EEN DAGJE OP STAP

1925

De vijf zusjes werden naar de binnenplaats van het kindertehuis gebracht door de aardige zuster die hen ook had binnengelaten. Rondom waren hoge muren van grove rode bakstenen. Boven op de muur staken glasscherven als speerpunten omhoog. Ze schitterden in het zonlicht en weerkaatsten op de tegels van de speelplaats. Bloemen waren er niet, zelfs geen paardenbloemen, dacht Cokkie spijtig. Wel een schommel, dat was in ieder geval wat. De zuster gaf vader een seintje, waarop hij zich bukte en zijn meisjes één voor één knuffelde. Hij zei dat ze lief moesten gaan spelen, flink en gehoorzaam moesten zijn, terwijl hij even met de zuster naar binnen ging om wat dingen te regelen. Tegen Tonia zei hij 'Jij bent al groot, pas goed op je zusjes, zodat hun niets zal overkomen.' Ze begreep niet wat dit allemaal te betekenen had maar beloofde het, blij dat vader haar een groot meisje noemde. Een aantal keren draaide vader zich om en zwaaide naar hen. Het laatste wat Cokkie van hem zag was dat hij een grote zakdoek uit zijn broekzak haalde en naar zijn gezicht bracht. Ze hoorde hem flink zijn neus snuiten. Zodra de deur achter vader was dichtgevallen leek de speelplaats ineens angstaanjagend groot. Hoe kon hij hen zomaar alleen laten tussen al die vreemde kinderen? Cokkies onderlip begon al verdacht te trillen. Tonia tilde haar op. 'Kom,' zei Tonia, 'we gaan schommelen.' Sjaantje stond naast de schommel, terwijl Tonia Cokkie duwde. Hanna hield de hand van Lena vast en samen keken ze om zich heen. Dit was niet wat Cokkie van het uitje had verwacht. Een poosje keek ze schuw naar de andere kinderen. Een aantal meisjes speelde tikkertje, weer anderen stonden stil en staarden hen aan. Een grote verlatenheid overviel Cokkie en ze voelde de tranen prikken. Zelfs het schommelen kon haar niet meer opbeuren. Ze wilde naar vader. Waar bleef hij zo lang, hij had toch beloofd dat hij terug zou komen? Ze kreeg hetzelfde gevoel van onheil in haar maag dat ze vanmorgen al had gehad. Het was al een tijd geleden dat ze op stap waren geweest. Vader had niet willen vertellen waarnaartoe, dat maakte het juist zo spannend. 'Hou op, meisjes, niet vechten.' 'Tonia, jij ben de oudste dus moet jij de wijste wezen.' 'Als jullie zo doorgaan, maken we rechtsomkeer. Denk erom hoor!' Door de aanhoudende vermaningen van vader gingen de vijf zusjes heel even gedwee naast elkaar lopen, maar kort daarna renden ze al weer weg. Speelden tikkertje, of hinkelden op de ongelijk liggende stoeptegels. Ze zorgden er wel voor dat ze niet te ver afdwaalden. Het afscheid van moeder had lang geduurd. Het leek of ze haar meisjes niet wilde laten gaan. Ze bleef ze almaar vasthouden en zeggen dat ze braaf moesten zijn, geen ruzie mochten maken en goed op elkaar moesten letten. Het leek wel of moeder tranen in haar ogen had. Nu huppelde Cokkie, die net vier was, aan de hand van vader mee met de rest. Ze vroeg hem of hij haar wilde optillen, want haar nieuwe laarsjes begonnen te knellen. Hoog gezeten kon ze de Molenstraat beter overzien. Ze zag de bus naar Brielle voor het station gereed staan. Zouden ze soms naar grootvader en grootmoeder gaan? 'Nee,' zei vader, 'we gaan niet met de bus, maar met het stoomtrammetje.' Dat zou betekenen dat ze naar hun lievelingstante Betje in Rotterdam zouden gaan. Nee, zei vader, ze zouden vanuit Rotterdam verder reizen met de trein. Ook daar deed hij heel geheimzinnig over. De meisjes giechelden zenuwachtig en hadden het gevoel dat ze naar het einde van de wereld gingen. Een boerenkar reed langzaam achter hen aan en Cokkie hoorde de paardenhoeven regelmatig klepperen op de keien. Ze zag de bakker met zijn kar, die schreeuwde dat hij lekker brood had en niet duur was. Ze probeerde hem na te doen maar het galmen lukte niet erg. Een meisje in uniform gooide met een pollepel water tegen de ramen en droogde ze daarna weer af. Een nutteloze bezigheid vond Cokkie, het gooien met water was leuk, maar het afdrogen minder. Er kwam een grote hond aanlopen en ze was blij dat ze lekker hoog zat. Ze zwaaide naar de hond. Het schip waarop vader vroeger gevaren had, lag afgemeerd aan de Oostkade en er kwamen passagiers de loopplank af. Cokkie ademde de frisse zeelucht in en voelde zich op vaders arm veilig en gelukkig. De dag was al zo bijzonder begonnen. Ze hadden allemaal een nieuwe jurk gekregen, een manteltje en nieuwe schoenen, van die mooie zwartleren hoge knooplaarsjes, ze waren net kleine dametjes en zo liepen ze ook, een beetje nuffig. Hoewel de meisjes plezier hadden, zag Cokkie wel dat vader en moeder helemaal niet zo blij waren, ze leken eerder verdrietig. Als ze naar hen keek kreeg ze een brok in haar keel. Moeder zag er moe en afgemat uit na al de opwinding van die morgen. De wijkverpleegster maande de meisjes tot kalmte en een voor een mochten ze even naast het bed komen staan om gedag te zeggen en een kus op de witgeaderde hand te geven. Ze had moeder wel op de wangen willen zoenen maar dat mocht niet. Moeder was ziek en als ze haar zouden kussen, konden ze het ook krijgen. Een keer had ze niet meer aan die waarschuwing gedacht. Ze lag in moeders armen op bed en moeder had voorgelezen uit haar lievelingsboek, een sprookje over een klein meisje met een rood jasje. Daarna was moeder van uitputting in slaap gevallen. In haar herinnering zag Cokkie de tranen glinsteren op de bleke, ingevallen wangen. In een opwelling had ze zich voorovergebogen en haar op beide wangen gezoend. Moeder had er niets van gemerkt. Ze was niet ziek geworden zoals ze gevreesd had en vroeg zich af waarom grote mensen dat zeiden. Elke doordeweekse dag na het ontbijt ging vader naar zijn werk en de drie oudste zusjes, Tonia, Sjaantje en Hanna, vertrokken naar de lagere school aan het einde van de Opzoomerlaan. De twee kleinsten, Lena en Cokkie, werden wat later door moeder naar de bewaarschool gestuurd. Een oud vervallen gebouwtje in een straat verderop die om onduidelijke redenen het Kippennulletje werd genoemd. Elke morgen vertrokken ze vol goede moed, hand in hand. Steeds vaker liepen ze de andere kant uit. Er was ook zoveel te zien, zoveel te ontdekken. Ze zwierven liever door het dorp. Knikkerden met steentjes op de stoep, hinkelden of hoepelden met andere kinderen uit de buurt of zaten op de dijk te turen naar de grote zeilschepen die voorbijvoeren. Langs de havenkade lagen regelmatig enorme zeilschepen afgemeerd die werden geladen of gelost. Soms kwamen er deftig geklede dames en heren de loopplank af met in hun kielzog matrozen die de zware hutkoffers en valiezen torsten. Geboeid keken de meisjes naar dit schouwspel en ze zwaaiden altijd naar de matrozen die vrolijk terugzwaaiden. Zodra de meisjes de werfsirene hoorden renden ze naar de poort. Sprongen op een grote zwart met wit geschilderde paddenstoel en wachtten daar geduldig tot vader naar buiten kwam. Gezamenlijk fietsten ze dan naar huis. Zij voor op de stang en Lena achter op de bagagedrager. Vader maakte voor moeder en hen een sneetje brood en een kopje thee klaar. Na de pauze brachten ze vader weer terug naar zijn werk. Hij wist niet beter of de meisjes gingen daarna richting het Kippennulletje en zij lieten hem in die waan. Voor vandaag hadden ze al afgesproken dat ze paardenbloemen zouden gaan plukken. De hele dijk stond er immers vol mee. Moeder werd daar altijd zo vrolijk van. Zouden ze gelijk bloemen plukken voor het Mariabeeld dat op een kastje in de hoek van de kamer stond. Maar vandaag waren ze dus op reis gegaan. Vanuit het dorp Hellevoetsluis was het een hele tocht per stoomtram, uiteindelijk arriveerden ze in Rotterdam. Op het station was het een drukte vanjewelste. Het stonk er naar ijzer, vette rook, olie en touw. Overal stonden kisten, manden met kippen, kratten en vaten opgestapeld. Kleine jongens sjouwden met koffers of reden af en aan met volgeladen karretjes. Cokkie zag veel mooie vrouwen in elegante japonnen met grote, zwierige hoeden op en een paraplu in de hand. De meesten werden vergezeld door lange, knappe mannen met imposante snorren en baarden in deftige pakken met hoed. Een man in uniform blies op zijn fluitje en even verderop sloeg een man met een moker tegen de wissels. Zo druk als haar zusjes die morgen waren geweest, zo stil en onder de indruk waren ze nu. Dicht tegen elkaar aan stonden ze op het station te wachten tot ze toestemming kregen om in te stappen. Cokkie hield zich angstig aan haar vaders broekspijp vast, week geen centimeter van zijn zijde. De lawaaierige wereld om haar heen boezemde haar alleen maar angst in. Ze dacht ineens aan een andere bijzondere dag, niet zo lang geleden toen ze ook op het perron had gestaan samen met tante Betje. Zij had een hele week bij haar lievelingstante gelogeerd en was op weg naar huis. Terwijl tante kaartjes ging kopen, was zij vast het perron opgelopen. Opeens klonk er een ijselijke schreeuw en werd ze door iemand aan haar kraag teruggetrokken. Op hetzelfde moment denderde er een locomotief met wagons voorbij. De stoomfluit gilde angstaanjagend en vieze dikke rook vulde haar neusgaten. Ze viel languit op het perron. Haar handen waren geschaafd, haar manteltje was vies en gescheurd en haar kousjes helemaal zwart. Ze droomde er nog van. Op zulke momenten kroop ze stilletjes, om vader niet te storen, uit haar kribbe aan het voeteneind van de bedstee om achter zijn warme brede rug te gaan liggen. Dan alleen voelde ze zich veilig en sliep ze onmiddellijk in. De conducteur schreeuwde over het perron dat de passagiers in mochten stappen. Er werd gefloten en de locomotief kwam langzaam in beweging terwijl de grote meisjes nog aan het kibbelen waren over wie er bij het raam mocht. Cokkie zat bij vader op schoot en Lena leunde met haar duimpje in haar mond tegen hem aan. Terwijl hij begon met: 'Er was eens...' pakte hij een stukgelezen prentenboekje en sloeg het open. Vader greep altijd naar het eerste boekje dat binnen handbereik lag en fantaseerde er vrolijk op los. Geen vertelling was hetzelfde, hij paste het verhaaltje telkens een beetje aan de omstandigheden aan. Dit boekje ging over drie kleine biggetjes die allerlei avonturen beleefden. Ze noemde blij herkennend hun namen en nestelde zich voldaan in zijn armen, klaar voor een spannend verhaal. Terwijl hij enthousiast begon, zaten de oudste twee bij het raam. Wat ze zagen rapporteerden ze geestdriftig aan de anderen en dat werd door vader weer handig in het verhaal verweven. Koeien werden genoemd en een boer met een zeis. Mensen op de fiets en een auto, in die tijd nog een zeldzaamheid, die ademloos werd nagekeken. Een boerenkar die stil langs de weg stond. Er zaten geen andere passagiers in de coupé dan vader en de vijf meisjes. Hun jasjes lagen in de bagagerekken boven hun hoofden. De tas met broodjes werd te voorschijn gehaald en even was het vredig stil in de coupé en hoorde je alleen kiezen die het brood vermaalden. De pluchen stoelen zaten comfortabel en voelden zacht aan. Buiten flitste de wereld voorbij, binnen was het warm en gezellig. Van het regelmatige geluid van wielen die over de overgangen reden, vaders armen om haar heen, de rustgevende voorleesstem en het gekwebbel van haar zusjes werden haar oogleden zwaar. Loom leunde ze achterover, stak haar duim in de mond en doezelde weg naar een dromenland van koetjes op de dijk, een meisje dat aan de waterkant zat en een wei vol paardenbloemen.

FLINK EN GEHOORZAAM ZIJN

1925

Plotseling ging de deur open en kwam er een aantal zusters met fladderende rokken op hen afgelopen. Terwijl de een op zalvende toon Tonia en Sjaantje probeerde over te halen om met haar mee naar binnen te gaan, trok de ander Cokkie naar zich toe en sprak op een dwingende manier vreemde woorden tegen haar, woorden die ze niet verstond. Ze rukte zich los en verschool zich achter Hanna. Vader was niet mee naar buiten gekomen, dat was duidelijk. 'Waar is mijn vader?' vroeg Cokkie. Een van de zusters zei dat vader al weg was. Van schrik begonnen ze allemaal te huilen en ze klampten zich aan elkaar vast. Tonia smeekte om bij haar zusjes te mogen blijven, zoals ze vader had beloofd. Het mocht niet. Terwijl Tonia resoluut naar binnen werd getrokken was op de achtergrond het hartverscheurende huilen van Cokkie te horen. Sjaantje greep in paniek de hand van Tonia en volgde gedwee, niet wetend wat te doen. De zuster bracht hen naar de grote-meisjesafdeling waar een jongere zuster de meisjes opwachtte. Ze was aardig en probeerde hen te kalmeren. Ze gaf een rondleiding door het kindertehuis, wees hun de speelzaal die op dit ogenblik leeg was omdat de meisjes naar school waren. Na schooltijd kwamen ze hier bijeen om te spelen, maar ook om te naaien en te borduren. Ze liepen door de eetzaal en de slaapzalen. In de hoek van elke slaapzaal was een zestal fonteintjes met voor elk kind een washandje, een beker en een borsteltje. Het borsteltje was iets wat ze niet eerder had gezien. Tonia vroeg niets, nam zich voor goed naar de andere meisjes te kijken, om erachter te komen waar dat voor diende. De zuster wees hun ieder hun eigen bed aan. Elk bed was keurig opgemaakt en op elk kussen lag een wit gesteven nachthemd. Vervolgens onderwees ze hun de regels van het tehuis. Dat waren er zo veel dat Tonia ze onmiddellijk weer vergat. Daarna werden ze alleen gelaten, de zuster zou later terugkomen, zei ze, en hen meenemen naar de eetzaal. Verbijsterd keken de meisjes elkaar aan. Zodra de deur dicht was vloog Sjaantje in Tonia's beschermende armen. Tonia kon helemaal niets meer zeggen, alleen nog maar haar huilende zusje stevig vasthouden. Ze liet haar blik over de rijen bedden gaan en werd bang, zo bang als ze in jaren niet was geweest. Keer op keer hoorde Tonia haar vaders stem dreunen: 'Let jij op je zusjes.' Het was geen vraag geweest, meer een opdracht waar ze maar al te graag aan had willen voldoen. Hoe kon ze die taak uitvoeren als ze nu al van hen gescheiden werd? Ze vond het vreselijk dat ze vader teleur moest stellen. Ze voelde zich helemaal niet groot, maar machteloos en totaal niets waard. Ondertussen probeerden twee andere zusters de drie jongste meisjes tot bedaren te brengen. Ze praatten over de speelplaats waar ze elke dag mochten spelen en de vele kinderen waar ze vriendinnetjes mee konden worden. De aardige zuster die zo lief kon lachen zei dat er binnen in het grote gebouw een kamer was vol speelgoed. En ze vertelde over poppen met zijden haren, zachte wollige beren en prachtige poppenwagens. Ze verzekerde hun dat ze er zo veel mee mochten spelen als ze wilden. Het speelgoed gaf uiteindelijk de doorslag, want een pop of kinderwagen hadden ze nooit gehad. Alleen gezien van andere kinderen in de straat. Soms hadden ze daarmee mogen spelen en dat was heerlijk. Het hartverscheurende huilen ging geleidelijk over in snikken. Uiteindelijk stonden ze toe dat hun tranen werden gedroogd en hun neusjes gesnoten. Langzaam kwamen ze los van elkaar en liepen hand in hand mee naar de deur. Hij had de meisjes ten afscheid gekust en geweten dat hij ze voor een lange tijd niet meer zou zien. Dat besef verstikte hem en hij had ze moeilijk los kunnen laten. Hij omhelsde ze steeds weer. Sprak over gehoorzaam zijn en lief voor elkaar en meer van die onzin die je zegt tegen je kinderen, zuiver en alleen om het geweten te sussen en jezelf te overtuigen dat je de enige juiste beslissing hebt genomen. Hij werd naar het kantoortje van de eerwaarde moeder geleid en kreeg thee geserveerd. Terwijl zij de benodigde papieren bij elkaar zocht, zat hij in zijn stoel en keek om naar de solide eikenhouten deur die hem scheidde van zijn kinderen. Hij draaide zich moeizaam om, snoot weer zijn neus, vermande zich en dronk zijn thee. Aan deze vrouwen moest hij zijn dierbaren toevertrouwen. Hij zuchtte diep, zag het vreselijk somber in maar besefte dat hij niet anders kon. Er werden formulieren naar hem toe geschoven waarop de meisjes Meeuwisse vermeld stonden.

Antonia Adriana - geboren 1914 - roepnaam Tonia - oud 11 jaar

Adriana Antonia - geboren 1916 - roepnaam Sjaantje - oud 9 jaar

Johanna - geboren 1917 - roepnaam Hanna - oud 8 jaar

Magdalena Maria - geboren 1920 - roepnaam Lena - oud 5 jaar

Cornelia Catharina - geboren 1921 - roepnaam Cokkie - oud 4 jaar

Hij keek of alles juist vermeld was, aarzelde even, zuchtte diep en zette toen zijn handtekening. De eerwaarde moeder bracht vader naar de deur. Ze zei opnieuw dat hij er alleen maar goed aan had gedaan zijn kinderen hier te brengen. Dat hij aan de toekomst van de meisjes moest denken en aan hun welzijn. Het leek haar niet verstandig dat hij de kinderen nog even zou zien, voor zijn eigen bestwil en dat van de kinderen. Ze gaf hem een stevige hand, wenste hem een goede reis terug naar Hellevoetsluis en verzekerde hem dat God met hem zou zijn. Daarop viel de deur van het tehuis achter hem in het slot.

VADER EN MOEDER

1913

In het koffiehuis aan de overkant van de Oude Vest vond hij zichzelf terug. De koffie smaakte nergens naar. Hij overdacht de situatie en zag zichzelf als een misdadiger die net vijf meisjes had opgesloten. Voor hoe lang? Hij wist het niet. Die gedachte deed zijn hart samenkrimpen. De gespannen gezichtjes, de grote bange ogen, het onbegrip. Hij moest zich aan de tafel vasthouden om niet terug te rennen naar het tehuis, de klopper zwaar op de deur te laten neerkomen, naar binnen te stormen en alle formulieren driftig te verscheuren. Hij keek machteloos naar het afgrijselijke gebouw dat ze het Sint Joseph kindertehuis noemden, maar dat nu meer op een gevangenis leek. Hij werd kwaad op zichzelf — hoe had hij dit kunnen doen? Hoe had hij de pastoor van de katholieke kerk in Hellevoetsluis toestemming kunnen geven om een geschikt tehuis voor zijn kinderen te zoeken? Steeds weer was de pastoor langsgekomen om hun voor te houden dat het zo niet langer kon. Hun twee jongste kinderen zwalkten de hele dag over straat en zouden langzaam verwilderen. De buurvrouw, die beloofd had een oogje in het zeil te houden, had zelf acht kinderen en was van de negende in verwachting. Het werd haar zo langzamerhand allemaal een beetje te veel. Dat snapte hij ook wel. Sjaan was na het doodgeboren dochtertje Bettie, nu alweer twee jaar terug, niet meer de oude. Ze had verschrikkelijke huilbuien, was bij vlagen druk en bedrijvig of lag volkomen apathisch de hele dag op bed. Hij had er ook veel verdriet van gehad en wist niet goed hoe hij Sjaan moest troosten. In het gebed hadden ze troost gezocht en ook gevonden. Korte tijd later stelde de huisarts vast dat Sjaan tuberculose had. Sindsdien sliep ze apart in een achterkamertje terwijl hij met de twee kleinsten een bedstee deelde in de voorkamer. Bij de gedachte aan de kinderen dreigden er weer tranen omhoog te komen. Hij vermande zich. Je gaat niet als volwassen vent in een koffiehuis zitten huilen. Hij snoot zijn neus en keek eens om zich heen. Het was er rustig, want het was een doordeweekse dag. Hij had voor deze bijzondere gelegenheid vrij gekregen van zijn baas. Een geste waar hij dankbaar voor moest zijn, was hem te verstaan gegeven. Normaal gesproken had hij vanmorgen om zeven uur moeten beginnen en was hij vanavond om zes uur pas klaar geweest. Iets wat hij honderd keer liever had gedaan dan hier te zitten. Het verzorgen van de kinderen was de laatste tijd steeds meer op hem neergekomen. Wat begon met gestuntel van zijn kant en tranen van de meisjes, was langzaam overgegaan in een routine die beide partijen beviel. Hij was aardig bedreven geraakt in het badderen en afdrogen. Het aantrekken van kousjes en hemdjes, het vaststrikken van onderbroekjes en jurkjes en het dichtknopen van laarsjes. Sjaan borstelde hun lange haar en deed er de strik in. Als hij de borstel door het lange haar probeerde te trekken, was het altijd huilen. Bovendien zat de strik nooit op de goede plaats, vond Sjaan. Iedere morgen was het een hele onderneming en dan had hij het niet eens over het dagelijks terugkerende eten koken, wassen en schoonmaken. Een dag in de week kreeg hij hulp van een buurvrouw voor het aanzetten van knoopjes of het stoppen van sokken. Voor dat soort gepriegel had hij eenvoudig geen geduld. Gelukkig kwam er elke morgen een wijkverpleegster die Sjaan verzorgde en de oudste drie kinderen op tijd naar school stuurde. Daarna moest ze door naar haar volgende patiënt, de twee jongste kinderen bij hun moeder achterlatend. Na veel wikken en wegen was hij uiteindelijk voor de argumenten van de pastoor gezwicht. Daarna was het snel gegaan. Het tehuis waar de pastoor mee aankwam lag helemaal in Leiden. Het heette het Sint Joseph en werd geleid door de zusters Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus. Een van oorsprong Duitse kloosterorde, zo lichtte de pastoor toe. De naam zei hem niets, voor hem was het afdoende te weten dat de kinderen volgens het katholieke geloof zouden worden opgevoed. Bovendien had hij weinig keus, want de meeste tehuizen, zei de pastoor, konden geen vijf meisjes tegelijk plaatsen. En dat was een voorwaarde geweest waar hij niet van af wilde zien. Normaal gesproken was hij niet zo'n drinker en al helemaal niet op klaarlichte dag, maar vandaag was anders. Mede omdat hij Sjaan voorlopig niet onder ogen durfde te komen, bestelde hij een flinke borrel en overdacht hun leven. Het was in de zomer van 1910. Hij, Peter Meeuwisse, was twintig jaar jong en was onder de wapenen in Brielle. Tijdens een dagje stappen met zijn maten zag hij het mooiste, zachtste, meest betoverende wezentje dat hij ooit had gezien. Ze stond voor de toonbank van de kruidenier haar lijstje met boodschappen af te werken, toen hij binnen kwam lopen voor iets wat hij onmiddellijk vergat. Hij hoorde haar klaterende lach. Waar het gesprek over ging wist hij niet. Hij raakte meteen tot over zijn oren verliefd op haar. De kruidenier had haar Sjaan genoemd, dat was alles wat hij van haar wist. Op zijn volgende vrije dag zag hij haar weer. Hij had heel wat moeite moeten doen eer hij iets tegen haar had kunnen zeggen, zo scherp werd ze in de gaten gehouden door haar strenge ouders en niet te vergeten haar vele broers. Uiteindelijk lukte het hem een paar woorden met haar te wisselen, zelfs een eindje te wandelen op de dijk. Hij had haar een paardenbloem gegeven. Gewoon omdat hij niets anders bezat. Nu hij aan dat moment terugdacht voelde hij weer dezelfde warme golf van gelukzaligheid door zijn lichaam stromen als toen zij bekende iets voor hem te voelen. Sjaan heette ze, Sjaan Kleijwegt en ze was vierentwintig. Ze ontmoetten elkaar daarna vaker. Overdag op straat, waar hij haar hielp met het dragen van de boodschappen of 's avonds stiekem, als ze gingen wandelen op de dijk. Voordat hun beider ouders er erg in hadden, hadden zij het al serieus over verloven en trouwen. Haar ouders eisten dat hij een baan aan de wal ging zoeken. Na zijn diensttijd was hij als varensgezel aangenomen bij een veerbootmaatschappij die een regelmatige dienst onderhield tussen Rotterdam en Hellevoetsluis. Hij hield van zijn werk, het vrije leven. Er zat toekomstperspectief in. Hij leerde voor stuurman en droomde ervan kapitein op zijn eigen schip te zijn. De ouders van Sjaan waren ervan overtuigd dat alle zeelieden een losbandig leven leidden in lichtzinnigheid en zonde. 'Heb je niet het spreekwoord: in elke stad een andere schat? We bedoelen maar, dat zeggen ze niet voor niets!' Hij hield te veel van Sjaan om hier tegenin te gaan. Met weemoed zegde hij zijn baan op, vond een baan als scheepsmaker op de Rijkswerf in Hellevoetsluis en huurde er een huisje in de Molenstraat. Zijn ouders hadden op hun beurt moeite met de geloofsovertuiging van Sjaan. Zij was protestant en daarom geen goede partij. Hij moest het uitmaken, want 'twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen'. Grimmig dacht hij aan de beide ouderparen en bestelde weer een borrel. Zij waren altijd erg sterk in het aanhalen van spreuken en gezegdes. Zeker als ze daarmee hun mening kracht bij wilden zetten. Maar Sjaan hoefde er niet lang over na te denken. Hij stond er nog verbluft van hoe snel ze zich het katholieke geloof eigen maakte. Ze ging in de leer bij de pastoor, volgde catechismuslessen, las het Oude en het Nieuwe Testament en ging elke zondag mee naar de heilige mis. Kort daarop kon ze als volwaardig lid van de rooms-katholieke kerk worden gedoopt. Nu waren er geen protesten meer van de ouders en kregen zij toestemming voor het huwelijk. Op 12 november 1913 was het zover. Ze waren voornamelijk zenuwachtig geweest en hadden weinig erg in de kou van de naderende winter of de drukte van de vele familieleden, vrienden en kennissen die van heinde en verre waren gekomen om hen te feliciteren, hoop voor hun toekomst uit te spreken en te klinken op hun geluk. En gelukkig waren zij. Sjaan zag er bepaald deftig uit in haar zwarte wollen pakje. De rok hing in plooien tot op de grond en onder het driekwart jasje droeg ze een blouse van fijne kant. Een grote vilten hoed met veren prijkte op haar donkere krullen. Hij zag er volgens Sjaan eerder chic uit in zijn donkere wollen pak met lange overjas en zwarte bolhoed. Beiden hadden voor deze gelegenheid en met het oog op de komende winter, een paar wollen handschoenen aangeschaft. Voor het raadhuis in Brielle was het een komen en gaan van koetsen, sjezen en met bloemen versierde boerenwagens. De mannen stemmig in deftige zwarte lakense pakken, de vrouwen in lange donkere japonnen met veel kantwerken behangen met juwelen. Enkele oudtantes waren zelfs gekleed in prachtige traditionele klederdracht. Binnen werd het geheel nog plechtiger door de deftige stem van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Iedereen zweeg en luisterde aandachtig. Zijn ouders, Cornelis Meeuwisse en Antonia Dietvors, en haar ouders, Cornelis Kleijwegt en Adriaantje Lievaart, zaten stijf rechtop en keken plechtig naar de ambtenaar die het bruidspaar in de echt zou verbinden. Als getuigen waren hun wederzijdse vrienden aanwezig: Adrianus Conijn, koopman, Arnoldus Jansen, werkman, Pieter van Adughem, koopman en Marinus Hoogvliet, barbier. Het hoogtepunt was het moment waarop hij, Petrus Johannes Meeuwisse, de hand nam van zijn Adriana Kleijwegt, en zij elkaar oprechte trouw beloofden. De heilige mis in de katholieke kerk in Brielle was prachtig geweest. Met liederen gezongen door het koor, dat bestond uit de plaatselijke gegoede stand. In deze plechtige sfeer hadden ze elkaar het jawoord gegeven. Trouw beloofd in voor- en tegenspoed, tot de dood hen zou scheiden. Hij riep de ober en bestelde weer een borrel. Hij proostte op het huwelijk waar hij nooit spijt van had gehad. Het huisje in de Molenstraat had hij met een paar collega's helemaal opgeknapt. Het plafond en de wanden, gemaakt van betimmerde schotten en laaghangende balken, waren roetzwart geweest doordat er generaties lang dikke sigaren waren gerookt en eeuwig olielampen walmden. Ze hadden het proberen schoon te maken, maar na vele emmers sop bleef het een droevige tint grijs. Ten einde raad besloten hij en zijn maten het plafond simpelweg wit te schilderen. Het uiteindelijke resultaat was niet helemaal wat hij had verwacht, maar het werd er een stuk lichter op en daar ging het om. Met het behang hadden ze ook problemen. Door de hoge vochtigheidsgraad kwam het los van de wand en bolde het hier en daar op. De muren werden daarom ook maar wit geschilderd. Ze herstelden de wanden van de bedstee en de deuren en er kwam een nieuwe houten vloer in de kamer die donkerbruin werd gebeitst. Het huis werd daarna feestelijk gedoopt met een glas jenever tegen de voordeur en de rest verdween in de dorstige kelen. Ze zaten in de opening van de bedstee omdat het meubilair nog ontbrak. Sjaan en hij waren eropuit geweest voor het hoognodige, een tafel, stoelen en een vloerkleed waren snel gekocht. Van hun ouders kregen ze als huwelijksgeschenk een servies, bestek, een aantal pannen, een wasteil en een wasbord cadeau. Sjaan had hem trots haar linnenuitzet laten zien die ze in een hutkoffer bewaarde. Lakens, slopen en tafellinnen waren voorzien van een priegelig geborduurd randje. Avond aan avond, jaar in jaar uit, was ze met haar uitzet bezig geweest. Na het huwelijk trokken ze welgemoed in het huisje en ze waren intens gelukkig. Spoedig daarna kwamen de kinderen, allemaal meisjes. Hij werd er wel eens mee gepest op zijn werk. Of hij niet beter kon? Dat deerde hem niet. Ze waren hem allemaal even dierbaar. Zo dierbaar dat zijn hart pijn deed bij het idee dat hij ze zomaar had laten opsluiten. In eerste instantie wilde zijn vader, die net weduwnaar was geworden, bij hen in huis komen wonen om voor de meisjes te zorgen, maar daar had de pastoor een stokje voor gestoken. Een oude man die voor kleine meisjes zorgt, dat werd als onzedelijk betiteld en zonder pardon van de hand gewezen. De ouders van Sjaan wilden wel, maar waren op een dusdanige leeftijd dat hij vreesde dat zij het niet aankonden. Zowel de broers en zussen van Sjaan als zijn eigen zussen opperden elk een kind in huis te nemen. Daar wilde hij niets van weten. De zus van Sjaan, Betje, die zelf geen kinderen kon krijgen, bood daarop aan ze allemaal in huis te nemen. Haar Henk was van beroep treinconducteur en verdiende genoeg. Het huis in Rotterdam had voldoende kamers. Ze waren daar meer dan welkom, dat wist hij wel. De kinderen waren dol op haar en gingen regelmatig bij haar logeren. Bovendien was Rotterdam niet ver van Hellevoetsluis. Sjaan had er menigmaal op aangedrongen, gesmeekt zelfs, het aanbod van haar zus aan te nemen, maar tante Betje was protestant en niet van zins dat te veranderen. Dat sloot voor hem bij voorbaat alle deuren. Zijn kinderen moesten worden opgevoed volgens de leer van de rooms-katholieke kerk. Alleen zo konden ze opgroeien tot goede en rechtschapen burgers. Daar was hij heilig van overtuigd. Zijn kinderen mochten niet opgroeien als heidenen. Gesterkt nam hij weer een borrel.

HANDEN BOVEN TAFEL

1925

Cokkie werd samen met haar twee zusjes naar de slaapzaal gebracht, op haar hemd en onderbroek na uitgekleed en in bad gestopt. Vreemd, ze was gisteren nog in bad geweest. Ze vond het raar zo in bad, haar hemd en broek bolden op in het water en ze probeerde ze plat te duwen, waardoor er allemaal luchtbellen ontsnapten. Gefascineerd keek ze ernaar. Het hoorde blijkbaar bij de toch al zo rare dag, dus zei ze niets. Het water was heerlijk warm en ze voelde zich weer even thuis in de keuken waar vader haar in de tobbe liet zakken. Hij maakte er altijd een spelletje van, met veel rondvliegend zeepsop. Dit spelletje kende vader vast niet. Instinctief voelde ze aan dat dit heel iets anders was, hier geen gelach of gespetter, dit was ernst. Ze moest zich stevig aan de badrand vasthouden terwijl haar haren werden geschrobd met een middel dat vies rook en in haar ogen prikte. Ze zag haar zusjes ook in bad zitten en dezelfde behandeling ondergaan. Na het bad werd een grote handdoek om haar heen gedrapeerd en moest ze haar natte ondergoed uittrekken, wat niet echt gemakkelijk ging. Dat was, zei de zuster, omdat je niet naar je eigen lichaam mag kijken, dat is niet netjes. Laat staan kijken naar andere lichamen, daar beging je een doodzonde mee. Cokkie had geen idee wat een doodzonde was, maar dat het iets ergs moest zijn maakte ze op uit de strenge blikken van de zuster. Na het afdrogen kreeg ze een lang wit nachthemd aan en gebreide slofjes aan haar voeten. Gedwee liep ze mee naar de eetzaal. In de enorme zaal stonden lange tafels met banken aan weerszijden. Ze kregen ieder een bord pap en een snee brood. Zwijgend zaten ze naast elkaar te eten. Ze sliepen in dezelfde zaal, Hanna had haar bed onder het raam en Lena lag op het bed naast haar. Vanuit haar bed kon ze haar zusjes zien liggen. Ze lagen plat op hun rug en staarden net als zij naar het plafond. Het plafond was verschrikkelijk hoog, zo hoog had ze nog nooit gezien. Ze keek een tijdje naar de scheuren die donker afstaken. De ramen waren groot en reikten tot aan het plafond. De gordijnen waren open en ze lag een tijdje naar de blauwe lucht te staren. Morgen zou ze opnieuw gaan schommelen. En daarna kwam vader hen vast en zeker ophalen. De slaap won het ten slotte en met haar duim in haar mond doezelde ze weg. De volgende ochtend schrok ze wakker door een enorm lawaai vlak bij haar oor. Een zuster stond met een grote koperen schoolbel bij haar bed te rammelen. Verdwaasd keek ze om zich heen. Ze zag de hele slaapzaal gevuld met meisjes in nachthemd bedrijvig heen en weer hollen, geen van allen zei iets. Alleen Hanna en Lena zaten net als zij rechtop in bed en keken net zo verbaasd. Waar was ze? Wat moest ze doen, ook uit bed komen? Lang hoefde Cokkie zich dat niet af te vragen, Lena en zij werden uit bed getrokken en naar de fonteintjes geduwd. Een van de oudere meisjes kreeg opdracht om hun uit te leggen wat ze moesten doen. Lena bibberde over haar hele lijf van schrik, ook zij stond met ogen groot van angst naar de heen en weer hollende meisjes te kijken. Hanna deed haar best hen te troosten en hoewel ze zelf ook bang was, hielp ze Cokkie en Lena, op aanwijzingen van het meisje, toch zo goed en zo kwaad als het ging met het aantrekken van hun kleren. Volgens het meisje deden ze alles verkeerd. Er zat een vreemd kledingstuk bij dat ze nog nooit eerder had gezien. Een witte rok met een zakje. Dat rokje moest niet over het jurkje maar eronder worden aangetrokken, aldus het meisje. In het zakje paste een klein doekje om je neus mee te snuiten. Ze zei niets over de lelijke bruine schoenen - waar waren hun mooie zwarte rijglaarsjes gebleven? De zuster kwam kijken hoe ver de meisjes gevorderd waren en maande hen tot stilte, er mocht niet gesproken worden en al helemaal niet gelachen. Cokkie had ook weinig reden tot lachen. Ze dacht aan vader en hoopte dat hij hen zou komen halen zodat ze vanavond weer veilig achter zijn brede rug kon slapen in plaats van alleen in dat akelige grote bed. Hand in hand liep Cokkie met haar zusjes naar de eetzaal waar ze naast elkaar plaatsnamen op de lange houten bank. Een bord met een snee bruin brood stond klaar. Ze wachtten geduldig tot het brood besmeerd en belegd zou worden, net als thuis. Er gebeurde niets en na het onzevader en het weesgegroet begon iedereen als op commando te eten. Cokkie wachtte nog een poosje, maar gaf het toen op. Halverwege wees Hanna ineens naar haar brood. Er zat iets zoetigs op, zei ze. Het bleek stroop te zijn die door het lange liggen helemaal in het brood was getrokken. Ze giechelden, maar werden onmiddellijk tot stilte gemaand. Er mocht aan tafel niet gepraat worden. Hanna sloeg beschermend een arm om haar zusjes en kuste hun kruintjes. Cokkie durfde nu wat beter om zich heen te kijken. Alle banken waren bezet met meisjes, ze had er nog nooit zoveel bij elkaar gezien. Ze zaten allemaal stil en aten hun snee brood. Tonia en Sjaantje zag ze niet. Ze keek verder de eetzaal in. Ook deze zaal had grote ramen die helemaal tot aan het plafond reikten. De zon scheen vrolijk naar binnen en veroorzaakte een doorzichtig gordijn van stofdeeltjes die roerloos in de lucht hingen. Een zuster liep door de zaal en keek streng naar de gebogen meisjeshoofden. Zo af en toe zei ze gebiedend: 'Handen boven tafel.' Het was ten strengste verboden je handen in je schoot te laten rusten. Tijdens het onzevader en het weesgegroet, waarbij ze vroom de ogen sloot en het hoofd eerbiedig naar de tafel boog, bad ze stilletjes een gebedje voor moeder, met een speciaal verzoek aan vader: alstublieft vader, wil je ons zo snel mogelijk komen halen? Hanna werd door een meisje meegenomen naar de leslokalen en Lena en zij werden weggeleid naar de speelzaal. Dat maakte Cokkie nieuwsgierig, want dat was de speelzaal waar de zuster het gisteren over had gehad en waar al het speelgoed moest liggen, zo veel had ze wel onthouden. In de zaal zag ze nergens speelgoed en verbaasd nam ze plaats op een bank langs de muur. Het moest zeker nog ergens vandaan worden gehaald. Een tijdje keek ze naar Lena die naast haar op de bank zat en er net zo weinig van begreep. Afgezien van een paar houten blokken en een stapeltje oude tijdschriften, was er niets. Waar waren de mooie poppen en de wollige zachte beren waar de zuster het over had gehad? En de poppenwagen waarmee ze zou mogen rijden? In de hoek van de zaal zat een zuster voor te lezen aan een groepje kinderen. Hier mocht je wel praten en lachen, maar daar had ze helemaal geen behoefte aan. Cokkie keek stil voor zich uit en wachtte tot vader haar zou komen halen. Hij zou komen en zeggen dat ze vlug hun eigen kleren moesten aantrekken en niet te vergeten hun mooie laarsjes. Ook al hadden de laarsjes hevig gekneld, ze had er alles voor over om ze nu aan te hebben. Tegen etenstijd zat ze nog steeds op hetzelfde plekje op de bank waar ze 's morgens was neergezet. Er liepen tranen over haar wangen. Zuster Anna, die de leiding over de speelzaal had, en zelfs Lena hadden haar niet kunnen troosten. Ze werd meegenomen naar de eetzaal, waar een bord bruine bonen met stroop klaarstond, maar ze wilde niet eten. Ook niet toen Hanna bij haar kwam zitten en zachtjes op haar inpraatte. Cokkie had geen honger. Ze voelde zich niet lekker en had het warm. Een in de haast opgeroepen ziekenzuster zei dat ze koorts had, tilde haar de trappen op naar de ziekenzaal en stopte haar in bed. De volgende morgen voelde ze zich licht in het hoofd, had het nog steeds erg warm en had zere ogen die ontzettend jeukten. Er lagen ook andere zieke kinderen, maar daar had ze nauwelijks oog voor. Een man in het zwart stond naast het bed. Terwijl hij een rond schijfje tegen haar borst drukte, vroeg hij haar zwaar te zuchten. Hij luisterde door het slangetje naar haar ademhaling. Dat had ze wel vaker gezien bij de dokter die moeder onderzocht. Hij klopte een paar keer op haar rug en keek met een lampje in haar ogen en keel. Hij zei iets op gedempte toon tegen de zuster die haar toedekte. Daarna lieten ze haar alleen. Paniek overviel haar, zou ze net als moeder ziek worden? Was ze toch niet voorzichtig genoeg geweest? De herinnering aan haar moeder, de zoen op haar wang, haar zachte stem, de liedjes die ze samen zongen, deed de tranen weer over haar wangen lopen. Toen ze wakker werd, lag ze alleen op een donkere kamer, de gordijnen waren dicht, terwijl het buiten licht was. Er kwam iemand binnen om haar te wassen, wat te drinken te geven en haar op de po te zetten. Ze kreeg oogdruppels en kokers om haar armen zodat ze niet in haar ogen kon wrijven . De vrouw heette zuster Camilla. Ze was lief en geduldig, nam haar op schoot, droogde haar tranen en verzekerde haar telkens weer dat ze niet zo ziek zou worden dat ze voortdurend op bed zou moeten blijven liggen. Binnenkort zou ze, net als alle andere kinderen weer kunnen huppelen en springen. Sussend vertelde ze dat elk kindje een engeltje heeft dat over hem waakt. Door elke avond voor het engeltje te bidden help je een beetje meewaken. Het schietgebedje dat ze hoorde ging ongeveer zo: 'Engeltje van God, die mijn bewaarder zijt, aan wie de goddelijke goedheid mij heeft toevertrouwd, verlicht, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen.' Vader werd door de eerwaarde moeder per brief op de hoogte gesteld van de ziekte van zijn jongste. Ze verzocht hem snel te komen. Er gingen kostbare dagen voorbij eer hij vrij kon krijgen, maar uiteindelijk zat hij in de trein naar Leiden. Hij maakte zichzelf bittere verwijten. Waarom had hij ze daar achtergelaten? Waarom had hij niet naar Sjaan geluisterd en haar wens gerespecteerd? Hij was die avond dronken thuisgekomen en had de buurvrouw tegenover zich gevonden. Ze stond breed en onverzettelijk midden in de gang. Haar hele houding, maar vooral haar ogen voorspelden niet veel goeds. Op bitse toon zei ze dat Sjaan eindelijk sliep en dat hij er beter aan deed haar niet wakker te maken. Ze siste een heleboel lelijke dingen tegen hem en hij kon niets anders denken dan dat hij het allemaal had verdiend. Hij schaamde zich en was zonder iets te zeggen, zonder haar langer aan te durven kijken naar de bedstee gewankeld en had zich languit op zijn strozak laten vallen. Nog dezelfde avond had hij zich heilig voorgenomen nóóit, maar dan ook nóóit meer een borrel aan te raken. Al die ellende was het gewoonweg niet waard. Sjaan had hem de volgende morgen alleen maar verdrietig aangekeken en dat vond hij heel wat erger dan een scheldende buurvrouw. Sinds de kinderen weg waren was het stil in huis, hartverscheurend stil. Hij deed mechanisch het huishouden en ging daarna naar zijn werk. Elke avond zegden ze trouw hun gebeden op en smeekten de Heer om kracht, geduld en vertrouwen. Cokkie voelde dat ze uit bed werd gehaald en op schoot werd genomen. Ze rook de geur van vader en hoorde zijn stem. Ze wilde zich aan hem vastklampen, maar werd belemmerd door de kokers om haar armen. Vader troostte haar en wiegde haar heen en weer. Tegen de tijd dat ze echt wakker werd, was vader verdwenen. Had ze het nou gedroomd of was het echt gebeurd? Zuster Camilla kwam binnen om haar ogen te druppelen. Ze vroeg of zij vader ook had gezien. Ja, hij was langsgekomen omdat ze zo ziek was en zat op dit ogenblik bij de eerwaarde moeder. Hij zou direct daarna terugkomen, zei de zuster. Ze had het dus niet gedroomd. Even later hoorde ze vader door de gang naderen. Tegen de tijd dat de deur openging, zat ze half rechtop, steunend in de kussens en glimlachte voor het eerst na lange tijd. Vader knuffelde haar uitvoerig, had snoepjes voor haar meegebracht. Samen speelden ze het oudste spelletje ter wereld, waardoor ze iedere keer in een schaterlach uitbarstte. Het spelletje was simpel en doeltreffend. In het schijnsel van het zwakke nachtlampje vormden vader en zij met beide handen allerlei dieren. Konijntjes kwamen langshuppelen, die even later plotseling omgetoverd werden tot vogels die konden vliegen. Het werd een heerlijke middag. Toen vader zei dat hij weer weg moest, klampte ze zich aan hem vast, wilde met hem mee. Vader suste haar, zei dat ze niet mee naar huis kon omdat ze zo ziek was en hij beloofde binnenkort weer op bezoek te komen en dan dropjes mee te nemen. Hij beloofde haar van alles, alleen om haar stil te krijgen. Uiteindelijk lukte dat en vermoeid sliep ze in. Zuster Camilla probeerde haar daarna zo veel mogelijk op te fleuren door liedjes met haar te zingen of voor te lezen. Ze werd enorm verwend, kreeg zowaar boter op brood en suiker in de pap. Terwijl Cokkie een paar dagen later een enorm bord pap aan het eten was, wees zuster Camilla opeens naar de lucht, haalde haar vlug uit bed en zette haar in het raamkozijn. 'Kijk,' riep ze, 'daar gaat een Hindenburg.' Cokkie zag een langwerpige ballon langzaam boven de huizen van Leiden door de lucht gaan. Hij leek net op de sigaar van grootvader, vond ze. Ze keken lang naar deze nieuwe uitvinding en de zuster vertelde dat er ook mensen mee konden. Volgens haar waren er al vliegtuigen die zomaar hoog in de lucht konden blijven hangen. Ze tekende er een op een vel papier, compleet met vleugels en een propeller en van die kleine landingswieltjes. Cokkies mond viel open van verbazing. Zou zij later ook kunnen vliegen, zomaar de lucht in? Het leek haar zoiets wonderlijks. Zuster Camilla betwijfelde het, zei dat alleen rijke mensen geld genoeg hadden om zoiets te kunnen doen. Cokkie besloot onmiddellijk om later hoe dan ook geweldig rijk te worden, zodat ze ook zou kunnen vliegen.

GONDA

1926

Op een zonnige morgen kwam zuster Camilla binnen met het jurkje en de laarsjes die ze aan had toen ze aankwam. Haar hart maakte een sprongetje. Eindelijk, eindelijk ging ze naar huis. Vader had het immers beloofd! Zuster Camilla hielp haar gauw uit de droom. Er was een fotograaf uitgenodigd die plaatjes van haar en haar zusjes moest maken, als aandenken voor vader en moeder. De kokers om haar armen werden afgedaan en ze hielp haar met aankleden. Ze kamde haar lange haren en bond een strik in. Even later liep ze op de gang naar het lokaal waar het plaatje moest worden geschoten. Daar zag ze haar zusjes eindelijk weer, ook zij hadden de jurkjes en laarsjes van thuis aan. In het lokaal hingen chique gordijnen en er lag een mooi kleed op de vloer. Er stonden deftige stoelen waar Tonia en Sjaantje in moesten gaan zitten. Hanna werd in het midden neergezet, Lena en zij werden aan weerskanten opgesteld. Hanna vond het vreselijk dat ze op de foto moest, helemaal nu haar lange haren waren afgeknipt. De zusters hadden een zweer op haar hoofd ontdekt die dagelijks ingesmeerd moest worden met een vies ruikend zalfje. Om uitbreiding van de zweer te voorkomen en het niet moeilijker te maken dan het al was hadden ze haar lange haren afgeknipt. Er was een strik op een lint vastgenaaid en dat was om haar korte haar gebonden. Als je het niet weet zie je het nauwelijks, hadden ze tegen haar gezegd. Maar Hanna wist het en het maakte haar intens boos en verdrietig. De fotograaf, een magere lange man met een eng snorretje, maakte het in ieder geval niets uit. Hij zette hen op hun plaatsen en dook onder een zwarte doek. Terwijl hij zijn arm omhoogstak voor het flitslicht zei hij kortaf: 'Lachen.' Lachen, waarom? Volgens Cokkie viel er niets te lachen, bovendien deed het flitslicht pijn aan haar ogen. Ze kreeg pijn in haar hoofd en wilde het liefst terug naar haar donkere kamer. Maar volgens de fotograaf waren ze er nog niet, er moesten groepsfoto's worden genomen. Over een aantal weken zou het Sint Nicolaas zijn en om dat speciale feest iets extra's mee te geven was er geld nodig. Geld dat de zusters niet hadden, daarom werden er plaatjes van de kinderen geschoten die samen met hartverscheurende bedelbrieven naar mogelijke weldoeners gezonden werden. Voor de groepsfoto moesten ze allemaal naar buiten naar de speelplaats. De pijn in haar hoofd werd heviger, maar voor ze daar iets over kon zeggen, stond ze al naast Sjaantje opgesteld. Een aantal kleinere meisjes op de eerste rij kreeg het traditionele klompje om te vullen in hun handjes gedrukt. Tot slot werd er een leeg poppenwiegje tussen de kinderen neergezet. Natuurlijk moesten ze allemaal weer lachen op commando. De begeleidende bedelbrief speelde handig in op het edele hart van de mens die een arm kind toch niets kan weigeren! Want, zo stelden de zusters, wie is armer dan een kind? Speciaal nu, met de winter voor de deur, een tijd dat er toch al zo veel extra dingen nodig waren! Denk aan dekens, kleding, ook schoenen en slofjes zijn welkom. De brief sloot standaard af met de tekst: 'Helpt ons toch in onze drukkende zorgen; geef spoedig want wie spoedig geeft, geeft dubbel.' Het was een simpele brief met een afbeelding van de kinderen erbij gevoegd, die zijn doel bereikte. Vele giften stroomden binnen, waardoor het kindertehuis weer een tijdje vooruit kon. Alle weldoeners kregen na verloop van tijd een bedankbriefje thuisgestuurd met een foto van het schat-tigste kindersnoetje dat er in huis te vinden was geweest. De eerste dag dat Cokkie gezond genoeg was om naar de speelzaal te gaan, werd ze door zuster Anna verwelkomd en voorgesteld aan de andere meisjes. Ze keek eens om zich heen. Van het mooie speelgoed, waar zo beeldend over was gesproken, was nog steeds niets te bekennen. Was er eigenlijk wel speelgoed? Ze begon er ernstig aan te twijfelen. Grote mensen, zo stelde Cokkie verbitterd vast, beloven wel vaker dingen die ze niet nakomen. De zuster bracht haar naar haar plaats en begon daarna uit de bijbel voor te lezen. Dat klonk vertrouwd, vader las ook altijd voor uit de bijbel en hele stukken daarvan kende ze nagenoeg uit haar hoofd. Op tafel lagen oude tijdschriften waaruit ze plaatjes mochten knippen. Vooral poezenplaatjes hadden haar aandacht. Ze knipte er een uit en bewaarde het in haar onderrokzakje. Iedere keer als ze het plaatje te voorschijn haalde, stroomde er een warm, gelukkig gevoel door haar heen. Dan glimlachte ze als vanzelf, trok haar schoudertjes op en drukte het plaatje tegen zich aan. Zo bleef ze een tijdje zitten, met haar ogen dicht tot het gelukzalige gevoel langzaam wegebde. Zuster Anna kon fantastisch tekenen, prachtige bloemen en vlinders verschenen er op het schoolbord. Dat wilde ze ook leren. Ze kreeg een lei en een griffel en tekende plaatjes na uit het tijdschrift en ze werd keer op keer geprezen. Ze ging er helemaal recht van zitten, zo trots was ze op zichzelf. Soms kregen de kinderen een stapel kranten om hoedjes van te vouwen, of wat ze veel leuker vonden, kleine bootjes. Als het geregend had lieten ze de bootjes ronddobberen op de waterplassen die zich op de speelplaats gevormd hadden. Door driftig te blazen hielden ze onderling wedstrijden welk bootje het eerst aan de overkant was. Langzaam maar zeker leerde ze de andere kinderen kennen. Onder hen was een meisje dat ze al vaker had opgemerkt. Het meisje was klein en mager net als zij. Ze had donkere, brutale ogen en lang donker haar. Ze stond meestal alleen, stil tegen de muur en keek voornamelijk schuw om zich heen. Spelen deed ze vrijwel nooit. Op een morgen raapte Cokkie al haar moed bijeen, slenterde naar het meisje toe en vroeg hoe ze heette. 'Hillegonda Iscariot,' zei ze, 'maar iedereen noemt me Gonda.' Een tijdje bleef het stil, toen zei ze dat zij en haar Oemie uit een ver land waren gevlucht. Ze vertelde over de reis die ze hadden gemaakt, wat ze onderweg allemaal hadden gezien. Dat Oemie ten slotte ziek was geworden en dat ze haar nooit meer had teruggezien. Cokkie en Gonda besloten vriendinnen te worden en ruilden hun zakdoekjes om dat te bezegelen. Sindsdien waren ze onafscheidelijk, stonden aan dezelfde wasbak hun tanden te poetsen en zorgden ervoor naast elkaar aan tafel te zitten, zowel in de speelzaal als in de eetzaal. Voor beide meisjes brak er een leuke tijd aan. Ze speelden met elkaar, zongen liedjes en giechelden onophoudelijk om niets. Bij vlagen miste ze Tonia en Sjaantje, maar lang niet meer zo heftig als in het begin. Hanna en Lena sliepen nog steeds op dezelfde slaapzaal als zij, maar afgezien van het gezamenlijke ochtend- en avondgebed trokken ze niet zo vaak meer met elkaar op. Een keer in de maand mochten de meisjes, onder begeleiding, een brief naar vader en moeder schrijven. Doorgaans waren het lange brieven die vol stonden met verzoeken om hen op te komen halen. Dat het eten alleen uit bonen, linzen, kool en peulen bestond en nergens naar smaakte. Dat ze het niet leuk vonden in het tehuis en dat lang niet alle zusters even aardig waren. De zusters beloofden de brief voor hen op de bus te doen. Of dat ooit gebeurde betwijfelden de zusjes na een tijd, want ze kregen bijna nooit antwoord en als ze uiteindelijk iets hoorden was dat nooit waarom ze smeekten. In de brieven hadden ze altijd de hartelijke groeten gedaan aan de grootvaders en grootmoeder, de vele ooms en tantes. Ze lieten weten dat ze 's avonds, voor het naar bed gaan, voor hen baden. Nooit kregen ze een brief of een kaart. Zou iedereen hen vergeten zijn? Het meest teleurgesteld waren ze in tante Betje, hun lievelingstante. Waarom was die hen nooit op komen zoeken? De laatste brief was bijna helemaal aan haar gericht geweest. Ze hadden allemaal hun best gedaan om zo mooi mogelijk te schrijven en zo beleefd mogelijk te vragen of ze op bezoek wilde komen, en erbij gezet dat ze haar zo verschrikkelijk misten. Cokkie had op de achterkant een mooie tekening gemaakt. Ook op die brief kwam geen antwoord en ze vroegen zich af of ze misschien iets verkeerd hadden gedaan. Zaten ze voor straf in het tehuis? Cokkie wist dat het niet lang meer zou duren voor Hanna naar de grote school buiten het tehuis mocht. Daar keek ze al een tijdje vol verlangen naar uit, had ze Cokkie verteld. Hanna was vaak opstandig, deed j uist dingen die ten strengste verboden waren. Voor straf moest ze dan op haar knieën de vloer van de kapel aandweilen, toiletten schoonmaken of met een boender de lange gangen schrobben en daarna dweilen. De dweil was gemaakt van grof geweven pieperzak en die kon ze met haar handjes nooit helemaal uitwringen. De vloeren waren nooit droog genoeg als zij ermee klaar was. Kreeg ze daar weer straf voor. Dan stond Hanna alsnog op zondagmorgen in de rij met snikkende kinderen te wachten op het Spaanse rietje. Zelfs Lena, normaal gesproken het liefste meisje van het hele kindertehuis, kreeg soms straf. Cokkie was niet zo braaf van aard, maar voorzichtiger. Tot nu toe was het de zuster niet gelukt een kruisje achter haar naam te zetten. Niet iedereen was zo streng. Er waren zusters die je met veel geduld leerden sokken stoppen, waar Cokkie een verschrikkelijke hekel aan had, of poppenkleertjes naaien. Er was er zelfs een die je leerde hoe je van ansichtkaarten doosjes kon maken, compleet met deksel. Soms kwam Hanna 's avonds bij haar zitten. Cokkie luisterde geboeid naar haar enthousiaste verhalen. Ze kreeg taal en rekenen, maar de leeslessen, waarbij ze een boek uit de kinderbibliotheek mocht uitzoeken, vond ze het leukst. Nu ze eindelijk naar de grote school mocht, probeerde ze zich voor te stellen hoe dat zou zijn. Ze zou louter nuttige dingen leren. Van anderen had ze gehoord dat ze aardrijkskunde, geschiedenis en biologie zou krijgen. Die namen, die ze alleen maar haperend kon uitspreken, zeiden haar niets. Maar dat maakte haar niets uit. Hoe moeilijker de les, hoe beter. Hanna was leergierig. Zelfs zangles, niet haar sterkste punt, leek haar ineens heel aantrekkelijk. Niet alleen de school, maar vooral de gedachte zomaar de grote deur van het tehuis uit te kunnen lopen, net als vroeger thuis de voordeur uit en de straat op, de hele dag spelen, bloemen plukken voor moeder, maakte dat ze nauwelijks kon wachten. Hanna en Cokkie haalden dan herinneringen op. Elke morgen zwaaien naar de groenteboer die zijn waren op de stoep aan het uitstallen was. Of meerijden op de rug van het paard van de melkman die ook wel schillenman werd genoemd, omdat hij ook huis aan huis schillen ophaalde. De olieman die soms met zijn hondenkar door de straat kwam rijden en altijd liep te zingen. Moeder zei dat hij 'in de olie was' en lachte om hun verbaasde gezichten. Uit medelijden kocht moeder wel eens een liedje van hem voor een cent. De liedjes waren volgens vader onveranderlijk een beetje schuin. Dat snapte Cokkie nooit, de blaadjes waren toch echt recht! Hij had ook liever niet dat moeder ze zong waar de kinderen bij waren. Moeder had er altijd veel plezier in en zong ze alleen als vader naar zijn werk was. Na zo'n gesprek met Hanna, voelde Cokkie zich heel even of ze weer thuis was. Als ze haar ogen sloot zag ze de Molenstraat helder voor zich, de rijen huizen met luiken, de molen waar de straat naar vernoemd was. Hun voordeur, de bruine loper in de gang die elke week door vader over de waslijn werd getrokken om met de mattenklopper geklopt te worden. Ze zag de wolken stof langzaam in het zonlicht neerdwarrelen. Hoorde de niesbui van vader die er altijd op volgde. Het kruisbeeld boven moeders bed. De kleine keuken met als enig meubelstuk een smalle tafel met eronder een zinken wasteil en een wateremmer. Het zwarte fornuis met de theeketel. Ze voelde de warmte van moeders armen om haar heen als ze 's morgens in nachthemd bij haar op bed zat te luisteren naar haar zachte stem als ze voorlas of liedjes voor haar zong. Hoe ver weg leek haar dit allemaal en hoe lang was het al niet geleden? Ze werd er helemaal stil van. Zachtjes zong ze een van de 'schuine' liedjes. Tranen liepen over haar wagen, zo miste ze vader en moeder.

