren geleden hadden zij ook geweten dat
Covenant zou terugkeren. Maar niets wees erop, dat de Ramen ook
over dergelijke kennis beschikten.
Terwijl zij stond te wachten, verzamelden de Koorden zich om haar
heen, maar zij lette niet op hen en concentreerde zich op Hami. 'Je
blijft maar beweren,' vervolgde zij, toen de Tres niet antwoordde,
'dat jullie de taal van de oer-gruwels niet spreken. Maar dat is
niet het hele verhaal, is het wel? Op de een of andere manier
communiceren jullie wel degelijk met hen. Jullie hebben een manier
om met elkaar samen te werken.'
'En het Duivelskwelgebroed,' deed Staf een duit in het zakje,
'heeft altijd voor Corruptie gewerkt,' Hij was naast Linden komen
staan. 'Ten tijde van de Zonnevloek kwamen zij in opstand tegen hun
oude meester. En toch vernietigde hij hen niet, zoals wij
aanvankelijk dachten. Misschien heeft hij hen in de loop der eeuwen
in het geheim bewaard, wellicht ter voorbereiding op de terugkeer
van het witte goud naar het Land.' Nu keek Linden toch eens om zich
heen naar de Koorden, daartoe aangezet door de spanning, die er van
hen uitging. Toen ze hen nader bestudeerde, realiseerde zij zich
dat zij Hami's geheimen deelden, dat alle Ramen de dingen wisten,
die de Tres niet wilde vertellen. Hami reageerde stekelig op Stafs'
woorden. Haar vingers jeukten om naar haar wurgkoord te grijpen.
Staf bleef echter onbewogen voor haar staan, niet uit het veld
geslagen door haar verontwaardiging. 'Stoort het je, Tres, dat de
Haruchai niet blij zijn met jullie terugkeer naar de grenzen van
het Land? Dat wij twijfelen aan jullie daden en jullie trouw? Geef
dan antwoord op de vraag van de Uitverkorene. Laat ons oordelen
over de aard van jullie bedoelingen.' Hij nam de aanwezigheid van
geheimen ongetwijfeld net zo duidelijk waar als Linden. Hami wierp
hem een duistere blik toe: ze leek op het punt te staan met hem op
de vuist te gaan. Toen zette ze haar trots echter opzij. 'Je
spreekt over dingen die je niet begrijpt, slapeloze,'
antwoordde zij als een zucht. 'Ik heb je om twee dagen
gevraagd voor overleg. Daar ben je mee akkoord gegaan. Er kan
tussen ons dus geen sprake zijn van strijd. Je bent veilig bij de
Ramen. Wij zullen ervoor zorgen, dat jou en je metgezellen niets
overkomt. Wij nemen ook geen aanstoot aan je woorden. Het is
onbetamelijk ons te provoceren. Zoveel ongeduld past je
niet.'
Staf bleef Hami een ogenblik peinzend aankijken. Toen verraste hij
Linden door een buiging voor haar te maken. 'Je hebt gelijk, Tres.
Ik zal geduldig zijn, zoals ik je heb beloofd. Ik heb je de redenen
voor mijn twijfel verteld. Maar weet ook, dat ik het bijzonder
betreur, na zoveel eeuwen de Ramen te ontmoeten en niets te horen
te krijgen over de Ranyhyn. Je vergist je in de Bloedwacht. Zij
hebben de Ranyhyn niet doodgereden, zoals jij beweert. Zij hebben
gebruik gemaakt van de diensten, die de Ranyhyn ons vrijwillig
aanboden. Geen leven of macht in heel het Land is meer vereerd of
bemind, dan die van de grote paarden.'
Hami beantwoordde zijn buiging niet. In plaats daarvan zei zij: 'De
Bloedwacht had die diensten ook kunnen weigeren. Net als de
Ringheer. En toch heeft hij de overwinning behaald.' Toen keerde
zij terug naar Lindens' vraag.
'Wat betreft het feit dat wij precies op tijd kwamen om je te
helpen,' antwoordde zij schouderophalend, 'daar is niets
geheimzinnigs aan. Het was de instorting van Kevins' Uitkijk, die
ons naar de streek van de Mithilvallei heeft gebracht. Ik heb al
gezegd, dat wij regelmatig de grenzen van het Land verkennen. Deze
verwoesting kon niet aan onze aandacht ontsnappen.' Zonder verder
nog een woord te zeggen, draaide zij zich om en leidde haar Koorden
naar de voet van de bergkam. Linden wilde blijven waar ze was. De
vijandigheid tussen Staf en de Ramen zat haar dwars. Elk woord dat
zij met elkaar wisselden was beladen met historie, met
herinneringen en gevoelens die zij niet had gedeeld en waarover zij
niet kon oordelen. Ze wist niet wat ze van hen kon verwachten. Maar
de Ramen kwamen in beweging en dus volgde zij hen. Liand kwam
meteen naast haar lopen. De verwarring straalde van hem af. Hij
wachtte tot zij hem even aankeek, alvorens haar toe te fluisteren:
'Ik begrijp het niet. Wat heeft de Meester toch? Heeft hij dan geen
oog voor de waardigheid van de Ramen?'
'Natuurlijk wel,' antwoordde Linden zachtjes. 'Het is ook niet hun
eerlijkheid die hem zorgen baart. Het zijn hun geheimen.' De
Nederstener keek verbaasd, maar hij sprak haar niet tegen.
Misschien voelde ook hij de onderstroom in Hami en haar Koorden. In
plaats daarvan mijmerde hij een beetje voor zich uit: Ik heb nooit
geweten dat de Meesters ook verdriet kennen.' Linden zuchtte.
'Natuurlijk kennen ze dat.' Als zij geen liefde hadden gevoeld, of
verlies hadden gekend, zouden zij nooit de Gelofte hebben afgelegd,
waarmee zij zich destijds aan de Heren hadden verbonden. 'Ze zijn
alleen vaak te gedisciplineerd om het toe te geven.' Liand fronste
zijn wenkbrauwen. 'Is dat de reden waarom zij de geschiedenis en de
schoonheid van het Land ontkennen? Omdat zij bang zijn voor het
verdriet?'
Linden keek hem oplettend aan. 'Misschien.' Op die manier had ze
nooit aan Stafs' mensen gedacht. 'Ik weet helemaal niets over
Ranyhyn, maar het is wel duidelijk, dat zij de Haruchai erg na aan
het hart lagen. Staf is bang dat hun iets verschrikkelijks is
overkomen.' De jongeman bleef een tijdje zwijgend naast haar lopen.
Toen zei hij langzaam: 'Ik denk het niet. Ik weet niets van deze
Ramen en ik ben ook niet gewend aan het nieuwe leven dat mijn
zintuigen nu vervult. Misschien is het wel erg bedrieglijk. En
toch...' Hij zweeg opnieuw, maar zei toen veel vastberadener: 'En
toch geloof ik niet dat de Ranyhyn iets ergs is overkomen. Dat
zouden de Ramen nooit hebben toegestaan. Ze zouden stuk voor stuk
hun leven hebben gegeven om het te voorkomen.' Linden knikte. De
Ramen hadden haar dezelfde indruk gegeven.
Maar Staf kon de Tres en haar Koorden toch even duidelijk zien als
Liand? Net zo duidelijk als Linden zelf? En in dat geval... In dat
geval had zijn argwaan een diepere reden. Net als hij, wilde zij
heel graag weten, waarom de Ramen weigerden over de grote paarden
te spreken. Het gezelschap hervatte zwijgend hun afdaling naar het
opgehoopte puin tussen de rotswanden, naar de voet van de bergkam.
Tegen de tijd dat ze er waren, had de zon bijna haar hoogste punt
bereikt en voelde Linden de volle kracht van de stralen op haar
gezicht en nek. Ze had geen idee hoe hoog ze al was gekomen sinds
haar vertrek uit Mithil Nedersteen, maar de lucht was hier
merkbaar ijler, scherper en de zonnestralen hadden, gemaskeerd door
de koele atmosfeer, een bedrieglijke intensiteit. Het zou niet lang
duren, voordat elk onbedekt stukje van haar huid zou verbranden. Ze
voelde zich wat licht in haar hoofd, toen ze zich onder aan de
bergkam bij de Ramen voegde, duizelig van te veel inspanning en
zon. Gelukkig gaf Tres Hami het teken dat de reizigers hier wat
konden rusten en drinken, alvorens zich aan de grillige puinhelling
te wagen. Het leed geen twijfel dat ze dit voornamelijk voor Linden
deed. Niettemin was Linden haar erg dankbaar. Van onderaf gezien
leek de bergkam onbereikbaar hoog: een gigantische ravage van
rotsblokken, die zich opstapelden tot aan de hemel. De zijkanten
leken naar buiten over te hellen en hingen onheilspellend over
eenieder, die dom genoeg was ze te willen beklimmen. Een vreemde
speling in het perspectief verkortte de rotswanden aan beide
zijden, zodat zij de bergkam eerder hoger leken te maken dan
kleiner. Naar boven starend, verloor Linden haar evenwicht en
wankelde achteruit, alsof zij het puin onder haar voeten had voelen
trillen, net zo'n voorteken als het wankele gevoel, dat was
voorafgegaan aan de instorting van Kevins' Uitkijk. Het gesteente
herinnerde zich hoe het ooit gebroken was. Als zij, net als Anele,
het graniet had kunnen verstaan, had het haar de trillingen kunnen
beschrijven, die het hadden los gescheurd van de rotswanden. Ze
keek of ze de oude man ergens zag. Hij luisterde overal naar de
stenen, waar hij ook was, dat wist ze zeker. Als hij zich in een
van de meer lucide fasen van zijn waanzin bevond, kon hij haar
misschien vertellen wat hij hoorde. Ze vond hem echter zittend op
een klein grasveldje vol wilde bloemen, waar hij op een reep
gedroogd vlees zat te kauwen, dat een van de Koorden hem had
gegeven en verwensingen zat te mompelen tegen iedereen, die te
dichtbij kwam. Zijn aura rook naar Smaad. Zelfs hier, ver over de
vertrouwde grenzen van het Land, kon Heer Veil hem dus nog
bereiken. Hij wist nog steeds waar hij was - en dus ook waar Linden
was. Zij was ervan overtuigd geraakt, dat de Versmader de kresh
achter haar aan had gestuurd, omdat hij er via Anele achter was
gekomen waar zij naartoe ging en haar wilde tegenhouden. Derhalve
nam zij aan - hoopte zij? - dat haar huidige koers Heer Veil op de
een of andere manier op een dwaalspoor zou brengen. Maar zolang hij
in staat was, hoe onregelmatig dan ook, bezit te nemen van Anele,
kon hij haar overal overvallen. Ze zei tegen zichzelf dat ze de
oude man nu moest benaderen, maar de angsten die haar eerder hadden
tegengehouden, weerhielden haar er nu opnieuw van. Ze had nog
steeds niet de moed, zijn waanzin in zich op te nemen. Op dat
moment zou ze, ook al was het maar heel even, toegankelijk zijn
voor de Versmader. En als Heer Veil haar kon bereiken, bereikte hij
ook Covenants' ring. Vertrouw op jezelf, had Covenant in haar
dromen gezegd. Vind mij, Linden. Maar hij was dood: ze had hem tien
jaar en een paar duizend jaar geleden zelf zien sterven. Ze was nu
niet dichter bij hem, dan twee dagen geleden. Toen de Tres het
gezelschap weer opriep om verder te gaan, gehoorzaamde Linden met
een diepe zucht. Hami had echter niet gelogen: de Ramen kenden een
weg tussen de rotsblokken, die niet te veel van haar krachten
vergde. Hoewel het pad heen en weer kronkelend over de helling
omhoog voerde, was het niet al te steil en makkelijk begaanbaar.
