Coachen doe je samen
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Deze bladzijde is met opzet leeg
gelaten
M a r c L a m m e r s
Coachen doe je samen
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Dit boek is gepubliceerd door
Tirion Uitgevers BV
Postbus 3740 AH Baarn
www.tirionuitgevers.nl
Omslagontwerp: Impulse
Omslagfoto: Ben Haeck
Vormgeving binnenwerk: Prepress, Zeist
Foto’s binnenwerk: Marc Lammers, Jeroen van Bergen en Ben Haeck Met
medewerking van: Mark Hoogstad
ISBN 978 90 4391 NUR Eerste druk oktober Tweede druk oktober Ó 2007
Tirion Uitgevers BV, Baarn
Uitgever en auteur hebben ernaar gestreefd alle rechthebbenden van
de gebruikte illustraties te achterhalen. Degene die meent zekere
rechten te kunnen doen gel- den, kan zich alsnog tot de uitgever
wenden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op
welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced
in any form by print, photocopy, micro- film or any other means
without prior written permission from the publisher. Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
I n h o u d
Voorwoord
Woelige jaren
Excelleren en enthousiasmeren
Het goede voorbeeld
Niet lijden maar Leiden
Willen is doen
Duwen en trekken
Roze olifant
Het heilige schrift
Dyslexie is een gave
Dankwoord
CV Marc Lammers
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
V o o r w o o r d
‘Kijk over de eigen schutting heen’ of ‘Bekijk het eens door een
andere bril’ dat zijn zowel in de topsport als het bedrijfsleven
vaak verkondigde oneliners. Mooie woorden, dat zeker. Maar hoe
breng je die in praktijk? Wat komt daarbij kijken? Wie of wat kan
je daarbij van dienst zijn? Het zijn vragen die alle trai-
ner-coaches zichzelf stellen en zij niet alleen. Directeuren, mana-
gers, werknemers, ja, wie eigenlijk niet? Het is, zonder
overdrijven, een vraag die iedereen vrijwel dagelijks op de een of
andere manier bezighoudt.
Een vraag die mij de laatste maanden vaak is gesteld, is deze:
waarom heb jij succes als trainer-coach? En, in het verlengde daar-
van: waar is dat succes op gestoeld? Waarom jarenlang vooral de
tweede viool gespeeld en nu ineens wel de eerste? Geluk? Wijsheid?
Ook dat zijn vragen die niet zomaar even te beantwoorden zijn. Daar
ligt het nodige aan ten grondslag. In dit boek hoop ik een en ander
nader uiteen te zetten, waarbij gaandeweg duidelijk zal wor- den
dat het verschil tussen de nummer een en twee vaak veel groter is
dan op het eerste gezicht lijkt.
Zoals ik op mijn beurt altijd nieuwsgierig ben naar de werkwijze en
de inzichten van anderen, geldt dat andersom evenzeer. En dat juich
ik toe. Dus ook daarom dit boek. Ik heb geen geheimen. Als die er
al zijn, dan geef ik ze in de navolgende pagina’s prijs. Jezelf
verbeteren en daarmee ook je naaste omgeving, in mijn geval voor-
al gesymboliseerd door mijn team, is mijn ultieme uitdaging. ‘Elke
keer opnieuw twee procent verbeteren’ luidt daarbij mijn motto,
want vijftig keer twee procent is ook honderd procent. Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Het opschrijven van mijn gedachten en
ervaringen verschaft mij
ook weer nieuwe ideee¨n en dus nieuwe brandstof. Topsport en be-
drijfsleven hebben veel raakvlakken. Voor zover ik dat nog niet
wist, heb ik dat de voorbije jaren wel geleerd in de contacten met
mensen uit het zakelijke verkeer of uit andere takken van sport.
Zulke gesprekken inspireren mij in hoge mate, omdat ze mij ‘dwin-
gen’ vanuit een ander perspectief te kijken, waar ik binnen mijn
eigen sport nog maar al te vaak stuit op moeilijkheden in plaats
van mogelijkheden.
En om die vernieuwing draait mijn vak. Een coach moet niet alleen
durven dromen, hij of zij moet vooral openstaan voor nieu- we
gezichtspunten en te allen tijde bedrijfsblindheid zien te voor-
komen. Mogelijkheden te over, alleen moet je ze wel (kunnen en
durven) herkennen. Kopie¨ren kan iedereen, dat is de kunst niet.
Door middel van dit boek hoop ik de lezer te enthousiasmeren om
vooral de eigen weg te bewandelen. Centraal staan daarbij de sterke
punten. Bij mijn weten heeft namelijk nog nooit iemand een
wedstrijd gewonnen op zijn of haar zwakke punten. Mijn visie op
talentontwikkeling wordt in hoge mate bepaald door mijn eigen
ontwikkeling als trainer-coach. Laat ik er niet omheen draaien: ook
ik heb me jarenlang schuldig gemaakt aan wat ik voor het gemak maar
even ‘eenrichtingsverkeer’ noem: zo moet het en niet anders, punt
uit. Mijn speelsters behandelde ik – zwart-wit gesteld – als brave,
makke schapen, die maar te doen hadden wat hun coach hun opdroeg.
Gaandeweg heb ik geleerd dat communi- catie een waardevol
instrument is om tot een beter onderling begrip en dus betere
prestaties te komen. Mijn adagium is dan ook: laat spelers zelf
naar oplossingen zoeken, geef ze daarvoor de ruimte en bespreek de
door hen aangedragen opties vervolgens. Dan beklijft de theorie pas
echt goed en is de kans op succes in de praktijk vele malen
groter.
In eerste aanleg verzette ik mij tegen de gedachte om zelf een boek
te gaan schrijven. Waarom zou ik? Ik kom net kijken, ik beschouw
mezelf nog allerminst als een zogeheten ‘topcoach’. Een boek is
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
voorbehouden aan oudere, gelouterde coaches
die, meestal met
enige trots, kunnen terugkijken op een over het algemeen succes-
volle loopbaan en op basis daarvan recht van spreken hebben. Maar
ik mag graag breken met ingeroeste opvattingen. Bovendien: ook als
relatief jonge coach heb ik wat te vertellen. Over mijn
worstelingen met mijn eigen onzekerheden, de botsingen met mijn
speelsters en, niet in de laatste plaats, de innerlijke strijd met
mezelf. Want ik ben veeleisend en van nature redelijk drammerig
ingesteld, waardoor ik geregeld met mezelf in conflict kom. Ook ik
maak fouten, zoals zovelen, maar van fouten kan ik leren. En niet
alleen ik, ook mijn omgeving.
Dat ik mezelf kwetsbaar opstel met dit boek, besef ik. Maar wie
zich kwetsbaar durft op te stellen, krijgt weerwoord en dat komt
niet alleen de eigen ontwikkeling maar ook die van de direct be-
trokkenen uiteindelijk alleen maar ten goede, zo is mijn stellige
overtuiging. In die zin ben ik dan ook een open boek, zonder me
overigens te willen opwerpen als alwetende. Want mijn mening is
niet heilig, verre van dat zelfs. Met deze weerslag van mijn
achter- gronden, mijn inzichten en mijn overtuigingen hoop ik
echter ge- interesseerden, uit zowel de sport als het
bedrijfsleven, een aantal richtsnoeren aan te reiken, waar eenieder
zijn of haar voordeel mee kan doen. Want wees vooral niet bang te
excelleren. Marc Lammers
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Woelige jaren
‘Mar-rucccc!!!!’ Het was, zeker voor Italiaanse begrippen, druk die
middag op het hockeycomplex van Cernusco, even buiten Milaan. Zo’n
tweeduizend bezoekers hadden zich verzameld voor onze
kampioenswedstrijd, maar de stem van mijn moeder leek alles en
iedereen te overstemmen. Ik schrok, terwijl ik op het veld stond en
de wedstrijd net begonnen was. Wat krijgen we nou? Bezoek uit
Nederland? Even verderop zag ik ze zitten, druk zwaaiend en ge-
barend tussen het Italiaanse publiek: pa en ma, net uit Nederland
gearriveerd, schreeuwend en zwaaiend. Waren ze gek geworden? ‘We
wilden je verrassen’, zei mijn moeder nadat we de wedstrijd winnend
hadden afgesloten en de kampioensschaal in ontvangst hadden
genomen. Nou, dat was ze gelukt. Al bijna tien jaar ge- scheiden en
sindsdien weinig tot geen contact met elkaar onder- houden, en dan
nu ineens, vanuit het niets, ‘gezellig’ met z’n tweee¨n op pad.
Urenlang samen in de auto gezeten als een gelukkig echt- paar dat
zoonlief in Italie¨ kwam vereren met een bezoekje. Ik kon mijn ogen
niet geloven. In plaats van vreugde over het behalen van de
landstitel in mijn eerste – en tegelijkertijd laatste – jaar als
speler- coach voelde ik vooral pijn en woede opborrelen. Pijn,
omdat hun gezamenlijke aanwezigheid mij in e´e´n klap weer
herinnerde aan het verleden, en dat uitgerekend op wat voor mij een
van de opwin- dendste dagen ooit had moeten worden. Woede, omdat ik
het een schijnheilige vertoning vond. Als je samen zo lang in de
auto kunt zitten, dan had je ook samen wat van je huwelijk kunnen
maken. Goedbedoeld of niet, maar met hun onaangekondigde bliksembe-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
zoek onderstreepten mijn ouders voor mijn
gevoel slechts dat ze
geen vechters waren, geen doorzetters. Te snel en te makkelijk
hadden ze destijds het bijltje erbij neergegooid. Dat vond ik toen
al, als kind, en die gedachten dreunden opnieuw door mijn hoofd op
het moment dat wij elkaar na afloop begroetten. Uit fatsoen heb ik
me ingehouden. Ik wilde geen sce`ne maken daar langs de rand van
het veld, ten overstaan van alles en iedereen. ‘Leuk dat jullie er
zijn, maar ik ga met de jongens de stad in om het kampioenschap te
vieren’, heb ik gezegd. Ik heb ze de sleutels van mijn appartement
gegeven en ben weggegaan. Pas toen het licht werd, kwam ik thuis.
Tien jaar later, op het sterfbed van mijn moeder, heb ik die dag
met haar besproken en verteld wat ik toen werkelijk voelde. Ze
begreep het.
Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik tien jaar was. De aankondi-
ging kwam als een schok, zowel voor mij als voor mijn twee jaar
jongere zusje Linda. Ik zat tv te kijken, naar een programma dat
toevalligerwijs over scheiden ging en opeens zegt mijn moeder: ‘Wat
zou jij ervan vinden als je vader en ik zouden gaan scheiden?’ Het
antwoord liet zich raden. Ik viel van mijn stoel van verbazing.
Scheiden? Mijn ouders? Ik kon het niet geloven. Een deel van de
problemen tussen mijn ouders was terug te voeren op de mislukte
poging van mijn vader om een eigen zaak op te zetten. Zijn zaken-
partner ging failliet, waarna hij psychisch in een gat viel. Zijn
droom, en daarmee die van ons, was altijd geweest om een eigen huis
te bouwen op een speciale locatie die hij daarvoor op het oog had.
Toen zijn bedrijf over de kop ging, spatte die droom wreed uiteen.
Dat gedroomde huis is er nooit gekomen. Uiteindelijk heeft zijn
broer op die beoogde plek een huis uit de grond gestampt, hetgeen
mijn vader – terecht of niet – heeft ervaren als een pijnlijke
nederlaag.
Mijn vader is van nature geen prater. Dat is geen verwijt, dat is
een constatering. Hij heeft het beste met ons voorgehad, daar geen
misverstand over. Maar praten over zijn ware gevoelens zit nu een-
maal niet in zijn karakter. Mijn moeder daarentegen was een open
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
boek. Ze was – in de goede zin van het
woord – een beetje een
zweverig, licht filosofisch ingesteld type, dat zichzelf
voortdurend vragen stelde en naarstig op zoek was naar antwoorden.
Qua ka- rakter waren mijn vader en mijn moeder elkaars tegenpolen.
Bo- vendien betaalden ze de tol voor het feit dat ze achteraf
gezien veel te jong – mijn moeder was tweee¨ntwintig toen ik werd
geboren – met elkaar waren getrouwd.
Die scheiding hakte er stevig in, maar wat wil je? Ik was tien
zoals gezegd: een voorzichtig beginnende puber die de grote wereld
langzaam maar zeker begon te ontdekken. Van het ene op het andere
moment werd ik geconfronteerd met een van de pijnlijkste ervaringen
die je als kind kunt hebben. Mijn vader liet ons achter in het
rijtjeshuis in Den Bosch en ging op zichzelf wonen. Frustrerend is
achteraf bezien vooral het besef dat hun huwelijk meer kans van
slagen had gehad als mijn ouders meer met elkaar hadden gepraat en
meer energie in elkaar hadden gestoken. Zelf heb ik van die periode
geleerd om vooral door te zetten en juist niet bij de pakken neer
te gaan zitten, want mensen die verschillend zijn, kunnen elkaar
juist heel goed aanvullen. Hoe dan ook, zijn vertrek was voor mijn
moeder het sein om, meer dan ooit tevoren, op zoek te gaan naar
zichzelf. Wie was ze? Wat had het leven haar nog meer te bieden dan
alleen maar moeder en huisvrouw zijn? Tot dat mo- ment had ze maar
zelden genoten van het leven en zich volledig weggecijferd voor
mijn vader en voor haar twee kinderen. De scheiding was het moment
om haar eigen ik in al zijn facetten te leren kennen. Niet veel
later kwam ze in contact met een spiritueel- religieuze beweging
die begin jaren tachtig een zekere mate van populariteit genoot in
Nederland: de Bhagwanbeweging. Laat ik, om misverstanden te
voorkomen, vooropstellen dat ik mijn moeder niets kwalijk neem.
Integendeel zelfs: ze heeft altijd het beste met mijn zus en mij
voorgehad en gehandeld naar haar mogelijkheden. Haar keuze om zich
uiteindelijk aan te sluiten bij de Bhagwan was geen eenvoudige.
Verre van dat, want mijn moe- der besefte maar al te goed dat die
beslissing verstrekkende gevol- gen zou kunnen hebben: ze had mij
kunnen verliezen. Ik was een puber, ik was tegen, zoveel was wel
duidelijk. Maar ze wist ook dat Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
ze zonder die keuze nooit een goede moeder
kon zijn. En dus ging
ze. Toen heb ik die stap gezien als een vorm van verraad. Nu denk
ik: ondanks alles was het een dappere zet, die paste in de
levensfase waarin mijn moeder op dat moment verkeerde. De keuze
voor de gemeenschapszin van Bhagwan was voor mijn moeder geen mid-
del, maar een doel. Toetreding versterkte haar zelfvertrouwen. Ze
stapte er jaren later ook weer heel makkelijk uit, omdat ze haar
doel bereikt had: ze was een heel sterk mens geworden met een sterk
ontwikkeld sociaal gevoel. Samen delen, dat was haar motto. Dat heb
ik onder meer van haar geleerd.
Maar wat doe je als kind als je moeder is toegetreden tot de Bhag-
wan en zich van de ene op de andere dag in rode kleding over straat
beweegt? Je schaamt je natuurlijk. En niet zo’n beetje ook. Op
school werden er grapjes over gemaakt, geregeld werd ik door
klasgenoten herinnerd aan mijn ‘gekke’ moeder. Zodra ze zich op de
hockeyclub vertoonde, kon ik wel door de grond gaan. Als we kleren
gingen kopen in de stad, liep ik soms wel tien meter achter haar en
mijn zusje. Ik wilde er niet bij horen, ik zette me af. Status was
belangrijk voor mij, zoals voor zoveel kinderen van die leeftijd,
dus was haar keuze dodelijk. In haar persoonlijke zoektocht was
mijn moeder in de eerste maanden die volgden op de scheiding veel
van huis. Ze kwam vaak laat thuis en leidde een soort dubbelleven,
dat ze overigens lange tijd verborgen wist te houden voor mijn
zusje en mij. Achteraf denk ik: hoe is het mogelijk? Soms was ze
tot diep in de nacht op pad, maar ’s ochtends zat ze wel weer als
eerste aan de keukentafel voor het ontbijt. Ondanks alles mocht het
Linda en mij aan niets ontbreken.
Als e´e´n thema centraal staat in het Bhagwangeloof, dan is het wel
de gemeenschapszin. Vrienden en vriendinnen van mijn moeder deden,
omwille van het grotere geheel, vrijwillig afstand van hun
bezittingen. Zover kwam het in ons geval niet. Die ‘prijs’ weigerde
mijn moeder te betalen. Al was het maar voor ons. Daartegenover
stond een vrije seksuele moraal. Het kost mij nu, jaren later,
moeite om toe te geven, maar thuis bij ons gebeurde van alles en
nog wat. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
Als kind besefte ik het niet of
nauwelijks. Of misschien wilde ik het
wel niet beseffen, maar feit was dat er geregeld vreemde mannen
over de vloer kwamen. Op zulke momenten was het ons verboden naar
binnen te gaan. We moesten buiten blijven spelen. Ook op school
wilde het maar niet vlotten. Natuurlijk had dat grotendeels te
maken met de problemen thuis. Daarbij kwam dat ik last had van
leesblindheid (dyslexie), hoewel dat probleem pas jaren later aan
het licht kwam. Mijn zoontje Jurre worstelt met hetzelfde probleem.
Maar goed, mede daardoor was ik als jonge tiener een trage
leerling, hetgeen ik van sommige leraren tot ver- velens toe te
horen kreeg. Ook die neerbuigende woorden hebben mij gevormd.
Alle ingredie¨nten waren destijds aanwezig om te vluchten of van
het rechte pad af te geraken. Dat is niet gebeurd en daar ben ik
trots op. Dat was niet alleen mijn eigen verdienste, maar ook die
van mijn ouders. ‘Niet vluchten, maar vechten’ werd mijn credo. Ik
hield mezelf voor: ik zal het ze laten zien. Een docent Engels zei
tegen mij: ‘Man, jij kunt er echt helemaal niks van. Weet jij wat
jij moet doen? Lekker hockeyen, dan vind je later vast een goede
baan.’ Als ik nu terugdenk aan die cynische woorden, denk ik:
hartelijk dank voor deze aansporing, want dat ene denigrerende
zinnetje heeft me al die jaren enorm geprikkeld. Niet voor niets
kan ik zijn plaagstoot zoveel jaar na dato nog letterlijk
reproduce- ren. Helaas is de man inmiddels overleden, maar anders
had ik hem vorig najaar, na het behalen van de wereldtitel in
Madrid, hoogst- persoonlijk een fles wijn cadeau gedaan. Thuis
bleek de situatie na verloop van tijd niet langer houdbaar. Alles
kwam in een stroomversnelling op het moment dat mijn moe- der voor
twee maanden naar Amerika vertrok in een poging nader tot zichzelf
te komen. Bij terugkomst adviseerde mijn moeder me om eens met een
vriend, geen Bhagwanvolgeling overigens, van haar van gedachten te
gaan wisselen. In al die jaren had ik geen traan gelaten, maar op
het moment dat ik tegenover hem zat en begon te praten, kwam al die
opgekropte onmacht in e´e´n grote, lange huilbui uiteindelijk tot
ontlading. Mede op zijn advies ben Tirion – Literair Klassiek – 157
x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
ik toen rond mijn veertiende bij mijn
vader ingetrokken, die toen
een vriendin had in Nuland en daar woonde met twee jonge jon- gens
(zeven en acht jaar) uit een eerder huwelijk. Anderhalf jaar heb ik
bij hen ingewoond, wat betekende dat ik elke dag twee uur op de
fiets zat van en naar Den Bosch. Weer of geen weer, ik had geen
keuze. Ik moest, punt uit. Ook dat heeft me gehard. Nuland kwam als
geroepen, maar de plek waar ik me verreweg het beste thuis voelde
was de hockeyclub in Den Bosch, waarvan mijn vader al jaren een
trouw en actief lid was. Da´a´r was ik iemand, dat wil zeggen: ik
beheerste het spelletje redelijk tot goed en kreeg dan ook van deze
en gene zijde complimenten, terwijl ik op school geregeld werd
gepest en in Nuland, of ik nu wilde of niet, toch vaak werd
overvallen door verdriet en mijn moeder miste. Op het hockeyveld
vervlogen alle zorgen. Daar zocht en vond ik het zelfrespect, zoals
mijn moeder dat op haar manier ook had gedaan maar dan langs de weg
van het geloof. Mijn zoektocht eindigde op het hockeyveld. Dat was
mijn baken van rust, daar hield ik mij staande in wat, nu
terugkijkend, woelige jaren waren. Tirion – Literair Klassiek – 157
x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Excelleren en
enthousiasmeren
Je mag het niet al te hard roepen, zeker in het nuchtere Nederland
niet, maar als jochie van een jaar of veertien, vijftien kon ik een
aardig balletje slaan. Vreemd was dat niet, want ik was niet van
het veld te branden. Als het maar even kon, dan was ik op de
hockey- club, zeker in het weekeinde wanneer mijn vader ook altijd
aan de Oosterplas te vinden was. Oefening baart kunst, zo wil een
aloude wijsheid. In mijn geval gingen die wijze woorden zeker op.
Ein- deloos was ik bezig met bal en stick, daarin aangemoedigd door
de verantwoordelijke jeugdcoaches van Den Bosch voor wie het
uiteraard zeer bevredigend was om te zien dat hun op- en aanmer-
kingen in vruchtbare aarde vielen. Hun enthousiasme werkte als een
katalysator, maar andersom was dat evengoed het geval. Zij voedden
mij, maar ik voedde hen net zo goed. Nu ik zelf langs de lijn sta,
moet ik regelmatig denken aan die periode, in het besef dat een
coach een belangrijke – om niet te zeggen de´ belangrijkste –
inspirator is voor zijn spelers of speelsters. Zo ‘lui’ als ik op
school was – of beter: zo lui als ik in de ogen van de leraren was
– zo gedreven en leergierig was ik op het hockeyveld. Dat was
enerzijds het gevolg van compensatiedrang, anderzijds het gevolg
van pure nieuwsgierigheid. Die laatste karaktertrek heb ik van m’n
moeder. Die ging op zoek naar zichzelf, zij het langs de
filosofische weg. Ik ook, maar dan op het hockeyveld. Onder de
bezielende leiding van jeugdtrainers als Miep Voets, Theo Baten,
Harrie Sterk en Bart van Lith.
Bart van Lith was midden jaren tachtig een centrale figuur bin- nen
HC Den Bosch. Behalve trainer-coach van heren-1 verzorgde Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
hij ook trainingen voor de jeugd. Als
jonge, leergierige hond hing ik
aan zijn lippen. Bart was meer dan zomaar een coach. Gaandeweg werd
hij een soort tweede vader, die zich liefdevol over mij ont-
fermde. Zo mocht ik in de weekeinden vaak bij hem en zijn gezin
logeren in Rosmalen. Bij de Van Liths belandde ik in een gespreid
bedje. Zij hadden alles wat ik miste, zo voelde het althans: een
hecht gezin met vijf kinderen, een open haard, noem maar op. Warmte
en gezelligheid stonden voorop. Het leek wel alsof alles daar
kon.
Mijn debuut op het hoogste niveau maakte ik op zondag 19 mei 1985,
ruim twee maanden na mijn vijftiende verjaardag, nadat ik als
midden-midden eerder al mijn opwachting had mogen maken in de
regionale jeugdselectie (Zuid-District B). Den Bosch was op dat
moment formeel al gedegradeerd uit de hoofdklasse. Onze latere en
succesvolle voorzitter Rob Campbell speelde die hockey- jaargang
(1984-1985) zijn laatste seizoen als laatste man. Op de slotdag
speelden we uit tegen Laren, dat destijds beschikte over ‘grote
namen’ als Patrick Faber, Taco van den Honert en Pieter van Ede.
Laren won met 1-0, door een doelpunt van Faber, maar de club uit ’t
Gooi keerde desondanks eveneens terug naar de over- gangsklasse.
Drie jaar heb ik in de overgangsklasse gespeeld voor Den Bosch, tot
de zomer van 1988. Op dat moment maakte ik deel uit van Jong Oranje
en om daarvoor in aanmerking te komen was spelen op het hoogste
niveau min of meer een vereiste. Zowel Oranje Zwart als Tilburg
vroeg me. Mijn keuze viel uiteindelijk op de laatste club. Tilburg
gold destijds als een meer dan gedegen middenmoter, waarvoor de
andere hoofdklassers altijd enige schrik hadden. Bovendien
beschikte de club over een in Brabant veelgeroemde trainer-coach,
in de persoon van Pierre Visschers, plus een aantal gelouterde
spelers, onder wie international-doel- man Frank Leistra,
verdediger Fred Bierens en – de eerder dit jaar helaas overleden –
aanvaller Erik Parlevliet. Den Bosch was en bleef mijn club, maar
als speler – en ook als coach, al besefte ik dat later pas – moet
je af en toe aan jezelf durven denken. Noem het egoı¨stisch, maar
wie zich te veel om anderen bekommert, haalt de top uiteindelijk
niet. Waarmee ik overigens niet wil betogen dat je Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
per definitie je ellebogen moet gebruiken
in de topsport. Integen-
deel, een al te egocentrische houding is dodelijk, zeker in een
team- sport als hockey.
Het was toch al een hectische tijd, mede door mijn studie aan het
CIOS in Arnhem. Vooral het eerste jaar ging mij niet in de koude
kleren zitten. Elke dag ging ik op en neer met m’n eigen autootje,
waarbij ik ’s ochtends om half zeven drie medestudenten ophaalde,
onder wie mijn Den Bosch-ploeggenoten Luc Coertjens en Cas Wolbert.
Het waren lange, zware maar boeiende dagen, die negen van de tien
keer eindigden met een hockeytraining. De keuze voor het CIOS was
een logische, hoewel de sportacademie mijn voor- keur genoot. Sport
was wat mij dreef, sport was wat mij het plezier en de afleiding
verschafte, die ik toentertijd nodig had. Twee jaar daarvoor was ik
noodgedwongen weer bij mijn moeder ingetrok- ken, op het moment dat
mijn vader op zichzelf ging wonen na de breuk met zijn vriendin in
Nuland en mijn moeder zichzelf had losgemaakt van de
Bhagwanbeweging en een nieuwe vriend ge- vonden had. Met hem werk
ik overigens tot op de dag van van- daag: videoman Lars Gillhaus.
Een paar maanden heb ik nog bij hen ingewoond, totdat ik mijn eigen
etage ging bewonen in het centrum van Den Bosch.
Na de mavo te hebben afgerond had ik eigenlijk slechts e´e´n doel:
ook het havo-diploma in de wacht slepen. Dat papiertje had ik
immers nodig om toegelaten te worden tot de sportacademie. Maar,
mede door mijn slechte verstandhouding met enkele docen- ten e´n
mijn dyslexiehandicap, slaagde ik niet in die opdracht. Tot
overmaat van ramp werd ik tot twee keer toe uitgeloot voor het
CIOS. Opgeven lag voor de hand, maar niet in mijn geval. De aan-
houder wint, hield ik mezelf voor en de derde keer bleek ik inder-
daad wel welkom in Arnhem. Vooral de praktijklessen vergden veel in
dat eerste jaar. Een beetje tot mijn eigen verbazing bleef ik
echter wonderwel op de been, vooral bij het lesgeven aan een groep.
Zowel mijn houding als mijn uitstraling werd door de do- centen
positief beoordeeld. Dat schraagde mijn zelfvertrouwen, dat ik tot
dan toe vooral had opgedaan op het hockeyveld en niet Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
daarbuiten. Baat had ik vooral bij het
feit dat ik kort daarvoor –
eerst spelenderwijs, later meer gestructureerd – trainingen was
gaan geven aan de allerjongste hockeyjeugd van Den Bosch. Hoe dat
zo was gekomen, laat zich raden. Ik was helemaal gek van het
spelletje en Den Bosch zat verlegen om jonge, enthousiaste
jeugdtrainers. Een zakcentje kon ik bovendien wel gebruiken toen ik
op kamers woonde. Bart van Lith heeft me destijds aanbevolen bij
het bestuur. En zo was ik van het ene op het andere moment ineens
verantwoordelijk voor de zogeheten mini’s, de leeftijdscate- gorie
van zeven tot en met tien jaar. Die leeftijdsgroep is, terug-
kijkend, de best denkbare leerschool geweest. Wie langs de zijlijn
met de handen in de zakken gaat staan, die is gezien. Zonder cre-
ativiteit red je het namelijk niet bij die groep. Ze zijn zo jong
en zo snel afgeleid, dat je als trainer gedwongen bent om actief
mee te doen. Je moet ze, zo leerde ik al snel, gek zien te krijgen
van het spelletje en dus op een enthousiaste manier het ene na het
andere wedstrijdvormpje zien te verzinnen. Anders verslapt de
aandacht vrijwel onmiddellijk en kun je als trainer helemaal
opnieuw begin- nen. Mijn advies aan eenieder die zich wil bekwamen
in het vak van trainer-coach luidt dan ook: begin bij de
allerjongsten, want daar leer je het meest. Daar leg je de best
denkbare basis voor je latere carrie`re. Wie daar overeind blijft,
die redt het meestal wel. Wie die bagage daarentegen niet heeft,
loopt eerder tegen de muur. Kijk maar naar al die oud-spelers die,
meestal vrij kort na het bee¨indigen van hun actieve loopbaan,
meteen doorstromen als technisch eindverantwoordelijke van het
eerste. Het merendeel komt niet voor niets in de problemen, met
name door gebrek aan elementaire basiservaring, hoe hoog ze zelf
ook gespeeld mogen hebben.
Al vrij snel na mijn debuut als trainer-coach raakte een en ander
in een stroomversnelling. Den Bosch had een probleem met de meisjes
A-1 (tot achttien jaar). Mijn enthousiasme en vorderingen met de
allerjongsten waren kennelijk niet onopgemerkt gebleven en dus kwam
het bestuur uit bij mij. Ik speelde echter op dat moment zelf bij
Tilburg. Bovendien waren er zo links en rechts wat twijfels. Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Ik was achttien jaar en dus amper ouder
dan die speelsters, waar-
door de vraag rees of ik ‘niet met m’n handen aan die meiden’ zou
zitten. Ik kreeg het voordeel van de twijfel, nadat de club had be-
sloten een manager aan te stellen, die nauwlettend erop zou toezien
dat ik me aan de regels hield. Al die al dan niet begrijpelijke
zorgen bleken misplaatst, want ik was vooral bezig met de vraag hoe
ik het aanwezige talent binnen de ploeg tot wasdom kon brengen.
Heel erg moeilijk bleek dat niet te zijn. In feite deed ik
hetzelfde als bij de mini’s. Enthousiasmeren, zelf meedoen en veel
variatie in de trai- ningen leggen, daar kwam het kortweg op neer.