VLEKJES, KRUISJES EN KLAPPEN

1927

Op een zaterdagmorgen vroeg wekte een zuster Cokkie en haar zusjes, gebaarde hen stil te zijn en met haar mee te komen. Ze werden grondig gewassen en in een nieuwe jurk gestoken, die alleen voor speciale gelegenheden uit de kast werd gehaald. Daarna liepen ze naar het kantoor van de eerwaarde moeder. Tonia en Sjaantje waren er ook en keken al net zo verbaasd als zij. Stond er iets spannends te gebeuren? Ze keken vragend naar de eerwaarde moeder. Die bladerde in papieren op haar bureau, alsof de meisjes niet bestonden. Ten slotte keek ze naar hen op en vertelde zonder omwegen dat hun vader hen kwam ophalen. Twee dagen zouden ze naar huis mogen. Ze keken elkaar ongelovig aan. Zou al het brieven schrijven dan toch geholpen hebben? Ze sprongen op en deden een rondedansje door het kantoor. De eerwaarde moeder gebaarde hen stil te zijn en gedwee namen ze weer plaats op hun stoelen. Er klonken voetstappen op de gang. Cokkie spitste haar oren. De laatste jaren had ze niets anders gehoord dan de bijna geruisloze tred van de zusters en de meisjes. Deze voetstappen konden niet anders dan van vader zijn, het waren forse stappen die zwaar neerkwamen op het geblokte linoleum. Gespannen keek ze naar de deur. De voetstappen hielden op, er werd beleefd geklopt. 'Binnen,' zei de eerwaarde moeder. De deur zwaaide open en daar stond vader, groter en breder dan ze zich kon herinneren. Zenuwachtig vlogen ze alle vijf op hem af. Vader zakte door zijn knieën en omhelsde ze allemaal tegelijk. Knuffelde ze een voor een. Bewonderde hun jurken en zei dat ze er mooi uitzagen. Voordat ze konden gaan, moest vader een aantal formulieren tekenen. Uiteindelijk liepen ze hand in hand door de straten van Leiden. Vooral Lena en zij keken hun ogen uit. Ze hoorden een hoop herrie van toeterende auto's, blaffende honden en diligences die ratelden over de keien. Schreeuwende mensen, een kerkklok die acht uur sloeg, ze telde elke slag mee. Ze gingen naar moeder, dat was alles wat ze ervan hadden begrepen en tevreden huppelde Cokkie naast vader voort. Laat in de middag kwamen ze in Hellevoetsluis aan. Ze werden meteen door vader de slaapkamer in geleid. Cokkie en Lena mochten eerst. Vader gebaarde hen stil te zijn. Van schrik bleef Cokkie stokstijf op de drempel stilstaan. Het was weliswaar het vertrouwde slaapkamertje, maar wie was die oude vrouw die in moeders bed lag? Dat was haar moeder niet. Met grote bange ogen keek ze naar de lange grijze haren van de vrouw. Ze zag vreselijk wit, had donkere kringen onder haar ogen en zag er intens vermoeid uit. Cokkie durfde amper naderbij te komen en dook zenuwachtig weg achter de dikke gestalte van de wijkverpleegster. Die lachte bemoedigend en trok haar zachtjes achter zich vandaan. 'Vooruit,' zei ze en gaf haar een zetje in haar rug. Even wenste ze met heel haar hart dat deze grote, dikke zuster met haar witte schort moeder zou zijn. De vrouw gebaarde dat ze naderbij moesten komen en schoorvoetend liepen ze naar het bed. Heel langzaam drong tot Cokkie door dat deze vreemde vrouw haar moeder was. Moeder keek lang naar haar dochters. Er liepen tranen van verdriet over haar ingevallen wangen. Wat had ze hen gemist en wat waren ze gegroeid. Tonia was al bijna een groot meisje en Cokkie, haar jongste, was bijna zes. Ze waren bang voor haar, herkenden haar niet meer, dat zag ze wel aan de blikken in hun ogen. In de jaren dat ze gescheiden waren, waren ze totaal van haar vervreemd. De meisjes kropen instinctief dicht tegen elkaar aan en wilden zo snel mogelijk het benauwde, bedompte slaapkamertje uit. Teleurgesteld zei ze: 'Zijn dat nu mijn kinderen?' Moeder heeft nog veel meer gezegd, maar die éne zin bleef lang nagalmen in de oren van Cokkie. Tijdens het korte bezoek aan huis waren Cokkie en haar zusjes meer buiten aan het spelen dan dat ze binnen aan het ziekbed van hun moeder zaten. Buiten scheen de zon en ze konden heerlijk hinkelen, kaatsenballen of touwtje springen. Ze konden voor het eerst in jaren even doen en laten wat ze wilden. Aan het eind van het bezoek besloot vader Sjaantje niet mee terug te nemen naar Leiden. Het gezin zou binnenkort verhuizen naar een grotere woning in de Julianastraat in Nieuw Helvoet, verder weg van de Rijkswerf. Hij zou niet meer zo snel even heen en weer kunnen fietsen om te kijken hoe het met zijn vrouw was. Sjaantje zou beter thuis kunnen blijven om moeder gezelschap te houden en vader te helpen met het huishouden. Tonia hoorde het mokkend aan, wilde ook liever thuis blijven en had daar, als oudste, het meeste recht op, meende ze. Vader zei dat hij haar juist had aangewezen om goed op haar jongere zusjes te passen. Tonia was te ontsteld om vader uit te leggen dat ze zodra ze in het tehuis terug zouden zijn, weer onmiddellijk van haar zusjes zou worden gescheiden. Terug in het tehuis kreeg Cokkie last van nare dromen waarin een witte hand over de deken naar haar toe schoof en een groot wit gezicht met holle ogen boven haar zweefde dat haar naam riep. Ze begroef haar hoofd onder de kussens, maar bleef de stem horen, de wapperende grijze haren zien. De volgende morgen lag er onder haar stromatras een grote plas op de grond. Dat werd natuurlijk opgemerkt en door een van de zusters driftig met een kruisje achter haar naam op een schoolbord genoteerd. Net als praten tijdens het eten, lachen of hollen op de gang was dat een ernstig vergrijp. Met je handen onder de dekens slapen was ook ten strengste verboden, al heeft Cokkie lang niet begrepen waarom die regel was ingesteld. Zelfs een inktvlek op je witte gesteven schort leverde een kruisje op. Je beet liever een gat in het schort, met de verklaring dat je per ongeluk aan een spijker was blijven hangen, dan dat je het risico wilde lopen er een kruisje bij te krijgen. Soms waren er meer kruisjes dan toegestaan in een week tijd en stonden de zondaars op zondagmorgen, voordat ze naar de mis in de kapel gingen, in rijen op de gang om hun strafte ondergaan. Cokkie stond er die zondagmorgen voor het eerst tussen en was vreselijk bang. Gonda had het al vaker meegemaakt en probeerde haar te kalmeren. Binnen hoorde ze het zwiepen van het Spaanse rietje en het gesmoorde snikken van het slachtoffer. Niet huilen, had Gonda haar gewaarschuwd, want dan krijg je extra slaag. Van de zenuwen stonden er meisjes op de gang al te huilen, zij werden genoteerd voor die ene extra slag. Al dichter naderde ze de gevreesde deur. Toen was het haar beurt. De deur viel zwaar achter haar dicht en ze keek met grote bange ogen op naar de vreemde zuster, die groot en breed voor haar stond. Ze noemde haar een in- en inslecht kind dat slaag verdiende. Ze zei nog meer dingen maar Cokkie begreep niet alles wat ze zei omdat veel woorden haar vreemd waren. Het Spaanse rietje herkende ze. Het was het stokje waaraan niet zolang geleden een papieren vlaggetje had gewapperd. Samen met de zusters en de andere kinderen uit het tehuis had ze staan juichen aan de kant van de weg. Het was ter ere van het bezoek van een dame van adel aan de stad Leiden. De dame had ze niet gezien, wat ze niet erg vond, want ze had zich de rest van de dag vreemd feestelijk en tevreden gevoeld. Wat zou de zuster met het papieren vlaggetje hebben gedaan? Veel tijd om daarover na te denken kreeg ze niet. De zuster gebaarde dat ze voorover moest buigen en haar onderbroekje aan weerskanten strak om haar billen moest trekken. De woorden die ze daarna hoorde waren enkel in die vreemde taal en ontgingen haar geheel. Toen knalde de eerste slag. Het leek wel of haar billen in brand stonden. Van schrik hapte ze even naar adem. Voelde de tranen prikken. Ze kneep haar ogen stijf dicht en zette haar tanden op elkaar. Ze wilde niet huilen, nietwaar die zuster bij was. Gonda had haar slaag al gehad en stond in de gang te wachten. Ze troostte Cokkie die spierwit zag van de pijn en haar tranen de vrije loop liet. Samen liepen ze moeizaam naar de kapel. Cokkie vroeg of zij misschien wist waar de zuster het tijdens het slaan over had gehad. Ze herhaalde de woorden die ze had gehoord. Gonda herkende de vreemde taal en zei dat de zuster een Duitse was en voornamelijk had gesproken over slechte kinderen die eeuwig in de hel zullen branden. Volgens haar had de hel iets met de duivel te maken. Nu werd het voor Cokkie nog raadselachtiger. Wie was de duivel? Gonda legde uit dat de duivel een gevallen engel was die ongehoorzaam was en in de hel viel en duivel werd. Daarom moeten wij bang zijn voor de duivel en moeten wij nooit naar hem luisteren. Hij spoort je aan een doodzonde te doen, zei Gonda. Blijven wij toch naar de duivel luisteren dan zijn we geen kinderen van God meer. Gonda was er vast van overtuigd dat de zuster, die haar iedere keer weer slaag gaf, de duivel in hoogsteigen persoon was. Ook al hield de zuster vol dat ze het deed voor haar eigen bestwil. Volgens de zuster kreeg je, door vaak te zondigen, vlekjes op je ziel, zo veel als de kruisjes achter je naam. 'Door je te tuchtigen ontdoen we je alvast van de ergste zonde. Later in de kapel moet je eerbiedig bidden tot de heilige maagd Maria, om de rest van je zieltje schoon te wassen. Daarna kun je weer heengaan als een kind rein van zonde.' Al snapte Cokkie weinig van de hel en de duivel, bij de vlekjes op haar zieltje kon ze zich wel wat voorstellen. In de kapel knielde ze neer en bad eerbiedig tot Maria om van haar een goed en gehoorzaam kind te maken. Ze bleef de hele mis knielen, niet omdat ze zich zo vroom voelde, maar omdat ze van de pijn niet kon zitten. Voor haar en vele andere kinderen bleef het niet bij die ene afstraffing. Soms bedacht de wrede zuster een variant. Terwijl ze al voorovergebogen ging staan om de slaag in ontvangst te nemen, moest je plotseling je handen ophouden. Een keer had ze Cokkie zo hard met het houten einde van een stoffer op de bovenkant van haar handen geslagen dat ze niet meer in staat was om haar onderbroek, die met lange banden voor en achter gestrikt moest worden, te sluiten. Ze stopte de bandjes zo'n beetje op hun plaats, en vroeg later Hanna haar te helpen. De reden was geweest dat ze na het eten haar handen niet, zoals de regels voorschreven, naast haar bordje op tafel had liggen maar ineengevouwen op haar schoot. Voor ze het wist stond de zuster achter haar en gebood haar haar handjes naast elkaar plat op tafel te leggen. De verpletterende slag die volgde, de opgezwollen vingers... Het niet willen, niet kunnen en mogen huilen! Cokkie werd nog voorzichtiger en behoedzamer dan ze al was. Om het aantal kruisjes van Cokkie en andere bedplassertjes tot een minimum te beperken leerde een van de grotere meisjes hun om vliegensvlug de natte lakens van de stromatras te trekken en het plasje onder het bed ermee op te dweilen vóór de zusters het in de gaten hadden. De grotere meisjes waren al gewend om een keer in de week hun eigen bed te verschonen, dus wisten ze precies waar ze zijn moesten voor schone lakens. De vuile, natte lakens propten ze in de gereedstaande waszakken. Gek genoeg werd dat nooit ontdekt. Het was iedere keer weer een enorme overwinning als de zusters na hun ronde door de slaapzaal geen kruisjes konden opschrijven. Op een goede dag liep ze toch tegen de lamp, niet met natte lakens, maar zonder onderbroek. De zuster die het ontdekte viel bijna flauw en had haar het liefst ter plaatse een pak rammel verkocht, zo onopgevoed en onfatsoenlijk vond ze het. 'Dat levert je minstens drie kruisjes op, jongedame,' siste ze haar toe. Ze werd onmiddellijk, nog steeds zonder onderbroek, meegesleurd naar het kantoor van de eerwaarde moeder. Voor het bureau hapte de zuster nog steeds naar adem, maar de eerwaarde moeder gebaarde haar het kantoor te verlaten en liet Cokkie plaatsnemen. Op aanmoediging van de eerwaarde moeder vertelde ze wat er was gebeurd. Ze was die morgen net even te laat geweest voor het toilet en had voor de deur in haar broek geplast. De broek had ze tussen het laken en de deken 'te drogen' gelegd. Het hele pakket had ze opgerold en aan het voeteneind omgevouwen, zoals ze dat elke morgen plichtsgetrouw deed. Bang een kruisje achter haar naam te krijgen, vroeg ze niet om een andere onderbroek en besloot ze zonder broek aan de dag te beginnen. De hele dag had ze stil op haar stoeltje gezeten en tijdens het speelkwartier had ze niet geschommeld, wat ze anders graag deed, maar alleen wat op en neer gelopen. Niemand had het gezien of gemerkt, dat wist ze zeker. Totdat ze terug naar de speelzaal langs de naaikamer liep en naar binnen werd geroepen om een nieuwe jurk te passen. De zuster had haar geholpen de jurk over haar hoofd uit te trekken en had toen ontdekt wat ze die hele dag had weten te verbergen. Gelukkig keek de eerwaarde moeder niet boos. Cokkie meende zelfs een lichte glimlach te zien. Ze moest beloven dat ze nooit meer aan de dag zou beginnen zonder een onderbroek aan, wat ze onmiddellijk met de hand op haar hart deed. Het meest opgelucht was ze toen ze de volgende dag geen kruisjes achter haar naam zag staan. Vanaf die dag lag er naast de schone lakens op de plank in de linnenkamer ook een stapeltje onderbroeken.

EEN CENTJE VAN DE PAUS

1928

Ruim zeven jaar was ze en haar eerste schooldag naderde. Hanna en Lena waren haar al voorgegaan. Ze kwamen altijd terug met prachtige verhalen, dus Cokkie zag er vol spanning naar uit. Gonda en zij kregen een nieuwe jurk met een wit schortje. In rijen van twee stonden de kinderen te wachten tot de deur open zou gaan en ze eindelijk de straat op konden. De zon scheen - Cokkie had niet anders verwacht. Het was lawaaierig op straat, overal om haar heen zag ze auto's, venters met handkarren en spelende kinderen. De weg naar school leek eindeloos. Ze liepen door steegjes en langs grachten met indrukwekkende, hoge gebouwen. Toen ze bij een kerk kwamen, zei de zuster die hen begeleidde dat dit de katholieke kerk was waar Jezus Christus woont. Cokkie keek ademloos naar het prachtig versierde gebouw met glas-in-loodramen en besloot dat het wel wat groot was voor slechts één man. Bij het passeren van de kerk sloeg de zuster een kruis en prevelde snel een onzevader en een weesgegroet. Het leek wel of Cokkie een andere wereld binnenstapte, zo nieuw was alles voor haar. Zelfs de lucht leek blauwer, de bomen groener. Ze ademde diep in. Dit zou een prachtige dag worden, dat wist ze nu al. Om zichzelf ervan te overtuigen dat ze niet droomde, kneep ze in de arm van Gonda, die gilde van schrik. De zuster keek verbolgen achterom en maande tot stilte. De meisjes giechelden, ze droomden niet, alles wat ze zagen gebeurde echt. De juffrouw van de klas was aardig. De kinderen, allen meisjes, moesten achter hun lessenaar plaatsnemen en hun naam noemen. Het blad van de lessenaar kon je openklappen en daarin lag een schrift met een kroontjespen en een inktlapje. De juffrouw legde uit waar het inktpotje op de lessenaar voor diende en zei dat ze morgen met schrijven zouden beginnen. Vandaag ging ze een mooi verhaal voorlezen en liedjes zingen. Cokkie keek de klas rond, zag de mooie platen aan de wand, het enorme schoolbord voor in de klas en de grote zwarte kachel in de hoek. Gonda zat naast haar en lachte naar haar. Hier kenden ze vast niet van die strenge regels. Cokkie werd er helemaal stil en gelukkig van. Ze had kinderen door de gangen horen rennen en die werden niet gestraft. Overal op school mocht je praten en hardop lachen. Maar als de schoolbel was gegaan moesten ze de armen over elkaar doen, stilzitten en luisteren. Dat was helemaal niet moeilijk, want de juffrouw kon boeiend vertellen. Als het aan Cokkie lag zou ze hier voor altijd willen blijven. In deze klas, bij deze aardige juffrouw. Ze voelde zich vrij, vrijer dan ze in jaren was geweest. Naast de meisjes uit het kindertehuis zaten er ook kinderen bij haar in de klas die door dienstmeisjes werden opgehaald. Soms, als de kinderen jarig waren geweest, namen ze hun cadeau mee om het aan de anderen te laten zien. Ze keek altijd een beetje jaloers naar de porseleinen pop, het springtouw of de prachtige poppenwagen. Heel soms mocht ze op het schoolplein een rondje met de poppenwagen lopen. Dan voelde ze zich net een prinsesje. Ze had vader herhaaldelijk om een mooie porseleinen pop gevraagd. In het tehuis was persoonlijk speelgoed niet toegestaan. Wel hadden ze op naailes van die kleine poppetjes die bij het minste of geringste indeukten. Je moest de deuk eruit zien te krijgen door op het poppenlijfje te zuigen. Zo'n poppetje had ze ook wel willen hebben. Maar aan het eind van de naailes werden ze geteld en achter slot en grendel opgeborgen. Op weg van het tehuis naar school passeerde ze elke ochtend een speelgoedwinkel. Ze kon haar ogen nooit van de etalage afhouden en raakte altijd achter. Wat zou ze graag rijk zijn om ook iets voor zichzelf te kunnen kopen. Het hoefde niet zo groot te zijn. Het moest in haar onderrokzakje passen, anders zouden de zusters het toch van haar afpakken. Het moest een schat zijn waar zij alleen van wist. Op een dag vluchtte Cokkie stiekem in het speelkwartier van het schoolplein naar het winkeltje. Ze keek haar ogen uit — zo veel schatten had ze nog nooit bij elkaar gezien. Plotseling stokte haar adem. In een houten kistje, te midden van een wirwar van kleine speeltjes, ontdekte ze net zo'n piepklein poppetje als ze op naailes hadden. Ze vroeg aan de mevrouw hoeveel het kostte en schrok van het bedrag, één hele cent! Zo veel geld had ze niet, ze had helemaal niets. Een aantal dagen broedde Cokkie op een manier om aan een cent te komen. Op maandagmorgen, tijdens godsdienstles, kreeg ze een schitterend idee. Ze zou het geld wegnemen! Elke maandagmorgen werd er op school onder de kinderen van buiten een collecte voor paus Pius XI gehouden. Het geld was nodig voor de bouw van de allergrootste rooms-katholieke kerk in het Vaticaan in Rome. De juffrouw had hun uitgelegd dat alle kinderen in de klas, maar ook hun vader en moeder, broertjes en zusjes, bij hun geboorte meteen werden gedoopt. Door het heilig doopsel werden ze kind van de rooms-katholieke kerk en dus een schaapje in de kudde van de herder Jezus Christus. Al deze schaapjes liepen vrij rond. Het waren er veel, volgens de juffrouw. Wel een miljoen! Daarom had de herder Jezus Christus de hulp van de heilige paus ingeroepen om te waken over al zijn schapen. Hij moest ervoor zorgen dat ze in zijn schaapsstal, de heilige kerk, zouden blijven en niet verdwaalden. Cokkie had daar erg van opgekeken. Ze had altijd gedacht dat een engeltje over haar waakte, maar hoorde nu dat het een heel belangrijke man was. Ze had hem wel eens gezien op een plaatje. Een grijze man met een mijter op het hoofd in een lange jurk die met gevouwen handen naar de hemel opkeek. Hij had er niet echt arm uitgezien, maar ook niet streng. En die man kreeg dus elke maandag één miljoen centjes. Zou hij het heel erg vinden als zij daarvan één centje van het schoteltje pakte? Zou hij dat missen? Ze dacht van niet, maar ze zou het voor alle zekerheid aan hem gaan vragen, op zondag in de kapel. Cokkie nam zich voor de rest van de week heel gehoorzaam te zijn, niet hardop te lachen of te praten en te proberen niet in bed te plassen. Dat laatste was moeilijk, maar ze zou in ieder geval haar uiterste best doen, zodat ze zondag geen enkel vlekje op haar ziel zou hebben. De paus kon dat natuurlijk zo zien, dus eigenlijk hoefde ze het al niet eens meer te vragen, maar voor de zekerheid oefende ze in bed vast wat ze tegen de paus zou zeggen. Het was haar gelukt om geen enkel kruisje achter haar naam te krijgen en vol goede moed zat ze op zondagmorgen te midden van de tehuiskinderen in de kapel. Het was anders dan de voorgaande keren, toen ze uitsluitend naar de andere kinderen zat te kijken of giechelde met haar vriendinnetje. Cokkie voelde zich nu zéér vroom, rein van zonde en met een boodschap. Ze moest alleen het juiste moment afwachten. De gong klonk en gespannen keek ze toe hoe de priester en zijn misdienaren naar het altaar liepen. Het was doodstil in de kapel. Alle meisjes gingen staan. De voormis begon als altijd met veel gebeden en gezang voor boete en berouw. Dan volgde de offermis met veel knielen en staan. Alles ging in het Latijn, een taal waar ze niet zo veel van begreep. De woorden die ze tot nu toe had geleerd zegde ze op, net zoals de kinderen om haar heen. Ze spraken de woorden half uit waardoor het op een onafgebroken hummen leek. Tijdens de consecratie, toen de priester de heilige hostie en de kelk omhooghield, kwam Jezus Christus op het altaar. Ze kon hem niet zien maar wist het zeker, vóélde bijna dat hij er was. Dat was het heilige moment waarop we vragen om vergeving van onze zonden en bidden om hulpvaardig te zijn voor andere kinderen, had de juffrouw gezegd. Wanneer je samen met Jezus vraagt wat je graag wilt hebben dan zal de hemelse Vader je gebeden zeker verhoren. Dit was dus het heilige moment waarop ze had gewacht. Met alle andere aanwezigen sloot ze eerbiedig haar ogen, knielde neer en bad vurig om haar grootste wens, een cent voor een poppetje. Ze vroeg zich bezorgd af of hij de speelgoedwinkel wel wist te vinden? Zo ja, dan zou hij vast weten welke ze bedoelde. Het zou haar geheim met de paus zijn en ze zou het echt nooit aan iemand vertellen. Dat beloofde ze plechtig. Amen. Cokkie sloeg een kruis en keek op naar het beeld van Jezus aan het kruis — verbeeldde ze het zich of glimlachte hij naar haar? Gunde hij haar werkelijk het poppetje? Ze voelde zich helemaal warm worden en bedankte de paus wel honderdmaal. De volgende morgen zag ze het schoteltje staan, dicht bij de deur. Zodra de kinderen de klas binnenkwamen, liepen ze erlangs en legden onder toeziend oog van de juffrouw het centje neer. Het schoteltje werd even later door het hoofd van de school opgehaald en in de voorraadkast op een plank gezet. Cokkie had het daar wel zien staan, als ze de juffrouw hielp met het ophalen van allerlei schoolspullen. De kast ging nooit op slot. Gelukkig begon de juffrouw met het ochtendgebed, zodat Cokkie nog een keer om vergiffenis kon vragen. Want ook al gunde Jezus haar het centje, helemaal zeker was ze niet. De les begon en ze stak haar vinger op om naar het toilet te mogen. Bij de deur aarzelde ze even, keek om naar de juffrouw maar die ging gewoon verder met de les. Snel liep ze de gang op. Ze was gewend 's nachts uit bed te glippen om stiekem schone lakens te bemachtigen, en dat hielp haar om geruisloos te lopen en goed om zich heen te kijken alvorens ze de gangkast in schoot. Er stonden wel zes schoteltjes naast elkaar gevuld met allemaal centen. Ze had er nog nooit zoveel bij elkaar gezien. Vlug pakte ze een muntje van het schoteltje dat het dichtstbij stond en liet het in haar onderrokzakje glijden. Even voelde ze de roes van overwinning. Nu moest ze uit de kast zien te komen zonder dat iemand haar zag. Gespannen luisterde ze naar de geluiden op de gang. Ze hoorde kinderen de tafel van vijf opdreunen en weer anderen plaatsnamen opnoemen. Voorzichtig deed ze de deur op een kier en keek de lange gang in. Die lag er verlaten bij. Op het toilet haalde ze een aantal keren diep adem om het bonken van haar hart te kalmeren. Ze keek naar het centje en voelde zich onnoemelijk rijk. De volgende dag al zag ze kans om tijdens het speelkwartier naar het winkeltje te rennen en haar felbegeerde schat op te halen. De mevrouw achter de toonbank vroeg aan haar hoe ze aan het centje was gekomen, maar gaf haar onmiddellijk het poppetje toen ze vertelde dat ze het voor haar verjaardag van haar vader had gekregen. De rest van de dag voelde ze het poppetje tegen haar knieën rusten en in gedachten hield ze hele verhalen tegen haar. Ze moest nog wel een naam bedenken, dat vond ze best moeilijk. Uiteindelijk koos ze voor Roosje, naar een prachtige bloem die ze op een pagina in een tijdschrift had zien staan. Zou ze haar schat aan Gonda laten zien? Ze besloot te wachten en eerst een tijdje te genieten van het heerlijke gevoel werkelijk iets van zichzelf te hebben. Het wegnemen van de cent werd spoedig daarna ontdekt. Vanaf dat moment zat de gangkast stevig op slot. Roosje werd nooit uit haar onderrokzakje gehaald als er andere kinderen in de buurt waren. Alleen aan Gonda had ze haar schat laten zien. Het was hun geheim. Samen probeerden ze op naailes kleertjes voor haar te maken. Op tafel lagen gekleurde lapjes stof en net zulke poppetjes als haar Roosje. Zuster Patricia leerde hun met eindeloos geduld om uit die lapjes piepkleine hemdjes en broekjes te knippen en die daarna met naald en draad aan elkaar te zetten. De kleertjes moesten zo gemaakt worden dat ze ook werkelijk pasten en aan- en uitgetrokken konden worden. Geconcentreerd, met de tong uit haar mond, werkte Cokkie op een dag aan een heel mooi rokje voor Roosje toen ze plotseling naast zich een hoop geschreeuw hoorde. Ze werd uit de bank getrokken, zonder te weten wat ze had misdaan. Toen het meisje naast haar eindelijk was uitgesnikt, bleek ze haar in de tong te hebben gestoken. Had ze dat in haar ijver echt gedaan? Hoe dan ook, ze werd in haar eentje aan de verste uithoek van de tafel neergezet, ver verwijderd van de anderen. Niet erg, in haar eentje lukte het ook wel om het rokje af te maken. Ze reeg een mooi wit draadje aan de bovenkant van het lapje stof zodat ze dat om het middel van Roosje kon aantrekken. Alleen had ze nu geen voorbeeld meer om te passen, want de poppetjes lagen ver van haar vandaan en opstaan en erheen lopen durfde ze niet. Voorzichtig haalde ze Roosje uit haar zak en trok het rokje aan. Het paste perfect. Apetrots was ze. Plotseling stond zuster Patricia achter haar en trok Roosje uit haar handen. Ze keek doordringend van haar naar het poppetje en weer terug. Cokkie was even bang dat ze het zou merken, maar bedacht toen dat Roosje er hetzelfde uitzag als alle andere poppetjes op de naaitafel. Ze gaf Roosje aan haar terug, glimlachte en prees haar met het mooie rokje. Cokkie zuchtte van opluchting en liet Roosje snel in haar veilige huisje verdwijnen.

DE HEILIGE HOSTIE

1929

In het tehuis heerste een en al bedrijvigheid omdat er meisjes aan hun heilige communie toe waren. Een plechtige viering voor katholieke kinderen, om zo formeel toegelaten te worden tot inname van het lichaam van Christus, de heilige hostie. Het klonk Cokkie allemaal zo heilig in de oren dat ze er zenuwachtig van werd. Ze had zich wel vaker afgevraagd wat de grotere meisjes toch deden als ze aan het einde van de mis massaal naar voren liepen, om daarna stil en devoot met gebogen hoofd naar hun plaats terug te schuifelden. Helemaal raadselachtig werd het als de priester naar de zijkant van het altaar liep om daar door een luikje hosties uit te delen. Hanna had uitgelegd dat achter dat luik een grote ruimte was die 'oratorium' werd genoemd. Daar volgden de zusters, gescheiden van de kinderen, de heilige mis. De priester reikte hun door het luikje de heilige hostie aan. Zo'n hostie ontvangen wilde Cokkie ook wel, maar iedere keer als. ze ernaar had gevraagd was het antwoord dat ze of niet kundig genoeg was of te jong. Niet kundig genoeg! Als ze zag wat de meisjes deden hoefde je daar toch niet geleerd voor te zijn? Dat ze te jong was, kon ze zich voorstellen, want de meisjes die naar voren gingen waren allemaal al groot en in haar ogen al aardig oud. Maar deze zondag was het dan zover. Speciaal voor deze gelegenheid kregen ze een nieuwe jurk met een bijpassend haarlint en handschoentjes. Het meest opwindende nieuws kwam per brief van vader, die beloofde op deze bijzondere dag aanwezig te zijn. Al enkele maanden hadden de meisjes op school catechismuslessen gevolgd, die gepaard gingen met eindeloze overhoringen. Het voorlezen uit de bijbel werd uitgebreid met lessen in de avonduren. En dat alles opdat zij precies zouden weten wat deze plechtigheid inhield. Mocht de priester een vraag aan hen stellen, dan zouden zij daar het juiste antwoord op kunnen geven. De juffrouw had uitgelegd dat aardappelen, brood en groenten voedsel zijn voor ons lichaam, waar je groot en sterk van wordt. Het ontvangen van Jezus Christus in de vorm van een hostie is voedsel voor onze ziel. Dit hemelse voedsel maakt van ons sterke en gezonde kinderen van God, zei de juffrouw en de meisjes knikten ernstig ten teken dat ze het hadden begrepen. Daarom, vervolgde de juffrouw, mogen we niet eten of drinken vóór we te communie gaan. Daar moeten we goed op letten. Wie per ongeluk toch iets heeft gegeten of gedronken, mag niet gaan. Cokkie vertrouwde erop dat ze door goed op te letten en plechtig mee te doen met alles wat men haar probeerde te leren, opgenomen zou worden in de orde van de grote meisjes. En dat was waar ze naar verlangde: zo gauw mogelijk groot worden. Ze vroeg zich af wat er zo heilig was aan de hostie. Was het misschien griezelig om het lichaam van Jezus Christus in ontvangst te nemen? Voelde je je ineens anders, heiliger? De juffrouw had hun verteld dat de hostie soms aan je verhemelte kon blijven plakken. Als dat zo was, moest je niet gaan huilen, maar proberen met je tong de hostie van je verhemelte te krijgen. Je mocht zeker niet met je vinger aan de hostie komen, want dan beging je een doodzonde. De hostie uit je mond halen om hem eens van dichtbij te bekijken, was helemaal heiligschennis. Cokkie keek oprecht verontwaardigd toen dat ter sprake kwam, zoiets zou ze nooit ofte nimmer doen! In het leslokaal had de juffrouw een communiebankje nagebootst. Ze deed voor hoe je ernaartoe moet lopen, neerknielt en je handen vouwt. Ze legde uit wat de priester doet en zegt. Hoe je daarna weer op moet staan en naar je plaats terug moet lopen. Een voor een moesten ze naar voren komen en de juffrouw nadoen. De juffrouw stond voor het bankje met een namaakkelk en was voor even de priester. Natuurlijk waren er domme kinderen bij, die het maar niet begrepen. Sommigen liepen al voor de derde keer naar voren. De juffrouw bewaarde gelukkig haar geduld. Ze kuchte luid en zei nogmaals op ernstige toon: 'De priester staat voor je met de kelk met de heilige hostie en zegt: "Het Lichaam van Jezus Christus." Je antwoordt...' Ze zweeg even en keek gebiedend de klas rond. 'Nou, wat antwoorden we dan?' De meisjes zaten zenuwachtig te giechelen. '"Amen", natuurlijk,' vervolgde de juffrouw geërgerd, 'wat anders. Daarna steekje je tong uit. Niet zoals je je tong uitsteekt naar iemand die je niet mag, maar zo.' Ze deed het voor. De kinderen keken geamuseerd naar het roze uitgestoken lapje en de devoot gesloten ogen. 'De priester legt de hostie op je tong,' vervolgde de juffrouw onverstoorbaar, 'je trekt je tong naar binnen en sluit je mond. Dan sta je op en je slaat eerbiedig een kruis. Terwijl je naar je plaats terugloopt houd je de hostie op je tong. Op je plaats bid je om berouw en vergiffenis van al je zonden en pas dan mag je de hostie doorslikken. Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?' De meisjes knikten ijverig. De juffrouw had dit ritueel zo vaak geoefend dat Cokkie meende het zelfs met haar ogen dicht te kunnen doen. Ook het opzeggen van de oefening van Geloof, Hoop, Liefde en Berouw kostte geen enkele moeite. Van haar mocht het zondag worden. Haar jurk hing gesteven en gestreken op een knaapje in de linnenkamer, het bijpassende haarlint en de handschoentjes lagen op de plank ernaast. Maar eerst moest ze nog biechten en daar zag ze erg tegen op. Ze wist niet altijd wanneer ze iets verkeerd deed, maar dat je al snel iets verkeerd deed was haar wel duidelijk. Tijdens een van de lessen had de juffrouw aan de kinderen gevraagd wat zonden zijn. Jokken werd als eerste genoemd. De juffrouw schreef het op het schoolbord. Gevolgd door: andere kinderen pesten of slaan. Stelen mag ook niet. Cokkie stak haar vinger op en zei: 'Lachen en rennen op de gang.' Dat werd gek genoeg niet als een zonde gezien. Er volgden nog andere zonden. Ze was nu het spoor bijster. Zodra ze een beetje rende of giechelde kreeg ze straf, want volgens de zusters was dat een zonde en de juffrouw vond van niet. Het slaan wat bij de zusters op zondigen volgde was bedoeld om haar weer op het rechte pad te krijgen. En nu zei de juf dat het slaan van kinderen een zonde was! Wisten die zusters dat wel? Cokkie werd helemaal stil van al die tegenstrijdigheden. Ze was toch al begonnen om slaan als onmacht van grote mensen te zien, een teken dat ze eigenlijk niet tegen je opkonden. Dat betekende dat grote mensen hun macht gebruikten om anderen te kleineren. Volgens haar gaven ze daar juist mee aan dat ze zelf niet veel voorstelden. Gesterkt door het besef dat ze eigenhandig weer een stukje had weten te plaatsen van de puzzel die het grote-mensenleven was, luisterde ze weer aandachtig naar wat de juffrouw te vertellen had. Die legde nu uit dat je nooit mocht jokken. Cokkie jokte wel eens, ook tegen de zusters. Om de straf te ontlopen die er onherroepelijk op zou volgen als ze eerlijk de waarheid zou zeggen. Ze had wel eens een ander kind de schuld gegeven van iets wat zij fout gedaan had. Dat was eigenlijk heel erg zondig, besefte ze nu en ze nam zich voor om dat tijdens de biecht in ieder geval op te noemen. Dat ze tegen de zuster jokte kon ze maar beter aan niemand vertellen, ook al zei de juffrouw op school dat de priester die aan de andere kant in de biechtstoel zit nooit aan anderen mag vertellen wat hij heeft gehoord. Dat is een geheim tussen jou en de priester, zei juf. Was dat dan net zo'n geheim als tussen de zusters en de kinderen? Dat ze soms om niets werden geslagen en dat ze het aan niemand mochten vertellen? Ze had dat wel eens aan een meisje op school proberen uit te leggen, maar die had haar niet geloofd en zei zelfs dat ze niet zo moest jokken! Sindsdien had ze nooit meer een poging gedaan. 'Uiteraard is kinderen pesten of uitschelden een zonde,' zei de juffrouw. Daar zette Cokkie haar vraagtekens bij. De kinderen pestten haar immers ook, scholden haar uit voor kokmeeuw. Mocht ze dan helemaal niets terugzeggen? De juffrouw leerde hun dat je geen kwaad met kwaad mocht vergelden. En dat je sterker was als je niets terugzei, maar gewoon weg zou lopen. 'En dan,' zei de juffrouw, 'hebben we natuurlijk de grote zonde van het stelen. Stelen betekent dat je iets pakt van een ander wat niet jouw eigendom is.' Er ging een schok door haar heen. Keek de juffrouw nou streng haar kant op of leek het nou maar zo? Wist de juffrouw dat zij, lang geleden, dat centje had weggenomen? Gelukkig ging de juffrouw gewoon verder met haar betoog. Cokkie dacht diep na. Het centje had ze weliswaar van het schoteltje gepakt, maar daar had ze toch eerst toestemming voor gevraagd aan Jezus Christus. En had hij niet vriendelijk naar haar geknikt als bewijs dat hij het niet erg vond? Moest ze daar na al die tijd nog voor biechten? Ze vond eigenlijk van niet. Niemand, behalve Gonda, had ze ooit verteld hoe ze aan het geld was gekomen. Ze zou vanavond aan Gonda vragen wat ze moest doen.

VADER

1929

Op zaterdagmorgen liepen de meisjes hand in hand naar de kapel voor de biecht. Gonda en zij mochten voor het eerst mee. Het meelopen alleen al gaf hun een gevoel van groot zijn, erbij horen. In de kapel schoven ze zenuwachtig in de bank, waar ze tijd kregen om over hun zonden na te denken en alvast een oefening van berouw te bidden. Cokkie was een van de laatsten die aan de beurt was en ze had daarom ruimschoots de tijd om over de grote zonde van 'het stelen' na te denken. Ze had het er met Gonda over gehad en samen hadden ze een oplossing bedacht. Nu moest ze alleen de moed nog bij elkaar schrapen. Een voor een gingen de meisjes naar binnen om even later opgelucht naar buiten te komen om hun penitentie te bidden. Veel te snel voor haar gevoel was Cokkie aan de beurt. Met knikkende knieën stond ze op en ze liep langzaam naar de biechtstoel. In het voorbijgaan keek ze naar Gonda die haar bemoedigend toeknikte. Ze sloot de deur achter zich en knielde op het bankje. Het was aardedonker om haar heen. Toen het schuifje tussen haar en het hokje ernaast werd opengeschoven, schrok ze een beetje. De priester gaf haar het kruisteken. Ze haaide diep adem en zei: 'Heer ontfermt U zich over mijn zonde. Ik heb een meisje op het schoolplein uitgescholden, alleen omdat ze mij "kokmeeuw" noemde en dat vind ik een erg vervelende naam.' Ze keek weifelend naar de priester, die neutraal terugkeek. Zou ze verder gaan? 'Ik heb gejokt.' Dat vond de priester kwalijker. Hij zei dat ze dat niet meer mocht doen — 'Jokken is een zonde' — en hij vroeg of er nog meer was. Cokkie begon het benauwd te krijgen in dat kleine krappe hokje. Ze hield haar adem in, zou ze het durven? Ze dacht aan Gonda en vatte moed. 'Ja,' zei ze aarzelend, 'ik heb iets weggenomen, wat niet van mij was.' De priester zuchtte diep. 'Is het iets groots of iets kleins?' 'Och, het was maar erg klein,' zei ze opgelucht. 'En,' vervolgde ze snel, 'ik heb het intussen weer weggeven.' 'Als je er een ander blij mee hebt gemaakt, is het niet erg. Iets weggeven aan een ander is bovendien een goede daad van naastenliefde.' De priester zei nog veel andere dingen, maar dat hoorde Cokkie al niet meer. Hij vond het niet erg, dat had hij gezegd. Het werd haar vergeven. Kon ze gaan of moest ze wachten tot de priester het woord direct tot haar richtte? Ze wist nog niet wat ze als absolutie moest bidden. Dus bleef ze zitten en luisterde gelaten naar de priester. Die staakte plotseling zijn geprevel, keek haar aan en zei: 'Ga heen en zondig niet meer.' Hij gaf haar het kruisteken en als absolutie één weesgegroetje. Vervolgens trok hij het luikje dicht, ten teken dat ze kon gaan. Cokkie had het gevoel of er een loodzware last van haar schouders was gevallen. Ze opende de biechtstoeldeur en moest zichzelf inhouden om niet te huppelen. In het voorbijgaan lachte ze naar Gonda en schoof op haar plaats terug om de penitentie te bidden. Nu was zij definitief vrij van zonde en had ze net zo'n mooi smetteloos zieltje als alle andere kinderen in de kapel. Ze zou van dit ogenblik af proberen goed te zijn, eerlijk en oprecht en rein van zonde te blijven. Morgen zou zij met een gerust hart te communie kunnen gaan. De oplossing die Gonda en zij hadden bedacht was eigenlijk heel eenvoudig geweest. Voortaan zou Roosje niet meer het eigendom zijn van haar alleen. Ze hadden afgesproken dat ze om beurten Roosje in hun onderrokzakje zouden bewaren. Elke zondag voor het naar bed gaan zou ze weggegeven worden aan de ander. Dat was niet alleen een heel goede daad, maar zelfs een vorm van naastenliefde. Dat had de priester gezegd en een priester jokt toch niet? Tevreden sliepen beide meisjes in. De volgende morgen begon het grote feest al vroeg, haar mooie donkerblauwe jurk met het witte kraagje werd uit de linnenkamer gehaald. Cokkie werd hoogstpersoonlijk, als ware ze een prinsesje, door een zuster aangekleed. Haar haren werden geborsteld en van een grote witte strik voorzien. Gonda onderging dezelfde behandeling en ze konden allebei niet stil blijven staan, iedere keer als ze naar elkaar keken begonnen ze spontaan te giechelen, wat voor deze ene keer door de vingers werd gezien. Veel te vroeg stonden ze voor de deur van de eerwaarde moeder, om daar stichtelijk te worden toegesproken over de ernst van deze dag. De eerwaarde moeder overhandigde hun met veel ceremonieel een in leer gebonden kerkboekje en een rozenkrans in een fluwelen buideltje. Ze drukte hun op het hart om er heel voorzichtig mee te zijn en het niet kwijt te raken. Dat beloofden ze plechtig. Onder strenge leiding liepen ze door de lange gang naar de kapel. De mis stond op het punt te beginnen en de meisjes werden tot kalmte gemaand. Zenuwachtig maar plechtig en sereen liepen zij in een rij de kapel in. Bij de eerste gongslag begon het orgel te spelen en zongen de zusters in koor vanuit het oratorium een plechtige psalm. Op het altaar verscheen de priester in een prachtig geborduurde kazuifel met hoge mijter op het hoofd, terzijde gestaan door twee misdienaars in mooie lange jurken. Niet alleen Cokkie keek haar ogen uit, ook Gonda zat met open mond en kneep zo nu en dan eens in haar arm, omdat ze het niet kon geloven. Cokkie had het idee dat dit de hemel op aarde moest zijn. Zulke hemelse muziek had ze nog nooit gehoord - het gezang, de galmende stem van de priester en de geur van wierook die langzaam door de kapel trok. Cokkie keek af en toe om zich heen in de hoop vader te zien, maar de kapel zat zo vol dat ze hem nooit zou vinden al zou ze achterstevoren in de bank gaan zitten. Ze wist wel zeker dat hij er was, ze voelde het. De hele mis hield ze zich stijf aan de regels zoals ze dat zo vaak gerepeteerd hadden op school en in het tehuis. Ze bladerde in het kerkboekje en zag ineens het verband tussen wat er in het boekje geschreven stond en wat de priester zei. Je kon precies zien waar ze waren met de mis en hoelang het ging duren. Na het belsignaal was het heilige moment aangebroken waarop er absolute stilte moest heersen. Alle mensen knielden en bogen devoot het hoofd. Dit was het moment waarop Jezus Christus in hoogsteigen persoon op het altaar aanwezig zou zijn. Cokkie vouwde haar handen en vertelde hem over de biecht van gisteren en wat de priester tegen haar had gezegd. Het verbaasde haar dat ze er zo goed vanaf was gekomen. Was het misschien Jezus Christus zelf geweest die tegenover haar in de biechtstoel had gezeten? Die wist er immers alles van en vond het toen ook al niet erg. Tussen haar wimpers door tuurde ze naar het gezicht van Jezus aan het kruis. Dit keer kon ze er geen enkele uitdrukking op ontdekken. Ze had Roosje wel uit haar onderrokzakje willen halen om haar aan Jezus te laten zien. Voor haar was Jezus zeker niet de boeman, iets wat de zusters haar iedere keer weer wilden doen geloven. Ze zag Jezus meer als de man die het goede in de mens blijft zien, ook al doet die soms iets wat eigenlijk niet mag. Hij wil je zeker helpen om een goed en lief kind te zijn. Gespannen bleef ze een tijdje kijken naar het kruisbeeld boven het altaar, ten slotte gaf ze het op en wachtte geduldig op het moment waarop ze te communie mochten gaan. Daar kwam de juffrouw al om hen een voor een uit de bank te helpen en naar voren te leiden, waarna ze hen glimlachend weer opwachtte, ze was zeer tevreden en toonde dat door naar ieder kind afzonderlijk stiekem te knipogen. De hostie lag nog steeds op Cokkies tong toen ze eerbiedig op haar plaats neerknielde. Ze bedankte Jezus Christus, zoals ze dat geleerd had en bad zachtjes een gebedje voor moeder. Ze vond het jammer dat moeder haar mooie jurk niet kon zien. Moeder was te ziek om te komen, had vader geschreven en dat begreep ze wel. Vader had haar in ieder geval gezien en dat maakte een hoop goed. Ze sloeg een kruisteken en slikte de hostie snel door, bang dat hij alsnog aan haar verhemelte zou blijven plakken. Opgelucht keek ze om zich heen, blij dat het allemaal zo goed was gegaan. De mis was bijna afgelopen en het koor eindigde met een prachtig lied. De priester en de misdienaars verlieten het altaar en een voor een liepen de mensen de kapel uit. De meisjes verzamelden zich in de kamer van de eerwaarde moeder waar de priester hen allemaal bedankte omdat alles dankzij hen zo netjes was verlopen. Hij zei dat ze vanaf vandaag volwaardig lid waren van de rooms-katholieke kerk en dat ze elke zondag te communie mochten gaan. De priester drukte hun op het hart hun kerkboekje en rozenkrans veel te gebruiken, wat ze allemaal plechtig beloofden. Hij stelde hun nog een aantal vragen om te controleren of ze de catechismus goed hadden geleerd. Op alle vragen hadden de meisjes een goed antwoord. De priester gaf de eerwaarde moeder een compliment en zij stond stralend van trots te midden van haar meisjes. Zodra de priester weg was, moesten zij tot hun ontsteltenis het kerkboekje en de rozenkrans weer afstaan. Wat ze even dachten als hun eigendom te kunnen beschouwen werd weer veilig opgeborgen achter slot en grendel. 'Tot de volgende heilige mis,' zei de eerwaarde moeder, 'dan krijgen jullie het weer terug.' Eigenlijk hadden ze het kunnen weten. In het tehuis gold als gouden regel dat zusters noch kinderen eigendommen mochten bezitten. Even later werd Cokkie bij de eerwaarde moeder geroepen voor een verrassing. Ze wist meteen wat het was: haar vader. Ze vloog hem om de nek. Hij bewonderde haar jurk en was oprecht verbaasd dat ze alweer een stuk groter was geworden. Sjaantje zat met een boos gezicht in de stoel tegenover de eerwaarde moeder. Cokkie wist niet waarom, wilde daar ook niet te lang over nadenken. Vader was gekomen en dat telde. Zo groot als ze zich eerst voelde, zo klein voelde ze zich nu en ze klom bij vader op schoot. Als verrassing haalde vader een klein doosje uit zijn binnenzak. Een cadeautje van moeder voor haar. Ze werd er helemaal blij en warm van. Zo was moeder toch een beetje aanwezig op deze belangrijke dag. In het doosje zat een prachtige scapuliermedaille. Een mooiere had ze nog nooit gezien. Vader nam hem uit het doosje en deed de medaille om haar nek. 'Het staat je geweldig,' zei hij. Bang keek ze naar de eerwaarde moeder, maar die zei dat ze dit geschenk mocht houden, zij het dat ze hem niet op haar jurkje mocht dragen, maar eronder. Door de medaille zou ze niet alleen een kind zijn van vader en moeder maar ook een kind van God. Sjaantje, zo begreep Cokkie, was met vader meegekomen om weer in het tehuis opgenomen te worden. Meteen nadat vader weg was liep haar zus kwaad naar de grote-meisjesafdeling. Ze keek niet één keer om. Toen vader terug moest naar Hellevoetsluis, liep ze met hem mee naar de voordeur. Daar gaf hij haar stiekem een paar snoepjes. Ze stopte ze gauw in haar onderrokzakje opdat de eerwaarde moeder ze niet zou zien. Dat zou haar cadeau voor Gonda zijn.