Het was ook breder dan zij had verwacht, ondanks de overweldigende
hoeveelheid en grillige vormen van de stenen. Somo had weinig
aansporing nodig, zij klom bijna met gemak. Toch nam de
beklimming de nodige tijd in beslag. Linden moest steeds vaker even
stoppen, om haar trillende spieren tot rust te laten komen. In
andere omstandigheden had ze geen nee gezegd tegen een ritje op
Somo's rug. Maar ze was geen amazone en de mustang zag er al
behoorlijk zwaar beladen uit, met Liands' voorraden. Bovendien zou
het haar niet sterker maken, als zij zich liet dragen. Heer Veil
had Jeremiah. Het Land had haar nodig. En het feit dat ze helemaal
niet tegen die taak was opgewassen, veranderde daar niets aan. Als
zij haar zoon niet bevrijdde, zou niemand dat doen. En als dan toch
de tijd gekomen was om zichzelf te overtreffen, kon ze daar net zo
goed op deze bergkam mee beginnen. Op de een of andere manier
haalde ze het. Tegen de tijd, dat ze het zadel tussen de bergen
bereikte, was het al ver in de middag en waren haar benen
gevoelloos geworden van inspanning. Het zweet stroomde van haar
wangen en maakte grote natte plekken in haar blouse, onder haar
armen en op haar rug. Af en toe voelde ze de steken van krampen en
blaren in haar voeten. En toch haalde ze het. En toen ze boven op
de opgestapelde stenen stond af te koelen in de wind, zag ze wat er
voor haar lag. Voorbij de bergkam helde een groep bergen uit
elkaar, om plaats te maken voor een brede vallei in hun midden: een
vruchtbaar grasland, zo groen als een weiland in de
lente, gevoed door een netwerk van smalle beekjes en kleine
poelen. In het middaglicht bood de bodem van de vallei een
weelderige aanblik, veel dieper groen, dan dat van de bladeren en
het gras rond Mithil Nedersteen en de beekjes en poelen leken het
zonlicht te vangen als vloeibare diamanten. Het was een plek, waar
de tijd had stil gestaan, beschermd tegen de winter door de
omringende bergtoppen: een laat voorjaar of zomer mogelijk gemaakt,
door een overvloed aan water en zonneschijn, te midden van de kou
uit de bergen. Het ongeduld van de Ramen was voor Linden een teken,
dat dit de Dolers' Zoom moest zijn. Vanuit de verte zag ze echter
geen tekenen van bewoning. Als de Ramen hier leefden, wisten zij
dat goed te verbergen. Misschien waren zij geen volk, dat prijs
stelde op permanente bouwwerken. Misschien zwierven zij liever rond
en drukten zij overal waar zij kwamen slechts heel even een stempel
op de Aarde. Zij wachtten immers op een kans om terug te keren naar
waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen. Naar de Vlakte van Ra, waar
zij thuishoorden. Linden keek peinzend om zich heen, op zoek naar
Anele. Eerst zag ze hem niet, hij bevond zich niet onder de
Ramen. Toen zag ze hem een eindje bij het pad vandaan. Hij was van
zijn metgezellen weg geklauterd om plat op een grote steen te gaan
liggen en zijn gezicht in de opening tussen twee verweerde brokken
graniet te steken. Anele? Met een bezorgde blik hinkte ze naar hem
toe. Hij was niet gevallen en was niet bewusteloos. In plaats
daarvan bespeurde haar gezondheidsbesef een verscherpt bewustzijn,
alsof zijn zenuwen op een hogere toonhoogte waren afgestemd. Zijn
aura had een kleur van concentratie gekregen, lucide en machteloos.
Zij ging er automatisch van uit, dat hij naar de stenen lag te
luisteren, dat hij zijn gezicht ertussen had gestoken om het
gefluister beter te kunnen horen. Toen ze echter naast hem stond,
zag ze dat zij zich vergiste. Hij luisterde niet: hij drukte zich
plat tegen de grond uit angst. De angst walmde als hete stoom van
hem af. Hij had zijn hoofd tussen die twee stenen gewrongen, alsof
die ervoor konden zorgen dat hij niet meer kon horen. Aardkracht
bonkte in hem, als het zwoegen van een zwaar beproefd hart. Anele,
wat is er?' Ze had hem die vraag al te vaak gesteld. Hij had meer
nodig dan haar bezorgde onbegrip. 'Wat hoor je?'
De stenen die hij had uitgekozen waren betrekkelijk glad. Wind en
water en tijd hadden hun ruwe oppervlak glad geschuurd, tot zij
waren gaan lijken op de vloer van zijn cel in Mithil
Nedersteen, de top van Kevins' Uitkijk. 'Ga weg,' Het
gesteente dempte zijn stem. 'Anele spreekt niet. Hij wordt
gecommandeerd. Hij gehoorzaamt. Anele gehoorzaamt.' Gecommandeerd?
Door de stenen? Linden verzette zich tegen de neiging, om de tot op
de draad versleten stof van zijn tuniek te pakken en hem weg te
trekken uit zijn veilige schuilplaats. Verwarring en zonnebrand
klopten in haar slapen. 'Anele,' herhaalde zij zo rustig mogelijk,
'wat is er aan de hand? Vertel het me.' 'Ga weg,' riep hij opnieuw.
'Anele vraagt. Hij smeekt. Hij wordt gecommandeerd. Hij mag niet
spreken.'
'Christus te paard,' mompelde Linden. 'Ik word stapelgek van jou.'
Ze kon zich niet bedwingen: de beklimming van de bergkam had meer
van haar gevergd, dan fysieke inspanning. 'Ik ben de beste vriend
die je ooit hebt gehad. De Ramen willen je helpen. Liand wil je
helpen. Zelfs Staf,' godverdomme, 'wil je geen pijn zien lijden.
Kom daaruit en praat tegen me.' 'Voel je het dan niet?'
protesteerde de oude man. 'Word jij dan niet gecommandeerd? Anele
mag niet spreken.'
Liand, Staf en de Ramen hadden zich achter Linden verzameld,
aangetrokken door Aneles' vreemde gedrag en haar felle stem. Ze
besteedde geen aandacht aan hen.
'Nee,' riep zij, 'ik voel niks. De enige macht hier is de jouwe.'
In haar uitgeputte toestand zou zij zich aan elke dwingende kracht
hebben overgegeven. 'Zeg toch eens wat zinnigs. Waarom zouden de
stenen in godsnaam niet willen, dat jij spreekt?' Zo plotseling dat
zij verrast achteruit deinsde, hief Anele zijn hoofd op en draaide
zich om, zodat hij haar recht in het gezicht keek. Het
terugstromende bloed zorgde voor donkerrode vlekken op zijn wangen,
zo grimmig als stigmata. Zijn witte ogen schitterden van woede; 'De
stenen commanderen mij niet, dwaas! Dit is het ware gesteente van
de Aarde, te eerlijk om tegen te spreken. Het herinnert zich alleen
en houdt die herinnering vast.' Toen verslapte hij. Misschien
voelde hij Lindens' schrik, ook al kon hij haar niet zien. Met elk
woord leek zijn woede verder weg te zakken, totdat hij volkomen
weerloos achterbleef. 'Begrijp je het dan niet?' Zijn stem beefde.
'Het houdt vast.'
'Maar wie doet het dan?' vroeg ze snel, in een poging het antwoord
uit hem te krijgen, voordat hij volledig in zou storten. 'Wie
commandeert je?' Welke geheimen hadden de stenen hem verteld? Zij
zocht snel naar aanwijzingen, voor de aanwezigheid van de Versmader
- en vond ze niet.