Al in ons eerste jaar wonnen we de landstitel. Met een ploeg
waarvan mijn latere vrouw Karin aanvoerster was – al zou het nog
jaren duren voordat wij elkaar vonden – en die verder bestond uit
speelsters die later zouden uitgroeien tot de boegbeelden van de
Bossche vrouwen- ploeg: Mijntje Donners, Dillianne van den Boogaard
en Ageeth Boomgaardt. Later kwam ook Minke Booij bij de selectie.
Drie jaar heb ik uiteindelijk leiding mogen geven aan die ploeg en
op- nieuw bleven de prestaties niet onopgemerkt. Gijs van Heumen,
destijds technisch directeur bij de Nederlandse hockeybond (KNHB),
vroeg me na het eerste kampioensjaar of ik wellicht zin had om
trainingen te gaan geven bij de landelijke B-jeugd van de jongens
(tot en met vijftien jaar). Daarin zaten spelers die later een voor
een zouden doordringen tot het ‘grote’ Oranje: Taeke Taeke- ma, Rob
en Geert-Jan Derikx, Mathijs Brouwer en Floris Evers. ‘Waarom
niet?’ was mijn antwoord op de door Gijs opgeworpen vraag. Zo
leerde ik ook al snel het verschil kennen tussen het wer- ken met
jongens en met meisjes, ook al draag ik tot op de dag van vandaag
het – onterechte – stempel van vrouwencoach. Maar ja- renlang heb
ik met beiden gewerkt, en wat mij altijd is bijgebleven is dat
meiden in eerste aanleg veel afwachtender zijn. Die stonden
destijds bij Den Bosch voorafgaand aan de training langs de lijn
een beetje te giebelen over jongens en dat soort dingen, terwijl de
jon- gens al op het veld stonden en aan het afwerken waren op doel.
Als trainer-coach moet je meiden meer vragen; maar als ze eenmaal
aan de gang zijn, zijn ze over het algemeen enthousiaster dan jon-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
gens, en kun je veel gestructureerder met
hen werken dan met
jongens. Die stellen niet alleen sneller maar ook vaker de waar-
om-vraag. Met meiden valt dan ook vaak wat sneller winst te be-
halen, op voorwaarde dat je je huiswerk als trainer hebt gedaan,
want alleen dan ben je in staat om langer de aandacht vast te
houden. Jongens zijn doorgaans ook wat vatbaarder voor externe
prikkels dan meisjes. Dat was een van de redenen waarom ik Taco van
den Honert destijds heb gevraagd af en toe een gasttraining te
verzorgen bij de landelijke B-selectie. Die jonge jongens keken
enorm tegen hem op en dat was geen wonder, want zeker toenter- tijd
was Taco de meest begenadigde hockeyer op de Nederlandse velden.
Dat uitgerekend hij zich met hen bemoeide, vormde een enorme
stimulans voor die jongens. Het was dus niet alleen Taco’s kennis
die ik gebruikte, maar ook zijn populariteit. Zo kwam ik elk jaar,
zonder dat daar een uitgekiend carrie`repad aan ten grondslag lag,
een stapje verder en was mij al snel duidelijk dat mijn toekomst in
de sport lag. Mijn eigen loopbaan als speler had op dat moment nog
de hoogste prioriteit. Daar moest ik sla- gen, als trainer mocht ik
slagen. Zo dacht ik toen. Inmiddels weet ik beter. Pin je vooral
niet vast op resultaatdoelen, want daar word je uiteindelijk niet
gelukkiger van. De kans op falen is groter dan de kans op slagen.
Denk stap voor stap en laat je vooral niet leiden door het
eindresultaat, want dat is het najagen van een schijnwer-
kelijkheid.
Plezier was (en is) mijn drijfveer. Eindelijk bleek ik goed in iets
te zijn, eindelijk kon ik excelleren. Die constatering stimuleerde
mij toen enorm, zeker toen ik op het CIOS zat. Dit vak beheerste
ik, voorlopig althans, hier lagen mijn mogelijkheden. Dat besef
leefde heel sterk. Daarbij had ik het geluk – eerlijk is eerlijk –
om te mogen werken met een talentvolle ploeg, waarin zoveel
prestatiedrang en bereidwilligheid zaten dat ook het team mij naar
een hoger niveau tilde. We hadden een idee, voerden dat uit en de
goede resultaten die volgden, bleken een min of meer logisch gevolg
van al die daar- aan voorafgegane handelingen. Die volgorde, zo
moet het en niet anders, leerde ik.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Vertrouwen putte ik ook uit de
complimenten van ouders. Niet
alleen in de aanloop naar, maar ook tijdens het seizoen organi-
seerde ik van alles en nog wat, ook buiten het veld met de
bedoeling de ouders er vooral bij te betrekken. Vaste prik was na
verloop van tijd de seizoenspresentatie in het clubhuis, waarin ik
de doelen voor het komende seizoen uiteenzette. Ik vertelde wat ik
wilde, waarom ik dat wilde en hoe ik dat vervolgens dacht te
realiseren vanuit het besef dat je de ouders inzicht moet
verschaffen over de keuzes van hun kinderen. Waarom ik drie keer in
de week wilde trainen en waarom hun dochter daarmee akkoord was
gegaan. Die betrok- kenheid cree¨erde ik, ook om later eventuele
misverstanden te voor- komen. Je gaat toch een soort verbond aan en
tot hun achttiende is in mijn ogen sprake van gedeelde
verantwoordelijkheden. Tegen het einde van zo’n presentatie stelde
ik ook altijd vraag: wie zou ons willen sponsoren, zodat we een
beetje financie¨le armslag heb- ben? Dan waren er altijd wel een
paar die hun hand opstaken, al was het maar omdat ze zich niet
wilden laten kennen. De een sponsorde de ballen, de ander de
trainingspakken. Het ging om relatief kleine bedragen, maar al die
kleine beetjes betekenden wel dat we af en toe wat extra’s konden
doen. Je hoort begeleiders vaak klagen dat ouders zo weinig
betrokkenheid tonen. Als dat al zo is, dan zeg ik: stimuleer die
betrokkenheid dan. Daag de ouders uit, laat ze niet alleen maar
langs de kant staan koukleumen. Klagen is geen kunst, klagen kan
iedereen. Zorg dat je je zaakjes op orde hebt, ook op dat vlak. In
ons geval was het dan ook geen toeval dat we niet te weinig, maar
juist te veel vervoer hadden voor onze uitwedstrijden. Ik moest
ouders teleurstellen. Zelf kreeg ik op dat moment flink wat
teleurstellingen te verwer- ken in Tilburg, waar ik al vrij snel
verwikkeld raakte in de oplaai- ende strijd tussen jong en oud.
Beide kampen bestreden elkaar op leven en dood. Topsport hoeft niet
gezellig te zijn, maar deze con- troverse ging wel heel ver. Oud
ergerde zich aan jong en vice versa. Tijdens trainingen ging het er
hard aan toe. Het is in dat seizoen wel eens voorgekomen dat ik
huilend van ellende thuiskwam. Bij Den Bosch was ik iemand, in
Tilburg was ik niemand. Als ik dat zelf nog niet besefte, dan
herinnerde de ouwe kliek mij wel aan die Tirion – Literair Klassiek
– 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
nederige status. Achteraf zeg ik: dat ene
jaar heeft me gehard. Maar
dat het bij e´e´n seizoen zou blijven, was me al snel duidelijk. Ik
ben niet het type dat op de loop gaat voor problemen. Maar in zo’n
ronduit vijandige sfeer gedij ik niet. Wie wel? Ik zag er in elk
geval geen heil meer in. Ik heb in mijn leven altijd zaken
aangepakt waar verbetering in zat. Of waarvan ik dacht dat daar
verbetering in zou kunnen zitten. Maar een zinkend schip moet je
verlaten. Zo simpel is het. Wat dat betreft was ik op jonge
leeftijd al een pragmaticus. Tilburg was, zo bleek gaandeweg het
seizoen 1988-1989 (uiteinde- lijk besloten met de achtste plaats),
een voorbeeld van een club die, vooral gelet op de onevenwichtige
samenstelling van de spelers- groep, langzaam maar zeker in de
neerwaartse spiraal was terecht- gekomen. Of zou daar vroeg of laat
in terecht komen. Daarvan was ik overtuigd. Ik wilde en ik moest
verder. Dus koos ik voor Oranje Zwart dat, in tegenstelling tot
Tilburg, juist de stijgende lijn te pak- ken leek te hebben. Een
aantal jongens met wie ik in Jong Oranje speelde, onder wie Sander
van Heeswijk, speelde daar ook, dus dat maakte de keuze
eenvoudiger. Je moet, als coach e´n als speler, soms een tikje
opportunistisch durven te zijn. Ik ben een vechter, althans zo
beschouw ik mezelf, maar als je het gevecht niet kunt winnen, dan
moet je ook je conclusies (durven) trekken. Verkassen was in dit
geval verreweg de beste optie.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Het goede voorbeeld
Stilletjes was mijn hoop in het preolympisch seizoen gevestigd op
een uitverkiezing in het Nederlands elftal dat, twee jaar na het
behalen van de wereldtitel in Lahore, hoge ogen zou gooien bij de
Olympische Spelen van Barcelona (1992). Maar alles liep – helaas –
anders. Niet alleen voor mij, maar ook voor de selectie zelf. Een
aantal spelers zag eerstejaars bondscoach Rob Bianchi niet (meer)
zitten en dus moest de oud-profvoetballer van onder meer FC Am-
sterdam uiteindelijk het veld ruimen. Zijn vervanger was een oude
bekende: Hans Jorritsma, de coach die de Nederlandse hockey- ploeg
kort daarvoor in Pakistan (1990) naar zijn eerste wereldtitel in
zeventien jaar had geleid.
Jorritsma, zelf oud-international, stond en staat bekend als een
vernieuwer. Mede daarop baseerde ik mijn hoop, al was ik realis-
tisch genoeg om te beseffen dat, mocht ik u¨berhaupt in aanmerking
komen voor een plaats in het Nederlands elftal, het kantje boord
zou worden. Bij Den Bosch had ik altijd op het middenveld ge-
speeld. Bij Tilburg echter moest ik op last van toenmalig trainer-
coach Pierre Visschers opdraven als ‘valse spits’. Die positie lag
mij niet, want scoren was niet aan mij besteed. Een balletje
afpakken, stug verdedigen, spelinzicht, timing en passes geven –
dat waren mijn sterke punten. En die kwamen bij Tilburg niet of
nauwelijks uit de verf, vooral vanwege de positie die ik
noodgedwongen moest innemen in het elftal. Daar leerde ik dan ook
vooral wat mijn zwakke punten waren. Vervelend of niet, maar ook
dat was leer- zaam. Wie zijn zwakke punten niet kent, leert zijn
sterke punten Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
nooit (er)kennen. Van een sterke generale
repetitie kwam het ook
al niet, want met Jong Oranje presteerden we ver onder de maat bij
het wereldkampioenschap in Maleisie¨. Een achtste plaats, meer zat
er niet in. Het was dan ook geen wonder dat Jorritsma in de aan-
loop naar ‘Barcelona’ voorbijging aan de jonge garde. Mijn olym-
pische ambities kon ik uit mijn hoofd zetten. Jorritsma koos voor
enkele oudgedienden in zijn selectie.
Intussen stond ik ook maatschappelijk gezien met lege handen. Mijn
studie aan het CIOS in Arnhem had ik in de voorgeschreven vier jaar
met goed gevolg afgerond. Maar in plaats van me te kunnen
orie¨nteren op een maatschappelijke loopbaan, stond het Ministerie
van Defensie op de stoep. De dienstplicht bestond nog. Ik maakte
deel uit van een van de laatste lichtingen, die gedurende twaalf
maanden de Nederlandse krijgsmacht moesten dienen. Ik stond niet te
trappelen om mezelf in gevechtstenue te hijsen, en wie wel? Maar ik
had het geluk aan mijn zijde. Wim Kemps, trai- ner-coach bij Den
Bosch, was in het dagelijks leven majoor in het leger. Hij kreeg
het gedaan dat ik dicht bij huis kon blijven: op de legerplaats in
Vught. Zo kon ik tussen de bedrijven door mijn hobby blijven
bedrijven: trainingen verzorgen bij Den Bosch, en spelen en trainen
bij Oranje Zwart in Eindhoven. Het was dat jaar – opnieuw – rennen
en vliegen om aan alle verplichtingen te voldoen. Discipline hield
me op de been. Tegen het einde van het seizoen 1991-1992 kreeg ik
een telefoontje van mijn trainer bij Oranje Zwart, Carel van der
Staak, met de vraag of ik in het daaropvolgende jaar aan de slag
zou willen als speler-coach in Italie¨. Zelf had ik via mijn vader,
jarenlang de Ne- derlandse agent-vertegenwoordiger van een
Italiaanse meubelfa- brikant, al links en rechts wat contacten met
dat land. Maar om daar nu aan de slag te gaan? In een tak van sport
die daar niet of nauwelijks tot de verbeelding sprak? De gedachte
was nooit en te nimmer bij me opgekomen. Maar wat had ik te
verliezen? Nog een paar maanden en dan was ik ‘verlost’ van de
dienstplicht. In mijn prive´leven had ik dan weliswaar stabiliteit
gevonden nu ik op me- zelf woonde, maar daarmee was alles ook wel
zo’n beetje gezegd. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L)
Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Het grootste knelpunt betrof mijn
toenmalige vriendin. Of beter:
haar ouders. Die zagen mij overduidelijk niet zitten. Ik was niet
uit hetzelfde hout gesneden als hun dochter, meenden zij. Maar wat
vooral een rol speelde, was mijn getekende verleden. Dat droeg ik,
een kind van gescheiden ouders, met me mee. Botweg werd ik
afgewezen. Dat laatste was voor mij de druppel. Niet geselecteerd
voor het Nederlands elftal was e´e´n, maar ook nog eens worden
‘verketterd’ deed de deur dicht. Carel belde op het juiste moment.
Na een paar dagen van wikken en wegen stemde ik toe. Ik was klaar
met mijn opleiding, ik was klaar voor het avontuur. In Neder- land
had ik weinig tot niets meer. Althans, zo voelde het. Hockey was
een vlucht, maar in dit geval een beredeneerde vlucht. Ik wist wat
ik deed.
Cernusco was (en is) een klein clubje met ongeveer tweehonderd
leden, gesitueerd in een voorstadje van Milaan. Op het moment dat
de club mij benaderde, speelde Cernusco in de op e´e´n na hoogste
divisie. Promotie was aanstaande, vernam ik onder meer van een
Nederlander, Roger van Bussel, die toentertijd woonde en speelde
bij Cernusco. Van hem kreeg ik alle ins and outs over de club te
horen. Met hem deelde ik ook een appartement, op kosten van de
club. Want hockey mag dan geen grote sport zijn in het land waar
Koning Voetbal regeert, geld had de club wel. Niet dat het een
vetpot was, maar aan alle basis- en randvoorwaarden voldeed het
bestuur. In Italie¨ bloeide ik op, ook al sprak ik de taal niet die
eerste paar maanden en werd ik in die eerste paar weken af en toe
over- mand door een vleugje heimwee. Maar Roger hielp mij
voortreffe- lijk. Het vertrouwen dat de club in mij – hoewel
piepjong – had, was bovendien groot. Ook die wetenschap schraagde
mijn zelfver- trouwen. En Italie¨, en dan vooral Noord-Italie¨, is
een plek waar het goed toeven is. Vervelen deed ik mij niet, toen
ik de weg eenmaal een beetje had leren kennen. Zo ging ik geregeld
een kijkje nemen op Milanello, het wereldberoemde trainingscomplex
van AC Mi- lan waar Marco van Basten, Ruud Gullit en Frank Rijkaard
des- tijds speelden. Ook dat was een verademing. Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Sportief ging het de club voor de wind in
dat eerste jaar. Ook al
bleek de combinatie van speler e´n coach een lastige. Ik moest
maat- werk leveren, al was het maar omdat ik zelf o´o´k in het veld
stond en vanuit die voor een coach ongebruikelijke positie moest
bepalen wie erin en wie eruit moest. Dat was niet altijd even
makkelijk. Zeker niet op de momenten dat ik zelf niet al te best
stond te spelen. In die gevallen bleek de weerstand het grootst.
Dat is nu nog zo, als coach. Als ik ongeı¨nteresseerd langs de lijn
sta met mijn handen in de zakken en ik roep wat, dan wordt dat
minder snel geaccepteerd dan wanneer ik vol enthousiasme training
sta te geven. Als iets me al snel duidelijk werd in dat Italiaanse
jaar, dan was het wel dat ik te allen tijde het goede voorbeeld
moest geven. Een zeer waarde- volle les, die mij nu nog dagelijks
van pas komt. Ik eis van mijn speelsters immers dat ze hockey op de
eerste plaats zetten in hun leven, een alleszins redelijke eis als
het gaat om topsport. Maar dat betekent wel dat ik dat zelf
uiteraard ook moet doen. Zo kan ik het mij simpelweg niet
veroorloven om mijn gezicht niet te laten zien tijdens de
competitie.
Voor het eerst in mijn leven stond ik in Italie¨ daadwerkelijk op
eigen benen. In Milaan, in een nieuwe omgeving, ver weg van het
gezeur met mijn ‘schoonouders’ en mijn eigen ouders, met een niet-
alledaagse groep van spelers. Want ga maar na: mijn selectie telde
een paar bouwvakkers, een brandweerman, een automonteur en een
vertegenwoordiger in kazen. Van een elitaire sport was geen sprake.
We trainden op mijn verzoek vier a` vijf keer in de week en die
trainingsvoorsprong zorgde ervoor dat we dat jaar, als promo-
vendus nota bene, meteen landskampioen werden. Het betekende mijn
eerste grote prijs, ook al was dat ‘maar’ in Italie¨. Dat deed in
mijn ogen echter niets af aan de prestatie. Ondanks de wat stroeve
aanloop, vooral veroorzaakt door het feit dat ik de taal aanvanke-
lijk niet sprak, heb ik doorgezet. In een land en een cultuur die
ik niet kende, maar heb leren doorgronden, en met spelers van wie
de meesten ouder waren dan ik en die ik ondanks hun technisch-tac-
tische beperkingen toch een bepaalde richting in wist te duwen. Dat
alles bij elkaar maakte die landstitel zo bijzonder en zo waar-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
devol. Mijn louter positieve ervaringen in
Italie¨ waren een voor-
name reden om, jaren later, ‘ja’ te zeggen tegen Spanje. Ook als
coach maakte ik dat jaar een enorme ontwikkeling door, realiseerde
ik me in de dagen volgend op het behalen van de lands- titel. Van
mijn vroegere trainer bij Tilburg, Pierre Visschers, had ik geleerd
om veelvuldig stil te staan bij de techniek. Hockey is in eerste
aanleg vooral een behendigheidssport. De basis is dan ook gelegen
in de beheersing van de verschillende slag- en stoptechnie- ken.
Pas zodra een speler of speelster die basiskennis enigszins onder
de knie heeft, kun je hem of haar als coach tactisch gaan vormen.
Techniek dus, gevolgd door tactiek, dat is de enig juiste volgorde.
Een andere grote bron van inspiratie was Roger van Gent, een
oud-speler van MEP uit Boxtel die zich al vroeg be- kwaamde in het
vak van trainer-coach en zo bij Den Bosch terecht- kwam. Van hem
heb ik vooral geleerd om open vragen te stellen en spelers uit te
dagen om zelf met een strijdplan op de proppen te komen. Als speler
was ik daar heel gretig in meegegaan en natuur- lijk degene geweest
die vooropliep om te zorgen dat een mede door mij bepaalde tactiek
zou slagen. Wie zelf een bepaalde oplossing verzint, is veel
gretiger om die goed ten uitvoer te brengen dan wie de oplossing
van hogerhand krijgt ‘opgedrongen’. Die aanpak, het uitdagen van de
eigen spelersgroep, vormt tot op de dag van van- daag de grondslag
van mijn trainersfilosofie. Als speler was ik niet eigenwijs, maar
ik stelde wel vragen. Veel vragen soms. In zie zin was ik vooral
kritisch ingesteld, ook al werd die houding door sommige
medespelers wel eens uitgelegd als ge- zeur. ‘Daar heb je hem
we´e´r!’ In hun ogen was ik een wijsneus, die het altijd beter
meende te weten, ook al gaven de meesten mij naderhand gelijk. Maar
ik had zo mijn eigen gedachten over het spelletje en die droeg ik
ook uit. Juist om een discussie uit te lokken, om zodoende nog
scherper het een of het ander te achterhalen. Van vragen stellen is
nog nooit iemand slechter geworden, is mijn stel- ling. Daarin was
ik dan ook tamelijk vasthoudend, waarbij ik mijn eigen onzekerheid
achter een zelfverzekerde houding verborg. Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Terug naar Italie¨, of beter: terug naar
Nederland. Want dat ik naar
Nederland terug zou keren, stond vast. Italie¨ had me veel
gebracht, maar de vraag was of ik in die omgeving nog meer zou
leren. Ik had externe prikkels nodig om mezelf verder te
ontwikkelen, als speler e´n als coach. Mijn toekomst lag dan ook in
‘Holland Hockeyland’. Den Bosch was bovendien teruggekeerd in de
hoofdklasse en sui- keroom Jan van Drunen vroeg mij
hoogstpersoonlijk om me weer bij Den Bosch te voegen. Als
tegenprestatie zou ik een stereo-in- stallatie van hem krijgen, zo
beloofde hij toen we in de bus zaten op weg naar de
kampioenswedstrijd in en tegen Groningen. Van Dru- nen hield woord.
Maar de contributie van een paar honderd gul- den zou ik wel gewoon
uit eigen zak moeten betalen, net als ieder ander lid van Den
Bosch. Dat is vandaag de dag nauwelijks nog voor te stellen. Onder
druk van de voortschrijdende professionali- sering zijn vrijwel
alle spelers en speelsters uit de hoofdklasse de laatste jaren
vrijgesteld van het betalen van het clublidmaatschap. In dat eerste
seizoen (1993-1994) wisten we ons, zij het met hangen en wurgen, te
handhaven in de hoofdklasse, ten koste on- der meer van het ‘grote’
Kampong dat net onder de streep (elfde plaats) eindigde. Wij
daarentegen kwamen uit op de tiende plaats, onder meer dankzij een
gelijkspel (1-1) in de laatste speelronde tegen oud-kampioen HDM.
Vrijwel elke wedstrijd was een strijd op leven en dood. Als ploeg
kregen we niets cadeau. Mijn incasse- ringsvermogen was al redelijk
ontwikkeld, maar dat ene jaar de- gradatiehockey onder leiding van
coach Wim Kemps sterkte me nog verder. Ook bij ‘slecht weer’ wist
ik aardig op de been te blijven. In datzelfde jaar kwam het
Nederlands elftal plotseling weer om de hoek kijken. Roelant
Oltmans had na de Olympische Spelen in Barcelona de vrouwen-
verruild voor de mannenploeg en nodigde mij in het kader van de
voorbereidingen op het wereld- kampioenschap in Sydney uit voor een
testserie tegen India. Ik keek in die tijd enorm op tegen de grote
gezichtsbepalende spelers uit de selectie, jongens als Floris-Jan
Bovelander, Taco van den Honert en Marc Delissen. Dat waren de
mannen die de lijnen uitzetten. Ik was maar ‘een boertje uit het
zuiden’, dat van geluk mocht spreken dat hij u¨berhaupt uitgenodigd
was. Het verschil tussen het westen en Tirion – Literair Klassiek –
157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
het zuiden was destijds vele malen groter
dan nu het geval is. Het
had vooral met bluf en branie te maken. Doelman Ronald Jansen, zelf
ook een Brabander, was degene die de strijd aanbond met dat
minderwaardigheidscomplex. ‘Wat zij kunnen, kunnen wij ook en
misschien nog wel beter ook’, was zijn motto. Dat bleek, want een
paar jaar later – we schrijven het voorjaar van 1998 – werden wij
met Den Bosch kampioen ten koste van uitgerekend Amsterdam. Na die
titel heb ik het laatste restje minderwaardigheidscomplex voorgoed
van me afgeworpen, en ik was toen niet de enige. Mijn debuut maakte
ik dicht bij huis, in Vught. Van die wedstrijd tegen India zelf
weet ik niet zo veel meer. Het enige wat mij nog bijstaat is dat
ik, onzekere nieuwkomer als ik was, vooral bezig was met de vraag:
wat zou de coach denken? Van Roelant kreeg ik weinig hoogte, want
hij was redelijk gesloten in die tijd. In de wandelgangen werd
gefluisterd dat Marc Lammers vooral goed was in thuiswedstrijden,
maar buiten Den Bosch nooit op dreef was. Die stelling klopte
overigens wel een beetje, want wij hadden destijds een
zandwaterveld en ik was vooral goed ‘in het laag bij de grond
zitten’. Op die stroeve zandondergrond kon je de bal niet of
nauwelijks opwippen als aanvaller, wat in mijn voordeel was als
verdediger en middenvelder. Punt was dat ik uiteindelijk te veel
aan het rekenen was, te veel bezig met mijn concurrenten, en veel
te weinig met mezelf. Als coach heb ik die houding later meer dan
eens bespeurd bij mijn speelsters, die ik mede daarom meer kansen
gaf dan ik zelf indertijd kreeg. Spelers, en zeker jonge spelers,
zijn van nature onzeker. Dat is niet erg, dat is begrijpelijk. In
plaats van die onzekerheid te vergroten is het zaak ze
zelfvertrouwen te geven en dus veel oefenwedstrijden te spelen, die
zich bij uitstek lenen voor het opdoen van zelfvertrouwen.
Uiteindelijk heb ik het tot vijf interlands geschopt. Dat is niet
veel, al moet daarbij aangetekend worden dat het onbeperkt door-
wisselen van spelers, de zogeheten interchange-regel, destijds nog
niet bestond. Een coach mocht slechts twee keer wisselen, en dus
duurde het vaak wel even voordat je als neo-international een res-
pectabel aantal caps had verzameld. Na voor het WK in Sydney Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
(1994) al te zijn afgevallen, had ik de
pech om in de aanloop naar
de Olympische Spelen van Atlanta (1996) mijn enkelbanden te
scheuren. Dat is, nu terugkijkend, altijd een beetje mijn tragiek
geweest: ik deed gewoon te veel. Training geven en dan in e´e´n ruk
door om zelf te gaan trainen. Van een goede warming-up kwam het
vaak niet. Ik gaf mijn lichaam domweg te weinig rust als twintiger
en raakte daardoor gaandeweg steeds blessuregevoeliger. Roof- bouw,
een ander woord heb ik er niet voor. Oltmans’ beslissing mij niet
mee te nemen naar het toernooi, waar Nederland uiteinde- lijk
Olympisch goud zou winnen, begreep ik wel. Maar diep in mijn hart
was ik van mening dat ik wel degelijk bij de besten be- hoorde, ook
al heb ik dat destijds niet laten zien in die vijf wed- strijden.
Toen bekroop mij langzaam maar zeker wel het gevoel: wat me als
speler niet gelukt is, zal me als coach wel lukken. Dat was wel de
motivatie die ik uit dat mislukte avontuur bij Oranje heb
overgehouden. Bovendien drong gaandeweg bij mij het besef door dat
ik als coach wellicht meer in mijn mars had dan als speler. Stiekem
had ik al wel het gevoel dat ik het als speler niet zou halen. Ik
dacht immers altijd als trainer, zelden of nooit als speler. Spijt
van de roofbouw die ik op mijn eigen lichaam heb gepleegd, heb ik
niet. Ik had geen keuze; ik moest wel veel training geven, want ik
was destijds net een eigen zaak begonnen en moest dus investeren.
De aanloopkosten waren pittig. Daarbij kwam dat ik ook moeilijk
‘nee’ kon zeggen. Dat is vandaag de dag trouwens nog altijd zo.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Niet lijden maar Leiden
Mijn vader was halverwege de jaren negentig vertegenwoordiger van
een Duitse meubelfabriek en in die hoedanigheid verantwoor- delijk
voor de regio Zuid-Nederland. Met het geven van hockey- trainingen
verdiende ik destijds een aardig zakcentje, maar meer dan een
zakcentje was het ook niet. Wilde ik financieel rond kun- nen
komen, dan moest ik ‘serieus’ aan de bak. Via mijn vader kon ik aan
de slag als vertegenwoordiger in houten meubelen, net als hij. Zo
reisde ik het hele land door. Het werk ging me redelijk af, ook al
ontbrak het me – eerlijk is eerlijk – aan passie voor het product.
Het grootste plezier beleefde ik aan de onvermijdelijke en soms
spijkerharde onderhandelingen met deze en gene geslepen eigenaar
van een meubelzaak. Klantenbinding stond vanzelfspre- kend voorop,
maar alles had natuurlijk zijn grenzen. Ik kon en mocht geen dief
van mijn eigen portemonnee zijn, want ik werkte op
commissiebasis.
Na ongeveer een jaar in de weer te zijn geweest als vertegenwoor-
diger in meubelen, werd ik benaderd door iemand van de van huis uit
Pakistaanse hockeyfabrikant Malik. Het bedrijf was op zoek naar een
nieuwe importeur in Nederland en vroeg of ik wat voelde voor die
functie. Tijd had ik op dat moment genoeg, want ik was weer eens
geblesseerd: een beschadigde spier in de rechterknie. Mede daarom
hapte ik toe, vanuit de gedachte: ik trek toch al het hele land
door om meubels aan de man te brengen, dan kan ik die sticks er net
zo goed bij doen. Zo gezegd, zo gedaan. Daarbij kon ik uiteraard
handig gebruikmaken van de contacten die ik in de loop Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
der jaren had opgedaan in en rondom de
hockeyvelden. Zodoende
vond ik in een mum van tijd tien a` twintig grote winkeliers die
bereid bleken mijn Malik-producten af te nemen. Al snel liepen de
zaken zo voorspoedig dat de sticks gaandeweg de meubels over-
vleugelden. Bovendien was de uitdaging ook groter; deze handel was
van mezelf en dan doe je bijna als vanzelf een stapje extra. In
1996 ben ik toen mijn eigen zaak begonnen. Mijn vader had alle
begrip voor die stap. Ik wilde op eigen benen staan. Dat begreep
hij maar al te goed. Being master of one’s own destiny, zoals het
Engels dat zo mooi zegt. Wie wil dat niet? Als kleine zelfstandige
wilde ik mezelf vanaf dag e´e´n voorgoed op de kaart zetten. Ik zat
dan ook te springen om free publicity. Maar hoe krijg je die als
startend onder- nemer? Dat was de prikkelende vraag waar ik mezelf
voor ge- plaatst zag. Op mijn naamsbekendheid, voor zover daar al
sprake van was, zou ik het niet redden, zoveel was zeker. Als de
naam Marc Lammers al een belletje deed rinkelen, dan hooguit in de
regio-Den Bosch. Toen ben ik gaan zitten en hardop gaan naden- ken.