DE MEDAILLE VAN JOSÉ

1929

Het kerstfeest naderde en zoals bijna elk jaar zou de beroemde zangeres Jo Vincent het kindertehuis met een bezoek vereren en optreden in de schouwburg naast het tehuis. In de hal hing al een tijdje een aanplakbiljet van haar en de orkestleden. Het concert was bedoeld om geld in te zamelen voor het kindertehuis. De genodigden waren voornamelijk Leidse notabelen. Op de eerste rij zaten altijd de al wat oudere tehuiskinderen. Geld inzamelen was één van de taken van de zusters Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus. Bij een tekort aan baten gingen ze hoogstpersoonlijk uit bedelen en namen daarvoor een paar kinderen uit het tehuis mee. Cokkie, die er in de beginjaren ontstellend mager en bleek uitzag, werd vaak aangewezen om mee op bedeltocht door Leiden te gaan. Ze drukten haar daarbij op het hart vooral niets te zeggen als de deur uiteindelijk werd opengedaan. Ze hoefde alleen maar te kijken, dat was meer dan voldoende, vonden zij. Lachen mocht, maar niet overdreven vriendelijk. De zusters waren uiteraard niet dol op dat gebedel langs de deuren en ze hoopten door het organiseren van een optreden van Jo Vincent voldoende geld in te zamelen om weer een tijdje vooruit te kunnen. Ze liepen dagen van tevoren met fladderende rokken door de gangen en elk kind dat het waagde in de weg te lopen kreeg ervanlangs. Het tehuis kreeg een grondige poetsbeurt waarbij alle oudere meisjes moesten helpen. De gangen en zalen werden blinkend schoon geschrobd, de meubels in de boenwas gezet. Er trilde een nerveuze spanning door de gangen die haar weerslag had op de kinderen. Ook zij waren opgewonden en druk. Overal werden dennentakken opgehangen, versierd met linten, en in de hoek van de eetzaal werd een enorme kerstboom neergezet. In de kapel werd een kerststal nagebouwd met beelden van Jozef en Maria, de os en de ezel, en de kleine Jezus in een kribbe. Boven de stal zweefde een engel die een lint met Latijnse letters in de hand had. Overal brandden kaarsen. Groepsgewijs werden de kinderen de kapel binnengeleid om voor Moeder Maria te knielen en een gebedje voor het kindje Jezus te bidden. Daarna mochten ze een kaarsje aansteken voor grootvaders en grootmoeders, vaders en moeders, broertjes en zusjes. Een heilig moment waar de kinderen allemaal vol spanning naar uitkeken. Op eerste kerstdag kwamen alle kinderen in de hal bij elkaar om naar de heilige mis in de kapel te gaan. De kapel was sfeervol verlicht met grote kaarsen in hoge koperen kandelaren. Terwijl ze plaatsnamen in de houten banken werden er prachtige psalmen en kerstliederen gezongen. Er hing een intense geur van dennentakken gemengd met wierook. De hele mis werd in het Latijn gehouden. Cokkie hield zich muisstil. Vervuld van een gevoel van intense vreugde erbij te horen, keek ze naar het indrukwekkende schouwspel. Dit was de geboortedag van Jezus Christus en iedere keer was ze er weer van onder de indruk. De kerstmaaltijd erna was bij uitzondering overvloedig, met kruimige aardappelen en heerlijk zoete peertjes. Ieder kind kreeg bovendien een eetlepel jus over de aardappelen uitgegoten, een luxe waar ze allemaal van smulden. Als extra verrassing was er voor ieder kind een sinaasappel en een handvol noten, een traktatie die met grote ogen van blijdschap in ontvangst werd genomen. Cokkie rook er veelvuldig aan, voelde zich onmetelijk rijk en vond het spijtig de sinaasappel op te moeten eten. Ze kon hem niet eeuwig bewaren, dat snapte ze ook wel, dus werd de sinaasappel uiteindelijk in partjes gedeeld en langzaam en met veel smaak verorberd. Na de maaltijd werd de eetzaal van het tehuis omgetoverd tot een zaal waar vóór het optreden een kopje koffie of een drankje werd geschonken, zodat men de gelegenheid had kennis te maken met andere notabelen en geldschieters, Jo Vincent en haar orkestleden, het bestuur van het tehuis en de zusters. De oudere meisjes kregen een wit schortje voor en mochten drankjes op dienbladen serveren. In de schouwburg werden de genodigden door de meisjes naar hun stoelen begeleid en voorzien van een programmaboekje. Er viel een doodse stilte toen de zangeres op het podium kwam en alle aanwezigen hartelijk welkom heette. Cokkie kreeg het warm vanbinnen en een gelukzalig gevoel overviel haar. Als in trance zat ze stijf rechtop om niets te missen van die prachtige stem. Tot in de eeuwigheid zou ze de zusters dankbaar blijven dat ze zoiets moois van zo dichtbij mocht meemaken. Wat zou ze het heerlijk vinden als zij ook zo kon zingen. Vanaf die dag was er maar één ding dat ze wilde en dat was op zijn minst net zo beroemd worden. Steeds weer verzon ze liedjes over lammetjes in de wei, vogeltjes die zongen en de vele mooie bloemen die bloeiden. Daar werd ze als vanzelf vrolijk van en ze huppelde er een beetje bij. Volgens haar klonk het lang niet slecht. Alleen het trillen in de stem van Jo Vincent, dat miste ze, haar stem klonk wat kinderlijk en vlak, dat hoorde ze ook wel. Als ze tijdens het zingen zachte klopjes op haar keel gaf kreeg ze automatisch dat trillen. Dus moest ze gewoon doorzetten en veel oefenen. Uiteindelijk was Jo Vincent ook klein begonnen en kon zij dat allemaal best leren. Elke ochtend op weg naar school oefende ze de liedjes die ze tot nu toe in haar hoofd had zitten en klopte ze voorzichtig ritmisch op haar keel. Verbeeldde ze het zich of klonk het een stuk beter dan toen ze pas begon? Ze vroeg het aan Gonda en die beaamde het. Ze zong ijverig kloppend verder. Gonda deed precies hetzelfde, alleen klonk het bij haar lang niet zo mooi, stelde Cokkie vast, niet zonder voldoening. Als ze nou bij een volgend optreden eens aan de lieve dame zou kunnen vragen of ze les bij haar kon krijgen, zou ze dan aangenomen worden? Ze hoopte het van harte en leerde alvast alle liedjes die ze kende van school ijverig uit haar hoofd. Intussen droomde ze van lange satijnen jurken met witte kraagjes en hoge zwarte knooplaarsjes. Ze zag zichzelf met mooie krullen in haar haren en een elegante glimlach naast een piano staan of achter een microfoon. Vader en moeder zouden komen kijken naar haar optreden en natuurlijk ook al haar zusjes. Uiteraard zou ze juwelen hebben, heel veel juwelen die zouden schitteren in het lamplicht. Later, dacht ze, als ze eenmaal een beroemde zangeres was, zou ze niet alleen haar naam veranderen maar ook zoveel sieraden kunnen kopen als ze wilde. Ze had een diepe afkeer van haar naam gekregen toen een aantal kinderen haar achterna begon te lopen om haar uit te schelden voor 'kokmeeuw'. Ze wist dat het een mooie grote witte vogel was, eigenlijk iets om trots op te zijn, maar ze vond het schelden vreselijk. Soms deed ze net of het haar niet raakte, vaker draaide ze zich om en schreeuwde 'wacht maar tot ik beroemd ben'. Of ze stak haar tong uit. Op school voelde Cokkie zich een van de betere leerlingen als het op zangles aankwam. Als het even kon 'zong' ze boven de andere kinderen uit. De juffrouw moest haar af en toe tot kalmte manen, zo deed ze haar best. Tot haar stomme verbazing raakte ze bevriend met het populairste meisje uit de klas dat bovendien veel beter kon zingen dan zij. Een lief meisje met de mooiste, zachtste naam die ze kende. Echt een naam voor een zangeres, vond Cokkie. José heette ze en werd dagelijks gehaald en gebracht door een dienstmeisje. Er waren kinderen die zelfs per koets kwamen, met een lakei op de bok en prachtige zwarte paarden ervoor, maar deze meisjes konden zo uit de hoogte en nuffig doen. José was niet zo, haar vader was dokter en dat vond ze eigenlijk niets bijzonders. Cokkie was daar een tijdje helemaal stil van geweest. Stel je voor! Een heuse dokter, die zieke mensen beter maakt. Terwijl ze met elkaar praatten over de liedjes die ze zo direct in de klas hoopten te gaan zingen, liet José gedachteloos haar scapuliermedaille van haar ene hand in haar andere hand glijden. Net zo'n scapuliermedaille als Cokkie van moeder had gekregen voor de eerste communie, maar die ze tot haar grote spijt was kwijtgeraakt. Het kettinkje was stuk, zei José spijtig, ze zou het vanavond aan haar vader geven om het te laten maken. Ze liet de medaille weer in haar jaszak glijden en samen liepen ze over het schoolplein als twee ernstige kleine meisjes met een roeping tot zingen. Cokkie kon haar aandacht maar moeilijk bij de tekst van de liedjes houden, zo waren haar gedachten vervuld van die medaille. Die zou haar beschermen tegen keelpijn en stimuleren beter te zingen. Ze dacht niet na over de gevolgen, het reine zieltje, haar voornemen nooit meer te zondigen, laat staan iets van iemand te stelen. Voordat ze het wist was ze de gang op gevlucht en had ze de medaille uit de jaszak weggenomen. In het tehuis vroeg ze aan een zuster of die het kettinkje kon maken en zielsgelukkig hing ze het de volgende dag om haar nek. José herkende haar medaille natuurlijk direct en wilde hem terug. Cokkie hield voet bij stuk en zei dat het haar medaille was en tot haar grote opluchting liep José daarna bij haar weg. Even later kwam ze terug met de juffrouw en herhaalde haar verzoek. Cokkie zei tegen de juffrouw dat het de medaille was, die ze voor haar communie van haar moeder had gekregen. Dat dit eigenlijk de eerste keer was dat ze de medaille in het zicht droeg, meestal hing hij onder haar kleren. De juffrouw kende de strenge regels van het tehuis en zei dat ze het bij de eerwaarde moeder zou navragen. Die zou in ieder geval weten of wat Cokkie zei de waarheid was. De volgende morgen werden José en zij bij het hoofd van de school geroepen. Cokkie had voor alle zekerheid de scapuliermedaille onder haar jurkje verborgen, minder trots als ze was dat ze in de verleiding was gekomen om van iemand iets weg te nemen. En dan nog wel van José. Hoewel ze er eergisteren van overtuigd was dat die wel een paar van die scapuliermedailles kon kopen, wist ze nu zeker dat ze er net zo veel verdriet van moest hebben. Ze had het vast ook als aandenken van haar vader en moeder gekregen. Cokkie schaamde zich. Stil liepen ze over de gang richting het hoofd. Ze zeiden niets tegen elkaar, klopten op de deur en stapten naar binnen. Op een wenk van het hoofd gingen ze zitten. Er werd haar gevraagd om de scapuliermedaille af te doen en voor haar op het bureau te leggen. Het hoofd blikte streng over haar bril naar beide meisjes. José keek overtuigd van haar gelijk triomfantelijk van het hoofd naar Cokkie en terug. Cokkie durfde op haar beurt niet eens op te kijken en voelde zich licht in het hoofd en een beetje misselijk. Zou ze flauwvallen? Het leek haar op dit moment het enige wat ze nog kon doen, maar dat bleek niet nodig. Het hoofd nam het woord en keek streng naar beide meisjes. 'José,' begon ze op ernstige toon, 'ben jij ondanks de uitleg van Cokkie ervan overtuigd dat het jouw scapuliermedaille is?' José knikte zonder erbij na te hoeven denken. Vervolgens keek het hoofd naar haar. 'Cokkie, jij weet zeker dat het jouw scapuliermedaille is?' Ze aarzelde, bang voor wat er zou komen. Zou ze betrapt worden op een leugen en als dief ontmaskerd worden? Ze kreeg het er warm van. De hel kwam toch wel akelig dichtbij en dan hebben we het niet eens over de straf die er onherroepelijk op zou volgen. Niet alleen van de school maar ook van de eerwaarde moeder. Ze zag zich alweer in de biechtstoel zitten. Hoe moest ze dit uitleggen? Hoeveel weesgegroetjes moest ze wel niet bidden om weer een beetje een rein zieltje te krijgen? Bijna was ze in tranen uitgebarsten en had ze alles bekend, toen ze plotseling het hoofd hoorde zeggen dat zij hoogstpersoonlijk naar de eerwaarde moeder van het tehuis was geweest. Zij had bevestigd gekregen dat Cokkie wel degelijk een scapuliermedaille had, die ze, bij hoge uitzondering, onder haar kleren mocht dragen. Daarop pakte ze de scapuliermedaille van het bureau en gaf die aan Cokkie. Josés mond viel open van oprechte verbazing. Ze wilde iets zeggen maar het hoofd kwam achter haar bureau vandaan, hielp Cokkie met het omdoen van de medaille en geleidde beide meisjes naar de deur. 'Snel terug naar de klas,' gebood ze, 'ik wil hier niets meer over horen.' Cokkie had de medaille weer om, maar het voelde niet meer hetzelfde. Blij was ze er zeker niet meer mee. José liep bedrukt naast haar en kon met moeite haar tranen bedwingen. Ze wist dat ze haar veel verdriet had gedaan, en wilde toch het liefst haar vriendinnetje blijven. De volgende morgen trok ze het kettinkje kapot, op dezelfde plek waar het gemaakt was en deed het onopvallend in de jaszak terug. José kwam het als eerste aan haar melden, zo blij was ze met haar vondst. 'Nou hebben we er allebei een,' joelde ze. Een diepere hekel aan zichzelf had Cokkie, tot op dat moment, niet gehad. Ze nam zich voor nooit, maar dan ook nooit meer iets van iemand weg te nemen. Het zingen bleef ze volhouden. Zingen was voor haar de manier om vrolijk te zijn en vrolijk te blijven, maar ook een uiting van stil verdriet. Treurige liedjes ontstonden spontaan in de gang van de school. Zachtjes voor zich uit zingend stond ze tussen de jassen zodat niemand haar zou kunnen horen. Het zingen ging langzaam over in snikken. Ze voelde zich helemaal alleen. Vooral het voortdurende slaan van de kinderen maakte haar verdrietig. Ze nam zich voor om later, als ze zelf kinderen zou hebben, nooit ofte nimmer te slaan. Er waren ook goede dagen. Als de giften van weldoeners overvloedig waren geweest én als er, ondanks alle onkosten, iets was overgebleven, organiseerde zuster Barbara een dagje naar het strand van Noordwijk. Dagen van tevoren werd dat aangekondigd en zorgden de kinderen ervoor extra lief te zijn om niet voor straf te worden buitengesloten. Op de dag zelf werden de meisjes op een boerenkar getild en kwam er in het midden een grote rieten picknickmand te staan vol met broodjes en flessen limonade. Alle kinderen waren uitgelaten en verheugden zich op een heerlijk dagje aan strand. Ook de zusters waren vrolijk en commandeerden er gezellig op los om alle kinderen toch een beetje in het gareel te houden. Er werd gezongen en bij het passeren van elke katholieke kerk werd er onveranderlijk een kruis geslagen en gezamenlijk gebeden. De zusters eerbiedig en devoot en de kinderen vroegen om mooi weer en lekker veel zand voor het bouwen van forten en kastelen. Dit was Cokkies eerste kennismaking met het strand. Behalve een enorme zandvlakte zag ze lange rijen badhokjes, windschermen en rieten strandstoelen. Ze voelde de warme zon weldadig branden op haar hoofd. Hoorde het zachte ruisen van de golven die het strand op kabbelden. Het was bijna windstil en er was aan de strakblauwe hemel geen wolkje te bekennen. Alleen een vlieger hing hoog in de lucht. Cokkie zuchtte diep. Zou ze aan de jongen die de vlieger vasthield vragen of ze ook even mocht? Ze hoorde de meeuwen krijsen, zag ze wilde duikvluchten maken naar stukjes brood die door baldadige jongens werden opgegooid. Kleine strandlopertjes renden voor de vloedlijn uit naar drogere gronden. Ze besloot dat ze straks naar zeesterren en schelpen zou gaan zoeken. Eerst werden er broodjes en bekers limonade uitgedeeld. In een kring om de zusters heen luisterden ze aandachtig naar de gevaren van het water en waar ze vooral op moesten letten. Zwemmen mochten ze niet, wel voorzichtig pootjebaden. De meisjes trokken hun schoenen en lange witte kousen uit en marcheerden in nette rijen van de duintoppen af naar beneden. Cokkie wilde zoveel dingen tegelijk dat ze van gekkigheid niet wist waar ze mee beginnen moest. Maar eerst moest er, op commando van de zusters, een kuil worden gegraven. De kuil hoefde niet diep te zijn, maar wel zo groot dat ze er met zijn allen in konden zitten. Vanuit dit strategische punt konden de zusters het strand en hun meisjes in de gaten houden. Cokkie werd inderdaad onmiddellijk teruggeroepen toen ze resoluut op het jongetje met de vlieger afstapte. Gonda werd op haar beurt aan haar arm meegesleurd toen ze zich wat al te diep in het water waagde. Haar jurk en onderrokje waren nat. Voor straf moest ze een tijdje in de kuil zitten. Later vertelde ze aan Cokkie dat ze Roosje wilde laten kennismaken met het zeewater en daarbij haar eigen kleren vergat. Gezamenlijk zochten ze naar schelpen, bewonderden zeesterren en zagen rossige krabbetjes haastig wegschieten. Ze vonden veel meer dingen, lege flessen, houten kratten en platte ronde kurken die door de zee op het strand waren geworpen. De zusters vertelden dat deze spullen voornamelijk van schepen afkomstig waren of uit het andere land aan de overkant van de zee. Dromerig stond Cokkie over het water naar schepen te turen en ze vroeg zich af of ze naar de overkant kon zwemmen. Per schip leek het haar veiliger en sneller. Ze zou broodjes en veel limonade meenemen en natuurlijk zouden Gonda en Roosje meegaan, al was het alleen maar om te helpen met roeien. Voordat ze het goed en wel doorhad, moest ze alweer afscheid nemen van het strand en de zee. Op het achterste gedeelte van de boerenkar keek ze lang om. Zou ze er ooit weer komen? Heel even was ze vergeten dat ze in een kindertehuis zat en waande ze zich vrij om te doen en te laten wat ze wilde.

MOEDER

1930

Nooit zou Cokkie deze dag vergeten: 2 september 1930. De dag begon heel gewoon. De zon scheen door de hoge ramen op het geblokte linoleum van de slaapzaal. Bij het opmaken van haar bed had ze wel tien vlooien gevonden die ze of doodknakte op de wit geschilderde houten bollen aan weerskanten van het hoofd- en voeteinde van het bed of verdronk in een gereedstaande schaal. Ze had er dit keer meer dan Gonda en was daar trots op. Het droge brood met de onvermijdelijke klodder stroop in het midden at ze zonder morren op. Ze zouden vandaag op school les krijgen over de provincie Zeeland, de provincie waar ze geboren was en daar verheugde ze zich op. Terwijl ze in de gang van het tehuis stonden te wachten werden Lena en zij door een zuster uit de rij gehaald en naar het kantoor van de eerwaarde moeder gebracht. Wat zou ze gedaan hebben? Haar schoenen niet goed gepoetst? Zaten haar kleren niet goed? Angstig controleerde ze haar schoenen en streek met beide handen over haar jurk en schort. Waren ze toch achter het verschonen van de natgeplaste bedden gekomen of - erger nog— het stelen van het centje van de paus? Ze voelde zich misselijk worden en greep onwillekeurig naar haar onderrokzakje. Gelukkig zat Roosje veilig opgeborgen. Zenuwachtig keek ze naar Lena, die beteuterd naar de grond keek. Had zij misschien iets gedaan? Het leek haar vrijwel onmogelijk, want haar zusje deed nooit iets wat de woede van wie dan ook kon opwekken. Hoe dichter ze het kantoor naderden, hoe nerveuzer ze werd. Van de grote-meisjesafdeling, aan de andere kant van de gang, naderden Tonia, Sjaantje en Hanna. Cokkie haalde opgelucht adem. Er was iets anders aan de hand. Zwijgend stonden de vijf zusjes voor de deur van het kantoor van de eerwaarde moeder. De zuster klopte en ze werden binnengeroepen. De deur zwaaide open en daar zat vader. Die kwam hen natuurlijk halen, dat leed geen twijfel. Ze stormden naar voren en omhelsden hem onstuimig. Hij knuffelde zijn meisjes en forceerde een glimlach, maande ze tot stilte en keek ze een voor een aan. Nu viel het Cokkie op dat de blik in zijn ogen gekweld en verdrietig was. Hij gebaarde dat ze in een kringetje om hem heen moesten gaan zitten en schraapte zijn keel. 'Wat ik jullie ga vertellen, klinkt misschien heel verdrietig maar dat is het niet. Want waar moeder nu is, is ze heel gelukkig. Jullie weten toch nog wel dat ze heel erg ziek was en veel pijn had?' Ze knikten allemaal. En vader ging verder: 'Vannacht zijn de engelen gekomen en die hebben haar meegenomen naar de hemel. Ze heeft geen pijn meer. Samen met andere engelen zweeft ze boven de wolken en kijkt naar jullie, waakt over jullie.' Hij keek zijn meisjes aan. Begrepen ze het, was hij duidelijk genoeg? De hele weg in de trein had hij zitten piekeren hoe hij het zijn dochters moest vertellen. Hij had onverwacht hulp gekregen van een aardige dame die met hem een coupé deelde. Ze was wel niet gelovig maar vond het voor kinderen begrijpelijker en aanvaardbaarder als moeder in de vorm van een engel in de hemel zou vertoeven. Het verdriet zou daardoor een beetje worden verzacht. Tegen de tijd dat ze oud genoeg zijn, kun je ze altijd meenemen naar het kerkhof en bloemen bij het graf neerzetten, had ze gezegd. Vader was het volkomen met haar eens. Het medeleven had hem enorm getroost en zijn geest weer helder gemaakt. Cokkie was eerst doodstil en keek hem met grote verbijsterde ogen aan. Ook haar zusjes zeiden niets. Lena had als eerste haar spraak terug. 'Moeder in de hemel?' zei ze. 'Heeft ze ook een mooie lange witte jurk aan, net als op de plaatjes in het kerkboekje?' 'Ja,' zei vader opgelucht. 'Een lange jurk en een kroontje van goud op haar hoofd.' Cokkie dacht aan het meisje dat nog niet zo lang geleden was overleden en in een kistje in de kapel had gelegen. Er was een mis voor haar geweest en na afloop waren ze allemaal eerbiedig langs het kistje gelopen en hadden haar even mogen zien. Het was een klein meisje met lang blond haar, ze had haar handjes gevouwen als in gebed. Tussen haar vingers hield ze een lichtblauwe rozenkrans. Ze had een wit papieren jurkje aan en de zuster had hun verteld dat ze een engeltje was geworden en naar de hemel was gegaan. Cokkie was zelfs een beetje jaloers geweest op dat meisje, zij wilde ook wel dood. Al was het alleen maar vanwege dat mooie witte jurkje. Ze had daarna ook serieuze pogingen gedaan om ziek te worden en dood te gaan. Dat was zonder haar toedoen bijna gelukt. Vanwege iets wat ze zich niet meer kon herinneren, was ze voor straf buiten in de steeg gezet, 's Avonds laat bij het afsluiten van de deuren vond men haar bibberend in de sneeuw. De nachtzuster was danig geschrokken en had haar snel naar bed gestuurd. Voor haar gevoel duurde het uren voordat ze niet meer zo lag te rillen en van pure vermoeidheid in slaap was gevallen. Heel even had ze gehoopt dat dit afdoende zou zijn. Tot haar grote teleurstelling was ze de volgende dag gewoon wakker geworden, met koorts, dat wel. Ze was lang ziek gebleven maar jammer genoeg niet doodgegaan. Ten slotte had ze de hoop opgegeven. En nu was moeder opeens een engel. Cokkie bestookte vader met vragen over engelen en de hemel. Haar ogen schitterden er helemaal van, zo prachtig leek het haar. Vooral het zweven met die mooie grote witte vleugels. De eerwaarde moeder gaf vader toestemming om zijn dochters mee te nemen voor een wandeling door Leiden. Eenmaal op straat werd de aandacht snel afgeleid door de winkels met kleurige etalages. Vooral de snoep- en speelgoedwinkels hadden hun volledige aandacht. Hij kocht een puntzakje met kleine zoute dropjes en voor ieder kind een toverbal. Gelukzalig haalde Cokkie de toverbal steeds weer uit haar mond om aan de anderen te laten zien hoe de kleur veranderde. Ze dacht even niet aan engeltjes en de hemel, want daar hadden ze vast geen toverballen. Helemaal gelukkig huppelde ze naast vader voort richting het stadspark. Daar was het doodstil, alleen een paar vogels kwetterden of ze ruzie hadden. Vader ging op een bank zitten en trok de meisjes naar zich toe. Cokkie zat direct naast vader en Lena zat aan zijn andere zij. Vader haalde iets uit zijn vestzakje. 'Kijk meisjes,' zei hij, 'wat ik jullie wil laten zien is een foto die lang geleden van moeder is gemaakt. We waren pas getrouwd en dit medaillon is een huwelijksgeschenk van mij aan haar. Ze droeg het altijd. Ik wil dat jullie goed naar haar afbeelding kijken en haar zo in je herinnering houden.' Cokkie vond de foto, die ze nog nooit eerder had gezien, inderdaad heel mooi en lief. Ze beloofden het allemaal plechtig en gaven het portretje een zoen. Vader zei tegen Lena en Cokkie dat ze zoet moesten gaan spelen terwijl hij even met de oudste meisjes ging praten. Cokkie zag wel dat haar zusjes op het punt stonden te gaan huilen, wilde er graag bij blijven, maar vond de speeltuin toch leuker en algauw rende ze achter Lena aan. Later kwamen de anderen met hen meespelen. Klommen overal op, speelden tikkertje en verstoppertje. Toen ze terugliepen naar het tehuis was vader op hun gesmeek ingegaan en met hen een speelgoedwinkel binnengelopen. Ze hadden hun ogen uitgekeken. Vader had gewaarschuwd dat hij geen geld had om iets voor hen te kopen. Dat was niet erg, want in het tehuis mochten ze toch geen speelgoed hebben. Toch wees Cokkie haar vader op een mooie porseleinen pop met lang bruin haar die ze dromerig bekeek. Vader had van de eerwaarde moeder toestemming gekregen om Tonia en Sjaantje voorgoed mee naar huis te nemen. Op de stoep van het tehuis had ze vader, Tonia en Sjaantje uitgezwaaid, 's Nachts had Cokkie de slaap niet kunnen vatten omdat ze steeds moest denken aan deze wonderlijke dag. Ze had vader weer gezien en voelde zich helemaal warm worden van blijdschap als ze aan hem dacht. Ze had een toverbal gekregen en de mooiste pop van de wereld gezien. Moeder was een engel geworden. Ze hoorde haar lachen en zingen. Zag haar het wasgoed aan de lijn ophangen en de ramen afdrogen. Plotseling besefte ze dat moeder er niet meer was. Dat ze moeder niet meer zou horen zingen. Maar ook dat ze nooit meer naar huis zouden kunnen en voor altijd gedoemd was hier te blijven. Ineens zat ze rechtop in bed en keek met grote, bange ogen in het niets. Terwijl ze met de mouw van haar nachthemd haar tranen probeerde te drogen, kwam er een zuster naast haar op bed zitten. Ze zei dat Cokkie niet verdrietig moest zijn omdat moeder gelukkig was. Dat ze in de hemel zat op een stoeltje van goud en dat het eten op gouden bordjes werd opgediend. Dat wist ze zeker, vervolgde de zuster, want als het 's avonds donker wordt en je naar de hemel kijkt, zie je allemaal schitterende gouden sterretjes. Al die sterretjes zijn grote mensen en kinderen die naar de hemel zijn gegaan. Samen hadden ze voor het raam gestaan en het sterretje dat het meest schitterde uitgezocht, dat was het sterretje van moeder. Ze had er lang en intens naar gekeken en een schietgebedje gebeden. Als ze de tranen weer omhoog voelde komen, dook ze voortaan niet onder de dekens, maar kroop ze in de vensterbank achter het gordijn en keek op naar de sterren op zoek naar moeder.

JONGENS EN MEISJES

1930

Hanna en Lena kregen buiten de lessen op school ook opvoedkundige lessen. Het onderwijs betrof beleefd gedrag, fatsoenlijk spreken, rechtop lopen, bescheidenheid en netheid, borduren en naaien, de ontvangst van gasten, tafeldekken en serveren. 'Het enige waar jullie meisjes geschikt voor zijn,' aldus de zuster, 'is als dienstmeisje op te treden. Niet als een gewone werkmeid, hemel beware ons,' voegde ze daar aan toe. 'Nee, meer als dienstmeisje bij een gegoede familie. En dat gaan wij jullie leren, zodat jullie later een goede betrekking zullen vinden en voor jezelf kunnen zorgen.' Als Cokkie haar zusjes moest geloven wilden die later alleen maar trouwen en kinderen krijgen. Een baan zoeken en werken voor de kost was iets nieuws en zo vreemd voor ze dat ze dat idee onmiddellijk verwierpen. De lessen vonden ze echter wel leuk, er werd onder het serieuze regiem van de zusters toch ook veel gelachen. De daaropvolgende dagen zag Cokkie in het voorbijgaan de meisjes met een boek op het hoofd rond een tafel lopen, of eindeloos servetten vouwen. Ze zag dat dienstbare gedrag met afgrijzen tegemoet. Het klonk zo vreselijk onderdanig. Ze was gelukkig te jong voor die lessen en probeerde alvast haar lot te ontlopen door op school goed haar best te doen. Wat ze precies wilde worden wist ze niet, in ieder geval geen dienstmeisje. Na schooltijd hielp ze zuster Camilla, die buiten de ziekenzaal ook de leiding had over het babyzaaltje. Niet dat ze nou zo gek was op baby's, maar Cokkie mocht deze zuster. Zij was het die haar had geholpen toen ze zo ziek was en weken op een donker kamertje had gelegen. Samen hadden ze veel plezier gehad en soms dacht ze met heimwee aan die tijd terug. Bovendien vond ze alles beter dan handwerken of sokken stoppen. Want als de stop in de sok er niet mooi genoeg in zat, werd de stop er rondom uitgeknipt en kon ze, tot haar wanhoop, weer helemaal opnieuw beginnen. Soms was het gat zo groot dat haar vuist met gemak dwars door de sok gestoken kon worden. De zuster loste dat op door een blikje in de sok te doen. 'Want,' zei ze, 'perfect sokken stoppen zul je koste wat het kost moeten leren. Nu zie je er het nut niet van in, later zul je me dankbaar zijn.' Dankbaar? Cokkie piekerde er niet over om later als ze groot was sokken te gaan stoppen. Ze zou ze gewoon weggooien en nieuwe kopen. Dat deed volgens haar iedereen. Ze had haar moeder nooit sokken zien stoppen. Grootmoeder wel, van die speciale visserssokken van dikke zwarte wol. Zulke sokken kon je nergens kopen, dus breide grootmoeder ze zelf op vier breipennen. Als het heel stil was in grootmoeders huis dan hoorde je naast het tikken van de staartklok het regelmatig tikken van de pennen. Behalve grootvader had ze nooit iemand met zulke dikke sokken gezien, zijn schoenmaat was er zelfs op aangepast. Opnieuw zag ze de noodzaak in om later vooral rijk te worden, zodat je zoveel sokken kon kopen als je wilde. Op het babyzaaltje zaten of lagen de allerkleinsten. Zodra ze drie jaar waren, werden de meisjes naar de kinderafdeling van het tehuis overgeplaatst en de jongetjes in een ander weeshuis ondergebracht. Sommige kinderen waren wees of halfwees, net als zij. Anderen werden 's morgens door hun moeder gebracht en 's avonds weer opgehaald. Voor de zusters betekende deze vorm van kinderopvang een bescheiden bron van inkomsten. Voor de meestal alleenstaande moeders was het een uitkomst. Cokkie hielp zuster Camilla met het geven van de fles, bordjes pap naar binnen lepelen en vieze neusjes schoonvegen. Eigenlijk voelde ze zich helemaal in haar element. Ze kon altijd al slecht tegen huilende kinderen en werd helemaal akelig vanbinnen als ze een traan over het kinderwangetje zag lopen. Hier kreeg ze de kans om te troosten, uit boekjes voor te lezen, kinderliedjes te zingen, op de fluit te spelen of te klepperen met langwerpige houten latjes. Alles om ze een beetje aan het lachen te krijgen. Nu wist ze wat ze later wilde worden: verpleegster, net als zuster Camilla met haar gesteven witte schort voor. Dat wilde ze in ieder geval heel wat liever worden dan dienstbode. Ze deed zo haar best op het babyzaaltje dat ze na verloop van tijd mocht helpen met het in bad doen van de kleintjes en met luiers verschonen. De eerste keer keek ze toe hoe zuster Camilla de baby uitkleedde en hem langzaam in het warme water liet zakken. Ze dacht aan haar eigen badritueel toen ze klein was en thuis woonde. Ineens werd haar aandacht getrokken door iets vreemds. Met grote ogen keek ze naar het roze dingetje dat onder aan het buikje van de baby hing. Net een klein vingertje. Zuster Camilla legde uit dat jongens er anders uitzien dan meisjes. Dat jongens daardoor plassen en dat het daarom een 'plassertje' wordt genoemd. Cokkie had zich daar nooit zo in verdiept maar stelde later na grondig onderzoek vast dat ze tot de meisjes behoorde. Dat betekende dus dat de meisjes om haar heen er bloot net zo uit moesten zien als zij en dat jongens, die ze op straat had zien spelen, dus een plassertje moesten hebben net als deze baby. En er viel haar opeens nog iets op: dat er onderscheid werd gemaakt. Jongens mochten schreeuwen, meisjes absoluut niet. Jongens renden altijd, meisjes moesten langzaam lopen. Zo kon ze nog een rijtje dingen opnoemen die jongens blijkbaar mochten, waarvoor meisjes op de vingers werden getikt. Meisjes werden al heel vroeg klaargestoomd voor de rol van moeder, stelde ze met afschuw vast. Meisjesspeelgoed bestond voornamelijk uit poppen, kinderwagens en poppenkleertjes. Poppen die later natuurlijk vervangen dienden te worden door baby's. Want de meisjes krijgen de baby's, niet de jongens! Jongens, stelde ze verongelijkt vast, kregen de brandweerwagens, de tinnen soldaatjes en de houten slagschepen die ze op de plank in de speelgoedwinkel had zien staan. Cokkie wist bijna zeker dat er maar weinig jongens daadwerkelijk brandweerman, soldaat of matroos werden. Waarom zat daar verschil in? Waarom werden meisjes anders behandeld? Waarom zagen jongens er anders uit dan meisjes? Waarom moesten ze op een andere manier plassen? Waarom zijn er eigenlijk jongens? Want erg veel nut leken ze niet te hebben. Jongens waren ruw en ongemanierd, ze zaten altijd onder de vieze vegen en hadden smoezelige handen. Ook in de dierenwereld, stelde Cokkie vast, waren mannetjes van weinig nut. Als er al iets over mannetjesleeuwen of tijgers geschreven stond was het altijd over het feit dat die er mooi en sterk uitzagen. Alsof dat voldoende was. Volgens haar konden ze alleen maar gemeen brullen en mensen bang maken. Vrouwtjes daarentegen kregen jongen, verzorgden ze, verdedigden hen tegen vijanden, zochten voedsel of gingen op jacht. Verschrikkelijk nuttig allemaal. Waar waren de mannetjes op zulke momenten? Vast en zeker aan het luieren! In de mensenwereld was het al niet beter, vond ze. De meisjes werd al vroeg geleerd dat ze later kinderen zouden krijgen en voor het huishouden moesten zorgen. Dat was haar wel duidelijk. Maar wat voor rol speelden jongens daar eigenlijk in? Als ze naar vader keek dan wist ze zeker dat hij er was om het geld te verdienen. Dat was eigenlijk wel nuttig. Want geld had je nodig om eten te kopen. En een pastoor dan? Die werkte niet, die liep de hele dag alleen maar te bidden. Eigenlijk had ze een pastoor nooit in een broek gezien — was dat eigenlijk wel een jongen? En Jezus, die stond ook altijd afgebeeld in een jurk! Jezus vond ze wel bijzonder nuttig. Hij luisterde naar je en vergaf je je zonden als je maar hard genoeg bad. Hij kon ook wonderen verrichten, dat kon volgens haar niemand. In de kapel, wist ze zich te herinneren, heeft Jezus aan het kruis alleen een lapje om. Kon je daaraan zien of hij een jongen was? Ze zou zondag toch eens beter opletten. Cokkie wenste bijna dat ze als jongetje op de wereld was gekomen. Al was het maar om de vrijheid die jongens blijkbaar meekregen bij hun geboorte. Meisjes moesten al heel vroeg leren wat het was om een meisje te zijn en je daarnaar te gedragen. Netjes, beleefd en beheerst zijn, terwijl ze het soms wel uit wilde schreeuwen, onbeheerst wilde rennen of zomaar gek doen. Maar ze had al zo lang in het keurslijf gezeten van orde, tucht en regelmaat dat ze zich niet eens meer lekker kon laten gaan. Haar leven was al voor haar uitgestippeld en de zusters deden nijvere pogingen om van haar een welopgevoed en vooral een gelovig meisje te maken. Cokkie zuchtte diep toen ze dit allemaal weer eens overdacht en besefte dat ze niet bij machte was om een andere draai aan haar leven te geven, zeker niet zolang ze in het kindertehuis verbleef. Zou ze er ooit weg komen? Zij was al tien en Hanna bijna veertien. In haar ogen was die al groot en klaar om te trouwen. Haar zus was erg veranderd. Helemaal nu ze deftige-dameslessen volgde, zoals ze de uren noemde dat ze met het boek op haar hoofd rondliep. Soms zat ze raadselachtig glimlachend en helemaal in zichzelf gekeerd in de verte te staren en kon je nauwelijks contact met haar krijgen. Hoe zou het leven zijn buiten de muren? Voornamelijk vrolijk, vermoedde Cokkie. Veel vrolijker dan in het tehuis, daar was ze van overtuigd. Het leven was in ieder geval leuker geweest voordat ze erin ging. Zou ze later zelf mogen beslissen wat ze wilde worden? Ze zou het er de eerstvolgende keer dat vader hen kwam opzoeken eens met hem over hebben. Aan trouwen en kinderen krijgen dacht ze liever niet, ook al leek dat lot onafwendbaar. Ze werd een beetje driftig bij het idee dat haar toekomst al uitgestippeld was bij haar geboorte. Ze had het er met Gonda over, maar die had nog nooit een bloot jongetje gezien, laat staan dat ze iets wist van trouwen en kinderen krijgen. Misschien kon ze het klooster ingaan. Zo te zien waren de zusters niet getrouwd en hadden ze ook geen kinderen. Cokkie vroeg het aan zuster Camilla die beaamde dat ze weliswaar geen kinderen had maar wel veel kinderen van anderen om van te houden en voor te zorgen. En dat dit net zo'n zware en dankbare taak was. Bovendien was ze wel degelijk getrouwd, zei ze. Ze liet als bewijs haar trouwring zien. Ze was al ruim tien jaar getrouwd met Jezus en bloosde er zowaar een beetje bij. Daar keek Cokkie erg van op. Getrouwd met iemand die je nooit hebt gezien, kon dat wel? Ze besloot in de toekomst wat nauwer met zuster Camilla samen te werken. Al was het alleen maar om wat meer antwoorden te krijgen op haar vele vragen.

DE NIEUWE VROUW

1931

Vader had de eerwaarde moeder een brief gezonden waarin hij haar mededeelde dat hij per 4 november 1931 hertrouwd was met mevrouw Francisca van Vugt en dat hij de kinderen voorgoed kwam ophalen. Hij zou op 15 december langskomen om de benodigde papieren te tekenen. Als zij ervoor wilde zorgen dat de meisjes klaarstonden dan zou hij haar zeer erkentelijk zijn. De heilige mis was afgelopen en de meisjes liepen stil door de lange gang van de kapel naar de leeszaal voor bij bellessen toen de eerwaarde moeder hen in haar kantoor riep. Zonder een spier te vertrekken deelde ze de meisjes het nieuws mee en voor ze het wisten liepen ze weer op de gang. Verbijsterd stonden Cokkie en haar zusjes een tijd tegen de muur geleund. Hadden ze dat nou goed gehoord, mochten ze naar huis? En dan zo snel, volgende week al? Wat had de eerwaarde moeder nou over een andere vrouw gezegd? Had vader een andere vrouw in huis gehaald? Wie was zij, kenden zij haar? Ze wisten allemaal zeker dat vader haar nooit eerder had genoemd en ze vonden het eigenlijk wel eng, deze nieuwe vrouw, maar waren toch ook nieuwsgierig. Cokkie zag er louter voordelen in. Niet alleen zouden ze eindelijk naar huis gaan, ze had ook het langverwachte bewijs dat Jezus haar schietgebedjes had gehoord en haar diepste wens had begrepen. Ze zou eindelijk de muren van het tehuis, die in haar gedachten met de jaren groter en dikker werden, achter zich kunnen laten en weer onbevangen buiten kunnen rennen en spelen. Ze zag het al voor zich. Samen met Lena op de dijk wandelen en eindelijk weer paardenbloemen plukken. Het was er het seizoen niet voor, besefte ze met enige spijt, maar dat mocht de pret niet drukken, wandelen op de dijk was voorlopig voldoende. Ze kon bijna niet wachten totdat vader hen zou komen halen. Gonda vond het vreselijk dat Cokkie zomaar weg zou gaan en haar daar achter zou laten. Samen zaten ze op het bed en konden hun tranen nauwelijks bedwingen. Cokkie had er spijt van dat ze tegen haar beste vriendin zo opgewonden en vrolijk had gedaan. Het was waar, Gonda had geen familie die haar uit het tehuis kon halen. Ze besefte tot haar schrik dat zij er waarschijnlijk tot aan het eind van haar tijd zou moeten blijven. Het doembeeld van een oude vrouw, met een grijze knot, zwaar leunend op een stok nestelde zich op haar netvlies. Dat beeld alleen al deed de tranen weer spontaan over haar wangen rollen. 'Je kunt toch trouwen en kinderen krijgen?' opperde Cokkie. Daar moest Gonda eigenlijk niet zoveel van hebben. Cokkie wist niet wat ze hier aan toe moest voegen en nam zich voor de resterende tijd extra lief voor haar te zijn. In een opwelling haalde ze Roosje te voorschijn, gaf het popje aan Gonda en zei dat ze Roosje voor altijd mocht houden. Dat stopte de toevoer van nieuwe tranen enigszins en maakte haar zelfs weer een beetje aan het lachen. De andere meisjes keken voornamelijk jaloers, ze wilden allemaal wel naar huis. Op haar beurt raakte ze niet uitgepraat over vader en zijn nieuwe vrouw. De laatste dagen leek het of ze vleugeltjes had. Ze nam afscheid van de juffrouw op school en van alle meisjes uit de klas en huppelde dit keer zonder morren mee met de tehuiskinderen. Het afscheid van zuster Camilla vond ze erger. Ze waren aan elkaar gehecht geraakt. Zuster Camilla was de enige die haar omhelsde en haar bedankte voor alle hulp bij het verzorgen van de baby's, en die haar veel succes wenste met haar nieuwe moeder. Nieuwe moeder - zo had Cokkie het eigenlijk nog niet bekeken. Kon deze nieuwe vrouw de plaats van moeder eigenlijk wel innemen? Ze dacht van niet. Zuster Camilla stelde dat ze deze mevrouw wel de kans moest geven om een moeder voor haar te zijn. Na lang wikken en wegen beloofde Cokkie dat. De laatste dag in het tehuis verliep rommelig. Alle handelingen die ze verrichtte, deed ze voor haar gevoel voor het laatst. Het besef alleen al gaf haar vonkjes van zenuwachtige spanningen en opwinding. Als laatste had de eerwaarde moeder de meisjes in het kantoortje geroepen om hen eraan te helpen herinneren alle wijze lessen niet te vergeten. Ze drukte hun op het hart om zich buiten de tehuismuren te gedragen als welopgevoede jongedames, eerbiedig en volgzaam te zijn. En om niet te vergeten dat de woorden van Onze-Lieve-Heer te allen tijde in acht moesten worden genomen, De zusjes beloofden het plechtig, al was het alleen maar om zo snel mogelijk weg te komen uit het benauwde kantoor. De eerwaarde moeder gaf de meisjes een vormelijke hand ten afscheid en wenste hun het beste. Voor de laatste keer zaten de meisjes Meeuwisse aan tafel in de eetzaal en ze aten hun laatste snee brood met stroop. Cokkie hoopte hartgrondig dat ze nooit meer stroop op brood hoefde te eten. Vader stond in de hal op hen te wachten. De meisjes vertrokken met niets meer dan de kleren die ze aanhadden. Precies zoals ze ruim zes jaar geleden gekomen waren. In de hal en op de stoep stonden de zusters en enkele meisjes hen lang na te zwaaien. Het was bitter koud op straat. 'Er zit vorst in de lucht,' zei vader, 'dus doe je sjaal goed om en vergeet je handschoenen niet!' Koud hadden de meisjes het allerminst, zozeer waren ze in beslag genomen door dit nieuwe avontuur. Lena en Cokkie knipoogden naar elkaar en konden nauwelijks ophouden met zenuwachtig giechelen. Hanna was wat bedachtzamer. Ze vuurde vele vragen op vader af over deze nieuwe vrouw die in het huis woonde. Vader wilde alleen kwijt dat zij hun nieuwe moeder werd en dat hij van de meisjes verlangde dat zij haar als 'moeder' zouden aanspreken. Verbijsterd keken de meisjes hem aan. Dat kon hij toch niet menen? 'We hebben toch al een moeder?' zei Cokkie. Ze was weliswaar overleden maar het was en bleef hun moeder. Niet deze nieuwe vrouw. Ze kenden haar niet eens en nu moesten ze haar meteen 'moeder' noemen. Denkend aan deze nieuwe, vreemde vrouw probeerde Cokkie zacht het woord 'moeder' uit te spreken, maar ze kon het eenvoudig niet over haar lippen krijgen. Ze was niet de enige. 'Probeer het in ieder geval,' zei vader wanhopig. 'Geef haar een kans!' Die kans wilde de meisjes haar wel geven. Tenslotte konden zij dankzij haar naar huis komen en dat was iets om dankbaar voor te zijn. Met gemengde gevoelens zaten de meisjes even later in de tram richting Hellevoetsluis. De vreugde van vanmorgen was verdwenen. Hoe dichter ze het huis naderden, hoe enger ze het vonden. Langzaam kroop er bij Cokkie een onaangenaam gevoel langs haar ruggengraat omhoog. Het soort onheil dat ze in jaren niet meer had waargenomen en waar ze even helemaal stil van werd. Ze herkende het gevoel van het moment dat ze nietsvermoedend het huis verliet om vervolgens voor jaren opgesloten te worden in het kindertehuis. Stil zaten ze naast elkaar, ieder voor zich in gepeins verzonken. Het was intussen zachtjes gaan sneeuwen. Donkere wolken pakten zich samen en hingen zwaar boven de horizon. Vader herhaalde telkens weer hoe blij hij wel niet was dat hij zijn meisjes weer allemaal bij zich had. Peter Meeuwisse had zijn nieuwe bruid in Rotterdam ontmoet toen hij familie bezocht. Zij was daar toevallig op bezoek. Ze was schooljuffrouw en was nooit getrouwd, vernam hij later. Het was absoluut geen liefde op het eerste gezicht zoals bij zijn eerste vrouw, het was meer een bedachtzaam tot elkaar komen, wennen en eikaars karakter en overtuigingen respecteren. Twee eenzame zielen die meenden elkaar gevonden te hebben. Zij wilde vooral niet als oude vrijster te boek blijven staan en was het lesgeven meer dan zat. Voor haar kwam Peter op het juiste moment, als een geschenk uit de hemel bij wijze van spreken. Hij wilde zijn kinderen om zich heen, omdat ze hem langzaam ontgroeiden. Daarom had hij zijn twee oudste meisjes al eerder naar huis gehaald, niet alleen omdat ze het huishouden van hem konden overnemen. Maar Tonia en Sjaantje hadden vaak ruzie, omdat de een niet wilde onderdoen voor de ander, en al helemaal niet als het op het verdelen van huishoudelijke taken aankwam. Bovendien was het hem al een paar keer opgevallen dat er aardig wat jongens quasinonchalant door de straat liepen. Als hij op het werk was, kon hij geen oog houden op de meisjes. Hij had al van de buurvrouw moeten horen dat zijn oudste, net zeventien jaar, gesignaleerd was met een jongen op de dijk. En dat de ander, vijftien jaar oud, meer buiten op straat liep dan dat ze binnenshuis aan het werk was. Hij begon zich in paniek af te vragen of de meisjes wel voorgelicht waren. De gedachte alleen al bezorgde hem de nodige zweetdruppels. Ten einde raad besloot hij een bezoek te brengen aan tante Betje en oom Herman. Daar ontmoette hij schooljuffrouw Francisca en bedacht dat zij als een moeder over zijn meisjes kon waken, of ze op zijn minst een beetje in toom kon houden. De eventuele voorlichting over jongens zou dan waarschijnlijk vanzelf wel komen. Eigenlijk waren het typisch vrouwenzaken waar hij zich niet mee wilde bemoeien. En daarom trouwde hij Francisca Jacoba van Vugt. Zij beloofde de taak op zich te nemen om een moeder voor zijn vijf meisjes te zijn. Een taak waar ze aanvankelijk tegen opzag, maar die ze zou uitvoeren met de ijzeren discipline die ze als schooljuffrouw altijd had gehandhaafd. In de ogen van Francisca van Vugt waren deze meisjes nauwelijks opgevoed. Met Tonia en Sjaantje had ze in eerste instantie de grootste moeite gehad, maar het was haar uiteindelijk gelukt om het losbandige eruit te slaan — natuurlijk niet waar hun vader bij was. Maar ze hanteerde ook een andere methode: iedere keer weer maakte ze sissende opmerkingen over hoe slecht ze wel niet waren, door de duivel bezeten zelfs. Dat ondermijnde hun zelfvertrouwen. Dreigen werkte ook: 'Als jullie nou niet meteen binnenkomen en aan het werk gaan, dan vertel ik het jullie vader.' Zij maakte hun voortdurend duidelijk dat zij de aangewezen persoon was om hen weer een beetje op het rechte pad te krijgen en dat zij niet zou rusten eer deze taak was volbracht. Ze zorgde ervoor dat wanneer het op klagen aankwam, zij werd geloofd en niet de meisjes. Die ondergingen hun afstraffing gelaten en zeiden niets. Een keer liep Tonia een blauw oog op, omdat ze een beetje te fel uithaalde met haar pantoffel en Tonia zich op dat moment net omdraaide. De hak kwam vol in haar gezicht terecht. Ze had een blauwe plek proberen te voorkomen met koud water, maar zonder succes. Vader vroeg Tonia naar de oorzaak. Die prevelde angstig dat ze van de trap was gevallen. Het was niet gemakkelijk om twee bijna volwassen meisjes in bedwang te houden. Het grijpen naar haar slof als wapen om haar mening kracht bij te zetten had geholpen en tevreden over zichzelf, zag ze de andere drie meisjes komen. Het was al laat op de avond eer vader met zijn drie jongste dochters in Hellevoetsluis aankwam. Het huis in de Julianastraat, waar hij was gaan wonen met zijn tweede vrouw, lag verder weg van het station. Intussen was het harder gaan sneeuwen. Diep weggedoken in hun wollen mantels schuifelden ze voorzichtig over de gladde weg langs de huizenrijen. De meisjes herkenden niet veel van de straten waar ze doorheen liepen, maar spoedig zouden ze thuis zijn en warme thee drinken. De deur werd door Tonia opengetrokken en ze omhelsde hen een voor een. Vader stapte als laatste over de drempel en sloot de deur met een zucht achter zich. De nieuwe vrouw werd voorgesteld en de meisjes wisten niet wat ze van haar moesten denken. Ze leek helemaal niet op een moeder. Ze keek streng, onverzettelijk. Te moe om daar verder op te letten wilden Cokkie en haar zusjes na de thee naar boven. Trots liep vader als eerste de trap op en liet hun de nieuwe slaapkamer zien. Hij had alle bedden in hetzelfde kamertje gezet zodat ze met zijn drieën bij elkaar konden slapen. 'Een beetje zoals jullie gewend zijn,' zei vader. De oudste twee deelden de slaapkamer ernaast. Voor Cokkies gevoel was het midden in de nacht toen ze een vreselijk kabaal hoorde beneden. Bang voor het onbekende maakte ze Lena wakker, met grote angstige ogen keken ze elkaar aan. Ze hoorde een hoge vrouwenstem schreeuwen als een ordinaire visvrouw. Tussendoor hoorde ze de lage bromstem van vader die haar probeerde te kalmeren. Het lukte hem niet. Haar stem werd steeds scheller. Was dat hun nieuwe moeder? Waarom was ze zo kwaad? Bibberend doken de meisjes tegen elkaar aan en baden tot God om hen weer terug te sturen naar het tehuis. Niet zozeer omdat ze de zusters of de kinderen ineens misten, het was meer het veilige, geborgen gevoel dat ze gekend hadden. De vertrouwde, rustige geluiden. Het tehuis waar het altijd stil was. Waar nooit werd geschreeuwd en al helemaal niet gevochten.

WAAROM SJAANTJE ZUSTER MARIA SERVILLIA WERD

1932

De eerste weken thuis probeerden de meisjes uit alle macht de normen en waarden die ze van het tehuis hadden meegekregen in ere te houden. Tandenpoetsen werd door hun nieuwe moeder als een luxe gezien. De tandenborstels werden niet weggegooid, maar zouden ook nooit worden vernieuwd. Dat had de nieuwe moeder ze de eerste dag al laten weten. Vragen om schone lakens was vragen om moeilijkheden. Ten slotte gaven ze dat op en legden ze zich erbij neer dat de lakens slechts één keer in de maand werden verschoond. Toen Cokkie een keer, met dichte 'zeepogen' naar een schone handdoek wilde grijpen, voelde ze niets anders dan een kleffe natte prop die vóór haar door het hele gezin was gebruikt, ze gruwde ervan. Eén handdoek per dag voor allemaal was ruim voldoende, zei de nieuwe moeder, uitdagend leunend tegen de deurpost van de kleine keuken. Ze stak niet onder stoelen of banken dat ze de meisjes nuffige schepsels vond die minstens dachten dat ze in een hotel verbleven. 'Prinsesjes' noemde ze hen snerend, als vader niet in de buurt was. Inderdaad waren ze gewend aan centrale verwarming en warm water om zich te wassen, aan elke week schone lakens, per kind iedere dag een droge handdoek en op zijn minst dagelijks schoon ondergoed. In het tehuis stond een wasinstallatie die veelvuldig werd gebruikt. De hele ruimte vulde zich dan met stoom, waardoor je elkaar nauwelijks zag. In de kelder waren grote droogruimten waar altijd wel een paar zusters bezig waren met stijven en strijken, vaak geholpen door de oudere tehuiskinderen. Wat de nieuwe moeder bedoelde met een hotel, begrepen ze niet helemaal. Volgens hen was het geen hotel geweest, eerder een gevangenis. Vader wist ook niet wat de nieuwe moeder er precies mee bedoelde en zei hun dat ze maar beter niet zoveel dingen konden vertellen over het tehuis. Het toppunt kwam toen Cokkie van vader voor haar verjaardag een porseleinen pop met lang bruin haar,cadeau kreeg - de pop die ze in een speelgoedwinkel in Leiden had zien staan en die ze vader had aangewezen. De pop die ze haar hele jeugd had moeten ontberen en waar ze zo naar verlangd had. Tranen welden naar boven toen ze vader uit pure blijdschap om zijn nek viel. De nieuwe moeder kwam op haar blije kreten af. Er viel een doodse stilte toen ze zei: 'Ben jij daar niet véél te oud voor?' Elf jaar was ze geworden, was dat te oud voor een pop? Cokkie dacht van niet, maar de opkomende twijfel was voldoende om de pop boven op de linnenkast neer te zetten en er alleen mee te spelen als ze zeker wist dat de nieuwe moeder niet thuis was. Heimelijk noemde ze haar schat Gonda. Vooral 's avonds als ze in bed lag, dacht ze met heimwee aan haar vriendinnetje. Haar schietgebedjes gingen altijd als eerste over vader en moeder. Dan volgde steevast een gebedje voor Gonda en dan een met de vraag om kalmte, moed en geduld. Als vanouds sloot ze de rij met haar zusjes, haar grootouders en de vele ooms en tantes. De nieuwe moeder kwam niet in haar gebeden voor, de gedachte kwam zelfs niet in haar op. Cokkie was altijd blij als ze de deur uit kon. Op straat nam ze samen met Lena alle ergernissen rond de nieuwe moeder nog eens door. Schopte daarbij uit pure frustratie tegen vuilnisbakken, straatstenen en hekjes. Eensgezind besloten ze naar Leiden terug te reizen en simpelweg aan te bellen. De overtuiging dat ze in Leiden meer dan welkom zouden zijn, gaf de meisjes moed om het bij de nieuwe moeder vol te houden. Ze bleven er niet te lang over tobben want het gevoel van vrij zijn won het altijd snel van hun klachten en spoedig liepen ze te huppelen en achter elkaar aan te rennen. School was geen probleem, met leren hadden ze bepaald geen achterstand. Het enige waar ze ontzettend aan moest wennen was de jongens. Meestal probeerde ze deze baldadige, stoere branieschoppers te negeren, soms stond ze hen vanaf haar plekje bij de schoolmuur te observeren. Een van hen, een al wat oudere jongen, die Harry heette, liep tot haar grote ergernis bijna dagelijks met de meisjes Meeuwisse op. Hij stond ze brutaal op te wachten op de hoek van de Moriaanseweg. Vroeg niet of hij mee mocht lopen, maar deed dat gewoon. Cokkie en Lena hielden niet van deze jongen, omdat hij iets bedreigends uitstraalde. Een gevoel dat ze nog nooit eerder hadden ervaren. Geen van beiden durfde iets tegen hem te zeggen. Op een morgen kwam hij geheimzinnig kijkend aanzetten met een vlakgum. In het midden had hij een sneetje gemaakt en het oppervlak in en om het sneetje rood en blauw gekleurd. Hij boog het gummetje zo dat het sneetje een beetje openviel. 'Kijk,' zei hij verlekkerd, 'zo zien jullie meiden er vanonder uit.' Verbijsterd keek Cokkie van het gummetje naar hem en weer naar het gummetje. Een gevoel van walging vermengd met angst kroop langs haar ruggengraat omhoog. Daar was het onheilspellende gevoel weer. Nu begreep ze waarom hij altijd aan hen wilde zitten of een arm om haar heen probeerde te slaan. Zijn gezicht kwam dan heel dichtbij en hij fluisterde van die rare dingen in haar oor waar ze niets van begreep. Uit lijfsbehoud besloten de meisjes hem voortaan te mijden en een heel stuk om te lopen. Dan maar liever te laat op school. Op een dag kwamen ze thuis van school en zagen Tonia klaar voor vertrek midden in de kamer staan. Het koffertje aan haar voeten deed vermoeden dat het voor lange tijd zou zijn. Even dacht Cokkie dat ze besloten had om terug naar het tehuis te gaan, toen zag ze tante Piëta staan. Tonia had tante Piëta, een zus van vader, stiekem een brief geschreven waarin ze haar smeekte of ze niet bij haar en oom Herman mocht komen wonen. Dat ze het geschreeuw en de slaag meer dan beu was had ze er niet bij vermeld. Tante Piëta had dat zo ook wel begrepen en haastte zich om een en ander met haar broer te regelen. 'Herman en ik kunnen wel wat hulp in en om het huis gebruiken,' zei ze. De nieuwe moeder bleef thuis, maar de rest ging met tante en Tonia mee naar de tram. In de tram keek Tonia slechts één keer om. Cokkie had haar in maanden niet zo vrolijk zien kijken. Kort daarna nam Sjaantje een dienstje voor dag en nacht bij de pastoor en zijn huishoudster. Nu waren ze nog maar met zijn drieën.