'Hij wil het niet.' Elk woord kostte Anele meer inspanning en meer
pijn. De dwang tegen hem leek toe te nemen. 'Hij commandeert. Als
Anele niet gehoorzaamde, fluisterde hij wat dit gesteente' - hij
wees met zijn armen, zowel naar de rotswanden als de bergkam -
'uitschreeuwt. Hij vertelde van de Aangewezen Gevangenschap, de
skurj, de Elohim. Hij had het over Kastenessen...' Op dat moment
brak Aneles' verzet. Jammerend krabbelde hij overeind en vluchtte
over de rotsen, alsof hij met de zweep werd verdreven. Linden liet
haar hoofd hangen. O, Anele. Kwam er dan nooit een eind aan zijn
lijden? Hij kon haar de dingen, die zij moest weten, niet vertellen
zonder op de een of andere manier te worden gekweld. Het enige wat
hem in leven hield was zijn overgeërfde Aardkracht: een wreed
geschenk, dat hem in staat stelde meer kwellingen te verdragen dan
een sterveling ooit te verduren zou mogen krijgen. Hij
commandeert... Niet Heer Veil dit keer. Een ander wezen of
kracht...
Ze werd achtervolgd. Een machtige vijand zat achter haar aan,
iemand die niet wilde dat zij zou slagen... Iemand anders dan de
Versmader. Even later zei Tres Hami tegen een van haar Koorden: 'Ga
hem achterna. Zorg dat hem niets overkomt.' De Koord haastte zich
ogenblikkelijk weg. Liand schraapte zijn keel. 'Linden? Begrijp jij
hem? Wat zijn skurj? Wie is Kastenessen?' Inwendig vloekend, dwong
Linden zich ertoe om op te staan. Anele had een naam genoemd die
zij kende. Staf moest hem ook hebben herkend... In plaats van
Liands' vragen te beantwoorden, verzuchtte zij: 'Geef me even de
tijd om na te denken.'
Anele had het nu al een paar keer over skurj gehad en over een
Gevangenschap. Onder Mithils' Sprong had hij die namen tegen het
geraas van het water in geschreeuwd. Ze betekenden helemaal niets
voor haar. Kastenessen daarentegen... 'Er is een duisternis nabij,'
zei Staf opeens, 'machtig en dodelijk. Wij zijn voor zulke gevaren
gewaarschuwd. Misschien leeft het onder de Ramen en weet het zich
aan hun waarneming te onttrekken.' Stomverbaasd keek Linden de
Meester aan. Liand fronste zijn wenkbrauwen. Een gevoel van
verontwaardiging flitste van Tres Hami naar haar Koorden. Staf
negeerde de Ramen. 'Wij kunnen niets beginnen tegen een wezen, dat
zich aan onze zintuigen onttrekt,' zei hij tegen Linden, 'en dat
niettemin in staat is de waanzin van de oude man te beheersen.'
Terwijl hij haar strak bleef aankijken, voegde hij eraan toe: 'Wie
anders dan de Elohim hebben zoveel macht?' Zij stond hem nog steeds
aan te staren. Ze begreep hem maar al te goed. De Elohim waren
zonder enige twijfel in staat, hun aanwezigheid voor elke vorm van
waarneming verborgen te houden. En de Meesters waren inderdaad
gewaarschuwd. Jaren geleden had, volgens Liand, een Elohim een
bezoek gebracht aan Mithil Nedersteen. Dat vreemde, Aardkrachtige
wezen had gesproken over verschrikkelijke vloeken, die hij niet had
verklaard. Hoed u voor de halfhand.
Maar Hami liet zich niet van haar stuk brengen. Zij
liet haar gewicht op haar voorvoeten rusten, klaar om de strijd aan
te gaan. 'Jij denkt dus echt dat wij onderdak bieden aan
duisternis,' siste zij tussen haar tanden. 'Je gelooft dat wij dat
zouden doen.' Ondanks haar trots, wees een ondertoon in haar stem
Linden erop, dat Staf weleens gelijk kon hebben. Met moeite wist
Linden haar verwarring af te schudden. 'Wij moeten het weten,'
zuchtte zij tegen de Meester. 'Jij ziet Anele net zo duidelijk als
ik.' Beter zelfs. 'Heer Veil is niet de enige macht die hem
misbruikt. Hij zou ons zoveel kunnen vertellen. Wij moeten erachter
zien te komen, wie hem beveelt om niet met ons te praten.' Wie het
ook was geweest, hij beschikte niet over het vermogen van de
Versmader, om volledig bezit te nemen van de oude man. Dat had een
Elohim wel degelijk gekund. Maar deze hij was er niet helemaal in
geslaagd Anele te onderdrukken. In zekere zin was hij dus een
zwakkere tegenstander. Verdomme, Anele gebruikte veel te veel
onbepaalde voornaamwoorden. Achter de Sprong had hij geroepen: Hij
heeft de Gevangenschap verbroken. Was dat dezelfde hij, die zojuist
had getracht de oude man het zwijgen op te leggen? Kennelijk niet.
Hoeveel vijanden had zij eigenlijk? Ze moest weten wat de stenen
Anele hadden verteld. Ze moest zijn waanzin onder ogen zien. Ze
moest ergens de moed vandaan zien te halen... Staf besteedde geen
aandacht aan de woede van de Tres. Hij leek even over Lindens'
woorden na te denken. Toen knikte hij bevestigend. 'Het antwoord
ligt bij de Ramen. Wij moeten erachter zien te komen.' Hij zweeg
weer even, alvorens te zeggen: 'Het kan niet anders. We moeten de
Meesters over deze nieuwe dreiging vertellen.' Het litteken op zijn
wang benadrukte zijn harde blik. Even later draaide hij zich om en
liet Linden achter bij Liand en de Ramen. Tegelijkertijd wendde ook
Hami zich af, om haar geheimen te verbergen. Ondersteund door
Liand, volgde Linden hen om aan de lange afdaling van de bergkam te
beginnen. Haar frustratie voelde aan als een gezwollen duisternis,
een donderwolk beladen met bliksem. Ze wist niet hoe ze de storm
moest bedwingen. Als ze niet snel wat duidelijke antwoorden op haar
vragen kreeg, zou het waterreservoir van haar ziel openbarsten. Aan
de voet van de bergkam, met haar laarzen op het weelderige gras van
de beschutte vallei, liet zij Liand los, om haar blik op te heffen
van het lange pad en om zich heen te kijken.
Terwijl zij naar beneden was gestrompeld, leken de bergen te zijn
gegroeid. Vanaf de bergkam hadden ze lang zo hoog niet geleken en
had het grasland, dat er tussenin lag, zich duizenden kilometers
ver lijken uit te strekken. Nu verhieven de bergen zich echter
massief naar de hemel, strenge gezichten van graniet, die met de
majesteitelijke hoogmoed van titanen op haar neerkeken. Het lager
gelegen terrein van de vallei leek echter kleiner, in omvang
teruggebracht door zijn ligging tussen de hoge bergketens. De
bergen aan de overkant van de vallei leken helemaal niet zo ver
weg. Het gras daarentegen was nog groener en weelderiger, dan het
van bovenaf had geleken. In de loop van duizenden jaren hadden de
tijd en de weersomstandigheden de vallei gevuld met vruchtbaarheid.
Gras, met de kleur van zuiver smaragd, groeide tot aan Lindens'
bovenbenen, zo dicht dat ze zich afvroeg of ze er wel doorheen kon
komen. Gerustgesteld door de aanblik van zoveel ongeremde
levenskracht, reikte Linden wat verder met haar gezondheidsbesef en
toen zij dat deed, zag zij enkele tientallen passen verder aliantha
staan. Met prijsbessen om haar te voeden, kon zij zonder hulp net
zover lopen, als de Ramen wilden. Hami had al een paar Koorden
vooruitgestuurd om hun komst aan te kondigen. De jonge Ramen leken
zich door het hoge gras te bewegen zonder het aan te raken, of zich
er met geweld een weg doorheen te banen. Het vormde geen enkele
belemmering voor hen. De rest van het gezelschap had zich rond
Linden verzameld, kennelijk in afwachting van het moment, dat zij
weer op krachten was gekomen. Maar Staf stond alleen, afgezonderd
door de strikte intenties van de Meesters. En Anele was het gras
ingelopen, waarschijnlijk met de bedoeling wat afstand te scheppen
tussen zichzelf en de Haruchai. Een van de Koorden had Somo bij de
afdaling van de bergkam begeleid, zodat Liand zijn handen vrij zou
hebben voor Linden. Zwakjes liep zij door het gras in de richting
van de aliantha. Ze kon er niet doorheen lopen, zoals de Ramen dat
deden, als een licht briesje tussen de sprieten en de pluimen. Het
gras sloeg tegen haar laarzen en schenen en scheurde af wanneer ze
haar benen er doorheen duwde. Het duurde niet lang voordat haar
broek tot aan haar knieën onder de groene vegen zat. Ze zou zich
opgesloten hebben gevoeld in het gras, gehinderd, tegengewerkt, als
de simpele overvloed ervan haar niet op haar gemak had gesteld. Net
als het gras, deed ook de aliantha het goed in de vruchtbare aarde
van de vallei. De struiken spreidden hun grillige takken wijd uit
en waren zwaar van de vruchten. Zij begon hongerig bessen te
plukken en er gretig van te eten, net zolang, totdat het sap de
pijn van de nederlaag uit haar keel had weggespoeld en haar
uitgeputte spieren zich begonnen te ontspannen. Toen ze klaar was,
voelde ze zich veel lichter en beter, alsof ze deel had genomen aan
de eucharistie. De gaven van het Land raakten haar diep. Liand en
de Ramen waren met Linden meegelopen naar de aliantha. Zij aten
ieder twee of drie bessen en gooiden, zoals de traditie het wilde,
de pitten weg, maar hun behoefte was niet zo groot als de
hare en zij aten niet meer dan nodig was. De Tres merkte peinzend
op: 'Geen enkele dienaar van Klauwtand zal ooit aliantha eten.
Daarvoor is de heilzame werking van de bessen te krachtig.' Alsof
hij werd uitgedaagd, kwam Staf naar voren, plukte een bes en begon
erop te kauwen. Om haar heen voelde Linden een subtiele verandering
in de houding van de Ramen. Misschien hadden zij en haar
metgezellen, zojuist een soort test doorstaan. Ze wilde er nog wel
een doorstaan. Boven op de bergkam had zij Liand en de Ramen
gevraagd, geduld te hebben, terwijl zij nadacht over Aneles'
uitbarsting. Nu had zij het gevoel dat zij hun enige uitleg
schuldig was. Ze zou gemakkelijker kunnen praten tijdens het
rusten.