Hockey draait in hoge mate om controle. Of beter: om con- trole
over de bal. Een goede hockeyer of hockeyster onderscheidt zich van
de mindere door zijn of haar vermogen de bal ‘vastge- plakt’ aan de
stick te houden. Dat is de kunst, dat is de uitdaging. Ik moest dus
op zoek naar een middel om de balcontrole te ver- gemakkelijken.
Samen met een Britse ontwerper kwam ik toen begin 1997 op het idee
van wat later, vanwege de gelijkenis met de (omgekeerde) staf van
Sinterklaas, de ‘Sinterklaasstick’ ging heten: een stick met een
extreem grote ronding, waar je de bal als het ware in kon
vasthouden. De voordelen van die vele malen grotere ‘krul’ waren
legio. Ten eerste bood hij meer controle, ook door het grotere
stopvlak, ten tweede meer slagkracht, ideaal voor het geven van een
lange pass of bij een strafcorner, en ten derde meer balbezit,
omdat de tegenstander de bal moeilijker kon achter- halen.
Natuurlijk was het een grap, een heel grote grap zelfs, louter en
alleen bedoeld om aandacht te genereren. Dat lukte. Met dank vooral
aan de, zeker op dat moment, nog weinig heldere regelge- ving van
de internationale hockeyfederatie (FIH). In Pakistan liet ik een
prototype maken, dat ik op zondag 2 november uit mijn tas Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
tevoorschijn toverde, voorafgaand aan de
competitiewedstrijd te-
gen HDM. Zowel medespelers als tegenstanders waren verbaasd, om
over de toeschouwers nog maar te zwijgen. Na twintig minuten borg
ik de stick weer op. Spelen met dat ding was eerder een na- dan een
voordeel, maar dat hoefde niemand toen nog te weten. Een dag later
belde een verslaggever van het Nederlandse persbu- reau ANP. Hij
wilde het fijne weten van die stick. Nog diezelfde avond zette hij
een uitvoerig bericht op het net. Een aantal kranten nam dat
bericht de volgende dag mee, waaronder het Algemeen Dagblad (Hockey
met staf van Sinterklaas) en Het Parool (‘Staf van Sinterklaas’
heeft veel voordelen). Mijn missie was – nu al – geslaagd. Zeker
toen naar aanleiding van die publicaties ook tal van tv-programma’s
ineens interesse toonden voor die niet-alle- daagse stick. Zo mocht
ik mijn vondst onder meer laten zien in een goedbekeken show van
Peter-Jan Rens. Vanaf dat moment wisten ook niet-hockeyingewijden
wie Marc Lammers was, dat hij onder meer sticks verkocht en
onorthodoxe maatregelen niet schuwde. Die Sinterklaasstick zelf was
geen lang leven beschoren, maar dat was ook geen moment mijn
intentie. Al een paar weken later kwam de FIH met een dik rapport
met daarin allerlei eisen waaraan een stick moest voldoen. Dat
leverde me opnieuw de nodige publiciteit op. En mijn sticks vlogen
de deur uit; in e´e´n jaar verkocht ik er bijna tienduizend. Die
Sinterklaasstick heb ik ergens in de schuur opgeborgen, als een
dierbaar aandenken. Vraag is natuurlijk of het doel te allen tijde
de middelen heiligt, zoals in de (top)sport regelmatig wordt
beweerd. Mijn antwoord klinkt een beetje flauw wellicht, maar
luidt: ‘ja en nee’. Je moet je hand niet overspelen door
bijvoorbeeld maandelijks met zo’n gein- tje op de proppen te komen
net als James Bond, want dan ben je snel klaar, zeker in het
nuchtere Nederland. ‘Daar heb je hem weer, de Willie Wortel van het
hockey’, zal in dat geval snel te horen zijn. Maar zo af en toe de
geesten prikkelen en uitdagen, inclusief die van jezelf? Ik juich
dat van harte toe. Wie zich wil verbeteren, moet zoeken naar nieuwe
wegen en die vind je alleen door actief de grenzen te durven
verkennen. Ik had met die Sintstick ook ‘nat’ Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
kunnen gaan, al schatte ik die kans vooraf
in als zeer klein. Maar
dan nog: wat had ik te verliezen? En wie deed ik kwaad? Niemand
toch zeker? Bovendien moet en mag je af en toe gebruikmaken van wat
ik gemakshalve ‘de mogelijkheden’ noem. Journalisten, en dan met
name die van de populaire media, zijn verzot op opmerkelijke
nieuwtjes, zeker als die ook nog eens fotografisch aardig in beeld
zijn te brengen. Een groot mediakenner ben ik niet, maar ik had
toentertijd genoeg gezond verstand om te beseffen dat die stick in
de aanloop naar Sinterklaas zo links en rechts wel op wat belang-
stelling zou kunnen rekenen. Zoals gezegd, je moet zo nu en dan de
grenzen op durven zoeken, en af en toe zelfs een teen over die
grens heen zetten. Pas dan herken je nieuwe mogelijkheden. Zo was
dat ook met die strategische strafcornervondst, die later mijn naam
meekreeg in de vorm van een werkwoord: het lamme- ren. Mij is wel
eens verweten dat ik die tactiek heb ‘gejat’ van Toon Siepman, de
toenmalige trainer-coach van Push, waar de later be- faamde
strafcornerschutter Bram Lomans zijn hoofdklassedebuut (1994-1995)
maakte. Siepman komt de eer toe dat hij als eerste op het idee
kwam, met het oog op een optimaal rendement van Lo- mans’ corner,
om een medespeler voor Lomans langs te laten lo- pen, zodra die
aanlegde vanaf de rand van de cirkel. Dit om de doelman van de
tegenpartij op het verkeerde been te zetten, het- geen ook geregeld
gebeurde. Maar ik ging een stap verder dan wat Toon Siepman had
verzonnen. De wat sleetse wijsheid ‘Beter goed gejat dan slecht
bedacht’ ging dan ook niet op in mijn ogen. Den Bosch was in het
voorafgaande seizoen ternauwernood in de hoofdklasse gebleven. In
de zomer kwam doelman en international Ronald Jansen onze gelederen
versterken, mede op mijn verzoek, en hij bleek een enorme aanwinst.
Ook in mentaal opzicht. Het punt was alleen dat Den Bosch
toentertijd niet over een doeltref- fende strafcorner beschikte.
Later zou mijn oud-studiegenoot Cas Wolbert zich bekwamen in de
discipline, maar aan de vooravond van het seizoen 1994-1995 was hij
nog niet zover. Wij waren ge- dwongen andere wegen te bewandelen om
toch zo effectief moge- lijk te zijn, zodra we aan mochten leggen
voor een korte hoekslag. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm
(L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Met de vondst van Siepman in het
achterhoofd heb ik toen, met
succes, bij onze technische staf gepleit voor wat in eerste
instantie een radicale oplossing leek te zijn. Waarom niet een van
ons recht op de doelman laten aflopen, zodra wij een strafcorner
mochten nemen? Die aanstormende man zou het zicht van de doelman
ern- stig belemmeren en daarmee onze scoringskans fors vergroten.
De spelregels stonden het toe, dus waarom niet? Nood breekt wet,
was de gedachte bij Den Bosch. En met een secure schutter op de kop
van de cirkel was het risico van mogelijk letstel (bal op het
achter- hoofd) in onze ogen te verwaarlozen. Dat andere – en vooral
ook lagere – teams al vrij snel het tactische foefje gingen
kopie¨ren en er wel gevaarlijke situaties ontstonden op de velden,
kon mij onmo- gelijk worden aangerekend. Dat die tactiek later
zelfs navolging kreeg bij het Nederlands elftal had ik uiteraard
nooit kunnen voor- zien. Maar het was vanzelfsprekend ook
bondscoach Roelant Olt- mans en zijn assistent Maurits Hendriks
niet ontgaan dat ‘het lam- meren’ borg stond voor een hoger
strafcornerrendement. In de halve finale van de Olympische Spelen,
met Angstgegner en titel- verdediger Duitsland als tegenstander,
waagde Lomans zich tot tweemaal toe in de baan van het schot. Met
succes. In de pers heette de winnende Atlanta-strategie toen
ineens, ook tot mijn hilariteit, brammeren in plaats van lammeren.
Na afloop van het door Ne- derland gewonnen toernooi was het
overigens gedaan met het in- lopen op de doelman, zoals ik dat twee
jaar eerder had geı¨ntrodu- ceerd. In allerijl had de FIH de
spelregels aangepast. Hetzelfde gebeurde jaren later met de
zogeheten ‘oortjes’. Al duurde het even voordat de officials mijn
truc met de oorzendertjes wisten te doorgronden. Het idee voor de
‘open communicatie’ met mijn speelsters deed ik op in 2002, toen ik
als gast van de Rabo- bank een dagje mee mocht rijden in een van de
volgwagens tijdens de Ronde van Frankrijk. Het was me al eerder
opgevallen dat wielrenners via een oortje in contact stonden met
hun ploegleiders. Zo hielden ze elkaar op de hoogte van de
ontwikkelingen in de koers en waren ze in staat om snel te
anticiperen. Toen ik de voor- delen van die directe communicatie
van nabij zag, wist ik genoeg: Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
dat moest en wilde ik ook als bondscoach
van de Nederlandse
hockeysters. Langs de lijn schreeuwde ik vaak de longen uit mijn
lijf, met als bijkomend en niet onbelangrijk nadeel dat de concur-
rentie ook kon meeluisteren en vrijwel meteen kon reageren op mijn
aanwijzingen. Met de introductie van zo’n ‘wieleroortje’ zou- den
wij in e´e´n klap van dat euvel verlost zijn. Communiceren tij-
dens een wedstrijd deed ik tot dan toe vooral met mijn assistenten,
die zich meestal boven op de videotoren bevonden, achter een van
beide doelen. Mede op basis van hun bevindingen instrueerde ik mijn
speelsters welke variant ze moesten spelen bij een strafcorner. Wij
hadden gezien waar de ruimte lag en hoe de keepster en de
lijnverdedigsters uitliepen, mijn speelsters niet. Voor een
optimale uitvoering van de strafcorner zijn zij immers gedwongen
hun ogen voortdurend op de bal te houden.
Een strafcorner laat zich vergelijken met een schaakspel. Als coach
kun je in korte tijd oplossingen aandragen voor specifieke
situaties. Op andere facetten van het spel, zoals het benutten van
scorings- kansen in het veld, heb je als coach tijdens een
wedstrijd veel min- der invloed. Dat heeft vooral tijd en ervaring
nodig. Voor elke van de in totaal 38 cornervarianten hadden we een
bepaald teken afge- sproken, zoals honkballers dat ook doen. Het
was de geheimtaal van coach en spelers. Maar ook hier keek de
concurrentie uiteraard mee. Sterker nog: Argentinie¨ bleek, zo
ontdekte ik na verloop van tijd, een heuse studie te hebben gemaakt
van mijn arsenaal aan tekens en gebaren met als gevolg dat hun
keepster op een gegeven moment slechts naar de zijlijn hoefde te
kijken om aan mijn hand- gebaar af te lezen welke
strafcornervariant haar te wachten stond. Zo zouden we natuurlijk
nooit wereldkampioen worden, besefte ik. Samen met videoman Lars
Gillhaus heb ik toen contact opge- nomen met Phonak, een bedrijf
dat gespecialiseerd is in gehoortoe- stellen. Zo kwamen we in het
bezit van die later beruchte ‘oortjes’. In het diepste geheim zijn
we met dat hulpmiddel gaan trainen en wedstrijden spelen in de
aanloop naar het wereldkampioenschap dat eind november, begin
december 2002 in Perth zou worden ge- houden. Met een aantal
‘dragende’ speelsters, onder wie onze aan- Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
voerster Mijntje Donners en
strafcornerspecialiste Ageeth Boom-
gaardt, stond ik rechtstreeks in contact. Van belang was dat ik op
de bank niet al te openlijk blijk gaf van het feit dat dit contact
er was. Ik moest dus een beetje murmelen en af en toe mijn hand
voor mijn mond houden. Het systeem werkte, wonderwel zelfs. Vooral
in het geval van wat in hockeytermen ‘standaardsituaties’ worden
genoemd, zoals strafcorners en vrije slagen, kon ik mijn ploeg at-
tenderen op de ruimte en daarmee op de mogelijkheden. Het ge-
avanceerde systeem verschafte ons een voorsprong op onze con-
currentie. Dat is waar topsport om draait. Schuldig voelde ik mij
niet, integendeel zelfs. Je doet, als coach en als speler, alles
wat binnen de mogelijkheden ligt om de ander af te troeven. Dat is
de essentie van topsport. En verboden waren die oortjes niet,
blijkens het spelregelboek van de FIH. Nog niet, in elk geval. Na
onze derde WK-wedstrijd kwam een Engelse journaliste, Cathy Harris
van The Times, naar me toe met in haar hand een close- upfoto van
Ageeth Boomgaardt. Het oortje was duidelijk zicht- baar. Het
angstzweet brak me uit. ‘Doof en toch zo goed kunnen hockeyen, dat
is knap’, zei ze. Ik verschoot bijna van kleur, maar hield me
wijselijk in. Twee dagen later kwam Harris opnieuw op me af,
grijnzend en wel. ‘Ik heb jou door, vriend. Je bent de boel aan het
belazeren. Acht dove speelsters, dat is onmogelijk.’ Daarop heb ik
haar het verhaal uit de doeken gedaan. Maar Harris was uiteraard
niet de enige die argwaan had gekregen. Bij een WK wemelt het van
de camera’s en dus was het een kwestie van tijd voor ons geheim zou
uitlekken. Toen dat uiteindelijk gebeurde, halverwege het toernooi,
moest ik prompt op het matje komen bij de organisatie. Hoe had ik
het in vredesnaam in mijn hoofd ge- haald om zo een loopje te nemen
met de regels? Met het gebruik van de oortjes bezoedelde ik de
goede naam van de sport, beten ze mij toe. Het getuigde volgens de
officials bovendien van een schrij- nend gebrek aan sportiviteit.
En zij waren niet de enigen die er zo over dachten, zo werd daar
dreigend aan toegevoegd. Onder de indruk was ik niet. Voor zover de
officials u¨berhaupt bereid waren om naar mijn verhaal te
luisteren, heb ik uiteengezet Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
waarom ik voor deze oplossing had gekozen.
Topsport is balance-
ren op het randje, maar die woorden vonden geen enkel gehoor bij de
hoogwaardigheidsbekleders. Ik was in hun ogen een valsspeler en
mocht van geluk spreken dat ze mij en mijn ploeg niet met
onmiddellijke ingang uit het toernooi gooiden. Dat klonk als een
vals dreigement. Ik maakte slechts gebruik van de mogelijkheden en
zij liepen achter met hun regelgeving. Dat was het enig juiste
verhaal en beslist niet anders. Wie had zijn huiswerk hier nu wel
gedaan en wie niet? De vraag stellen is ‘m beantwoorden. Maar ik
wilde op dat moment geen olie op het vuur gooien. We waren bezig
met een toernooi, en niet zomaar een toernooi maar het wereld-
kampioenschap. Alle kritische op- en aanmerkingen heb ik over me
heen laten komen en vervolgens weer even snel en gemakkelijk van me
af laten glijden. Het feit dat we voor de overige deelnemende
landen nu ineens de gebeten hond waren, maakte ons alleen maar
sterker. Elk nadeel heeft z’n voordeel, om met Johan Cruijff te
spreken. Een al te beste naam hadden we op dat moment toch al niet
bij onze concurrenten. Een jaar eerder, bij de strijd om de
Champions Trophy in Amstelveen, hadden we de nodige verbazing e´n
irritatie gewekt met de introductie van de zogeheten videobril. Het
was mijn eerste grote toernooi als bondscoach van Nederland en dat
ook nog eens voor eigen publiek. Niet dat Lars en ik daarom kozen
voor dat moment voor de lancering van ‘de bril’. Het ding was in
mijn ogen simpelweg een onmisbaar hulpmiddel voor de moderne
hockeycoach.
Hockey is, meer dan enige andere sport wellicht, een sport waar de
eerder gememoreerde standaardsituaties een vaak doorslagge- vende
rol spelen. Neem alleen het belang van de strafcorner. Die betekent
in veel gevallen het verschil tussen winst en verlies. Maar als
coach ben je in de wedstrijd relatief machteloos, zodra je ploeg
mag aanleggen voor een corner. Goed, je hebt in de voorafgaande
weken hard getraind op tal van varianten en kunt vanaf de zijlijn
wat aanwijzingen geven op basis van hetgeen je weet van de be-
wuste tegenstander. Of beter: van wat je weet of denkt te weten van
de zwakke plek of plekken van de ‘vijandelijke’ keepster. Maar aan
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Uit: De Volkskrant, 20 augustus harde, betrouwbare informatie
ontbreekt het. Vandaar dat Lars en ik op zoek gingen naar een
middel om de kennis nog tijdens een wedstrijd te optimaliseren.
Lars werkte toentertijd nog bij een foto- speciaalzaak en kwam
zodoende via internet op het spoor van een bril, die ons in staat
zou kunnen stellen om razendsnel beelden terug te zien van bepaalde
situaties uit diezelfde wedstrijd. Snel en accuraat dus, al ontbrak
in eerste instantie het driedimensionale perspectief. Maar het
apparaat werkte, net als later de ‘oortjes’, met dank aan een
rechtstreekse verbinding met Lars’ camera. Het onderzoeksinstituut
TNO hielp mee met de verdere ontwikkeling, zodat we de videobril in
Amstelveen ten doop konden houden. Voor een groot deel van de
Nederlandse pers was die bril he´t thema van dat toernooi. Dat ging
me wat te ver. Over de prestaties op het veld werd amper meer
geschreven. Terwijl daar een grotendeels vernieuwde ploeg stond,
die bekwaam van zich afbeet en uiteinde- lijk als tweede eindigde
bij het jaarlijkse toernooi tussen de zes sterkste hockeynaties ter
wereld. Ik heb het sindsdien vaker gezegd en herhaal het op deze
plek nog maar eens: die bril scoort niet, die bril is slechts een
middel om ‘het schaakspel hockey’ beter te door- gronden. Met
andere woorden: innovatie is geen doel op zich, in- novatie is
slechts een middel om hogerop te komen. Tirion – Literair Klassiek
– 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Behalve de pers was ook de concurrentie
gealarmeerd. De collega’s
wilden een voor een het fijne weten van dit apparaat. Dat ging
zover dat ik me realiseerde dat het grootste pluspunt van de bril
wellicht nog wel gelegen was op mentaal vlak. Alle concurrenten
hadden het gevoel dat ze op achterstand stonden en zo gedroegen ze
zich ook. Die wetenschap sterkte niet alleen mij, maar vooral ook
mijn speelsters. Wij sloegen nieuwe wegen in, verkenden de
mogelijkheden en de concurrentie leek zich op voorhand gewon- nen
te geven. Dat maakte ons groter en sterker, ook op het veld. En
daar moest het gebeuren, niet in de dug-out. Maar opmerkelijk
genoeg richtte alle aandacht zich dus op mij en op onze bank. Ge-
fascineerd bleken de collega’s vooral door de geheimtaal die ik met
mijn handen sprak, nadat ik wat beelden had bekeken. Welk teken
stond voor welke opdracht? Die vraag intrigeerde de concurrentie in
hoge mate. Dat gold, zoals gezegd, met name voor mijn collega
Sergio Vigil van Argentinie¨. Toen ik op een zeker moment het
sterke vermoeden had dat zijn assistenten en hij een studie aan het
maken waren van mijn gebarentaal, was dat het sein om andere wegen
in te slaan. Zo kwam ik op die reeds eerder beschreven oortjes. Het
was echter ook het moment om een listig rookgordijn te leggen. Ik
verzon allerlei onzintekens en deed maar wat langs de zijlijn,
zodra wij aan mochten leggen voor een strafcorner en de cameraman
van de Argentijnen overuren maakte. En hij niet al- leen. Maanden
later biechtte Sergio op dat zijn assistenten en hij vaak tot diep
in de nacht achter het beeldscherm hadden gezeten om mijn tekens en
gebaren te doorgronden! Van pure ellende had- den ze de moed
uiteindelijk opgegeven. Ze konden domweg geen patroon herkennen.
Toen ik dat hoorde, kon ik mijn lol al helemaal niet op. Ook mijn
speelsters bescheurden het, toen ik hun vertelde over de radeloze
Argentijnen. We bleken niet alleen vele malen slimmer dan de
concurrentie, indirect zorgden we er ook nog eens voor dat de
Argentijnen gedesorie¨nteerd raakten. Want hoe scherp en hoe fris
was mijn vriend Sergio nog tijdens een toernooi, als hij in
voorafgaande weken geregeld pas om vier uur zijn bed was ingedoken?
En: hoe sterk en hoe scherp is een ploeg of een coach Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
u¨berhaupt als de aandacht volledig wordt
gericht op het gedrag
van de tegenstander?
Een en ander sterkte mij slechts in het besef dat je als coach moet
ageren en niet moet reageren. Zorgen dat je te allen tijde leidend
bent en niet, zoals Vigil, lijdend. Alleen dan behoud je de
gewenste voorsprong, alleen dan ligt succes in het verschiet.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Willen is doen
Het aanbod klonk bijna te mooi om waar te zijn en de stem was een
nagenoeg perfecte imitatie van een Engelssprekende Spanjaard. Maar
Leandro Negre? Die kende ik niet. Of ik bondscoach van de Spaanse
vrouwenselectie wilde worden, vroeg hij. En of ik seri- eus over
die vraag wilde nadenken. Hij was de vice-voorzitter van de Spaanse
hockeybond. Zei hij. Nu mag ik af en toe een tikkeltje naı¨ef zijn
en soms misschien ook zo overkomen, maar ik ben niet op mijn
achterhoofd gevallen. Wie vraagt nu een jongen van jaar, die net
een eigen bedrijfje is begonnen en bovendien zelf nog actief is in
de hoofdklasse, als bondscoach? Dit was, dat kon niet anders, een
of andere lolbroek uit mijn vriendenkring, die mij bij de neus
wilde nemen. Maar als ik hem niet geloofde, zei deze mij onbekende
Leandro Negre, dan moest ik maar contact opnemen met zijn goede
vriend en voormalig vrouwenbondscoach Gijs van Heumen. Die wist van
de hoed en de rand. Ik twijfelde. Stel dat de Spaanse
belangstelling inderdaad een grap was, dan zou ik toch een beetje
een modderfiguur slaan. Maar tegelijkertijd: wat had ik te
verliezen? Tot mijn stomme verbazing bevestigde Gijs echter het
verhaal van wat inderdaad de vice-voorzitter van de Spaanse
hockeybond bleek te zijn. ‘Ze willen je dolgraag hebben, en snel
ook’, zei hij door de telefoon. Ik had maar een paar dagen bedenk-
tijd. Vo´o´r 1 januari moest het contract getekend zijn, want
anders zou de Spaanse hockeybond geen subsidie ontvangen van de
over- heid om mijn salaris te kunnen betalen.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Daar zat ik dan, net vader geworden van
een dochter, terwijl Karin
een goede baan had bij een marketingkantoor. Zelf was ik een paar
maanden eerder vol enthousiasme aan de slag gegaan als assistent
van Tom van ’t Hek bij de Nederlandse vrouwenselectie. Daarmee was
voor mij al een soort droom in vervulling gegaan. Het klikte
wonderwel tussen ons beiden. Ook met de speelsters kon ik goed
overweg. Over ruim een half jaar zou het wereldkampioenschap in
eigen land (Utrecht) beginnen. De verwachtingen waren hoogge-
spannen. En niet alleen bij mij. Maar ineens kwam daar het Spaanse
aanbod tussendoor ‘fietsen’. Tom gaf mij als assistent vol- op de
ruimte mezelf te ontplooien. Hij was vooral de coach, de man met de
grote communicatieve vaardigheden die zelf weliswaar op het
allerhoogste niveau (221 interlands, 106 doelpunten) had ge-
speeld, maar die wist dat zijn grootste kracht in eerste instantie
niet gelegen was op het technisch-tactische vlak. Samen vormden we
een hecht team. De voorbereiding op het WK stond als een huis.
Enerzijds vond ik dat ik het niet kon maken om al na een paar
maanden op te stappen. Bovendien had ik een contract, met mijn
volle verstand getekend. Anderzijds: dit was mijn droombaan.
Bondscoach van een land dat zich weliswaar niet had geplaatst voor
het WK, maar in potentie nog altijd tot de top van Europa behoorde.
En dat op m’n achtentwintigste. Ik moest het doen, vond ik. Zo’n
kans zou ik niet zo snel meer krijgen. Karin stelde zich op
hetzelfde standpunt, ook al betekende die stap nogal wat voor ons
prive´-leven.
Gespannen belde ik Tom op. Hij hoorde mijn verhaal aan en rea-
geerde, tot mijn opluchting, zeer realistisch. ‘Dit moet je doen,
dit is je kans’, zei hij. ‘Je moet niet voor mij kiezen of voor de
ploeg, je moet in dit geval voor jezelf kiezen.’ Hij zou wel
contact opnemen met de commissaris tophockey van de bond, zijn
oud-ploeggenoot Andre´ Bolhuis. Tom was akkoord, maar het was nog
maar de vraag of Bolhuis zich ook zo makkelijk gewonnen zou geven.
Met knikkende kniee¨n stapte ik een paar dagen later het ziekenhuis
binnen, waar Bolhuis op dat moment werkzaam was. Of Tom hem had
omgepraat of dat hij daadwerkelijk hetzelfde vond, weet ik Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
nog altijd niet, maar feit was dat ook hij
geen punt maakte van het
doorlopende contract. Ik mocht gaan als ik wilde, het was goed voor
mijn algehele vorming, zei hij. Op de weg terug naar huis bekroop
mij het gevoel dat ze me wel heel makkelijk hadden laten gaan.
Moest ik daar wat achter zoeken? Nee, ook al hoorde ik en besefte
ik pas jaren later dat de bond een bewuste ‘diepte-investe- ring’
had gedaan door mij te laten gaan. Spanje had op dat moment
inderdaad een probleem, precies zoals Gijs had verteld, en dat
probleem luisterde naar de naam Jose´ Manuel Brasa. Hij was de man
die het Spaanse vrouwenhoc- key in 1992 ‘vanuit het niets’ naar de
Olympische titel in eigen land (Barcelona) had geleid, dankzij een
bijna Spartaanse voorberei- ding. Daarmee had Brasa vriend en
vijand verrast en veel krediet opgebouwd. Maar na ‘Barcelona’
haakten vele speelsters af en moest hij als het ware helemaal
opnieuw beginnen. Dat proces van wederopbouw verliep moeizamer dan
gedacht en gehoopt, en in de loop van 1997, nadat Spanje als
achtste en laatste was ge- eindigd bij de Olympische Spelen van
Atlanta, bleek de samenwer- king failliet. Maar Brasa weigerde op
te stappen. Intussen had een aloude kwaal de kop weer opgestoken:
de eeuwige strijd tussen Catalonie¨ (Barcelona) enerzijds en de
rest van Spanje (Madrid) anderzijds. Later hoorde ik van de
misstanden. Zo hield Brasa elke vrijdag een fitheidstest.
Speelsters die minder fit bleken te zijn dan de week ervoor moesten
een X-bedrag in de pot stoppen. Aan het einde van het jaar bepaalde
hij naar wie het eindbedrag zou gaan. Die eer was meer dan eens te
beurt gevallen aan een speelster, van wie de andere speelsters al
lang wisten dat zij Brasa’s vriendin- netje was. Dergelijke
akkefietjes waren de sfeer uiteraard niet ten goede gekomen, net
zoals het feit dat de bedaagde Brasa geregeld met een stevige slok
op langs het veld stond. Spanje zat dus te springen om een neutrale
coach; iemand die boven de Spaans-Ca- talaanse partijen stond. Een
jonge jongen die weer heel hard ging trainen en niet met een fles
whisky uit de kleedkamer zou stappen. In dat profiel paste ik, ook
al was het voor mij – en voor Karin – een sprong in het diepe. Dit
was toch wel even wat anders dan training geven aan Jongens B of
Meisjes A.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Van Tom van ’t Hek had ik in die paar
maanden onbewust toch
heel veel opgestoken, zo bleek toen ik eenmaal in Spanje was.
Vooral op communicatief vlak. Zat het even tegen, in de training of
in de wedstrijd, dan was hij de eerste die met e´e´n geslaagde grap
of opmerking de stemming zo weer kon ombuigen. Een technisch-
tactisch wonder was hij niet en daarvan was hij zich bewust. Als
speler dreef hij indertijd vooral op zijn intuı¨tie, als coach
verza- melde hij de mensen om zich heen waarmee hij zijn eigen
tekort- komingen vakkundig wist te camoufleren. Tom kende niet
alleen heel goed zijn sterke, maar ook zijn zwakke punten. Dat was
zijn grote kracht. In Spanje had ik links en rechts wel wat hulp,
maar in feite stond ik er alleen voor. Dat was lastig, zeker in die
eerste maanden omdat ik de taal nog niet machtig was. Maar ik had
krediet en het feit dat ik nog geen Spaans sprak, had ook voorde-
len. We moesten werken, keihard werken zelfs, praten zou later
komen.
De verwachtingen waren niet hooggespannen. Bij mijn aantreden
bezette de ploeg de twintigste plaats op de wereldranglijst, dus ik
kon het in feite alleen maar beter doen. Dieper kon Spanje niet
zinken. Die ontspannen sfeer deed me denken aan de periode bij de
jeugd van Den Bosch. Daar stond een enkele ouder of bestuur- der
langs de lijn, maar meer ook niet. Als coach kon je relatief
ongestoord je werk doen. In Spanje was dat exact hetzelfde. Alle
bestuurders wisten: de ploeg heeft een bewogen periode achter de
rug en komt van heel ver, dus de eis van het ‘moeten’ halen van de
eerstvolgende Olympische Spelen in Sydney was niet realistisch. Het
was geen absolute must, zoals later bij Nederland, waar ik als
coach minimaal de eerste drie moest halen en, als het even kon, de
opgelopen achterstand moest goedmaken. Ter voorberei- ding op het
Spaanse avontuur had ik een aantal videobanden be- keken. Op basis
daarvan wist ik: dat kan veel beter, hard trainen en met een beetje
geluk zouden we ons misschien net kwalificeren voor de Spelen van
Sydney (2000).