Voor de meisjes kwamen en gingen de seizoenen zonder noemenswaardige gebeurtenissen. Een radio hadden ze niet en de krant werd voornamelijk door vader uitgeplozen. Soms las hij er stukjes uit voor. Meestal had dat betrekking op oranjefestiviteiten die aanstaande waren, omdat vader in de organisatie zat. Ook werd er aandacht geschonken aan het plaatselijke nieuws, wie er een ongeluk had gehad of overleden was. Op zondag gingen ze naar de kerk, thuis volgde een overhoring van de preek. Vader wilde zeker weten of zijn meisjes wel opgelet hadden. Bij slecht weer bleven ze de rest van de zondag binnen en lazen bij toerbeurt hardop voor uit de bijbel. Of ze moesten, wat Cokkie nog erger vond, belangrijke en in vaders ogen leerzame passages uit de bijbel overschrijven. Ze was altijd opgetogen als de nieuwe moeder voorstelde om een wandeling in de omgeving van Hellevoetsluis te maken. Daar zag ze voor het eerst een stier op een koe springen. Met open mond sloeg ze de potsierlijke vertoning gade. Vader kreeg op haar vragen een rood hoofd en de nieuwe moeder kon slechts onbedaarlijk lachen. Francisca van Vugt leerde de meisjes opmerkzamer te kijken en te luisteren naar de natuur om hen heen. De vogels, de bloemen, zelfs de voor het oog onbelangrijke groene sprietjes hadden een naam. Ze leerde hun de vogels bij de naam te noemen door enkel te luisteren naar hun gezang. Leerde hun de namen van verschillende bloemen en planten die slordig gegroepeerd langs de berm van de weg stonden. Ze legde uit in welke prachtige kleuren ze bloeiden en voor welke insecten ze weer voedsel betekenden. Cokkie raakte er helemaal van in de ban en probeerde gedurende zulke wandelingen eik woord te onthouden. Vaders angst voor een ernstige economische crisis in Nederland groeide. In de Verenigde Staten, Engeland en Duitsland gingen bedrijven al failliet en sloten fabrieken voorgoed de poorten. Krantenkoppen schreeuwden over een groeiend aantal werklozen en toonden foto's van schrijnende armoede en hongerende kinderen. Geruchten rond de sluiting van de Rijkswerf van Hellevoetsluis werden sterker. Vader en velen met hem zouden daardoor werkloos raken. Lichtpuntje in deze duisternis was, dat een aantal gespecialiseerde afdelingen van het bedrijf overgeplaatst zouden worden naar de Rijkswerf in Den Helder. Welke afdelingen dat waren en wie er automatisch mee zouden verhuizen was niet bekend. Vader, die al ruim twintig jaar op de Rijkswerf in Hellevoetsluis werkte, had zich met behulp van allerlei cursussen gespecialiseerd in autogeen lassen. Hij hoopte, net als al zijn collega's, voor een baan in Den Helder in aanmerking te komen. Terwijl de onzekerheid de zenuwen sloopte, werden de discussies tussen vader en zijn vrouw steeds feller. Cokkie had een van die dagelijks terugkerende gesprekken afgeluisterd. Ze had er niet eens zoveel moeite voor hoeven doen, onder aan de trap gaan zitten was voldoende. De nieuwe moeder verweet vader dat al zijn aandacht gericht was op zijn meisjes en dat hij niet van haar hield. Dat hij haar enkel getrouwd had voor het huishouden. Dat was niet waar, vond Cokkie. Alle huishoudelijke karweitjes werden door haar en haar zusjes gedaan. Afstoffen en dweilen vóór ze naar school gingen en aardappelen schillen als ze uit school kwamen. En dan had ze het niet eens over de ontelbare teilen met wasgoed die op het wasbord geschrobd dienden te worden, waar haar knokkels ruw van werden. Volgens haar bleef er voor de nieuwe moeder niet zoveel werk over. Vader ontkende in alle toonaarden dat hij haar slechts voor het huishouden had getrouwd. Hij verzekerde haar dat hij net zoveel van haar hield als van zijn meisjes. Aan het eind van het liedje hoorde je haar schreeuwen en vaders stem gedempt sussen. Hoe meer vader zijn best deed om haar stil te krijgen, hoe kwader ze werd. Cokkie begreep er niet veel van en was al bijna boven aan de trap toen plotseling Sjaantje in de hal opdook. Verbijsterd bleef ze staan en tuurde naar beneden. Zodra de kamerdeur achter haar gesloten was, sloop Cokkie langzaam de treden af en luisterde met ingehouden adem. Sjaantje snikte hevig en was nauwelijks tot bedaren te brengen. Ze kon niets zinnigs uitbrengen, zo totaal overstuur was ze. Wat was er gebeurd? Tussen het gesnik door hoorde ze enkel onsamenhangende flarden. Het had iets met de pastoor te maken, zijn handen en de voorraadkast in de keuken. Het fijne zou ze die avond zeker niet te horen krijgen, dus ging ze teleurgesteld naar bed. Het enige wat ze de volgende ochtend merkte, was dat vader op hoge poten naar de pastorie beende, er zeer ontgoocheld van terugkeerde en er de rest van de dag het zwijgen toe deed. Na verscheidene weken van vrijwillige eenzame opsluiting op haar kamertje kwam Sjaantje op een grauwe morgen met fier opgeheven hoofd de trap af. Ze had een besluit genomen. Ze ging het klooster in. Jaren later kreeg Cokkie een vaag vermoeden van wat er aan de hand was geweest, een veronderstelling die nooit werd bevestigd, maar ook niet ontkend. Iedere keer als ze er over wilde beginnen, ontweek vader handig haar vragen. Of zei haar ronduit dat ze zich daar niet mee moest bemoeien. Uitgezwaaid door haar zusjes ging Sjaantje met vader naar de franciscanessen van het klooster Mariadal in Roosendaal. Gelukkig niet zo heel ver bij hen vandaan. Hij beloofde Sjaantje dat hij haar dikwijls zou komen opzoeken. Misschien wel samen met haar zusjes! De priorin bracht hem in herinnering dat slechts één keer per jaar bezoek mocht worden ontvangen en dat het absoluut geen man mocht zijn. Sjaantje slikte dapper haar tranen weg en kuste vader ten afscheid. Sinds ze besloten had het klooster in te gaan, was een serene rust over haar gekomen. Ze zou trouwen met God de Heer en de kloostergeloften van maagdelijkheid, armoede en gehoorzaamheid afleggen. Na een jaar van godvrezendheid, volharding en overgave nam ze de naam van haar beschermheilige aan. Voortaan heette ze zuster Maria Servillia. Ze werd kleuterleidster op het bewaarschooltje dat aan het klooster verbonden was en voelde zich gelukkig en bevrijd. Maar wat misschien het voornaamste was: ze voelde zich, omringd door vier dikke kloostermuren, vooral veilig.

ASSEPOESTER

1933

De verhuizing naar Den Helder was een feit. Dolgelukkig had vader met zijn vrouw en de meisjes een rondedans rond de tafel gemaakt toen hij per brief de bevestiging kreeg. Hij had een baan! Cokkie en Lena werden erop uitgestuurd om gebakjes en limonade in huis te halen. Plus een paar kruiken jenever. 'Stad aan het Marsdiep,' had vader enthousiast geroepen. 'Met kilometers lange stranden, duinen en een echt bos. Velden met bloemen, zover het oog reikt. En,' zei hij met een knipoogje naar de nieuwe moeder, 'voor jullie dames onuitputtelijk veel schitterende modewinkels.' Hij keek erbij of hij er persoonlijk was wezen kijken, maar het stond in een stencil die bij de brief zat. Vader wilde graag dat iedereen net zo enthousiast zou zijn als hij. Opnieuw moest er afscheid worden genomen. Ze schudden handen van meesters en juffrouwen van de lagere school en het gevorderde onderwijs. Dorpswinkeliers werden voor het laatst bezocht, waarbij ze bij de één een snoepje en bij de ander een plakje worst ontvingen. Een verwennerij die ze zouden missen. Ze vonden het afschuwelijk om afscheid te moeten nemen van de nieuw verworven vriendinnetjes. De nieuwe moeder nam in deze hele verhuismanie persoonlijk de leiding. Ze had haar man vooruitgestuurd om in hun nieuwe woonplaats de zaken te regelen. Kon hij zich nergens mee bemoeien en had zij vrij spel. De kinderen kregen verhuisdozen met de opdracht hun persoonlijke spullen in te pakken. Eindelijk kon ze onbelemmerd haar gang gaan. Meubels die ze niet mee wilde hebben werden weggegeven of verkocht. Herinneringen aan haar voorgangster werden zoveel mogelijk vernietigd door ze bij de vuilnisbak te zetten of, nog eenvoudiger, in de kolenkachel te werpen, tot groot verdriet van de meisjes. Francisca van Vugt wilde in haar nieuwe woonplaats Den Helder een geheel nieuwe start maken. Een ander huis, nieuwe meubels! Haar huis, haar spullen! Niemand kon haar tegenhouden. Haar man niet en zeker niet die lastige kinderen. Gelukkig wist Cokkie een aantal afbeeldingen van moeder in veiligheid te brengen door ze tussen de bladzijden van de prentenboekjes te verbergen. Afgezien van de warme herinneringen, waren die paar afbeeldingen het enige tastbare aandenken aan de enige, onvergetelijk lieve moeder. Haar pop Gonda verhuisde natuurlijk ook mee. Al had ze daar ontzettend veel moeite voor moeten doen omdat de nieuwe moeder haar al bijna had weggegeven aan een of ander kind uit de straat. Cokkie had letterlijk de hele buurt bij elkaar gegild toen ze dat hoorde. De nieuwe moeder was te nerveus om zich daar verder kwaad over te maken. Ze wist heus wel dat ze er niet goed aan deed om alles wat haar man en de meisjes aan herinneringen aan haar rivale bezaten te vernietigen. Een alles overheersende jaloezie nam haar handelen eenvoudigweg over. Ze kon de plaats van haar voorgangster nooit innemen, zij had deze vijf meisjes niet gebaard en ze had er zeker geen band mee. Ver verwijderd van hun vaders bescherming had ze hen helemaal in haar macht, als een schooljuffrouw een klas weerbarstige leerlingen. Ze zou ze er hoe dan ook onder krijgen. Op de laatste avond in het ouderlijke huis riep ze de meisjes naar beneden en deelde hun koel en zakelijk mee dat ze vanaf nu 'moeder' genoemd wenste te worden en niet anders. Cokkie peinsde daar niet over. Er was slechts één moeder voor haar en die kon nooit ofte nimmer worden vervangen. Zo gauw ze in Den Helder arriveerde, sprak ze vader daarover aan, maar tot haar immense verontwaardiging reageerde die er nauwelijks op. Al zijn aandacht ging uit naar zij n nieuwe baan en de verantwoordelijkheid en de druk van het presteren namen een veel grotere plek in dan de hang naar oude spullen, meubels die eigenlijk wel aan vervanging toe waren. Hij vond het ook tijd worden dat de kinderen haar 'moeder' zouden gaan noemen en spoorde hen aan wat liever tegen haar te zijn. Hij was allang blij dat hij, in tijden van groeiende werkloosheid, werk had. Werk betekende brood op de plank en een mooi huis kunnen huren in de Ruyterstraat, op een steenworp afstand van de katholieke kerk. De pastoor was al op familiebezoek geweest en had het enigszins wankelende geloof, na de affaire met Sjaantje, weer een beetje in rechte banen weten te leiden. De eerste mis had hij met vrouw en kinderen bezocht en hij was niet ontevreden over de manier waarop de pastoor zijn preek had gehouden. Helder, overredend, maar vooral godvrezend. Vader vond dat hij veel had om dankbaar voor te zijn en daar hoorden even niet die zeurderige meisjes bij die zich hadden voorgenomen om niet meer met zijn vrouw te praten. Dat moesten ze dan zelf maar uitzoeken, daar bemoeide hij zich niet mee. Tot grote opluchting van 'moe Vugt', zoals de kinderen haar na een aantal weken van koppig stilzwijgen noemden, stond haar man vierkant achter haar en steunde hij haar in haar beslissingen. Voor haar was dit een belangrijke stap naar acceptatie van de meisjes. Om ze tegemoet te komen en te laten zien dat ze het allemaal niet zo kwaad bedoelde, wist ze vader ertoe te bewegen een hondje in huis te halen. Tobias werd hij gedoopt. Het was een onooglijk klein mormeltje, wit met bruine vlekken, drie turven hoog, met kromme pootjes en een heel klein dun staartje waarmee hij in zijn blijdschap zo driftig kwispelde dat hij iedere keer dreigde om te vallen. Cokkie stortte zich met overgave op de verzorging van kleine Toby, zoals ze hem noemde. Borstelde hem, gaf hem te eten en liet hem uit. Tobias was indirect bovendien de aanleiding voor de goede momenten die ze tot haar eigen verwondering ook beleefde met moe Vugt. Samen maakten ze eindeloze wandelingen met Tobias tussen hen in, vaak liepen ze in de richting van de dijk. Als je geluk had zag je scholen bruinvissen hoog uit het water opspringen, 's Zomers als het mooi weer was, namen ze de bus naar het kleine kustplaatsje Donkere Duinen en liepen daar het strand op. Terwijl moe Vugt en zij kuis alleen hun schoenen en kousen uitdeden, holde Tobias de zee in en uit. Langs de kustlijn lopend hoorde ze veel over het leven van krabben en zeesterren, ze leerde de namen van de laag overscherende vogels en het verschil tussen eb en vloed. Cokkie genoot van deze zonnige lange wandelingen, en de vrede die er voor even heerste. Ze moest toegeven dat moe Vugt veel wist, zeker van de natuur. Ze wakkerde haar leergierigheid aan en vooral de liefde van moe Vugt voor dieren maakte een al lang sluimerend gevoel in haar wakker. Als kind had ze al van die fijne kriebeltjes in haar buik als ze naar plaatjes keek van poezen, vogeltjes of vlinders. Ze knipte plaatjes uit en bewaarde ze onder haar kussen. Moe Vugt leerde haar om zieke en gewonde dieren te verzorgen, bij te voeren en in leven te houden. Zelfs kruimeltjes die op de keukentafel of op de broodplank achterbleven, werden zorgvuldig bij elkaar geveegd en buiten onder een boom uitgestrooid. 'Kruimels zijn ook eten!' zei ze dan. Een van haar vaste uitspraken was: 'Als je de mensen leert kennen ga je van dieren houden.' Het was duidelijk dat Francisca van Vugt niet zo van mensen hield. Ondanks de bewondering die Cokkie had gekregen voor haar kennis van de natuur en voor haar dierenliefde, bleef de weerstand overheersen. Hoofdzakelijk kwam dat door de manier van reageren als ze iets in het huishouden verkeerd had gedaan en het slaan dat erop volgde als ze alleen maar kéék. In het begin bleven de buren opvallend stil als moe Vugt met haar enorme slof - ze had maat 46 — op de meisjes insloeg. Waarschijnlijk waren ze te verbijsterd en geschokt, dacht Cokkie achteraf. Later begonnen zij zich erin te mengen. Riepen over de schutting dat ze op moest houden met slaan, dat ze anders de politie erbij zouden halen. De politie kwam nooit opdagen, dus nam moe Vugt de dreigementen van de buurtbewoners niet al te serieus. Na de zoveelste aframmeling waar Cokkie absoluut de reden niet van wist, vluchtte ze de straat op. Huilen kon ze allang niet meer. Ze kon zich niet eens meer herinneren wanneer ze dat voor het laatst had gedaan. In een steegje even verderop in de straat zonk ze door haar knieën en zat met haar rug tegen de koele muur. Ze legde haar warme, gloeiende wangen in haar handen en overdacht het gedrag van moe Vugt. Was ze dan werkelijke zo'n onhandelbaar kind als moe Vugt haar wilde doen geloven? Ze betwijfelde het. Ze deed alles wat haar opgedragen werd en soms zelfs meer dan dat. Maar blijkbaar was het nooit genoeg. Cokkie kon zo langzamerhand niets meer bedenken om moe Vugt mee tegemoet te komen. Zich ertegen verzetten deed ze allang niet meer. Laat staan dat ze het aan vader durfde te vertellen. Het zou alleen maar meer slaag opleveren, dat wist ze zeker. Terwijl ze daar zo zat, zag Cokkie moe Vugt in een ijltempo de steeg voorbijlopen. Langzaam kwam Cokkie overeind. Haar armen en benen waren verstijfd doordat ze te lang in een houding had gezeten die ze niet gewend was. Haar rug deed pijn, maar dat had een andere oorzaak. De voordeur zat op slot, de achterdeur had moe Vugt opengelaten. Cokkie sloop naar binnen en schonk zichzelf een groot glas water in dat ze in één keer leegdronk. Ze zuchtte diep. Opeens ging de voordeur open en stapte moe Vugt met veel kabaal naar binnen. Een tel lang keken ze elkaar strak aan. Toen sloeg Cokkie haar ogen neer, liep naar de bijkeuken en vulde de aardappelbak. Zonder een woord te zeggen kwam moe Vugt naast haar bij het aanrecht staan, deed haar schort voor en begon de bietjes schoon te borstelen. 's Avonds hoorde ze moe Vugt tegen vader tekeergaan. Vertelde hem hoe ze moedwillig was weggelopen, haar alleen latend met het vele werk. Dat zij overal had gezocht maar haar niet had kunnen vinden. 'Die mooie dochter van jou zit natuurlijk achter de jongens aan. Of loopt uitdagend te flaneren door de stad. Als je maar niet denkt dat ik verantwoordelijk ben voor haar doen en laten,' hoorde Cokkie haar schreeuwen. 'Het loopt nog eens helemaal verkeerd met haar af. Let op mijn woorden.' Vader zei vermoeid iets terug, schoof zijn stoel naar achteren en riep haar even later naar beneden. Voor vader de keukendeur zorgvuldig achter haar sloot wierp hij nog een laatste blik in de lange verlaten gang. Hij keek haar streng aan en bracht zijn wijsvinger naar zijn lippen, een gebaar om haar duidelijk te maken toch vooral niets te zeggen. Daarop sloeg hij met zijn vlakke brede werkmanshanden op het aanrechtblad en tegen de tafelrand, sloeg zijn handen tegen elkaar en knipoogde lachend naar haar. Hij gromde iets over luisteren naar je moeder en niet ongehoorzaam zijn. Vervolgens glimlachte hij naar haar, zoende haar op beide wangen en gebaarde haar snel naar boven te gaan. Een blik van verstandhouding en begrip ging over en weer voor Cokkie langs hem heen glipte en de trap op naar boven rende. Het was duidelijk dat vader niets geloofde van het zogenaamde lanterfanten en vriendjes versieren. Om de lieve vrede in huis zo lang mogelijk te bewaren speelde hij het spelletje mee en deed hij net of hij kwaad was op zijn dochter. Het werkte. Terug in de kamer zat moe Vugt triomfantelijk glimlachend aan tafel en schonk hem nog een kopje thee in. Moe Vugt kon slecht tegen de doordringende lichte blauwe ogen die Cokkie opensperde als ze het ergens niet mee eens was. 'Arrogant' en 'brutaal' noemde moe Vugt het. Ze zou haar wel krijgen, het kleine kreng. Cokkie haalde het niet in haar hoofd om haar protest met woorden te bekrachtigen. Soms, als ze na een dag van huishoudelijke taken moe in haar bed lag, dacht ze terug aan de tijd in het kindertehuis. De regelmaat en discipline waren gebleven. Zelfs het slaan als ze iets niet goed had gedaan. Eigenlijk was er niet veel veranderd, want haar gangen werden nog steeds dagelijks gecontroleerd. Ze voelde zich klein en tot niets goeds in staat. Ze durfde niet echt haar mond open te doen, zeker niet in gezelschap. Leefde stil en teruggetrokken in een wereld van droombeelden waarin eens de prins op het witte paard moest komen om haar te redden van haar boze stiefmoeder. Zoals het eeuwig slapende Sneeuwwitje wakker gekust moest worden om te kunnen leven. Of wat misschien wel meer van toepassing was: als Assepoester wachtend op de gouden koets. Op vaders dringende verzoek had Tonia zich een paar weken na de verhuizing weer bij hen gevoegd. Alleen niet voor lang. Ze kon ook niet met haar stiefmoeder overweg, werd prikkelbaar, was gauw opstandig. Ze was net negentien jaar geworden, in haar ogen al volwassen en liet zich daarom al helemaal niets zeggen. Ze ontvluchtte letterlijk het huis en vond een dienstje voor dag en nacht bij een officiersfamilie. Daar kon ze doen en laten wat ze wilde. Ze ging met jongens uit en raakte verliefd op Wim. Moe Vugt kon nog zo tekeergaan, ze bleef deze kleine, gedrongen jongen met zijn lieve, intelligente ogen ontmoeten. Even dreigde er roet in het eten te komen toen de officiersfamilie verkondigde naar Breda te worden overgeplaatst. Tonia moest er niet aan denken om weer terug te gaan naar haar ouderlijk huis en besloot met hen mee te verhuizen. Moe Vugt schrok daar in eerste instantie wel van, maar kwam snel tot de conclusie dat een scheiding van drie j aar de doodsteek voor deze twee geliefden zou betekenen. Tonia zou spoedig inzien dat die Wim Brinkman de ware niet kon zijn. Moe Vugt besloot triomfantelijk aanstaande zondag in de kerk een kaars op te steken voor Maria om haar te bedanken. 'Uit het oog, uit het hart,' zei ze herhaaldelijk tegen iedereen die het horen wilde. Waar ze niet op gerekend had was dat er tussen deze jonge geliefden een briefwisseling op gang kwam die lief en schuchter begon en al ontroerender en hartstochtelijker werd. Tonia beloofde haar Wim onverbrekelijke trouw vóór ze officieel toestemming voor een huwelijk had gekregen. De band was zo hecht dat ze aan elkaar toestemming vroegen alvorens ze een avondje uitgingen met vrienden en vriendinnen. Enige tijd nadat Tonia naar Breda was vertrokken, kondigde Hanna resoluut aan dat ze oud genoeg was om op eigen benen te staan en dat ze bovendien geld moest verdienen voor later. Tot ontsteltenis van vader en moe Vugt bleek ze een dienstje aangenomen te hebben zo ver mogelijk van Den Helder vandaan, zodat ze wel intern moest. Een betrekking in Alkmaar was het geworden, in een katholiek verzorgingshuis voor oude mannen aan de Schoutenstraat met de welluidende naam 'Huis van Zessen'. Voor vijftien cent per dag boende Hanna stoepen en portalen, maakte kamertjes schoon, dweilde lange gangen en zeemde ramen van 's morgens zes tot 's avonds zeven uur. Hielp met het verbouwen van fruit en groente in de kleine stadstuin. Poetste één keer in de week de koperen bel bij de voordeur en schuurde de vele potten en pannen. Hier moest ze werkzaamheden uitvoeren die niets met haar opleiding in het Leidse kindertehuis van doen hadden. Met een boek op je hoofd lopen bijvoorbeeld, of netjes spreken. Keurig het bestek rangschikken op een smetteloos linnen tafellaken. Hanna dacht er soms met een glimlach aan terug als ze dodelijk vermoeid eindelijk languit op haar bed in haar meidenkamertje op zolder lag. Hier was van tafellinnen geen sprake. Elke bewoner, inclusief de verzorgsters, had een tinnen bord met lepel, dat was alles. Netjes spreken was niet aan de orde, er werd simpelweg niet gesproken. Zéker de meisjes was het niet toegestaan om met de bewoners te praten. Hoogstens werd er naar elkaar geknikt of gezwaaid. Dit alles in een oprecht grauwe katholieke eenvoud. Hanna klaagde niet, voelde zich vrij, volwassen en sterk. In de brieven naar huis had ze het altijd over de fantastische tijd die ze er had. Ze vertelde over het naaiclubje waar ze sinds kort lid van was. De leuke, maar vooral nuttige dingen die ze leerde maken voor haar uitzet. In een van haar laatste brieven schreef ze dat er binnenkort een meisje weg zou gaan. Ze verzweeg wijselijk dat het meisje ongewenst zwanger was geworden en dat ze daarom wel weg moest. Ze vroeg aan vader of de betrekking iets voor Lena zou kunnen zijn. Werd het voor haar niet zoetjesaan tijd dat ze op eigen benen leerde staan? Dat ze geld ging verdienen voor later? Mocht vader in Lena's voordeel besluiten dan zou zij haar persoonlijk op komen halen en plechtig beloven een oogje in het zeil te houden. Zij zat al bijna twee jaar in betrekking en het ging met haar toch ook uitstekend? Lena raakte als vanzelf enthousiast over dit aanbod en zeurde aan vaders hoofd. Het leek haar ontzettend leuk om met Hanna samen te werken en samen dingen te ondernemen. Het vele werk, daar zag ze niet tegen op. Alles was beter dan thuis het huishouden moeten doen en je voor de rest van de tijd bezig moeten houden met sokken stoppen of de bijbel lezen. Zonder begeleiding de straat op was nog steeds ten strengste verboden. Lena voelde zich gevangen en verveelde zich dood. Voor haar gevoel was ze er helemaal klaar voor. Ze wilde van het leven proeven, iets meemaken wat de moeite waard was. Alles voor het te laat was. Avond aan avond deed ze haar uiterste best om vader over te halen. Het duurde een aantal weken eer vader aan het idee gewend was. Na een diepgaand gesprek over verantwoordelijkheid en vooral oplettendheid verleende hij haar toestemming. Hij kon er niet meer omheen. Zijn meisjes werden groot, met een eigen wil en toekomstverwachtingen. Ze werden volwassen en hij moest ze laten gaan. De weg naar het station werd door het stevige tempo waarin Lena liep, verrassend snel afgelegd. De terugtocht werd in doodse stilte aanvaard. Vier dochters had hij intussen uitgezwaaid. Tonia naar Breda, Sjaantje voor de zware kloosterdeuren in Roosendaal. Hanna had hij niet zo lang geleden op de trein gezet naar Alkmaar en nu wilde ook Lena het geluk beproeven. Bij het uitzwaaien van elke dochter was er iets in hem gestorven.

COR

1936

Cokkie bleef als enige achter. Ze was vijftien jaar, nog te jong om alleen op kamers te mogen wonen, al had ze dat wel erg graag gewild. Eigenlijk wilde ze ook helemaal geen dienstje. Ze verlangde ernaar verpleegster te worden, net als zuster Camilla te zorgen voor zieke kinderen. Het plan had ze voorlopig niet naar voren durven brengen. Bang dat ze uitgelachen zou worden. Moe Vugt lachte de laatste tijd veel om haar. Ze was jaloers en stak dat niet bepaald onder stoelen of banken. In het begin wist ze eigenlijk niet waarom moe Vugt iedere keer zo lelijk deed, later kreeg Cokkie in de gaten dat de oprechte liefde van vader voor haar de aanleiding was. Iedere keer als vader en zij iets leuks deden of samen om iets aardigs konden lachen, vulde moe Vugt dat aan met een snerende opmerking. Of ze deed dat later, als vader er niet bij was, stiekem in de keuken. Te horen kreeg ze het, hoe dan ook. De bewondering die Cokkie aanvankelijk soms voor haar voelde sloeg om in regelrechte haat als ze om wat voor reden dan ook weer met de slof werd geslagen. Een oorzaak hoefde er niet echt te zijn. Een te dik geschilde of slecht gepitte aardappel was al voldoende. Eén keer was Cokkie zo geschrokken van zo'n plotselinge uitval van woede dat ze zich in haar vinger sneed, nog aardig diep ook. Het bloed vloeide rijkelijk over de bak met schillen en spatte over de zojuist geschilde aardappelen. Terwijl ze het bloed probeerde te stelpen door haar vinger in haar mond te stoppen, kreeg ze er weer van langs. Ze voelde overal de slof terechtkomen en kon het vege lijf enkel redden door onder de keukentafel te duiken. Dat maakte moe Vugt helemaal razend. Niet alleen waren de schone aardappelen met bloed bevuild, ze moest nu dat onhandelbare wicht ook onder de tafel vandaan zien te krijgen voordat vader thuis zou komen. Cokkie had vader niets verteld, het verband om haar vinger en de blauwe plekken op haar armen zeiden genoeg. In haar bed, rillend van angst en diep onder haar dekens weggedoken hoorde ze vader en moe Vugt tegen elkaar tekeergaan. Beide stemmen klonken hard, schril van ingehouden haat. Grommend van allesoverheersende woede. Ze hoorde stoelen omvallen en een vaas die tegen de muur werd gesmakt. Ze dook nog dieper onder de dekens en bad om een uitweg. Weg uit dit huis waar de waanzin soms zo ongenadig toesloeg. Slaan deed moe Vugt na die bewuste dag niet meer. Maar ze raakte haar des te meer met woorden. Iets wat zo mogelijk nog pijnlijker was. Bij alles wat Cokkie deed noemde ze haar niet goed wijs. Tegen de hoedenverkoopster kon ze zonder blikken of blozen zeggen dat ze maar niet op het kind moest letten. Het goedkoopste hoedje was al te duur voor haar, want ze was toch achterlijk. Vervolgens keek de verkoopster haar medelijdend aan of negeerde haar volkomen. Als Cokkie in de spiegel keek, zag ze niets bijzonders, een alledaags meisjesgezicht, lichte blauwe ogen en donker golvend haar. Ze vond zichzelf niet lelijk, op die neus na misschien die wel wat kleiner had gemogen. Als ze lachte - iets wat ze zelden deed - kreeg ze van die leuke rimpeltjes naast haar mondhoeken. Mooie tanden had ze ook, gelijkmatig en wit. Nee, ze vond zich er allesbehalve als een achterlijk iemand uitzien. Waarom vond haar stiefmoeder dan dat het zo duidelijk was? Kleding kopen werd een ware kwelling, omdat ze volgens moe Vugt een vormeloos lijf had. Het was waar, ze was veel te mager en van ronde heupen was niet veel te zien, laat staan van borsten. Ze keek zo min mogelijk naar haar eigen lichaam, vond het verre van mooi en schaamde zich. Ze werd een stil en eenzaam kind dat het uitlaten van Toby aangreep om in ieder geval even het huis uit te zijn. Al was het alleen maar even de Ruyterstraat op en neer. Op zulke momenten stond moe Vugt, voor zover het weer het toeliet, haar vanuit de deuropening in de gaten te houden. Op een van die wandeltochten met Toby schrok ze enorm toen ze plotseling vanuit het steegje werd aangesproken. Verschrikt keek ze naar de gedaante die in het halfduister tegen de muur aan geleund stond. Het was een jongen van haar leeftijd die half in de schaduw bleef staan om zijn verlegenheid de baas te worden. Hij had haar al een paar keer langs het raam van zijn moeders huis voorbij zien komen en vond haar aardig. Ze hield de hond in om beter naar de jongen te kunnen kijken en keek toen verschrikt om naar haar eigen voordeur. Gelukkig stond haar stiefmoeder niet, zoals gewoonlijk, in de deuropening, dus kon ze vrijelijk met hem gaan staan praten. Hij lachte naar haar, had een prachtig wit gebit, krullend blond haar en prachtige blauwe ogen. Hij heette Cor en wilde heel graag weten hoe zij heette. Ze stelde zich voor en vond de combinatie van beide namen meteen al leuk. Eigenlijk vond ze de hele jongen leuk. Nuchter bleef ze wel haar voordeur in de gaten houden. Ze wilde absoluut niet dat moe Vugt haar zag staan praten met die jongen. Dan had je wederom de poppen aan het dansen en het was de laatste tijd net weer een beetje rustig in huis en dat wilde ze eigenlijk zo houden. Ze zei Cor dat ze niet te lang kon staan praten omdat haar stiefmoeder haar binnen een aantal minuten thuis verwachtte en haar zou gaan zoeken als dat niet zo was. Vlug sprak ze met hem af om het de volgende dag weer te proberen op dezelfde tijd. Mocht moe Vugt de volgende dag iets van haar zenuwachtige gedrag in de gaten hebben gehad, ze informeerde er niet naar. Cokkie had de hele middag nerveus de keukenklok in de gaten gehouden en haar werk zo afgestemd dat ze precies op tijd klaar zou zijn. Om twee uur pakte ze quasinonchalant de hondenriem en zei dat ze hem even uit ging laten. Een aantal dagen ging dat goed en zelfs Toby stond op dat uur al ongeduldig bij de deur. Dat moest op den duur wel opvallen. Op sommige dagen stond moe Vugt haar achterdochtig in de deuropening na te kijken. Dat waren momenten waarop ze alleen naar hem kon knipogen. Toch hield ze vast aan dat tijdstip, omdat Toby erop ingesteld raakte. Cor vertelde dat hij matroos was bij de marine, dat hij over een aantal weken ging varen en minstens voor een periode van negen maanden weg zou blijven. Zou ze heel misschien op hem willen wachten? Hoe lief en benepen hij daar ook bij keek, ze kreeg het er benauwd van. Ze raakte de laatste tijd een beetje verward als Cor pogingen deed om dichter bij haar te gaan staan. Ze werd een tikkeltje bang van haar gevoelens, temeer omdat ze de trillingen die door haar heen gingen niet kon bedwingen. Hij had al eens aan haar gevraagd of ze het koud had en even zijn arm om haar heen geslagen. Dat voelde warm en prettig aan, maar het trillen hield er niet door op. Vlak voordat hij zou gaan varen had ze hem gezegd op hem te willen wachten. Het leek haar wel spannend een heus vriendje te hebben. Negen maanden was bovendien voor hem en haar een heel gezonde, lange tijd om alle gevoelens op een rijtje te zetten. Kijken of je elkaar echt zou gaan missen. Cor raakte zo enthousiast over dat antwoord dat hij haar onverhoeds stevig tegen zich aan drukte. Ze schrok ervan. Ze wilde hem wegduwen maar hij hield haar goed vast en zoende haar teder. Het trillen hield langzaam op en tot haar verbijstering zoende ze hem terug. In opperste verrukking streelde hij haar rug en liet hijgend zijn jongenshanden op haar smalle billen rusten. Hij kneep er zacht in, drukte haar steviger tegen zich aan en zuchtte diep. Ze kreeg het er warm van en voelde een hete golf naar haar wangen stijgen en in haar nek voelde ze vreemde kriebels. Voor het eerst had ze het gevoel mooi en gewenst te zijn. Innig verstrengeld bleven ze een tijdje staan in de schaduwzijde van de steeg. Met verwarde haren en een verhit gezicht kwam ze thuis. Gelukkig was moe Vugt achter in het huis bezig, dus zag ze de enorme blos niet die haar wangen sierde. Wat had ze gedaan? Ze had zomaar, zonder erbij na te denken een jongen gezoend. Was ze nou helemaal gek geworden? Koude rillingen en warme golven wisselden elkaar af. In de keuken bette ze haar gezicht en polsen met koud water. Moe Vugt kwam binnen. Voordat zij iets kon vragen vluchtte ze langs haar de trap op naar boven met de mededeling dat ze haar kamer ging opruimen. Weliswaar was haar kamer altijd opgeruimd, maar het leek haar de enige smoes die geen argwaan zou wekken - als je maar nuttig bezig was. Cokkie moest even alleen zijn en tot bedaren komen. Op haar bed gezeten flitsten allerlei gedachten door haar hoofd. Zou ze hier iets van kunnen krijgen? Wat had Tonia haar laatst proberen uit te leggen? Had ze toen maar beter opgelet. Het ging over jongens, een onderwerp dat ze helemaal niet interessant vond. Over ongesteld worden, daar had ze het ook over gehad. Was Tonia maar hier. Cokkie piekerde zich suf. Opeens schoot haar de zin te binnen die zo belangrijk was. Zo belangrijk dat ze hem een aantal keren had herhaald om er zeker van te zijn dat het tot haar doordrong. 'Laat een jongen nooit te dicht tegen je aan staan, daar krijg je kindjes van.' Sprakeloos herhaalde ze die woorden en werd bang. Had zij Cor dicht tegen zich aan laten staan? Ze meende van wel. Ze had de koppel van zijn riem door haar dunne jurkje tegen haar buik gevoeld. Dat was volgens haar dicht genoeg. Ze kreeg het er benauwd van. Er was ook iets belangrijks over ongesteld worden. Ze had er maar met een half oor naar geluisterd, temeer omdat ze het nog niet was geweest. Dus waarom zou ze zich druk maken? Het begon met pijn in je buik, had Tonia uitgelegd, ergens onderin. Vaag had ze een wapperende beweging rond haar navel gemaakt. Als je dat voelt moet je dit gordeltje omdoen en deze doeken gebruiken. Ze had zelfs voorgedaan hoe het gordeltje gebruikt moest worden. Cokkie had met afgrijzen toegekeken en zich vooral opgelaten gevoeld. Ze voelde dat het onderwerp serieus genomen moest worden, maar het leek net of het haar niet aanging. Tonia legde uit dat de doeken er waren om het bloed op te vangen en dat je ze zoveel mogelijk moest verschonen. Dat was het wel zo'n beetje. Alleen had Tonia tot slot nog opgewekt gezegd: 'O ja, dat krijg je dan elke maand.' Alsof het een cadeautje betrof. Tonia had ergens in haar betoog het bloeden ook in verband gebracht met jongens. Dat deel van het verhaal had Cokkie al helemaal niet begrepen. Behalve die ene onheilszin. Daar was geen uitleg bij nodig. Cokkie had nog gevraagd waar ze al die wijsheid vandaan had en Tonia had zeer geheimzinnig gekeken en gefluisterd dat ze dat van zuster Camilla had gehoord, toen ze met pijn in haar buik naar het ziekenzaaltje van het kindertehuis was gestuurd. Cokkie was nog steeds niet ongesteld geworden. Had ze dat eigenlijk al moeten zijn? Was vijftien jaar misschien nog te jong? Ze hoopte van wel. Kinderen konden toch geen kinderen krijgen? Hoe oud was Tonia eigenlijk toen ze naar het ziekenzaaltje werd gestuurd? Dat had ze er niet bij gezegd. Cokkie vermande zich en stond op om gehoor te geven aan het bevel naar beneden te komen om aardappelen te gaan schillen. In de keuken stond moe Vugt bij het aanrecht groenten te snijden toen ze al haar moed bij elkaar raapte en zo argeloos mogelijk vroeg: 'Hoe oud moet je zijn om kinderen te kunnen krijgen?' Moe Vugt keek haar strak aan, maar Cokkie hield haar blik zoveel mogelijk op de aardappelen gericht. Haar stiefmoeder wilde dat ze haar aankeek en Cokkie probeerde zo onschuldig mogelijk te lijken. 'Het is mogelijk vanaf ongeveer twaalf jaar, maar de meesten krijgen ze véél later. Waarom vraagje dat?' 'Och, zomaar!' Ze was geschrokken van het antwoord. Ze kon dus wel degelijk kinderen krijgen. Waar zou het dan moeten zitten? Wanneer zou ze het weten? Ze vond het idee opwindend en beangstigend tegelijk. Wat moest ze nou doen? Cokkie maande zichzelf tot kalmte, eerst die aardappelen netjes dun schillen en vooral goed pitten. Niet de woede van moe Vugt opwekken. Diep in gedachte schilde ze automatisch de aardappelen en ze had niet in de gaten dat moe Vugt haar nauwlettend gadesloeg. Waarom vroeg dat kind dat? Zou het zo langzaam aan tijd worden om haar het een en ander uit te leggen? Of was het nog te vroeg? En hoe moest ze het dan vertellen? De andere meisjes hadden er nooit blijk van gegeven dat ze van niets wisten en hadden ook nooit vragen gesteld, dus ze was ervan uitgegaan dat ze intussen voorgelicht moesten zijn. Ze keek nog een keer naar het meisje, zuchtte diep en deed er het zwijgen toe. Cokkie móést het er met iemand over hebben, maar met wie? Moe Vugt was uitgesloten, vader was de laatste tijd erg in zichzelf gekeerd en zat 's avonds voortdurend met zijn neus in de studieboeken. Hij leerde voor leraar autogeen lassen. Al jaren droomde hij ervan geen grauwe overall meer te hoeven dragen. Als hij slaagde voor het examen, zou hij voor de klas staan in een net zwart pak met wit gesteven boordje. Een stap hoger op de ladder, méér inkomen, meer zekerheid. Dit was niet het geschikte moment voor een gesprek met vader. Tonia zou ze het wel durven vragen, maar die zat in Breda. Al zou dat niet meer zo lang duren, had vader gezegd. In haar laatste brief vertelde ze dat de periode van drie jaar bijna om was en dat ze weer in Den Helder zou komen wonen. Hanna of Lenie waren uitgesloten. Die twee hadden het heerlijk naar hun zin in Alkmaar. Lena had haar naam in Lenie veranderd zodra ze de eerste voet op het perron van Alkmaar had gezet. Ze schreven over naai- en borduurlessen en hadden zich onlangs opgegeven voor een katholiek kerkkoor. Uit de brief kon Cokkie opmaken dat het ontzettend goed met hen ging. Ze wenste met heel haar hart dat ze ook naar Alkmaar kon gaan, maar vader vond haar nog veel te jong, en daar viel verder niet over te praten.

IN VERTROUWEN

1937

Een aantal maanden ging voorbij zonder dat Cokkie iets vreemds aan haar lichaam merkte. Ze voelde nergens pijn en ze had het gordeltje nog niet nodig gehad. Ze zou het hele incident met Cor bijna vergeten zijn als ze niet die bewuste zaterdag met moe Vugt te biecht was gegaan. In de biechtstoel kwam het gesprek terloops op jongens en onkuise gedachten. Meteen schoot haar die Cor weer te binnen en ze vertelde de pastoor het voorval in de steeg en hoe dicht ze tegen hem aan had gestaan. 'Heb ik daarmee een zonde begaan?' 'Dat hangt er helemaal van af,' zei de pastoor, 'wat jullie precies hebben gedaan.' Ze vertelde iets over het zoenen, lang niet alles. Ze mocht de pastoor niet zo, vertrouwde hem niet, vond hem te nieuwsgierig. De pastoor vroeg naar verdere intieme details maar meer dan het 'tegen-elkaar-staan' kreeg hij niet te horen. Voor zover de pastoor het kon beoordelen had ze niet echt een zonde begaan. Voor alle zekerheid moest ze een afspraak met de huisarts maken, verder kon hij haar niet helpen. Dat vond ze vreemd, wat had het zoenen van een jongen met de huisarts te maken? Bij het weggaan riep de pastoor haar terug en zei dat ze de penitentie moest bidden, één oefening van berouw en drie weesgegroetjes. Na haar ging moe Vugt de biechtstoel binnen. Cokkie zag haar de biechtstoel uit komen, haar hoed scheef op haar hoofd en haar hoofd rood van ingehouden woede. Haar ogen spoten vuur. De pastoor had het niet met zoveel woorden gezegd, maar zoveel woorden had moe Vugt ook niet nodig om te begrijpen wat er was gezegd. Ze trok Cokkie letterlijk uit de kerkbank en duwde haar de straat op, regelrecht naar de huisarts die een paar straten verderop praktijk hield. Maakte haar uit voor een straatmeid en een slet. In de volle wachtkamer kon ze niet verder tekeergaan, maar wat had ze dat graag gedaan. Onder haar toeziend oog was dat onmogelijke wicht misschien wel zwanger geraakt van de eerste de beste straatjongen. In een steeg nota bene. Ze kreeg er zowaar hartkloppingen van. 'Zie je wel dat ze niet helemaal normaal is, wat heb ik je gezegd.' Dat zou ze vanavond tegen vader zeggen. Kon hij met recht trots zijn op zijn zwangere dochter. Langzaam begon haar een aantal dingen te dagen. De vele wandelingen met Toby én op gezette tijden. Dat had een bel bij haar moeten laten rinkelen. Ze was blind en doof geweest. Had ze laatst ook niet gevraagd hoe oud je moest zijn voor het krijgen van kinderen? Ze moest er niet aan denken. Wat moet ze met een kind? Ze was er zelf een, en onnozel ook. Woedend keek ze naar Cokkie, maar het onnozele kind zat volkomen uitgeblust en apathisch naast haar op de bank, keek niet op of om. Eindelijk was ze aan de beurt. Tot haar grote opluchting sommeerde de dokter moe Vugt om in de wachtkamer te blijven zitten. Nu ze haar priemende ogen niet op zich gericht wist, vertelde ze de dokter het hele verhaal van het begin tot eind. Hem vertrouwde ze wel, hij was een beetje zoals vader. Vriendelijk en geduldig. De dokter luisterde aandachtig, vroeg hoe lang geleden het was voorgevallen en of haar ongesteldheid normaal was doorgegaan. Ze vertelde dat ze nog nooit ongesteld was geweest, dat ze ook niet wist wat het was en wat het inhield. De dokter legde precies uit waarom elke vrouw een baarmoeder heeft. Vertelde van de maandelijkse cyclus; vanaf het ontstaan van een eicel tot de menstruatie wanneer het eitje niet wordt bevrucht. Hij vertelde in grote lijnen dat de man het zaad levert dat tot de bevruchting van het eitje moet leiden. Ze luisterde met verwondering en bekeek aandachtig de illustratie van een vrouwenlichaam uit een boek dat de dokter aan haar liet zien. Dat een lichaam van een vrouw daar allemaal toe in staat was! Voor het eerst zag ze haar lichaam als iets heel functioneels en niet als een obstakel. De dokter vroeg haar, op vriendelijke toon, haar broekje uit te trekken zodat hij haar kon onderzoeken. Ze durfde eerst niet maar voldeed toch aarzelend aan zijn verzoek. Ze doorstond zijn tastende handen met ingehouden adem en haar ogen gesloten. Vernederend vond ze het, ze schaamde zich diep. Tranen welden op die ze dapper wegslikte. Niemand had haar ooit naakt gezien, laat staan aangeraakt. En dan nog op plekken die ze zelf nauwelijks kende. De dokter troostte haar en zei dat ze niet in verwachting was. Dat ze zelfs maagd was. Ze begreep niet wat hij met dat laatste bedoelde en vroeg er ook niet naar. Ze had al meer gehoord dan ze kon verwerken. Ze had zich nog nooit zo geschaamd. Naakt was ze geweest, niet bij machte te schreeuwen of zich te verzetten. Ze wilde zo gauw mogelijk weg, weg uit deze donkere, bedompte spreekkamer. Onderweg naar huis stond de mond van moe Vugt niet stil. Het ene verwijt na het andere vuurde ze op haar af. Cokkie hoorde ze niet. Was te diep in gedachten. Zodra ze thuiskwam zette ze grote ketels water op en waste zich grondig, grondiger dan ze ooit had gedaan. Het warme water voelde heerlijk aan en ontspande langzaam haar zenuwen. Ze keek aandachtig naar haar eigen lichaam, haar smalle heupen en kleine borsten. Het was niet vies of onzedelijk, zoals de zusters in het kindertehuis en moe Vugt je wilden doen geloven. Je lichaam was tot mooie dingen in staat. In staat lief te hebben, kinderen voort te brengen. Niet dat ze nou zo verschrikkelijk graag kinderen wilde hebben, het weten alleen al was fascinerend. Ze wist niet wat moe Vugt aan vader had verteld, het kon haar ook allemaal niets schelen. Er werd eenvoudigweg niet meer over gesproken. Ondanks dat ze scherper in de gaten werd gehouden keerde de rust weer. Moe Vugt zat als vanouds vader 's avonds uit een boek voor te lezen. En Cokkie luisterde terwijl ze sokken stopte of breide. Moe Vugt bleef haar kleineren wanneer ze kon. Heel geraffineerd zodat het nauwelijks opviel. Voorlezen uit een boek was daar een manier van. Ze werd altijd vergeleken met het 'slechte' karakter uit een boek. Ze hoefde haar alleen maar, over de rand van het boek, strak aan te kijken. Een van die boeken heette De rode rozen van de schrijver Koert Male. Het ging over twee meisjes, die streden om de gunsten van een jongen. De een was aardig en oprecht verliefd, het andere meisje wilde hem slechts bezitten. Het bezitterige meisje was het 'slechte' meisje met het verdorven karakter. Daar werd zij mee vergeleken. Het meisje was niet alleen slecht van karakter maar ook behept met kippenogen en een kromme rug. Was lang en sloom én uiteraard niet goed wijs. 'Net als jij,' siste ze dan. In deze periode had Cokkie de grootste moeite om zich aan de kille blikken van moe Vugt te onttrekken. Ze probeerde zich uit alle macht staande te houden in een huis waar ze niet welkom was. Ze had soms het gevoel dat ze echt gek werd maar wilde daar niet aan ten onder gaan. Ze gedroeg zich zo onopvallend mogelijk, als een geestverschijning die nou eenmaal bestaat. Ze vroeg zich meermalen af hoe een vrouw die zo intens van dieren hield en daar alles voor over had, zo ronduit lelijk tegen mensen kon zijn. Mensen van vlees en vloed waren toch op zijn minst gelijk aan dieren en, volgens haar, zeker niet minder. Moe Vugt dacht daar heel anders over. Het viel haar op dat haar stiefmoeder een totaal ander mens werd als ze haar leerde hoe ze dieren moest verzorgen, vooral gewonde dieren. Ze kreeg iets zachts in haar ogen, iets geduldigs in haar stem. De lijnen in haar gezicht werden minder diep. Eigenlijk waren dat de zeldzame momenten dat ze haar tweede moeder mocht. Bij de terugkeer van Tonia bleek er van een 'uit het oog, uit het hart' geen sprake. De band tussen Wim en zij was zo mogelijk nog sterker, onverbrekelijk. Vader had eigenlijk niets tegen deze aankomende machinebankwerker die nota bene voor hetzelfde bedrijf werkte als hij. Die Wim had in ieder geval een baan bij het Rijk wat zekerheid betekende. In vaders ogen was dat een heel belangrijk punt in deze tijden van werkloosheid, economisch wantrouwen en groeiende onzekerheid. Bovendien maakte hij zijn oudste meisje gelukkig en daar ging het feitelijk om. Op 15 april 1937 trouwde Tonia haar Wim en veranderde haar naam in het voor haar prettiger in het gehoor liggende Tonnie. Samen betrokken ze een woning in een straat niet ver bij de Ruyterstraat vandaan en waren, volgens de levendige verhalen en glinsterende ogen, onbeschrijfelijk gelukkig. Soms gingen ze bij hen op visite. Cokkie kon het niet nalaten om ronduit jaloers te worden op haar zus. Ze had het zo mooi voor elkaar. De spaarzame meubeltjes stonden smaakvol gerangschikt. Op het dressoir prijkte hun trouwfoto. Ze zag er stralend uit in een glanzende lange witte japon en een doorzichtige sluier die rijkelijk om haar voeten gedrapeerd lag. Hij stond er deftig naast in een zwart lakens pak, witte handschoenen in zijn hand. Samen oogden ze vastberaden om dit huwelijk lang en gelukkig te laten worden. Ze bracht dit dagelijks ten uitvoer door bedrijvig rond te rennen met koffiepot. Hanteerde de potten en pannen of ze niet anders gewend was. Ze voelde zich helemaal huisvrouw en genoot ervan. Zo zou het dus ook kunnen dacht Cokkie verlangend en ze kon nauwelijks wachten tot ze oud genoeg was om te kunnen trouwen. Het maakte niet uit met wie, als ze maar net zo'n pannenset zou hebben als haar zus. De dag voor de bruiloft ontmoette Cokkie na lange tijd haar zusjes. Zuster Maria Servillia had op speciaal verzoek van vader verlof gekregen van de priorin. Het werd een soort zussenreünie met eindeloze wandelingen door het bos en over het strand. Met verplicht winkelen, er moest nog een huwelijkscadeau worden gekocht, en voornamelijk veel bijpraten. Tonnie mocht zelf haar cadeau uitkiezen en koos een mooi verzilverd lijstje voor haar trouwfoto. Daar waren ze gelukkig snel mee klaar. In het koffiehuis onthulden Hanna en Lenie een plan om Cokkie uit het huis weg te krijgen. Lenie had in Alkmaar een andere betrekking voor dag en nacht gevonden. Haar plek kwam binnenkort vrij. Was het misschien iets voor haar? Ze wilde dolgraag. Ze was intussen zestien jaar geworden, oud genoeg vond ze. Was Lenie ook niet zo oud geweest toen zij naar Alkmaar vertrok? Met zijn allen bestormden ze vader met argumenten om haar toch vooral die kans te geven zelfstandig te worden, geld te verdienen. Bovendien waren zij er toch om een oogje in het zeil te houden! Uiteindelijk gaf vader toe. Ronduit gelukkig kon ze die avond nauwelijks in slaap komen. Een nieuwe fase brak aan. Ze zou voor anderen gaan werken en er nog voor betaald krijgen ook. Wat zou ze allemaal kunnen doen met het geld? En dan het zangkoortje waar ze lid van wilde worden. Haar zusjes hadden het bovendien over de naai- en borduurlessen, dat hoorde er gewoon bij. Haar dagen zouden gevuld worden met louter leuke dingen, daar was ze van overtuigd. Drie maanden later stond haar valiesje gepakt en zette vader haar op de trein. Hij zwaaide haar lang na. Daar ging zijn jongste een zelfstandig leven tegemoet. Hij hoopte van harte dat het haar goed zou gaan. Thuis had ze het niet naar haar zin. Eigenlijk was er van de vrolijke, kwebbelgrage kleuter die ze eens geweest was, niet veel meer over. Stil en teruggetrokken kon ze hele avonden op de stoel aan tafel zitten. Hij had wel eens een gesprek met haar willen beginnen, maar wist eigenlijk niet goed wat er zoal in jonge meisjes omgaat. Waar denken ze aan, waar houden ze zich mee bezig? Hij had het moeilijk gevonden. Zijn oudste was veilig getrouwd en zo te zien erg gelukkig. Die keuze was dus goed geweest. Zijn tweede zat al geruime tijd in het klooster. Hij schreef haar vele brieven. Ook zij was gelukkig, schreef ze, met de situatie waarin ze zat. Ze was kleuterjuffrouw en deed het, volgens de priorin, ontzettend goed. Daar maakte hij zich niet al te veel zorgen over. Zijn zorg ging meer uit naar de drie in Alkmaar die hun uiterste best deden in huishoudens van anderen. Hij hoopte met heel zijn hart dat ze goed behandeld zouden worden. Dat de bazen aardig zouden zijn, ook weer niet te aardig, want waar het woord '' voor kwam deugde niet. Hij kreeg het alsnog te kwaad en werd op voorhand al driftig als hij er aan dacht hoe weerloos zijn meisjes eigenlijk waren. En hoe mannen eropuit waren om daar misbruik van te maken. Hij wilde ze vooral beschermen. Hij was zelf jong geweest en had als het even kon achter de meisjes aan gezeten. Jongens van tegenwoordig waren niet veel anders natuurlijk. Hij wenste alleen dat de jongens die een poging waagden, degelijke, goede en hardwerkende jongens zouden zijn. Katholiek uiteraard, want een ander geloof tolereerde hij niet, deugde in zijn ogen niet. Hij had er geen weet van dat zijn Cokkie, zijn jongste, al contact had gehad met een jongen, als hij dat geweten had hij haar nooit laten gaan. Dat besefte Cokkie maar al te goed en daar was ze moe Vugt dankbaar voor. Moe Vugt had de hele affaire nooit aan vader verteld. Deels schaamde ze zich omdat ze niet goed op haar had gelet. Het zou haar schuld geweest zijn geweest als ze zwanger was geworden. Ze beweerde altijd dat ze zich niet verantwoordelijk voelde voor het reilen en zeilen van zijn meisjes, maar ze wist dat er van haar werd verwacht dat ze een oogje in het zeil hield. Deels was ze blij van die lastpak verlost te zijn. Eindelijk had ze haar man helemaal voor zichzelf. Vader hoefde zich over Cokkie geen zorgen te maken, haar hoofd stond helemaal niet naar jongens. Ze wilde leren, door lid te worden van een bibliotheek bijvoorbeeld. Musea bezoeken. Schilderijen en beeldhouwwerken bewonderen. Bovendien had ze het plan om verpleegster te worden niet opgegeven. Dit was het begin van een periode waarin ze vooruit wilde komen. Niet zoals de afgelopen vijfjaar, stil blijven staan en in het ernstigste geval achteruitgaan. Het enige wat ze oprecht zou missen was Toby. Hij kwispelde zo lang en zo aanhoudend dat ze bang was dat hij van het perron zou vallen. Uren en uren hadden ze in eikaars gezelschap doorgebracht en diepgaande gesprekken gevoerd. Hij keek, luisterde en kwispelde soms ter goedkeuring. Dat was absoluut een voordeel als je met een dier in discussie ging, vond ze. Hij was het altijd met je eens, sprak niet tegen en gaf je altijd gelijk. Het feit dat moe Vugt voor hem zou zorgen gaf haar de zekerheid dat het Toby aan niets zou ontbreken en dat ze hem met een gerust hart achter kon laten.