'Kastenessen,' zei ze, toen ze zich eindelijk in staat voelde om te
spreken. 'Die naam heb ik eerder gehoord. Hij was een van de
Aangewezenen.' In een poging zich te rechtvaardigen voor de
Nasporing voor de Ene Boom, had Findail hen beschreven. 'Een
Elohim.' De herinnering vervulde haar met een akelig voorgevoel.
Haar gespannenheid werd weerspiegeld in Liands' ogen. Om maar geen
woord te hoeven missen, kwam hij wat dichter bij haar
staan.
'Ik weet niet wat ik jullie over de Elohim moet vertellen. Zij zijn
niet sterfelijk. Je zou hen vlees geworden Aardkracht kunnen
noemen. Zij wekken de indruk dat zij alles kunnen en voor alles wat
ze doen hebben ze hun eigen redenen, ongeacht wat anderen denken of
willen.' Findail zelf had zich vaak als een vijand gedragen en
Linden en Covenant aangemoedigd te falen. 'Zij wonen heel ver weg,
aan de andere kant van de Zongeboorte Zee. Over het algemeen hebben
zij echter geen belangstelling voor het Land. Maar soms zien zij
een gevaar en besluiten er iets aan te doen. Ik weet niet waarom.'
Liand had Anele over het Alwoud en de Elohim horen
praten.
'Wanneer ze zo'n besluit nemen, kiezen ze een van hun mensen uit en
Wijzen hem of haar aan, om het gevaar te beantwoorden. Om het
antwoord te zijn.' Findail had gezegd dat de Aangewezenen geen naam
meer droegen, geen keus meer hadden en uit de tijd heengingen, ter
wille van de broze Aarde. Hij had gezongen:
'Laat wie de Zee
bevaart zich buigen,
Laat wie lopen zich diep bukken:
Want er is droom noch rust waar
De Aangewezenen gaan.'
Tres Hami en haar
Koorden keken Linden ernstig aan en wachtten tot zij verder zou
gaan. Hun aandacht leek erop te wijzen, dat zij wel op de hoogte
waren van het bestaan van de Elohim. Liand luisterde gretig en
wilde alles begrijpen. Maar Staf keek weg, alsof hij de Elohim en
alles wat zij deden afkeurde. Anele was in het gras verdwenen,
waarschijnlijk in de hoop, niet aan de dwang herinnerd te worden.
'Kastenessen werd heel lang geleden Aangewezen,' vertelde Linden.
'Misschien wel tienduizenden jaren geleden,' als de jaren enige
betekenis hadden voor de Elohim. 'Blijkbaar was er ergens in het
noorden iets dodelijks gebeurd,' het verste noorden van de wereld,
waar de winter zijn wortels heeft in ijs en kou. 'De een of andere
catastrofe. Een brand die de Aarde kon opensplijten. Kastenessen
werd Aangewezen om het kwaad een halt toe te roepen.' Neergezet als
een sluitsteen voor de bedreigde fundamenten van het noorden. En zo
werd het vuur afgeschermd en de Aarde gered en ging Kastenessen
verloren. 'Maar hij ging niet uit vrije wil. Hij had een van de
geboden van de Elohim gebroken,' hun Würd of Weerd overtreden,
'door verliefd te worden op een sterfelijke vrouw. Zijn mensen
kozen hem, wezen hem aan, om hem te straffen voor het kwaad, dat
hij haar had aangedaan.' Hij had een vrouw kwaad gedaan, die hem
geen kwaad had kunnen doen en had dat liefde genoemd. 'Hij weigerde
te gaan. Hij wilde haar niet opgeven. Voor haar wees hij zijn volk
en hun Würd af.' Hun lot - of dat van de Aarde. 'Toen de Elohim
zijn onderwerping eisten, vocht hij terug. Uiteindelijk moesten zij
hem vastbinden op zijn plek. Opdat de wereld niet zou eindigen in
een zee van vuur.' Was dat wat 'Gevangenschap' betekende? Verwees
het naar de macht, die Kastenessen in bedwang had gehouden? Had hij
misschien een manier gevonden om zich te bevrijden? Als dat zo was,
zou er een brand worden losgelaten, die rampzalig genoeg was, om
het omhulsel van de wereld te splijten. Gedurende haar overgang
naar het Land, had Linden vurige beesten als etter uit de grond
zien komen, om alles te verslinden wat leefde. Zij zuchtte en
spreidde toen haar handen. 'Dat is zo'n beetje alles wat ik over
Kastenessen weet.' Ze zag dat de Ramen haar vragen wilden stellen,
maar het was Liand die toegaf: 'Ik begrijp er nog steeds niets van.
Is die Kastenessen dan niet dood?' Dat was immers het lot van de
Elohim, die de Colossus van het Bovenland was geworden.
'Hoe kan hij Anele dan bevelen niet over hem te spreken?' Linden
haalde haar schouders op en probeerde dat zonder bitterheid te
doen. 'Ik geloof niet dat dat Kastenessen was. De Elohim zouden hem
nooit bevelen zijn mond te houden. Zij zouden hem gewoon de mond
snoeren.' Achter Mithils' Sprong was het geen hogere macht geweest,
die de oude man tot zwijgen had gedwongen. Maar hier, zo dicht bij
de Dolers' Zoom... 'Ik kan het niet verklaren,' zei ze na een korte
aarzeling. 'Het enige wat ik weet is, dat wij vijanden hebben, die
wij nog niet kennen.'
'Maar jouw kennis overtreft de onze,' zei de Tres zacht. 'De Ramen
herinneren zich veel, maar wij kennen geen verhalen over deze
gebeurtenissen.' Opnieuw suggereerde haar toon, dat zij meer had
kunnen zeggen. 'Het wordt steeds noodzakelijker, gezamenlijk
overleg te plegen. Wij moeten een eind maken aan alle misverstanden
die tussen ons heersen. Ringheer' - ze keek Linden recht in de ogen
- 'ons kamp bevindt zich hier maar tien kilometer vandaan. Denk je
dat je zover kunt lopen? Kent je hart nog meer zorgen, die je op
kunnen houden?' Tien kilometer, dacht Linden. Over begaanbaar
terrein, met aliantha in haar bloed... Ze probeerde te glimlachen,
maar slaagde er niet in. 'Ik denk wel dat me dat gaat lukken. Ik
heb alle goede raad nodig die ik krijgen kan.' Ze had genoeg zorgen
in haar hart, om haar tot het eind der tijden op te houden, maar ze
was niet van plan zich erdoor te laten weerhouden. Gelukkig liep
een aantal van de Koorden voor haar uit en als zij in hun
voetstappen liep, had ze niet zo'n last van het gras. Somo had haar
nu met gemak kunnen dragen - Liand bood het haar zelfs aan - maar
zij liep liever zelf. Ze had tijd nodig om na te denken, zich
voor te bereiden op wat komen ging. Aanvankelijk ging het lopen
haar makkelijk af. Ze had de steun van aliantha en het groene
grasland zelf, leek haar van de ene stap naar de andere te tillen.
Elk voorbeeld van gezondheid en Aardkracht gaf haar op een bepaalde
manier kracht. Een tijd lang keek ze hoe de gemoedstoestand van de
bergen veranderde, naarmate de ondergaande zon schaduwen over hen
heen wierp. Wanneer zij af en toe op bloeiende aliantha stuitte,
bestudeerde zij de dansende, gele bloemen en hun sterke geur en
probeerde hun kracht te doorgronden. Langzaam maar zeker verviel ze
echter weer in een soort verdoving. Stap na stap werd het lopen een
soort wandelende sluimering. Begeleid door de Ramen, bewoog zij
zich langzaam in de richting van de Dolers' Zoom en merkte zelf
niet eens, hoever zij al was gekomen. Maar uit het gras om haar
heen kwamen steeds meer Ramen tevoorschijn, die gevolg gaven aan de
oproep van Hami's Koorden. Vanaf de bergkam had Linden nog kunnen
denken, dat de vallei verlaten was, maar niets was minder waar.
Toen zij zichzelf uiteindelijk wakker schudde uit haar halfslaap,
zag zij dat hun gezelschap was uitgebreid met misschien wel zestig
Ramen. De meesten van hen waren Koorden, met wurgtouwen om hun
middel en los wapperende haren, maar een stuk of drie droegen
hun haar net als Hami, bijeengebonden met hun wurgkoorden en hadden
bloemenkransen van amanibhavam om hun nek hangen. Toen Linden er
eenmaal op ging letten, zag zij dat er steeds meer Ramen bijkwamen.
Al snel vormden zij een lange stoet door het gras. Maar op de een
of andere manier gleden zij er doorheen, in plaats van het plat te
trappen. Ondanks hun aantal, kon zij nauwelijks zien, waar ze
hadden gelopen. Ze had niet verwacht hier zoveel Ramen aan te
treffen: het waren er inmiddels wel honderd of honderd twintig en
er kwamen er steeds meer bij. Op een gegeven moment viel het haar
echter opeens op, dat er zich geen kinderen onder hen bevonden - en
geen oude mannen en vrouwen. Twee of drie van de Tressen hadden
grijs in hun haar en hun littekens waren in de loop der jaren
verbleekt. Een aantal van de Koorden leek ouder dan Hami's
metgezellen. Maar geen kinderen? Geen grootvaders' en
grootmoeders'? Of de Ramen waren als volk aan het uitsterven, óf
zij hadden iedereen die niet kon vechten achtergelaten. Of allebei.