Zeker die eerste maanden waren hectisch. Terwijl ik voorname- lijk
in Madrid zat, daar training gaf en de taal leerde, handelde Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Karin alles af in Nederland. Ze deed mijn
hockeystickhandel van
de hand, verhuurde het huis waar we net een half jaar woonden,
pakte alles in voor de verhuizing naar Sitges en zorgde ondertussen
voor onze dochter Peppe. Mijn respect voor haar groeide met de dag.
Zelf zat ik vooral heel veel in het vliegtuig; twee dagen per week
gaf ik in Madrid training aan het ene deel van de selectie, de rest
van de week zat ik in Terrassa, een voorstadje van Barcelona, bij
de Catalaanse meiden. In het weekeinde volgde steevast een bezoek
aan een van de vijf competitiewedstrijden. Het niveau in de Primera
Division liet over het algemeen te wensen over. E´e´n of twee
bekwame speelsters per team: dat was het wel. Wat me nog het meest
verbaasde, hoewel ik het vooraf wist, was het totale ge- brek aan
een clubcultuur zoals wij dat in Nederland gewend zijn. In Spanje
is het hockeyen ‘tas inpakken en wegwezen’. Buiten Ca- talonie¨
kennen ze het fenomeen clubhuis niet eens. Ook de eerste
ontmoetingen waren duidelijk even wennen, zowel voor mij als voor
de speelsters. Brasa had zich opgesteld als een soort politie-
agentje bij wie zij onderworpen werden aan een strak regime. Plot-
seling kwam ik en mochten ze hun coach ineens met zijn voornaam
aanspreken. Dat was voor de meesten een regelrechte cultuur- schok.
Zeker toen ik ook nog eens bepaalde dat tijdens de trainingen
slechts Spaans gesproken mocht worden en dus onder geen beding
Catalaans. Vooral in de eerste maanden voelde ik me een soort
opbouwwerker. Het niveau viel me – hard maar waar – zwaar tegen.
Het was lange-halen-snel-thuis, de bal naar voren rammen en dan
maar hopen dat iemand er wat leuks mee zou doen. Er zat geen
verhaal achter, geen idee, geen opbouw, geen techniek, helemaal
niets. Om het tij te keren ben ik helemaal op- nieuw begonnen:
balletje stoppen, aannemen en passen. Eindeloos heb ik die
basisoefeningen herhaald, net zolang tot de boodschap begon door te
dringen.
Zelf leerde ik in het voorjaar van 1998 ook een wijze les: ik kon
ook winnen. Met het oog op de ontknoping van de competitie kwam ik
terug naar Nederland, terug naar Den Bosch. Tegen alle
verwachtingen in wonnen we, voor het eerst in de clubgeschiede-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
nis, de landstitel door het vooraf vele
malen hoger aangeslagen
Amsterdam in de finale te verslaan. Dat was niet alleen een vreug-
devol, maar vooral ook een leerzaam moment. Daarvoor was ik altijd
een tikje bescheiden geweest en namen mijn gedachten wel eens een
negatieve vlucht. Door die landstitel besefte ik ineens dat alles
mogelijk is voor wie een beetje bluf aan de dag legt en wat
positiever in het leven staat. Dat hield ik mijn speelsters in
Spanje ook voor. Van de gouden ploeg uit ‘Barcelona 1992’ waren nog
twee oudgedienden over. Niet alleen hun ervaringen koesterde ik,
vooral ook hun discipline. De rest kon daar veel van leren. Vooral
de jongere generatie bleek verwend, en dan met name de Cata- laanse
speelsters. Je kon ze het nauwelijks kwalijk nemen, want ze kwamen
stuk voor stuk uit een goed gezin, waar moeder alles voor ze
regelde: de was, het eten, de boodschappen, alles. In Neder- land
noemen ze dat de patatgeneratie, in Spanje hadden ze het over de
pae¨llageneratie.
Toch maakten we vorderingen, getuige de vijfde plaats die we be-
haalden bij het Europees kampioenschap in de zomer van 1999 in
Keulen. Langzaam maar zeker klampten we weer aan bij de (sub)- top.
Persoonlijk maakten mijn gezin en ik ook vorderingen. Een andere
cultuur, andere mensen; Spanje verrijkte ons leven, zoals Italie¨
dat eerder al bij mij had gedaan. Het was geen straf om daar te
zijn, ook sloeg af en toe het heimwee toe. Het einde kwam echter
langzaam maar zeker in zicht. ‘Sydney’ was het eindpunt, zoveel was
zeker. Om daar te komen moesten we ons kwalificeren via het
plaatsingstoernooi in Milton Keynes, be- gin 2000. Maar op de
achtergrond rommelde het: de Nederlandse hockeybond had me benaderd
om na ‘Sydney’ de taken van Tom van ’t Hek over te nemen.
Vanzelfsprekend was ik verguld met dat aanbod. Ik stemde toe, op
voorwaarde dat het nieuws pas na het toernooi in Engeland naar
buiten gebracht zou worden. Onder geen beding wilde ik dat de
aankondiging over mijn aanstaande vertrek mijn Spaanse speelsters
ter ore zou komen. Het zou, in het ergste geval, tot demotivatie
kunnen leiden en onze olympische missie kunnen ondermijnen. Samen
waren we deze weg ingeslagen, Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
en nog voor ‘Sydney’ bereikt was, zou ik
als coach al weer de benen
nemen – die gedachte mocht niet postvatten. Zover kwam het ge-
lukkig ook niet, al kostte het me enige moeite om de hockeyjour-
nalist van NRC Handelsblad van voortijdige publicatie te weer-
houden. Hij had lucht gekregen van mijn mondelinge overeen- komst
met de hockeybond en wilde het nieuws over mijn benoe- ming op
zaterdag gaan brengen. Ik heb hem toegezegd dat hij op maandag de
primeur zou krijgen, als hij nog even zijn pen zou laten rusten. Na
veel mitsen en maren stemde hij toe. Damage-control, noemen ze dat
met een mooi woord. Wat ik niet kon weten, was dat op zondag ook
Studio Sport op de hoogte bleek van mijn deal met de hockeybond. Op
zondagavond, na afloop van onze vierde plaats die goed was voor
plaatsing, hingen ze aan de lijn en kwam ik live in de uitzending.
Ontkennen kon niet meer, maar de journa- list van NRC Handelsblad
voelde zich – vanuit zijn perspectief bezien terecht – lelijk bij
de neus genomen. Ik heb hem na de uitzen- ding van Studio Sport
meteen gebeld. Ook dat is damage-control. Vijf maanden later zaten
we in Sydney. Uit voorzorg had ik, zoals dat in vakjargon zo fraai
heet, ‘veel defensieve zekerheden’ inge- bouwd. Dat is, zeker voor
een Nederlandse coach, een beetje vloe- ken in de kerk, maar ik
moest wel gelet op het spelersmateriaal. Een coach moet handelen op
basis van hetgeen hij of zij voorhan- den heeft. Bovendien: deze
behoudende strategie ligt Spanje van nature beter dan het roekeloze
avontuur. Het bleek de juiste keuze. Vanaf het allereerste moment
zaten we goed in ons vel, daarbij geholpen door de wetenschap dat
we niets te verliezen hadden. Dat we u¨berhaupt mochten deelnemen,
was al een hoofdprijs. Of het door die bijna blijmoedige houding
kwam, weet ik niet, maar feit was dat we met de minuut groeiden.
Alles zat mee, alles lukte. We waren geconcentreerd op wat we
moesten doen, verloren het hoofd geen moment en hadden daarbij het
geluk dat onze keepster in een bloedvorm stak. Alles hield ze
tegen, inclusief strafcorners. Zo wonnen we, dankzij een rake
strafcorner in de laatste minuut, van een van de titelkandidaten,
Argentinie¨. Daarna wachtte de titelverdediger, het ongenaakbare
Australie¨, dat voor eigen publiek Tirion – Literair Klassiek – 157
x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
geacht werd de titel van vier jaar eerder
‘wel eventjes’ te prolonge-
ren. Tegen ons bleven ze, tot hun eigen verbazing, steken op 0-0.
In onze derde wedstrijd herhaalden we het Argentinie¨-scenario en
versloegen we Zuid-Korea met 1-0. Het was duidelijk: we zaten in
een flow. En waarom? Omdat we louter en alleen bezig waren met
datgene wat we moesten doen. Dat is het optimum, voor iedere
sporter.
We waren het veld bij wijze van spreken echter nog niet af of een
buitenstaander verbrak de betovering. Want dat was het, een be-
tovering. ‘Weten jullie dat je met zeven punten een eind op weg
bent en dat als je de volgende wedstrijd wint de finale wel heel
erg dichtbij komt?’ vroeg een Spaanse journalist. Vanaf dat mo-
ment was het over. Mijn speelsters gingen rekenen; en dat is funest
in de topsport. Van het ene op het andere moment ben je niet meer
gefocust op datgene wat je moet doen, maar op het eindresultaat, op
het winnen. Een van de speelsters hoorde ik na afloop van die derde
wedstrijd zeggen: ‘Eindelijk mogen we op bezoek bij de ko- ning.’
Toen ik dat hoorde, wist ik: nu is het zo goed als zeker ge- daan.
Dat bleek. Als coach ben je op zulke momenten machteloos. Wat je
ook doet, je bent kansloos. Dat is Neuro-Linguı¨stisch Pro-
grammeren (NLP) ten voeten uit: mensen zijn of worden zich be- wust
van een bepaalde trend of ontwikkeling, en dan is de ban gebroken.
Ik was, voor zover ik nog iets kon uitrichten, ook te onervaren om
het tij toen te keren, hoezeer ik nog mijn best heb gedaan.
‘Meiden, hou je aan de opdrachten, sluit de ogen voor de
buitenwereld’, en meer van dat soort oproepen, maar de geest was
uit de fles. Of ik nu wilde of niet. Uiteindelijk zijn we vierde
ge- worden. Dat was, gezien de bescheiden plaats die Spanje kort
daar- voor nog innam, een meer dan goede prestatie en ik was dan
ook trots, net als die meiden. Maar het gevoel bleef knagen dat er
toen meer in had gezeten. Als ik iets van dat toernooi heb geleerd,
dan is het wel dat zowel coach als spelers tijdens een toernooi
vooral niet bezig moeten zijn met het eindresultaat. Dat de
buitenwacht, de pers voorop, dat wel doet, is te begrijpen. Maar
leg het naast je neer. Zulke gedachten leiden slechts af en
verstoren de missie. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L)
Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Sindsdien probeer ik elke verwijzing naar
het eindresultaat dan
ook met nadruk te ontkrachten. Het gaat niet om straks, het gaat om
nu. Wie zich concentreert op het heden krijgt de bijbehorende
beloning. Alles wat ik nu doe en waar ik nu energie in steek, komt
eruit omdat ik dat wil. Dat is de heilige stelregel, althans voor
mij. ‘Willen is kunnen’, zo wordt vaak gezegd, maar willen in mijn
beleving is vooral doen. Destijds met Spanje hebben we heel lang
weten vast te houden aan ‘het doen’, totdat die ene Spaanse sport-
journalist voorbij kwam zeilen en de ploeg van het ene op het
andere moment bezig ging met ‘willen’. Dat was doodzonde, want we
zaten, ondanks onze beperkte middelen, in een enorme flow. Mijn
collega Ric Charlesworth, de man die de Australische vrouwen in de
jaren negentig het ene na het andere succes be- zorgde, heeft een
ijzeren wet: verdedig nooit een voorsprong. ‘It will kill you in
the end’, luidt zijn stelregel. Daar sluit ik me van harte bij aan.
Een voorsprong verdedigen betekent dat je als speler of als coach
in feite al bezig bent met de einduitslag, terwijl de wedstrijd nog
gaande is. Die attitude is, of je nu wilt of niet, vragen om
problemen.
Na die zege op Zuid-Korea was het toernooi voor ons in feite ge-
daan. We verloren van China en speelden gelijk tegen Nieuw-Zee-
land. Toen mochten we op voor de strijd om de derde plaats, uit-
gerekend tegen mijn vaderland en toekomstige werkgever Neder- land.
Ik was natuurlijk gebrand op een overwinning, maar het was een
kansloze missie gelet op de voorgeschiedenis. Nederland had, na een
redelijk dramatisch verlopen toernooi, de kans het toernooi nog een
beetje glans te geven, terwijl wij ‘op’ waren, zowel letterlijk als
figuurlijk. We waren dus onze flow kwijt en tegelijkertijd moet je
constateren dat dergelijk concentratieverlies karakteristiek is
voor temperamentvolle teams als Spanje. Als ze in een opwaartse
beweging zitten, kunnen ze naar ongekend grote hoogten stijgen,
maar als ‘het’ even weg is, om wat voor reden dan ook, vallen ze
vaak ook heel diep. Dat gebeurde in Sydney met Spanje, en dus met
mij. De kunst is de opwaartse spiraalbeweging vast te houden. Maar
hoe voorkom je dat de betovering wordt verbroken met zo- Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
veel belangstellenden en belanghebbenden
die over je schouder
meekijken?
Terugkijkend kan ik slechts constateren dat ik enorm veel geleerd
heb van dat toernooi in Sydney. Als coach, maar zeker ook als
speler, moet de focus vooral gericht zijn op datgene waar je daad-
werkelijk invloed op hebt, niet op wat zich buiten de eigen in-
vloedssfeer afspeelt: het veld, de scheidsrechter, de weersomstan-
digheden, noem maar op. Dat is verspilde energie. Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Duwen en trekken
‘Ik zie niet veel perspectief meer, ik weet nog niet of ik aanblijf
als bondscoach.’ Die woorden sprak ik uit, kort nadat wij op straf-
ballen hadden verloren van Argentinie¨ in de finale van het wereld-
kampioenschap in Perth (2002). Ik was vanzelfsprekend teleurge-
steld na die nederlaag en dat is nog eufemistisch uitgedrukt. Ont-
goocheld is een beter woord. Hoe verstandig is het om vlak na een
verloren eindstrijd je hart te laten spreken? Kun je in dergelijke
gevallen niet beter op je tong bijten? Over die vragen valt lang te
discussie¨ren. Ee´n ding is zeker: ik was in elk geval eerlijk. Ik
was steenkapot na afloop, zowel fysiek als mentaal; helemaal leeg
na twee slopende jaren die me zwaarder waren gevallen dan ik ooit
voor mogelijk had gehouden. ‘Perth’ was voor mijn gevoel het
sluitstuk van twee jaar duwen en trekken. Ik vroeg me in alle ernst
af of ik dat nog twee jaar vol zou houden, tot en met de Olympische
Spelen in Athene (2004). We hadden keihard gewerkt en nog was het
niet genoeg, getuige die onbevredigende tweede plaats. Ik wist niet
waar en hoe ik de verbeteringen aan moest brengen en of de
speelsters het nog wel twee jaar vol zouden houden met zo’n ge-
dreven vakidioot die hen vrijwel constant achter de broek aan zat.
Als speler van Oranje Zwart had ik ooit van mijn toenmalige coach
Carel van der Staak mijn sportieve ambities op papier moe- ten
zetten. Jaren later drukte hij mij dat briefje onder ogen: 1.
spelen in het Nederlands elftal
2. landskampioen worden met mijn club
3. bondscoach worden
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Alle doelstellingen had ik gehaald, eerder
dan ik ooit had durven
dromen, maar aan die laatste wensdroom, coach van wat nota bene nog
altijd werd beschouwd als het ‘grote’ Oranje, beleefde ik weinig
tot geen plezier in de dagen, weken en maanden volgend op die
strafballennederlaag in Perth. Al het werk leek voor niets te zijn
geweest. We hadden ons strafcornerpercentage weten op te krikken
tot maar liefst 28 procent. Met andere woorden: bijna e´e´n op de
drie korte hoekslagen resulteerde tijdens het WK in een doelpunt.
Dat was een ongekend hoog percentage, zeker in het vrouwenhockey.
Ter vergelijking: in de jaren vo´o´r 2002 schom- melde het
scoringspercentage rond de tien procent. Maar die we- tenschap was
kort na de gemiste strafbal van Fatima Moreira de Melo niet meer
dan een doekje voor het bloeden. Wat de kater nog groter maakte,
was het besef dat ik in de voorbije twee jaar het plezier had
gemist, dat mij in de jaren daarvoor nooit en te nimmer in de steek
had gelaten. En ja, hoe kwam dat? Ik had beslissingen moeten nemen
die niet altijd even prettig waren of als zodanig overkwamen, maar
die ik in het belang van het team domweg had moeten nemen. Dat gaf
spanningen met als gevolg dat ik meer bezig was met het herstellen
en het regelen van tal van rand- zaken dan met de kernactiviteiten
waarvoor ik was aangenomen: training geven, de grote lijnen
uitzetten, zorgen dat we hard werk- ten. Ik voelde me in die eerste
twee jaar geregeld een soort Hansje Brinkers, dat wereldberoemde
ventje dat zijn vinger in de dijk stak om te voorkomen dat het
achterliggende land zou onderstromen. Na afloop van die
zenuwslopende finale in Perth draaide ik de film bijna als vanzelf
terug. Ik had mijn plek moeten vinden, zoveel was zeker. Wennen
moest ik vooral aan mijn nieuwe rol. Als assistent van Tom van ’t
Hek was ik die leuke, gezellige jongen geweest die best aardig
training kon geven en met wie ze af en toe een geintje konden
uithalen. Nu was ik ineens de man die, zo beseften de speelsters,
af en toe de harde beslissingen zou moeten nemen. Die wetenschap
cree¨erde een afstand, die wat onwerkelijk aandeed, zeker in het
geval van Mijntje Donners met wie ik als kind nog samen had
gehockeyd op de velden van Den Bosch. Maar ook zij Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
nam een wat afstandelijke en afwachtende
houding aan. Daarbij
kwam dat ik ineens volop in de schijnwerpers stond. Ook dat was
nieuw voor me. In de voorgaande jaren had ik in de betrekkelijke
anonimiteit mijn werk kunnen doen. In Spanje was de vice-voor-
zitter in feite mijn enige aanspreekpunt. Vanaf de allereerste
werk- dag als bondscoach van Nederland bekroop mij het gevoel dat
iedereen constant over mijn schouders meekeek en in mijn nek stond
te hijgen. En dat niet alleen: behalve het feit dat iedereen in
Nederland een mening heeft, wordt die in dit land ook uitgespro-
ken. Meestal niet recht in je gezicht, maar via het roddel- en
fluis- tercircuit. Het hoort erbij, maar leuk is anders. En te
roddelen en te fluisteren hadden de volgers voldoende. Want Marc
Lammers was in zijn oneindige wijsheid bezig zijn meiden over de
kling te jagen door ze te onderwerpen aan een bijna Spartaans
trainingsregime. Was het de jeugdige bondscoach in zijn bol
geslagen? Uiteraard niet. Bij mijn aanstelling had ik van het
bondsbestuur de opdracht meegekregen om de aansluiting met de
wereldtop te herstellen. De Nederlandse vrouwenploeg had in de
jaren negentig gaandeweg steeds meer terrein moeten prijsgeven.
Australie¨ was heer en meester, met dank vooral aan tomeloze trai-
ningsarbeid en een vakbekwame, rechtlijnige coach in de persoon van
Ric Charlesworth. Konden de fysieke tekortkomingen jaren- lang
gemaskeerd worden door een surplus aan techniek, een van de pijlers
van het Nederlandse hockey, bij de Olympische Spelen in Sydney was
eens te meer duidelijk geworden dat het roer om moest. Het werken
in blokken – intensieve trainingsperioden voor- afgaand aan een
groot toernooi – volstond niet langer. Wilden de Nederlandse
hockeysters weer structureel een rol van betekenis spelen, dan
moesten we consequent meer arbeid gaan verrichten. Ook de na
‘Sydney’ overgebleven speelsters zelf gaven aan dat we nieuwe wegen
moesten inslaan.
Aan mij de schone taak die cultuuromslag vorm te geven met een
selectie die nog slechts negen speelsters telde die in Sydney
actief waren geweest bij het olympisch toernooi. Zeven
internationals, onder wie routiniers Carole Thate en Suzan van der
Wielen, waren Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
afgezwaaid na de zwaarbevochten bronzen
medaille op Home-
bush. De opengevallen plaatsen vielen toe aan jeugdige en voor het
grote publiek relatief onbekende talenten als Florien Cornelis
(22), Kirsten de Groot (22) en Maartje Scheepstra (21). Een van de
eerste ‘problemen’ was het leiderschap. Daar was in en rondom
‘Sydney’ nogal wat heibel over geweest in de ploeg, zoals ik later
van Tom van ’t Hek begreep. Het had veel onnodige energie ge- kost,
wat weer ten koste was gegaan van de ‘instrumentele agressie’ in
het veld. Bij mijn eerste persconferentie kreeg ik de vraag voor-
gelegd wie mijn nieuwe aanvoerster zou worden. Daar had ik nog niet
over nagedacht. Een roulerende aanvoerster, daar voelde ik wel
voor, zei ik. Maar tegen dat voorstel werd nogal vreemd aan-
gekeken, hoewel Ric Charlesworth daar in Australie¨ goede erva-
ringen mee had opgedaan. Mijn idee was echter de speelsters zelf te
laten bepalen en dus te ondervinden, hoe de nieuwe gezagsverhou-
dingen lagen. Al snel haakte de ene na de andere routinier af, want
het aanvoerderschap bracht nogal wat verantwoordelijkheden met zich
mee, ontdekten ze. Uiteindelijk bleef Mijntje Donners over, op
voorspraak vooral van de rest van de selectie. Daarmee was een
soort natuurlijk leiderschap gecree¨erd, met als bijkomend voordeel
aanscherping van het zelfbewustzijn.
Maar de grootste slag die we moesten slaan was, zoals gezegd, van
zuiver fysieke aard. Ook een fitte(re) ploeg zou het zelfbewustzijn
van de speelsters een krachtige impuls geven, meende ik. Een speel-
ster die weet dat ze de slag in fysieke zin niet hoeft te
verliezen, staat steviger in haar schoenen en stapt dus met
aanmerkelijk meer zelf- vertrouwen het kunstgras op. Toen ik begon,
heb ik bewust een risico genomen. Na samenspraak met de speelsters
luidde de con- clusie als volgt: we doen het goed of we doen het
niet. En goed betekende simpelweg meer trainen, want daar schortte
het aan. In de basis schoten we te kort. Het was allemaal te
vrijblijvend in mijn ogen. We zouden voortaan op dinsdag en op
donderdag ook over- dag trainen. Dat betekende dat speelsters hun
baan moesten opzeg- gen of hun studie op een laag pitje moesten
zetten. Dat is een in- grijpende stap. Een aantal speelsters
weigerde. Later haakten er Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234
mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
meer af. Er waren speelsters voor wie ik
de beslissing moest nemen.
Dan grijp je dus in als coach, maar in je achterhoofd spoken de
vragen. Doe ik het wel goed? Is dit de juiste weg? Beroof ik die
meiden niet van hun maatschappelijke toekomst, zoals links en
rechts werd gesuggereerd? Om de onderlinge concurrentie te be-
vorderen en daar waar nodig op te voeren, formeerde ik bovendien
een zogeheten ‘schaduwteam’, zoals Australie¨ bijvoorbeeld ook al
jaren kende. In navolging van de A-selectie zou ook de B-ploeg
regelmatig internationale wedstrijden spelen. Met als bijkomend
voordeel dat de overgang van hoofdklasse- naar internationaal
hockey in de nabije toekomst soepeler zou verlopen, was daarbij
mijn gedachte.
Ik had natuurlijk ook zo mijn onzekerheden, al verborg ik die voor
de buitenwacht. Het laatste wat ik wilde, was mezelf kwetsbaar
opstellen in deze roerige overgangsperiode. Ik moest en zou vast-
beradenheid uitstralen, had ik me voorgenomen. Dat eiste ik im-
mers ook van mijn speelsters. Zodra ik ook maar even ruimte zou
laten voor een andere mening, dan dreigde het gevaar van een
compromis en zou de hele missie verzanden in de sociaal wenselijke
middenweg. Mijn ‘dwingende’ eis riep nogal wat verzet op, en niet
alleen van de speelsters. Ook sommige ouders, bestuurders en
hoofdklassencoaches plaatsten vraagtekens bij mijn werkwijze. Het
verraste mij niet, want ik brak resoluut met de bestaande mo- res.
Elke vernieuwing roept weerstand op. Dat is een klassiek ge- geven.
Toen ik de Sinterklaasstick introduceerde, maakte ik de sport
kapot. Toen ik met de wieleroortjes op de proppen kwam, was ik een
bedrieger. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar door het
‘botweg’ opvoeren van de trainingsintensiteit zaagde ik aan de
wortels van de Nederlandse topsport. Bovendien maakte ik inbreuk op
de levens van mijn speelsters. In Nederland wil de on- geschreven
regel dat je tot de drempel mag gaan, maar beslist niet verder. Die
aanname heb ik nooit begrepen en wil ik ook niet be- grijpen.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Ouders, trainers, coaches, spelers en
bestuurders stelden zich al
snel op het standpunt dat ik te hard trainde, dat het allemaal te
zwaar was voor die meiden en dat ik hen behandelde als een soort
hersenloze robots. Die houding strookt wat mij betreft niet met de
wetten van de topsport. Robert Eenhoorn, de bondscoach van de
Nederlandse honkbalploeg, schreef ooit eens: ‘In Nederland word je
opgevoed om lui te zijn.’ Dat zijn zijn woorden, maar ik begrijp
heel goed wat hij bedoelt. Topsport is grenzen opzoeken en af en
toe bewust een been over die denkbeeldige grens heen zetten, want
alleen dan gloort de vooruitgang. In Nederland is sport in de
eerste plaats ontspanning, iets wat je naast je werk of studie
doet. Dat is een groot verschil met landen als Spanje en Italie¨,
waar sport ook maatschappelijk veel meer soortelijk gewicht heeft.
Daar heeft men veel eerder gekozen voor een professionele
benadering. Hier is de sportbeleving totaal anders. Mijn speelsters
krijgen van hun fami- lie, vrienden en bekenden te horen dat ze er
een saai leven op nahouden. Wie die boodschap maar vaak genoeg
ingewreven krijgt, gaat daar na verloop van tijd nog in geloven
ook. Zeven keer trainen in de week vergt echter enorm veel van
sporters, zowel fysiek als mentaal. Dat besef e´n besefte ik. Hun
lichamen protesteerden in volle hevigheid en toch moest het. Pas
maanden later bleek dat al die investeringen de moeite waard waren
geweest, want dankzij een groter incasseringsvermogen konden ze
meer trainingsarbeid aan, en dus hun grenzen verleggen. Het was
lange- termijnbeleid dat ik inzette en ik kon alleen maar hopen dat
we op korte termijn al wat vruchten zouden kunnen plukken van onze
nieuwe, gewijzigde aanpak. In de ogen van de meeste speelsters was
ik gedurende die eerste twee jaar te veeleisend, ook al hadden we
gezamenlijk besloten nieuwe wegen te bewandelen. Tom van ’t Hek had
het in zijn tijd als bondscoach vaak over zelfgenoegzaam- heid als
de grootste vijand van de Nederlandse topsport. Daarin had hij
groot gelijk; ook ik verzet me tegen die diepgewortelde
knuffelcultuur. We moesten de hoogste berg beklimmen, niet een of
ander simpel heuveltje. Dat vereiste toewijding, inspanning en een
stevige voorbereiding, maar kom daar maar eens om in Neder- Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
land. Hier hebben topsporters snel de
neiging om tevreden te zijn.
Zeker hockeyers en hockeysters vormen geen uitzondering op die
regel. Ze hebben een groot internationaal toernooi naar behoren
afgesloten en zakken dan weg in tevredenheid. Dat is dodelijk. Het
is mijn taak om dat gevaar te bezweren, maar dat is vaak lastig.
Dan ben je al snel een zeurpiet. ‘Man, wat zeur je nou, het ging
toch goed?’ krijg je dan te horen. Vervolgens ben je uren kwijt om
uit te leggen dat topsport zo niet werkt. Dat we in Nederland te
vaak reageren in plaats van ageren. Dat we pas serieus aan de slag
gaan met onze conditie als blijkt dat de tegenstander op het
fysieke vlak een voorsprong heeft genomen. Dat we het juist om
moeten draaien, zodat de concurrentie achter ons aanloopt in plaats
van andersom.