AAN HET WERK

1937

Het werk in het Huis van Zessen was lichamelijk zwaarder dan onder het regiem van moe Vugt. Het was echt doorwerken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. In het begin had ze nauwelijks energie over om 's avonds iets te ondernemen. Ze kreeg last van spierpijn in haar armen, nek en schouders, vooral als ze een hele dag potten en pannen had staan schuren. Soms was ze zo moe dat ze na de laatste ronde gekleed en al op bed neerviel. Er bleef zelfs geen tijd over voor de hoognodige schietgebedjes. Het enige wat ze vanonder haar dekens op kon brengen was het uitzwaaien van haar zusjes, die stevig gearmd en giechelend de trap afliepen naar zangles of borduurles. Ze kon al het gegiechel niet aanhoren en stopte haar hoofd diep onder de dekens. Ze wilde zo graag mee. Voor ze het zich alleen maar kon voorstellen lag ze al in een diepe slaap. Haar lichaam raakte langzaam gewend aan de regelmaat, was niet meer zo snel moe. Na verloop van tijd kon ze mee naar de avondactiviteiten die haar zusjes haar zo prachtig hadden voorgeschoteld. Het zangkoor van de katholieke kerk was als eerste aan de beurt. Op dinsdagavond waren de repetities en zong ze of ze er al jaren bij zat. Prachtig vond ze de psalmen en ze sloeg geen repetitie over. Samen zongen ze de sterren van de hemel. Cokkie ging op zulke momenten helemaal terug in de tijd en zag zichzelf weer als kind in de kapel zitten. Als ze haar ogen sloot hoorde ze de zusters vanuit het oratorium dezelfde psalmen zingen. De hemelse geluiden die door de kapel zweefden deden haar met weemoed aan de kerstdagen in het tehuis denken. De bedwelmende wierook vermengd met dennengeur, zelfs de lucht van sinaasappels was zo sterk dat het leek of er ter plekke eentje onder haar neus werd gehouden. De afgelopen jaren waren de kerstdagen sober voorbijgegaan. Afgezien van een kerststalletje van papier waren er geen boom, geen slingers en geen schitterende sterren. Vader en moe Vugt geloofden niet in een Kerstmis van feestvieren, eten en drinken. Kerstmis was een diepgelovige dag. Geheel in het teken van de herdenking van de geboorte van Jezus Christus die niet voor niets in een donkere stal ter wereld was gekomen. Sober was het toen en sober moeten we het houden. Samen zijn en bidden voor een betere wereld, was het motto. Ze zuchtte diep, ze woonde gelukkig niet meer thuis en had zo haar eigen ideeën over het vieren van Kerstmis. Van Hanna had ze gehoord dat rond de kerstdagen de etalages en de straten van de Alkmaarse binnenstad feestelijk verlicht zouden zijn. Het Leger des Heils groepte als vanouds samen op een straathoek en zong in koor liederen over saamhorigheid, liefde voor de medemens, vergevingsgezindheid en verbondenheid met elkaar, in welk geloof dan ook. Ze zouden na de nachtmis de feestelijk verlichte kerstboom bewonderen die traditiegetrouw elk jaar midden op het plein werd neergezet en de heerlijk warme chocolademelk drinken die er aan omstanders werd uitgereikt. Misschien ging het wel sneeuwen, dacht Cokkie vergenoegd. Ze genoot bij het idee alleen al. Later, nam ze zich voor, zou ze van elke kerstdag een onvergetelijk feest maken. Op woensdagavond was het een gezellig theekransje, zoals haar zusjes het noemden. Niet alleen het naaien van rokken en blouses maar ook het borduren van lakens en slopen kwam aan bod. Hier was het dat ze haar eerste babypakje breide, een schattig hemelsblauw pofbroekje met jasje. Voor haar eerstgeborene, nam ze zich in een opwelling voor. Hoewel ze eigenlijk niet aan kinderen moest denken kon ze het toch niet nalaten om er af en toe over te dagdromen. Vele meisjes deden dat blijkbaar, gezien de zachte glimmende ogen vol verwachting als ze naar het hemelsblauw keken. Woorden van bewondering klonken op in het theekransje. De dames Meeuwisse kregen langzaam oog voor baby's en verdubbelden daarbij hun aandacht voor het andere geslacht. Cokkie vergat voor het gemak dat ze een zekere Cor, matroos bij de marine, ooit had beloofd op hem te wachten. Door die Cor had ze maanden in zak en as gezeten. Een periode waar ze niet graag aan terug dacht. Ze nam het moe Vugt en Tonnie kwalijk dat ze weinig tot niets hadden verteld over zulke belangrijke zaken. Afijn, het was gelukkig goed afgelopen en waarschijnlijk was hij allang terug van zijn verre reis. Voor zover ze wist had hij haar ook niet geschreven. Ze had die hele affaire allang naar de achtergrond verdrongen. Wist zich nauwelijks meer te herinneren hoe hij eruitzag. Volgens haar zusjes kon dat geen echte verliefdheid zijn geweest. Als je namelijk verliefd bent dan herinner je je ieder detail van zijn gezicht. Zijn ogen, de manier waarop hij lacht en je vergeet al helemaal niet de manier waarop hij je heeft gekust. Lang werd er niet bij die vermeende liefde stilgestaan. De zusjes hadden het grootste plezier als een jongen op straat wat al te veel om zijn as draaide om hen na te kijken. Daarbij zowat een lantaarnpaal omhelzend. Ze deden extra hun best om rechtop te lopen en een beetje te wiebelen met hun achterste, zoals ze dat in hun favoriete films hadden gezien. Volgens Hanna moet het voor mannen ook een fascinerend gezicht zijn, drie meisjes die stevig gearmd de hele breedte van de stoep in beslag nemen en onophoudelijk giechelen om niets. Op donderdagavond ging ze samen met Lenie naar de bibliotheek. Soms zaten ze in de leeszaal wat tijdschriften door te nemen of bij hoge uitzondering een krant. Vaker liepen ze stevig gearmd met onder de vrije arm een stapel boeken. Vele schrijvers en schrijfsters werden op die manier meegesjouwd naar de eenzame meidenkamertjes in het nokje van het gebouw. Vooral Top Naeff en Ina Boudier Bakker hadden in het begin hun voorkeur. Het waren boeken die geschreven waren vóór en óver jonge vrouwen en handelden over vriendschap, liefde en natuurlijk het huwelijk. De droom van elke vrouw. Ze verslond ze allemaal, in kleermakerszit op haar bed met een klein kaarsenpitje als verlichting. Volgens Hanna kon je letterlijk een kanon bij haar afschieten, ze zou niet eens met haar ogen knipperen. Volgens Lenie had het arme schaap veel in te halen. Jarenlange bijbelstudie had haar geest weliswaar verruimd maar een ander inzicht in het leven gegeven dan de werkelijkheid. Meer een inzicht in onderworpenheid en volgzaamheid. Tolerantie ten opzichte van de medemens werd in de Kerk zwaar beleden, daarbuiten was van tolerantie nauwelijks sprake. Daar gold meer de wet van de rijkste, de machtigste, de sterkste. Een rechtschapen katholiek kan zich van alles veroorloven mits men op tijd spijt betuigt. Dan ben je voor de hemel niet helemaal verloren. Door de Kerk werd van de gelovigen, zeker van de armen, een allesoverheersend vertrouwen geëist, rechtlijnig en met uitersten die totaal buiten de werkelijkheid staan. Hanna en Lenie hadden al hun bedenkingen over het geloof en zeker over de bijbel. De bijbel wordt immers door iedereen anders uitgelegd en door allen wordt beweerd dat ze streng naar de bijbel leven. En dus dat hun manier van leven de enige juiste is. Hele oorlogen worden uitgevochten. Beide strijdende partijen menen in hun recht te staan omdat God, Allah of Boeddha aan hun kant staat. Ze hebben er toch om gebeden, hebben zelfs een offer gebracht? Dus zelfs God kan niet meer om deze oorlog heen en zal hun de overwinning bezorgen. Cokkie hoorde hen over deze zaken van gedachten wisselen. Met sommige aspecten was ze het wel eens. Soms is het geloof een onnavolgbaar iets dat door iedereen afzonderlijk naar zijn hand wordt gezet. Zelfs haar zusjes konden daar onderling meningsverschillen over hebben. Ook zij ging de bijbel héél anders bekijken, kreeg al meer twijfels over de oprechtheid van het geschreven woord. Twijfels waar ze niet mee uit de voeten kon, waar ze het met niemand over durfde te hebben. Ze moest er de tijd voor nemen. Het boek der Heiligen werd voorlopig naar de bovenste plank verbannen. Romans lezen vond ze op dit moment spannender, begrijpelijker. Meer in het dagelijkse leven in te voegen. Niet alles gebeurde uit naam van God, veel had je zelf in de hand. Ze las veel streekromans, zoals de bibliothecaresse ze noemde, van onder anderen Anton Coolen en Herman de Man. Boeken over het dagelijks leven van boeren en arbeidersgezinnen waarin veel armoede heerste. De manier waarop ze met elkaar omgingen, hoe ze woonden en leefden fascineerde haar enorm. Afkes tiental, een boek van Nienke van Hichtum, maakte diepe indruk. Het was het eerste boek dat ze kocht. Een exemplaar met linnen band en geïllustreerd door Cornelis Jetses. Al haar kinderen zouden later het boek net zo gretig lezen als zij had gedaan. Voordat het, finaal stukgelezen, een ereplaats zou krijgen op een boekenplank van een van hen. Het lezen fascineerde haar zo dat ze in de pauze, als alle anderen hun thee dronken, met het boek op haar knieën in een andere wereld vertoefde. Ze kreeg vaak opmerkingen te horen dat ze haar ogen zou bederven. En dat ze geleerdheid niet uit boeken diende te halen. Gedeeltelijk vond ze dat ze wel gelijk hadden. Je leerde soms meer in de dagelijkse omgang met mensen dan van boeken. Ze kon het echter niet laten. Ze had een te grote honger naar het geschreven woord. Het was niet eens zo dat ze alles wat geschreven stond zonder meer geloofde. In sommige gevallen was het gewoon heerlijk om even weg te dromen in andermans leven, goed of slecht. Boeken van Multatuli, Max Havelaar en Louis Couperus volgden in rap tempo. Niet alleen Nederlandse auteurs maar ook een aantal Engelse en Russische schrijvers behoorde tot haar favorieten. Ze leerde dat hoe diep men ook in een poel van ellende wegzinkt je er altijd weer uit komt. Met doorzettingsvermogen en volharding. Deze en vele andere levenswijsheden, nam ze zich voor, zou ze zo veel mogelijk inpassen. Ze zou haar leven in eigen hand nemen en niemand toestaan daar iets over te zeggen. Met de activiteiten die ze samen met haar zusjes ondernam en de boeken die ze las vond ze dat ze goed op weg was. Ze zal die stiefmoeder eens laten zien. Ze was geen lelijk eendje en zeker niet dom. Eén keer in de maand had ze op zaterdag haar vrije middag. Op die middag wilde ze zwemlessen gaan nemen. Haar zusjes moesten die dag werken dus was het eigenlijk de enige middag dat ze er in haar eentje op uit trok. In het begin voelde dat vreemd, ontheemd liep ze door de stad. Niemand die bij haar inhaakte, geen gegiechel om haar heen. Zo in haar eentje duurde het een nog een tijd voordat ze zoveel zelfvertrouwen had dat ze haar hoofd hoog en haar blik op het einde van de straat kon houden in plaats van op de stoeptegels voor haar. Toen ze eenmaal genoeg moed bij elkaar had vergaard durfde ze zelfs in haar eentje een winkel binnen te stappen. Ze had tijdens die winkelmiddagen zoveel prachtige dingen in de etalages gezien die ze de moeite waard vond om voor te sparen dat ze overal potjes had. Met haar eerste verdiende geld was ze een winkel binnengegaan waar ze zwemkleding verkochten. Op breiles had ze met veel uithalen en opnieuw beginnen een marineblauw badpak gebreid van, bleek achteraf, afschuwelijke kriebelwol. Het breipatroon vertoonde een afbeelding van een degelijk badpak. Hooggesloten en met lange pijpjes. In de winkel had ze na lang wikken en wegen haar keuze laten vallen op een bijpassende badmuts. Een onding vond ze, dat helaas verplicht was en haar kapsel op een onbeschrijfelijke manier plette. Ze probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn als je onder water zou zwemmen. Zou het voelen of je alleen op de wereld was? Vast wel. In het Huis van Zessen liet ze zich in de badkuip wel eens helemaal onder water zakken. Hoorde niets anders dan het zachte borrelen van bewegend water. Zag alleen vage schimmen van haar eigen lichaamsdelen. Het was dat ze besefte dat ze af en toe boven water moest komen voor een hap lucht, anders had ze dit wel uren vol kunnen houden. Jammer genoeg duurde het badderen niet zo lang, dan werd er op de deur gebonsd en moest ze eruit. Tevreden liep ze met haar nieuw verworven aanwinst richting het zwembad. Ze vroeg zich af hoeveel zwemles moest kosten. Zes gulden voor tien lessen werd haar verteld. Ze was er even helemaal beduusd van, zo duur! Zoveel geld had ze niet. Een dagkaartje was goedkoper, zei het meisje achter de kassa, maar het zwembad ingaan terwijl ze niet kon zwemmen durfde ze niet. Spijtig keek ze naar haar zwemspullen. Zou ze het onding nog terug kunnen brengen? Besluiteloos bleef ze boven aan de reling staan en keek vol verlangen naar het blauwe zwembad beneden haar waar ze anderen zag stoeien en spartelen. Opeens viel haar blik op de badmeester die bezig was om een meisje zwemles te geven, als ze nu heel goed oplette kon ze misschien zien hoe ze dat moest aanpakken. Intensief volgde ze de badmeester en het meisje. Na een halfuur hield het meisje het voor gezien en stapte op de kant. Cokkie lag s avonds plat op haar buik op een stoel en probeerde het meisje zoveel mogelijk in haar bewegingen na te doen. Wat had die badmeester ook alweer geroepen? O ja, voor - zij - sluit, voor - zij - sluit. Ze vond het moeilijk en bovendien drukte de houten zitting ongenadig in haar ribben. Ze besloot op haar volgende vrije middag weer naar het zwembad te gaan en beter op te letten. Ze zou op deze manier proberen zich de kunst van het zwemmen eigen te maken. Net zolang totdat ze een dagkaartje durfde kopen. Die daaropvolgende vrije middag voelde ze zich een hele dame met haar zelfgemaakte blouse en rok. De jas had ze van Lenie geleend. Het zou niet lang duren voordat ze met hen de stad inging om een jas voor zichzelf te kopen. Van alle kleren die ze aanhad herinnerde alleen het hoedje haar nog aan moe Vugt. Dat vreselijke hoedje dat moe Vugt voor haar had uitgezocht, werd als eerste ingeruild voor iets beters, dacht ze grimmig. Het nieuwe hoedje waar ze haar zinnen op had gezet lag in de etalage in de Langestraat. In het potje ontbrak één hele gulden. Volgende maand had ze het zeker bij elkaar. Zwijmelend vervolgde ze haar weg. Ze stond voor elke etalage even stil om al het moois te bewonderen. Winkels met prachtige wollen jassen, fleurige jurkjes, leren schoenen met een klein hakje. Alles had haar volledige aandacht. Zelfs stropdassen- en parapluwinkels kon ze niet zomaar voorbijlopen. Ze liep op de enige nette, platte schoenen van Hanna. Ze waren haar eigenlijk een beetje te groot, er moest een prop krantenpapier aan te pas komen om ze een beetje passend te maken. De boekenwinkels betrad ze enkel om te zien of er van haar favoriete schrijvers en schrijfsters nieuwe boeken waren verschenen. Of om nieuw talent te ontdekken. Van elk boek dat haar aandacht trok las ze de eerste alinea. Ze hanteerde een vuistregel die inhield dat elk boek dat begon met een inleiding of, erger, een beschrijving van de lommerrijke omgeving zonder meer terug op de plank gezet kon worden. Een boek behoorde vlot te beginnen. Je moest als het ware ergens binnenvallen, liefst in een ontmoeting of een gedachtewisseling. Nauwgezet noteerde ze de titels van haar favorieten om ze vervolgens in de bibliotheek te lenen. Ze wilde bijblijven, had geen geld voor een boek en kon het eigenlijk alleen op deze manier doen. Vol enthousiasme wipte ze het zwembad binnen, nam plaats boven aan de reling en staarde gebiologeerd in het zwembad. Daar was de badmeester, nu goed opletten. Het leek net op de bewegingen van een kikker. Voor - zij - sluit, voor — zij - sluit. Eens in de zoveel maanden schreef ze vader een brief en vertelde hem net zoveel als haar zusjes altijd hadden gedaan. Ze hield wijselijk haar mond over haar bezoeken aan het zwembad, ook al kwam ze er slechts om te kijken. Vader zou dat niet begrijpen en als verderfelijk en zondig verwerpen. Ze schreef natuurlijk over het kerkkoor waar ze lid van was geworden en dat ze met zijn drieën getrouw elke zondag naar de kerk gingen. Eigenlijk werd een groot deel van de zondag daaraan besteed. Het waren de enige activiteiten waarvoor ze geen toestemming hoefde te vragen aan de zusters van het Huis van Zessen. Het noemen van de kerk was voldoende. Daar gaven ze je zelfs de zegen voor mee. Tijdens een kerkbezoek had ze Renée Overtoom ontmoet, schreef ze vader. Ruim een jaar jonger dan zij, een vreselijk vrolijke, vlotte meid en haar tegenpool. Ze bewonderde haar enorm en samen konden ze over van alles en nog wat praten. Wanneer ze konden liepen ze een eindje met elkaar op. Renée richting huis en zij richting stad. Op een middag nodigde Renée haar uit om thee te komen drinken bij haar moeder. Aanvankelijk zag ze daar erg tegen op. Ze had allang gezien dat Renée in een statig huis aan de Oude Gracht woonde en wist niet wat ze moest zeggen, hoe ze zich moest gedragen. Renée stelde haar snel op haar gemak en haar moeder was een allerliefst mens. De heer Overtoom was een stille man die de hele middag in een hoek van de kamer een boek zat te lezen en zich nergens mee bemoeide. Na afloop liet Renée haar uit en samen giechelden ze om die stille oude man waarvan Cokkie dacht dat het haar opa was. Na een aantal maanden vroeg mevrouw Overtoom of ze zin had om bij haar in huis te komen wonen. Ze zochten al geruime tijd een meisje voor licht huishoudelijk werk. Na ampele bedenktijd en een nieuwsgierig bezoek van haar zusjes aan Huize Overtoom verruilde ze het benauwde zolderkamertje voor een riante slaapkamer met uitzicht over de gracht en een heuse leeslamp boven haar bed. Ze had het bij de familie Overtoom geweldig naar haar zin. De dag begon op een meer schappelijke tijd. Om zeven uur was het ontbijt en om klokslag acht uur vertrok de heer Overtoom op de fiets naar de ambachtsschool, waar hij als leraar zijn brood verdiende. Tegen de tijd dat mevrouw Overtoom naar beneden kwam had Cokkie al ontbeten en de vaat opgeruimd. Er brak een rustige tijd aan. Het werk was inderdaad licht huishoudelijk. Het zware werk werd door een poetsvrouw gedaan die eens in de week langskwam, 's Avonds zat ze met de familie in de kamer naar de radio te luisteren, een boek te lezen of verstelwerk te doen. Het was haar eerste kennismaking met het fenomeen radio. Ze hoorde over de expansiedrift vanuit Duitsland ten opzichte van de omringende landen. Ophitsende taal waar ze aanvankelijk bang van werd. In haar jeugdige overmoed dacht ze dat Nederland nooit in handen zou vallen van welk barbaars volk dan ook. Volgens de heer Overtoom zou Nederland neutraal blijven, dus onaantastbaar zijn. Ze hoopte het van harte, eindigde ze haar brief, want alleen al het woord 'crisis' had iets bedreigends. Van de heer Overtoom mocht ze alles lezen wat er in de enorme boekenkast stond. Daarnaast leerde ze converseren over allerlei onderwerpen. In het begin hield ze zoveel mogelijk haar mond en luisterde naar het gesprek. Later begon ze voorzichtig haar mening te geven als erom werd gevraagd. Erg sterk was ze er niet in en ze hield het toch liever bij luisteren. Ze keek ook graag naar mensen. Vaak zei ze dat mensen zoveel meer zeiden met hun ogen en handen, soms zelfs met hun hele lichaam. Ze vond het prachtig om mensen te observeren. Zoals zo vaak als ze meende het geluk te hebben gevonden, gebeurde er iets totaal onverwachts waardoor ze haar betrekking kwijtraakte. De heer Overtoom kwam plotseling te overlijden waardoor mevrouw genoodzaakt was te verhuizen naar een kleinere woning. Een hulpje voor het lichte huishoudelijke werk werd hierdoor overbodig. Bovendien had mevrouw Overtoom niet zoveel eigen middelen van bestaan dat ze er een hulpje op na kon houden. Bij haar afscheid kreeg ze een aantal bijzondere aandenkens van de familie Overtoom cadeau. Mevrouw Overtoom wilde haar niet zomaar laten gaan en had voor haar een betrekking gevonden bij een vooraanstaande familie in Heiloo. Ze werd nog diezelfde middag op theevisite verwacht. Met knikkende knieën ging ze op weg. De statige villa aan de Kennermerstraatweg stond midden tussen de bomen. De deur werd opengedaan door een meisje van haar leeftijd in een keurig zwart jurkje met wit schortje en een kanten kapje op. Het meisje ging haar voor naar de theesalon en vond genoeg tijd om haar in te fluisteren dat ze dolblij zou zijn als zij aangenomen zou worden want dan mocht ze eindelijk weg. Ze kon niet tegen de aanblik van alle bomen om haar heen. De stilte of soms juist het lawaai van ruisende bomen maakte haar gek. Cokkie had het niet zo bekeken maar bedacht dat het wel zou wennen. Ze werd onmiddellijk aangenomen voor dag en nacht en verdiende meer dan bij de familie Overtoom. Haar wens om later rijk te worden werd realistischer. Bovendien had de heer Josephus Jitta, voormalige bankdirecteur en advocaat in Alkmaar, een hele bibliotheek vol boeken. Kijk, dat is nu belangrijk, dacht ze, niet een bos vol ruisende bomen.

NET ALS IN DE FILM

1938

Bij de familie Josephus Jitta kreeg ze een luxe leventje. Alle opvoedkundige lessen van de zusters kwamen hier uitstekend van pas. Rechtop lopen, correct en beleefd spreken. Hoffelijk en attent reageren, zelfs de reverence bij het verwelkomen van visite was gebruikelijk. Bijna dagelijks kwam er visite, er waren zelfs gasten die voor meerdere dagen kwamen logeren. Een gezellige drukte, waar ze van hield. 's Avonds lag ze tussen schone, witte, gesteven lakens in een riant bed en prees zichzelf gelukkig. Het kamertje was groter dan bij de familie Overtoom, de wanden waren betimmerd en glanzend wit geschilderd. De kamer had een diepe kledingkast waarin haar schamele garderobe hing. Die zou in de toekomst wel gevulder raken. Op een plank boven haar bed stonden haar weinige snuisterijtjes en haar kostbare boeken. Veel tijd om te lezen kreeg ze niet omdat de avonden veelal gevuld werden met het stijven en strijken van bloesjes en overhemden of het verstellen van broekjes en het stoppen van de vele sokken. Daartegenover had ze haar eigen kamer met elektrisch licht, twee hele dagen in de maand vrij en toestemming om een avond in de week met haar zusjes door te brengen. Het was moeilijk geweest om een keuze te maken uit de vele avondactiviteiten die ze in de loop der tijd hadden opgebouwd. Na veel wikken en wegen vervielen voor haar de repetities van het kerkkoor en het borduuravondje. Ze ging eigenlijk liever helemaal niet meer op pad in de avonduren. In haar eentje door een donker bos lopen vond ze toch enger dan ze wilde toegeven. Ze overwon haar angst alleen op de filmavond. Ze moest er niet aan denken dat ze haar favoriete filmsterren niet meer zou kunnen zien. Om de weg van Heiloo naar haar zusjes in Alkmaar wat sneller te overbruggen had Anna, een dienstmeisje voor het grove werk, haar fietsen geleerd. Cokkie had het allesbehalve gemakkelijk gevonden. In de eerste lessen holde Anna naast haar mee om haar eventueel op te vangen. Want afremmen en stoppen kwam pas in de volgende lessen aan bod. Slingerend en bibberend had ze de bomen weten te omzeilen, later kwamen daar de verkeerspaaltjes van de openbare weg, de lantaarnpalen en, niet onbelangrijk, de geparkeerde auto's bij. Na verloop van tijd reed ze vol trots op de van Anna geleende fiets naar Alkmaar. Met een rechte rug en het nieuwe hoedje fier op het hoofd. Voor het eerst hoorde een officieel uniform tot haar garderobe. Een zwart jurkje, hooggesloten, met kanten kraagje en wit kanten schort. Bij haar uniform kreeg ze haar eerste zwarte schoentjes met hakje. Het deed haar denken aan haar eerste laarsjes met hakje toen ze net vier jaar oud achteloos aan vaders hand had gehuppeld. Zo blij als ze zich toen had gevoeld, zo blij was ze nu ook. Hopelijk zou ze op deze laarsjes langer lopen. Weliswaar werden het uniform en de schoenen ingehouden op haar loon, maar toch! Ze voelde zich er deftig in en probeerde kaarsrecht vooruit te schrijden. Zoals ze al had verwacht maakte het omringende donkere bos overdag niet echt een beangstigende indruk op haar. Ze liep er graag te wandelen met de kinderen. Ze leerde de verschillende boomsoorten uit haar hoofd en herkende de afgevallen bladeren aan hun vorm. Samen met de kinderen zocht ze paddenstoelen en eikels en verzamelde ze de mooiste herfstbladeren. Ze leerde hun de vogels herkennen aan hun getjilp, of aan hun vorm en kleur. Ze zwaaide gelukkig niet de scepter over de keuken maar hielp zo nu en dan. Dat was maar goed ook want ze had nog nooit een kookboek ingezien. Ze had het nooit geleerd. In het kindertehuis had je zuster Barbara, een grote struise vrouw die in de keuken werkte. Ze had haar altijd graag geholpen, maar verder dan groenten wassen en snijden was ze nooit gekomen. Ze mocht zelfs niet in de buurt komen van de grote pannen met dampende aardappelen. Laat staan in de hete brij roeren. Moe Vugt tolereerde al helemaal geen bemoeienissen in haar domein. Daar was ze nooit verder gekomen dan aardappelen schillen en groenten schoonmaken. Mevrouw Overtoom kookte liever zelf en deed dat voortreffelijk. Ze had wel mogen helpen met roeren in allerhande sauzen. Helpen is echter heel iets anders dan zelf doen. Vlees was, ook al had je genoeg geld, nauwelijks te krijgen. Cokkie was daarom dolblij toen ze bij afwezigheid van de kokkin een heus konijn aan de deur had kunnen kopen. Mevrouw was jarig en ze zou de familie er echt mee verrassen. Samen met de kokkin had ze het feestelijkste recept uitgezocht. Na enkele uren stoven was het vlees nog ronduit taai geweest. Met afgrijzen moest ze erkennen dat ze van die aardige koopman niets anders dan een gevilde kat had gekocht. Van mevrouw kreeg ze het advies om voortaan alleen gevilde dieren te kopen waar de kop nog aan zat. Ze beloofde het onmiddellijk, blij dat ze haar niet hadden ontslagen. Diverse leveranciers kwamen hun waren aan de dienstingang aanbieden. Onder hen was een al wat oudere man die meer dan belangstellend naar haar keek. Ze werd altijd wat verlegen van hem en liet hem al op voorhand niet te dichtbij komen. Iets in haar nekharen waarschuwde haar al als de deurbel ging. Die leverancier had iedere keer weer een ander gedicht voor haar dat hij met gespreide armen en galmende stem aan haar voordroeg. Meestal gingen de gedichtjes over haar prachtige verschijning, haar amandelvormige ogen en haar golvende donkere haar. Ze doorstond de amoureus getinte ovatie vol ongeduld, steunend tegen de deurpost. Eén gedicht is haar altijd bijgebleven. Niet omdat ze het zo mooi vond, meer omdat ze het niet begreep. Het ging zo: Gekrulde haren. Gekrulde zinnen. Gekruld vanbuiten. Gekruld vanbinnen. Het was zeer kort en heel anders dan ze van hem gewend was. Volgens haar kon je het ook niet meteen een gedicht noemen. Ze vond het meer een soort spreekwoord of gezegde. Ze heeft er lang over na lopen denken maar kon het toch niet helemaal doorgronden. Ze liet het wel achterwege om het aan die man te vragen. Op haar verjaardag werd ze totaal onverwacht verblijd met een nagelgarnituurtje. Er zaten zoveel instrumentjes in het zachtleren etuitje dat ze aan mevrouw moest vragen waar sommige dingetjes voor dienden. Dolblij was ze ermee, was dit geen regelrechte stap naar volwassenheid? Ze had weliswaar geen lange nagels en zou ze, door het vele werk, waarschijnlijk ook nooit krijgen, maar haar handen goed verzorgen kon ze natuurlijk wel. Onlangs had ze voor haar halflange lokken een borstel gekocht van echt varkenshaar. Een spiegel mocht niet ontbreken en samen met het nagelgarnituurtje sierde hij haar nachtkastje. Een beetje ijdel begon ze toch wel te worden. Bij de kapper, waar ze eens in de twee maanden samen met haar zussen naartoe ging, hadden ze eveneens een afdeling met cosmetica. Giechelend hadden ze sommige dingen mogen proberen. Het meeste wat er stond was veel te duur. Bovendien zag ze het nut niet zo in van wenkbrauwenpotlood en lippenstift. Eigenlijk had ze er de tijd en het geduld niet voor. Geen tijd om het er vakkundig op te doen en aan het einde van de dag was ze te moe om het er weer af te halen. Dus hield ze het bij een duur ogende poederdoos met donsje om haar te grote, glimmende neus professioneel te poederen zoals ze dat Greta Garbo in Anna Karenina had zien doen. Eigenlijk was het meer een afleidingsmanoeuvre om, verborgen achter je spiegel, stiekem de beschikbare jongens te observeren. Ze probeerde haar favoriete filmsterren zoals Mariene Dietrich en Lana Turner in alles zoveel mogelijk na te bootsen. Cokkie druppelde zelfs haar eau de cologne achter haar oorlelletje alsof ze een beroemdheid was. Heel wat films had ze samen met haar zusjes gezien. Verleden week waren ze naar het nieuwste van het nieuwste geweest. Een dansfilm met in de hoofdrollen Fred Astaire en Ginger Rogers. Ter plekke had ze bedacht dat het de hoogste tijd werd dat ze op dansles moesten. Zowel Hanna als Lenie was het roerend met haar eens en zag het ineens als een verschrikkelijk gebrek in de opvoeding dat ze niet konden dansen. Alle drie hadden ze diep gezucht bij de aanblik van de aanbiddelijke, knappe rebel Clark Cable in Gone with the wind en niet te vergeten de nooit te kloppen held van het witte doek Errol Flynn. 's Nachts droomde ze van haar knappe helden, al dan niet te paard, die haar kwamen redden uit de hachelijke situaties waarin ze zat. Ze bevrijdden haar van het aanrecht en zetten haar neer in een ligstoel aan de rand van een hemelsblauw zwembad. Cocktail bij de hand en natuurlijk overal rode rozen. Heerlijke nachten waren dat waaruit ze onveranderlijk ontspannen en verkwikt ontwaakte. Soms werden die dromen ruw verstoord door beelden die door het bioscoopjournaal werden uitgezonden. Beelden van in brand gestoken winkels en synagogen. Plunderingen van Joodse eigendommen. De almaar strengere maatregels die uitgevaardigd werden tegen de Joden in Duitsland en Oostenrijk. De scheiding tussen Joden en niet-Joden. Leuzen over het zogenaamd betere arische ras. Beelden van Hitler die met fier opgestoken hand de voorbij marcherende troepen inspecteerde. Of schreeuwend zijn volk opjutte nog meer haat tentoon te spreiden tegen het Joodse volk. Ze zag verarmde Joden die, eerst geheel tot de bedelstaf gebracht, uiteindelijk naar getto's werden afgevoerd. Beelden die ze liever niet had gezien. Beelden die hardnekkig op haar netvlies bleven branden. Regelmatig hoorde ze dat mijnheer en mevrouw het onderwerp oorlog bespraken. Op die momenten voelde ze de spanning rond het naderende onheil toenemen. Spanningen die ze niet helemaal kon doorgronden. Nederland had immers al aangegeven neutraal te willen blijven? Hitler zou het toch niet in zijn hoofd halen om die neutraliteit te schenden?

MENEER

1940

Wat door velen gevreesd werd, gebeurde. Op 10 mei vielen de Duitse troepen Nederland binnen. Op die vroege morgen hoorde ze vanuit haar zolderkamer geen geruststellend vogelgefluit zoals ze gewend was, maar overvliegende zware bommenwerpers. Verbijsterd en verward zat iedereen die dag aan de radio gekluisterd. De kinderen werden van school gehouden en veel mensen gingen niet naar hun werk, bang slachtoffer te worden van de volgende reeks bombardementen. In de dagen die volgden meldde de radio de bombardementen, de tegenaanvallen van de haastig opgetrommelde Nederlandse troepen, de vlucht van de regering en de koninklijke familie naar Engeland en na vijf dagen de capitulatie. De angst en de onrust maakten snel plaats voor de terugkerende regelmaat van de dag. De kinderen moesten immers naar school, vaders naar het werk en het eten opgediend. Mijnheer regelde zijn zaken voortaan vanuit Amsterdam. Mevrouw zocht hem eens per week op om hem te assisteren. Voor de rest veranderde er niet zoveel in haar leven. Het werk ging gewoon door, net als de bezoeken aan de bibliotheek, de kapper en de filmavondjes. De beelden van oprukkende Duitse troepen en platgebombardeerde steden werden opgevolgd door romantische films uit Amerika of er niets gebeurd was. Maar er waren wel razzia's, de Joodse bevolking moest zich melden voor een embleem in de vorm van een davidster en er circuleerden geruchten dat Joden voor het minste of geringste werden opgepakt en naar onbekende bestemming werden afgevoerd. Ze had op de verjaardag van koningin Wilhelmina spontaan meegedaan aan een anti-Duitse manifestatie die door jongeren was georganiseerd. Het kwam er voornamelijk op neer dat ze leuzen hadden geschreeuwd naar de Duitse soldaten die in en om de stad gelegerd lagen. De politie moest er aan te pas komen om de orde enigszins te herstellen. Samen met haar zusjes en vele anderen had ze zenuwachtig giechelend door steegjes gerend om de politie te ontlopen. In die tumultueuze tijden raakte ze verliefd. Het was een jongen die in de bibliotheek vaak aan dezelfde leestafel zat als zij. Ze hadden dezelfde interesse voor literatuur en voor een heleboel andere dingen. Hij heette Gert, Gert Elswijk om precies te zijn. Hij was net zo oud als zij, een beetje verlegen en ongelooflijk hoffelijk. Ze kreeg vlinders in haar buik als ze aan hem dacht en kon haar vrije dagen zowat niet afwachten om hem weer te zien. Het was zo heerlijk ongecompliceerd allemaal, ze spraken over de talenten van verschillende schrijvers en schrijfsters. Wat een spanning en sensatie die teweeg konden brengen door simpelweg hun gedachten op papier te zetten. Samen liepen ze schijnbaar doelloos langs de grachten of bracht hij haar helemaal naar huis. Soms nodigde Gert haar uit voor een kopje thee in een koffiehuis of een bezoekje aan de ijssalon. Natuurlijk kregen haar zusjes er lucht van, niet in de laatste plaats omdat ze het niet voor zich kon houden. In een opwelling schreef ze een brief aan vader. Dat had ze achteraf beter niet kunnen doen. Vader sommeerde haar per omgaande te achterhalen wat zijn religieuze voorkeur was. Toen ze dat na veel moeite uit hem kreeg was het voor vader genoeg reden om haar de opdracht te geven het onmiddellijk uit te maken. Zo niet, dan was hij genoodzaakt om een retour Alkmaar te kopen om het hoogstpersoonlijk met die ongelovige op te nemen. Om die vernedering te voorkomen deed ze trouw wat haar opgedragen werd. Voor het eerst ervoer ze wat het betekent liefdesverdriet te hebben. Haar liefde was geen prins te paard zoals op het witte doek, maar een eenvoudige jongen die hard studeerde om iets te bereiken in het leven. Een aardige, hoffelijke jongen die haar niet had durven zoenen. Ook niet toen zij hem ten afscheid voorzichtig op zijn wangen kuste. Ze had hem niet de ware reden van de plotselinge scheiding durven vertellen. Ze schaamde zich diep voor haarvaders denkwijze. Ze vond het idee dat je niet gelukkig zou kunnen worden met een andersdenkende te absurd voor woorden. 'Vergeet hem,' zei haarvader. 'Hij is een heiden,' zei haar vader, 'daar kan niets goeds van komen.' Waarom keek vader niet naar zijn karakter? Waarom was katholiek zijn toch zo belangrijk? Als er een God bestond, waarom stond Hij dan zoiets als een oorlog toe? Alle ellende, de vele onschuldige slachtoffers die daaruit voortvloeien, konden toch nooit onder de noemer 'geloof' gerechtvaardigd zijn? Ze stond lange tijd in tweestrijd om regelrecht tegen haar vaders wil in te gaan. Op haar eerstvolgende vrije middag trof ze Gert niet aan op het zo bekende plekje in de bibliotheek. Haar pogingen om zijn adres te achterhalen liepen op niets uit. Hij leek wel van de aardbodem verdwenen. Vele jaren later, toen ze stevig getrouwd was en de kinderen tot haar heupen opdrongen, heeft haar zus Hanna hem nog een keer gezien en gesproken. Hij was politieagent in Alkmaar en zag er stoer en knap uit in zijn uniform. Gert was gelukkig getrouwd en had twee dochtertjes. Hij had het nooit aan Cokkie verteld maar ten tijde van hun verkering volgde hij in het geheim catechismuslessen. Om haar te verrassen. Het leven gaat door en plichten dienen vervuld te worden. Met de moed der wanhoop sleepte Cokkie zich van haar bed naar de keuken en vervolgens door het hele huis van de familie Josephus Jitta om te doen waar ze voor aangenomen was. Op een middag kwamen twee officieren van het Duitse leger op bezoek. Ook dat nog! Wat moesten die nu hier? Net nu mevrouw niet thuis was. Zou ze hen eenvoudig laten bellen? Ze durfde niet. Bovendien renden de kinderen al joelend door de hal. Zenuwachtig opende ze de deur. De arrogantie waarmee ze haar van top tot teen opnamen gaf haar kracht, een soort blinde haat overspoelde haar. Op verzoek deelde ze hun minzaam mee dat mevrouw op bezoek was bij mijnheer in Amsterdam. Waar precies? Dat wist ze niet. Ze wilden binnenkomen. Gluurden door de smalle spleet naar de hal achter haar. Ze weigerde de deur verder te openen en duwde de kleine nieuwsgierige jongetjes ongezien richting salon. Gelukkig, ze gingen! Bij thuiskomst van mevrouw kon ze haar koffers pakken en stond ze op straat. Ze heeft het zichzelf nooit vergeven dat ze zo onnozel en onnadenkend kon zijn geweest. Ze had haar werkgever verraden aan de Duitse bezetters, nota bene. De Duitsers die ze van kindsbeen afhad gehaat en gevreesd om hun wreedheden. Ze hoorde het zwiepen van het Spaanse rietje. Voelde haar billen weer gloeien. En nu had ze diezelfde onmensen op het spoor gebracht van mijnheer. 'Mijnheer doet geen zaken in Amsterdam,' lichtte mevrouw haar toe. 'Mijnheer is van Joodse afkomst en zit daar ondergedoken.' Zij ging af en toe naar hem toe om hem te assisteren. 'Boeken te brengen, post door te werken. Hem voorzien van allerlei onmisbare benodigdheden. Dat soort dingen.' Met open mond staarde ze mevrouw Josephus Jitta aan. Waarom had ze dat niet eerder begrepen? Ze had zich in jaren niet zo ellendig gevoeld en wilde het liefst gewoon dood, zodat ze niet meer in staat zou zijn nog meer schade aan te richten. Ze moest op stel en sprong een nieuwe betrekking zien te vinden, en wie wilde haar nu nog in dienst nemen? Ze was er van overtuigd dat het roddelcircuit sneller zou zijn dan zij kon ademhalen, en ze kreeg gelijk. Zelfs het Huis van Zessen was niet bereid haar een baan aan te bieden, zelfs niet als hulpje in de keuken. Ze kreeg niet eens de tijd een en ander toe te lichten, vriendelijk doch resoluut werd haar te verstaan gegeven bij het weggaan vooral de deur achter zich te sluiten. Mevrouw Overtoom ontving haar met open armen maar kon niet meer doen dan haar moed inspreken en adviseren het te blijven proberen. Dus bleef ze aanbellen en beleefd verzoeken. Een aantal mensen zegde toe erover na te denken en contact met haar te zullen opnemen. Bij één mevrouw moest ze later op de dag terugkomen, dan zou haar man thuis zijn. De heer des huize nam niet eens de moeite de deur te openen en blafte haar toe vanuit het loketje in de deur geen interesse te hebben. Het woord Verrader' viel niet, maar zijn hele houding en in het bijzonder zijn met haat vervulde ogen, spraken boekdelen. Ze verwachtte niet veel meer van de anderen en bedacht dat ze slechts één ding kon doen en dat was met hangende pootjes naar huis gaan. Ze was hier, in deze bruisende stad vol eerbare ruimdenkende katholieke burgers van stand, niet meer welkom, dat besefte ze nu wel. Moederziel alleen stond ze op het station. Haar valiesje met haar weinige bezittingen stond naast haar op het perron. Bij het loketje kocht ze een enkeltje naar Den Helder.

ZIEKENZORG

194O

Moe Vugt deed open en Cokkie was onbeschrijfelijk opgelucht dat ze niet eens kwaad keek, eerder verbaasd en een tikkeltje nieuwsgierig. Cokkie vond haar oud geworden. Hoe lang was het eigenlijk geleden dat ze op visite was geweest? Tot haar schande moest ze bekennen dat het al weer meer dan een halfjaar geleden was geweest. Op haar vaders verjaardag om precies te zijn. Op diezelfde dag had ze eveneens Tonnie opgezocht, samen hadden ze verrukt over de wieg gebogen gestaan en dochtertje Martha bewonderd of er geen mooiere baby op de wereld bestond. Toen was er niets aan de hand geweest en zat ze zelfs boordevol toekomstplannen. Haar prins te paard was net een beetje binnen haar blikveld komen galopperen en alles liep precies zoals ze dat graag had gewild. Nu had ze voor haar gevoel helemaal niets meer. Geen prins te paard en geen betrekking. Ze moest voorlopig haar benen weer onder de tafel van haar ouders steken en als ze ergens een hekel aan had dan was het wel met hangende pootjes terugkeren. Afhankelijk zijn. Moeten toegeven dat ze er een grote puinhoop van had gemaakt. 'Een kopje thee zou ik wel willen ja. Dank u wel.' Eigenlijk snakte ze ernaar. Ze knuffelde Toby, die enthousiast op haar afwas komen rennen. Ze nam er uitgebreid de tijd voor. Temeer om niet te hoeven verklaren in welke nesten ze zichzelf gewerkt had. Haar ouders zeiden niets, keken haar strak aan en wachtten geduldig af. Eindelijk raapte ze al haar moed bij elkaar en, om toch ergens te beginnen, zei ze plompverloren: 'Is het bed boven beschikbaar?' Het antwoord wachtte ze niet eens af. Met horten en stoten vertelde ze het hele verhaal. Noemde haar onnadenkendheid en dat ze ongewild misschien wel haar werkgever aan de Duitse bezetters had verraden. De schaamte die daarna bezit van haar nam en de minachting voor zichzelf die ze als een koude vloed door haar aderen voelde stromen. Het eindeloos zoeken naar een nieuwe betrekking en dat ze zelfs voor keukenhulp werd afgewezen. De vele deuren die in haar gezicht werden dichtgeslagen. De resolute hulp van haar zussen, die jammer genoeg niets had opgeleverd. Het laatste gerucht dat ze hoorde was dat ze werd uitgemaakt voor een informant. Om duidelijk te laten blijken dat ze enorm spijt had zei ze erbij dat ze niet verder kon leven met die wetenschap. Maar vader en moe Vugt verweten haar niets, keken haar alleen begripvol aan en zeiden dat het leven soms een onaangename wending kon nemen die men niet in de hand had. Dat ze er niet te zwaar aan moest tillen en dat alles weer goed zou komen. Dat ze vanavond voor het slapen gaan extra aandacht moest besteden aan haar gebed en zaterdag maar beter even te biecht kon gaan. Ze twijfelde hevig of dat helpen zou maar nam, uit dankbaarheid, alles aan. De terugkeer van de 'onhandelbare dochter' was hierbij een feit en 'ja, ze lustte nog wel een kopje thee'. Een klein uurtje later lag ze onder de wol, te moe om te denken. De volgende morgen stond ze vroeg op, vastbesloten om een betrekking te vinden, liefst een voor dag en nacht. Inwonen bij haar ouders kon ze niet meer. Ze was te lang op zichzelf geweest, had geen behoefte om wederom afhankelijk te worden van de nukken en grillen van haar stiefmoeder. Zodra ze een betrekking had wilde ze zo gauw mogelijk de draad weer oppakken. Lange wandelingen maken, winkelen, naar de bioscoop. Ook al had moe Vugt zich gisteravond van een heel andere kant laten zien, toch vertrouwde ze het niet helemaal. Had het idee dat ze zo weer kon beginnen met haar venijnige opmerkingen. Ze had geen zin meer om voortdurend op haar hoede te zijn. Moe Vugt stond beneden en vroeg wat ze voor ontbijt wilde. Iets in haar stem deed Cokkie verbaasd opkijken. Het klonk niet meer zo kattig en kort aangebonden. Zelfs de blik in haar ogen was niet hatelijk maar star, afwachtend. Het leek wel of ze zich moeizamer voortbewoog, meer schuifelend. Ze moest zich af en toe aan stoelleuningen vasthouden om zich door het huis te bewegen. Cokkie vroeg wat er aan scheelde maar kwam niet verder dan dat het al jaren zo ging. Dat ieder mens ouder wordt en dat het automatisch gepaard gaat met allerlei gebreken. Ze was wat sneller moe gaf ze toe, maar had niet de moeite genomen om naar de dokter te stappen. De dokter zal vast zeggen dat het ouderdom is, dat wist ze nu al. Ouderdom? Cokkie rekende snel uit hoe oud ze nu moest zijn. Vijftig, dat was toch niet oud? En het was al een aantal jaren aan de gang, had ze gezegd! Ze observeerde moe Vugt wat kritischer en zag nu ook dat haar handen trilden. Iets zwaars optillen ging moeizaam en leek haar pijn te doen. Ze hielp haar met theezetten en zette de boterhambordjes op tafel. Ze merkte dat ze handig was in het camoufleren van het trillen. Kopjes thee werden op een dienblad binnengedragen en waren halfvol. Ze schoof het dienblad over tafel naar je toe zodat je zelf je kopje eraf moest pakken. Cokkie overlegde met vader wat ze zouden kunnen doen. Het ergerde haar enorm dat het vader nauwelijks was opgevallen. Hij had wel eens iets gezien maar wijtte dat, net als moe Vugt, aan ouderdom. Hij zag er in ieder geval niets ernstigs in. 'Ouderdom komt nou eenmaal met gebreken, Cokkie. Dat moet jij, met het verzorgen van al die oude mannetjes uit het Huis van Zessen, toch zo langzamerhand wel weten!' Daar heb je de spreekwoorden weer. Tegenwoordig was haar vader er ook aardig in thuis geraakt, hij gebruikte de spreekwoorden en gezegdes te pas en te onpas. Helemaal als hij met de situatie niet goed raad wist. Ze kon zich maar al te goed de oude mannetjes in het Huis van Zessen herinneren. Die waren écht oud geweest. De jongste die er toen permanent woonde was 72 jaar. Wat moe Vugt had, had volgens Cokkie niets met ouderdom te maken. Aan het einde van de week kon ze het niet langer meer aanzien en nam ze contact op met de huisarts. Gealarmeerd door haar beschrijving van de symptomen beloofde de huisarts diezelfde avond, 'zomaar voor een praatje' langs te komen. De dokter maakte grapjes over haar geschuifel en vroeg langs zijn neus weg hoe lang haar handen al zo trilden. Hij wist haar uiteindelijk zover te krijgen dat ze de volgende morgen naar het ziekenhuis zou komen om een specialist te raadplegen. Er zouden waarschijnlijk wat bloedmonsters genomen moeten worden. 'Dus Cokkie, als jij in de gelegenheid bent, zou je dan met haar mee willen gaan?' Dat beloofde ze. Ze deed hem uitgeleide en samen liepen ze een stukje op. De huisarts dacht aan de ziekte van Parkinson, wilde alleen niet te voorbarig zijn met zijn conclusies. Daarvoor was verder onderzoek in het ziekenhuis noodzakelijk. De volgende morgen arriveerden beiden op de afgesproken tijd in het Lidwina Ziekenhuis aan de Polderweg. Het 'op tijd verschijnen' had veel voeten in aarde gehad. Niet alleen ging alles trager dan normaal, maar alle handelingen kostten haar zoveel moeite dat ze er meerdere malen de brui aan wilde geven. Na haar uitgebreide badceremonie kon ze niet meteen besluiten wat ze aan zou trekken. Ze moest naar een specialist moet je weten, een hooggeleerde man. Daar kon je toch niet in lompen verschijnen. Op verzoek had Cokkie haar grote zwarte schoenen gepoetst en haar zomermantel afgeschuierd en buiten te luchten gehangen. Na veel wikken en wegen besloot moe Vugt haar nette zondagse jurk aan te doen. In het laboratorium namen ze een aantal buisjes bloed af, waarna ze in de wachtkamer van de specialist moesten plaatsnemen. Cokkie keek eens om zich heen en voelde haar oude passie voor de verpleging weer opbloeien. Zou ze hier eens informeren of ze een opleiding tot verpleegster kon volgen? Terwijl moe Vugt achter gesloten deuren een aantal testen moest ondergaan liep ze vastberaden naar de balie bij de ingang. Toen ze terugkwam zat haar stiefmoeder in de wachtkamer. Ze keek bedrukt. De specialist had niet eens de moeite genomen om haar recht aan te kijken. Had wel haar hele lichaam betast, bevoeld, beluisterd en beklopt. Hij had zo veel onverstaanbare medische termen gemompeld dat ze zich nu pas écht zorgen begon te maken. De 'oude' moe Vugt kwam weer helemaal bovendrijven. Met het hoedje scheef op haar hoofd schuifelde ze driftig naar de uitgang. Ze wilde meteen naar huis. Weg van hier! 'En,' zei ze resoluut, 'de uitslag hoef ik ook niet te weten.' De uitslag werd door de huisarts gebracht. Op een rustige zonnige zomeravond stond hij ineens midden in hun kleine woning en bevestigde wat hij al had vermoed. Ze had de ziekte van Parkinson. In oer-Hollandse woorden had hij het ziektebeeld en het verloop ervan voor haar opgeschreven zodat ze dat in alle rust kon doorlezen. Het briefje bleef onaangeroerd op tafel liggen. Cokkie vernam dat er geen afdoende middel was om de ziekte te genezen, enkel een medicijn om de symptomen te bestrijden. De bijverschijnselen van dat medicijn waren zo talrijk dat men beter van gebruik afkon zien. Kortom: er was niets meer aan te doen. Bij terugkeer in de kamer zag ze twee volslagen gedesillusioneerde mensen. Een toekomst aan duigen, plannen aan diggelen. Ze besloot zich op te geven voor een van de vele cursussen in het Lidwina Ziekenhuis. Ze had de papieren, die ze bij de balie van het ziekenhuis had ontvangen, grondig bestudeerd en geconcludeerd dat de opleiding tot verpleegkundige niet alleen vele jaren in beslag zou nemen maar dat deze pas veel later in het jaar zou beginnen. Ze wilde zich nuttig maken. Iets betekenen voor de medemens. Nu meteen! Een cursus tot ziekenverzorgende zou binnenkort van start gaan, niet te lang duren en, wat misschien nog belangrijker was, ze had er niet al te veel vooropleiding voor nodig. Want ze had, afgezien van een sterke drang om te weten, niet veel meer dan lagere school. De volgende ochtend stapte ze vastberaden die paar treden op naar de grote zware eikenhouten voordeur en meldde zich bij de administratie. In de lange gang zaten meerdere meisjes geduldig te wachten. Aan de wand hing een prent van Florence Nightingale, de beroemde Britse verpleegkundige die met een olielamp waakte over haar gewonde soldaten uit de Krimoorlog. Ze had gelezen dat deze opmerkelijk sterke vrouw niet alleen ontzettend veel had betekend voor haar patiënten, maar ook zorg had gedragen voor de totale hervorming van het hele ziekenhuiswezen en onder andere deugdelijke verpleegstersopleidingen had opgezet. Ze keek het rijtje af en zag slechts één ding. Alle meisjes hadden dezelfde vastbesloten blik in hun ogen als zij vanmorgen in de spiegel had gezien. Zagen ze zichzelf misschien als een toekomstige Lady With The Lamp? Ze nam plaats naast een meisje dat zei uit 't Zand te komen. Cokkie keek haar vragend aan, had er nog nooit van gehoord. Gre heette het meisje, Gre Mak. Ze legde uit dat het een klein dorp was aan het Noordhollands Kanaal. 'En,' voegde ze er lachend aan toe, 'als je er een beetje snel doorheen rijdt valt het je vermoedelijk niet eens op.' Ze mocht het meisje meteen want ongecompliceerde humor kon ze op dit ogenblik wel gebruiken. Klassikaal werden ze verder voorgelicht over de cursus en de leerboeken. De cursus bestond uit een leer- en praktijkperiode. Ze toonden het verplichte uniform dat in het praktijkgedeelte moest worden gedragen. De meisjes die van ver kwamen konden intern worden geplaatst. Ze werden rondgeleid, zagen de kleine kamertjes die ze met meerdere meisjes moesten delen. Kregen inschrijfformulieren mee en het lesrooster van de eerste leerperiode. De volgende dag werden alle meisjes om tien uur 's morgens verwacht. Ze voelde zich na afloop bijzonder tevreden. Niet alleen zou zij beginnen aan iets wat ze van kindsbeen af al graag had gewild maar ze kon misschien in de toekomst ook voor moe Vugt van enig nut zijn. Van haatgevoelens voor haar stiefmoeder was weinig meer over. Haar zo hulpeloos te zien voortschuifelen deed elke snaar van medemenselijkheid hevig trillen. Ze hoefde er zelfs niet meer over na te denken of ze al dan niet intern wilde. Diezelfde avond legde ze haar plannen voor aan vader en moe Vugt, beiden stonden er vierkant achter, tekenden de formulieren en wensten haar veel geluk.