Wat was er tijdens hun eeuwen van verbanning uit het Land met hen
gebeurd? Linden had het natuurlijk meteen aan Hami kunnen vragen,
hoewel de Tres wel duidelijk had gemaakt, dat zij niet voor haar
beurt wilde spreken. Maar terwijl Lindens' bezorgdheid groeide, zag
ze in de verte de eerste glimp van hun bestemming. Het leek een
soort woning te zijn, een grote constructie met open zijkanten, die
midden in het gras stond. Houten palen op de hoeken en met
tussenruimte langs de kanten, ondersteunden een rastervormig
plafond van kleinere houten balken, over het raster was bij
wijze van dak een laag graszoden aangebracht. Binnen in dit
onderkomen lagen grote bergen gras en varens en een aantal
opgerolde dekens en in het midden was een ruimte vrijgemaakt voor
een ring van haardstenen en een kookvuur. Bij het vuur zaten twee
Koorden een maaltijd te bereiden, terwijl anderen met hun Tres naar
buiten kwamen, om zich bij de Ramen rond Linden te voegen. Achter
deze woning stonden er nog meer, ze kon niet precies zien hoeveel,
maar allemaal met open zijkanten en grasdaken. Nu begreep ze,
waarom ze vanaf de bergkam geen bebouwing had kunnen zien: ze waren
goed gecamoufleerd. Er groeiden geen bomen in de vallei. De Ramen
moesten hun palen en balken uit de omliggende bergen hebben
aangesleept. Waarschijnlijk waren het dus geen tijdelijke
onderkomens, maar was het eerder een permanent of regelmatig
bewoond kamp. Nog steeds zag Linden geen kinderen of bejaarde
Ramen.
Tussen de woningen door lopend, brachten Hami en de Ramen Linden,
Liand, Staf en Anele naar een grote open cirkel waar het gras door
de vele voetstappen was weggesleten tot stoppels en zand. Misschien
was deze open plek vanaf de bergkam wel zichtbaar geweest, hij
was in elk geval groot genoeg om op te vallen in het omringende
gras. De hoogte van de woningen er omheen moest hem aan het oog
hebben onttrokken. Aan de rand van de cirkel aangekomen, leidden de
Koorden Somo weg, met de belofte goed voor de mustang te zullen
zorgen. Linden en haar reisgenoten werden uitgenodigd naar het
midden van de open plek te komen.
'Dit, Ringheer,' zei Hami op zachte toon, 'is de plek waar de Ramen
bijeenkomen. Hier zullen wij eten, zodat je kunt rusten en op
krachten kunt komen. Op die manier hopen wij een goede
verstandhouding te bereiken. Daarna zullen wij volgens de gewoonten
van de Ramen beraadslagen. Wij zullen over onszelf vertellen en
jullie kunnen ons jullie eigen verhalen vertellen, opdat er
vriendschap tussen ons kan zijn.' Linden wilde automatisch al
meteen instemmen, maar de Tres was haar voor. De menigte om haar
heen had zich verplaatst. Alle Koorden hadden zich, met medeneming
van Anele, tot buiten de kring teruggetrokken. Linden en haar
reisgenoten werden nu alleen nog omringd door Tressen. 'Maar boven
alles moet er begrip zijn,' zei Hami op strengere toon, alsof zij
namens al haar mensen sprak. 'Wij zullen jullie uitdagen. Op die
manier kunnen wij eer van verraad onderscheiden.' O, god. Lindens'
mond vertrok onwillekeurig. Liand draaide zich verschrikt naar haar
om: kennelijk had hij dit niet achter de Ramen gezocht. Staf deed
zijn mond open om te protesteren, maar Hami legde hem met een
streng gebaar het zwijgen op. Zij sprak nog steeds tegen Linden,
toen zij zei: 'Wij willen heel graag vriendschap met je sluiten,
Ringheer. Je bent opgejaagd door kresh en je hebt aliantha gegeten.
Met je eigen geest en kennis heb je Koord Sahah teruggebracht uit
de dood, toen wij dat niet meer konden. Bovendien draag je iets bij
je dat respect afdwingt: een ring van wit vuur, zoals Thomas
Covenant die tegen de Verscheurende gebruikte. Als wij je onze
vriendschap mogen geven, dan zullen wij dat graag doen.' Linden
reageerde niet. Uitdagen? Verraad? Werd ze hier nog steeds
achtervolgd? Was ze hieraan blootgesteld door Aneles' opgelegde
zwijgzaamheid? Wie van degenen die hier aanwezig waren, had Anele
verboden om te spreken? 'Ook Liand van Mithil Nedersteen,'
vervolgde de Tres, 'dragen wij een warm hart toe. Wij zien dat hij
oprecht is, hoewel hij over weinig vaardigheden beschikt. Wij
willen hem graag in alle vertrouwen welkom heten.' Liand keek Hami
nauwlettend aan, zijn blik vol tegenstrijdige gevoelens. De Tressen
keken even naar hem toen Hami zijn naam noemde en vestigden hun
aandacht toen weer op Linden. Zij bekeken haar zwijgend, een beetje
somber, alsof zij op het punt stonden een oordeel te vellen. Ten
slotte gaf Hami een kort knikje in de richting van de Haruchai. In
jouw naam, Ringheer, willen wij ook Staf van de Bloedwacht welkom
heten. De wrok die wij tegen zijn volk koesteren is oud en
duurzaam, maar de Bloedwachten zijn heel lang tegenstanders van
Klauwtand geweest, totdat zij een ander trouw zwoeren. Om die reden
willen wij hem niet afwijzen, hoewel de slapelozen inmiddels
Meesters zijn geworden en de mensen van het Land onderdrukken.'
Staf keek de Tressen zonder enige uitdrukking op zijn gezicht aan.
Linden kon zijn gevoelens niet lezen, maar zijn aura voelde zo bot
en onwrikbaar als een vuist. Nog steeds zei zij niets. Om
onduidelijke redenen vroeg zij zich opeens af, of er ook
oer-gruwels in de vallei leefden. Hadden die duistere wezens
misschien een rol gespeeld in de houding van de Ramen? Wat was de
relatie tussen hen? - de relatie die Hami zo graag wilde verbergen?
De vrouw zag Lindens' bezorgdheid onbewogen aan. Ik moet er echter
wel duidelijk bij zeggen dat, als jullie onze uitdaging niet
aannemen, alle Ramen zich tegen jullie zullen keren.' Haar stem had
weer een hinnikende ondertoon gekregen. 'Als jullie geen kwaad in
de zin hebben, hoeven jullie ook geen kwaad te verwachten. Wij
zullen zo goed mogelijk voor jullie zorgen. Maar wij zullen niet
toestaan dat jullie hier weggaan. Of jullie het nu willen of niet,
dan houden wij jullie bij ons, opdat het Land geen gevaar zal lopen
om te worden verraden.' Daar zweeg de Tres even, kennelijk in
afwachting van een reactie. Staf liet een verontwaardigd gesnuif
horen. 'Je hebt ons bedrogen, Tres. Toen je ons overhaalde je naar
deze plek te vergezellen, heb je niets gezegd over uitdagingen.'
'Meester,' antwoordde Hami, 'het verleden van de Bloedwachten
vloeit door je aderen. Hoe had je dan gedacht dat wij zouden
beraadslagen, als we jullie niet kunnen uitdagen?' Geheel
onverwacht knikte de Haruchai. Hij leek haar antwoord te
accepteren. Misschien begreep hij het. 'Linden?' vroeg Liand, bijna
fluisterend. 'Weet jij wat dit betekent? Ze kunnen toch niet
bedoelen dat ze met ons willen vechten? Ik kan net als elke
Nederstener heus wel een rake klap uitdelen, maar tegen hun
vechtkunst ben ik niet opgewassen. Wat dat betreft hebben ze
helemaal gelijk.'
Linden schudde haar hoofd, er kwamen te veel vragen tegelijk
op haar af. Maar Tres Hami gaf haar niet de kans om te antwoorden.
'Ringheer,' zei ze op formele toon, 'Linden Avery de Uitverkorene,
ga je akkoord met alles wat ik heb gezegd?' Linden had het gevoel
dat ze geen keus had, dat ze sinds Kevins' Uitkijk niets had
gedaan om haar eigen koers te bepalen, of Jeremiah te helpen. Maar
de bezorgdheid van alle Tressen en hun wezenlijke welwillendheid
waren haar wel duidelijk, helder en zonneklaar. Ze had geen
idee waarom ze zich gedroegen zoals ze deden. Maar ze had niets van
hen te vrezen, hoezeer zij haar ook leken te bedreigen. 'Tres,'
antwoordde zij op even formele toon, 'ik ga ermee akkoord. Ik weet
niet waar je je zorgen om maakt. Ik hoop dat je het me gaat
uitleggen. Maar ik respecteer jullie voorzichtigheid. Ik ga akkoord
met al jullie voorwaarden.' Toen voegde zij eraan toe: 'Anele
hebben jullie al geaccepteerd. En ik denk dat Liand er hetzelfde
over denkt als ik.' Ze wachtte niet op zijn knikje, maar vertrouwde
erop dat hij haar voorbeeld zou volgen. 'Wat Staf betreft...' Zij
haalde haar schouders op. 'Ik krijg de indruk dat hij meer begrijpt
van wat hier gaande is dan ik. Waarschijnlijk verwelkomt hij de
uitdaging.' In werkelijkheid leek de Haruchai echter al geen
belangstelling meer te hebben voor de situatie. Hij stond met zijn
armen ontspannen langs zijn zijden naar de bergen te kijken, alsof
hij besloten had, de komst af te wachten van iemand, die zijn
aandacht meer waard was. Hami maakte een buiging op de manier van
de Ramen. Toen Linden hetzelfde deed, ontspanden de verzamelde
Tressen zich enigszins. Op een teken van Hami keerden de Tressen
zich om naar de dichte kring van Koorden, meteen ging de kring
uiteen en haastten de Koorden zich doelbewust weg. Binnen enkele
ogenblikken keerde een aantal van hen terug met houten blokken, die
kennelijk waren bedoeld om op te zitten en die zij op de open plek
in kleinere kringen neerzetten. Linden begreep al snel dat zij
voorbereidingen troffen voor een gemeenschappelijke maaltijd. In de
sobere levens van de Ramen werd deze gelegenheid kennelijk
beschouwd als een feest. Zij had helemaal geen behoefte aan een
feest: zij had behoefte aan rust. Ze zag dat Liand met haar wilde
praten. Waarschijnlijk hoopte hij, dat zij iets van zijn verwarring
kon wegnemen. En misschien had Staf zijn onverwachte
onverschilligheid willen verklaren. Maar zij had voorlopig even
genoeg van hen. Zonder aandacht te schenken aan haar reisgenoten,
of de activiteiten van de Koorden, ging zij op een van de houten
blokken zitten, zette haar ellebogen op haar knieën en liet haar
gezicht in haar handen zakken. Ze had tijd nodig om na te denken.