Mijn hang naar perfectie zat mij bovendien lelijk in de weg. Van
een forse nederlaag in de voorbereiding, zoals de 2-6 tegen China
in de zomer van 2002, kon ik twee nachten wakker liggen. Zonde van
mijn nachtrust, maar in mijn hoofd bleef ik eindeloos piekeren en
puzzelen. Sta open voor elke verandering die een verbetering kan
zijn, is mijn motto. Maar dat Leitmotiv ontaardde zo nu en dan in
een obsessie. In die zin was ik het slachtoffer van mijn eigen
perfectionisme. Ik ben een gedreven mens, soms te´, en eis
diezelfde gedrevenheid van mijn speelsters. Gevangen zat ik in die
eerste twee jaar bovendien in mijn gebrek aan ervaring en mijn
ongeduld. Ik was weliswaar bondscoach van Spanje geweest, maar om
een ploeg van de twintigste naar de vierde plaats te loodsen, was
aan- zienlijk eenvoudiger dan Nederland van plaats drie naar e´e´n
te brengen. Dat had ik kunnen en misschien wel moeten weten, maar
ik wist het (nog) niet. Hoe dan ook, gaandeweg ontstond het beeld
van een compromisloze drillinstructor. Prima, liever zo neergezet
worden dan als een Joris Goedbloed, die iedereen over de bol aait
maar intussen nooit iets wint. Feit was dat Nederland op dat moment
al geruime tijd geen grote prijs had gewonnen. Deze speelsters
hadden gekozen voor het hockey. Ze wilden de hoogste berg beklimmen
en ik zou hen daarbij helpen. Topsport heeft heel duidelijke spel-
en huisregels. De belangrijkste is: keuzes maken en dan geen halve,
maar hele. Samen hadden we afgesproken deze Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
weg in te slaan. Als dan op een gegeven
moment blijkt dat sommige
speelsters zich niet aan de afspraken houden of simpelweg het
niveau niet (meer) aankunnen, dan houdt het op. Dat is topsport. Ik
ben geen bondscoach geworden om vrienden te maken. Dat doe ik wel
in mijn vrije tijd. Ik ben aangesteld om prijzen te winnen. Een
aantal speelsters, onder wie Florien Cornelis en Myrna Veen- stra,
besloot al vrij vlot zelf de handdoek in de ring te gooien. Dat was
hun goed recht. Bij anderen moest ik de keuze maken, zoals in het
geval van Hanneke Smabers, die in mijn ogen niet meer het vereiste
niveau had. Maar het beste, want bekendste voorbeeld is – helaas –
Dillianne van den Boogaard, al zijn in haar geval veel zaken uit
hun verband gerukt. Het beeld dat ik haar op brute wijze buiten de
ploeg heb gezet, klopt niet. En van een trap na was al helemaal
geen sprake, ook al werd dat her en der geopperd. Ik heb juist heel
veel respect voor haar carrie`re, ik ken haar al heel lang. Het
laatste wat ik wilde was haar pijn doen of haar beschadigen. Maar
tegelijkertijd vond ik haar niet goed genoeg meer. Ze was in mijn
ogen te traag geworden voor het moderne hockey, niet meer explosief
genoeg. Wat bovendien meespeelde was het feit dat Dil- lianne
tijdens de training niet voorop, wat je zou hopen en zou verwachten
van zo’n ervaren speelster, maar juist achterop liep. Daar ging een
beroerd signaal vanuit naar de rest van de groep. Ik moest dus wel
ingrijpen, om meerdere redenen. Ook dat is wat mij betreft een
gouden regel, waar niet aan getornd mag en kan worden: in
crisissituaties moet je hard zijn en doorzetten. Vooral de beruchte
quote ‘Dill is over the hill’ werd mij door velen niet in dank
afgenomen. Maar die vijf woorden heb ik letterlijk nooit zo
uitgesproken. Een journalist van het ANP stelde, vlak na de be-
kendmaking van mijn selectie zonder ‘vaste waarde’ Dillianne van
den Boogaard, de volgende vraag: ‘Dus Dill is over the hill?’ Een
flauw en insinuerend rijmpje, vond ik. Maar goed, als hij het zo
wilde stellen, zei ik, dan luidt het antwoord ‘ja’. Vervolgens lees
ik die quote de volgende dag in verschillende kranten terug als
zijnde rechtstreeks afkomstig uit mijn mond. Zo werken sommige
journalisten dus. Ik had beter op mijn hoede moeten zijn en was ook
op dat punt weer een ervaring rijker. Tirion – Literair Klassiek –
157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
In de pers kreeg ik in de aanloop naar het
wereldkampioenschap
van 2002 toch al meer en meer het stempel van ‘de prediker van de
revolutie in de van oudsher amateuristische hockeysport’. Prediker
van de revolutie? Onzin. Ik liet mij leiden door realisme en de
harde wetten van de topsport. Als wij met de beste zes landen ter
wereld mee wilden doen – en dat wilden we blijkens onze
gezamenlijke afspraak van een jaar daarvoor – dan moesten we
minimaal net zo hard trainen als onze concurrenten, en het liefst
nog wat meer. Dat betekende dus: twintig uur per week hockeyen. Ook
overdag. Een baan of een studie daarnaast kan, maar dat is ieders
eigen verantwoordelijkheid. Hockey staat op e´e´n, punt uit, dat is
de af- spraak waar iedereen zich aan dient te conformeren. Je kunt
niet e´n topsport bedrijven e´n tot diep in de nacht in de
studentensoos hangen. De speelsters hadden na ‘Sydney’ zelf
aangegeven dat het roer om moest. Ik had begrip voor de
maatschappelijke discussie, maar wie gek is van deze sport en aan
topsport wil doen, die moet ook de bijbehorende keuzes maken. Doen
spelers dat niet, prima, maar dan scheiden onze wegen. En als ze
dat zelf niet inzien, maak ik die keuze voor hen. Daar ben ik
bondscoach voor. Dat hoort ook bij mijn vak, al behoren die
‘slechtnieuwsgesprekken’ tot de minder vrolijke kanten van dat
vak.
Ru¨cksichtslos was ik bovendien niet. Een coach kan niet alles
eisen, voor zover hij dat u¨berhaupt zou willen. Zeker in onze wes-
terse cultuur hebben sporters af en toe afleiding nodig. Wij zijn
geen Aziaten, die zich ter voorbereiding op een toernooi volledig
afsluiten van de buitenwereld in een hermetisch gesloten trainings-
kamp. Dat wil ik ook niet. Voor een optimale prestatie moet je
mentaal fris zijn. Af en toe moet het hoofd even leeggemaakt wor-
den, dan moeten de zinnen worden verzet, waarbij iedereen zijn
eigen verantwoordelijkheid heeft. Afstand nemen moet zo nu en dan
ook de coach trouwens, zeker in mijn geval. Dat deed ik dan ook,
zij het noodgedwongen, in de maanden na ‘Perth’ toen ik langzaam
maar zeker tot inkeer kwam. Door een en ander te (kun- nen)
relativeren merkte ik dat de werkelijkheid anders was dan ik
vermoedde op het moment dat ik in Perth gedesillusioneerd van het
veld stapte. Er was nog wel degelijk vooruitgang te behalen, en
niet Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
zo’n beetje ook. Mijn speelsters namen het
laatste restje van mijn
twijfels weg. ‘We willen verder, we willen nog specifieker trainen
en we willen dat jij dat proces vorm geeft’, kreeg ik meer dan eens
te horen.
Dat enthousiasme deed me enorm veel goed. Het besef dat we in feite
nog maar net begonnen waren, drong ineens tot me door. We moesten
afmaken waar we mee begonnen waren. Nu stoppen zou de domste en
misschien ook wel de lafste beslissing zijn. We be- schikten
bovendien over een prachtige, uitgebalanceerde selectie. Een mooie
mix van jong en oud, met daarin veel speelsters die ik als
assistent al had begeleid, toen Jong Oranje in 1997 wereldkampi-
oen werd in Zuid-Korea. Destijds was er sprake van een uitzonder-
lijke lichting, al geloof ik niet in toeval. Toen ik afgelopen
najaar met mijn collega Roelant Oltmans om de tafel zat, kwamen we
onherroepelijk tot dezelfde conclusie: als het om talentontwikke-
ling gaat, heeft de Nederlandse sport, en zeker ook het hockey, nog
veel te winnen. Hoe eerder we talent ontdekken, hoe beter het is.
Wij zijn vooral gericht op de groep zestien- tot achttienjarigen en
zouden de accenten enigszins moeten verleggen. Mijn gedachten gaan
dan uit naar de leeftijdscategorie negen tot en met dertien jaar.
Jongeren die nog niet bevangen zijn door de examenkoorts, jongeren
die nog geen verkering hebben en nog niet al te veel last hebben
van de puberteit. Als jeugdtrainer bij Den Bosch heb ik indertijd
zelf kunnen constateren dat juist die leeftijdscategorie zich de
technische vaardigheden heel snel en heel makkelijk eigen weet te
maken. Die jongeren trainen nu gemiddeld zo’n e´e´n a` twee keer in
de week. Waarom zouden ‘we’ – de bond en de clubs – dat beperkte
aantal bijeenkomsten niet opvoeren? Daarbij moet ‘trai- nen’ vooral
niet te letterlijk worden opgevat, want wat ik bedoel is: laat ze
spelen, geef ze de ruimte. Nu is het zo dat ze op straat niet meer
terechtkunnen en vaak ook al niet meer op de clubs, zodra ze met
hun vader en moeder meegaan, omdat alle velden simpelweg bezet
zijn. Zelf weet ik nog hoe ik als kind elk weekeinde met mijn
ouders meeging naar het hockeyveld. Daar waar plaats was, speelde
ik urenlang partijtjes met leeftijdgenoten als Mijntje Don- Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
ners en later ook Jeroen Delmee – beiden
de latere steunpilaren van
het Nederlandse hockey. Tegenwoordig is dat niet of nauwelijks meer
mogelijk. Ik merk het aan mijn eigen zoontje. Hij is gek van
hockey, maar gaat vaak al niet eens meer mee. ‘Er is toch geen
ruimte’, zegt hij en hij heeft nog gelijk ook. Clubs zouden in
feite de plicht moeten hebben om te zorgen voor speelveldjes. Duur
hoeft dat niet te zijn en veel ruimte ‘vreten’ die veldjes niet.
Met het oog op de toekomst ben ik daarnaast een groot voorstander
van een wekelijkse ‘instuif’ voor vier- en vijfjarigen,
georganiseerd door de clubs. Geef die kinderen een stick, laat ze
lekker onbevan- gen hockeyen, vier tegen vier, zonder een trainer
of een scheids- rechter. In de zomer, wanneer velden en clubhuizen
vaak onnodig leeg staan, zouden de clubs kunnen denken aan het
organiseren van hockeykampen. Simpel van opzet, zonder
overnachting. Klei- ne moeite, groot plezier.
Met eigen ogen heb ik indertijd in Spanje gezien hoe vruchtbaar die
aanpak is. Spelenderwijs maken kinderen daar kennis met hockey
tijdens de zomerkampen. Hun ouders zijn al lang blij, want die
hebben maar twee weken vakantie, terwijl hun kroost zes weken vrij
is. Het mooie is: de goeden komen elke dag opnieuw terug. Het is
dan ook geen toeval dat Spanje, een land met nog geen acht- duizend
hockeyers, zoveel talent voortbrengt dat vooral technisch heel goed
is onderlegd. Ze beginnen gewoon al op zeer jonge leef- tijd,
terwijl wij ze hier in Nederland, als ze zeven zijn, nog moeten
uitleggen hoe ze een stick vast moeten houden. Angst voor overbe-
lasting is niet nodig, al begrijp ik best dat her en der die vrees
leeft. We praten immers over jonge kinderen. Maar van spelen in de
meest letterlijke zin van het woord heeft nog nooit iemand
spierpijn gekregen. Onze inspanningsfysioloog Jos Geijsel zegt het
ook al- tijd: van spelletjes wordt niemand slechter, alleen maar
beter. Nog een stap verder – en ook daar ben ik fervent voorstander
van – is de opzet van een trainingsschool, waar zestien- en
zeventienjarigen sport en studie kunnen combineren. Zo heb ik
destijds in Spanje ook gewerkt met sporters die van maandag tot en
met vrijdag Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
intern verbleven in een soort
Papendal-trainingscomplex in Ma-
drid. Een van de grote voordelen is dat je ‘uitval’ voorkomt. Voor
mij staat het begeleiden van jeugdig talent gelijk aan enthou-
siasmeren. Kinderen van zes tot en met tien moet je niet lastig-
vallen met drie trainingen in de week, die moet je gewoon lekker
wedstrijdjes laten spelen. Spelenderwijs steken ze het meeste op,
met plezier als voornaamste component. Zodra ze wat ouder wor- den,
zeg maar de leeftijdscategorie twaalf tot en met zestien jaar, is
het zaak dat jongeren vooral niet te eentonig worden begeleid. Ik
geloof in en hecht aan diversiteit. Laat een spits ook eens
verdedi- gen en andersom. Dat maakt spelers beter, dat houdt ze
scherp. Verdedigen begint bovendien voorin. Het gebeurt echter
zelden omdat resultaat op jonge leeftijd al veel te belangrijk
wordt ge- maakt door trainers en begeleiders. Met als gevolg dat
‘we’ later de boot missen, omdat we ons talent te eenzijdig hebben
opgeleid. Ik heb daar niets mee. Specialiseren kan altijd nog, na
hun zes- tiende.
Mijn visie op talentontwikkeling wordt dan ook in hoge mate be-
paald door mijn eigen ontwikkeling als trainer-coach. Want ook ik
heb me, zoals veel collega’s trouwens, jarenlang ‘schuldig’ gemaakt
aan wat ik voor het gemak maar even eenrichtingsverkeer noem: zo
moet het en niet anders, punt uit. Zeker in mijn eerste twee jaar
als bondscoach van Nederland dacht ik op die manier mijn bood-
schap uit te moeten dragen, net als ik in de voorafgaande jaren in
Italie¨ en Spanje had gedaan. Wat ik daarbij over het hoofd zag,
was het feit dat zeker in Spanje veel hie¨rarchischer wordt gedacht
en gehandeld. Een coach heeft daar van nature veel meer gezag, spe-
lers hebben weinig tot geen inspraak. Gaandeweg heb ik geleerd dat
communicatie een waardevol instrument is om tot een beter onderling
begrip en dus betere prestaties te komen. Mijn adagium is dan ook:
coachen doe je samen. Laat spelers en speelsters zelf naar
oplossingen zoeken, geef ze daarvoor de ruimte en bespreek de door
hen aangedragen opties vervolgens. Dan beklijft de theorie pas echt
en is de kans op succes vele malen groter. Diezelfde aanpak Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
kan in praktijk gebracht worden als je
werkt met jeugdig talent. Ik
zag ooit een ouder langs de lijn staan schreeuwen en wijzen naar
een spelertje: ‘Hier moet jij gaan staan, rechtsbuiten!’ Vervolgens
ging dat jochie braaf op die plek staan. Bij het begin van de
tweede helft zocht hij keurig dezelfde plek weer op terwijl de
teams van helft gewisseld waren nota bene. In plaats daarvan is het
verstan- diger zo’n kind te vragen waar het denkt dat rechtsvoor op
het veld is. Dan zie je het naar zijn handen kijken en denken: dat
is rechts, dus moet ik aan die kant van het veld gaan staan.
Natuurlijk moet je de jongste talenten meer input geven dan
volwassen spelers, maar het principe blijft uiteindelijk hetzelfde:
zelf nadenken, zelf doen, dan is het rendement, zeker op de langere
termijn, vele malen groter.
Dergelijke overpeinzingen waren echter ver weg, op het moment dat
ik na die strafballennederlaag in Perth van het veld stapte. Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Roze olifant
Van de moeilijkste periodes leer je het meest. Dat is een dooddoe-
ner wellicht, maar daarom niet minder waar. Het is simpelweg een
wetmatigheid. Terugkijkend op de door ons verloren olympische
finale in Athene (2004) kan ik – hard maar waar – alleen maar
constateren dat ik destijds een enorme inschattingsfout heb ge-
maakt. Voor zover ik dat nog niet wist, drong dat besef des te
harder door na de door ons behaalde wereldtitel, vorig najaar in
Madrid. Het grote verschil tussen die beide finales schuilt hierin:
in Athene was ik als coach vooral bezig met het heilige ‘moeten’.
We moesten de finale winnen, daar hadden we immers vier jaar lang
keihard voor gewerkt en alles voor gelaten. Dit was de´ uitgelezen
kans. We hadden Duitsland in de voorronde van het olympisch
toernooi met maar liefst 5-1 verslagen. Ma´a´r: we mochten in mijn
ogen onder geen beding op achterstand komen, want dan zou het
‘laffe’ Duitsland het eigen geliefde en o zo verraderlijke
counterspelletje kunnen spelen, met alle mogelijke gevolgen van
dien. Op die boodschap heb ik in de teambespreking gehamerd. Tot
vervelens toe, mag ik wel zeggen.
Het is, terugblikkend, een van de domste opmerkingen die ik ooit
heb gemaakt in mijn loopbaan als trainer-coach. Wie ook maar een
heel klein beetje verstand heeft van Neuro-Linguı¨stisch
Programmeren (NLP), weet dat het menselijke brein het woordje
‘niet’ niet kent. Met andere woorden: als ik tegen iemand zeg ‘denk
niet aan een roze olifant’, dan gaat diegene onherroepelijk juist
we´l aan een roze olifant denken. Onbewust ga je programmeren, dat
is onvermijdelijk. Dat is in Athene ook gebeurd. Ik heb in de
voorbe- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
spreking te veel nadruk gelegd op het
resultaat en wat er in mijn
ogen vooral niet moest gebeuren, en dat was op een 1-0 achter-
stand komen. Uitgerekend dat ‘doemscenario’ voltrok zich, met als
gevolg dat er nog meer druk ontstond op zowel de speelsters als de
begeleiding, ikzelf incluis. In die zin ben ik in mijn eigen val
getrapt. De speelsters sleurde ik mee. Ik heb het vooraf te weinig
gehad over de handelingen, over hoe wij dat beoogde resultaat
zouden kunnen afdwingen. Die handelingen heb je zelf in de hand,
het voorkomen van een achterstand slechts ten dele. Het is me
overigens vaker gebeurd dat ik te veel focus heb gelegd op hetgeen
wij in mijn ogen niet of in elk geval onvoldoende be- heersten.
Onze – inmiddels voormalige – spits Sylvia Karres is daar
vermoedelijk het beste voorbeeld van. Een van haar mindere pun- ten
was al die jaren de zogeheten ‘backhandaanname’ oftewel de kunst de
bal met de backhand aan te nemen. Om die leemte in haar technische
bagage op te vullen, hebben we op mijn initiatief ein- deloos lang
getraind op dat specifieke spelonderdeel, terwijl we haar wapen –
de tip-in – min of meer links lieten liggen. Dom, heel dom, mag ik
wel zeggen. Juist omdat we in de voorbereiding zoveel nadruk op
Sylvia’s backhand hadden gelegd, gingen mijn speelsters haar in de
wedstrijd constant op haar backhand aanspe- len. Met als gevolg dat
Sylvia op grote toernooien vaak maar e´e´n of twee doelpunten
maakte. Ze kon, kortom, niet excelleren simpel- weg omdat haar
sterke punten niet of nauwelijks werden aange- sproken. Dat mocht
ik mijzelf aanrekenen. Na ‘Athene’ hebben we het roer drastisch
omgegooid. Voortaan gingen we ons vooral be- zighouden met datgene
waar we we´l goed in waren. Waarom zou je je bekommeren om je
zwakke punten en je sterke punten verwaar- lozen? Die gewijzigde
trainingsaanpak wierp al snel zijn vruchten af. Niet voor niets
groeide Sylvia uit tot topscorer van het wereld- kampioenschap in
Madrid. Vijf van haar zes goals kwamen tot stand via – jawel – de
tip-in.
Doelen stellen behoort tot het wezen van zowel de topsport als het
bedrijfsleven. Alleen: de kunst voor een coach of een directeur is
om die doelen ook los te kunnen laten (bij wijze van spreken op
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
het moment dat je de deur achter je hebt
dichtgetrokken na een
gesprek met het bondsbestuur of de raad van commissarissen) en je
te richten op het heden. Alleen op die manier komt het uiteinde-
lijke doel, een wereldtitel of verbeterde omzet, in zicht. In de
top- sport geldt voor mij het adagium: wat je de dag voor een
finale zou willen beheersen, moet je een jaar van tevoren in beeld
hebben. Niet uitstellen, omdat je resultaatdoelen nastreeft onder
het mom van: de Olympische Spelen zijn pas over twee jaar, wat zou
ik me nu druk maken. Dat is een pertinent foute gedachte, waar ik
me als coach dan ook met al mijn vezels tegen verzet. Dat houd ik
mijn speelsters ook voor, al wil dat nog wel eens tot een conflict
leiden. Want die meiden redeneren heel simpel, zoals zoveel
topsporters en werknemers: ja hoor eens Marc, allemaal leuk en
aardig wat jij voorstelt, maar straks moeten we pas op onze top
zijn, niet nu. In dat licht heb ik al die jaren een
haat-liefdeverhouding opgebouwd met Sylvia Karres. Ik zat haar vaak
boven op de huid, zozeer dat ze af en toe knettergek van me werd.
‘Man, laat me met rust, straks zal ik er staan, want straks moet ik
er staan’, zei ze meer dan eens, nadat ik haar weer eens had
aangesproken op het een of ander. Begrijpelijk wellicht zo’n
reactie, maar zo werkt het dus niet in mijn ogen. Wie tijdens de
trainingen niet bereid of in staat is om grenzen te verleggen, zal
straks ook geen grenzen kunnen verleg- gen. Als topsporter en als
coach moet je elke dag een grens verleg- gen, hoe klein of
onbenullig die soms ook lijkt. Alleen: vlak voor een toernooi moet
een coach zijn speelsters loslaten. Of beter: los kunnen laten. Ook
dat heb ik geleerd de laatste jaren. Sylvia heeft dat na het
wereldkampioenschap in Madrid ook prachtig ver- woord in een
interview met Sportweek, waarin ze zei: ‘Marc heeft mij op tijd
losgelaten.’ Terwijl ze eveneens begrijpt waarom ik haar zo achter
haar broek heb gezeten al die maanden voorafgaand aan dat toernooi.
Dan moest ze van mij bijvoorbeeld weer ‘lager zitten’ om een bal af
te kunnen pakken, waar zij weer mopperend op reageerde met: ‘Ik
hoef geen ballen af te pakken, ik moet die bal erin schieten, dus
wat zeur je nou?’ We voerden vaak eindeloze discussies, waarbij ik
haar dan voortdurend voorhield dat ze pas kon scoren nadat ze de
bal had veroverd. Dat was de enig juiste Tirion – Literair Klassiek
– 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
volgorde. In datzelfde vraaggesprek met
Sportweek bekende Sylvia
eveneens mij ‘soms te hebben gehaat’. Prima, dat woordje ‘soms’
maakt zo’n opmerking voor mij acceptabel. Sterker nog: speelsters
die claimen mij de afgelopen jaren nooit te hebben gehaat, zijn
niet beter geworden. Eerder slechter, want in dat geval heb ik ze
klaar- blijkelijk onvoldoende geprikkeld en uitgedaagd om over hun
eigen horizon heen te kijken.
Het behoeft geen betoog dat mijn belangrijkste drijfveer winnen is.
Als kind al wilde ik niets anders. Ik kan heel slecht tegen mijn
verlies, nog altijd. Uiteraard probeer ik die instelling op mijn
speel- sters over te brengen. Maar ik kan en wil mezelf niet te
veel als voorbeeld stellen. Dan dreigt het gevaar van een grote
eenheids- worst. Het gaat erom binnen een team de juiste
technische, tacti- sche en mentale eigenschappen te bundelen. Dat
is een uitdagend proces voor een coach, maar ook voor de directeur
van een grote onderneming. Het gaat daarbij om de ideale balans,
het vinden en afstemmen van het juiste evenwicht. In Athene hadden
wij te veel routiniers in onze selectie, moet ik terugblikkend
constateren. Het waren er een stuk of negen: speelsters die al
geruime tijd meeliepen en op basis van hun ancie¨nniteit een
stempel drukten op de groep. Dat is op zich niet erg, maar wel als
het er negen zijn. Dan kantelt het evenwicht en ontstaat tussen die
negen kapiteins op het schip sluipenderwijs een soort
competentiestrijd. Dat gebeurde in Athe- ne, waarbij de Amsterdam-
en de Den Bosch-routiniers opgingen in een eigen kliekje. Dat heeft
onze missie geen goed gedaan. Dat is wijsheid achteraf, zij het wel
een wijsheid die mij heeft doen inzien dat ik voortaan, als het
even kan, stug moet vasthouden aan een klassieke verdeling: zes
routiniers, zes speelsters uit de midden- groep en zes jonge
honden. Dat is de ideale combinatie. In al mijn naı¨viteit dacht ik
vroeger ook: ik moet zestien Marc Lammersen in mijn team hebben,
want dan heb ik een surplus aan daadkracht in de gelederen, dus dan
komt het wel goed. Later drong het pijnlijke besef door: Marc
Lammers kan niet scoren, die bezwijkt onder de spanning zodra hij
oog in oog met de doelman staat, dus van dat soort types moet ik er
vooral niet te veel hebben. De kracht van een Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
team is dus gelegen in de diversiteit.
Alleen: dan moet er wel sprake
zijn van onderlinge acceptatie en dat kan slechts als daar herken-
ning aan vooraf is gegaan. Ook dat is een ijzeren wet, in de sport
en in het bedrijfsleven: ik herken, dus ik accepteer. Dat proces
wordt vaak vergeten of onderschat. Of, erger nog, helemaal niet
begre- pen. Maar wie een optimale samenwerking najaagt, ontkomt
niet aan de stelregel: je kunt niet accepteren als je niet kunt
herkennen. Een voorbeeld: onze huidige aanvoerster Minke Booij is
van nature een opgewonden standje. Die gaat tijdens een wedstrijd
of een trai- ning wel eens ‘uit haar plaat’, zoals wij dat noemen.
Dat gedrag moeten wij – speelsters en begeleiding – niet de kop in
willen druk- ken, dat moeten we koesteren. Af en toe ontploffen is
haar uitlaat- klep. Dat heeft Minke nodig om optimaal te kunnen
presteren. Dat brengt mij bij het fenomeen typologie, nog zo’n
waardevolle les die ik via NLP heb opgedaan. Twee speelsters uit
mijn selectie stonden tot voor kort lijnrecht tegenover elkaar:
Fatima Moreira de Melo en Miek van Geenhuizen. De eerste is een
druktemaker, die voorafgaand aan een wedstrijd luidkeels staat te
zingen in de kleedkamer, daar waar ‘de dromer’ Miek zich vaak
zwijgend terug- trekt in haar eigen wereld. Die twee botsten dan
ook met grote regelmaat, zowel binnen als buiten de lijnen. Fatima
begreep Miek niet en andersom idem dito. Dat kwam de saamhorigheid
binnen de selectie niet ten goede en dan druk ik me nog voorzichtig
uit. Onder meer met hulp van onze mental coach Bill Gillissen
hebben we vanaf 2002 veel aandacht besteed aan herkenning. Hoe
steek ik zelf in elkaar? Hoe steekt de ander in elkaar? We moesten
elkaar, kortom, leren kennen en begrijpen. Dat was een lang, lastig
en moeizaam proces, maar uiteindelijk zijn we erin ge- slaagd om de
onderlinge kloven te overbruggen en uiteindelijk te dichten. Daar
waar nodig heb ik de speelsters gestuurd en ge- steund. Zo moesten
Fatima en Miek tijdens een trainingsstage of toernooi bewust met
elkaar op een kamer. Die beslissing werd door beiden aanvankelijk
niet met gejuich ontvangen, maar het moest. Deze twee steunpilaren,
die qua karakter ver van elkaar afstaan, wilde ik per se nader tot
elkaar brengen. Uiteindelijk is dat gelukt, Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
al zullen Fatima (gevoel) en Miek (ratio)
vermoedelijk nooit el-
kaars beste vriendin worden. Dat hoeft ook niet. Zolang ze elkaar
maar begrijpen en beseffen waarom de ander af en toe reageert zoals
ze reageert. Met gepaste trots stel ik dan ook vast dat de kracht
van mijn team de laatste jaren vooral gelegen is in het on-
derlinge en wederzijdse begrip. Stuk voor stuk hebben mijn speel-
sters geaccepteerd dat anderen nu eenmaal anders in elkaar steken
en zich zo nu en dan dus ook afwijkend gedragen. Maar het ware
gesprek met elkaar aangaan, dat gebeurt over het algemeen veel te
weinig in de topsport en in het bedrijfsleven. Men praat wel met
elkaar, maar dan vooral over koetjes en kalfjes bang als men is om
ruzie te krijgen en tweespalt te veroorzaken. Daarom is men vooral
heel leuk, lief en aardig voor elkaar. Dat moet juist niet.
Duidelijk- heid voor alles. Op dat punt valt veel winst te behalen.
Na erken- ning volgt acceptatie, dan begrip en vervolgens
samenwerking. Het laatste stadium, en daarin zitten we nu op weg
naar de Olym- pische Spelen in Peking (2008), is respect en trots.
Dat was een van de pijlers van het succes bij het
wereldkampioenschap in Madrid. Al kunnen we ook op dat punt niet op
onze lauweren rusten. De samenstelling van een team is immers
voortdurend aan verande- ring onderhevig. Nieuwelingen moeten dus
worden ingepast. Voordeel is nu dat tachtig procent van het team
van de hoed en de rand weet. Nieuwkomers volgen vrijwel
onmiddellijk de heer- sende mores. Maar je moet die normen en
waarden wel keer op keer opnieuw blijven en durven uitspreken. Wat
vinden wij belang- rijk? Wat moeten we accepteren, en wat niet? Om
nieuwkomers soepel te laten instappen, heb je als coach het middel
van de kamer- indeling, al vind ik dat je daarin niet moet
doorslaan. Van belang is dat men zich lekker voelt. Wij verblijven
gemiddeld zo’n honderd dagen per jaar in het buitenland, dus als ik
dan telkens opnieuw de zaak door elkaar hussel, schiet ik mijn doel
uiteindelijk voorbij. Er zijn tijdens dat soort trips genoeg
momenten waarop mijn speel- sters ook buiten het hockeyveld met
elkaar samenwerken. Rust is ook een belangrijk facet in de
voorbereiding. Aan het einde van een lange, zware dag moeten ze
zich terug kunnen trekken op hun Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
kamer, met degene met wie ze zich het
prettigst voelen. In het geval
van Fatima en Miek zag ik mezelf echter gedwongen een uitzonde-
ring op die regel te maken.
Al vrij snel na mijn aanstelling als bondscoach van Nederland ben
ik voorzichtig begonnen met mentale trainingen. Hulp kreeg ik
daarbij destijds van een oud-topsportster, die het klappen van de
zweep kent en bij ons de rol van teamarts vervulde: oud-judoka
Jessica Gal. Het aanscherpen van de mentale vaardigheden was een
van de lessen van de Olympische Spelen in Sydney. Mijn speel- sters
moesten mentaal harder worden: met tegenslagen om kunnen gaan en
beseffen dat er eerst gewerkt moet worden, en pas dan de beloning
volgt. Later volgde de aanstelling van Bill Gillissen. Zijn
benoeming, in het voorjaar van 2002, leidde vooral tot fronsende
wenkbrauwen en dan niet alleen bij de buitenwacht. Een oud-poli-
tieman als zielenknijper van de Nederlandse hockeysters? Als dat
maar goed gaat, was zo ongeveer de teneur. Die scepsis had ik
voorzien. Elke verandering roept weerstand op en zeker zodra het
gaat om mentale begeleiding, want de resultaten daarvan zijn im-
mers niet meetbaar. Dus wat hoor je? Zijn we ziek of zo? Maar op
alle fronten valt, groot of niet, winst te halen, en zeker op het
mentale vlak konden en moesten wij nog flink wat stappen maken,
zoveel was duidelijk. Het is niet alleen maar hard kunnen rennen,
maar ook slim hard kunnen rennen en elkaar kunnen accepteren.
Vandaar de aanstelling van Gillissen, die ik had leren kennen tij-
dens mijn Mastercoach-opleiding van sportkoepel NOC*NSF in 2001. Ik
had behoefte aan een coach en Bill heeft mij gaandeweg steeds beter
mezelf leren kennen. Daarbij ging het om de zogeheten
‘kernkwadranten’: wat zijn mijn sterke en mijn zwakke punten? Ik
ben daadkrachtig, waarbij ik de neiging heb door te slaan. Ik kan
mijn speelsters wel overtuigen van de noodzaak om harder te trai-
nen, maar bij mij loert voortdurend het gevaar dat ik te drammerig
word. Dat is het dus: daar waar je kracht ligt, ligt vaak ook je
zwakke punt. Dat was bij mij in ieder geval zo en daar heeft Bill
mij op geattendeerd. Bovendien heeft hij mij geleerd om meer ge-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
duld op te brengen, dus het
tegenovergestelde te doen van dat
drammerige zodat ik met speelsters als Miek van Geenhuizen over-
weg kon en me niet zou verslikken in mijn eigen irritatie ten aan-
zien van passieve mensen. Hij heeft mij daarnaast ook duidelijk
gemaakt dat het geen zin heeft om me constant te focussen op
winnen, scoren en de wil om de beste te zijn. Dat is de kern van
topsport, die wil moet je diep van binnen hebben. Je moet het
echter vooral niet gaan accentueren, maar er juist op vertrouwen.