LEVEN EN DOOD

194O

Wederom brak er een aangename tijd aan. Als ziekenverzorgende leerde ze vooral niet in paniek te raken. En eerste hulp verlenen, kleine wondjes verzorgen en koorts herkennen en opnemen. Ze leerde niet alleen de bedden zodanig te verschonen dat de bedlegerige patiënt er zo min mogelijk last van had, ook po's uitdelen behoorde tot de taak van de ziekenverzorgende. Patiënten wassen behoorde tot haar grote opluchting tot de bezigheden van de zusters. Ze dweilde liever eindeloos veel gangen en zalen dan dat ze één patiënt van top tot teen moest wassen. Het idee alleen deed haar al blozen tot haar haarwortels. Gre dacht er net zo over en samen moesten ze wel eens lachen om het feit dat ze zo verlegen waren als het om het mannelijke geslacht ging. Patiënten eten geven en in sommige gevallen troost bieden mocht, maar niet te lang want dan werden ze door de zusters berispt. Er was er altijd wel één die na verloop van tijd haar hoofd om de hoek stak om te vragen of ze niets beters te doen had. Het 'beters te doen hebben' bestond meestal uit het soppen van een toilet of gangkast. Leuke bijkomstigheden waren vooral het in vazen zetten van de door de familieleden meegebrachte bloemen en het schoonmaken van fruit. Héél af en toe mocht ze een patiënt die zelf niet meer lezen kon, voorlezen. Heerlijk vond ze dat. 's Middags kwamen de studieboeken op tafel en leerde ze de vele variaties aan ziektes te herkennen, bij zowel volwassenen als kinderen. Hoe ermee om te gaan en hoe te handelen. Hygiëne was van het grootste belang, hoe schoner de patiënt en zijn omgeving hoe kleiner de kans op infecties en hoe groter de kans op genezing. Ze verslond de boeken. Leerde alles wat los- en vastzat en zat vaak in de bibliotheek om meer te weten te komen. Ze leerde dingen die ze zoveel mogelijk dagelijks thuis in praktijk probeerde te brengen. Moe Vugt wimpelde in het begin veel hulp af, maar kon op den duur niet veel meer zelf. Samen met de ingeschakelde wijkverpleegster nam ze meer en meer huishoudelijke en verzorgende taken over. Cokkie vormde samen met Jo Mahieu, de zusjes Leida en Mien Wink, Riet van der Linden en Gre een hecht 'meidenclubje', zoals zij zichzelf lacherig noemden. Ze bezochten de bibliotheek om te studeren en natuurlijk de bioscoop voor de broodnodige ontspanning. Borduur- en breilessen, daar zag Cokkie van af. Ze had voorlopig genoeg geborduurd, gebreid en sokken gestopt en had het gevoel dat ze zich daarin best kon redden. Bovendien vroeg ze zich af of er tegenwoordig nog geborduurde lakens en slopen bestonden. Volgens haar was dat hopeloos ouderwets. Ze gaf ze zich liever op bij een wandelsportvereniging. Met het meidenclubje liep ze in haar vrije tijd rondjes in en om Den Helder. Wandelen op de dijk of zwemmen in zee was er niet meer bij. De duinen en de dijk waren door de Duitsers tot verboden gebied verklaard en met prikkeldraad versperd. Op de dijk waren zoveel mogelijk huizen afgebroken, daarvoor in de plaats kwamen bunkers met afweergeschut. Dus wandelden ze voornamelijk in het centrum van de binnenstad en bleef het donkerblauwe kriebelbadpak voorlopig in de mottenballen. Bij speciale wandelgelegenheden droegen de deelnemers een keurig uniform en de sterkste liep trots met het vaandel voorop. Het wandelen kwam voornamelijk neer op veel zingen, kletsen en lachen. Even nergens aan denken, de oorlog zoveel mogelijk negeren. Ze had al vaak de vliegtuigen over horen gaan en vanuit een raam van de bovenste verdieping van het Lidwina Ziekenhuis de zwarte rookwolken zien opstijgen. Vanwege de strategische ligging werd Den Helder vaak gebombardeerd door zowel Duitse als geallieerde bommenwerpers. De Helderse bevolking raakte gewend aan het doordringende geluid van het luchtalarm. Was het vals alarm, dan vervolgden ze hun weg of er niets aan de handwas. Op een dag moest ze, tijdens het werk, even in de stad zijn toen ze werd overvallen door het luchtalarm. Onmiddellijk vloog ze de winkel uit, zocht de lucht af en concludeerde dat ze dit keer wel erg laag vlogen. Geschrokken rende ze met een aantal mensen naar de schuilkelders. Met een zucht van opluchting rende ze er een binnen en ging in elkaar gedoken in het uiterste hoekje zitten. Met ingehouden adem luisterde ze naar het gierende geluid van de neervallende bommen en de oorverdovende knal van de ontploffing. Voelde de aarde trillen onder het donderende geweld van het ineenstorten van gebouwen. Overal hoorde je glas uit de sponningen spatten en grote brokken puin neerstorten. Dit was menens én akelig dichtbij. Een paar schietgebedje om de zenuwen wat te kalmeren kon vast geen kwaad. Enkele kinderen begonnen te huilen. Ze werden zoveel mogelijk getroost en onder hun moeders beschermende jassen weggestopt. Zelf had ze het ook benauwd gekregen. Ze voelde zich net een gekooid dier, kon geen kant op. Voelde zich bovendien niet veilig op de plek waar ze zat en stond op om in een andere hoek te gaan staan. Ze was net op haar plek gearriveerd toen achter haar, in de hoek waar zij zojuist had gestaan, een groot deel van het dak en de muur door omlaag vallende brokstukken instortte. De mensen onder het puin bedelvend. Tegen de tijd dat Cokkie terug was, was het hele ziekenhuis in rep en roer. Overal waar ze keek lagen doden en gewonden op veldbedden. Kermende mannen, wanhopig kijkende vrouwen en huilende kinderen. Doktoren met bebloede jassen en zusters met enorme rollen verband liepen af en aan. Schreeuwden aanwijzingen naar de verschrikte ziekenverzorgenden. Gewonden moesten zo snel mogelijk worden verzorgd, doden onmiddellijk afgevoerd naar het lijkenhuis. Elk paar handen was meer dan welkom. Bij elk bed keek Cokkie even vol spanning naar het gezicht, bang ze te herkennen als een van haar familieleden, vrienden of kennissen. Geen enkel plaatje in haar leerboek kon de wonden die ze nu zag ook maar enigszins benaderen. Vreselijke brandwonden die soms een heel lichaam bestreken, afgerukte ledematen. De weeïge geur van bloed. Aan het eind van de dag was ze helemaal kapot van vermoeidheid en op van de zenuwen. Tijdens dit bombardement waren, naar later bleek, hele straten in de binnenstad weggevaagd en had de marinebasis Willemsoord eveneens veel schade opgelopen. Ze haatte de Duitsers. Haatte de kort afgebeten zinnen waarmee ze de medemens afblaften. Gaf dit arrogante volk van alleen maar barbaren de schuld van alle ellende. Eigenlijk wilde ze soms niets anders dan zich in een gangkast verstoppen om alle misère niet langer te hoeven aanschouwen. Daar was ze echter niet voor opgeleid dus hielp ze waar ze kon. Ze dacht in deze dagen veel aan Florence Nightingale en bewonderde haar enorm. Gelukkig werd in deze vreselijke tijd ook nieuw leven geboren. De babyafdeling werd veelvuldig door het ziekenhuispersoneel bezocht. Al was het alleen maar om even op adem te komen, hoop te hebben en te houden. Vanuit de hal zag je achter het grote raam de kleintjes in hun bedjes liggen. De meeste ziekenverzorgenden fleurden daar helemaal van op. Spraken lyrisch over de veelal jonge moedertjes en de kleine aanbiddelijke roze wonders die in hun armen lagen. Cokkie had de moedertjes ook zien liggen in hun grote witte ziekenhuisledikant. Huilend. 'Van geluk,' zeiden de zusters. 'Er gaat niets boven moeder worden,' zeiden ze er ook nog bij. Wat weten zij er nou van? Cokkie zag het héél anders. Wat zij zag, was de ontreddering, de uitputting en in sommige gevallen zag ze pure wanhoop in hun ogen. Of was dat misschien de afspiegeling van de manier waarop zijzelf tegen het moederschap opzag? Dat er een man voor nodig was had ze intussen wel begrepen, maar het fijne ervan had ze nog niet weten te achterhalen. Het had Cokkie nog steeds aan moed ontbroken om aan Tonnie te vragen hoe haar kind nu in haar buik gekomen was en, wat misschien wel belangrijker was, hoe het eruit was gekomen. Dat het allesbehalve een pretje moest zijn zag ze wel aan de gezichtsuitdrukkingen van al die moedertjes. Die waren in eerste instantie verre van stralend te noemen. Eigenlijk moest ze zich niet al te veel zorgen maken. Zij wilde toch immers geen kinderen! Ze moest er niet aan denken, al dat blèrende grut om haar heen, hangend aan haar rokken. Afgezien van het verzorgen van zieken, wist ze eigenlijk niet precies wat ze wilde. Misschien trouwde ze helemaal niet. Ze had heel graag met Gert willen trouwen. Was in haar leven nog nooit zo verliefd. Ze vroeg zich vertwijfeld af of ze het ooit weer zou kunnen. Verliefd worden. Houden van.

JAN

1942

Vanwege de vele bombardementen die erop volgden, werd de bevolking van Den Helder en omstreken door de gemeente opgeroepen te evacueren, nu de mogelijkheid er nog was. Vader wilde het liefst zo dicht mogelijk bij zijn werk blijven maar kende niemand op fietsbare afstand waar hij onderdak kon vragen. Door bemiddeling van Gre vonden zij uiteindelijk een veilig onderkomen in het achterste deel van café Kanaalzicht in 't Zand. Het café werd bestuurd door Martinus Pronk en Marie Mak, zwager en zus van Gre. Cokkie zocht en vond onderdak in het ziekenhuis en deelde een kamertje met Gre. Tijdens het dweilen van de eindeloos lange ziekenhuisgangen vertelde Gre dat ze sinds kort met een jongeman ging die Willem Pronk heette. Een boom van een kerel, lachte ze, met forse handen aan zijn lijf. Net zoveel humor als zij en een bulderende lach. Ze hield even op met dweilen en staarde glimlachend voor zich uit. Meteen daarna werd ze serieus. 'Waarom ga jij niet met een jongen, Cokkie? Je hebt er de leeftijd voor. Bovendien kunnen we dan samen leuke dingen ondernemen.' Cokkie herkende de wazige blik. Gre was verliefd, zo verliefd als zij ook ooit was geweest. Ze had niet het idee dat zij nog een keer verliefd zou kunnen worden. Ze hoopte van wel. In de dagen erna had Gre het opvallend veel over haar broer Jan. Cokkie schonk niet al te veel aandacht aan haar verhalen, zo werd ze in beslag genomen door haar opleiding. Ze had eigenlijk geen behoefte aan verkering en al helemaal niet met een man die ruim tien jaar ouder was dan zij. Zijn naam stond haar wel aan. Jan Mak, kort maar krachtig. Gre kon het nou wel zo vaak over haar broer hebben, de kans dat ze hem zou ontmoeten achtte ze bijzonder klein. Daarom maakte ze zich daar niet al te druk over. Bovendien vond ze het een raar idee dat een man die de dertig gepasseerd was geen verkering had en nog thuis woonde. Nee, ze vond het idee absurd. Op hun eerste vrije dag reisden ze samen met de bus naar 't Zand. Gre zou voor het eerst kennismaken met haar ouders en Cokkie met de ouders van Gre. Cokkie trof haar ouders aan in de enorme zaal achter het café. De zaal was met gordijnen in vertrekken opgedeeld zodat ze zo min mogelijk hinder zouden ondervinden van de andere evacués. Met zijn allen liepen ze vervolgens naar de ouders van Gre, die in een huisje naast het café woonden. In de kleine, gezellig ingerichte kamer werden ze warm onthaald en op koffie met eigen gebakken cake getrakteerd. Opoe Mak, zoals ze zichzelf door iedereen liet noemen, was een alleraardigste, goedlachse vrouw. Opa handelde in petroleum en trok er dagelijks op uit, maar nu had hij zijn vrije dag en zat, met een walmende sigaar, breeduit in zijn leunstoel. Hij hield wel van een neutje en zat vol humor. Ze stelde vast dat Gre het goedgehumeurde niet van een vreemde had. Op slag mocht ze deze gastvrije, lieve mensen en ze noemde hen spontaan Opoe en Opa. Gre kwam uit een groot gezin van acht kinderen. Afgezien van twee broers Arie en Jan had ze vijf zussen. Jans, de oudste, werd gevolgd door Trien. Dan kwam Marie de caféhoudster, Grar, Agie en Gre als jongste van het stel. Jan zag ze die dag slechts even in de grote woonkeuken achter de kamer. Hij stond bij de zwart met wit geblokte gootsteen zijn schoenen van modder te ontdoen. De schoenpoetsdoos stond open op het granieten aanrecht. Een krant ter bescherming eronder. Gre stelde haar aan hem voor. Verlegen schudde hij haar de hand. Jan had het niet zo op meisjes, werd er onzeker van. Hij had alleen even in haar ogen gekeken en die waren van een opvallende kleur blauw. Vrij licht, mooi vond hij. Hij wist verder niet wat hij moest zeggen dus deed hij er het zwijgen toe. Gre voelde dat wel aan en nam, enigszins teleurgesteld, Cokkie weer mee de kamer in. Een aantal dagen later zou Jan samen met broer Arie vrijwillig naar Frankrijk vertrekken. Beide broers waren timmerman van beroep en ervan overtuigd dat ze hard nodig waren voor het bouwen en herstellen van bruggen en dergelijke. Opoe en Opa waren er niet echt gerust op. Wat nou, als de hele wervingscampagne een lokkertje was en ze niet naar Frankrijk maar naar Duitsland getransporteerd zouden worden om te vechten in het leger van Hitler? Ze moesten er maar niet te veel bij nadenken. Ze durfden zich al helemaal niet af te vragen of ze hen ooit terug zouden zien. Het oorlogsgeweld, de niet-aflatende bombardementen, de verwoeste steden, de voortgang van alle ellende werden in het bioscoopjournaal breed uitgemeten. Af en toe kwam Hitier orerend in beeld. Schreeuwend over broederschap, doorzettingsvermogen en eenheid van denken. Hij sprak vergenoegd over zijn paradepaardje: het geweldige Germaanse ras. Het schrille gefluit en voetengestamp van de bioscoopgangers overstemde verdere uitleg. De aanwezigen voelden zich na deze collectieve uiting van afkeuring gesterkt en nauw met elkaar verbonden. Hij zou de Nederlanders er nooit ofte nimmer onder krijgen. Eigenlijk wilde niemand het getoonde zien. De marcherende Duitse troepen, de vele aanhangers van Hitler, de overgave van militairen, de vele krijgsgevangenen. Cokkie zat op zulke momenten stil naar de beelden te kijken en kon eigenlijk nergens anders aan denken dan aan de twee broers van Gre. Waar waren zij, zouden ze nog leven? Gelukkig gaf de film van die avond enige afleiding. Het was weliswaar een oorlogsfilm maar vertoonde meer de perikelen thuis in een gezin met allemaal meisjes. Daar kon ze zich wel in vinden. De film heette Little women, Katharine Hepburn speelde de hoofdrol. Ze had Katharine Hepburn al eerder gezien in films waar ze ademloos naar had gekeken zoals Mary of Scotland. Het zou spijtig genoeg voorlopig de laatste overzeese film zijn die ze in de bioscoop zouden zien. De Duitse overheersers hadden besloten dat er geen Engelse of Amerikaanse films meer mochten worden gedraaid. Vanaf morgen vertoonde men uitsluitend Duitse films, al dan niet komisch, voorafgegaan door een Duits, gecensureerd weekjournaal. De bezoekersaantallen liepen drastisch terug. Men bleef liever thuis en luisterde stiekem naar Radio Oranje. Het duurde geruime tijd eer Opoe en Opa Mak hun twee zonen weer in de armen konden sluiten. Ze waren inderdaad naar Frankrijk getransporteerd om daar stellingen te bouwen en vernielde bruggen te herstellen. In zoverre waren de angsten van de ouders ongegrond geweest. Maar ze konden met geen mogelijkheid bevroeden wat hun jongens hadden meegemaakt en hadden geriskeerd. Met horten en stoten deden zij hun verhaal. Het werk op zich was meegevallen, ze hadden lange dagen moeten maken maar dat vonden ze niet erg. Erger waren de barakken waarin ze waren ondergebracht, vergeven van de mieren en kakkerlakken, onvoorstelbaar smerig, tochtig en koud. Het eten was bovendien ronduit slecht. Ze hadden een contract voor een jaar getekend maar voelden al na drie maanden hun krachten afnemen. Arie was er als eerste vandoor gegaan, gevolgd door Jan. Via de riolering van Parijs waren ze ontsnapt. Ze hadden zich een aantal dagen tussen de ratten schuil weten te houden alvorens ze wisten in welke richting ze moesten vluchten. Vanonder verscheidene bruggen hadden ze menig keer de Eiffeltoren als bouwwerk bewonderd. En gedurende de nachten stond hij als verlicht baken tot hun beschikking. De vlucht vanuit Parijs naar huis ging voornamelijk te voet. Er werd alleen 's nachts gereisd. Hoe donkerder de nacht, hoe beter. Ze vermeden zoveel mogelijk de grote steden en trokken vooral door de bossen, moerassen en het platteland. Ze sliepen onder de blote hemel of een hoogst enkele keer gerieflijk in een hooiberg. De ontberingen waren in hun ogen te lezen en hadden diepe sporen op hun gezichten achtergelaten. Het waren net twee onherkenbare zwervers. Hun omvang was zeker met de helft afgenomen en beiden hadden een warrige haardos en een woeste lange baard. Het was een dankbare taak voor Opoe om ze weer toonbaar te maken en wat vet op hun botten te krijgen. Gre bracht Cokkie op de hoogte van het ongelooflijke nieuws en samen togen ze op weg om de verloren broers welkom te heten. Bij het weerzien voelde ze voor het eerst sympathie, bewondering en respect voor deze Jan. Het nieuws van hun thuiskomst ging als een 'geheim' vuurtje door het dorp. Het huisje van Opoe en Opa werd een tijd lang haarscherp in de gaten gehouden. Regelmatig kwamen ze het huisje binnenvallen, dreigden hen met gevangenisstraffen en onderzochten het huisje op mogelijke schuilplaatsen. De broers pasten gelukkig, vanwege hun geringe omvang, precies tussen de balken van het plafond en de vloerplaten van de zolder. Wat de broers hadden meegemaakt, welke route ze onafhankelijk van elkaar precies hadden gelopen en welke angsten en spanningen ze hadden moeten overwinnen, kwam niemand precies aan de weet. Na een poos werden ze ook niet meer gezocht. Het duurde toch nog geruime tijd eer Jan een poging deed om haar echt te versieren. Versieren kon ze het niet eens noemen; hij liep als een houten Klaas naast haar op weg naar de halte van de bus die haar naar Den Helder terug moest brengen. Volgens haar had Jan de zinnen al ettelijke keren gerepeteerd eer hij ze durfde uitspreken, zo gemaakt, zo formeel kwamen ze over zij n lippen. Hij wilde met haar verkeren en vroeg of zij dat ook wilde. Ze voelde bij hem geen vlinders in de buik zoals ze dat bij Gert had ervaren. Ze vond hem wel aardig, verlegen en oprecht. Een harde werker die zorgzaam was en bij wie ze zich veilig en geborgen voelde. Bovendien was hij katholiek, iets wat haar vader zeker zou kunnen waarderen.

EEN EIGEN HUIS

1944

De oorlog woedde voort en Jan en Cokkie hadden verkering. In de tijd die ze samen doorbrachten leerden ze elkaar steeds beter kennen. Soms kwam hij op de fiets naar Den Helder om haar voor een wandeling op te halen. Niet zij, maar een paar meiden van het clubje hingen dan joelend uit het raam van het ziekenhuis om zijn komst aan te kondigen. Lenie legde meteen een romantische link tussen haar Jan, Jan Klerks om precies te zijn, en Jan Mak, haar prins te paard. Dat kon geen toeval zijn, vond ze. 'En', zei ze samenzweerderig, 'zijn wij intussen niet zo goed als getrouwd?' Cokkie bracht Lenie in herinnering dat ze pas verleden week toestemming had gekregen zich officieel te verloven. Dus volgens Cokkie waren ze nog lang niet zo ver, maar daar stapte Lenie gemakshalve overheen. 'Wie zich eenmaal verlooft, doet een belofte van trouw voor het leven.' En had moe Vugt ook niet altijd gezegd: belofte maakt schuld? Lenie was daar onverbiddelijk in, volgens haar was de trouwdag slechts een kerkelijke en ambtelijke formaliteit, waar ze nou eenmaal niet omheen konden. Trouwen! Daar was Cokkie eigenlijk niet zo mee bezig. Dat het de goede kant opging, wist ze wel. Jan was een stille jongen maar kende wel ambities om vooruit te komen in het leven. Hij had intussen zijn vroegere baan bij timmerfabriek Doedens weer opgepakt. En wilde terug naar school zodra de avondklok zou worden opgeheven. Cokkie logeerde veel bij Opoe en Opa in 't Zand, wandelde met haar Jan langs het Noordhollands Kanaal of bezocht hun beider ouders, zus Tonnie of zijn getrouwde zussen die in omliggende dorpen, niet ver verwijderd van 't Zand, hun eigen gezinnen hadden. Gre was intussen met haar Willem getrouwd. Ze woonde in een piepklein woninkje niet ver bij Opoe vandaan en noemde zich vol trots mevrouw Pronk. Vanwege de enorme schaarste werd de bruiloft sober gehouden, maar het was daardoor niet minder feestelijk geweest. Jan had op zijn mondharmonica gespeeld en er werd naar hartenlust gedanst. Op de dag dat Cokkie en Jan zich vol vertrouwen in elkaar en in de toekomst verloofden, kwam Hanna over uit Alkmaar en ze nam haar eigen kersverse prins te paard mee. Zenuwachtig stelde ze hem aan haar familie voor. Ze had hem in Alkmaar op dansles ontmoet en ondanks dat hij de Engelse wals maar niet onder de knie kon krijgen en met de foxtrot veelvuldig op haar tenen had gestaan, was het liefde op het eerste gezicht. Hij had de bijna adellijke voornaam Arnoud met zijn geboorte meegekregen. Zijn achternaam Schoen deed daar een beetje afbreuk aan, besefte ze. Maar desondanks waren zij al geruime tijd stiekem verloofd en zag zij zichzelf wel als mevrouw Schoen door het leven gaan. Ze waren niet alleen voor de verloving van Cokkie en Jan naar 't Zand gekomen. Hanna en Arnoud hadden serieuze trouwplannen. Ondanks dat Arnoud van huis uit niet katholiek was wilde Hanna alleen met hém verder. Toestemming van vader had ze gezien haar leeftijd niet meer nodig maar zijn goedkeuring vond ze erg belangrijk. Een gesprek van man tot man kon daarom niet uitblijven. Via Radio Oranje hadden de Nederlanders intussen vernomen dat de geallieerden een invasie in Normandië hadden uitgevoerd en daarbij een overwinning op Duitsland hadden behaald. In de roes van de naderende overwinning sprak iedereen in het dorp over zijn of haar grootse plannen, over het eindelijk kunnen verwezenlijken van dromen en idealen. De zin begon onveranderlijk met: 'Zodra de oorlog afgelopen is...' De bevrijding van 'Breda kwam uitgebreid op radio Oranje. Menig Nederlander in de zuidelijke provincies dacht dat de bevrijders al in aantocht waren. Ze vlogen massaal met bloemen en vlaggetjes de straat op. Het bericht bleek jammer genoeg onjuist maar zorgde onder de Nederlandse bevolking voor een golf van opwinding. Een aantal maanden later zou Nijmegen worden bevrijd. Het zou een bitterkoude winter lang duren eer Nederland zich bevrijd kon noemen. Cokkie had een blik uit de voedseldroppingen te pakken kunnen krijgen en vond het zachte Zweedse wittebrood het heerlijkste brood dat ze ooit had gegeten. Na de bevrijding in mei 1945 trokken de bewoners van de omringende dorpen en steden massaal de duinen in om in de buurt van de verlaten stellingen en bunkers te graven naar achtergelaten huisraad van de gevluchte Duitse legers. Lakens, dekens en kleding, potten, pannen en bestek maar ook complete naaimachines en gereedschappen kwamen onder het zand vandaan. Artikelen die schaars waren en waar veel vraag naar was. De gemeente verordende een inleverplicht maar niemand hield zich daaraan. Ze heeft samen met haar Jan driftig meegegraven in de duinen. Ze groef een compleet bestek op en was de koning te rijk. Vanuit Alkmaar kreeg ze een brief van Lenie waarin zij haar uitbundig feliciteerde met de hernieuwde vrede. Ze vroeg of ze, net als in Alkmaar, ook in 't Zand de 'moffengrieten' hadden aangepakt. Ja, dat hadden ze inderdaad. Bij de Hollandia Melk Fabriek hadden ze de meisjes vastgebonden en op het melkplatform neergezet. Kaalgeschoren en met menie overgoten. De menigte had staan schreeuwen en schelden. En die meisjes stonden daar met gebogen hoofd. Eén NSB 'er, die er niet snel genoeg vandoor was gegaan, hadden ze aan de dukdalf van de brug over het Noordhollands Kanaal vastgebonden en daar een hele dag laten hangen. Mensen spuugden naar hem en hij werd uitgescholden voor landverrader. Ze had het niet zelf gezien, Jan wel. Hij had niet meegedaan, was beschaamd doorgelopen. Het gejuich dat opsteeg toen het bericht van Hitlers zelfmoord bekend werd en de overwinningsroes van de bevrijding daarna werden overschaduwd door de afschuwelijke berichten die daarna via de radio langzaam de huiskamers binnendruppelden. Berichten over de enorme concentratiekampen waarin mannen, vrouwen en kinderen gevangenzaten. De meeste slachtoffers waren uitgehongerd, gemarteld en op sterven na dood. Vele gevangen stierven na hun vrijlating alsnog omdat hun lichamen geen voedsel meer konden verdragen. Onvoorstelbare berichten over de verschrikkingen in de kampen volgden; ze hoorde dat in Europa zes miljoen Joden waren uitgeroeid. Cokkie was totaal verlamd na dit ongelooflijke nieuws. Ze had nooit gedacht of zelfs maar vermoed dat de omvangrijke deportatie van de Joden zou betekenen dat ze hun dood regelrecht tegemoet liepen. Na de eerste blijdschap van de bevrijding en de ontgoochelende nieuwsberichten die erop volgden, kwamen de Nederlanders langzaam weer tot bezinning. Ze begonnen met de weinige middelen die ze hadden enthousiast aan de wederopbouw van hun land. Er was werk in overvloed. Hoop voor de toekomst en vastberadenheid vlamden op onder de bevolking. Massaal trokken jonge mensen naar het stadhuis om bij de burgerlijke stand te trouwen. Onder die jonge mensen waren ook Jan en Cokkie. Maanden van voorbereiding waren er aan voorafgegaan maar uiteindelijk hadden zij zich een huisje weten te bemachtigen. Een klein huisje was het in een rijtje van acht aan de andere kant van het Noordhollands Kanaal dat in het dorp beter bekend stond als 'de Kazerne'. Voordat de Kazerne werd omgebouwd tot een rij woonhuisjes was het niet meer dan een open paardenstal waar men de paarden even kon laten rusten of omwisselen voor uitgeruste paarden die de trekschuiten verder door het kanaal moesten voorttrekken. Later werd de open voorkant dichtgemetseld en fungeerde het gebouw als slaapbarak voor soldaten die hun oefenterrein in het kustplaatsje Groote Keeten hadden. Weer later werd het voorzien van ramen en deuren en opgedeeld in acht woninkjes. Vele mensen waren er nadien geboren, leefden er hun leven en vonden er de dood. Het huisje was erg verwaarloosd en uitgewoond maar het was een woning en ze waren er zielsgelukkig mee. Bij binnenkomst had je een smal halletje. Aan je rechterhand een kamer met twee bedsteden en een proviandkast. Van de twee bedsteden had Jan er eentje omgebouwd tot een grote ruime kast om kleren en dergelijke in op te bergen. Achter de kamer was een piepklein keukentje. Om op zolder te komen moest een ladder worden gepakt en tegen het zoldergat worden gezet. De latrine stond een eindje van het huis en was ondergebracht in een houten optrekje met een hartje in de deur. Achter het huis tot aan de sloot was een enorme lap tuin die Jan met behulp van vrienden had omgespit. Ze hadden de bedden ingedeeld met aardappelen en verschillende soorten groenten. Als verrassing had hij een zakje lupinezaad gekocht en vóór in de tuin gezaaid. In de bloeitijd zou ze de bloemen vanuit haar keukentje kunnen zien. Huisraad hadden ze bijna niet en er was ook niets te krijgen. Alles ging op de bon. Van Lenie had ze een 'bezorgde' brief gekregen. Ze reageerde ongelovig op haar voorgenomen huwelijk. Bovendien was ze verbijsterd over het feit dat Cokkie, als jongste van de drie zusjes nota bene, de weddenschap had gewonnen. Wie had dat ooit gedacht? En dat koud één jaar na haar verloving, is dat niet een beetje snel? Wat moet de omgeving daar wel niet van denken? Had ze daar wel eens aan gedacht? Cokkie was de weddenschap totaal vergeten. Toen ze die afsloten, had ze niet eens verkering, laat staan dat ze aan trouwen had gedacht. Het ergste vond Lenie nog dat Cokkie niet eens stoelen had om op te zitten. Ze was pas vierentwintig jaren jong. 'Je hebt toch tijd genoeg?' Lenie wist het wel, zij wachtte geduldig tot alles ruim verkrijgbaar was. Zij duldde geen afdankertjes in haar huis. Wilde alles nieuw, glad en glanzend. Zou ze ook niet beter even kunnen wachten totdat alle artikelen wat ruimer te krijgen waren? Zuchtend legde Cokkie haar brief terzijde. Wachten? Cokkie piekerde er niet over. Het kon wel maanden, misschien jaren duren voordat er knappe spullen te krijgen waren. Bovendien waren ze gelukkig met wat ze hadden. Dan maar geen stoelen. Weken van schoonmaken en witkalken gingen voorbij eer ze haar eigen gehaakte gordijntjes kon ophangen. Tevreden keek ze naar het resultaat. Ging buiten op straat staan en keek vervolgens kritisch naar binnen en andersom. Ze glimlachte. Ze hingen er volgens haar prachtig bij. Jan was avonden bezig geweest met het timmeren van één twee persoonsledikant, een driedeurslinnenkast en nachtkastjes. Voor de huiskamer timmerde hij een tafel, vier stoelen en twee leunstoelen voor bij de potkachel, een geschenk van haar ouders. Met het dressoir was hij bijna klaar en een boekenkast bleef nog even op zijn verlanglijstje staan. Het volgende project zou een bureau worden, een bureau waar hij aan kon studeren. Een sanseveria prijkte fier in een pot op de vensterbank. Van de vele planten die later de huiskamer sierden zou die sanseveria de enige plant blijken die de stormen der tijd ruimschoots zou overleven. Het kruisbeeld boven de potkachel gaf de kamer iets heiligs. Een zak met stro gevuld diende als matras, idem dito voor de kussens. Van de familie Mak hadden ze een laken en een deken gekregen. In het keukentje stond haar wastobbe met wasbord, in de hoek een tafel met een tweepitspetroleumstel en een éénpitspetroleumstel. Daarboven had Jan een plank getimmerd. Daar stonden breeduit twee pannetjes, afdankertjes maar goed bruikbaar, en twee diepe borden. Jan had zijn eigen bestek van huis meegenomen en ze legde haar opgegraven bestek ernaast. Ze keken elkaar aan en voelden zich intens gelukkig. In de bedstee stond boven op de plank haar dierbare bezit. Een aantal boeken, een bonbonschaaltje van marmer dat ze van mevrouw Overtoom cadeau had gekregen. Haar nageletuitje en haar schamele make-up, de haarborstel en een handspiegel. Tot haar stomme verbazing werd ze, uitgerekend één week voor haar huwelijk, zomaar voor het eerst ongesteld. Gelukkig was Gre in de buurt voor de nodige doekjes. Zelf had ze de doeken jaren bewaard maar nooit nodig gehad. Ze lagen nagelnieuw en brandschoon op de bovenste plank bij vader thuis. Met het aanvangen van een nieuw stadium in haar leven besloot ze, net als Tonnie, haar naam te veranderen in Corrie.

DE HUWELIJKSLESSEN VAN DE PASTOOR

1945

Eindelijk, na de vele voorbereidingen, was het 17 augustus 1945. Hun trouwdag. Die bewuste morgen stond ze in de slaapkamer van zijn ouders voor de enorme spiegel in haar ondergoed en liet gedwee de lange elegante japon van glanzende witte zijde over haar hoofd glijden. Grar, een zus van Jan, had deze van haar vriendin Trien Vader te leen gekregen. Trien had de japon zelf gemaakt voor haar huwelijk, een aantal maanden geleden, en stond hem met liefde aan haar af. De japon moest hier en daar wat worden ingenomen omdat ze met haar 45 kilo een beetje aan de tengere kant was, dat was voor Trien geen enkel probleem. Het resultaat stond haar allerliefst. Bovenop haar gekapte krullen prijkte de lange doorzichtige sluier en als bruidschoentjes droeg ze witte gympen die haar een beetje te groot waren. De neuzen werden net zo lang met watten opgevuld tot de gympen 'als gegoten zaten. Jan verraste haar volkomen met een boeket witte anjers, dat hem een vermogen moest hebben gekost. Bij het overhandigen van het boeket noemde hij haar het mooiste meisje dat hij ooit had gezien. Ze dook er met heel haar gezicht in en voelde zich rijk en gelukkig. Hij zag er knap en een beetje zenuwachtig uit in zijn zwarte pak. Een gouden dasspeld, een familiestuk, sierde zijn vest. Het stond hem geweldig. Vol trots keek ze naar Jan, haar aanstaande man. Een witte anjer in het knoopsgat maakte haar prins te paard helemaal af. Nerveus lachten ze naar elkaar. Het was een stralende, warme dag. Alle zussen, zwagers en wederzijdse ouders waren van de partij en de gelukwensen waren hartelijk en gemeend. Voor de burgerlijke stand was het bruidspaar een aantal dagen geleden naar het gemeentehuis in Schagerbrug gefietst. Daar hadden Cornelia Catharina Meeuwisse en Johannes Gerardus Mak vol vertrouwen in elkaar en in de toekomst trouw in voor- en tegenspoed beloofd tot de dood hen zou scheiden. De plechtige kerkelijke inzegening vond plaats in Onze Lieve Vrouwe Visitatie in 't Zand en betekende een kroon op het werk van pastoor De Koster die hen al enige weken op catechisatie ontving om hen in te wijden in de geheimen van het huwelijkse leven en alles wat daar zo mee samenhangt. De eerste regels die hij het aankomende echtpaar had voorgeschoteld waren:

-Het huwelijk is een goddelijke instelling, zuiver en alleen bedoeld om kinderen voort te brengen.

-Het huwelijk moet gezien worden als een vervolmaakte navolging van de voorschriften van Christus. Slechte neigingen, die nou eenmaal in ieder mens sluimeren, dient men dus zoveel mogelijk te onderdrukken.

-Om dit te bereiken wordt de mens aangespoord zich zoveel mogelijk te ontzeggen wat ieder mens graag heeft of doet. Dit was voor de pastoor het makkelijkste gedeelte. Daarna kwam het biechten aan bod. Aan dit onderwerp schonk de pastoor veel aandacht. Wanneer men te biecht gaat, en dat dient op een regelmatige basis te gebeuren, biecht men alle zonden eerlijk op. Je mag niets achterwege laten. Dit zorgt voor een goed vertrouwen tussen de biechtvader en de zondaar. Het meest precaire gedeelte stelde de pastoor uit tot het laatst. Praten over seksualiteit vond hij altijd al moeilijk. Maar van hem werd toch min of meer verwacht dat hij zich met deze materie bezighield en volledig op de hoogte was van alle spelregels. Zij het dan slechts in theoretische zin. Gelukkig hanteerde de katholieke kerk een aantal strikte regels en die kende hij uit zijn hoofd.

-Seksualiteit is zondig en slecht, er mag niet over gepraat worden.

-Onthouding is een zonde.

-Ingrijpen in de natuur is een doodzonde.

-God alleen bepaalt hoeveel kinderen er geboren gaan worden.

Aan het eind van zijn catechisatielessen had de pastoor Corrie en Jan ieder een avond apart bij zich laten komen. Tegen Corrie zei de pastoor het volgende.

-Een vrouw hoort zich op te offeren voor haar man, het huwelijk en de kinderen die haar geschonken worden.

-Een vrouw hoort haar man te allen tijde ter wille te zijn.

Hij zei niet dat de vrouw de slaaf is van de man, maar daar kwam het volgens haar wel op neer.

-Onanie is tegen de natuur en zelfbevlekking is zondig.

Ze had nog nooit van beide woorden gehoord en besloot ze op te schrijven om ze ooit eens op te kunnen zoeken.

-Op seksueel gebied ben je als vrouw niet vrij.

-De man neemt het initiatief, de vrouw is verplicht het letterlijk en figuurlijk over zich heen te laten komen.

-Het is verkeerd en zondig wanneer mensen zich in laten lichten over middelen waardoor zij in staat zijn toe te geven aan seksuele neigingen zonder de kans te lopen nieuwe vruchten van hun vereniging tot hun last te krijgen.

Betekende dit dat het eveneens de taak van de vrouw is in de gaten te houden wanneer ze absoluut niet zwanger wenste te worden?

-Vrouwen mogen zeker niet toegeven aan geslachtdrift en genot.

Ze wilde er geen discussiepunt van maken maar vroeg zich wel af: als het taboe is in de katholieke kerk, waarom heeft God de mens dan geslachtsdrift meegegeven? Wat betekende dat woord eigenlijk, 'geslachtsdrift'!  Aan het eind van het gesprek kreeg ze het boek Ja, ik wil! van Dr. W.B. Huddleston Slater in haar handen gedrukt. Zodat ze, als ze er behoefte aan had, alles rustig over kon lezen. Toe maar, een échte dokter, die moet het toch wel weten! Ze zette het boek onder het kruisbeeld op haar boekenplankje in de bedstee en nam zich voor het ooit eens te lezen. De volgende afspraak gold de man. Dat nam niet alleen minder tijd in beslag maar was voor de pastoor meer vertrouwd, minder gewaagd. Dit was hetgeen hij tegen Jan zei:

-In het huwelijk hoort de man zijn vrouw lief te hebben, haar te vereren en te beschermen.

-In het huwelijk hoort de man zijn vrouw te onderhouden, zodat het de eventuele, aan zijn bescherming toevertrouwde kinderen aan niets zal ontbreken.

-De man moet toegeven aan zijn geslachtsdrift, neemt het initiatief en genot mag daarbij op de eerste plaats staan.

-Het is de man niet geoorloofd het zaad vrijwillig te verkwisten. De onvrijwillige nachtelijke ejaculatie staat hierbuiten.

-God alleen heeft het recht zaad te maken en te vernietigen.

-Masturbatie is een ziekte die uitgeroeid dient te worden.

Als troost zei de pastoor dat 'het geloof soms angst aanjaagt'. Hij zei dat het geloof normen en straffen oplegt en van ieder mens een ijzeren discipline verlangt. 'Maar,' zo verzekerde hij, 'het geloof steunt eveneens, en biedt troost in moeilijke tijden. Bovendien biedt het geloof de mens ruimte het lot te accepteren.' De pastoor had hun beiden op het hart gedrukt niet over het gesprokene te praten. Niet met elkaar en zeker niet met anderen. Beiden hadden het plechtig beloofd waarna er vele rondjes door 't Zand volgden om juist deze en vele andere huwelijkse rechten en plichten ten opzichte van elkaar op een rijtje te zetten. Een aantal regels werd onmiddellijk als onuitvoerbaar verworpen, anderen werden zonder meer aanvaard. Jan wilde graag kinderen. Corrie had zo haar vraagtekens en wilde afwachten wat de natuur voor haar in petto had. Moest je niet, om kinderen te kunnen krijgen, eerst regelmatig ongesteld worden? Ze had het maar één keer gehad, was er behoorlijk ziek van geweest en wenste dat het nooit meer zou gebeuren. Over seks werd met geen woord gerept, daar kon de pastoor trots op zijn. Jan begon er niet over omdat hij er te verlegen voor was en zij meed het onderwerp omdat ze er totaal niets vanaf wist. In de weekenden als ze bij Jan logeerden en Opoe en Opa naar de kerk waren, wilde ze nog wel eens stiekem vanuit haar slaapkamer beneden naar de zolder glippen. Op het randje van zijn bed hadden ze het over de plannen van die dag. Op een van die zondagochtenden was ze de tijd vergeten en stond ineens Opoe breeduit onder aan de zoldertrap te roepen. Geschrokken en beschaamd liep ze op een holletje naar beneden. Midden in de keuken stond Opoe, met het knokige vingertje omhoog en zei, niet onvriendelijk maar wel gemeend: 'Dat doen we niet meer, hè?' Het huwelijk was voltrokken en ze togen innig gelukkig naar het met bloemen versierde café van zwager en zus. Daar stonden voor het kersverse bruidspaar en hun gasten de tafels gedekt. De jeneverfles liet nog even op zich wachten en stond schenkgereed op de tap, net zoals het bessenje-jevertje voor de dames. De week voorafgaand aan het feest hadden alle familieleden wat ze konden missen aan distributiebonnen ingeleverd om aardappelen en peertjes in te slaan. Voor elke gast was er bovendien een runderlapje ingekocht dat door Opoe tot een sappig sudderlapje was omgetoverd. Een echt bruiloftsmaal. Na het eten werd veelvuldig het glas geheven op het jonge paar. Vader Meeuwisse was het dit keer eens met Corries keuze al vroeg hij zich wel af wat zijn jongste dochter moest met een man die ruim tien jaar ouder was dan zij. Hij troostte zichzelf met het feit dat Jozef uit de bij bel timmerman was geweest en ook jaren ouder dan Maria, de moeder van Jezus. Jan verstond zijn vak, dat had hij wel gezien aan de meubels die hij voor haar had gemaakt. Het allerbelangrijkste vond vader toch dat hij katholiek was. Moe Vugt was, ondanks dat ze al moeilijker begon te lopen en het trillen van haar handen niet meer te verbergen was, toch meegekomen en wenste haar oprecht een heel gelukkig huwelijk. Zuster Maria Servillia kreeg geen toestemming van de priorin om het klooster voor deze heuglijke gebeurtenis te verlaten, dus schreef ze vanuit haar cel het bruidspaar een lange brief waarin vooral het geloof in God hoogtij vierde. Alle andere zussen waren vergezeld door man of verloofde en zwierden op de maat van de muziek over de dansvloer. De muziek werd verzorgd door vrienden en Jan speelde af en toe een vrolijk wijsje mee op zijn mondharmonica. Het bruidspaar had nooit de kans gehad om op dansles te gaan. Maar met behulp van zus Marie en zwager Martinus hadden ze zich, in de maanden voor hun huwelijk, een soort dansen aangeleerd waarmee ze zich uitstekend konden redden. De mensen die het bruidspaar het beste wensten, waren voor het merendeel vrienden en kennissen van Jan. Ze nam zich voor haar best te doen om zo snel mogelijk in het dorp ingeburgerd te raken. Dat zou toch niet zoveel moeite kosten? Hij was er geboren en getogen. Bovendien was het dorp niet groot. Het omliggende land werd voornamelijk bevolkt door veeboeren en tuinders. In het hart van het dorp bevond zich de katholieke kerk, daar was ze al een aantal keren binnen geweest. Ze had eveneens kennis gemaakt met de bakker, de slager, en de kruidenier. Bij de tabakzaak was ze nog niet binnen geweest en dat gold evenzogoed voor de verscheidene onontbeerlijke kroegen. De fietsenmaker, de hoefsmid en de wagenmaker groette ze vaak in het voorbijgaan. Het dorp had een lagere school, maar met de schoolmeesters en juffrouwen had ze nog niet echt gesproken. Een bibliotheek ontbrak jammer genoeg, dat zag ze als een groot gemis. Misschien zou die nog komen. Voorlopig gaf dat niet. Ze zou het de eerste maanden druk genoeg krijgen met het besturen van een eigen huishouden. Alle gasten vermaakten zich prima. Er werd gezongen en gedanst, de glaasjes werden regelmatig gevuld om op het jonge paar te proosten. Wat onwennig liepen ze 's avonds naar hun huisje, dit zou hun eerste huwelijksnacht worden. Ze had al vele toespelingen moeten aanhoren en had uit verlegenheid meegedaan. Maar het fijne begreep ze er niet van. Ze had aan niemand durven vragen wat er nou precies zou gebeuren. Zelfs niet aan Tonnie. Nieuwsgierig was ze wel. Gelukkig kon ze het allemaal aan haar Jan overlaten, had de pastoor immers niet gezegd dat de man het initiatief moest nemen? Het duurde even voordat ze zich had opgefrist en haar nieuwe nachtjapon over haar hoofd had laten glijden. Na haar schietgebedje kroop ze zenuwachtig bij hem in de bedstee, ze trok het laken tot haar kin omhoog en wachtte af. Hij prevelde geruststellende lieve woordjes tegen haar. Kuste haar voorhoofd, pakte liefdevol haar hand en leidde deze naar zijn geslachtsdeel. Ze schrok enorm van de vreemde weerstand die dit lichaamsdeel bood. Nieuwsgierig trok ze het laken weg. Ze gaf een gil en met grote ogen van schrik staarde ze naar het gezwollen ding dat alleen nog maar in omvang leek toe te nemen. Groot en lang was het, heel wat anders dan het 'plassertje' dat ze zich uit haar kindertijd wist te herinneren. Ze stond met een sprong naast de bedstee. Het duurde even voor ze gekalmeerd was en ze zich weer door hem naar het bed liet leiden. Voorzichtig kuste hij haar in haar nek en verzekerde haar dat alles goed zou komen als ze hem maar liet begaan. Ze liet het hele ritueel gehoorzaam over zich heen komen en moest ontzettend haar best doen om het trillen van haar zenuwen tegen te gaan door zich zo ontspannen mogelijk te houden. Over zijn schouder keek ze naar Jezus aan het Kruis en naar het lapje dat hij omhad. Ineens begreep ze de betekenis van de plooien en bloosde ervan. Ze kon niet zeggen dat ze het hele gebeuren verschrikkelijk vond, daar ging het een beetje te snel voor, maar prettig kon ze het nou ook weer niet noemen. Ze staarde naar hem en voelde zich in één klap jaren ouder. De volgende dag liep ze met een pijnlijk, schrijnend gevoel rond of ze een volle blaas had die onmiddellijk geleegd moest worden. De eerste vrije dag na hun trouwdag gingen ze op de fiets naar Alkmaar om een trouwfoto te laten maken. Het was gelukkig droog en zonnig weer. Jan had van zijn beste vriend een fiets geleend met echte luchtbanden, een absolute luxe in die tijd, daar bijna iedereen nog op houten wielen reed of gewoon op de velg. Ze zat achter op de bagagedrager en hield de dozen met haar trouwjapon en zijn deftige zwarte pak stevig vast. Boven op de dozen prijkte het trouwboeket. De rit van ruim veertig kilometer langs het Noordhollands Kanaal vorderde gestaag. Af en toe hielden ze even pauze om uit te rusten, de meegebrachte broodjes te eten en een ferme slok water te drinken. De assistente van de fotograaf dirigeerde hen beiden in een kleedhokje en even later stonden ze net zo stralend als voor het altaar, in vol ornaat onder de lampen. Het boeket van witte anjers was door de assistente met een verstuiver nat gemaakt en oogde alsof het een nieuw boeket betrof. Later liepen ze hand in hand door de Alkmaarse binnenstad. Ze liet hem de huizen zien waar ze gewerkt had en samen liepen ze door het park. Ze aten een ijsje op een terrasje en dronken koffie bij Vroom & Dreesman. Jan stond letterlijk met zijn neus tegen de etalageruit gedrukt waarachter ijzerwaren en gereedschappen lagen uitgestald. Zij stond geduldig naast hem en probeerde net zo geïnteresseerd te kijken. Corrie wees op haar beurt naar hoedjes en elegante jurkjes en gelaten knikte hij instemmend. Voorlopig hadden ze er het geld niet voor en dat beseften beiden maar al te goed. Maar wat niet is kan komen, ze gaven de moed niet zomaar op. Kortom, het was een heerlijk dagje uit, een soort huwelijksreis naar een wereldstad als Alkmaar. Ze werd, na die ene keer, niet meer ongesteld. Zie je wel, dacht ze tevreden, ze kon helemaal geen kinderen krijgen. Was dat probleem meteen opgelost. Ze zouden kinderloos blijven en samen gelukkig zijn. Het huwelijkse leven deed haar zonder meer goed, ze was zelfs al wat aangekomen en liep de hele dag zingend door het huis. Dit leven van getrouwde vrouw beviel haar wel. Alleen was ze voornamelijk in de ochtenduren ontzettend beroerd. Werd al misselijk als ze melk rook, laat staan dat ze er nog pap van moest koken. Opoe kwam langs met wat groenten uit eigen tuin en concludeerde blij dat ze wel eens in verwachting kon zijn. Ontgoocheld stond ze s avonds voor de spiegel en inspecteerde haar lijf, maar daar was niets aan veranderd. Volgens haar was het haar eigen kookkunst die haar iedere keer weer zo beroerd maakte. Het koken voor twee personen was haar niet meegevallen. Ze had bovendien de neiging om veel te veel ineens te koken, zodat ze dagen achtereen hetzelfde moesten eten. Had Jan laatst ook niet gezegd dat zijn moeder de worteltjes veel lekkerder kon koken en dat daar de aardappels naar zijn weten nog nooit waren aangebrand? Erg tactvol was het niet van hem. Het leerde haar wel om voorzichtiger te zijn. De kennis en de recepten bij Opoe op te vragen en het gewoon opnieuw te proberen.'De aanhouder zal winnen,' zoals moe Vugt dat altijd zo treffend kon zeggen. Ik zal hem versteld doen staan, dacht ze vastberaden.