God, wat had ze...
Heer Veil had haar naar het wondleem geleid... en had vervolgens
kresh achter haar aangestuurd, om jacht op haar te maken. Hij
ontkende elke verantwoordelijkheid voor Kevins' Drek en de Vallen.
Een Elohim had een bezoek gebracht aan Mithil Nedersteen en had
Liands' mensen gewaarschuwd voor de halfhand, terwijl Thomas
Covenant al lang dood was en Jeremiah voor niemand een bedreiging
vormde. Anele sprak herhaaldelijk over skurj en de Gevangenschap.
Het een of andere wezen, dat misschien wel en misschien ook niet
Kastenessen was, had hem verboden te onthullen, wat hij op de
bergkam van de stenen had vernomen. Voor Kastenessen zelf gold dat
hij al sinds tienduizenden jaren geleden geen naam meer droeg, geen
keus meer had en uit de tijd was heengegaan. De Ramen maakten
plannen voor uitdagingen voor Linden en haar reisgenoten. Kennelijk
hadden zij de Ranyhyn ergens uit het oog verloren of in de steek
gelaten, terwijl ze ooit toch de onafscheidelijke dienaren van de
grote paarden waren geweest. Af en toe had Hami naar andere
geheimen verwezen. Op de een of andere manier hadden de oer-gruwels
weten te ontkomen aan Heer Veils' pogingen hen te vernietigen.
Linden was ervan overtuigd, dat zij haar ontsnapping uit Mithil
Nedersteen mogelijk hadden gemaakt. De Versmader had Jeremiah in
zijn macht. De Staf van Gerechtigheid was verloren gegaan. Anele
beweerde de zoon van Sunder en Hollian te zijn, die drie en een
half duizend jaar geleden waren gestorven. En Roger Covenant en
zijn half invalide moeder moesten zich ook ergens in het Land
bevinden, net zo verlangend om verwoestingen aan te richten, als
Heer Veil zelf. Het was te veel, te veel. Linden kon het
allemaal niet bevatten en kon er geen wijs uit worden. Omdat zij
niets begreep, kon ze ook niets doen. Covenant was dood: haar
dromen, illusies. Anele sprak alleen wanneer zijn waanzin dat
toeliet en ook dan, had ze niets aan zijn onthullingen. En Staf,
vermoedde zij, wist niet veel meer dan zij. Door het verleden van
het Land te ontkennen, ontkenden de Meesters ook zichzelf.
Misschien had Liand wel gelijk. Misschien waren ze bang om verdriet
te hebben. Ze had geen behoefte aan een feest, of nog meer
verhalen. Ze had geen zin in onduidelijke uitdagingen. God, ze had
amper behoefte aan leven. Ze had al een kogelgat in haar shirt. Wat
ze nodig had was hulp. Toen ze eindelijk haar hoofd optilde, zag ze
Anele aan de rand van de open plek in het gras staan. Zijn blinde
gezicht had een koortsachtige glans en zijn hele lichaam leek zich
op haar te concentreren. Hij stond te wenken, alsof hij had gehoord
wat ze dacht en haar gebed wilde verhoren. Even overwoog Linden hem
te negeren. Hij zou haar alleen nog maar erger in verwarring
brengen. Zelfs van deze afstand kon zij echter zien, dat zijn
waanzin een nieuwe fase had bereikt, eentje die zij nog niet kende.
Hij was in de greep van een voornemen, dat zo dringend was, dat hij
er helemaal nerveus van werd. Terwijl zij haar dilemma's had zitten
tellen, was in de vallei de schemering ingevallen. Achter de bergen
nam de zon afscheid van het Land en vervulden de schaduwen de lucht
met duistere voortekenen. Van grote hoogte kwam de kou heimelijk
omlaag gedreven. Straks zouden de Ramen hun maaltijd met haar
willen delen en zouden de uitdagingen beginnen. Met een zucht dwong
Linden haar stijve lichaam op te staan en over de open plek naar
Anele te lopen. Zodra zij dichterbij kwam stak hij zijn beide
handen naar haar uit. Toen pakte hij haar schouders vast en trok
haar naar zich toe, alsof hij van plan was zijn armen om haar heen
te slaan. 'Linden,' fluisterde hij met een huilerige klank in zijn
stem. 'O, Linden. Wat ben ik blij je te zien.' Een stem die ze
kende. De tranen stroomden uit zijn maansteenogen en troffen haar
even pijnlijk als de klank van die stem uit zijn mond. Ze had hem
wel vaker zien huilen, maar dit was anders. Tot op dit moment had
ze hem nog nooit tranen van medeleven zien huilen. Medeleven en
blijdschap. Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien.' Hij sprak
snel, bijna alsof hij teveel te zeggen had in te weinig tijd. Ik
zou het nooit hebben geloofd. Maar het klopt. Het is precies goed.
Jij bent de enige die dit kan doen.' De stem van Thomas Covenant.
Ze kende deze stem net zo goed als die van haarzelf en hield er
meer van. Vanuit zijn waanzin sprak Anele Covenants' woorden tot
haar, met Covenants' stem. Ze hapte vergeefs naar lucht. Covenant,
hijgde ze, bijna flauw vallend. O, mijn liefste. Zijn klank liet de
hele vallei stilvallen. Van het ene moment op het andere hadden de
Ramen en alles wat zij deden, opgehouden te bestaan, verdwenen naar
een wereld van dromen. Staf en Liand bevonden zich nog wel op de
open plek, maar dan in een andere wereld, een dimensie van de
realiteit, die niets meer met de hare te maken had. Haar geliefde
sprak niet tegen hen. Anele omhelsde haar, een harde omhelzing met
alle kracht van Covenants' hart. Toen hield hij haar een eindje bij
zich vandaan, zodat hij haar met zijn blinde ogen kon bekijken.
Haar ogen waren vochtig van verlangen. 'Linden,' zei hij, nog
steeds gehaast, luister naar me. Ik heb geen tijd. Ik Kun je maar
zo weinig vertellen.' Covenant was dood, zowel hier, als in de
wereld die zij ooit hadden gedeeld. Ze had tien jaar om hem
gerouwd. Maar dit was het Land en de Wetten van Leven en Dood waren
gebroken. Dwars door haar eigen tranen keek ze hem zwijgend aan,
niet in staat woorden te vinden voor haar verdriet en haar spijt.
Als ze haar mond had opengedaan, zou ze zijn gaan huilen als een
klein kind. 'De Wet beperkt mij in zoveel opzichten.' Anele was
Covenants' surrogaat, zijn enige stem. 'Als dat niet zo was, zou
het de moeite niet waard zijn om voor te vechten. 'En hij verzet
zich tegen mij. Hier en nu is hij sterker dan ik. Die arme Anele
kan mij niet vast houden. Ik zak al weg.' Terwijl hij het zei, wist
zij dat het waar was. De oude man bleef tastbaar voor haar staan.
Zijn vingers knepen in haar schouders: in een ander leven zou hij
haar misschien pijn hebben gedaan. Maar binnen in hem streed een
andere vorm van waanzin tegen Covenants' aanwezigheid. Ondanks
Covenants' verlangen en Aneles' bezeten onderwerping, won een
furieuze kracht aan haat, om haar geliefde te verdrijven. Hij
verzet zich tegen mij. Dezelfde hij, die Anele eerder had verboden
om te spreken? Of een heel andere vijand? Aneles' waanzin leek
helemaal niet op zijn bijna-gezonde verstand op de bergkam. 'Je
hebt problemen,' De stem van haar geliefde begon al rafelig te
klinken. 'Grote problemen,' Ze was weer bezig hem te verliezen. 'Je
hebt de ring nodig. Maar wees er voorzichtig mee.' Zijn dood had
haar bijna kapotgemaakt. 'Hij voedt de cesuren.' Covenant! Zij kon
het niet verdragen hem een tweede keer te verliezen. 'Linden,'
drong hij aan, op de grens van zichzelf, 'vind mij. Ik Kun je
alleen helpen wanneer je me vindt.' Het volgende ogenblik duwde
Anele haar zo hard opzij, dat zij bijna viel. Voordat ze hem vast
kon grijpen, Covenants' naam kon roepen, kon proberen met haar
gezondheidsbesef door te dringen tot Aneles' verwarring, beende de
oude man langs haar heen, naar het midden van de open plek. Ze
rende hem achterna. Ze was te laat: dat zag ze duidelijk, hoewel
hij zijn gezicht had afgewend. De transformatie van zijn aura was
onmiskenbaar. Toch rende ze hem achterna om hem in te halen en vast
te pakken.
Hij verzet zich tegen mij. Het wezen dat Anele nu bezat, had een
vergissing begaan. Het had zich in haar bijzijn gemanifesteerd. Ze
dacht niet meer aan angst, voorzichtigheid, gevaar. Ze wilde weten
wie haar vijand was, al was het alleen deze maar. Indien mogelijk
wilde ze zijn aanwezigheid uit Aneles' gekwelde ziel
rukken.
Na een paar stappen bleef Anele staan. Ze was meteen bij hem.