Als je te veel nadruk op de wil om te winnen legt, ga je de
speelsters nog meer onder druk zetten met alle gevolgen van dien.
Dan ren je jezelf voorbij.
Dat ook ik af en toe hardleers kan zijn, bleek bij de Olympische
Spelen in Athene, in de voorbereiding op de finale. Ik was, zoals
eerder in dit hoofdstuk gememoreerd, te veel bezig met de gevolgen
van het winnen of het verliezen. Daar gaat de ploeg niet beter van
spelen. Integendeel zelfs. Als je iets doet, hockey in ons geval,
dan ligt daar per definitie een motivatie aan ten grondslag. De
kunst is om die drive te prikkelen en vooral niet dood te drukken.
Dat geldt ook voor het bedrijfsleven. Een bedrijfsleider kan wel
denken: mijn werknemers zitten er van negen tot vijf, puur voor de
centen, maar wat doen ze verder? Het moet zijn uitdaging zijn om
zijn personeel zodanig uit te dagen dat hun rendement vijf procent
hoger komt te liggen dan bij de concurrent om de hoek, zonder dat
hij dwang- matig gaat optreden. Makkelijk gezegd misschien, maar
dat is wel de kunst.
Rico Schuijers heeft later de rol van Bill Gillissen overgenomen,
maar mijn grootste en mijn belangrijkste coaches zijn, hoe vreemd
dat ook mag klinken wellicht, mijn speelsters. Je moet je kwetsbaar
durven op te stellen, je fouten durven erkennen ten overstaan van
de groep, en vragen waar je als coach volgens je spelers steken
hebt laten vallen. Toen ik dat voor het eerst deed werd er weinig
gezegd, bang dat een stevig maar eerlijk antwoord onmiddellijk
gevolgen zou hebben voor de eigen positie. Ik begrijp die
afwachtende hou- ding wel, want in Nederland bestaat de neiging om
elke vorm van Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
kritiek steevast af te straffen. Zelf
durfde ik tot dan toe ook geen
vragen te stellen over mijn eigen functioneren, bang als ik was
(een deel van) mijn gezag te verliezen. Tot 2004 dacht ik: ik weet
hoe het moet, ik zet de lijnen uit, punt uit, verder niet zeuren.
Het was, kortom, eenrichtingsverkeer waar ik me aan bezondigde. Het
te- genovergestelde rendeert meer, weet ik inmiddels: wie zich als
coach kwetsbaar durft op te stellen, wint juist aan gezag. Ik pro-
beer dat om te draaien door speelsters te belonen voor hun kritiek.
Waarmee niet gezegd is dat ik met alles wat zij aandragen ook wat
doe. Maar al neem ik maar twee procent over, dan is het toch maar
mooi weer twee procent winst. En elk procentje is er e´e´n, en twee
is meer dan nul. Wij vragen sporters in de evaluatie vaak kritisch
te zijn op zichzelf en wat blijkt dan in negen van de tien
gevallen? Ze wijzen op externe oorzaken. Het lag aan de
scheidsrechter, aan de medespeler, aan het veld en meer van dat
soort externe factoren. Vanaf het moment dat ik me kwetsbaar durfde
op te stellen, viel er voor de speelsters een drempel weg en gingen
ook zij kritisch in de spiegel kijken. Dat betekende een enorme
stap voorwaarts, zowel voor hen als voor mij, en daarbij dus voor
de ploeg als geheel. Wel moet opgemerkt worden dat je jezelf als
coach niet elke dag zo kunt en moet opstellen, want dan wordt het
een repeterende breuk en hol je wel degelijk je eigen gezag uit.
Maar eens in de zoveel tijd, dan moet ook de coach figuurlijk met
de billen bloot. Je wint aan respect, want ja, de grote baas geeft
ook een keer toe. Je neemt dagelijks duizend beslissingen, waarvan
achthonderd goede en tweehonderd minder goede of domweg slechte.
Dat moet je durven erkennen. Dat kwetsbaar opstellen kan alleen als
je zelfvertrouwen hebt. Als coach heeft het mij daar lange tijd aan
ontbroken, zonder dat ik het zelf besefte. Dus wat deed ik? Ik
hield vast aan mijn eigen vermeende gelijk en gedroeg ik me in die
zin als een schildpad: als het spannend werd, trok ik m’n kop in.
Pas toen ik tegenover me- zelf durfde te erkennen dat ik als coach
zowel goede als foute be- slissingen nam, drong het besef door.
Door tegenover mijn speel- sters de rol te spelen van de alwetende
coach, was ik contraproduc- tief bezig. ‘Athene’ was in dat opzicht
een omslagpunt, waarbij ik Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234
mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
werd geholpen door, kort daarop, het
winnen van de Champions
Trophy met een sterk verjongde ploeg. Ik kon het dus nog wel.
Dezelfde interactie die ik met mijn speelsters heb, probeer ik ook
te onderhouden met mijn begeleidingsstaf. Tijdens een toernooi of
een trainingsstage staan wij elke dag een uur eerder op en praten
we een klein half uurtje. In een groep met achttien meiden gebeurt
veel en lang niet alles komt mij ter ore. Wat leeft er, wat speelt
er, wat kan en wat moet beter, waar moeten we als begeleiding op
letten? Dan wil ik feedback en die krijg ik meestal ook. Natuurlijk
hoor ik niet alles, want ik ben en blijf toch degene die
uiteindelijk de beslissingen neemt, en dan is het wel zo prettig
dat een speelster buiten mij om haar hart kan luchten bij de
fysiotherapeut of de manager. Zo moet het ook, daar moet ik niet
tussen willen staan of gaan zitten. Tot voor een paar jaar wilde ik
dat nog wel, control- freak die ik was. Maar dat werkt averechts.
Dan wordt de brij aan informatie vrijwel niet meer te behappen en
gaan bijzaken de hoofdzaken overvleugelen. Mijn collega’s filteren
de informatie en dat verwacht ik ook van hen. Onze fysiotherapeut
Johannes Veen heeft in dat opzicht de afgelopen jaren een
sleutelrol vervuld. Hij is niet alleen een uitstekend fysio, hij
heeft ook nog eens zelf op redelijk niveau gehockeyd en beschikt
over een prima luisterend oor. Een assistent hoort ook veel, maar
de fysiotherapeut hoort verreweg het meest. Speelsters weten vaak
ook dat ze aan het zeu- ren zijn, maar ze moeten het wel even
kwijt. Ze hebben een uitlaat- klep nodig.
Zoals Sylvia Karres mij ‘soms’ haatte, zo kan ik een speelster zo
nu en dan ook wel eens schieten en dan lucht ik net zo goed mijn
hart bij Johannes bijvoorbeeld. Ik geloof heilig in de driehoek
hockeyin- houdelijk, fysiek en mentaal. Johannes bemoeit zich met
de laatste twee, ik vooral met het eerste. Mijn valkuil is dat ik
te zeer gericht ben op de inhoud en te weinig oog heb voor zaken
als sfeer. Hij heeft dat wel en vult mij dan ook perfect aan.
Hetzelfde geldt uiter- aard voor de manager. Waar ik als coach
lange tijd niet bij heb stilgestaan is het feit dat je over een
uitgebalanceerd begeleidings- team moet beschikken. Dat wil dus
zeggen: een staf met niet te veel Tirion – Literair Klassiek – 157
x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Uit: NRC Handelsblad, 18 augustus dezelfde karakters. Zeker in
Athene en de aanloop daarnaartoe was de begeleiding niet in balans;
we hadden te veel dezelfde types, mensen zoals ik: gericht op
hockey en coaching, te weinig oog voor de sociale component.
Tijdens de Spelen werd duidelijk dat het tussen sommige begeleiders
niet klikte. Na afloop ging men elkaar de schuld geven, terwijl ik
dacht: zoek eerst de schuld bij jezelf. Daarbij kwam dat een aantal
begeleiders zelf de ambitie had om mij vroeg of laat op te volgen
en dat niet onder stoelen of banken stak tegenover de speelsters.
Dat leidde tot frictie en, in een enkel geval, tot onduidelijkheid,
omdat mijn beslissingen niet voor de volle honderd procent werden
gedeeld. Het is dodelijk als een col- lega, direct dan wel
indirect, tegenover de speelsters laat doorsche- meren niet geheel
achter jouw beslissing te staan. Het was voor mij reden om na
‘Athene’ aan voorzitter Andre´ Bolhuis te vragen of hij, met alle
kennis die hij op dat punt heeft, voor mij een begeleidings- team
wilde samenstellen. Ee´n ding wist ik zeker: hij zou vooral oog
hebben voor de balans. Dat bleek, want Bolhuis kwam op de prop- pen
met Jan Albers (manager), Johannes Veen (fysiotherapeut) en Tirion
– Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Pieter Offerman (assistent-coach). Jan is
een doorgewinterde za-
kenman en oud-international, die zich ontpopte als rustpunt en mij
geregeld de spiegel voorhield. Johannes kende ik uit het ver-
leden, als een loyale en rustgevende factor. Pieter ten slotte is
een ervaren trainer, die zelf geen ambities heeft of had om mij op
te volgen. Zijn rol werd later wegens drukke bezigheden overigens
overgenomen door Rob Bianchi. Van cruciaal belang is het feit dat
begeleiders begrijpen dat topsport per definitie een wat vreemde
wereld is, met geheel eigen wetten, en dat topsporters meestal geen
normale mensen zijn. Ze zijn de besten in hun disci- pline en dat
komt meestal ook in hun karakter tot uitdrukking. En dus hebben ze
vrijwel allemaal een gebruiksaanwijzing. Als bege- leider moet je
ze in hun waarde laten, zonder ze te pamperen. Je moet begrijpen
dat de meesten een ochtendhumeur hebben en dus niet elke ochtend
‘goedemorgen’ roepen, zodra ze aanschuiven voor het ontbijt. Dat
moet je kunnen herkennen en accepteren bij mensen die honderd dagen
per jaar van huis zijn omwille van hun sport.
Behalve de mentale moest ik in de maanden volgend op mijn aan-
stelling ook de fysieke weerbaarheid van mijn selectie aanscherpen.
Hockey is in de loop der jaren harder geworden, zowel letterlijk
als figuurlijk, onder druk van landen als Australie¨, China en
Zuid- Korea. Om die reden besloot ik het aantal verplichte
bezoekjes aan het krachthonk te verdubbelen: van twee naar vier
uur. Het moderne internationale tophockey vergt explosiviteit in de
kleine ruimte. Fysieke kracht, gekoppeld aan techniek en
coo¨rdinatie, is daarbij onontbeerlijk. Om mijn speelsters versneld
aan te passen aan de nieuwe realiteit besloot ik vlak na mijn
aantreden om af en toe een oefenwedstrijd tegen een mannenteam te
spelen. Niet tegen clubs uit de mannenhoofdklasse, want daarvoor
zijn de verschillen in vooral kracht en handelingssnelheid te
groot. Van zulke kracht- metingen zouden mijn speelsters niet veel
leren. Als tegenstander kozen wij voor A-junioren (tot achttien
jaar) en voor clubs uit de eerste klasse. Het
vrouwen-tegen-mannen-principe had veel weg van een onorthodoxe
maatregel, maar was dat niet: Gijs van Heu- Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
men deed dat in de jaren tachtig al als
coach van de Gouden Ge-
neratie. Ik wilde mijn speelsters vooral wakker schudden. Mannen
spelen doorgaans met minder angst dan vrouwen, en met meer bluf en
branie. Door zulke ‘ongelijke’ wedstrijden werden mijn speel- sters
gedwongen de fysieke strijd aan te gaan. Het waren dan wel- iswaar
oefenwedstrijden, maar van mannen verliezen werd toch als een
bittere nederlaag ervaren. Ze speelden, tot mijn vreugde, dan ook
op het scherpst van de snede. Een soortgelijk experiment voerde ik
in de zomer van 2002 uit door tijdens een oefentoernooi in Bremen
met een zogeheten ‘vliegende keep’ te spelen. Onze voor- stopper
Janneke Schopman verving daarbij onze keepster, die plaats mocht
nemen op de tribune. Het voordeel van die aanpak was evident en
meteen zichtbaar: het vergrootte de druk op de ploeg en dus de
vindingrijkheid van mijn speelsters om met deze geheel nieuwe
spelsituatie om te kunnen gaan. Deze niet-alledaagse manier van
spelen zorgde ook voor de broodnodige afwisseling. Oefenwedstrijden
zijn uitermate geschikt voor zulke experimenten, die speelsters
scherp en dus bij de les houden. Bij het wereldkampioenschap in
Madrid (2006) speelden we uiter- aard ‘gewoon’ met tien
veldspeelsters en e´e´n keepster. Externe prikkels bleken daar niet
nodig. Alle lessen uit het verleden brach- ten we daar in praktijk,
alle puzzelstukjes vielen op hun plaats. Voorafgaand aan de finale
tegen Australie¨ heb ik de speelsters ge- vraagd wat we een paar
maanden eerder hadden gedaan, toen we datzelfde Australie¨
versloegen. Die antwoorden plus wat video- beelden om een en ander
te illustreren, vormden de kern van de voorbereiding. Verder heb ik
ze vooral gewezen op hun kwalitei- ten, en op het hart gedrukt te
genieten. Dat deden ze; ze speelden frank en vrij, kwamen in een
flow, maar raakten, opmerkelijk ge- noeg, uit die gemoedstoestand
op het moment dat we op een 1- voorsprong kwamen. ‘Vasthouden die
voorsprong’ was plotseling de gedachte, vooral bij onze laatste
linie. Het tegenovergestelde gebeurde; Australie¨ kreeg een
onterechte strafbal en het werd 1-1. Normaal gesproken had Minke
Booij – het vaatje buskruit van de ploeg – de scheidsrechter
verbaal zwaar onder vuur genomen naar Tirion – Literair Klassiek –
157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
aanleiding van die onterecht toegekende
strafbal. Nu hield ze zich
koest en pakte ze de bal nadat Australie¨ had gescoord, terwijl ze
tegen de rest zei: ‘Ik ben blij dat ie zat, dan kunnen we nu
misschien weer gaan hockeyen.’ Het was prachtig om te zien en te
horen vanaf de zijlijn. Zo bracht Minke de ploeg eigenhandig terug
in de flow. En we deden wat we twee jaar daarvoor in Athene hadden
nagelaten te doen: winnen.
In Madrid bleek bovendien hoezeer wij mentaal waren gegroeid. Was
er in het verleden nog wel eens sprake van jaloezie, nu bleef die
spelbreker achterwege. Met dank aan een uitgebalanceerde hie¨rar-
chie en, als gevolg daarvan, een groot wederzijds respect. Het
mooiste voorbeeld daarvan was Jiske Snoeks. Net terug van een
knieblessure namen haar krachten gedurende het toernooi ziender-
ogen af. Voorafgaand aan de halve finale zag ik mezelf gedwongen
haar op de tribune te zetten. In plaats van te mokken accepteerde
ze die voor haar pijnlijke beslissing en wenste ze de rest van de
ploeg heel veel succes. Mijn oud-ploeggenoot Ronald Jansen stuurde
na afloop van de gewonnen finale in Madrid een sms’je: ‘Je kunt pas
een finale winnen als je er ooit een verloren hebt.’ Een waarheid
als een koe. Ronald sprak uit ervaring.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Het heilige schrift
Het vak van trainer-coach is, zeker in Nederland, door de buiten-
wacht jarenlang gezien en beschouwd als een soort veredelde hob- by
van mensen die, zogenaamd bij gebrek aan ambitie en vaardig- heden,
uit arren moede hun heil maar in de sport hadden gezocht. Zo werd
je ook behandeld. Als jij zo graag in de topsport wilt werken,
prima, maar dan mag je het verder zelf uitzoeken, was daarbij
veelal de leidende gedachte. Je krijgt een contract, en aan het
einde van de rit begin je ‘gewoon’ weer bij af, als je die kans al
krijgt. Met een beetje pech sta je met lege handen. Aan iets opbou-
wen, in de vorm van een pensioen of wat dan ook, kwam je in de
regel vaak niet toe, simpelweg omdat de regelingen daartoe ont-
braken.
Bij gebrek aan perspectief zagen vele jonge, enthousiaste
coaches-in-wording af van een bestaan in de sport. Te veel
risico’s, te weinig zekerheden. Daar kwam het zwart-wit gesteld op
neer. Gelukkig is daar sinds enkele jaren verandering in gekomen
met als voorlopige hoogtepunt de oprichting, nu een jaar geleden,
van de vakbond NL.Coach, onder meer door de inspanningen van de
voormalig technisch directeur van sportkoepel NOC*NSF, Joop
Alberda. Dat kon niet uitblijven. De topsport is inmiddels zo ge-
professionaliseerd dat het vak van trainer-coach een fulltimebaan
is geworden, en vaak meer dan dat. Ook de buitenwacht heeft dat
inmiddels begrepen. Dat is winst, pure winst zelfs. Winst is ook
het feit dat NL.Coach sindsdien een platform biedt voor coaches,
die bereid zijn van elkaar te leren en elkaar, bewust dan wel
onbewust, te stimuleren. Hoewel elke sport zijn eigen specifieke
kenmerken Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
heeft, zijn de overeenkomsten over het
algemeen groter dan de
verschillen. Hoe stuur ik een groep aan? Hoe stel ik mijn begelei-
dingsteam samen? Hoe ga ik om met tegenslagen? Hoe ga ik om met de
media? Het zijn vragen waar iedere coach vroeg of laat mee wordt
geconfronteerd.
Ik ben van nature erg leergierig en mag dan ook graag mijn licht
opsteken bij collega-coaches en dan bij voorkeur bij collega’s die
er een enigszins afwijkende stijl en denkwijze op nahouden. Neem
basketbalcoach Ton Boot. Dat is iemand met een – zeker voor
Nederlandse begrippen – wat autoritaire manier van denken en
werken, iemand die het conflict eerder opzoekt dan uit de weg gaat.
Het is niet mijn stijl. Het past ook niet zo bij mijn karakter. Dat
wil echter niet zeggen dat ik niet kan leren van zijn aanpak.
Integendeel zelfs: Boot heeft in de loop der jaren bewezen een top-
coach te zijn. Als ik hem hoor praten, bevlogen als hij is, dan
besef ik dat zijn werkwijze ook voor mij de nodige
aanknopingspunten biedt. Dat ik, als de situatie daarom vraagt, af
en toe ook op mijn strepen moet staan. Ontmoetingen met vakbroeders
als Boot, Guus Hiddink en Foppe de Haan (voetbal), Robert Eenhoorn
(honkbal), Peter Bosz (voetbal) en Charles van Commene´e (atletiek
en later technisch directeur NOC*NSF) inspireren me; ze zetten me
aan het denken en ze houden me aldus bij de les. Dat moet en dat is
nodig, want nieuwe impulsen, daar vraagt en draait de topsport om.
Niet alleen als sporter, maar juist ook als coach ben je verplicht
om jezelf regelmatig kritisch tegen het licht houden. Een coach
wordt niet beter door zichzelf op het standpunt te stel- len: hou
maar op, ik weet het beter, het zit zus en zo. Die houding werkt in
mijn ogen contraproductief. Sterker nog: ze leidt tot tun-
nelvisie. In een evaluatie na afloop van een groot toernooi of ter
afsluiting van een bepaalde periode, probeer ik mij als het even
kan kwetsbaar op te stellen op het moment dat ik tegenover een van
mijn speelsters zit. De vraag is namelijk: wie coacht de coach? In
mijn optiek zijn dat zowel de speelsters als mijn assistenten,
zoals ik in de voorgaande hoofdstukken al heb aangestipt. Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Op zesjarige leeftijd,
vlak voor de scheiding
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met moeder Riet en
zusje Linda
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met vader Peter en
zusje Linda
Met moeder Riet (1991)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina In militaire dienst
(1992)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Den Bosch Jongens A1,
met onder anderen coach Bart van Lith (tweede rechtsboven) en boe-
zemvriend Luc Coertjens (derde linksonder)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Geblesseerd op de
bank
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Het zaalhockeyteam van
Oranje Zwart, met doelman Ronald Jansen (zittend, geheel rechts) en
coach Bart van Lith (staand, linksboven) Met de twee Harrie’s van
Oranje Zwart: Van Hout (midden) en Kwinten
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Speler van Jong Oranje
(1988)
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Debutant in de
oefeninterland tegen India (1994)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Aanvoerder van Den
Bosch (1994)
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina In gesprek met de
scheidsrechter
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Landskampioen met Den
Bosch (1998)
Coach van Meisjes A1, met onder anderen zus Linda (keepster) en
latere echtgenote Karin (staand, vierde van linksboven)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Landskampioen met
Meisjes A1 in 1989, met vader Peter Lammers als manager (staand
links- boven), latere echtgenote Karin (zittend, derde van links)
en Mijntje Donners (zittend, tweede van rechts)
Coach van Nederland Jongens B (1994), met onder anderen de latere
A-internationals Taeke Taekema (zittend, derde van rechts) en
Geert-Jan Derikx (staand, derde van links)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Wereldkampioen met Jong
Oranje Dames in Seoul, Zuid-Korea (1997). Acht speelsters doen
zeven jaar later mee aan de Olympische Spelen in Athene,
Griekenland. Veertien van hen haal- den uiteindelijk het ‘grote’
Oranje
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met Marco van
Basten
Met Roger van Bussel op bezoek bij Ruud Gullit op Milanello
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Beginnend
hockeyondernemer
Met Sinterklaasstick
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met echtgenote Karin en
dochter Peppe in Spanje (1998)
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met de Spaanse
vrouwenselectie bij de Olympische Spelen in Sydney (2000) Tijdens
de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Sydney (2000), met
manager Joaquin Berachoecea en assistent-trainer Oriol Alcaraz
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met voorganger Tom van
’t Hek, tegenstander in de verloren troostfinale van de Olympische
Spelen in Sydney (2000)
Tijdens de trouwdag (2003), met echtgenote Karin en kinderen Peppe
en Jurre
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Langs de zijlijn, met
vader Peter en beide kinderen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Na de gewonnen
EK-finale in Barcelona (2003) Foto: Jeroen van Bergen
Met aanvoerster Mijntje Donners (2003)
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met de innovatieve
‘wieleroortjes’
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina In gesprek met de
pers
Foto: Jeroen van Bergen
In gepeins verzonken
Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Teambespreking tijdens
de Olympische Spelen in Athene (2004) Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Vreugde met keepster
Clarinda Sinnige (2004) Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met kroonprins
Willem-Alexander in Athene (2004) Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Ontgoocheling na de
verloren Olympische finale in Athene (2004) Foto: Ben Haeck
Met technisch directeur Roelant Oltmans (2005) Foto: Jeroen van
Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Na het behalen van de
wereldtitel in Madrid (2006) Foto: Jeroen van Bergen
Felicitaties van Ruud van Nistelrooy na het behalen van de
wereldtitel in Madrid (2006) Foto: Jeroen van Bergen
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Met de wereldbeker in
Madrid (2006)
Foto: Ben Haeck
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina In gesprek met de pers
tijdens het WK in Madrid (2006) Foto: Ben Haeck
Met aanvoerster Minke Booij in Amstelveen na het behalen van de
Europese titel (2005) Foto: Ben Haeck
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Tijdens de
strafcornertraining
Foto: Ben Haeck
coachen herdruk.qxp 18-10-2007 13:57 Pagina Als speler van Den
Bosch
Coachen doe je samen, luidt niet voor
niets mijn lijfspreuk, en dus
ook de titel van dit boek. Mijn speelsters en mijn collega-begelei-
ders voorzien mij immers evengoed van input als ik hen. Zij zien en
ervaren situaties die ik soms te makkelijk over het hoofd zie. En
als ik iets niet wil, dan is het wel achteraf tot de conclusie
komen dat ik door eigen toedoen iets heb gemist.
Met veel genoegen denk ik dan ook terug aan de MasterCoach-
opleiding die ik in 2001 bij NOC*NSF heb mogen volgen. Wat mij
vooral is bijgebleven van die paar maanden is het feit dat winnaars
– en dat waren de deelnemende trainer-coaches – denken in moge-
lijkheden en niet in moeilijkheden. Onder collega’s uit mijn eigen
sport signaleer ik nog maar al te vaak mensen die meer beperkin-
gen dan mogelijkheden ontwaren. Daarmee beperken ze niet alleen hun
eigen horizon, maar ook die van hun spelers of speelsters. Het
‘klein denken’ is hun norm. Het klinkt misschien hard, maar het is
wel waar: winnaars denken in mogelijkheden, verliezers in excuses.
Op sportcentrum Papendal, nabij Arnhem, leerde ik onder anderen
Sjef Janssen kennen, de levensgezel en de coach van meervoudig
wereld- en olympisch kampioene dressuur Anky van Grunsven. Hij was
het die mij op het spoor zette van het koelvest en –bad. In de
paardensport is het al sinds jaar en dag een goed gebruik dat de
benen van de viervoeters na een wedstrijd in gekoelde doeken worden
gewikkeld. Zoals pitchers in het honkbal dat doen om hun heilige
werparm sneller te laten herstellen. ‘Athene’ leek op dat moment
weliswaar nog ver weg, drie jaar om precies te zijn, maar de
Olympische Spelen wierpen hun schaduw uiteraard al vooruit. Dat het
warm zou worden in de Griekse hoofdstad stond vast en dus moesten
we ons voorbereiden op de tropische omstandighe- den, die ons te
wachten zouden staan. IJsvesten om de lichaams- temperatuur weer
snel op het normale gewenste niveau te brengen na een zware
inspanning – dat hadden we nodig, concludeerde ik na een gesprek
met Janssen. En die kwamen er dan ook, met dank aan NOC*NSF en TNO.
Na ‘Athene’ besloten we die ijsvesten te vervangen door een ijsbad,
waar de speelsters na een wedstrijd Tirion – Literair Klassiek –
157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
gezamenlijk in moesten stappen op last
van onze inspanningsfy-
sioloog Jos Geijsel. ‘Om bederf tegen te gaan, leg je het stukje
vlees van de slager ook snel in de koelkast’, luidt daarbij zijn
stelregel. Jos was jaren geleden al tot de conclusie gekomen dat de
traditio- nele cooling down – het rustig uitlopen na de wedstrijd –
eerder een negatief dan een positief effect had op het herstel van
een sporter. Om nog maar te zwijgen over een hete douche. Het
duurde niet lang of onze koelbaden kregen navolging. Argentinie¨
had onze aanpak met grote belangstelling gadegeslagen. Kruiwagens
vol met ijswater verdwenen immers in onze kleedkamer. Wat was daar
aan de hand? Een golf aan enkelblessures, maar ondertussen wel de
nummer e´e´n van de wereld? Hun coach, de immer nieuws- gierige
Sergio Vigil, informeerde bij mij naar het hoe en waarom. Ik hield
me van de domme, maar kon het niet laten om van de ge- legenheid
gebruik te maken. Tegen een van mijn speelsters zei ik dat ze haar
Argentijnse clubgenoten maar eens moest vertellen dat wij, met het
oog op ons fysieke herstel, na een wedstrijd gemiddeld zo’n tien
tot twintig minuten in water van acht graden Celsius zaten.
Het was een leugentje om bestwil, dat wonderwel goed uitpakte. Bij
het eerstvolgende grote toernooi zagen wij tot onze grote hila-
riteit hoe sommige Argentijnse speelsters acht a` negen uur later
nog zaten te rillen van de kou. In werkelijkheid was en is er
sprake van een watertemperatuur, die geleidelijk wordt
teruggebracht van vijf- tien naar tien graden Celsius. Door die
geleidelijke afkoeling daalt ook de gevoelstemperatuur mondjesmaat
en zakt de kerntempera- tuur met hooguit e´e´n a` twee graden. Dat
alles met als achterlig- gende gedachte kleine spierbeschadigingen,
die onherroepelijk op- treden na een fysieke krachtsinspanning,
sneller te laten herstellen door de doorbloeding te bevorderen.
Zoals je een zak ijs op een verzwikte enkel drukt. Dit heeft als
grote voordeel dat het lichaam minder energie kwijt is aan het
herstel en een sporter er dus weer snel(ler) bovenop is.
Elke innovatie gaat gepaard met kinderziekten. Zo duurde het even
alvorens wij inzagen dat we maatwerk moesten leveren. Voor een
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
optimaal effect hoeft een van nature
kleine en magere speelster als
Minke Smabers aanzienlijk minder lang in zo’n badje te zitten dan
de wat zwaardere speelsters uit onze selectie, zo bleek: vier a`
vijf minuten tegenover acht a` negen minuten. Maar dat wisten onze
concurrenten niet; die kopieerden domweg onze aanpak, inclusief de
kinderziekten. Met als gevolg een bijna averechts effect: som- mige
van hun speelsters zaten uren nadien nog te rillen van de kou.
Conclusie: Sergio had zich weer eens bij de neus laten nemen. Hij
was te goedgelovig geweest en had verzuimd zijn huiswerk te doen.
Medelijden had ik niet. Wie het afkijken tot kunst verheft, moet
niet vreemd opkijken als hij of zij vroeg of laat door de mand
valt. Elke innovatie heeft bovendien tijd nodig. Daarom ben je als
coach gedwongen om tijdig een nieuwe ontwikkeling in gang te
zetten. Niet enkele weken voor een groot toernooi, nee, ruim een
jaar daarvoor. Met het oog op de klamme hitte in Peking, gevolg van
een hoge luchtvochtigheidsgraad, zijn wij onlangs in China geweest,
in het gezelschap van hittedeskundige Gerard Rietjens van NOC*NSF.