JO EN ARNOLD

1945

Op 4 oktober van hetzelfde jaar trouwde Johanna Meeuwisse eindelijk haar Arnoud Pieter Schoen in het gemeentehuis in Den Helder. In eerste instantie was vader beledigd dat Arnoud het had gewaagd om zich zonder zijn toestemming met Hanna te verloven. Vond hem daarom bij voorbaat geen partij om ook maar een gesprek mee te voeren. Maar Hanna was verliefd en zo langzamerhand aardig wanhopig. Ze had vader gesmeekt om het toch op zijn minst te proberen. Op de verlovingsdag van Corrie en Jan hadden vader Meeuwisse en Arnoud, lopend langs het Noordhollands Kanaal, hun man-tot-mangesprek gehad. Dik een uur bleven ze weg maar toen waren beide partijen het ook eens. Op verzoek van vader en uit liefde en respect voor zijn Hanna had Arnoud met zijn hand op zijn hart beloofd zich in de rituelen van het katholieke geloof te verdiepen, bij de pastoor op catechisatieles te gaan en het Nieuwe en Oude Testament grondig te bestuderen. Volgens vader was dit de enige manier om een goede man voor zijn dochter te worden. En een goede vader voor de kinderen die er ongetwijfeld zouden komen. Samen hadden ze op de goede afloop geproost en hun voorgenomen huwelijk alvast aangekondigd. Vele avonden van bijbelstudie en catechismuslessen waren er aan voorafgegaan voordat hij officieel erkend en gedoopt een bezoek aan de katholieke kerk mocht afleggen, een heilige mis mocht bijwonen, compleet met de heilige hostie tijdens de communie. Hij had zijn twijfels over een heleboel aspecten van het katholiek geloof. Het simpele geloven, dus zonder meer aannemen dat wat geschreven stond waar was, ging er bij hem niet altijd in. Het biechten was daar een onderdeel van. Hij had het niet zo op biechten. Vond het ronduit absurd dat je rustig een medemens van alles mocht aandoen, mits je tegenover de pastoor in de biechtstoel oprecht spijt betoonde. Vervolgens ging je gehoorzaam één of twee weesgegroetjes bidden, en je was weer vrij van zonden. Het streven om respectvol met je medemensen om te gaan en ze in hun waarde te laten, zoals hij dat van kindsbeen af van zijn vader had geleerd, vond hij een veel beter uitgangspunt. Maar zijn vader, die hem alleen had grootgebracht, had volgens zijn schoonvader geen geloof. Was een regelrechte heiden en kon er derhalve niet zulke verheven ideeën op na houden. Met een zucht besloot Arnoud beide geloven zo goed mogelijk te combineren en er het beste van te maken. Leven en laten leven zogezegd! Biechten was nu eenmaal een vast ritueel van het katholieke geloof, dus zou hij het, vooral voor Hanna, één hooguit twee keer per jaar doen. Het huwelijk werd eenvoudig gevierd. Hanna zag er allerliefst uit in haar witte japon van glanzende zijde. Haar loshangende zwarte krullen waren voor deze gelegenheid losjes met haarspelden boven op het hoofd vastgezet en een tulen sluier viel vanaf haar kruin in fijne plooien over haar schouders naar beneden. Na alle officiële plechtigheden was het een gezellig komen en gaan van familieleden, vrienden en kennissen. Tussen de feestgangers liep het stralende bruidspaar de vele cadeautjes, bloemen en kaarten in ontvangst te nemen. Hun eerste huwelijksnacht brachten ze door in het huis van haar ouders, waarna ze doorreisden naar een boerderij aan de Bergerweg in Bergen. Ze hadden, net als de meeste jonggehuwden, de grootste moeite om woonruimte te bemachtigen en mochten gelukkig zolang bij de vader van Arnoud komen inwonen, een tijdelijke oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar was. Zij hadden woonruimte en de vrije beschikking over het huisraad en hij had gratis hulp in de huishouding. Naast zijn werk als timmerman in de bouw verzorgde Arnoud samen met zijn vader de kalveren, geiten, kippen, konijnen en wat er al niet meer bij de boerderij rondscharrelde. Samen reisden ze naar de markt in Purmerend, kochten en verkochten klein vee, dronken hun borreltje en waren tevreden. Na het huwelijk wilde Hanna, net als Tonnie, Maria Servillia, Corrie en Lenie dat voor haar hadden gedaan, haar naam veranderen. Ze wilde niet meer met Hanna worden aangesproken maar met het veel volwassener klinkende Jo. Ook Arnoud kreeg een andere naam, zij het niet vrijwillig. Zijn collega's in de bouw vonden Arnoud veel te deftig klinken. Zeker niet geschikt voor iemand die op een boerderij woonde en dagelijks voor dieren zorgde. Bovendien vonden ze het over het algemeen een te moeilijke naam om vlot uit te spreken. Ze veranderden zijn naam prompt in Arnold. een goede vader voor de kinderen die er ongetwijfeld zouden komen. Samen hadden ze op de goede afloop geproost en hun voorgenomen huwelijk alvast aangekondigd. Vele avonden van bijbelstudie en catechismuslessen waren er aan voorafgegaan voordat hij officieel erkend en gedoopt een bezoek aan de katholieke kerk mocht afleggen, een heilige mis mocht bijwonen, compleet met de heilige hostie tijdens de communie. Hij had zijn twijfels over een heleboel aspecten van het katholiek geloof. Het simpele geloven, dus zonder meer aannemen dat wat geschreven stond waar was, ging er bij hem niet altijd in. Het biechten was daar een onderdeel van. Hij had het niet zo op biechten. Vond het ronduit absurd dat je rustig een medemens van alles mocht aandoen, mits je tegenover de pastoor in de biechtstoel oprecht spijt betoonde. Vervolgens ging je gehoorzaam één of twee weesgegroetjes bidden, en je was weer vrij van zonden. Het streven om respectvol met je medemensen om te gaan en ze in hun waarde te laten, zoals hij dat van kindsbeen af van zijn vader had geleerd, vond hij een veel beter uitgangspunt. Maar zijn vader, die hem alleen had grootgebracht, had volgens zijn schoonvader geen geloof. Was een regelrechte heiden en kon er derhalve niet zulke verheven ideeën op na houden. Met een zucht besloot Arnoud beide geloven zo goed mogelijk te combineren en er het beste van te maken. Leven en laten leven zogezegd! Biechten was nu eenmaal een vast ritueel van het katholieke geloof, dus zou hij het, vooral voor Hanna, één hooguit twee keer per jaar doen. Het huwelijk werd eenvoudig gevierd. Hanna zag er allerliefst uit in haar witte japon van glanzende zijde. Haar loshangende zwarte krullen waren voor deze gelegenheid losjes met haarspelden boven op het hoofd vastgezet en een tulen sluier viel vanaf haar kruin in fijne plooien over haar schouders naar beneden. Na alle officiële plechtigheden was het een gezellig komen en gaan van familieleden, vrienden en kennissen. Tussen de feestgangers liep het stralende bruidspaar de vele cadeautjes, bloemen en kaarten in ontvangst te nemen. Hun eerste huwelijksnacht brachten ze door in het huis van haar ouders, waarna ze doorreisden naar een boerderij aan de Bergerweg in Bergen. Ze hadden, net als de meeste jonggehuwden, de grootste moeite om woonruimte te bemachtigen en mochten gelukkig zolang bij de vader van Arnoud komen inwonen, een tijdelijke oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar was. Zij hadden woonruimte en de vrije beschikking over het huisraad en hij had gratis hulp in de huishouding. Naast zijn werk als timmerman in de bouw verzorgde Arnoud samen met zijn vader de kalveren, geiten, kippen, konijnen en wat er al niet meer bij de boerderij rondscharrelde. Samen reisden ze naar de markt in Purmerend, kochten en verkochten klein vee, dronken hun borreltje en waren tevreden. Na het huwelijk wilde Hanna, net als Tonnie, Maria Servillia, Corrie en Lenie dat voor haar hadden gedaan, haar naam veranderen. Ze wilde niet meer met Hanna worden aangesproken maar met het veel volwassener klinkende Jo. Ook Arnoud kreeg een andere naam, zij het niet vrijwillig. Zijn collega's in de bouw vonden Arnoud veel te deftig klinken. Zeker niet geschikt voor iemand die op een boerderij woonde en dagelijks voor dieren zorgde. Bovendien vonden ze het over het algemeen een te moeilijke naam om vlot uit te spreken. Ze veranderden zijn naam prompt in Arnold.

LENIE

1946

Corrie kon inmiddels niet anders dan zelf ook geloven dat ze in verwachting was. Niet haar hele lichaam nam in omvang toe, alleen haar buik. Jan was door het dolle heen en beloofde de volgende dag onmiddellijk aan een wieg te beginnen. Maar eerst wilde hij het aan iedereen vertellen die het maar horen wilde. Terwijl zij in de bedstee geduldig op hem lag te wachten, vroeg ze zich vertwijfeld af hoe het nu verder moest. Was ze er blij mee of leek dat maar zo omdat Jan zo opgewonden als een kleine jongen voor haar had gestaan? In zijn ogen stond zo veel trots en dankbaarheid te lezen dat ze er helemaal van onder de indruk raakte. Ze had nooit vermoed dat de kinderwens bij hem zo diep zat, had hem daarin nooit echt serieus genomen. Ze wist niet wat ze van zichzelf moest denken. In eerste instantie was ze teleurgesteld. Ze was zelfs een beetje in paniek geraakt toen de oorzaak van haar bollende buik tot haar doordrong. Ze hoopte met heel haar hart dat de natuur haar, tegen die tijd, vanzelf de weg zou wijzen en dat alles goed zou komen. In gedachten zag ze weer de vele vrouwen voor zich uit de tijd toen ze als ziekenverzorgende op de kraamafdeling had gewerkt. Sommigen hadden eerder uitgeput en verdrietig dan gelukkig geleken. Ze kon zich niet herinneren haar Jan ooit dronken te hebben gezien. Nu stond hij behoorlijk aangeschoten en zwabberend op de benen tegen de deurpost aangeleund. Hij proostte met de deurknop en vertelde de stoel en de tafel dat hij vader ging worden. Van wat? Dat wist hij nog niet maar dat maakte hem niet uit. Alles was hem meer dan welkom. Ze keek naar hem en voelde zich ontzettend gelukkig met deze man. Die zo gek op kinderen was dat hij letterlijk alles accepteerde en zij zou ze hem geven. Zoveel als hun geschonken zouden worden. Op een koude februariavond zaten zij bij de potkachel. Ze hadden net hun thee op en overwogen naar bed te gaan toen Opoe en Opa plotseling door de voordeur binnen kwamen stappen. Hun dochter Marie van het café was gebeld door vader Meeuwisse, hij had iets zeer ernstigs mee te delen. De oudjes lasten even een adempauze in, zij wisten niet hoe ze het afschuwelijke nieuws moesten brengen. Corrie zag hun verslagen gezichten en dacht onmiddellijk aan moe Vugt. Was ze verleden jaar op hun bruiloft ook al niet slecht ter been geweest en gauw moe? Had ze met Oud en Nieuw niet per brief van vader vernomen dat ze de laatste tijd niet meer zo gemakkelijk uit bed kwam? Gelukkig, zo schreef hij, kregen ze zorg aan huis van een wijkverpleegster en Tonnie kwam af en toe een handje helpen. Want dat kon vader niet meer in zijn eentje klaren. Zie je wel, dacht ze, moe Vugt is overleden. Ondanks de vele nare herinneringen aan haar werd ze er toch verdrietig van. Toen Opoe en Opa eenmaal zaten en zij een kopje thee voor hen had ingeschonken, hervonden zij hun spraak. Opoe nam het woord en hield daarbij haar hand stevig vast. Ze keek haar schoondochter, die haar Jan zo gelukkig maakte, verdrietig aan en zei: 'Ze hebben Lenie dood gevonden. Ze is verdronken.' Corrie kreeg een droge mond en staarde met grote ongelovige ogen naar Opoe. 'Dat kan helemaal niet, ze zou de volgende maand gaan trouwen.' Ze had de aankondiging op de schoorsteenmantel achter de potkachel staan. Onwillekeurig pakte ze de kaart om het aan Opoe te laten zien. 'Ziet u wel, u vergist zich. Ze zouden gaan trouwen, hier staat het toch!' Verwezen keek ze van de kaart op naar Opoe voor een bevestiging. Opoe keek vertwijfeld, wist niet meer wat ze moest zeggen. Langzaam drong tot Corrie door dat er geen bruiloft zou plaatsvinden. Haar zus was dood! Opoe vervolgde haar verhaal. Lenie zou die avond uitgaan met Jan en had van mijnheer en mevrouw, waarvoor ze werkte, een bad mogen nemen. Toen Jan op de afgesproken tijd aanbelde werd er niet opengedaan. Jan had eerst nog uit moeten zoeken waar mijnheer en mevrouw heen waren. Ze vonden haar uiteindelijk achterover liggend in de badkuip. 'De politie denkt aan een zwak hart.' Dat leek Corrie wel heel erg ongeloofwaardig. 'Een zwak hart. Zij?' Naar haar weten was ze zo sterk als een paard en had ze haar nooit ofte nimmer gehoord over een zwak hart. Hier klopte iets niet! Feit was wel dat ze niet meer leefde, niet meer op bezoek zou komen. Nooit zou trouwen met haar prins te paard op wie ze zo verliefd was. 's Avonds in de bedstee lag ze lang naar het plafond te staren en overdacht haar momenten met Lenie. De trieste kinderjaren in het tehuis. Zag het stille, wat bedeesde meisje weer helder voor zich. Haar zusje dat zich overal op de achtergrond hield. Deels omdat ze zo verlegen was en deels om zo min mogelijk kruisjes achter haar naam te krijgen. Een lief, rustig en meegaand wezentje. De onstuimige dienstmeisjesjaren, die erop volgden. Het was net of ze de verloren tijd in wilden halen. Er was zoveel te doen, zoveel te beleven. Het gezellige naaikransje, bezoeken aan de bibliotheek en bioscoop. Het katholieke zangkoor waar zij haar Jan had leren kennen. In deze woelige jaren hadden de meisjes Meeuwisse altijd veel plezier gehad. In haar verbeelding zag ze het hele stel weer flaneren door de Alkmaarse binnenstad, stevig gearmd. Lachend om niets op weg naar de toekomst. Ze waren jong geweest en zeker van zichzelf. Zij konden de wereld gemakkelijk aan. Op een van haar vrije dagen had ze Lenie gearmd zien lopen door de winkelstraten van Alkmaar. Jan zei iets tegen haar en zij keek intens gelukkig naar hem op. Waar hadden zij het over gehad? Gearmd zouden ze niet meer lopen, net zo min als samen lachen, of liefhebben. Juist zij had geen haast gehad om te trouwen, voelde zich met haar 26 jaar veel te jong. Wilde wachten tot ze al het huisraad bij elkaar had. 'Het mag ons aan niets ontbreken,' zei ze altijd, 'alles moet perfect.' En nu was het te laat! Het hebben van kinderen, waar ze zo dol op was, was niet meer voor haar weggelegd. Er knapte iets in haar en eindelijk kwamen de verlossende tranen. Diep onder de dekens weggedoken huilde ze stilletjes om manlief niet te storen. Op de begraafplaats in Den Helder ontmoette ze de familie van Jan, de vele vrienden en kennissen. Een druilerig regenbuitje wilde maar niet ophouden en weerspiegelde de trieste stemming waarin alle aanwezigen verkeerden. De zusjes stonden stil en droevig naast elkaar. De winterjassen een beetje open. Niet omdat ze het op dat moment zo warm hadden, eerder om hun zwangere buiken de ruimte te geven. Jan werd door zijn ouders ondersteund en zag krijtwit. Hij staarde met lege, doffe ogen naar de kist die bedolven lag onder rode rozen, de lievelingsbloem van Lenie. Aan de rand van het graf kon vader het nog steeds niet geloven en prevelde iets over 'houden van' en het 'niet kunnen missen'. Zuster Maria Servillia sprak bevend enkele woorden van troost en steun aan de nabestaanden in deze moeilijke tijd. Gezamenlijk baden ze God om kracht voor het in stand houden van het onwankelbare geloof in lotsbestemming en aanvaarding. Het politierapport en het uiteindelijke bericht dat in de krant kwam te staan meldde 'verdrinking door hartzwakte'. Vader dacht eerder aan koolmonoxidevergiftiging door een slecht functionerende badgeiser. Bewijzen kon hij het niet dus liet hij het bij een vermoeden.

DIK

1946

Mei kwam eraan, een spannende maand voor Corrie en Jan, in deze maand moest hun baby geboren geworden. Bij vlagen maakte ze zich vreselijk druk, piekerde veel. Maar gewoonlijk liet ze het allemaal gelaten over zich heen komen. De zwangerschap op zich had, afgezien van de misselijkheid in de eerste drie maanden, niet veel problemen gegeven. Toen ze de baby voor het eerst voelde had dat een sensatie bij haar teweeggebracht die ze niet bij zichzelf gezocht zou hebben. Een warme golf van liefde had haar hele lichaam van top tot teen in vlam gezet. Ze had de armen beschermend om haar buik geslagen en een tijdje glimlachend voor zich uit zitten staren. Soms vond ze het wel jammer dat ze oren had en alles kon horen wat vrouwen uit het dorp te vertellen hadden over zwangerschappen en geboorten. Vrouwen die het beste met haar voor hadden vertelden vrolijk over hun zwangerschappen die goed waren verlopen. Maar kropen eensgezind dicht opeen om hardop te fluisteren over zwangerschappen waar- bij het fout was gegaan. Ze huiverde ervan als ze aan sommige bloederige details terugdacht. Met al dat gepraat wist ze nog steeds niet hoe het kind er precies uit moest komen. Ze had het aan niemand durven vragen uit angst dat ze haar uit zouden lachen of, erger, voor dom zouden verslijten. Zelfs Jan wist niet dat ze er soms zo over kon lopen piekeren. Op zulke momenten miste ze haar moeder verschrikkelijk, daar had ze het vast wel aan durven vragen, dat wist ze zeker. Het viel haar op dat hier op het platteland de kleinste kinderen al bezig waren met de vraag waar baby's vandaan komen. Een nieuwsgierigheid die zich bij haar pas véél later had ontwikkeld. 'Door de ooievaar gebracht' was een van de fabeltjes die speciaal voor kleine kinderen gehanteerd werd. 'Gevonden in de holle boom' of spontaan 'uit de rodekool te voorschijn gesprongen' waren enkele varianten. Waar ze echt vandaan kwamen werd pas veel later uitgelegd. Corrie vond het prima zo, volgens haar moest je kleine kinderen niet wijzer maken dan ze al waren. Het moet, vooral voor kinderen, een mysterie blijven, een verrassing. Daar horen de ooievaar en de rodekool bij. Ze stond onder controle van dokter Verheul, de huisarts van het dorp. Die had haar in grote lijnen verteld wat er allemaal stond te gebeuren. Hij had het over het herkennen van de vóór- en de persweeën gehad en over de ontsluiting. Waarschuwde haar lachend dat ze niet mocht persen eer ze in het ziekenhuis was. Want ze wilde per se in het ziekenhuis bevallen. Niet op de strozak in het enge bedsteetje, omringd door buren en familieleden die het allemaal zo veel beter meenden te weten. Ze wilde comfortabel bevallen in een groot wit ziekenhuisbed omringd door artsen en verpleegsters die er alles vanaf wisten. Waar ze omgeven zou zijn door wit beddengoed, alles even schoon en netjes. Ze wilde geen enkel risico lopen. Voor ze het wist lag ze inderdaad tussen de witte lakens in het grote ziekenhuisbed. Ze had net op tijd wat spulletjes in een tas kunnen proppen eer ze met Jan comfortabel per taxi van Van der Linden richting Den Helder werd gereden. Ze liet zich gewillig uitkleden en een ziekenhuishemd omdoen dat niet verder kwam dan haar navel. Een onderbroek kreeg ze niet, wel van die lange witte sokken. Door alle pijn en ellende was ze totaal niet nieuwsgierig meer hoe de geboorte zou gaan. Het kon haar eigenlijk allemaal niet zoveel meer schelen. Als ze het er maar uit haalden, liefst zo snel mogelijk. Want de weeën waren bijna niet te verdragen en putten haar volkomen uit. Ze hoorde de dokter roepen dat het tijd werd. Eindelijk kreeg ze toestemming om te beginnen met persen. En persen deed ze, ze wilde wel. Felle pijnscheuten schoten onophoudelijk door haar rug en onderlichaam. Ze wilde het wel op een schreeuwen zetten maar durfde niet. Jaren geleden, toen ze als ziekenverzorgende boven dezelfde kraamkamer haar kamertje had, had ze op het luide gillen van een moeder in barensnood de dokter horen zeggen: 'Nou nou, ietsje minder kan ook wel.' Veelvuldig had ze toen haar hoofd onder het kussen gestoken om het gegil en gekerm maar niet te hoeven horen. Gek dat ze nu op dit moment daaraan terugdacht. Die dokter had overigens gemakkelijk praten, dacht ze nijdig. Hij voelde het niet, onderging het niet. Voor haar gevoel duurde de marteling eindeloos lang. Ze zweette en had een droge keel. Opeens voelde ze iets knappen en met een laatste felle pijnscheut schoot het hoofdje door de opening. Ze realiseerde zich dat er iets warms, vochtigs tegen haar billen drukte en hoorde de baby huilen. De mededeling dat het een ferme jongen was met alles erop en eraan ontging haar totaal. Zo intens keek ze naar het met bloederige strepen overdekte hoopje. Ze liet zich opgelucht achterover in de kussens vallen. Ze was totaal uitgeput. Even later lag ze fris gewassen tussen de schone lakens. De baby in haar armen en Jan met tranen in zijn ogen naast haar. Hij had de hele tijd op de gang moeten wachten. Had iedere keer een andere verpleegster in en uit zien hollen, al dan niet met bebloed schort, en had van de zenuwen het ene na het andere shagje gerookt. Van een zuster had hij een kopje koffie aangereikt gekregen. Koffie die hem niet smaakte maar die hij opdronk om toch iets in zijn maag te hebben. Op zijn zenuwachtige vragen kreeg hij nauwelijks antwoord. Toen Jan eindelijk toegelaten werd zag hij Corrie half leunend in de kussens, moe en gelukkig glimlachend in het grote witte bed. Hij kuste haar voorzichtig op haar voorhoofd, alsof ze ineens breekbaar geworden was. Ademloos keken ze naar het verschrompelde rode gezichtje van hun zoon. De lange wimpers, de mooi gevormde oortjes en de garnalenvingertjes. Met hun handen ineengestrengeld keken ze trots naar elkaar en naar het kleintje. Vanaf nu waren ze vader en moeder, verantwoordelijk voor dit kleine wezentje, dat ze Dik zouden noemen en Dirk Petrus zouden dopen, naar de vader van Jan. Hiermee hadden ze een eeuwenoude traditie nageleefd, die wil dat de eerstgeborene, mits een jongen, de namen en doopnamen krijgt van de mannelijke lijn van voorvaders. Dirk vonden ze voor een baby veel te groot klinken. Dik dus. De kleine werd bij hen weggehaald voor zijn middagdutje en zou later, zei de zuster op geruststellende toon, voor de voeding weer terug worden gebracht. Jan nam afscheid en beloofde langs haar vader te gaan om het blijde nieuws te vertellen. In de bus richting 't Zand kon hij maar moeilijk stil zitten. De bus reed naar zijn zin veel te langzaam. Hij wilde zijn familie zo snel mogelijk op de hoogte brengen van hun nieuwe stamhouder. De naam Mak zal voortbestaan, dit jongetje was daar het levende bewijs van. Hij voelde zich zowat barsten van trots. Trots op Corrie omdat ze een kind ter wereld had weten te brengen. En trots op zichzelf, hij zou er mede voor zorgen dat dit kind een goed en gelukkig leven zou leiden. Corrie voelde op dat moment helemaal niets, was van pure uitputting in een diepe slaap gevallen. De zuster kwam met een platte kar vol baby's de zaal op rijden en deelde ze een voor een uit aan de wachtende moeders. Zij kreeg als laatste een baby in haar handen gedrukt. Die niet van haar was. Ze zag het onmiddellijk aan de vorm van het gezichtje en de afwijkende oortjes. De zuster stelde haar gerust en zei dat baby's ontzettend snel kunnen veranderen zo vlak na de geboorte. Ze bleef voet bij stuk houden en wilde de baby niet voeden. De zuster zuchtte diep en vroeg aan de andere moeders goed te kijken of ze de juiste wel aan de borst hadden. Tot Corries onbeschrijfelijke opluchting reageerde een moeder aan de andere kant van de zaal, die er totaal geen erg in had gehad en een beetje had liggen soezen, terwijl de baby dronk. Ze verontschuldigde zich, gaf toe dat ze beter op had moeten letten. Haar baby, haar Dik lag bij die vreemde vrouw te drinken of zijn leven ervan afhing! Haastig pakte ze hem van de zuster aan. Tot overmaat van ramp begon hij te huilen en wilde hij niet bij haar drinken, wat ze ook probeerde. Ze raakte er helemaal van in paniek. De baby begon van de weeromstuit harder te schreeuwen en zij probeerde hem zonder succes te sussen. Zie je wei, dacht ze, ik ben geen goede moeder. Hij moet mij niet. Hij wil liever die ander. De zuster probeerde hen beiden te kalmeren door de baby in een ziekenhuisbedje naast haar neer te leggen, zodat ze het later nog eens kon proberen. Corrie nam met trillende handen dankbaar het kopje thee aan. Ze keek naar hem en voelde een warme golf van tederheid over zich heen komen. Het verbaasde haar enigszins, had zij nog niet zo lang geleden gedacht dat zulke gevoelens pure onzin waren? Verzinsels van zusters die het niet konden weten? Ze schaamde zich daar nu voor. Dit gevoel, noem het een moederlijk instinct, van onverbiddelijk houden van, overspoelde haar, was puur en echt. Ze voelde zich als een leeuwin tegenover haar welpen. In gedachten sloot ze hem in haar armen, om hem nooit meer af te staan, aan niemand. Eenmaal weer thuis vond ze het heerlijk om patiënt af en voor honderd procent moeder te kunnen zijn. De vele visites hoorden daar ook bij. Ze liet met trots haar prachtige baby aan iedereen zien. Ze kon er geen genoeg van krijgen. Jan had zijn woord gehouden en een schitterende wieg in elkaar getimmerd, geschuurd en wit geschilderd. Hij stond midden in de kamer. Opoe kwam zo vaak als ze kon helpen met het verzorgen van de kleine, want Corrie had schoorvoetend toegegeven er niet al te veel vanaf te weten. Ze had het eigenlijk ook nooit geleerd. Afgezien van kijken hoe zuster Camilla luiers omdeed, ruim vijftien jaar geleden, was alles rond het verzorgen van baby's haar volkomen vreemd. Ze was Opoe dankbaar dat ze haar kwam helpen wat zelfvertrouwen op te bouwen en daarbij het verschrikkelijke gemis van een eigen moeder wat dragelijker te maken. Als ze zo samen aan de thee zaten kwamen bij Opoe als vanzelf de herinneringen aan haar kinderjaren boven. Dan vertelde ze over de onvoorwaardelijke bewondering die ze had en nog steeds koesterde voor haar moeder, die jong weduwe was geworden en zonder één cent met een hok vol kleine kinderen achter was gebleven. Haar moeder, die dagelijks langs de huizen had moeten venten met vis. Lopend! Soms wel in een straal van acht kilometer rond het dorp. Haar moeder, die de kleintjes rustig probeerde te houden door hun een snee roggebrood te beloven zodra de bakker de hoek om zou komen. Een bakker die nooit kwam. Een belofte die ze niet waar kon maken omdat ze eenvoudig geen cent bezat. Haar kinderen die uiteindelijk van pure uitputting een voor een huilend van de honger in slaap waren gevallen. Zij wist wat pure armoede was, sprak erover! Opoe vertelde dat ze op zevenjarige leeftijd bij een boer werd geplaatst voor het werken in de groentetuin, het schoonboenen van het melkgerei en meer van die klusjes die het hele jaar door op en om de boerderij uitgevoerd moesten worden. Ze herinnerde zich de tranen van heimwee en uitputting als ze na een dag hard werken nauwelijks de ladder op kon komen naar de hooizolder waar ze sliep. Tegen de tijd dat ze negen jaar was had ze de verantwoording over drie koeien die ze dagelijks moest melken en verzorgen. Haar leven begon pas toen ze trouwde met haar Dirk. Het was niet onmiddellijk de hemel, gaf ze eerlijk toe, maar altijd beter dan de armoede van thuis. Haar moeder was een tot op de draad versleten oude vrouw toen ze kapotgewerkt op 54-jarige leeftijd stierf. Na zulke verhalen voelde Corrie zich onnoemelijk rijk. Rijk ook met haar schoonmoeder van wie ze oprecht hield. Op maandagmorgen ging haar Jan als vanouds weer naar zijn werk en zij zorgde zo goed en zo kwaad als het ging voor de kleine. Deed zingend de luierwas en nam ruim de tijd om de baby zo ontspannen mogelijk de borst te geven. Zuster Bakhuis, de wijkverpleegkundige van het dorp en wijde omgeving, kwam regelmatig op bezoek om de kleine te onderzoeken en te wegen. Opgelucht schreef ze zorgvuldig alle bijzonderheden op in een door Nutricia uitgegeven babyboekje. Zijn sterk toenemende gewicht stond via een overzichtelijk grafiekje genoteerd. Spoedig zou zijn eerste lachje, tandje en stapje volgen. Een lokje van zijn schamele haartjes had ze al afgeknipt en in een doorzichtig zakje vóór in het boekje geplakt. Leuk voor later! Ze kon bijna niet wachten tot ze met de kleine de straat op mocht, wandelen door het dorp. De baby trots aan iedereen laten zien. Jan en zij waren, maanden voordat Dik geboren werd, naar Alkmaar gereisd om een wandelwagen te kopen. Het geld hadden ze van vader gekregen. Omdat veel artikelen nog schaars waren, hoopten ze dat ze zouden slagen. Eenmaal in Alkmaar konden ze van het geld niet alleen een kinderwagen kopen maar ook een aantal luiers, hemdjes, een truitje en omslagdoeken. Samen met het zelfgebreide hemelsblauwe babypakje sierde het de boekenplank in de bedstee. De boeken moesten voor die gelegenheid wijken maar dat vond ze niet erg. Ze kreeg het zo langzamerhand te druk en had het geduld ook niet meer om een boek in te zien. Van het laatste geld hadden ze een geboortekaartje laten drukken. Een Anton Pieck afbeelding van een wiegje, knus bij een brandende open haard. De koperen theeketel fluitend aan de haak erboven. Het Mariabeeld beschermend in de hoek.

PRIL GELUK

1947

Ook Tonnie en Jo waren intussen bevallen van welgeschapen zonen en natuurlijk ging Corrie naar ze toe, op kraamvisite. Al was het alleen al om de kinderen met elkaar te vergelijken. Ze trok Dik vol trots zijn hemelsblauwe babypakje aan en stapte op de bus richting Den Helder. Tonnie had na haar twee dochtertjes, Martha van bijna acht en Addy van vier, haar diepste wens in vervulling zien gaan en was onbeschrijflijk gelukkig. Natuurlijk vond ze haar zoon Gerard onbetwistbaar de mooiste. Jo, de rasoptimist, gaf toe dat ze tot vlak voor de bevalling ook niet heeft geweten waar het kind uit moest komen. Zij had, na lang aarzelen al haar moed bijeengeschraapt, was de weg overgestoken en had bij oude mevrouw Van de Berg op de deur geklopt. Op de boerderij had ze bij veel dierlijke geboorten moeten helpen, maar ze vond de manier waarop dat ging zo verwerpelijk dat ze stellig van mening was dat het bij de mens wel anders zou moeten gaan. Toch op zijn minst minder gênant en bloederig! Haar oren hadden geklapperd van ongeloof toen ze begon in te zien dat de menselijke baring niet veel verschilde van de geboorten waarvan ze tot nu toe getuige was geweest. Ze had het idee alleen al verschrikkelijk gevonden maar zich er uiteindelijk maar gewoon bij neergelegd. Het kind moest er toch uit, daar viel niet aan te ontkomen. Kort daarop onderging ze het pijnlijke ceremonieel, waar ze niet al te veel woorden aan vuil wenste te maken. Haar zoon Peter was het stralende resultaat. Een kraaiende, gezonde baby waar ze dolblij mee was. Samen konden ze nu wel lachen om hun onwetendheid. Op de terugweg naar huis kwam Corrie in de bus naast een oude man te zitten. Hij keek van haar naar de baby en zei: 'Lief hè, en nog zo klein! Geniet er maar van, want de tijd gaat zo snel... voor je het weet is hij achttien en veroorzaakt hij alleen nog maar problemen.' Ze keek van het kleine bolle snoetje van haar slapende baby naar het gerimpelde gezicht van de oude man en glimlachte. Ze stelde vast dat het nog jaren en jaren zou duren. De tijd ging wel snel maar toch niet zo verschrikkelijk snel dat ze Dik al zag fietsen of net als zijn vader met een broodzak onder zijn arm te werk zag gaan. Laat staan dat hij haar zorgen en verdriet zou kunnen bezorgen. Onwillekeurig drukte ze hem stevig tegen zich aan en knuffelde hem eens extra. Voorlopig was hij zo klein en afhankelijk, wie denkt er dan aan later? Jan was al geruime tijd bezig de zolder wind- en waterdicht te maken. Zodat je niet meer tussen de pannen door naar buiten kon kijken. Het was de bedoeling dat Dik daar in het wiegje zou komen te staan. Ze vond het zo verschrikkelijk ver bij de bedstee vandaan dat ze hem niet bepaald aanspoorde om het zoldertje op korte termijn af te maken. Ze vond de huidige situatie gezelliger en bovenal handiger. De bedsteedeuren op een kiertje en het wiegje er pal naast. Omdat het wiegje in de kamer stond werd Jan met zijn sigaar naar buiten verbannen. Al die sigarenwalmen konden toch niet goed zijn voor de baby. Bovendien bleef de lucht dagen tussen de lage balken van het plafond hangen en de ramen flink tegen elkaar openzetten, zoals ze voorheen wel deed, durfde ze niet goed met het oog op de kleine. Jan vond het niet erg. Het was hartje zomer en voor het huis stond een gerieflijk bankje. Als hij daar ging zitten werd hij algauw aangesproken door dorpelingen die voorbijkwamen of kreeg hij gezelschap van buurman Jaap Louwe. Een oude man, die schoorvoetend naderbij kwam zodra hij hun voordeur hoorde. Als bijverdienste slachtte hij konijnen en kippen. Achter zijn huis hingen veelvuldig de gevilde konijnen aan de dakgoot en vlogen de kippenveren in het rond. Hij had de gewoonte om de kip bij haar kop te pakken en dan met een snelle slinger van zijn arm de nek om te draaien. Bij een van de kippen zat de kop blijkbaar niet stevig genoeg aan de nek vast of de buurman slingerde wat al te enthousiast, wie zal het zeggen. In ieder geval zagen de buurtbewoners kort daarop de kip zonder kop door de tuinen rennen, struikelen, opstaan en verder rennen. Jaap de Kippenslachter werd hij ook wel genoemd. Hij hield wel van een sigaartje maar had niet voldoende geld om zich er dagelijks op te trakteren. Samen hadden Jan en de buurman het dan over voetbal, het wereldnieuws en natuurlijk wat er zoal in het dorp leefde. Tot haar stomme verbazing hoorde Corrie soms meer dorpsroddels van deze twee mannen dan van de hele vrouwengemeenschap bij elkaar. Meestal stond ze in de deuropening naar ze te kijken. Als ze zich daadwerkelijk de tijd gunde ging ze er ook even bij zitten. Samen dronken ze thee, genoten van de rust en van de aanblik van voorbij tuffende vrachtschepen in het Noordhollands Kanaal. Tweeëntwintig dagen na haar vaders vijftiende trouwdag overleed plotseling moe Vugt. Ze was maar 56 jaar geworden. De ziekte van Parkinson had haar uiteindelijk gesloopt. De lijdensweg was lang en voor haar ontzettend frustrerend. Ze kon het beven van haar handen niet meer tegenhouden. De stijve spieren en de traagheid waarmee ze haar bewegingen uitvoerde waren zo verschrikkelijk afmattend dat ze de laatste weken veel op bed lag. Ook het slikken ging moeizamer waardoor ze bij na niet meer at. Corrie had haar op haar verjaardag in juli opgezocht en natuurlijk de baby meegenomen. Het spreken ging toen al langzaam en ze was nauwelijks te verstaan. Ze vond Dik een prachtige baby en liet dat duidelijk blijken door warm naar hem te glimlachen en hem voorzichtig op zijn voorhoofdje te kussen. 'Prachtig,' herhaalde ze. Terwijl moe Vugt hem voorzichtig aaide zag Corrie plotseling tranen in haar ogen. Tranen die ze niet had verwacht. Afgezien van haar liefde voor dieren was deze vrouw altijd hard en onverzettelijk geweest, voor zichzelf maar ook voor de mensen om haar heen. Had ze daar nu spijt van? Dacht ze terug aan haar eigen leven, een leven zonder kinderen? Had ze die achteraf wel graag willen hebben? Heeft ze die misschien niet kunnen krijgen? Vragen waar Corrie geen antwoord op wist en die ze toen niet had durven stellen. Eigenlijk moest ze tot haar schande bekennen dat ze totaal niets wist van de achtergronden en de diepere gevoelens van deze vrouw die meer dan vijftien jaar met haar vader getrouwd was geweest. Vader stond bij de opening van het graf en haalde opgelucht adem. De laatste maanden had hij steeds vaker terug moeten denken aan zijn eerste vrouw Sjaan met wie hij zeventien jaar getrouwd was geweest. Gelukkige jaren waren het geweest, totdat tuberculose haar lichaam langzaam, beetje bij beetje had gesloopt. Zeven jaren van intensieve verzorging volgden voordat de dood uiteindelijk het uitgemergelde lichaam had opgeëist. Ondanks alle ellende en verdriet realiseerde hij zich toen dat hij niet lang alleen kon blijven. Hij had drie kinderen in een tehuis die hij het liefst weer om zich heen zou willen hebben en twee thuis die leiding nodig hadden. Mede onder druk van de kerk en het kindertehuis trouwde hij kort daarop met Jacoba, of moe Vugt zoals de kinderen haar altijd waren blijven noemen. Deze vrouw had niet het geduld en het karakter om werkelijk leiding te kunnen geven. Niet aan de kinderen en niet aan het huishouden. Ze was bovendien ziekelijk jaloers geweest, vooral op zijn jongste. Die jaloersheid had tot vele ruzies en ergernissen geleid. Hij zou de tijd nooit vergeten dat er vazen door de lucht vlogen en ze vechtend over het vloerkleed hadden liggen rollen, elkaar de meest venijnige dingen toewensend. Zijn meisjes, aanvankelijk blij dat ze uit het kindertehuis mochten, dachten er al snel héél anders over. Kort na elkaar vloog de een na de ander het nest uit. Veel te jong in zijn ogen. Pas achteraf besefte hij dat zijn kinderen het huis letterlijk uit zijn gevlucht. Hij was vijftien jaar met haar getrouwd geweest. Vijftien onstuimige jaren. De laatste jaren was ze milder geworden, minder jaloers ook. Dat was begonnen toen Corrie als laatste de deur uit ging. In hun plotselinge eenzaamheid waren ze zowaar weer een beetje naar elkaar toe gegroeid. Waren soms zelfs gelukkig. Nu was moe Vugt overleden en hij was niet meer van plan om opnieuw naar een vrouw op zoek te gaan. Hij was zesenvijftig en had voor zijn gevoel een heel leven voor zich, maar alleen al de gedachte opnieuw te moeten trouwen putte hem volledig uit. In de maanden na de begrafenis zag hij regelmatig een oudere kennis van Tonnie en Wim. Zij had een aantal jaren geleden haar man bij een bombardement verloren en had daar veel verdriet van. Ze troostten elkaar zo goed en zo kwaad als het ging, dronken thee en wandelden veel over de dijk. Na een aantal maanden besloot hij een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan. Een wens die, vanwege de kleine kooitjes, bij moe Vugt op een muur van onbegrip had gestuit: het verzorgen en kweken van zangkanaries. Een hobby die hem door heel Den Helder en vér daarbuiten voerde. Op de fiets ging hij op zoek naar kanaries met de juiste kleur en, wat belangrijker was, met de meest heldere zang. Deze vrouw deelde zijn enthousiasme en fietste gezellig met hem mee. De kerstdagen naderden. Gezellig samen naar de nachtmis zat er vanwege de baby voor Corrie en Jan niet in, dus hadden ze afgesproken dat Jan naar de nachtmis zou gaan zodat zij later naar de ochtendmis van zeven uur kon. Nog een reden was dat ze, bij gebrek aan schoenen, op zijn schoenen naar de kerk moest. Die schoenen waren haar véél te groot, maar krantenpapier doet wonderen en is bovendien lekker warm. In het donker zou het gelukkig niet zo opvallen en in de kerk moest ze haar voeten gewoon zo ver mogelijk onder de bank zien weg te stoppen. Nu Jan in de nachtmis zat wilde zij hem bij thuiskomst verrassen. Ze had de tafel feestelijk gedekt met het tafellaken van damast, een huwelijksgeschenk van haar vader en moe Vugt. Het uitspreiden ervan kreeg een diepere betekenis nu moe Vugt er niet meer was. Ze streek het witte laken glad en plaatste de enige twee bordjes er voorzichtig op. Ze was zelfs zo creatief geweest om een soort kerststukje te maken van in elkaar gedraaide dennentakken, versierd met dennenappelen. Ze was er erg trots op, in het midden prijkte een kaars. Ook het huisje had ze hier en daar met dennentakken opgefleurd, zelfs achter het kruisbeeld hing een klein dennentakje. Het hele huis rook er heerlijk naar. Ze had een halfje wit weten te bemachtigen en Opoe had haar verrast met een homp kaas. Een feestmaal zou het worden. De kachel brandde en de baby lag in zijn wiegje na te suffen van zijn overvloedige kerstmaal, bestaande uit louter moedermelk. Genietend van de versgezette thee keken ze elkaar even later over de brandende kaars heen aan. Ze waren intens gelukkig en tevreden. En nu zat zij in de prachtig versierde kerk. Vermengd met de lucht van wierook gaf de dennengeur een extra dimensie aan de viering van Kerstmis. De heilige mis van zeven uur was plechtig begonnen. De organist speelde als nooit tevoren en het gemengde zangkoor zong de mooiste kerstliederen. De onafwendbare preek was, zoals altijd, indrukwekkend, met dit keer een milde ondertoon van saamhorigheid en vergevingsgezindheid. In deze barre tijden werd er flink beroep gedaan op ieders gevoel voor naastenliefde. De collecteschaal die rondging kwam tot volle tevredenheid van de pastoor goedgevuld terug. Ze zat daar soezerig en warm in haar wollen winterjas, een afdankertje van Tonnie. Ze had zich in tijden niet zo gelukkig gevoeld. Haar leven was de afgelopen twee jaar ingrijpend veranderd. Ze had een lieve man getrouwd die alles voor haar overhad. Ruzie hadden ze nooit en als er iets dwarszat dan werd erover gepraat. Ook dat ging hun gelukkig goed af. Ze kon slecht tegen stemverheffing, laat staan dat iemand tegen haar stond te schreeuwen. Jan kon daar gelukkig evenmin tegen. Met haar eerstgeborene ging het uitstekend, hij groeide als kool. Voor de winter inviel had ze van een zus van Jan een doos met babykleertjes gekregen, waar ze helemaal verrukt van was. Nog even en die kleine had voor zijn kleren meer ruimte op de plank nodig dan zij beiden bij elkaar. Het ging hun voor de wind. Jan verdiende voldoende geld om alles wat ze nodig hadden te kunnen betalen. Met veel vallen en opstaan had ze geleerd om rond te komen van het huishoudgeld dat ze wekelijks van Jan kreeg. Door het jaar heen voorzag de tuin hen van de nodige aardappelen en verschillende soorten groenten. In de zomer aten ze veel worteltjes, sperziebonen, bietjes en kroppen sla. In de winter waren het vooral spruitjes en boerenkool die in de tuin stonden. Volgens Jan moest daar eerst een lichte vorst overheen om ze nog smakelijker te maken. Ook fruit zoals aardbeien en aal- en klapbessen waren rijkelijk aanwezig geweest. De lupinen die Jan voor haar in de tuin had gezaaid hadden de vaas menig keer gevuld. Betje Schilder de kruidenier kwam één keer in de week per bakfiets de boodschappen brengen. Een kartonnen doos gevuld met bloem, suiker, koffie, thee en groene zeep. Meer had ze vaak niet nodig. Melkboer Hendriks ventte aan de weg. Van hem kocht ze boter, kaas en eieren. Een litermaat gevuld met melk werd zorgvuldig overgegoten in een pannetje. Dat deed hij zo routineus, dat ze er iedere keer weer met open mond naar keek. Hij morste nooit een druppel. Bakker Slijkerman overhandigde haar een aantal keren in de week haar brood plus een ontbijtkoek en soms een zak met koekjes. Nu, hartje winter, waren de aardappelen uit de tuin gerooid. Ze lagen hoog opgestapeld in de ruimte onder de bedstee. De kolenboer had twintig mud kolen in het kolenhok gestort. Ze had, met behulp van de recepten van Opoe, voor het eerst van bramen jam proberen te maken en het was haar nog gelukt ook. In de voorraadkast tussen de bedstee en de klerenkast stonden de vele weckpotten gevuld met sperziebonen, bieten, rodekool en fruit en de jampotjes te glimmen op de plank. Door veel improviseren had ze hier en daar zelfs wat geld weten uit te sparen waarvan ze voor Jan een nette broek had kunnen kopen. Er hing een lijstje boven in de bedstee van artikelen die nog aangeschaft dienden te worden. Waaronder een paar schoenen voor zichzelf. Het zou wel een tijdje duren eer ze die kon kopen. Maar ze had geduld, dat kwam vanzelf wel in orde. 'Er moet altijd iets te wensen overblijven,' zei moe Vugt altijd. Ze dacht vaak aan haar stiefmoeder, aan de spreekwoorden en gezegdes waar haar taalgebruik rijkelijk mee was doorspekt. Ze snapte ze lang niet allemaal, maar begon geleidelijk de diepere betekenis van sommige te doorgronden. Ze was bijzonder ingenomen met al haar cursussen naaien en breien. Uit het kleinste lapje stof of pluizige bolletje wol wist ze wel iets te fabriceren. Een truitje voor Dik, sokken voor Jan en als laatste, een heuse bustehouder voor zichzelf. Gelukkig was ze niet zo verschrikkelijk afgevallen na de bevalling als ze had moeten vrezen volgens Tonnie. Ze was nog steeds niet dik te noemen, wel gevulder. Haar borsten, eerst niet te vinden onder haar hemdje, staken nu fier vooruit, dus een bustehouder was wel terecht, vond ze. Elke ochtend trok ze trots het gehaakte kledingstukje aan waarvan ze in de vele jaren daarvoor het nut niet had ingezien. Ook haar heupen waren niet zo hoekig meer. Kortom, ze voelde zich zo langzamerhand een echte vrouw worden. Alleen het 'ongesteld worden' was na de geboorte van Dik niet op gang gekomen, zoals de dokter haar had verzekerd. Ze vroeg zich vertwijfeld af of dat wel normaal was. Niet dat ze nou zo enorm graag ongesteld wilde worden, van haar mocht het maandelijkse ritueel wel weg blijven. Maar ze kon zo moeilijk in de gaten houden of ze al dan niet in verwachting was. Ze zou eerdaags dokter Verheul eens opzoeken en vragen of hij voor deze situatie een verklaring of een oplossing wist. Oud en Nieuw werd traditiegetrouw gevierd bij Opoe en Opa Mak. Alle acht kinderen en aangetrouwden waren met hun kinderen aanwezig. Het kleine huisje aan de Rijksweg was al jaren te klein voor zoveel vruchtbaarheid, dus verplaatste men de feestvreugde naar het café van Marie en Martinus Pronk. De hele dag waren de broers Mak in de schuur achter het huis bezig geweest met het bakken van de vele schalen oliebollen. De meiden hielden zich voornamelijk bezig met het bedenken van spelletjes voor de kinderen en het stilhouden van de allerkleinsten. Met de schalen dampende oliebollen kwam eveneens Opoes specialiteit, de warme punch op tafel. Ook de kinderen kregen een glaasje en zaten met gloeiende oortjes te nippen. Met hun grotemensendrankje voelde elk kleinkind zich extra opgenomen in de familie. Eén met de volwassenen. Opa trok liever zijn fles jenever van de plank en dat werd door Opoe oogluikend toegestaan, maar pas nadat hij een glaasje van haar overheerlijke punch had geproefd. De mannen zaten bij elkaar, aten oliebollen en rookten dikke sigaren. Spraken op enthousiaste toon over voetbal, de economie van Nederland, het laatste nieuws uit het buitenland en niet te vergeten de dorpsroddels. De vrouwen liepen heen en weer, hielpen de allerkleinsten naar bed of voegden zich gerieflijk bij de mannen. Later op de avond werden er vooral herinneringen opgehaald uit lang vervlogen tijden, toen ze allemaal nog kinderen waren. Ze luisterde graag naar de verhalen over haar Jan. Was nieuwsgierig naar zijn jeugdjaren. Wat voor een jongetje was hij? Had hij een gelukkige jeugd gehad? Hield hij, net als zijn broer Arie, van kattenkwaad uithalen? Alle avonturen die de meisjes en de jongens vroeger hebben uitgehaald werden in geuren en kleuren verteld. Er werd veel en hartelijk gelachen om alle begane stommiteiten. De mannen sloegen elkaar herhaaldelijk bemoedigend op de schouders. Geleidelijk ontstond er een sfeertje van saamhorigheid, waarin men elkaar steeds een klein beetje jende of voor schut zette. Net als vroeger. Er werden plannen gesmeed voor het komende jaar waarin men elkaar plechtig beloofde te helpen met behangen of verven, het bouwen of verbouwen van schuren of huizen. Klokslag twaalf uur werd er gekust, geknuffeld en geproost op het geluk van iedereen en dat van de kinderen in het bijzonder. Dat het vooral een gelukkig en overvloedig jaar mocht worden. Waarna ieder zich op de enorme zolder te ruste legde of huiswaarts keerde. Naar huis lopend met de baby in de kinderwagen en haar Jan ernaast, voelde ze zich gelukkig deel uit te maken van een familie die zo hecht was. Ze was jaloers op de fantastische jeugd die haar Jan had gehad, de vrijheid, het onbezorgde. Ze hoopte dat zij in staat zou zijn om haar kinderen net zo'n onbezorgde jeugd mee te geven. Het bezoek aan dokter Verheul liep uit op verscheidene verklaringen voor het wegblijven van de menstruatie. Eén verklaring sprak haar wel aan. Het was ook een geruststelling dat er met haar niets ernstigs aan de hand was. Als ze het goed begrepen had scheen het zo te zijn dat wanneer je een baby aan de borst hebt de menstruatie ontregeld kan zijn waardoor een mogelijkheid om opnieuw zwanger te worden aanzienlijk verkleind wordt. Natuurlijk waren er ook andere oplossingen maar dat hield allemaal verband met het slikken van lichte of zwaardere medicijnen om de menstruatie op gang te helpen. Medicijnen die op hun beurt weer schadelijk zouden kunnen zijn voor het ongeboren kind en het kind dat je eventueel aan de borst hebt. Zelfs een mogelijkheid van opereren werd naar voren gebracht. Opereren om te kijken wat er aan scheelde. Ze moest er niet aan denken, dat zij om die reden in het ziekenhuis terecht zou komen. Snijden in een voor de rest gezond lichaam ging haar te ver. Ze liep de praktijk uit en hoopte met heel haar hart dat de eerste verklaring op haar van toepassing zou zijn. Om de volgende zwangerschap zo lang mogelijk uit te stellen zou ze Dik zo lang mogelijk aan de borst houden. Ze was blij dat ze zich dat had voorgenomen, maar Dik besliste anders. Hij weigerde al snel systematisch de borst en wilde over op de meer stevige kost. Langzaam, heel langzaam heeft ze aan het verzoek voldaan. Voordat Dik tien maanden oud was at hij een vol bord pap bijna met lepel en al op. Op 22 mei 1947, de feestelijke trouwdag van haarvader en zijn derde bruid Johanna Cornelia Maria Verburgt, konden Corrie en Jan de aanwezige familieleden meedelen dat ze wederom in blijde verwachting waren.

EEN DOCHTER

1947

Natuurlijk verliep de zwangerschap voorspoedig en ook nu weer had ze besloten de baby liever in het ziekenhuis te krijgen dan thuis in de bedstee. Hoe knus en gezellig thuis bevallen ook werd afgeschilderd door haar schoonzusjes. Ze zag het voornamelijk als een opeenhoping van problemen, vooral op hygiënisch gebied. Hoe kreeg je zo snel pannen met water heet op het petroleumstelletje? Waar moest ze alle schone lakens en doeken vandaan halen? Ze had niet meer dan twee lakens die ze droog moest zien te krijgen als ze er dezelfde nacht onder wilde slapen. De bevalling zou in november plaats moeten vinden, niet bepaald een maand waarin wasgoed snel wilde drogen. Bovendien was het bij thuisbevallingen gebruikelijk dat er minstens één vrouwelijk familielid aanwezig was. Wie moest ze bij de bevalling toelaten. Haar schoonmoeder? Als ze het haar zou vragen, zou ze het vast en zeker een hele eer vinden en direct toestemmen. Het idee alleen al dat zij haar naakt zou zien! Ze zou van schaamte diep onder de dekens kruipen en er voorlopig niet meer onder vandaan komen. Zelfs Jan had haar nooit helemaal naakt gezien. Vrijen gebeurde zo veel mogelijk onder de lakens en vaak met de nachtpon aan. Hoogdichtgestrikt. Nee, thuis bevallen was uitgesloten. Veilig en hygiënisch in het ziekenhuis onder leiding van doktoren en verpleegkundigen die er verstand van hadden en die ze later nooit meer zou zien. Dat idee vond ze prettiger dan haar schoonmoeder of de plaatselijke verloskundige die je een paar weken later nota bene bij de slager in het dorp tegen het lijf kon lopen. Stel dat je van ellende het hele huis bij elkaar had geschreeuwd om je moeder en bittere tranen had gehuild? Ze zou van schaamte niet weten waar ze zou moeten kijken. Zo links en rechts had ze heel wat verhalen over thuis bevallen aangehoord. Verhalen die overgingen in zacht gefluister als de betreffende persoon kraamvrouwenkoorts had gekregen en in het kraambed was gestorven. Dat kwam vaker voor dan je dacht. De details ontbraken altijd, daar hoefde niemand verder over uit te weiden. Feit bleef dat het thuis bevallen allerlei risico's met zich meebracht. Dan had Corrie het nog niet eens over de verhalen die de ronde deden over bevallingen onder onhygiënische omstandigheden. Bevallingen in de bedstee grenzend aan de koeienstal, waarbij de vliegen vrijelijk in en uit zwermden. Doeken die bestonden uit lappen waarmee eveneens de uiers van de koeien werden afgeveegd. Of bevallingen waarbij de kinderen in een aangrenzende bedstee zaten en door de kieren van de dunne wand het tafereel niet alleen konden horen maar ook zien. Dat waren dan nog de bevallingen die zich binnenshuis afspeelden. Ze had ook wel verhalen gehoord van vrouwen die zich 'even terugtrokken' en de baby onder de blote hemel op een hooiklamp of in een greppel ter wereld brachten. Naast het land waar ze kort daarvoor piepers hadden staan rooien. Ze kon het zich nauwelijks voorstellen, maar het gebeurde wel degelijk. In sommige gevallen was de baby zo snel of onverwachts geboren dat het water op het petroleumstel geen tijd had gehad om te koken of bij gebrek aan brandstof zo uit de pomp of waterput was gehaald. Er werden verbanden gebruikt die bij gebrek aan waspoeder niet steriel waren geweest. Baby's werden met vieze lappen schoongeveegd. En dan het instrumentarium dat sommige goedbedoelende buurvrouwen gebruikten om het navelstrengetje af te knijpen en door te knippen: hetzelfde mes waarmee het eten bereid werd. Allerlei vreselijke ziektes kon je daarvan krijgen. Ze dacht niet eens aan de complicaties die sommige geboortes met zich mee konden brengen. Navelstrengetjes die zich om het nekje van de baby hadden gedraaid of stuitliggingen. Corrie had menige oudere vrouw gehoord over de stuitligging maar nooit precies geweten wat het inhield. Eigenlijk hoopte ze het nooit mee te maken. Volgens de verhalen van de meer ervaren moeders met een aanzienlijke kinderschare, werd je dan zo ongeveer binnenstebuiten gekeerd. Mensonterend vond ze dat allemaal. Nee, zij liet niet met zich sollen. De bevalling op zich vond ze al erg genoeg, ze wist nu wat er komen ging en was er niet echt happig op om het weer allemaal mee te maken. Daarom wilde ze een groot breed wit ziekenhuisbed met dag en nacht bewaking, zodat ze het idee had dat alles volgens de regels zou verlopen. En wat dacht je van tien volle dagen op je bed mogen blijven liggen? Uitsluitend rust en nog eens rust. Ze hoefde er niet lang over na te denken. Verwend wilde ze worden, dat had ze volgens haar wel verdiend. Er moest nu haast worden gemaakt met het aftimmeren van de zolder. Menig keer plukte ze Jan van de straat om de boel boven in ogenschouw te nemen en in actie te komen. De ene keer vond hij het veel te warm om wat dan ook aan te pakken. De andere keer zat hij liever zijn sigaartje te roken of wat te spelen op zijn mondharmonica. Ze kon het hem allemaal niet kwalijk nemen, het was zulk uitzonderlijk mooi en warm zomerweer. Voor je het wist was de winter in aantocht en kwam er van buiten zitten niets meer terecht. Als ze al het werk had gedaan en tijd overhad, nam ze de mand met het verstelwerk mee naar buiten en zaten ze genoeglijk op het bankje vóór aan de weg. Ze zette knoopjes aan of stopte een sok, naaide een naadje dicht of draaide een versleten boordje van een overhemd om zodat het weer een tijdje meekon. Er was altijd wel iets wat haar handen bezighield. Wat zei moe Vugt ook alweer: 'Een vrouwenhand en een paardentand rusten nooit.' Ze wist het niet zeker maar zo klonk het ongeveer. Er kwamen al redelijk veel herkenbare melodieën uit de mondharmonica. Liedjes die ze kende van de radio. Soms neuriede ze een stukje mee. Ze dacht na over het feit dat Dik zijn plaats in de wieg af moest staan. Dat het tijd werd dat hij van beneden naar boven zou verhuizen. Een eng idee vond ze zelf, waar ze maar niet aan kon wennen. Zou ze hem wel horen als hij eenmaal op zolder lag, zo ver bij haar vandaan? Zou hij niet uit bed vallen en zich bezeren? De zoldertrap moest iedere keer weggehaald worden en het zolderluik gesloten, anders zou hij naar beneden kunnen vallen. Ze moest er niet aan denken wat de gevolgen zouden kunnen zijn. Het zoldertje was zo goed als water- en winddicht gespijkerd en nu timmerde Jan een babyledikant voor Dik. Hoog, met een neerklapbaar voorfront met spijltjes zodat hij er niet uit kon vallen. Hij vulde een aantal zakken met stro en legde deze op de bodem zodat het heerlijk warm en gerieflijk lag. Het ooit door Jan gefabriceerde tweepersoonsledikant werd voorlopig nog onaangeroerd gelaten. Een baby in zo'n groot ledikant vond Corrie niet verantwoord. De driedeurslinnenkast werd wel in gebruik genomen. Op een van de vier royale planken kwamen zijn kleertjes keurig op stapeltjes te liggen. Er viel een grote zorg van haar af toen Jan om het trapgat een hekje timmerde, zodat de trap permanent kon blijven staan. Kon ze af en toe geruisloos de trap opklimmen om te kijken of hij al sliep. Het hekje om het trapgat bracht Corrie op een idee. Diezelfde dag troonde ze Jan mee naar boven en ontvouwde haar plannen. Ze had ooit lang geleden een afbeelding in een tijdschrift gezien en vond het toen bijna de uitvinding van de eeuw. Een kinderbox noemde men dat. Kon hij dat maken? Vast wel. Hij kon toch alles! De box kwam er. Ze vond het niet alleen verschrikkelijk praktisch maar ook ontzettend rustgevend voor haar en de baby. Misselijkmakende verhalen had ze gehoord en gelezen over kinderen die al wankelend tegen potkachels waren aangevallen of kokend water over zich heen hadden gekregen. Het leed was niet te overzien. Ze zette de box zó neer dat ze hem vanuit de keuken kon gadeslaan. Vér verwijderd van de potkachel die straks weer roodgloeiend zou worden gestookt en van het petroleumstel met de kokende ketel waarin het wasgoed stond te weken. Zo wist zij in ieder geval altijd waar hij was. Hoefde ze hem niet constant in de gaten te houden, watervlug als hij was. Terwijl zij achter in haar keukentje de extra vuile was op het wasbord aan het schoonboenen was, zat hij rustig in zijn box te spelen. Ze hoorde hem brabbelen tegen zijn handjes of tegen zijn beer, zijn trouwe kameraad die hij overal mee naar toe sleepte. Zijn speelgoed bestond uit gladgeschuurde houten blokjes in allerlei vormen en kleuren. Daar kon hij naar believen torentjes van maken of een treintje. Uren kon hij daar zoet mee zijn. Kruipen deed hij al een tijdje en langzaamaan was hij zich gaan optrekken aan alles wat daarvoor in aanmerking kwam. Zijn eerste wankele pasjes had ze vol trots aan Jan laten zien. Toen de weeën kwamen had ze Dik in allerijl bij de buurvrouw gebracht, het koffertje met de weinige kleren gepakt en was ze wederom per taxi van Van der Linden naar het ziekenhuis in Den Helder vertrokken. Marie had intussen vader Meeuwisse vanuit het café gebeld en gezegd dat Corrie al in het ziekenhuis lag en dat Jan met de kleine in aantocht was. Afgesproken was dat Dik die bewuste tien dagen bij haar vader en zijn nieuwe vrouw zou mogen logeren. Vergeleken met Opoe en Opa zagen zij hun kleinzoon bijna nooit. Voor beide partijen was dit een heel bevredigende oplossing. Hij zou het bij zijn grootouders Meeuwisse ontzettend naar zijn zin hebben, het zou hem werkelijk aan niets ontbreken. Dat wist ze nu al. Haar vader kon kinderen uitstekend vermaken met zelfverzonnen verhaaltjes, zoals hij dat vroeger bij haar en haar zusjes had gedaan. Zijn nieuwe vrouw, met Oma als aanspreektitel, was een lieve, zachtaardige vrouw die ze al meteen had gemogen en vertrouwd. De bevalling was voorspoediger verlopen dan haar eerste en diepgelukkig lag ze met haar nieuwe aanwinst tussen de witte lakens te wachten op Jan. Ze popelde om hem het grote nieuws mee te delen. Hij had diep in zijn hart graag een meisje gewild, wist ze. En nu had hij er een. Corrie probeerde niet bevooroordeeld over te komen maar dit kleintje was overrompelend mooi met haar zwarte haartjes en grote kijkers. Ze raakte er niet op uitgekeken. Rustig lag het kleintje om zich heen te kijken alsof ze de hele omgeving goed in zich op wilde nemen alvorens ze naar huis mocht. Haar doopnamen waren Adriana Magdalena. Adriana was de doopnaam van haar moeder Sjaan, aan wie ze de laatste tijd veel had gedacht. En Magdalena was de doopnaam van Lenie, die ze soms zo intens kon missen. Lenie wilde ze per se vernoemen opdat haar dierbare zus nooit zou worden vergeten en haar naam, maar vooral haar zachte karakter door zou leven in dit kleine wonderlijke wezentje. Haar roepnaam was Adrie. Eindelijk zag ze Jan door de gang aan komen lopen. Ze glimlachte naar hem. Voordat ze iets kon uitbrengen feliciteerde hij haar met hun dochtertje en zoende de kleine uitbundig. Hij had zowaar bloemen voor haar mee. Hoe wist hij nou dat het een meisje was? Ze had hem zo graag willen verrassen. Dat nieuws had hij al van vader Meeuwisse gehoord. Hij had Dik daar toch heen gebracht? Ze probeerde haar teleurstelling te verbijten. Ze had het immers kunnen weten. Haar ouders waren natuurlijk net zo nieuwsgierig en hadden intussen vol ongeduld gebeld. Waarom had ze daar niet eerder aan gedacht? Voorzichtig tilde hij de kleine op en bewonderde zijn schat. Trots verkondigde hij dat dit verreweg de mooiste baby van de wereld was. Tevreden zaten ze een tijdje zwijgend naast elkaar op het bed met Adrie tussen hen in. Ze kon bijna niet wachten om haar thuis aan iedereen te laten zien.