Zonder enige aarzeling greep ze zijn schouder, zodat hij zich naar
haar zou omdraaien. Zodat ze degene, die hem bezat, in zijn blinde
ogen kon kijken. Zelfs door zijn smerige kleding schroeide de
aanraking haar vingers. Onder de Koorden gingen kreten van
verrassing en waarschuwing op. Tressen grepen naar hun wurgkoorden.
Linden deinsde instinctief achteruit. Aneles' oude lichaam was vuur
geworden, gematerialiseerde vlammen. Van het ene moment op het
andere gloeide hij als sintels. Zijn huid zou eigenlijk van zijn
botten moeten branden door de brandende kracht van het wezen, dat
in hem school. Aardkracht omhulde de oude man echter als een cocon
en zijn vurige bezitter kon hem geen kwaad doen. Toen Aneles' hoofd
in haar richting draaide, greep Linden wanhopig naar Covenants'
ring. Maar toen bevroor zij, verstijfd van ontzetting, door zijn
verschijning. Anele zette een enkele, roofdierachtige stap in haar
richting. Zijn kaken openden zich onmogelijk wijd, zijn
weinige tanden hapten in de lucht: zijn keel glansde als een glimp
in een vurige oven. Vanuit het diepst van zijn kracht, ademde hij
recht in Lindens' gezicht uit. Zijn adem trof haar als een
uitbarsting van een meer van magma, als de dampen van een
vulkaan. Haar wimpers en wenkbrauwen werden weg geschroeid. Het
haar rond haar gezicht kroesde en stonk en haar door de zon
verbrande huid bezorgde haar helse pijnen. Rond de open plek
ontbrandde de lucht in vlammen en vonken. Zij was al bezig te
vallen toen Staf op de oude man toesprong en hem neersloeg. Aneles'
hitte verdween zo plotseling, dat zij bang was dat Staf zijn nek
had gebroken.
12
De Dolers Zoom
Een tijd lang was
Linden zelf een beetje gek, radeloos van te veel verwarring en
pijn. Er bestonden in de hele wereld geen woorden, om uitdrukking
te geven aan haar ontzetting. Op bevel van Tres Hami hadden een
paar Koorden Staf weggeduwd van Anele, die op de grond lag. De Tres
onderzocht Anele snel, stelde vast dat hij niet langer gevuld was
met vuur en verzekerde Linden dat hij alleen maar bewusteloos was,
niet dood. Koorden tilden hem van de grond en droegen hem weg. Maar
Linden zag het allemaal niet meer. Ze begreep amper wat er
gebeurde. Vanuit de dood had Covenant haar geprobeerd te bereiken.
Zijn geest verbleef nog ergens binnen de brede mogelijkheden van de
Boog van Tijd. Onder andere omstandigheden zou haar hart zijn
overgelopen van vreugde, bij de wetenschap dat hij met haar in
contact wilde komen, dat hij zijn best deed om haar gebeden te
beantwoorden... Maar hij was zo ruw terzijde geschoven. De een of
andere flagrante macht had hem aan de kant gezet, alsof hij totaal
onbelangrijk was. Hij leek overgeleverd aan de genade van een
kwaadaardig wezen. Net als haar zoon, die in handen was van Heer
Veil...
Tranen van verdriet stroomden uit haar ogen. Ze kon het niet van
zich afzetten. Zelfs wanneer ze haar ogen dichtdeed, liep haar hart
over. Ze kon niet verdragen, dat haar verloren geliefde had
geprobeerd haar te helpen en het zwijgen was opgelegd. Vind mij.
Liand knielde naast
haar neer: in een poging haar een beetje te troosten, praatte hij
zachtjes tegen haar. Staf stond een eindje verderop, bepaald niet
boetvaardig. Hij was er ongetwijfeld van overtuigd, dat hij haar en
de Ramen van een zinloze dood had gered. En misschien was dat wel
zo. Linden wist het niet en het kon haar ook niet schelen. Het
klopt. Het is precies goed. Jij bent de enige, die dit kan doen.
Covenants' geruststelling was, zeker na wat er met Anele was
gebeurd, een schrale troost. Op dat moment kwam een van de Koorden
Liand een klein aardewerken kommetje overhandigen. Toen hij het
smeerseltje van de Ramen voorzichtig op haar geblakerde gezicht
begon te smeren, prikte de stimulerende geur van amanibhavam in
haar neusgaten. Uit naam van Covenant stond ze zichzelf één lange,
hese snik toe, alsof ze hapte naar lucht, naar leven. Toen
probeerde ze te gaan zitten. In dromen had haar geliefde haar
verteld: Je hebt de Staf van Gerechtigheid nodig. Dat begreep ze.
Ze werd er doodziek van om zo machteloos te zijn. Liand
ondersteunde haar, zodat ze tegen hem aan kon leunen. 'Haast je
maar niet,' raadde hij haar fluisterend aan. 'Je bent verbrand en
totaal uitgeput. Ik zie geen ernstige kwetsuren, maar ik ben geen
heler en kan me vergissen.' Zachtjes mompelde hij: 'Nu zullen de
Ramen toch zeker wel afzien van hun uitdagingen? Ze moeten toch
begrijpen dat jij aan het eind van je Latijn bent.' De Nederstener
kende Linden nog geen twee dagen. Blijkbaar kende hij haar nog niet
zo heel erg goed. Ze slikte moeizaam en duwde het smeerseltje in
zijn hand weg. Ze werd opnieuw getroffen door de zwartheid van zijn
wenkbrauwen. Wanneer hij ze fronste, hulden ze zijn ogen in iets
onheilspellends, voortekenen van een groot verlies. Zachtjes siste
ze tussen haar tanden: 'Help me overeind. Ik kan dit niet alleen.'
Je zit in moeilijkheden. De jongeman trok haar met gemak
overeind, hij voelde zo stevig en betrouwbaar als een rots.
Toen zij alleen probeerde te staan, wankelde ze even, verzwakt door
de hitte, die schuldig aanvoelde, op haar verbrande gezicht. Maar
Liand hield haar vast en zij aarzelde niet. Zodra zij haar
evenwicht had gevonden, zei ze: 'Breng me naar Anele.' Tres Hami
kwam meteen naar voren toen zij opstond, de vrouw probeerde
tussenbeide te komen. Maar Linden drong aan: 'Nu, Liand. Voor het
te laat is.' Voordat alle sporen van het wezen, dat Anele had
bezeten, waren verdwenen. Voordat zij eraan dacht om bang te zijn.
Hami deed meteen een stap naar achteren. Ze gaf instructies aan een
van de dichtst bijzijnde Koorden, een jonge vrouw met golvend haar
in dezelfde kleur als Liands' wenkbrauwen. De Koord bewoog zich net
als haar haren, toen ze hem en Linden voorging. Linden klemde zich
aan hem vast. Ze was nog niet klaar met hem, helemaal niet. De
Koord liep snel langs twee of drie huizen en ging er toen één
binnen aan de rand van het kamp. Toen Linden en Liand haar volgden,
troffen zij Anele languit aan op een bed van gras en varens. Linden
zag meteen dat Hami de oude man accuraat had beschreven: hij was
bewusteloos geslagen, maar er was niets gebroken. Toch klonk zijn
ademhaling onregelmatig, alsof hij pijn had. Zijn ogen waren
gesloten, gelukkig maar, nu kon hun blindheid haar er niet van
beschuldigen, dat ze hem in de steek had gelaten. Zijn nek en de
zijkant van zijn hoofd deden pijn als gevolg van Stafs' klap. Maar
de Haruchai had heel precies geweten wat hij deed. Hij had geen
botten gebroken en geen blijvend letsel toegebracht. Anele zou
helemaal genezen. Vanwege de Aardkracht in hem, zouden zijn
pijnlijke plekken waarschijnlijk sneller helen dan Lindens'
vermoeide spieren en verbrande huid. Maar ze maakte zich geen
zorgen om zijn lichamelijke herstel. Andere dingen waren nu
belangrijker. En nog steeds aarzelde zij niet. Als ze nu aarzelde
om na te denken of te twijfelen, zou ze zich vast herinneren dat,
wat ze wilde gaan doen, heel gevaarlijk was. Het kon haar haar
leven kosten. 'Hier.' Haastig liet ze Liand los en nam het
kettinkje van haar hals. Vervolgens duwde ze het kettinkje en de
ring in Liands' handen. 'Pak aan en houd het voor me vast.' Zonder
het gewicht van de ring, voelde haar hals opeens heel naakt en
kwetsbaar. 'Pas er goed op.' Hij staarde haar geschrokken aan. Zijn
handen hielden de ketting en de ring vast, alsof hij zijn vingers
er niet omheen durfde te sluiten. 'Als mij iets overkomt,' zei ze,
'wat dan ook - alles wat je bang maakt - maak dan dat je hier
wegkomt. Probeer mij niet te helpen. Neem dat ding,' de ring, 'en
zet het op een lopen. Kom niet terug voordat een van de Ramen je
komt vertellen dat mij niets mankeert.' Anders... Hij kon de reden
voor haar dringende verzoek niet weten. Toch knikte hij zwijgend,
niet in staat om iets te zeggen. Ze had vertrouwen in de
Nederstener en wilde er niet aan denken, wat er kon gebeuren, als
een van de krachten, die Anele kapot maakten erin zou slagen, bezit
van haar te nemen. In plaats daarvan liet zij zich naast het bed
van de oude man op haar knieën vallen, drukte haar handpalmen tegen
de zijkanten van zijn hoofd en stortte haar waarnemingsvermogen in
hem, alsof ze viel. Op dat moment leek haar poging, bezit van hem
te nemen, minder erg, dan hem bloot te stellen aan nog meer
kwellingen. Later krabbelde ze vermoeid overeind en pakte
Covenants' ring terug uit Liands' bevende handen. Ze begreep maar
al te goed waarom ze had gefaald. En God wist dat ze het had kunnen
verwachten. Ze wist alleen niet hoeveel nederlagen ze nog kon
verdragen. 'Linden?' fluisterde Liand, nog steeds bang dat zij
gewond was, ook al moest hij kunnen zien, dat dit niet het geval
was. 'Linden...' Zijn stem stierf weg. Zwak van teleurstelling
antwoordde zij: 'Hij beschermt zichzelf.' Natuurlijk. 'Ik kan hem
niet bereiken.' Hoe had hij zijn kwetsbaarheid anders zo lang
kunnen overleven? 'Er staat een muur van Aardkracht in zijn geest.'