Sommige speelsters bleken tijdens een wedstrijd tot wel vier liter
vocht, oftewel vier kilo aan lichaamsgewicht, te verliezen. Die
wetenschap dwingt ons tot maatregelen met het oog op de Olympische
Spelen van volgend jaar. Hetzelfde geldt voor de smog. Uit metingen
is gebleken dat twee van mijn speelsters een lichte vorm van astma
hebben. Om te voorkomen dat ze daardoor volgend jaar gehinderd
worden in Peking is het zaak dat we nu een contratest aanvragen,
zodat ze formeel toestemming (kunnen) krij- gen om bepaalde
medicijnen tegen astma te gebruiken. Als iemand beseft dat een
coach ver vooruit moet kunnen kijken, dan is het mijn oud-collega
Ric Charlesworth wel. Hij, de duizendpoot (oud- politicus, -arts,
-cricketer en –hockeyinternational) uit Perth, is in mijn ogen het
prototype van de visionair. Hij is hard but fair, zoals hij in zijn
geboorteland Australie¨ te boek staat, maar beduidend meer dan de
autocratische leider, waar velen hem voor versleten hebben
gedurende zijn periode als bondscoach van The Hockey- roos
(1992-2000). Je kunt als coach niet een decennium lang het
vrouwenhockey naar je hand zetten door alleen maar de zweep te
laten knallen. Daar komt meer bij kijken. Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Een van de pijlers van Charlesworth’
succesreeks in de jaren negen-
tig was het persoonlijke ontwikkelingsschrift, waarin zijn speel-
sters jarenlang hun eigen vorderingen alsmede die van de tegen-
stander(s) moesten bijhouden. Voor zover ik weet was hij daarmee
een van de eersten. Als jonge, relatief onervaren coach vond ook ik
zo’n spelersmap een goed idee vanuit de gedachte: elke procent
winst is er een en het gaat uiteindelijk om de details. Bovendien:
als je iets opschrijft in je eigen woorden, onthoud je de
informatie beter dan wanneer je die van de coach te horen krijgt of
op een A4’tje krijgt aangereikt. Het schrift is niet alleen bedoeld
om de betrokkenheid en het zelfbewustzijn van mijn speelsters aan
te scherpen, de map ontlast ook de coach. In de loop der jaren is
de informatie steeds specifieker van aard geworden, zo specifiek
dat het voor mij simpelweg ook niet te verhapstukken zou zijn als
ik dat in mijn eentje zou moeten doen. Onze rechtsvoor houdt in
haar map nauwgezet bij wat de linksback van de tegenstander doet in
het veld, leest die informatie voor een wedstrijd nog eens na en
weet dus exact wat ze tegen die en die tegenstander moet doen. Dat
werkt veel effectiever dan dat ik in elke teambespreking uiteenzet
hoe tegenstander X bespeeld moet worden. Sterker nog: doordat een
bepaald detail er zo uitgelicht wordt door een van mijn speel-
sters, leer ik daar ook weer van. In die zin snijdt het mes aan
twee kanten. Janneke Schopman bijvoorbeeld heeft zich op die manier
ontwikkeld tot een tactisch meesterbrein, dat voor mij van on-
schatbare waarde is.
Het voorstel aan mijn speelsters om voortaan hun ervaringen en
inzichten aan het papier toe te vertrouwen, stuitte aanvankelijk op
weinig begrip. Ook hier gold: elke vernieuwing roept weerstand op.
Dat weet je, en dus moet je daar boven kunnen staan, hoe hard ze
ook roepen dat het kinderachtig is. Met name de oudere speelsters
riepen: ‘Moet dat nou, dat weet ik toch wel?’ Ik heb destijds
uitgelegd wat het doel is, wat de waarde is, noem maar op.
Schoorvoetend gingen ze akkoord. Inmiddels is dat schrift ge-
meengoed geworden onder de noemer ‘persoonlijk ontwikkelings- plan’
(POP). Je zou kunnen zeggen: ze weten niet beter. Maar het
tegenovergestelde is ironisch genoeg nu het geval: ze weten inmid-
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
dels juist wel beter. Door die
zelfstudie herkennen ze een bepaald
probleem in het veld veel eerder en zijn ze in staat om zelf de
oplossingen aan te dragen. Dat scheelt mij een hoop geschreeuw
vanaf de zijlijn en het schraagt hun zelfvertrouwen. Zeker als ze
zien en merken dat ze mede door hun eigen informatie het verschil
kunnen maken en wedstrijden gaan winnen. Tijdens een individueel
evaluatiegesprek, in de weken volgend op een groot toernooi, kijk
ik de map van een speelster wel eens in. Zonder daarbij het rode
potlood te hanteren als een overijverige schoolmeester. De een
schrijft en tekent nu eenmaal meer dan de ander. Verdedigers
bijvoorbeeld zijn over het algemeen control- freaks. En dat kan ik
weten, want zo’n type was ik zelf ook. Ver- dedigers noteren dus
meer dan aanvallers, die doorgaans de meer creatieve types zijn.
Dat moeten ze vooral ook blijven, dus ik ben wel de laatste die
daaraan gaat schaven. In hun creativiteit schuilt immers hun
grootste kracht.
Het schrift is een middel, net zoals de eerder gememoreerde vi-
deobril bijvoorbeeld, en onder geen beding een doel op zich. Een
kwestie van ‘vroeg geleerd is oud gedaan’. Ik kan wel een hele
bibliotheek over ze uitstorten, maar dat werkt niet of nauwelijks.
Wie een beslissing herkent, is op een gegeven moment in staat om
zelf de oplossing aan te dragen. Hoewel we ons momenteel in het
digitale tijdperk bevinden en de techniek almaar voortschrijdt,
houd ik vast aan de spelersmappen. Het een sluit het ander ook niet
uit. Sinds een jaar of twee zijn we druk bezig om videobeelden
digitaal te koppelen aan de aanwezige informatie, waarbij een grote
rol is weggelegd voor onze videoman Lars Gillhaus. Vooral dankzij
hem kunnen speelsters voortaan een eigen digitale map maken en
bijhouden, met eigen specifieke fragmenten, via een pro- gramma
genaamd OneTwoFocus met een speciale, gesloten inter- netsite met
voor iedereen een eigen toegangscode. Daar hebben we al meermalen
mee gee¨xperimenteerd en dat is goed bevallen. Inspi- ratie voor
dit digitale logboek heb ik onder meer opgedaan bij de
TVM-schaatsploeg van Gerard Kemkers. Zijn sporters houden al
geruime tijd een voor hem toegankelijk dagboek bij, waarin ze niet
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
alleen uitvoerig berichten over hun
bezigheden en hun vorderin-
gen, maar ook wat ze daarbij voelen. Een hartslagmeter kan heel
nauwkeurig aangeven wat een bepaalde inspanning met het li- chaam
van een sporter heeft gedaan, met andere woorden: of de
trainingsarbeid ook daadwerkelijk effectief is geweest. De gevoels-
waarde van de sporter in kwestie is echter net zo belangrijk. Hoe
heeft hij of zij de trainingsarbeid ervaren? Overbelasting is in
mijn ogen meer dan een strikt fysiek verhaal. Dat fenomeen heeft
ook een niet te onderschatten mentale component. Soms kan een spor-
ter, om wat voor reden dan ook, de voorgeschreven trainingsarbeid
fysiek we´l aan, maar mentaal niet. Dat is belangrijke informatie
en die verkrijg je door zo’n digitaal logboek, waarna je als coach
de trainingsarbeid kunt aanpassen zodra daar aanleiding toe is. Hoe
langer je deze controlemethode hanteert, hoe waardevoller de in-
formatie is om de simpele reden dat je dan in staat bent de data te
vergelijken.
Mede op basis van deze informatie ben ik ervan overtuigd dat wij in
de aanloop naar de Olympische Spelen van Peking nog veel winst
kunnen behalen. Niet zozeer door harder en beter te trainen, maar
vooral ook door harder en beter te rusten. Rusten is een nog altijd
onderschat onderdeel van het topsportbestaan. Mijn speel- sters
trainen hard, maar hebben in mijn ogen nog te vaak last van kleine
blessures. Die vinden hun oorsprong veelal in een gebrek aan rust.
Met andere woorden: in hun vrije tijd doen ze (nog) te veel. Nog
even de stad in, nog even wat in de tuin doen, dat soort
bezigheden.
Een ander instrument waar ik aan hecht is het beoordelingsformu-
lier. Dat is een vragenlijst, die ook in het bedrijfsleven wel eens
wordt gebruikt en die mijn speelsters e´e´n a` twee keer per jaar
moeten invullen. Verdeeld over vier hoofdthema’s (techniek, tac-
tiek, fysiek en mentaal) moeten ze zichzelf een cijfer geven, van
nul tot en met tien. Ik vul die lijst eveneens in voor iedere
speelster. Vervolgens leggen we de uitkomsten naast elkaar. Dan
komen soms grote en in dat geval vaak ook wat pijnlijke
belevingsverschil- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L)
Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
len aan het licht, bijvoorbeeld als een
speelster zichzelf een zeven
geeft voor passing, terwijl ik niet verder kom dan een vijf. Dat
laatste gebeurde bij Minke Booij en had alles te maken met het feit
dat ik de internationale meetlat hanteer en daarmee dus verder kijk
dan de hoofdklasse. Gevolg was dat Minke zich, verbeten als ze is,
als een bezetene heeft gestort op dat specifieke onderdeel tijdens
de individuele trainingen die wij wekelijks op donderdag- ochtend
houden in Den Bosch, Amsterdam en Rotterdam. Inmid- dels mag Minke
zich de beste passer ter wereld noemen. In de teamtrainingen hebben
we vooral haar sterke punt, het verdedigen, benut door de
aanvalsters zo veel mogelijk op haar af te sturen. Als beginnend
coach had ik de neiging veel instructies te geven. Mijn
teambesprekingen voorafgaand aan de wedstrijd duurden vaak een half
uur, tot soms wel drie kwartier. Uitvoerig legde ik uit hoe de
tegenstander bespeeld moest worden, hoe hun gevaar- lijkste
speelster aangepakt moest worden, hoe we bij de verdedi- gende
strafcorner moesten uitlopen, en meer van dat soort zaken. Ik
verwachtte dat, na een paar keer tegen een bepaalde tegenstan- der
gespeeld te hebben, het kwartje bij de meeste speelsters wel
gevallen zou zijn, maar niets bleek minder waar. Het gros van de
meiden verviel telkens in dezelfde fouten, ook al hadden we al
meerdere keren tegen een bepaalde tegenstander gespeeld. Daarom
besloot ik op een gegeven moment het roer om te gooien. Niet ik,
maar zij mochten met de antwoorden op de proppen komen. Daar- om
stelde ik bewust open vragen en dan vooral de ‘waarom’-vra- gen.
Die zijn cruciaal, zowel in coaching als in management. Je moet
niet alles (willen) voordoen en voorkauwen; je moet mensen zelf het
besef bijbrengen van het hoe en het waarom. Als dat kwar- tje valt,
ben je een heel eind op weg, is mijn ervaring. Van een simpel ‘ja’
of ‘nee’ zou niemand wijzer worden. En dus ging ik verder en
dieper. ‘Hoe denk jij dat we Argentinie¨ het beste kunnen
bespelen?’ En: ‘Hoe zou jij hun spits uitschakelen?’ In het begin
bleek het voor de meesten knap lastig om, zeker ten overstaan van
de rest van de groep, een doordacht antwoord te formuleren. Maar
goed, we hebben vroeger niet voor niets allemaal wel eens Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
een spreekbeurt gehad, nietwaar? Na
verloop van tijd kreeg ik wel
de feedback die mij voor ogen stond en overwonnen de meesten hun
schroom. Ze maakten aantekeningen en namen die mee in hun
spelersmappen, die we destijds min of meer tegelijkertijd hebben
geı¨ntroduceerd.
Het grootste winstpunt, zowel voor de speelsters zelf als voor mij,
was het feit dat hun betrokkenheid en hun zelfbewustzijn enorm
toenamen. Een coach wil niets liever dan dat. Ik weet veel, of
beter: ik denk veel te weten, maar de wijsheid heb ik uiteraard
niet in pacht. Dat kan ook niet, al was het maar omdat zij – en dus
niet ik – op het veld staan. Zij zien, voelen en ervaren tijdens
een wed- strijd zoveel meer dan de coach, die ‘maar’ langs de kant
staat. Zij kunnen de informatie vaak ook veel beter filteren, om de
dood- eenvoudige reden dat ze veel minder rompslomp aan het hoofd
hebben dan de coach. Uiteindelijk leverde die nieuwe benadering
meer op dan ik aanvankelijk voor mogelijk had gehouden. Zeker de
wat oudere en dus meer ervaren speelsters reikten mij e´n de rest
van onze selectie zoveel waardevolle e´n verrassende informatie
aan, dat we mede op basis daarvan ontegenzeggelijk beter zijn ge-
worden. Het feit dat de bijdrage van de wat jongere speelsters iets
minder bleek te zijn, verbaasde mij overigens niet en frustreerde
mij al helemaal niet. Integendeel. Laat jonge honden zo lang
mogelijk jonge honden blijven, luidt mijn stelregel. Dat ik het
over een an- dere boeg gooide en open vragen ging stellen, is
eveneens groten- deels te danken aan de Mastercoach-opleiding van
NOC*NSF. Tijdens een van die bijeenkomsten sprak een
sportpsycholoog ons toe. Hij vertelde onder meer dat sporters zich
na vier a` vijf maan- den over het algemeen maar tien procent
herinneren van hetgeen ze gehoord hebben. Daar schrok ik van, want
tien procent is wel heel erg weinig. Daarentegen was uit datzelfde
onderzoek verder ge- bleken dat sporters gemiddeld 35 procent
onthouden van hetgeen ze met eigen ogen hebben gezien. Maar toen
kwam het: sporters onthouden gemiddeld ongeveer zeventig procent
van wat ze zelf gezegd hebben, en maar liefst negentig procent van
wat ze zelf ge- zegd e´n gedaan hebben.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Toen ik dat hoorde, gingen mijn ogen pas
echt open. Je kunt als
coach nog zoveel willen en opleggen, maar je boekt pas daadwer-
kelijk vooruitgang als je sporters zelf ook betrekt in de
permanente zoektocht naar verbeteringen en vooruitgang. Dat is de
kunst: je spelers inspireren door het stellen van open vragen. Al
was het maar om te voorkomen dat ze telkens vervallen in dezelfde
fouten. Zeker het bedrijfsleven zou hier een voorbeeld aan kunnen
nemen. Maar al te vaak hoor ik van betrokkenen dat een directeur of
afde- lingshoofd zijn medewerkers vanuit de hoogte aanstuurt. Hij
of zij stuurt een mailtje rond vanuit een soort ivoren toren met de
mede- deling: dit zijn de doelen voor komend jaar, en zus en zo
gaan we die realiseren. Wie vragen heeft, mag zich melden. Dat nog
wel. Het is, kortom, eenrichtingsverkeer dat geheel en al is
opgehangen aan extrinsieke motivatie. Van intrinsieke motivatie
lijkt het be- drijfsleven geen of weinig weet te hebben. Misschien
is dat te wijten aan pure onwetendheid, dat kan. Maar mijn
inschatting is dat de meeste managers zich laten leiden door angst.
Angst dat hun gezag wordt ondermijnd op het moment dat ze open
vragen gaan stellen en zichzelf kwetsbaar durven op te stellen. Dat
is een herkenbare reflex, zo weet ik uit eigen ervaring. Maar ik
weet inmiddels beter: wie in staat is passie te kweken door de
intrinsieke motivatie te prikkelen, die reikt vele malen verder.
Een van mijn mooiste voor- beelden daarvan is de rake strafcorner
in ons tweede groepsduel van het wereldkampioenschap vorig jaar in
Madrid tegen het altijd taaie Engeland. In de aanloop naar dat
toernooi hadden mijn speel- sters zelf een variant bedacht, eentje
waarvan ik dacht: leuk en aardig, maar die gaat nooit en te nimmer
tot doelpunten leiden. Simpelweg omdat de variant te complex in
elkaar stak: een schijn- beweging, waarbij Kim Lammers opzettelijk
in het kunstgras moest slaan zodat de uitlopende verdedigster van
de tegenpartij water in het gezicht zou krijgen en dus haar zicht
belemmerd zou worden. Via de afschuif zou Janneke Schopman
vervolgens vrij baan hebben om uit te halen. Een prachtige vondst,
maar in mijn ogen praktisch onuitvoerbaar.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Toch liet ik dat niet merken.
Integendeel: ik sprak mijn bewonde-
ring uit en gaf hen voorafgaand aan het treffen met Engeland toe-
stemming hun ‘opspattendwatervariant’ te spelen bij de eerste de
beste strafcorner die wij toegekend zouden krijgen. De speelsters
stapten het veld in met de gedachte: snel een corner ‘halen’, want
anders dicteert Marc ons welke variant we moeten spelen. Zo ge-
zegd, zo gedaan. Na dertien minuten mochten we aanleggen voor onze
eerste strafcorner. Tot mijn stomme verbazing verdween de bal via
de stick van Janneke Schopman in het doel, ondanks de hoge
moeilijkheidsgraad. Precies zoals de speelsters hadden uitge-
stippeld, met opspattend water en al! Langs de zijlijn kon ik mijn
geluk niet op. Dit was he´t schoolvoorbeeld van de manier om
sporters optimaal te inspireren: door ze af en toe zelf op de stoel
van de coach plaats te laten nemen. Bij de uitvoering van hun eigen
ideee¨n zijn sporters tot op het bot gemotiveerd. Het is immers hun
idee. Daarom zullen ze er werkelijk alles aan doen om te laten zien
hoe effectief hun vondst wel niet is. De bewuste corner is
overigens terug te vinden op mijn website: www.marclammers.nl. Ook
buiten de lijnen verlang ik inzet en betrokkenheid van mijn
speelsters. Zo vroeg ik twee ervaren speelsters, Macha van der
Vaart en Mijntje Donners, in de aanloop naar de Olympische Spe- len
van Athene een voordracht te houden over hun ervaringen van vier
jaar eerder in Sydney. Het moest gaan over de valkuilen van zo’n
monsterevenement en wat er tijdens zo’n toernooi zoal op je afkomt
zodat onze olympische debutanten gewaarschuwd zouden zijn. Want
Olympische Spelen zijn in geen enkel opzicht te verge- lijken met
een wereldkampioenschap of een toernooi om de Cham- pions Trophy.
Die taak had ik uiteraard ook zelf voor mijn reke- ning kunnen
nemen, maar waarom zou ik? Als coach beleef je zo’n evenement
totaal anders dan een sporter. Dat weten de speelsters ook. De
ervaringen van hun ploeggenotes maken dan ook bedui- dend meer
indruk dan de voor de hand liggende waarschuwingen van een bezorgde
coach. Voordeel van deze aanpak is ook dat de integratie van jonge,
nieuwe speelsters vlotjes verloopt. Het is ove- rigens een van de
meest gestelde vragen aan mijn adres tijdens Tirion – Literair
Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
lezingen: hoe pas je nieuwe mensen in?
Mijn antwoord is drieledig.
Ten eerste ben ik altijd nauw betrokken bij de jeugdopleiding, wat
betekent dat ik elk jaar bijvoorbeeld meega naar de internationale
jeugdtoernooien in de paasdagen. Ik ken de meeste speelsters dus al
lang en breed voordat ze toetreden tot het ‘grote’ Oranje. Ten
tweede: op mijn verzoek werken de jeugdcoaches in hoofdlijnen op
vrijwel dezelfde manier als wij, met alle bijbehorende regels van
dien. Ook dat maakt de stap van junioren naar senioren min- der
groot. Ten derde zijn er de zogeheten stageplekken waar ik voor
gekozen heb, nadat was gebleken dat het schaduwteam te kostbaar was
voor de bond. Zo’n snuffelstageplek heeft een vrij- blijvend
karakter; speelsters mogen in alle rust kennismaken met wat hun al
dan niet te wachten staat. Er rust op hen geen enkele verplichting.
Dat deze aanpak werkt, mag blijken uit het feit dat de laatste
jaren vier speelsters via zo’n stageplek een vaste plaats heb- ben
afgedwongen: Carlijn Welten, Eva de Goede, Michelle van der Pols en
Marilyn Agliotti.
De voornaamste reden echter dat de aanpassing bij ons doorgaans
relatief vlot verloopt, is misschien wel de positieve opstelling
van mijn oudere, ervaren speelsters. Tot voor kort was de druk op
nieuwkomers tamelijk groot. Als het niveau in eerste instantie te
hoog gegrepen bleek, kregen ze al snel voor de voeten geworpen dat
ze deel uitmaakten van de alom verfoeide patatgeneratie. In-
middels stellen mijn speelsters de nieuwkomers vooral gerust onder
het mom: niets moet, alles mag. Daarbij is een belangrijke rol weg-
gelegd voor Minke Booij en Fatima Moreira de Melo. Die zeggen voor
en tijdens een toernooi geregeld tegen de nieuwkomers dat die
vooral moeten genieten. ‘En mocht het vandaag om wat voor reden dan
ook niet lukken, geen nood, dan is het onze schuld en vooral niet
die van jullie.’
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Uit: Brabants Dagblad, 30 juli Tirion – Literair Klassiek – 157 x
234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Hoofdstuk Dyslexie is een gave
Vrijwel iedere coach of manager van een groot bedrijf krijgt vroeg
of laat met de media te maken, en dus met kritiek. Het hoort bij
het vak. Veel beleidsbepalers zijn onzeker, al durven de meesten
dat niet toe te geven. Ook ik heb mijn momenten van twijfel, nog
altijd, met dat verschil dat ik daar nu makkelijker mee omga dan in
de beginjaren. Hetzelfde geldt voor kritiek. Als beginnend coach
ben je daar zeer vatbaar voor, heb ik gemerkt. In de eerste twee
jaar als bondscoach van Nederland heb ik harde keuzes moeten maken.
Dat leidde onherroepelijk tot kritiek, zowel intern als extern. Ik
ging die kritiek niet uit de weg en dat kon ook niet. Je loopt
erte- genaan of je nu wilt of niet. Voor mijn gevoel roeide ik
tegen de stroom in. Ik werd niet begrepen, veel beslissingen werden
ver- keerd uitgelegd. Dat stak, hoewel ik geen moment ben gaan
twij- felen aan de juistheid van mijn beslissingen. Ik schroom niet
om hard in te grijpen, maar gaandeweg mijn carrie`re ben ik
erachter gekomen dat een coach pas harde beslissingen kan nemen op
het moment dat het zelfbewustzijn van zijn spelers of speelsters
dat toelaat. Van nature ben ik een controlfreak, en zeker in die
eerste maanden bleek het verdraaid lastig de beeldvorming te
controle- ren. Gaandeweg leer je steeds meer om zaken uit handen te
geven. Het enige wat ik destijds voor mijn gevoel na verloop van
tijd kon doen, was op bepaalde vragen geen antwoord meer geven,
want voor je het weet wordt iets uit zijn verband gerukt met alle
ge- volgen van dien. Speelsters lezen bijvoorbeeld uitspraken die
ik nooit gedaan heb, maar zijn niettemin gekwetst. Dat vind ik nog
het vervelendst. Eerlijkheid duurt het langst, zeggen we wel eens,
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
maar eerlijkheid betekent in mijn geval
soms ook mijn mond hou-
den. Niet gaan liegen, dat vooral niet, maar gewoon zeggen: ‘Sorry,
daar weid ik niet over uit.’ Je hoeft niet alles te vertellen, ook
al dringen journalisten nog zo aan. Sommige zaken behoren nu een-
maal tot de bedrijfsgeheimen van een team. Die houd je binnen-
skamers, punt uit. Een journalist heeft dat maar te accepteren. Ik
weet dat er collega’s zijn die tijdens een toernooi bewust geen
kran- ten lezen om zich maar niet te laten afleiden. Zo steek ik
niet in elkaar. Ik lees wel degelijk het een en ander tijdens een
toernooi, maar laat het – positief of negatief – tegenwoordig ook
net zo makkelijk weer van me afglijden. Een zwarte lijst a` la
Louis van Gaal heb ik niet en wil ik ook niet hebben. Van alle
kritiek kun je leren, zeker van gefundeerde kritiek. Kritiek zie ik
dan ook eerder als een beloning dan als een straf, hoe vreemd dat
misschien ook mag klinken. Maar met argumenten als ‘jullie hebben
de olympi- sche finale verloren op mentaal vlak’ kan ik niet
zoveel. Als ik dat hoor of lees, denk ik: die weet niet beter; snel
vergeten. Ook al kost mij dat soms moeite, want ik ben een
gevoelsmens. Ik lees het, parkeer het en pik het later weer op om
het uiteindelijk voorgoed uit mijn systeem te bannen. Of er, met
terugwerkende kracht, als- nog wat mee te doen. Want ook van en via
de pers steek je af en toe wat op.
In de aanloop naar het wereldkampioenschap in Perth (2002) kreeg
ik, zoals eerder gememoreerd, nogal wat kritiek te verduren naar
aanleiding van mijn zogeheten ‘brute verbanning’ van Dillian- ne
van den Boogaard. Mede om het beeld van ‘de rechtlijnige boe- man’
enigszins bij te stellen besloot ik de deuren open te gooien. Vlak
voor het begin van het toernooi nodigde ik de in Australie¨
aanwezige journalisten uit Nederland uit in ons hotel, waar de
voltallige ploeg met een korte videopresentatie verslag deed van
onze voorbereiding. Die traditie hebben we sindsdien in ere gehou-
den, want de voordelen bleken legio. Niet alleen leren de journa-
listen en de speelsters elkaar beter kennen in zo’n ongedwongen
sfeer, de verslaggevers krijgen ook een beter inzicht in hetgeen
wij doen en waarom wij dat doen. De conclusies die ze vervolgens
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
trekken op basis van onze wedstrijden –
en dan vooral de uitslagen!
– is aan hen. Daar ga ik niet over en daar wil ik ook niet over
gaan. Maar hoe meer kennis zij hebben, hoe deskundiger hun oordeel,
zoveel is zeker.
Veel van mijn collega’s verkiezen echter de luwte. Vo´o´r en
tijdens een groot toernooi schermen zij hun ploeg angstvallig af
van ‘de grote boze buitenwereld’. Dat ze daarmee vooral achterdocht
wek- ken bij de achterban, nemen ze op de koop toe. Waarom leggen
coaches een rookgordijn? Uit angst om zogenaamde geheimen prijs te
geven? Om teamgeest te kweken? Of uit vrees dat hun spelers niet
met hun vrijheden en verantwoordelijkheden om kunnen gaan? Vooral
dat laatste, zo blijkt vaak bij navraag. Waarmee ze impliciet hun
eigen sporters diskwalificeren. Foppe de Haan liet afgelopen
voorjaar, bij het Europees kampioenschap voor voetbal- lers tot 23
jaar, de camera’s zelfs toe tijdens sommige van zijn besprekingen.
Waarom ook niet? Waarom de pers niet gebruiken om daar zelf beter
van te worden? Die aanpak geniet mijn voor- keur en daarin ben ik
niet de enige. Begin dit jaar kwam ik een garagehouder uit Alkmaar
tegen. Sinds enkele maanden had hij in zijn werkplaats een aantal
webcams opgehangen, zodat zijn klanten met eigen ogen de
vorderingen van de reparatiewerkzaam- heden konden volgen. Dat
voorkwam een hoop ellende, zei hij, want voor een klant is niets zo
vervelend als een gepeperde reke- ning gepresenteerd te krijgen,
terwijl het gevoel knaagt dat er wei- nig tot niets aan
wagenonderhoud is gedaan. Zijn webcam-idee werd al snel opgepikt
door de media, met als gevolg een toestroom van klanten, want ja,
deze garagehouder bedonderde de kluit niet, zo was het eensluidende
oordeel. De toeloop bleek zo groot dat hij extra mankracht uit
Polen moest inzetten. Bovendien ging zijn per- soneel zich
plotseling netter kleden, nu ze via de camera’s gevolgd werden bij
hun werkzaamheden. Toen ik zijn verhaal hoorde, moest ik
onmiddellijk denken aan mijn Sinterklaasstick die, dank- zij alle
media-aandacht en de daaruit voortvloeiende free publicity, de
stickverkoop enorm stimuleerde. Angst voor de pers is, kortom,
volstrekt onnodig. Niet alleen als coach, ook als ondernemer moet
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
je voortdurend keuzes maken. Elke dag
maak je, met een groep van
achttien mensen of meer, bij wijze van spreken duizend keuzes,
waarvan grofweg achthonderd goede en tweehonderd slechte. Nie- mand
is perfect, ook een coach niet. Wees tevreden met die acht- honderd
goede keuzes, probeer te leren van die tweehonderd min- der goede
keuzes en zorg er vooral voor dat het er ‘maar’ twee- honderd zijn
en niet vierhonderd – dat is de uitdaging. En kijk niet vreemd op
als de media inzoomen op die tweehonderd en die achthonderd vrijwel
onbesproken laten. Dat is het onvermijdelijke lot van de coach.
Zes jaar geleden werden mijn speelsters en ik voor het eerst bena-
derd met de vraag of wij bereid waren om mee te werken aan een
documentaire. In de aanloop naar het wereldkampioenschap (Perth
2002) zouden we maandenlang intensief gevolgd worden door een
cameraploeg, met als uiteindelijke doel een ‘indringend portret’
over de Nederlandse vrouwenhockeyploeg. Die vraag overviel mij. Ook
mijn speelsters hadden zo hun bedenkingen. We waren nog maar net
met elkaar begonnen, kenden elkaar in feite nog maar amper, en zelf
had ik nog nooit nagedacht over de eventuele voor- en nadelen van
een camera die elk moment van de dag meekijkt over je schouder.
Uiteindelijk hebben we bedankt voor de eer. Daarbij hebben we niet
alleen ons gevoel gevolgd, maar ook ons verstand. Voor mezelf telde
daarbij vooral de weten- schap dat ik nog niet zo lang bezig was
als hoofdcoach; zo zeker was ik nog niet van m’n zaak. Twijfels
dus, zoals iedere beginnende coach die heeft en kent. Ik wilde
eerst mijn eigen team maken, weten wat we aan elkaar zouden hebben.
Waren we met z’n allen wel zo eerlijk en zo recht door zee als we
wellicht deden voorko- men of we graag wilden zijn? Een camera is
genadeloos. Dat be- seften we en dus hebben we ‘nee’ gezegd. Begin
vorig jaar kwam documentairemaker Niek Koppen opnieuw naar ons toe,
met op- nieuw de vraag of wij wilden meewerken aan de
totstandkoming van een portret, dat een beeld zou schetsen van ons
wel en wee op weg naar het wereldkampioenschap in Madrid van eind
septem- ber, begin oktober. Ditmaal zeiden we ‘ja’, in volle
overtuiging. We Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
waren ruim vier jaar verder; we waren
rijper, maar vooral veel
opener naar elkaar toe dan voorheen. Kortom, een heel andere
cultuur dan destijds, waarbij voor mezelf gold dat ik veel steviger
in mijn schoenen stond dan voorheen. Natuurlijk beseften wij dat
wij onszelf kwetsbaar opstelden door in te stemmen met zo’n pro-
ject. Maar je moet, zowel coach als speler, af en toe durven af te
wijken van de platgetreden paden. Daar ligt niet alleen een uitda-
ging, daar ligt vaak ook de oplossing. In de documentaire zullen af
en toe ook negatieve zaken aan het licht komen. Prima, die horen
erbij, daar loop ik niet voor weg. Topsport is niet alleen maar
leuk. Al hoop en denk ik dat vooral de positieve kanten naar voren
zullen komen. Dat vrouwenhockey dus ook topsport is. Het grappige
is: in de eerste paar dagen ben je je voortdurend bewust van de
aanwezigheid van die camera en let je onbewust toch op je woorden.