Die was als een dikke laag lijkwaden om de kern van zijn identiteit
gewikkeld. 'Ik kan goed zien hoe ernstig hij gekwetst is. Maar ik
kan niet bij de plek waar de schade zit.' De zwakke plek in zijn
verdediging, die het mogelijk maakte, bezit van hem te nemen was
verzegeld en zij kon er niet bij komen. Ze wist nu zeker dat ze hem
nooit zou kunnen helpen zonder kracht. Ze had een kracht nodig, die
sterk genoeg was, om door de barricades heen te breken, die hij had
opgeworpen. Met Covenants' ring kon het. Aneles' aangeboren
Aardkracht beschermde hem, maar was niet bestand tegen wilde magie.
Zelfs in zijn meest verfijnde vorm, was dat vuur echter te ruw en
te extreem, om op iemands geest te worden losgelaten. Het was goed
mogelijk dat elk deeltje van zijn geest al lang zou zijn
verschrompeld, voordat zij erachter was hoe ze hem moest genezen.
Haar geliefde had gelijk. Ook al had ze hem slechts in haar dromen
gezien. Ze had de Staf van Gerechtigheid nodig. Zolang ze die niet
had, was er niets wat ze voor Anele kon doen. 'Ik heb met hem te
doen,' zei Liand machteloos. 'Hij is een speelbal geworden voor
krachten, die de zijne verre te boven gaan. Het is verkeerd,
Linden.' Toen werd de stem van de jonge man scherper. 'Het is
slecht. Nog slechter dan kresh. Net zo slecht als Vallen en Kevins'
Drek.' Linden knikte. Als zij nu iets zei, zou zij haar
verbittering niet hebben kunnen verbergen. Ze had helemaal niet
meer aan de vrouw gedacht, die haar bij Anele had gebracht, toen de
Koord opeens haar hand op Liands' arm legde en zijn aandacht vroeg.
Toen hij haar aankeek zei de jonge vrouw - net als Sahah was zij
nauwelijks meer dan een meisje - verlegen: Als de Ringheer hier
klaar is en Anele haar niet meer nodig heeft, wacht de bijeenkomst
van Ramen op haar. Het is belangrijk dat zij nu iets gaat
eten.'
Liand snoof. Terwijl hij een stap naar voren deed, alsof hij Linden
wilde verdedigen, vroeg hij: 'En zijn de Ramen nog steeds van plan
de Ringheer te beledigen met uitdagingen die zij niet nader
toelichten?' Bij wijze van antwoord hief de Koord haar kin in de
lucht en verscheen er een trotse blik in haar ogen. 'Je bent wel
erg onbeleefd, Nederstener. Ik twijfel er niet aan dat de Ringheer
elke uitdaging aankan.' Vermoeid kwam Linden tussenbeide. 'Zeg maar
tegen Tres Hami dat wij er over een paar minuten aankomen.' In haar
eigen oren klonk haar stem te zwak, te zwaar beproefd, om zich
verstaanbaar te kunnen maken. De Koord maakte echter snel een
Ramenbuiging en haastte zich, zo gracieus als water, weg. Met een
diepe zucht wendde Linden zich tot Liand om zijn protesten aan te
horen.
'Linden...,' begon hij. 'Ik vrees dat dit toch erg onverstandig van
je is. Jij kunt jezelf niet zien, maar ik wel. Je bent veel te
moe...' Zij hief haar handen op. In plaats van hem tegen te
spreken, zei ze zo duidelijk mogelijk: 'Dank je.' Hij schudde zijn
hoofd. 'Ik heb niets gedaan om je dank te verdienen. En ik zou een
slechte reisgenoot zijn als ik je niet...' Opnieuw viel zij hem in
de rede. 'Ik wil je bedanken omdat je er bent. Omdat je mijn vriend
bent. Ik was bijna vergeten hoe dat voelt. Maak je over mij maar
geen zorgen. De Ramen zullen mij geen kwaad doen. Zelfs als ze
besluiten dat ze mij niet vertrouwen, zullen ze ons geen van allen
kwaad doen. Zo zitten ze niet in elkaar.' Hij keek haar een
ogenblik fronsend aan. Toen gaf hij zich gewonnen. 'Jouw blik is
scherper dan de mijne. En de Koord had gelijk. Je moet echt iets
eten.' Ze glimlachte zwakjes. 'Laat mij dan op je steunen. Ik voel
er niets voor om voor het oog van al die Tressen plat op mijn
gezicht te gaan.' Liand antwoordde met een begrijpende grijns en
bood haar zijn arm aan. Samen liepen zij terug naar de open plek,
in het midden van het kamp. Zodra zij van het gras op de
aangestampte aarde stapte, kwam Tres Hami met een bezorgde blik
naar hen toe. 'Ringheer,' zei zij op ernstige toon, 'ik schaam me
diep dat dit je is overkomen, terwijl je onze gast bent. Een
dergelijk vuur is een aspect van de toestand van de oude man,
waarvan wij nog niet eerder getuige waren geweest. Omdat wij er van
overtuigd waren dat je veilig was, te midden van zoveel Ramen,
hebben wij onze waakzaamheid laten verslappen. Dat hadden wij niet
moeten doen.'
Linden schudde haar hoofd. 'Het is niet jullie schuld. Jullie
konden dit ook niet weten. En ik ben niet ernstig gewond.' Dat kon
Hami ongetwijfeld zelf ook wel zien.
'Maar ik ben wel heel erg moe. Kunnen we een beetje opschieten?' Ze
doelde op de uitdagingen. 'Ik wil graag dat we elkaar zo snel
mogelijk kunnen vertrouwen.' Hami maakte een buiging. 'Zo denken
wij er ook over. Kom.' Eerbiedig raakte de Tres even Lindens' arm
aan. 'De Koorden zijn klaar met hun voorbereidingen. Laten we samen
eten, dan kunnen we daarna verhalen gaan vertellen.' Toen Linden
knikte, bracht Hami haar naar een kring van zetels in het midden
van de open plek. Daar verzamelde de Tres acht of tien van haar
oudere Koorden en zij namen samen met Linden plaats. Tegelijkertijd
werd Liand naar een andere kring gebracht en Staf naar een derde.
Net als Linden kregen ook zij gezelschap van een Tres en een aantal
Koorden. Even later werden alle kringen bezet door een Tres en zijn
of haar Koorden.
Binnen elke kring was een vuur aangelegd om de maaltijd bij te
lichten. De jongere Ramen stonden om de open plek heen met houten
dienbladen vol voedsel en volle waterzakken, wachtend op een teken
om de maaltijd op te dienen. Zodra iedereen zat, stonden de Tressen
gezamenlijk op. Als één man draaiden zij zich om naar het
noordoosten en hieven hun gezicht naar de hemel. Vanuit een kring,
vlakbij Linden, verhief een oudere man met grijzend haar en een
netwerk van littekens op zijn armen een hinnikende stem.
'Wij zijn de Ramen,' riep hij zacht tegen de dieper wordende
schemering, 'lang geleden verdreven van onze geboortegrond in het
Land. Meer dan honderd generaties lang, hebben wij rondgezworven
zonder vaste woonplaats en zonder ergens welkom te zijn, met onze
verdrijving op onze rug, als nomaden en zwervers. Al die tijd
vertelden wij niemand anders dan elkaar, het lange verhaal van wie
wij zijn. Toch zijn wij het verleden trouw gebleven. Nog steeds
vertellen wij ons verhaal, keer op keer, precies zoals het ons
generatie na generatie is verteld, opdat wij niets zullen vergeten,
niets zullen verzaken en ons grote doel nooit uit het oog zullen
verliezen.'
Terwijl de oudere man sprak, bogen de Koorden hun hoofd. Maar zijn
mede-Tressen stonden kaarsrecht op de open plek en de vlammen
weerkaatsten in hun ogen.
'Wij zijn de Ramen, verloren en verlost door dienstbaarheid en wij
zullen onze geboortegrond terugzien. Ditmaal is ons geen einde aan
onze ballingschap in het vooruitzicht gesteld, zoals toen Opperheer
Kevin Landverwoester ons verzocht het Land te verlaten. Maar wij
houden vertrouwen. Ook al zal de Aarde openbarsten en de hemel naar
beneden komen en alle volkeren ter wereld verraden worden, wij
houden vast aan het verhaal van wie wij zijn. Ooit, wanneer onze
ballingschap ten einde is, zullen wij terugkeren naar de Vlakte van
Ra. Aldus werd ons verhaal verteld aan onze vaders en moeders en
aan de hunne en aan de hunne vóór hen, meer dan honderd generaties
lang, tot aan de Ramen, die met dit dolende bestaan zijn begonnen.
En zo zal het aan onze kinderen worden verteld en aan de hunne en
aan de hunne na hen, net zolang, totdat de Ramen terugkeren naar
het Land dat het hunne is.' Toen begonnen de verzamelde Tressen te
zingen en verhieven hun stemmen als één in de donkere
avond.
'Wij dwalen over de
wereld, heen en weer
En ons hart verlangt om thuis te zijn
Terwijl het leven onafgebroken voortschrijdt
Dolen wij nog steeds door jaar en tijd,
en blijven de pulp en het sap van onze terugkeer
Voor eeuwig onaangeroerd.
Onze hoop is niet van
steen maar klei
Uitgehold door onze kinderen
Generaties gaan voorbij, voorwaar
En verdwijnen weer als het gras elk jaar
Gaan als het schuim der golven voorbij,
Zonder duiding van de jaren.