Maar op een gegeven moment vergeet je het. Ik wil ook niet acteren,
ik ben geen acteur. Voor mijn speelsters geldt en gold hetzelfde.
We hebben niets te verbergen. Je moet als coach kunnen en willen
delen. Voorkomen dat je angstvallig je eigen ‘geheimen’ afschermt
om uiteindelijk tot de conclusie te ko- men dat de kennis zich
elders bevindt maar jij jezelf buitenspel hebt gezet, uit angst om
te delen.
Wat ik eveneens hoop terug te zien is dat coachen onder meer staat
voor plannen en programmeren, in overleg met je speelsters. Ver-
gelijk het maar met de dagelijkse werkzaamheden van een direc-
teur, een manager of een afdelingschef. Je bent als het ware hun
gids, degene die de lijnen zodanig uitzet dat zij het gevoel hebben
het zelf te doen. Met andere woorden: de stimulerende factor die
helpt spelers een bepaalde weg in te slaan. Jij bent degene die de
plannen en de programma’s maakt, grotendeels in overleg met
speelsters, maar uiteindelijk moeten zij de finale beslissingen ne-
men. Waarmee nogmaals is gesteld, ten overvloede wellicht, dat de
intrinsieke motivatie belangrijker is dan de extrinsieke. De op-
dracht van een coach of directeur luidt dan ook: zorg dragen voor
een omgeving waarin de spelers of de werknemers zichzelf kampi- oen
maken op basis van eigen plannen of inzichten. Om zover te Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
komen is het gezamenlijk bepalen van
normen en waarden onont-
beerlijk. Wat willen wij uitstralen? Waar staan wij voor? Wat is of
zijn onze gemeenschappelijke waarde(n)? In het bedrijfsleven wordt
over dergelijke vragen zelden of nooit nagedacht, laat staan
gesproken, zo heb ik gemerkt. De doelstelling, die is heilig en
alles overstijgend: dit jaar tien procent winst maken en dit zijn
de regels. Maar op de vraag hoe de samenwerking vorm moet krijgen,
heeft niemand een antwoord. Simpelweg omdat enige vorm van discus-
sie ontbreekt.
Binnen mijn ploeg gelden tal van regels, waarvan de meeste door de
speelsters zelf zijn opgesteld. Dat was ook mijn inzet toen ik
begon: uiteindelijk toe groeien naar een situatie waarin de speel-
sters de norm zouden stellen om vanuit die gemeenschappelijke
waarden tot successen te komen. Hun lijstje is tegenwoordig langer
dan dat van mij en vermeldt actiepunten als ‘communiceren met en
niet over elkaar’. Nog niet zo lang geleden is daar de regel ‘ver-
plichte hersteltraining’ aan toegevoegd. Dat niet onbelangrijke fa-
cet van topsport was tot een paar jaar geleden voor de meeste van
mijn speelsters nog een brug te ver. Ik heb ze kunnen overtuigen
van de noodzaak van hersteltrainingen, zodanig dat ze dat punt
uiteindelijk zelf hebben opgenomen op hun wensenlijstje. Als re-
gels eenzijdig en van bovenaf worden opgelegd, dan weet je als
coach of als directeur e´e´n ding zeker: je krijgt heibel in de
tent. De spelers of werknemers zijn immers geen onderdeel van, geen
deel- nemer aan je plan, want ze hebben niet eens mogen meepraten
over waar we met z’n allen staan. Het wordt hun simpelweg door de
strot geduwd. In zo’n geval is het geen wonder dat het rendement
dan uiteindelijk te wensen overlaat. Dat geldt voor een sportploeg
met achttien leden, maar ook voor een bedrijf met vijfduizend
werknemers.
Toen ik dit thema ooit aansneed tijdens een lezing bij de Coaches
Betaald Voetbal (CBV) kreeg ik naderhand te horen dat ik makke-
lijk praten had. ‘Jij werkt met intelligente meiden.’ Met andere
woorden: zelf hadden ze louter ‘domme’ spelers tot hun beschik-
king, wat natuurlijk onzin is. Nee, in mijn ogen lieten deze
voetbal- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
coaches zich vooral leiden door angst.
Angst om hun gezag te ver-
liezen door meer inspraak te eisen en te verlangen van hun spelers.
Met name de oud-profvoetballers houden vast aan de traditie, die
wil dat de trainer het te allen tijde alleen voor het zeggen heeft.
Coaches met een ALO-(sportacademie) of een CIOS-achtergrond staan
meestal wel open voor nieuwe invalshoeken. Maar tussen de oud-profs
en de CIOS-jongens gaapt een diepe kloof in het be- taalde voetbal,
heb ik gemerkt. Van interactie is nauwelijks sprake. Bij die
CBV-lezing was het opvallend te zien dat de oud-profs aan de ene
kant van de zaal zaten en de CIOS-coaches aan de andere kant. In
plaats van elkaar op te zoeken en te versterken, gedragen ze zich
als vreemden voor elkaar. Niets ten nadele van oud-prof-
voetballers, maar ze maken negen van de tien keer dezelfde fout als
managers in het bedrijfsleven. Ook daar is het immers eerder regel
dan uitzondering dat de beste vertegenwoordiger promoveert tot
hoofd verkoop. Voor die functie zijn andere competenties vereist,
maar dat wordt gemakshalve vaak vergeten. Met als gevolg dat het
kersverse hoofd verkoop zijn vertegenwoordigers – bewust of on-
bewust – een richting opduwt waarin hij zelf destijds het beste tot
zijn recht kwam. Hij reproduceert zichzelf als het ware. Specifieke
kwaliteiten van zijn ondergeschikten worden over het hoofd ge-
zien. In het onderwijs is sprake van een voorzichtige verandering.
Het is niet toevallig dat ik het afgelopen jaar veel verzoeken
vanuit die hoek heb gehad om eens een lezing te verzorgen met als
insteek de interactie tussen speler en coach, oftewel tussen
leerling en do- cent. Vraagsgewijs in plaats van aanbodgericht
werken vindt op scholen steeds meer ingang. En terecht, zo lijkt
me. Tijdens zulke lezingen sta ik uiteraard altijd stil bij een in
de sport heilig verklaard begrip: teambuilding. Persoonlijk vind ik
die term enigszins overtrokken. Daarmee bedoel ik dat je eerst het
individu beter moet maken, want pas dan kan het team ervan
profiteren. Zo werkt het, niet andersom. Het is lastig; in de
aanloop naar een groot toernooi werk ik doorgaans met een groep van
zo’n 24 speel- sters, terwijl er uiteindelijk maar achttien
meegaan. Met andere woorden: ik kan pas relatief laat serieus werk
maken van zaken Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
als teamgeest. Teambuilding berust
vooral op acceptatie, op het
onderkennen van elkaars kwaliteiten, op het beoordelen van el-
kaars sterke punten. Dat is niet zo eenvoudig, zeker in Nederland
niet. Hier is men gewoon elkaar te beoordelen op gedrag en uiter-
lijk. Zelf heb ik op dat vlak ook het nodige geleerd. Ik had, zeker
in mijn beginjaren, de gewoonte om speelsters vast te pinnen op hun
zwakke punten en daar eindeloos op te blijven trainen, zoals in het
geval van Sylvia Karres en Ellen Hoog is gebeurd. Dat was bij nader
inzien een heilloze weg. Een coach of een directeur kan beter
iemands kwaliteiten verder proberen uit te bouwen, want daar zit
veel meer rek in en daar heeft het team uiteindelijk veel meer aan,
dan nodeloos blijven schaven aan iemands vermeende tekortko-
mingen.
Wie van mijn collega-coaches ik ook hoor of spreek, e´e´n facet
keert telkens terug: het gaat om de periode die voorafgaat aan dat
ene ultieme moment. Da´a´r werk je naartoe, heel consequent en
nauw- gezet volgens een plan waarbij de spelers nadrukkelijk
betrokken worden, door die spelersmap bijvoorbeeld. Vanuit de
gedachte: je eigen plannen voer je altijd beter uit dan die welke –
goed of niet goed – voorgekauwd worden door een ander. Is het een
van hoger- hand opgelegd plan van aanpak, dan zul je als coach
vroeg of laat tot de pijnlijke ontdekking komen dat het niet heeft
gewerkt, sim- pelweg omdat er onvoldoende draagvlak is geweest.
Daarnaast moet een coach in staat zijn om op het juiste moment los
te laten. Dat is, negen van de tien keer, vlak voor dat ene grote
toernooi. Dan zit het werk erop, dan is het aan de speelsters om de
mede door mij aangereikte vaardigheden in praktijk te brengen.
Gedurende die periode heb je, als het goed is, zoveel intrinsieke
motivatie ge- kweekt bij je spelers of speelsters dat ze zichzelf
kampioen willen maken. Voorwaarde is wel dat spelers in staat zijn
om u¨berhaupt tot een zelfstandig, evenwichtig oordeel te komen.
Daar wringt nog wel eens de schoen. Ik erger me dood als ik op
zaterdag met mijn zoontje meega naar de voetbalclub in ons dorp
Haarsteeg en ik al die ouders de tas van hun kind zie dragen.
Waarom in hemels- naam, vraag ik me af. Daarmee kweek je geen
zelfstandigheid, Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre
Press Zeist
22/10/2007 Pg.
maar afhankelijkheid die hun later nog
wel eens lelijk kan opbre-
ken. Geef die kinderen zelf de verantwoordelijkheid, laat ze zelf
hun tas inpakken en laat ze die vooral ook zelf dragen. Aanvanke-
lijk pakte ook ik de tas van mijn zoontje in. Vergat ik onverhoopt
wat, dan kreeg ik de wind van voren in de kleedkamer. Vanaf dat
moment hebben we de rollen omgedraaid. Bij het inpakken van zijn
sporttas vergat mijn zoontje bij een van de eerste keren zijn
scheenbeschermers. Zijn fout, besefte hij, en dat is daarna – niet
toevallig – nooit meer gebeurd. Het punt is: wij ‘pamperen’ te
veel. Ik ben niet het type met een grote hang naar het verleden,
onder het mom: vroeger was alles beter. Maar vroeger moesten we nog
wel zelf onze schoenen poetsen. Dat gebeurt tegenwoordig zelden
meer. In Nederland pakken de ouders de tas van hun kinderen in,
dragen ze hun tas en komen ze na afloop van de wedstrijd of de
training naar de doucheruimte om hun kroost af te drogen. Ik vertik
dat, ik drink liever nog een kopje koffie in de kantine. Mijn zoon
kan zelf zijn tas dragen en zichzelf afdrogen. Daar heeft hij mij
niet voor nodig. Dat doet hij thuis ook. Dat pamperen gaat heel
ver. Langs de zijlijn van het voetbalveld hoor ik regelmatig de
coach schreeuwen dat zijn jongens of meisjes de bal moeten
overspelen. De kinderen raken helemaal in paniek, staan te beven op
het veld en zijn als gevolg van dat gebulder na verloop van tijd
als de dood de bal toegespeeld te krijgen. Ik vroeg zo’n coach
ooit: ‘Wat moet een kind doen om de bal over te spelen?’ Kijken,
was zijn antwoord. ‘Maar hij kijkt ook, maar dan naar de bal en dus
met het hoofd naar beneden’, zei ik. Waarop die coach verzuchtte
dat zijn spelers met de neus omhoog in het veld moesten staan.
‘Precies,’ zei ik, ‘maar vertel ze dat dan ook.’
Op jonge leeftijd is op sportief vlak nauwelijks sprake van enig
verschil tussen jongens en meisjes. Later verandert dat. Het is een
vraag die mij vaak wordt gesteld: wat is het verschil tussen werken
met mannen en werken met vrouwen? Mijn antwoord is steevast
hetzelfde. Mannen en vrouwen zijn in hun sportbeleving vrijwel
identiek. Passie en enthousiasme zijn de grootste gemene deler. Het
grootste verschil schuilt hierin: mannen zijn over het algemeen
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
eigenwijzer. Het zijn haantjes, die niet
snel willen of zullen toege-
ven dat jij als coach gelijk hebt. Als ik mijn meiden opdraag om
rechtsom het veld te lopen, dan doen ze dat. Jongens vragen: waar-
om niet linksom? Als coach heb je bij hen meer overtuigingskracht
nodig dan bij vrouwen, waarbij ik vooral niet wil stellen dat vrou-
wen goedgeloviger zijn aangelegd. Maar ze zijn doorgaans eerder
bereid om iets te accepteren. Bovendien: als je als coach eenmaal
het vertrouwen hebt van vrouwen, dan gaan ze er dubbel en dwars
voor. Cruciaal in het werken met vrouwen is acceptatie. Zij praten
over het algemeen meer over elkaar dan met elkaar. Mannen zijn
directer. Die roepen e´e´n keer heel hard ‘klootzak’ en dan is het
opgelost. Ik weet dat zelf nog uit mijn tijd als speler. Tijdens de
training sloeg ik mijn ploeggenoot Sjoerd Marijne geregeld op zijn
kniee¨n, omdat hij niet deed wat ik wilde, maar na afloop dronken
we vrolijk een biertje aan de bar. Mijn voorganger Tom van ’t Hek
zei altijd: ‘Zorg dat je bij vrouwen een heidebrandje meteen blust,
want anders wordt het een veenbrand die nog lang ondergronds zal
doorwoeden.’ Met andere woorden: neem even- tuele sluimerende
ongenoegens bij vrouwen meteen weg. Zo niet, dan is het alsof je
een boemerang wegslingert en die komt vroeg of laat terug, midden
in je gezicht.
Andersom geldt het overigens ook: als vrouwen een afspraak ma- ken
om gezamenlijk een bepaald droomdoel te verwezenlijken, zijn ze in
hun gedrag vele malen gedisciplineerder dan mannen. Die spreken ook
iets af, maar klimmen via de regenpijp alsnog naar buiten om
vervolgens tot diep in de nacht de plaatselijke discotheek te
verkennen. Vrouwen spreken iets af en houden zich aan de on-
derling gemaakte afspraken mits je als coach of als begeleider
zorgt dat de communicatie altijd open en transparant is. Wie dat
niet doet heeft een probleem. Dat fenomeen is vandaag de dag ook
zichtbaar in de Nederlandse hockeyhoofdklasse. Mannen zijn te-
genwoordig minder loyaal aan hun club dan vrouwen: bij de minste of
geringste tegenslag nemen ze de benen of omdat de belo- ning elders
beter is, hoe hard ze tijdens het lopende seizoen ook hebben
geroepen ‘voor geen goud’ weg te gaan. Daarbij ben ik Tirion –
Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
overigens de eerste om te erkennen dat
bij de mannen hogere geld-
bedragen omgaan dan bij de vrouwen. Maar dan nog: mannen laten zich
sneller het hoofd op hol brengen door deze of gene be- stuurder,
die hun gouden bergen belooft. Als excuus voor hun overhaaste
vertrek wijzen spelers vaak op het in hun ogen falende bestuur. Dat
zou onvoldoende zijn best hebben gedaan om de se- lectie
kwalitatief op peil te houden. En dus hebben zij een vrijbrief om
elders hun heil te gaan zoeken. Dat is, jammer genoeg, de re-
aliteit anno 2007 in ‘de sterkste clubcompetitie ter wereld’. Of
dat laatste zo is, dat waag ik te betwijfelen. Want hoe sterk is
een competitie als de verantwoordelijkheid van de spelers ophoudt
bij de voordeur, zoals de laatste jaren het geval is? Waarom zetten
spelers niet zelf hun beste beentje voor om de selectie op peil te
houden? Waarom pakken ze zelf niet de telefoon? Het bestuur van de
gemiddelde hoofdklassenclub bestaat uit goedwillende vrij-
willigers, die in de avonduren hun club een dienst proberen te
bewijzen. Het is mij te makkelijk de eigen geldzucht en het gebrek
aan loyaliteit en verantwoordelijkheidsgevoel af te wentelen op
zogenaamd falende bestuurders. Zorgen zijn er toch al genoeg bin-
nen de hoofdklasse. Begin dit jaar sloten de twaalf clubs, met uit-
zondering van HC Rotterdam, een zogeheten gentlemen’s agree- ment.
Afgesproken werd dat ze met ingang van dit seizoen (2007- 2008)
maximaal drie buitenlandse spelers op hun spelerslijst mochten
zetten. Uitzondering op deze regel zijn die buitenlandse spelers
die bij aanvang van enig seizoen al drie jaar aaneengesloten in de
hoofdklasse hebben gespeeld, waarbij als ingangsdatum geldt de
eerste keer dat ze op het wedstrijdformulier hebben gestaan. Ik
juich deze afspraak toe, al moet ik uiteindelijk nog zien of alle
clubs zich ook zullen houden aan de regel. En drie vind ik al veel.
Deze zomer bleek die afspraak al onder druk te staan en
contraproduc- tief te werken: clubs hebben de jacht geopend op
Nederlandse spelers, die zich het hoofd gek laten maken en allerlei
absurde eisen gaan stellen. Ze krijgen zoveel macht dat ze hun
contract niet meer serieus nemen en er massaal vandoor gaan in
plaats van hun ver- antwoordelijkheden te nemen. Dat zijn
voetbaltoestanden. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L)
Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Mijn standpunt in deze discussie is
simpel: alleen de allerbeste bui-
tenlandse spelers zijn een toegevoegde waarde en dat zijn door-
gaans toch de internationals. Van zulke spelers steekt jong talent
wat op, daar kunnen ze zich aan optrekken, zowel in wedstrijden als
in trainingen. Wie nu echter naar de hockeyhoofdklasse kijkt, ziet
ook buitenlandse spelers rondlopen, van wie je jezelf in alle ernst
mag afvragen of ze daadwerkelijk wat toevoegen. Het zijn vaak de
vriendjes van die ene topspeler die tijdens de onderhande- lingen
met succes heeft bedongen dat z’n hockeymaatje ook mee mag komen
naar ‘Holland Hockeyland’. Andere sporten – denk aan basketbal en
ijshockey – kennen dit fenomeen ook, met alle desastreuze gevolgen
van dien overigens. Hier schuilt wat mij be- treft het ware
probleem. Want deze jongens zijn, met alle respect, negen van de
tien keer hockeyers van tweede garnituur, die weinig tot niets
toevoegen, maar intussen wel de cruciale posities binnen een elftal
bezetten en zodoende de doorstroom van eigen talent blokkeren.
Misschien klinkt het een tikje idealistisch, maar ik ben van mening
dat elke sport de morele verplichting heeft om te in- vesteren in
de eigen jeugd. Dat geldt voor de bond, voor de clubs en zeker ook
voor trainers en coaches. Dat betekent dat je moet dur- ven en je
vooral niet moet laten leiden door wat de buurman al dan niet doet.
Ga uit van eigen kracht en weersta het polonaisegedrag, zo van: zij
kiezen voor buitenlanders, dus wij hebben geen keuze en moeten ook
een blik buitenlanders opentrekken. Als trainer-coach in Italie¨
ben ik op een gegeven moment naar een van de nabijgelegen
basisscholen gegaan met het verzoek of ik af en toe eens een gymles
mocht geven. Ik was gediplomeerd en destijds vooral benieuwd naar
potentieel hockeytalent, waar Cer- nusco al dan niet zijn voordeel
mee kon doen. Hockey is, zoals gezegd, een relatief kleine en
onbekende sport in Italie¨. Dan kun je gaan klagen dat het zo is en
dat de (lokale) media vooral oog hebben voor de grote sporten als
voetbal en wielrennen. Maar je kunt ook zelf de handen uit de
mouwen steken en initiatief ont- plooien. Dat deed ik en binnen no
time had ik driehonderd enthou- siaste kinderen aan het hockeyen,
van wie enkelen zich niet veel later aanmeldden als lid van de
club. Waarmee maar weer eens Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234
mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
bewezen is dat je als club meer kunt
doen dan vaak wordt gedacht.
Ook op het vlak van de opleiding van eigen coaches kan een club
meer doen dan nu meestal het geval is. Maar al te vaak moet ik
horen dat de bondsopleiding voor trainer-coaches niet zou deugen.
Als dat al zo is, prima, maar ga dan zelf aan de slag. Ik ben niet
geheel objectief in dezen, want mijn cluppie Den Bosch is wel een
van de weinige clubs in Nederland die niet alleen werk maakt van
het opleiden van eigen talent maar daarnaast ook scholing biedt aan
jonge, talentvolle coaches. Ik ben daar een voorbeeld van, maar ook
Sjoerd Marijne, Eric Verboom en Janneke Schopman. Of er de
afgelopen jaren een gat is geslagen binnen het Nederlandse
tophockey, zoals critici beweren, durf ik niet te zeggen. Maar wat
ik wel weet is dat bij een meerderheid van de hoofdklassenclubs de
keypositions worden ingenomen door buitenlanders. Dan heb ik het
over de spelverdeler, de laatste man en de mensen voor de straf-
corner. Dat is geen goede trend. Kijk naar de Spaanse nationale
voetbalploeg. Het is geen wonder dat Spanje al jaren niet meer
presteert op de grote toernooien; in de eigen competitie worden de
cruciale posities bezet door buitenlandse (top)spelers. Hockey
bevindt zich zo ongeveer in de fase waarin het voetbal twintig jaar
geleden zat. Door de toenemende commercie¨le belangen staat een
coach onder aanzienlijk grotere druk dan een paar jaar geleden. Je
moet stevig in je schoenen staan, want er zijn vandaag de dag nogal
wat belanghebbenden die ieder zo hun eigen wensenlijstje hebben: de
sponsors, het bestuur, de achterban, noem maar op. Van de nu door
de clubs gemaakte afspraak gaat een positief signaal uit. Een coach
kan er zijn voordeel mee doen. Voordeel van de overeen- komst is
bovendien dat clubs voortaan aanzienlijk selectiever te werk zullen
gaan bij het aantrekken van spelers. Het blijft jammer dat e´e´n
club vooralsnog weigert mee te doen, maar dan nog: het lijkt er
waarachtig op dat de rede langzaam maar zeker begint te
zegevieren.
Vraag is hoelang ik zelf nog actief zal zijn binnen het hockey.
Mijn contract met de Nederlandse hockeybond loopt af na de
Olympische Spelen in Peking (2008). Eerlijk is eerlijk: ooit zou ik
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
mijn geluk nog wel eens in het betaalde
voetbal willen beproeven.
In die, met alle respect, toch wat conservatieve wereld is in mijn
ogen nog een wereld te winnen. Foppe de Haan bewijst het. De
oud-trainer van Heerenveen slaat bruggen door zijn spelers onder
meer mee te nemen naar turnlessen. Niet zozeer vanuit de gedachte
dat zij beter worden door in een touw te klimmen, nee, hij laat ze
zien en ervaren dat er meerdere wegen naar Rome leiden. Foppe
gelooft, net als ik, in kruisbestuiving. Het is een eer om volgend
jaar deel uit te mogen maken van e´e´n en dezelfde olympische equi-
pe. Tegelijkertijd leeft heel nadrukkelijk het besef dat ik,
vakidioot die ik af en toe kan zijn, er wellicht verstandig aan zou
doen om na de Spelen van Peking een sabbatical op te nemen. Even
afstand nemen, zoals basketbalcoach Ton Boot dat de laatste jaren
ook geregeld heeft gedaan. Dat heeft hij me ook wel eens voorgehou-
den, zo van: ‘Marc, jou een beetje kennende, zou het o´o´k voor jou
een prima beslissing zijn.’ Ik denk dat hij gelijk heeft. Een
jaartje even wat anders doen houdt je scherp en voorkomt dat je
verstrikt raakt in je eigen ongeremde fanatisme.
In topsport besteden we veel aandacht aan het fenomeen ‘opladen’,
maar aan ‘ontladen’ komen we niet toe, omdat we er simpelweg weinig
of geen aandacht aan besteden. Het is non-existent. Geen wonder dat
je op een gegeven moment uitgeblust bent of raakt. Ik weet waarover
ik praat. Na ‘Athene’ nam ik de stress mee naar huis als gevolg van
de teleurstelling over de verloren finale tegen Duits- land. Al had
ik gewild, ik kon niet ontladen. Ik was alleen maar geladen over de
kritiek die mij na die nederlaag ten deel viel. Die kon ik niet
relativeren of van me afzetten. Ik was chagrijnig en snel
geı¨rriteerd, vooral tegenover de kinderen. Dat heeft wel een paar
maanden geduurd. Ik was feitelijk in mijn eigen valkuil gestapt: te
veel bezig met resultaatdoelen, te weinig met de performance-doe-
len. In zulke gevallen loont het om even afstand te nemen en te
kiezen voor bezinning. Dan denk ik terug aan dat ene jaar in
Italie¨ bijvoorbeeld. Dat stelde sportief misschien niet al te veel
voor, maar dat ene seizoen heeft mij de brandstof verschaft voor de
rest van mijn carrie`re. Ineens stond ik op eigen benen, ineens
moest ik Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press
Zeist
22/10/2007 Pg.
het helemaal alleen doen, in een taal
die ik aanvankelijk niet mach-
tig was. En met spelers die bij wijze van spreken al blij waren dat
ze een stick in handen konden houden. Het dwong me al met al tot
creativiteit en prikkelde mijn overlevingsdrang. Die persoonlijke
ontwikkeling heeft mij, hoewel sportgerelateerd, meer dan enig
andere belevenis gevormd tot degene die ik nu ben: een nog altijd
hyperambitieuze coach, die beseft dat vooruitgang vooral gelegen is
in de dialoog; een coach op wiens nachtkastje al sinds jaar en dag
een notitieblok ligt om de nachtelijke ingevingen aan het papier
toe te kunnen vertrouwen voor hij kan slapen; een coach ook die,
zodra een van zijn speelsters om wat voor reden dan ook ‘vast’ zit,
haar onmiddellijk zal aanbevelen om op een ander vlak haar vleugels
uit te slaan. Sportieve vooruitgang valt of staat met persoonlijke
ontwikkeling. Daarvan ben ik overtuigd. Jaren- lang heb ik geleefd
met de gedachte dat ik als gevolg van mijn dyslexie gehandicapt
was. Voor zover ik dat zelf al niet vermoedde, herinnerde de
buitenwereld me daar wel aan. Maar, zo besef ik nu, mijn
‘leesblindheid’ heeft me juist gedwongen mijn potenties op andere
terreinen te verkennen en aan te boren. Of dat gelukt is, is aan
anderen. Maar dat dyslexie geen handicap is maar een gave, staat
voor mij als een paal boven water. Maar die gave moet je wel
(durven) benutten.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
D a n k w o o r d
Zoals uit voorgaande hoofdstukken duidelijk mag zijn geworden, ken
ik niet alleen mijn sterke maar vooral ook mijn zwakke pun- ten.
Ee´n daarvan is nog niet expliciet benoemd, maar bij deze:
schrijven is niet mijn grootste kracht, en zal dat vermoedelijk ook
nooit worden. Mijn dyslexie speelt mij parten. Dank voor de
totstandkoming van dit boek ben ik dan ook met name verschuldigd
aan voormalig sportjournalist Mark Hoogstad van NRC Handelsblad,
met wie ik in de loop der jaren een ver- trouwensband heb
opgebouwd. Hij, ruim tien jaar een nauwgezet volger van de
hockeysport, is de ware auteur (ghostwriter) van dit boek. Op basis
van talloze gesprekken die wij in de wintermaanden hebben gevoerd,
heeft hij mijn verhaal aan het papier toever- trouwd,
vanzelfsprekend in nauw overleg met mij. Zonder zijn medewerking,
zijn aansporingen en zijn aanbevelingen was dit project nooit en te
nimmer van de grond gekomen. Een speciaal woord van dank gaat
verder uit naar mijn vrouw Karin en mijn twee kinderen, Peppe en
Jurre, en mijn beide ouders, Peter en Riet. Zij zijn mijn
fundament; zonder hun steun, liefde en toewijding had ik mij nooit
kunnen ontwikkelen tot degene die ik vandaag de dag ben.
Beroepshalve ben ik veel op pad, en vaak voor langere perioden van
huis. Dat is niet altijd even makkelijk. Dank ben ik
vanzelfsprekend ook verschuldigd aan de bestuur- ders van de
Nederlandse hockeybond, hoofdsponsor Rabobank, mijn speelsters en
mijn begeleidingsstaf. Ook zonder hen ben ik niets, dat moge
duidelijk zijn. Een laatste dankwoord gaat uit naar fotograaf
Jeroen van Bergen van Hockey Magazine, uit wiens archief ik mede
heb mogen putten ter illustratie van dit boek. Marc Lammers
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
C V M a r c L a m m e r s
Geboren op 15 maart 1969 in Oss, Noord-Brabant Opleiding: CIOS in
Arnhem en MasterCoach (NOC*NSF) Carrie`re als speler:
Den Bosch (1985-1988)
Tilburg (1988-1989)
Oranje Zwart (1989-1992)
Cernusco, Italie¨ (1992-1993)
Den Bosch (1993-1998)
Carrie`re als trainer-coach:
assistent vrouwen HC Den Bosch (1991-1992) speler-coach Cernusco,
Italie¨ (1992-1993) Nederland meisjes onder 18, Den Bosch jongens
onder (1993-1996)
assistent Nederland vrouwen, Den Bosch jongens onder
(1996-1997)
assistent Oranje vrouwen, assistent Jong Oranje vrouwen
(1997-1998)
bondscoach Spanje vrouwen (1998-2000)
bondscoach Nederland vrouwen (2001-heden) Behaalde resultaten als
bondscoach Nederland vrouwen: tweede plaats Champions Trophy
(2001)
derde plaats Champions Trophy (2002)
tweede plaats wereldkampioenschap (2002) eerste plaats Europees
kampioenschap (2003) derde plaats Champions Trophy (2003)
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
tweede plaats Olympische Spelen
(2004)
eerste plaats Champions Trophy (2004)
eerste plaats Europees kampioenschap (2005) eerste plaats Champions
Trophy (2005)
derde plaats Champions Trophy (2006)
eerste plaats wereldkampioenschap (2006) eerste plaats Champions
Trophy (2007)
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
22/10/2007 Pg.
Document Outline
- Inhoud
- Foto Onderdeel
- Voorwoord
- 1. Woelige jaren
- 2. Excelleren en enthousiasmeren
- 3. Het goede voorbeeld
- 4. Niet lijden maar Leiden
- 5. Willen is doen
- 6. Duwen en trekken
- 7. Roze olifant
- 8. Het heilige schrift
- 9. Dyslexie is een gave
- Dankwoord
- CV Marc Lammers