GODS TOORN

1949

Eenmaal thuis kwamen familie, vrienden en kennissen langs om Adrie te bewonderen. Van Opoe kreeg Corrie een dikke sappige biefstuk. Het moest haar een vermogen hebben gekost. Samen hebben ze de biefstuk soldaat gemaakt, hun brood in het braadvet gesopt en genoten. Als het aan Corrie lag zou dit de laatste baby zijn. Ze had het zich in een opwelling voorgenomen en er niet met Jan over gesproken. Die wilde het liefst een heel hok vol. Ze moest er niet aan denken. Een hok vol gillende en schreeuwende kinderen. Ze hoefde maar naar haar buren van een paar huizen verderop te kijken of ze kreeg spontaan rode vlekken in haar nek. De hele dag hoorde je de voordeur open- en dichtgaan. En een herrie dat die kinderen maakten! Dat wilde ze absoluut niet. Om maar niet te spreken van de emmers met luiers die ze de moeder van die kinderen elke dag zag uitspoelen in het kanaal. Op haar knieën op het stoepje, 's zomers en 's winters. Zij hoefden toch niet zo veel kinderen te nemen? Ze wist alleen niet hoe ze dat aan moest pakken. Het moest toch mogelijk zijn om het bij twee te houden? Ze hoefde slechts om zich heen te kijken om te zien dat er in het dorp wel degelijk gezinnen waren met twee, hooguit drie kinderen. Dat konden zij toch ook? Al moest ze wel eerlijk toegeven dat de kleine gezinnen meestal van een ander geloofwaren. Waarom was dat? Waren ze verstandiger? Hadden zij geen God die zei: 'Laat de kinderen tot Mij komen'? Nu ze erover nadacht had Hij er ook nooit bijgezegd hoeveel. Alles wat Hem tot nu toe geboden werd, was blijkbaar niet voldoende. Ze zou in ieder geval proberen Adrie zo lang mogelijk aan de borst te houden. Bijna een jaar was Adrie nu en gelukkig was ze nog steeds niet in verwachting. Dik was twee en praatte haar zo langzamerhand de oren van het hoofd. Volgens Corrie was haar oudste technisch aangelegd, net als haar vader. Ze had hem laatst gebiologeerd zien kijken naar de handelingen van de monteur van de firma Zwart die hun oude radio probeerde te repareren. De monteur deed dat met veel enthousiasme, alleen om de hummel te imponeren die geboeid aan zijn lippen hing. Beiden waren het erover eens dat hij het later vast in de techniek zou zoeken. Ze had het gezellig druk, vond ze, met de hele dag kinderen verluieren, eten geven. Kleren wassen en strijken. Het huis 'aan kant werken'. Eten koken. Dit kon ze gemakkelijk aan. 's Avonds, als ze tijd had, breide ze voor de komende winter alvast sjaals, wantjes en mutsjes. Truitjes en warme wollen broekjes voor Dik en jurkjes met bijpassende vestjes voor Adrie. Ze had geleerd om vooral snel te breien. Het hoefde niet bepaald netjes afgewerkt te zijn, al streefde ze er wel zoveel mogelijk naar. Opoe breide traditiegetrouw de sokjes voor al haar kleinkinderen. Ze begon elk jaar weer opnieuw bij de kleinste. Die zijn het snelst klaar, zei ze altijd. Bij het zien van de sokjes dacht Corrie met weemoed aan haar grootmoeder in Brielle die ze een aantal keren per jaar samen met vader en haar zusjes hadden bezocht. Zij zat altijd te breien met het brilletje op het uiterste puntje van haar neus. Naast haar de theepot op het lichtje en de welgevulde koektrommel ernaast. Tegen het einde van het bezoek haalde zij steevast zelfgebreide sokjes voor een van hen uit de kast. Lekker warme sokjes van dik zwart vissersgaren net als grootvader altijd droeg. Corrie had een hekel aan het gepriegel op vier naalden. Daar gunde ze zich echt de tijd niet voor. Op een avond stapte totaal onverwachts pastoor De Koster de kamer binnen. Ze schrokken ervan. Hadden hem niet horen aankomen. Die man zagen ze meerdere keren in de week op de kansel staan en nu liep hij zomaar hun huisje binnen. Welk onheil bracht hem daartoe of welke eer viel hun te beurt? Terwijl ze een kopje thee voor hem inschonk bood Jan hem een sigaar aan. De pastoor wond er geen doekjes om en bracht de reden van zijn bezoek snel ter sprake. Hij kwam eens informeren wanneer de volgende baby zich zou aankondigen. De jongste was volgens zijn berekeningen bijna één jaar en hij had geen tekenen gezien van ophanden zijnde zwangerschap. Hoe zat dat precies? Corrie moest eerlijk bekennen dat ze inderdaad niet in verwachting was, en deed er verder het zwijgen toe. Jan probeerde de situatie te redden door te beloven dat het niet lang meer op zich zou laten wachten. Ze was vruchtbaar genoeg, getuige de kinderen die beneden in de wieg en boven in het ledikant lagen te slapen. 's Avonds in de bedstee bespraken ze de situatie. Ze wilde niet de toorn van God over zich afroepen, waarvoor pastoor De Koster hen fijntjes had gewaarschuwd. Stel je voor! Ze voelde zich al kwetsbaar genoeg met twee kleine kinderen. Hoewel ze Adrie de borst bleef geven wisselde ze dit nu toch wat meer af met bordjes pap. Krap drie maanden later kon ze hem in de biecht meedelen dat ze weer in verwachting was. De toorn van God was tot nu toe uitgebleven, misschien had al het vurige bidden van de afgelopen maanden haar een handje geholpen. Ze had menig kaarsje aangestoken om Hem en zichzelf gerust te stellen. Deze zwangerschap was anders dan de vorige twee en in haar achterhoofd wist ze dat er iets niet klopte. Ze was veel dikker, ronder dan normaal. De huisarts stelde haar gerust, zei dat het mogelijk een zware baby kon zijn, had haar keer op keer proberen te overtuigen dat er niets mis kon zijn. Toch bleven haar onheilsvoelsprieten op volle sterkte werken. Het zat niet goed, ze wist het zeker. Ze had zich dit keer laten overhalen om toch thuis in haar bedstee te bevallen. Opoe had haar de benodigde lakens en schone doeken gegeven en er ter geruststelling aan toegevoegd dat zij een oogje in het zeil zou houden. Ze beloofde pas te helpen als ze werd geroepen. Ze zou intussen de ketel met kokend water in de gaten houden en een oogje houden op de kinderen. Wat kon er nu fout gaan? Ze was toch in goede handen? Corrie was niet gerust. Op een snikhete dag in juli zette de bevalling eindelijk in. Ze was zenuwachtiger dan voorheen, het hele gedoe in de bedstee vond ze maar niks. Waarom had ze zich over laten halen? Ze miste het gemak en de ruimte van een breed ziekenhuisbed. Ze had het warm in de bedompte bedstee. Het zweet liep van haar voorhoofd en naar haar gevoel duurde het allemaal veel langer. De huisarts en de wijkverpleegkundige deden hun uiterste best om haar op haar gemak te stellen. Ze begrepen niet veel van haar zenuwachtige gedrag. Waarom was ze zo nerveus en paniekerig? Ze had toch al eerder kinderen ter wereld gebracht? En met deze bevalling zou het niet veel anders verlopen. Waarom was ze zo bang? Na verloop van tijd moest zelfs de huisarts toegeven dat de bevalling moeizamer ging dan verwacht, het leek wel of iets de baby tegenhield. Hij greep al naar de verlostang, om deze op het zichtbare achterhoofdje te plaatsen, toen de baby eindelijk besloot er toch zonder hulpstukken uit te komen. Glibberig en onder het bloed lag het kind in de bedstee. Het huilde niet! De wijkverpleegkundige nam het op, zoog de longetjes schoon en gaf tot slot een ferme tik op de billen. Tot ieders opluchting begon de baby eindelijk te brullen. Weer mochten ze een prachtig meisje verwelkomen. Corrie hoorde het huilen, vernam dat alles goed was en huilde onbedaarlijk met de baby mee. De tranen liepen vrijelijk en doorweekten het kussen. Ze snapte er zelf niet veel van, was niet meer tot bedaren te krijgen. Ook niet toen Opoe en Jan de kamer binnenkwamen om haar geluk te wensen. Door haar tranen heen lachte ze naar hen en nam gretig de loftuitingen in ontvangst. Jan hield de baby vast en keek vol trots naar haar. Nerveus nam ze de baby van hem over om haar grondig te inspecteren. Ondanks dat ze erg klein was, volgens de wijkverpleegkundige woog ze nog geen vijf pond, constateerde Corrie geen afwijkingen of gebreken. Opgelucht viel ze achterover in de kussens en dankte God in stilte voor dit perfecte kind. Ze zou de doopnamen Servillia Maria ontvangen en als Sylvia door het leven gaan. Later hoorde ze dat de naam 'de dienstbare' betekent. Ze wilde eigenlijk niet dat het kleintje later dienstbaar zou worden. Ze wilde liever dat zij, en dat gold voor al haar kinderen, tot sterke, onafhankelijke wezens zouden opgroeien. Strijdvaardig vooral. Dat ze voor niets en niemand onder hoefden te doen. Dienstbaar! Geen term van deze tijd, meer een uit de middeleeuwen. De naam vond ze echter prachtig. Zo blij als ze was geweest met Dik en Adrie, zo gespannen was ze bij deze kleine. Wat mankeerde haar eigenlijk, de baby was toch gezond? Ze was perfect! Waarom kon ze dan niet stoppen met huilen, voelde ze zich zo uitgeput, slap en ellendig? Na de officiële kraamtijd van tien dagen was ze nog steeds niet de oude. Huilen deed ze niet meer, daar was ze te bezorgd voor. Haar buik was erg opgezet en voelde gespannen en pijnlijk aan als ze er op drukte. Het was net of er iets in zat. Ze had het tegen de huisarts gezegd en die stelde haar gerust. Het was een vergrote baarmoeder die tijd en rust nodig had om zich weer in zijn normale stand terug te trekken. Binnen een aantal weken zou het gevoel wel overgaan. Op een nacht voelde ze dat ze koorts had, ze was zo beroerd dat ze Jan vroeg de huisarts te gaan halen. Hij schoot de straat op en tien minuten later stond de huisarts bezorgd aan de rand van de bedstee. Ze had hevige krampen in haar onderlichaam en haar rug leek wel met naalden te worden bewerkt. Het bloed bleef vloeien, zodat ze doekjes te kort had om het allemaal op te vangen. De huisarts onderzocht haar en stelde vast dat de krampen waarschijnlijk weeën waren. Er was iets in de baarmoeder achtergebleven wat naar buiten wilde. Hij gaf haar opdracht te persen. Kort daarop lag er een bijna doorzichtig blauw en rood geaderd hompje vlees met een vlies eromheen op de lakens in de bedstee. De huisarts keek ernaar en geloofde zijn ogen niet. Bij het verwijderen van het vlies stelde hij vast dat het een foetus van bijna drie maanden was. Zoiets kan medisch gezien helemaal niet als je net was bevallen van een gezond kind. Hij liet de levenloze foetus niet aan hen zien maar wikkelde hem in doeken en nam hem met zich mee. De daaropvolgende dagen kwam de huisarts regelmatig langs om haar temperatuur op te nemen. Tot zijn voldoening zakte de koorts al na een aantal dagen. Hij legde uit dat de placenta van de foetus door de bevalling was losgeraakt van de baarmoederwand en zo langzaam was afgestorven. Ze bleef door het bloedverlies wekenlang zwak en kon vaak nergens anders meer aan denken dan aan de baby die ze had verloren. Ze had het kind niet eens mogen zien, mogen vasthouden. Ze vroeg zich vaak af of ze het wel had willen zien. En haar antwoord was iedere keer weer een vastberaden 'ja' geweest. Alles was beter dan dit. Ze wist niet eens of het een jongetje of meisje was geweest. En wat heeft de huisarts er uiteindelijk mee gedaan, heeft hij het begraven? Het liefst wilde ze dat geloven. Begraven in zijn mooie tuin vol met bloemen. Familie en buren probeerden haar te troosten, zeiden dat het Gods wil was en dat het zo had moeten zijn. Dat ze zich er maar snel overheen moest zetten. Dat ze eigenlijk blij en dankbaar moest zijn. Dat de foetus vast iets gemankeerd had en dat het lichaam hem daarom op een natuurlijke manier had afgestoten. Dat ze jong genoeg was om meerdere baby's op de wereld te zetten, bovendien had ze toch net een mooie dochter gekregen. Goede raad met de beste bedoelingen, waar ze alleen maar verdrietiger van werd. De huisarts zei niet of het een jongen of een meisje was of wat hij ermee had gedaan. En Corrie durfde het niet te vragen. De toorn van God was dus toch over haar en haar gezin gekomen en had haar zomaar een baby ontnomen. Of Hij wilde zeggen dat ze geen kinderen waard was. Dat Hij deze zwangerschap had afgebroken omdat ze zo duidelijk had aangegeven geen kinderen meer te willen. Ze schaamde zich diep en nam zich voor om, zodra ze zich weer wat beter voelde, direct te biecht te gaan. De biecht luchtte haar maar gedeeltelijk op. Het werd haar duidelijk dat ze zich zo snel mogelijk over het verlies heen moest zetten. Ze mocht niet langer treuren. Het hielp haar toch niet. Ze werd er depressief van. Ze had drie kinderen waar ze voor had te zorgen. Plus een man die geen flauw vermoeden had waar zij de laatste tijd zo mee worstelde. Ze zou het hem nooit kunnen vertellen, uit kunnen leggen. Hij zou het eenvoudigweg niet begrijpen. Haar gezin had niets aan een treurende moeder die vrijwillig Gods toorn over zich had afgeroepen. Ze had ze allen lief met heel haar hart en ze zou ze tot in het oneindige willen beschermen tegen elk kwaad. Zij zou God bewijzen dat ze best meer kinderen wilde, dat ze meer kinderen aankon. Ze was gelovig en sterk. Hoe had ze ooit aan Zijn goede wil kunnen twijfelen? Van nu af aan geen gesjoemel meer met borstvoeding, besloot ze. Alle kinderen die God vanaf nu aan mij wil toevertrouwen, zijn welkom.

RODE SCHOENTJES

1953

De nacht voor haar verjaardag, op 1 februari, woedde er een hevige storm. Een storm die de Nederlanders in jaren niet hadden meegemaakt, gecombineerd met springvloed. In allerijl waren er vrijwilligers opgeroepen voor dijkbewaking. Militairen werden ingezet om zo veel mogelijk zandzakken te vullen om de dijken langs de kust te versterken. Corrie vroeg zich vertwijfeld af of zij achter de dijken en duinen van de Noord-Hollandse kust wel veilig genoeg waren. Jan dacht van wel, volgens haar zei hij dat alleen maar om haar gerust te stellen. Hij kuste haar, zette zijn onafscheidelijke alpinopet op en stapte opgewekt de deur uit. De vrijwilligers van het dorp stonden al kleumend bij de vlotbrug te wachten op vervoer naar het duingebied bij Groote Keeten en Callantsoog. Het zou een zorgelijke nacht worden met veel geschreeuw en ontmoedigende pogingen om het aanstormende water tegen te houden met simpele zandzakken. Vaker dan normaal liep Corrie de zoldertrap op om naar haar kroost te kijken. De pannen lagen te rammelen op het dak. De kinderen hadden nergens erg in en sliepen de slaap der onschuldigen. Rechts lag Dik van zes vredig op zijn zij met zijn duim in zijn mond. Hij lag sinds kort in een groot ledikant, dat nog van Jan was geweest. Links in het tweepersoonsledikant lagen Adrie van vijf met haar lappenpop tegen zich aangedrukt en Sylvia van drie rustig te slapen. Rechts achterin lag Peter die in december twee was geworden diep onder de dekens in zijn babyledikant. Ze hoorde hem lichte snurkgeluidjes maken. Ze glimlachte. De geboorte van Peter op een stralende zondag had haar doen huilen van pure opluchting. De toorn van God leek afgewend. Vier gezonde kinderen, twee jongens en twee meisjes, hij maakte haar klavertjevier compleet. Sylvia was niet zo gelukkig met haar nieuwe broertje, vond het delen van de aandacht maar niets en sloeg hem in een onbewaakt ogenblik met een ijzeren vleesvork bijna de hersens in. Gealarmeerd door het hysterische gehuil van de baby kon ze erger voorkomen door de vork uit haar knuistje te wrikken. Behalve dat het hele snoetje bedekt was met jusspetters was er gelukkig niets beschadigd. Intussen was dat viertal alweer uitgebreid met nummer vijf, kleine Jan of Jan junior, nu zeven maanden, die beneden in de wieg naast de bedstee rustig lag te slapen. Ze prees zich gelukkig dat de zolder zo goed als winddicht was getimmerd, het was er warm, knus en gezellig. Tussen de schoorsteen en de dakspanten stond de driedeurslinnenkast waarin de kleertjes van de kinderen lagen, voor elk kind één plank. Aan weerskanten van het trapgat stonden de nachtkastjes met nachtlampjes die een zacht licht verspreidden. Ze keek wederom naar haar kinderen en daalde de trap af om een kopje thee in te schenken. De volgende mand met verstelwerk stond al voor haar gereed. Met een zucht nam ze die ter hand terwijl uit de radio zachte muziek de kamer in golfde. De nieuwe radio van Philips, die ze Jan voor zijn verjaardag had gegeven, was van zwart bakeliet met een geel verlichte stationsschaal en een plastic traliewerk ervoor. Aan de voorkant zaten vier knoppen waarmee je de zenders kon opzoeken, 's Morgens vroeg stond hij onveranderlijk op de beursberichten. Dan hoorde je de omroeper opsommen hoe de kalveren, kippen, eieren en dergelijke op de beurs genoteerd stonden. Waarom Jan daarin geïnteresseerd was zou haar altijd een raadsel blijven. Ze veronderstelde dat de monotone stem van de omroeper als een geruststellende ruis werkte. Zo vroeg in de morgen werd er niet veel gezegd. Het bord havermoutpap en de boterhammen werden stilzwijgend naar binnen gewerkt. Na het nieuws zette hij steevast zijn alpinopet op, trok zijn ribcord werkjas aan, zoende haar vaarwel en stapte met zijn broodtrommel onder zijn arm de deur uit naar zijn werk. Nu was haar Jan net zo resoluut de deur uit gestapt. Alleen was de situatie op dit ogenblik veel gevaarlijker en was het nog maar de vraag of hij heelhuids terug zou keren. In hun verkeringstijd hadden zij eens, na een fikse najaarsstorm, op een duinenrij gestaan. Hele stukken duin waren weggeslagen en simpelweg in zee verdwenen. Ze wenste dat de storm niet zo tekeerging, het maakte haar bang. Liefst zou ze willen dat hij helemaal geen dijken ging bewaken, maar tegenhouden kon ze hem niet, zou ze ook niet durven. Met een halve gestopte sok in haar hand bad ze een schietgebedje voor de hardwerkende mannen in de duinen. Om haar zenuwen de baas te blijven schonk ze een kopje thee in en zette de radio wat harder, 's Avonds stond de radio op zenders die voornamelijk amusement, muziek of hoorspelen uitzonden. Hun favoriete programma's waren In Holland staat een huis met de familie Doorsnee van de VARA en De Bonte Dinsdagavond-trein van de AVRO. Ze luisterde graag naar de stem van Toon Hermans en de grapjes van Wim Sonneveld. Ook Moeders wil is wet en Boekbesprekingen volgde ze op de voet, al was het alleen maar om geestelijk niet helemaal af te dwalen. Het kwam niet in hen op om naar VARAs muziekprogramma Showboat te luisteren. Volgens de pastoor was het voornamelijk verderfelijke en onchristelijke herrie, regelrecht afkomstig van de duivel. Beslist niet bestemd voor godvrezende katholieke oren. En zij waren goede katholieken, althans dat probeerden ze te zijn. Dus gehoorzaamden zij. Bovendien waren er zo veel andere muziekprogramma's om naar te luisteren, dat ze het niet eens misten. De volgende dag was het haar verjaardag. Het was zondag, een rustdag. Dag van uitslapen zou je denken. Niets was minder waar. De kinderen liepen al vroeg op zolder rond te scharrelen en vermaakten zich zolang ze het luik dichthield. Bovendien wilde ze kleine Jan de borst geven eer ze het grut van boven naar beneden liet komen. De storm was gelukkig afgenomen. Afgezien van een afgewaaide dakpan viel de schade aan het huis mee. Jan was die nacht dodelijk vermoeid thuisgekomen en was door en door koud achter haar in de bedstee gedoken. Hij lag nog steeds in een diepe slaap. Corrie dekte alvast de tafel voor het ontbijt. De radio stond zacht. Er werd voornamelijk gepraat. Ze zette de radio op een andere zender en het geluid wat harder toen ze vrolijke muziek hoorde. Een liedje van Louis Davids, ze neuriede het zachtjes mee. Opeens stond de buurman met een strak wit gezicht op de ramen te rammelen. Jan sprong geschrokken zijn bed uit. 'Er is een ramp gebeurd,' schreeuwde de buurman. 'De pastoor heeft er zojuist in de kerk over gesproken.' Hij vertelde dat na dijkdoorbraken Zeeland grotendeels onder water stond en dat niet bekend was hoeveel slachtoffers er waren. Dat in de kerk extra collectes werden gehouden en linnengoed en dergelijke ingezameld zou worden door de pastoor. Zo plotseling als hij voor het raam had gestaan, zo snel was hij ook weer verdwenen. Op naar het volgende huis. Verbijsterd keken ze elkaar aan. Blij dat hun duinen het gehouden hadden. Jan zocht de zenders af naar nieuwsberichten en luisterde aandachtig. De stem van de nieuwslezer trilde ontdaan. Druppelsgewijs drong het tot in de vreselijkste details de huiskamer binnen. Gelukkig woonde er, naar haar weten, geen familie meer in Zeeland. Als in een roes klom ze de trap op naar zolder om haar kinderen naar beneden te halen. Later hoorde ze in de kerk verdere bijzonderheden over de ramp. Dik zat stil naast haar en luisterde aandachtig. Ze zag aan zijn ogen dat hij een heleboel vragen had. Hoe moest ze daar nu op reageren? Hoe gedetailleerd moet je het een kind van zes vertellen? Wat snapte hij en wat hoefde hij al helemaal niet te weten? Ze besloot af te wachten met welke vragen hij zou komen. Misschien waren ze heel simpel en gemakkelijk te beantwoorden. Dik werd al gauw afgeleid door koster Cor Bakker die met de glimmende collecteschaal naderde. Hij wist dat hij altijd centjes van mama kreeg om in de schaal te doen. Dit keer kreeg hij het dubbele aantal centjes en even had hij het zalige idee dat hij daar snoep van mocht kopen, in het winkeltje tegenover de kerk. De koster bleef staan, keek vriendelijk naar hem en drong aan om ook de rest te geven. Spijtig keek hij zijn laatste centjes na. Weer keek hij naar haar op met zijn grote vragende ogen. Dit wordt een lange weg terug naar huis, dacht ze, waarin ze hem veel had uit te leggen. Maar eerst wilde ze achter in de kerk een kaarsje opsteken voor alle overleden familieleden, vrienden en bekenden. Een traditie waarmee ze was begonnen toen Lenie overleed. Ze zei een weesgegroetje voor hun zielenrust. Corrie gebaarde Dik nog even te blijven knielen. Ze bad extra weesgegroetjes voor alle slachtoffers, zowel mens als dier, die in de overstroming waren omgekomen. Dik knielde gedwee naast haar neer, zijn handjes devoot gevouwen, zijn oogjes gesloten. Ze hoorde hem het weesgegroet opzeggen en was trots op hem, het zou niet lang meer duren of hij zou zijn eerste communie vieren. In een heus pak, in miniformaat dan. Voor dat doel was ze al geruime tijd aan het sparen. Ze had het in de etalage van Bets Zomerdijk zien hangen. Een deftig bruin tweedjasje met een 'plusfour' broek. Een crèmekleurig overhemd en een heus stropdasje. Ze zou er lange geruite kousen bij kopen en zijn bruine schoenen een extra poetsbeurt geven. Haar oudste zou deftig naar het altaar lopen of haar naam was niet Corrie Mak. Een klein deftig minimannetje waar iedereen goedkeurend naar zou kijken. Het zou een prachtige dag worden met grootouders, ooms en tantes, die op visite zouden komen om hem geluk te wensen en het gevoel te geven dat hij een uitverkoren prinsje was dat het dubbel en dwars waard is om in het katholieke geloof opgenomen te worden. Door het overheersende, verpletterende gevoel van de overstromingsramp in Zeeland en Brabant werd er die zondag niet meer aan haar verjaardag gedacht. Een aantal dagen later stond Jan ineens voor haar met een cadeau dat hij netjes in vloeipapier had verpakt. Het was een afbeelding van een straat in Rotterdam met op de voorgrond een boogbrug. Hij had het zelf gemaakt van stukjes houtfineer in verschillende tinten. De straat deed haar aan tante Betje denken en de vele logeerpartijen die zij als kind bij haar had gehad. Ze keek er vol ontzag naar. Dus daar was hij al die tijd mee bezig geweest! Ze dacht aan alle avonden dat hij aankondigde even bij zijn ouders op bezoek te gaan. In die tijd had hij daar dus aan deze afbeelding zitten werken. Het kreeg een ereplaats boven het dressoir. Vol trots keek ze van het kunstwerk naar haar Jan en hield van hem. Ook zijn handen stonden, net als die van haar, nooit stil. Was hij niet bezig met praktische meubels voor het huis, dan was hij wel in de weer met stukjes hout voor het fabriceren van kinderspeelgoed. Een blokkendoos was het eerste wat hij voor Dik had gemaakt. Een poppenwieg voor Adrie volgde. Voor Sylvia had hij een soort harlekijntje gemaakt en voor Peter een houten trein met kleine wieltjes die echt kon rijden. Jan was nog te klein om te spelen maar daar had hij al een auto voor klaarstaan, compleet met deurtjes waardoor poppetjes in en uit konden stappen. Voor straks als hij zijn eerste verjaardag zou vieren. De inzamelingsactie van kleding en schoeisel liep zo goed dat men algauw met een overschot te kampen had. In het pakhuis van Zeeman, even verderop in de straat, lagen de balen kleding hoog opgestapeld. Kleding die niet echt meer in het rampgebied nodig was. Ze moesten er vanaf. De bevolking van 't Zand kreeg een uitnodiging om de partij kleding te komen bekijken, misschien lag er iets van hun gading tussen. Corrie liet zich niet overhalen. Het idee alleen al! Je wist niet waar de kleding vandaan kwam, of wie het aan had gehad. Bovendien had het al een aantal maanden in het pakhuis gelegen. Een pakhuis vol met ongedierte. De koude rillingen liepen over haar rug. Ze had er al moeite mee als een van haar zussen of schoonzussen op het idee kwam om haar te verrassen met over de post gezonden dozen met kleding. De meeste kleding was al zo goed als afgedragen, vertoonde slijtplekken of was gebleekt door het vele wassen en verdween zo naar de voddenman. Wat enigszins draagbaar was werd op haar trapnaaimachine vermaakt tot het nauwelijks meer op het oude originele kledingstuk leek. Alleen dan wilde ze het haar kinderen nog wel aan geven, anders niet. Ze was aardig bedreven in het omkeren van oude winterjassen en vermaakte ze dan tot winterjasjes voor de kinderen. Van de pijpen van versleten broeken maakte ze korte broekjes en afgedankte japonnen toverde ze om in fleurige kinderjurkjes of bloesjes. Dat vermaken en verstellen deed ze vooral overdag, want anders dan haar oude handnaaimachine was haar nieuwe trapnaaimachine verre van geruisloos. Ze was bang dat ze door al het lawaai de kinderen wakker zou maken. Tot afgrijzen van Corrie was Adrie wel naar het pakhuis van Zeeman geweest en stond ze ineens achter haar met aan haar voetjes rode canvas schoenen. 'Mam, kijk nou eens, mooi hè?' Haar kleine meid keek zo stralend dat ze niet de moed had om te zeggen dat ze ze uit moest doen en weg moest gooien. 'Dat heb ik nou altijd al willen hebben mam, rode schoentjes met gespjes.' Blij vloog ze er de straat mee op om ze trots aan iedereen te laten zien. Marie Commandeur die aan de andere kant van de Kikkersteeg woonde en ziek te bed lag, keek vreemd op toen zij een klein meisje voor haar raam zag dat haar beentje zo ver van de grond probeerde te tillen dat ze bijna ondersteboven viel. En dat allemaal opdat zij haar rode schoentjes kon bewonderen. Die afschuwelijke schoenen gingen nog bedroevend lang mee ook. Het was al oktober, maand van de Zandtemmer kermis en ze stapte er nog steeds trots mee rond. Corrie had al een aantal keren tevergeefs geprobeerd om haar op andere gedachten te brengen. Zoals elk jaar breide ze voor alle kinderen wollen winterkleertjes die ze voor het eerst met de kermis aan mochten. Ook dit jaar had ze een nieuw jurkje met vestje voor Adrie gebreid en daar nieuwe passende lakschoentjes bij beloofd als ze de rode schoentjes niet meer aan zou trekken. Adrie maakte die uitzondering en liep er tijdens de kermisdagen als een prinsesje bij. Daarna werden de rode schoentjes als vanouds weer van de plank gegrist. Op die bewuste kermis kreeg Adrie van vader een poppetje met een knalrood jurkje, waar ze trots mee thuiskwam. 'Kijk wat ik van papa heb gekregen, lief hè, mama, kijk nou!' 'Mama, waarom zegje niets?' Corrie was sprakeloos. Het was precies hetzelfde poppetje dat zij jaren geleden Roosje had gedoopt en waarbij ze telkens weer het ingedeukte lijfje moest uitzuigen om het enigszins toonbaar te maken. Allerlei gedachten flitsten door haar hoofd terwijl ze het voorzichtig van Adrie aanpakte. Zou Roosje nog leven? Zou Gonda de oorlog hebben overleefd? Ze kon zich het gezicht van haar vroegere vriendinnetje nog zó voor de geest halen. Haar grote donkere ogen, het dikke zwarte haar. Waar was zij, wat voor leven had zij? Zou ze ook kinderen hebben, of was ze er nooit aan begonnen? Hadden ze het daar ooit over gehad? Ze wist het niet meer. Ze waren toen zelf nog kinderen en Roosje was hun enige kostbare bezit waar de hele wereld om draaide. Ze bracht het poppetje naar haar gezicht en snuffelde eraan. Het rook zelfs naar toen, ze voelde hetzelfde broze lijfje. Ze sloot haar ogen en kuste het voorzichtig op het hoofdje. Even voelde ze zich weer het kind dat stiekem Roosje uit haar onderrokzakje haalde om haar aan Jezus te laten zien. Een klein priemend vingertje in haar bovenarm riep haar naar de werkelijkheid terug. Ze gaf het terug aan de ongeduldig wachtende Adrie en zei: 'Hoe ga je haar noemen? Roosje?' Ze overdacht het. Roosje vond ze wel aardig, maar Miesje vond ze mooier.

KERSTKIND

1953

Later dan verwacht kondigde op 25 december van hetzelfde jaar de zesde baby van de familie Mak zich aan. Een kerstkind zogezegd. Het vroor al een aantal dagen en die nacht had het onophoudelijk gesneeuwd. De kerkklokken luidden om de gelovigen op te roepen naar de nachtmis te komen. Een vreselijk sfeervol tafereeltje waar Jan nu even geen oog voor had. Hij vloog in paniek de straat op. Niet richting de kerk maar richting de dienstdoende huisarts om hem over te halen te komen. Daarna fietste hij naar zuster Bakhuis om te vragen of die de dokter bij de bevalling wilde assisteren. Hij moest oppassen niet onderuit te gaan op de spekgladde weg. Halverwege de Rijksweg keek hij eens moedeloos om zich heen. Eigenlijk was niemand bereid om op deze feestelijke vrieskoude zondagmorgen zijn bed uit te komen, laat staan de straat op te gaan. Van al die drukte had Corrie geen weet. De weeën begonnen, de baby wilde per se geboren worden. Het maakte haar niet meer uit of de geboorte de hele kerstviering in het honderd liet lopen. Ook maakte ze zich niet druk om het feit dat al haar vijf kinderen thuis waren en er geen een, zoals gewoonlijk, uit logeren kon worden gestuurd. Gelukkig lagen ze allemaal nog op bed en zouden ze er geen weet van hebben. Tonnie had haar nog geen jaar geleden gemaand te stoppen met het krijgen van nog meer kinderen. Ze stelde dat er wel degelijk manieren waren om niet zwanger te worden. Moest ze de huisarts eens naar vragen, die zou haar vast kunnen helpen. 'Vijf kinderen, dat is toch meer dan genoeg? Vind je dat zo langzamerhand ook niet?' Corrie dacht aan de toorn van God en wat die teweeg had gebracht. Het doodgeboren kindje had haar zoveel verdriet gedaan, dat wilde ze absoluut niet weer meemaken. Daarna had ze twee gezonde jongens op de wereld gezet en voor ze het wist was ze zwanger van dit wezentje en ze vond het wel best zo. Vannacht had ze in allerijl de ketels water op het petroleumstel te koken gezet en de potkachel in de kamer opgestookt zodat er een aangenaam temperatuurtje hing. Ze had de doeken en babykleertjes op een rekje voor de kachel gehangen zodat de kleine straks lekker warm in het wiegje zou liggen. Kleine Jan had zijn plek in de wieg moeten afstaan aan deze nieuwe baby. Hij verhuisde naar het babyledikant op zolder. Peter verhuisde zonder morren van zijn ledikant naar het grote tweepersoonsledikant en lag vredig te soezen tussen zijn zussen. Corrie was blij met alle hulp die ze kon krijgen. De dienstdoende huisarts en zuster Bakhuis waren gearriveerd en binnen een uur lag het kind in de bedstee boven de kerkklokken uit te brullen. 'Het is een meisje,' stelde Jan trots vast, 'met alles erop en eraan.' Hun derde dochter. Nadat Adrie en Sylvia eigenhandig door papa waren aangekleed mochten ze in de vroege morgen het blijde nieuws aan Opoe en Opa gaan vertellen. Als hij had geweten welke route beide meisjes daarvoor hadden uitgekozen had hij ze vast achternagerend, maar hij schoof ze de deur uit draaide zich om en richtte al zijn aandacht op het achtergebleven kroost. Ook die moesten in de kleren. Om het nieuws zo snel mogelijk te kunnen vertellen kozen Adrie en Sylvia voor de kortste route. Hand in hand stapten ze vastberaden van het stoepje op het dichtbevroren wateroppervlak van het kanaal. Het ijs was glad en de meisjes hielden elkaar stevig vast, bang om uit te glijden. Voetje voor voetje schuifelden ze voorwaarts, ze vorderden maar langzaam vond Adrie. Ze keek af en toe eens op en vond de overkant van het kanaal ineens wel heel erg ver weg. Ze werd bang. Zouden ze het wel halen? Teruggaan durfde ze ook niet goed want daar kraakte het ijs zo gevaarlijk. Ze pakte de hand van Sylvia steviger beet en sprak zichzelf moed in. Als ze nou eens een kerstliedje gingen zingen? Samen begonnen ze trillend aan het eerste couplet van 'De herdertjes lagen bij nachte'. Ze zagen Opa aan de kant van het kanaal staan. Hij stond naar hen te roepen en te gebaren. Wat hij zei konden ze niet verstaan maar ze zouden wel naar hem toe willen rennen. Het gladde oppervlak weerhield hen ervan. Voetje voor voetje schuifelden ze verder elkaar nog steeds stevig vasthoudend. Leek het maar zo of kraakte het ijs hier nog gevaarlijker? Gelukkig waren ze al ruim over de helft! Even later greep Opa de kinderen hardhandig beet en sjorde ze op de kant. Een pak op hun broek durfde Opa niet uit te delen omdat hij wist dat Opoe hem vanuit het huis gadesloeg. Maar ze hardhandig op de kant trekken om daarmee zijn bezorgdheid te uiten, stond hij zichzelf wel toe.  De meisjes schrokken van hem en vergaten even helemaal waar ze voor gekomen waren. Opoe begon meteen aan hun strikken te sjorren, daarbij voortdurend mopperend op de onnadenkendheid en onverantwoordelijkheid van haar zoon. De kinderen hadden wel onder het ijs kunnen schieten! Waren ze in één klap twee kleintjes kwijt geweest. Eindelijk gunde Opoe zich de tijd om te luisteren naar wat de kinderen te vertellen hadden. Nieuwsgierig naar de nieuwe aanwinst sloeg ze daarna haar wollen omslagdoek om, pakte beide meisjes bij de hand en volgde schuifelend de weg terug naar het kleine huisje. 'Opoe,' zei Corrie blij, 'we wilden dit meisje naar u vernoemen.' Trots nam Opoe de baby van Corrie over. Ze was verguld met het idee dat dit wezentje haar naam zou dragen en kuste het voorzichtig. Volgens de traditie had Adrie als de eerstgeboren dochter al naar haar vernoemd moeten zijn, maar Opoe kon wel begrijpen dat Corrie eerst de namen van haar moeder en Lenie wilde terugzien in haar dochtertjes alvorens ze zich bezighield met de strenge wetten van tradities en verplichtingen. Haar naam zou uiteindelijk ook in dit gezin voort blijven bestaan en dat was wat telde. 'Haar roepnaam zal alleen niet Aagje maar Agatha worden,' vervolgde Corrie. Daar had Opoe geen problemen mee. Ze had oorspronkelijk ook zo geheten, maar haar naam was al snel afgekort tot Aagje. Opoe had haar dochter bij de geboorte ook Agatha genoemd, maar dat was al snel verbasterd tot Agie. Ze hoopte dat dit keer de naam gehandhaafd zou blijven. De afkortingen Aagje of Agie klonken in deze moderne tijd zo hopeloos ouderwets. Dat konden ze het kind toch niet aandoen, vond ze. Opoe hoefde daar niet bang voor te zijn. Corrie hield niet van verbastering van namen en zou als een leeuwin waken over de volledige uitspraak van haar naam en die van de andere kinderen. Haar kinderen hadden immers mooie namen bij hun geboorte meegekregen. Tegen de tijd dat Opoe naar huis ging om haar vernoeming aan Opa te vertellen zat Jan aan de jonge jenever en lag de nieuwe aanwinst tevreden aan de borst. Natuurlijk kregen alle kinderen uit de straat en ver daarbuiten te horen dat ze een zusje hadden gekregen. Het buurmeisje van Kapitein wist Adrie te overbluffen door te beweren dat zij morgen op tweede kerstdag een kindje zouden krijgen. Daar werd Adrie helemaal stil van. Hoe wist zij dat nou, dat kon je toch niet weten, dat was toch een verrassing? Nou een verrassing was het, want dat buurmeisje kreeg gelijk. Op tweede kerstdag werd er inderdaad een baby geboren, een jongetje dat Pietje werd genoemd. Voor het eerst besefte Adrie dat baby's krijgen niet alleen samenhing met de moeders die plotseling ziek te bed lagen, maar ook met het witte-schortenluchtje, dat in hun huis maar ook in dat van haar buurmeisje te ruiken was. En met de aanwezigheid van een kraamverzorgster, zoals papa die andere vrouw noemde, die het gelukkig tijdelijk in het huis voor het zeggen had. Volgens Adrie had het in ieder geval niets te maken met het fabeltje dat baby's uit de rodekool komen of uit een holle boom te voorschijn springen. Of, zoals Geertje Beeldman beweerde, dat de ooievaar per ongeluk de moeders in hun been prikt waardoor ze ziek te bed moeten liggen. Ze twijfelde enigszins aan de laatste bewering omdat mama inderdaad ziek te bed lag. Adrie had papa om opheldering gevraagd. Die ontkende ten stelligste dat je een kikker aan de waslijn moest hangen om de ooievaar met baby te lokken, maar hulde zich verder in stilzwijgen. Dat moest ze maar aan mama vragen als ze weer beter was. Volgens Adrie kwam de baby gewoon uit de fietstas van zuster Bakhuis. Uit de andere fietstas toverde ze immers een geheimzinnig apparaat in een canvasdoek. Terwijl Adrie op haar knietjes op de stoel geboeid toekeek werd er een vierkant netwerk op tafel uitgespreid. Daarop legde mama een luier en daarop werd de blote baby, al dan niet brullend neergelegd. Dan werden de vier punten bij elkaar gepakt aan het apparaat gehaakt en met baby en al 'hup' de lucht in getild. Cijfertjes werden opgenoemd en in een boekje genoteerd. Heel gewichtig allemaal. Mama en de zuster praatten wat na. En dan ging ze weer verder op haar zwarte fiets. Op naar de volgende baby. Volgens mama werd de baby met dat apparaat gewogen om te kijken of ze was gegroeid. Adrie dacht daar heel anders over. Haar hield je niet voor de gek, ze was al zes en wist heus wel dat zuster Bakhuis alleen maar kwam kijken of men wel goed voor de baby zorgde. Misschien waren papa en mama in werkelijkheid niet haar vader en moeder, maar was ze een echt prinsesje en door zuster Bakhuis hier gebracht omdat de koning en de koningin wilden dat ze bij eenvoudige, lieve mensen zou opgroeien. Tegen de tijd dat ze groot was, kwamen ze haar natuurlijk halen. In een gouden koets zouden ze voor de deur stoppen en dan zou ze instappen, zwaaien naar haar vriendinnetjes en wegrijden. Met een wazige blik staarde ze voor zich uit. Stel je voor, mijmerde Adrie, dat mijn echte moeder een koningin zou zijn. Een koningin met een mooie lange, wijde jurk aan en een kroontje op het hoofd. Natuurlijk eet ze elke dag taart met heel veel slagroom en pudding met rode besjes. Haar blik werd nog waziger. Zou ze ook in een groot kasteel wonen met allemaal torentjes net als op het plaatje in het sprookjesboek? Het moet haast wel, ze was toch immers koningin! Maar dan niet die koningin uit het sprookje van Assepoester, dacht ze geschrokken. Die was helemaal niet aardig, liep almaar te schreeuwen en lelijk te kijken. Daar werd ze zelfs een beetje bang van. Volgens Adrie werd die koningin ook 'stiefmoeder' genoemd. Toch eens aan mama vragen wat dat was, een stiefmoeder.

HET INPANDIGE TOILET

1956

Morgen zouden bouwvakkers met het verbouwen van de Kazerne aan de Kanaalkade beginnen. Hun huis en die van de buren werden opgeknapt en hier en daar vernieuwd. Alle huisbazen moesten, op last van de regering, hun panden van ver voor de oorlog aanpassen aan de maatstaven van de jaren vijftig. Moderniseren dus! Het nieuws ging als een lopend vuurtje door de buurt. De meest opzienbarende verandering was een 'inpandig toilet', zoals dat zo deftig heette. Hoefden zij niet meer door weer en wind naar het armetierige houten gebouwtje achter op de plaats of op de nachtspiegel. Waren de bewoners meteen verlost van die afgrijselijk stinkende beerput en de voortdurende angst dat een kind van hen of van de buren erin zou vallen en zou verdrinken. Zo onwaarschijnlijk was dat niet, ze hadden menig keer in de krant berichten kunnen lezen van boeren, knechten maar ook kinderen die bij het leegscheppen van de beerput waren uitgegleden en in de dikke bruine massa waren verdwenen. Sommigen waren door snel handelen op het nippertje gered, velen waren door de gassen bedwelmd geraakt en gestikt. Jan en zij hadden samen de bouwtekeningen bekeken en konden hun ogen niet geloven. De zolderverdieping werd omgebouwd tot twee ruime slaapkamers met dakkapel. Een vaste trap verbond de twee verdiepingen. Was de ellendige losse trap ook van de baan. Onlangs hadden ze doodsangsten uitgestaan toen Agatha van bijna drie naast de sport van de ladder was gestapt en van boven naar beneden op de betonvloer was gevallen. De kleine was daar voor dood blijven liggen. Jan had haar voorzichtig opgetild en in de bedstee neergelegd waarna de haastig opgetrommelde huisarts constateerde dat ze afgezien van een zware hersenschudding gelukkig niets gebroken had. De rest van de dag had ze liggen kreunen en overgeven. Niet meer aan denken, vermande Corrie zich, want dat hoort binnenkort ook tot het verleden. Op de begane grond zou de bedstee omgebouwd worden tot een diepe klerenkast. Aanvankelijk had Corrie daar wel even moeite mee. De bedstee gesloopt! De plek in huis waar ze verdrietige maar ook de meest dierbare herinneringen aan had. Al haar kinderen, op de twee oudste na, waren in die bedstee geboren. Haar jongste aanwinst, dochtertje Gerarda, vernoemd naar Grar, een zuster van Jan, zou de laatste zijn die er verleden jaar juni ter wereld was gekomen. De baby waar ze nu ruim zeven maanden zwanger van liep zou in de nieuwe slaapkamer worden geboren. In een heus ledikant dat volgens Jan, op een laagje verf na, bijna afwas. Had ze eindelijk een breed bed tot haar beschikking, was ze er niet eens echt blij mee. Ze miste nu al de lage knusse bedstee met zijn klapdeurtjes. Waarin ze zich veilig voelde, waar ze zich van alles en iedereen kon afsluiten. Soms vond ze zichzelf maar een vreemd en tegenstrijdig wezen. Het huis zou aan de achterkant flink worden uitgebouwd voor een slaapkamer en een keuken. In de hoek van de slaapkamer zou een vaste wastafel komen, kon de lampetkan ook de deur uit. De keuken werd aanzienlijk vergroot met een aanrecht plus gootsteen en keukenkastjes. Het nieuwe driepitsgasfornuis zou zo geplaatst worden dat de kookdampen via een pijp in het dak konden worden weggezogen. Achter het huis werd een apart washok gebouwd. Corrie kon bijna niet wachten. Al zag ze het wel als een probleem dat al haar kinderen nog naar school gingen, dus niet te logeren konden gaan. Alleen Gerarda van ruim een jaar kon dat wel, maar die brulde volgens Tonnie het hele huis bij elkaar. Heimwee? Wie zal het zeggen. Corrie voelde zich eigenlijk wel vereerd en vond het niet erg haar jongste om zich heen te hebben. Dat bleek een regelrechte vergissing toen ze de eerste de beste dag al kruipend in de bouwput werd aangetroffen. Met kalk in haar haren, stukke knieën, prut aan haar handen en spijkers in haar mond. De kleine vond het allemaal prachtig, maar werd in alle haast teruggebracht naar haar logeeradres. Brullend. Even later werden Jan en Peter naar Jo gestuurd omdat een van de timmerlieden de onhebbelijke gewoonte had om de jongens aan hun hoofdjes op te tillen. Werden ze groot van beweerde hij. Ze had het gezien en het hem onmiddellijk verboden maar de 'gek' bleef het toch doen. De hele verbouwing bracht ook kosten met zich mee. Niet alleen werd de huur van vier gulden tachtig verhoogd naar acht gulden vijfenzeventig, een bedrag dat trouw elke week door de gezusters Schilder werden afgeschreven in het huurboekje, eveneens moest het huis moderner worden ingericht. Boven in de jongens- en de meisjeskamer kwamen twee tweepersoonsbedden te staan. Daarvoor werden matrassen, kussens, lakens en dekens aangeschaft plus in elke kamer een kast voor de kleren. In het nieuwe toilet werd een trekker met touwtje aan de stortbak gehangen en een papierrolhouder aan de wand gemonteerd. In de hoek achter het toilet stond een splinternieuwe toiletborstel in zijn houder te wachten op zijn eerste schoonmaakklus. Op de deur van het toilet zat een sluiting waarop je kon zien of het toilet BEZET of VRIJ was. De eerste keer dat het toilet doorgetrokken werd, stonden alle kinderen vol verbazing rond de pot. Het was wel even schrikken toen, na een ruk aan het touwtje, het water met donderend geweld uit de stortbak door de pijp naar beneden werd gestuwd. Over de verbluffende snelheid waarmee het hoopje werd weggespoeld werd dagenlang gepraat. De kinderen konden er geen genoeg van krijgen en Corrie moest er werkelijk op toezien dat niet een of ander kind voor de tiende keer in dat uur op het toilet plaatsnam of het gewoon voor de sensatie doortrok. De petroleumstellen voor het koken van ketels vol wasgoed werden niet langer in de keuken getolereerd en verdwenen naar het washok. Een uitschuifbare eettafel met stoelen en de nodige kinderstoelen vulden nu de ruimte. Een kokosmat op de vloer en natuurlijk overal gordijntjes voor de ramen. In het washok hing het wasbord symbolisch aan een spijker en werd alleen nog gebruikt voor de hardnekkige vlekken. De meeste ruimte in het washok werd nu ingenomen door een nieuwe elektrische wasmachine met op de rand een wringer. Een juweel, ze liep af en toe het washok in om te kijken of het er nog wel stond. Dan streek ze voorzichtig met haar hand over de houten kuip, draaide even aan de slinger. Intens blij was ze er mee. Daarvóór waren haar dagen tot de laatste minuut gevuld, voornamelijk met het schoonboenen van de poepluiers. Dat begon 's morgens al vroeg. Eerst op haar knieën de luier schoonspoelen op het stoepje langs het Noordhollands kanaal. Iets wat ze de buurvrouw jaren geleden ook had zien doen. Toen vond ze het idee alleen al afschuwelijk. Later deed ze hetzelfde en wist ze niet beter. Daarna moesten de luiers schoongeboend op het wasbord in de zinken teil. Een heidens karwei dat hele dagen in beslag had genomen. Ze dacht niet graag aan die dagen terug. Vond het een marteling met aan het eind zere, rode knokkels en dagen achtereen een stijve, pijnlijke rug. De wasmachine bestond uit een houten kuip met een roterende driepoot in het midden die het wasgoed rondslingerde. Alle kinderen stonden er de eerste keer om heen om het wonder van de machine te aanschouwen. Zelfs Opoe en Opa konden hun ogen niet geloven en vroegen zich hoofdschuddend af waar het met de wonderen van deze tijd naartoe moest. Corrie hanteerde het waspoeder, de enorme wasknijper en de wringer of ze al jaren niet anders gewend was. Het wassen op zich ging nu dus automatisch en daar had ze eigenlijk geen omkijken meer naar, maar het wasritueel bleef onveranderd. Ze voelde altijd dezelfde soort trots als haar eerste wasgoed van die dag aan de lijn hing. De frisse lakens en slopen wapperend in de wind, netjes gesorteerd op lengte en kleur. Ze verschoonde alle bedden eens per week met een regelmaat die ze vanuit het tehuis kende. Ze vond het altijd heerlijk als ze 's avonds tussen de schone lakens gleed. Volgens haar sliep je zo ook lekkerder. Moe Vugt verhuisde eens per maand het bovenlaken naar onder en waste alleen het vuile onderlaken. Ze vond dat hygiënisch genoeg. Corrie gruwde er nog van als ze er alleen maar aan dacht. Ook al gaven al die lakens en slopen haar elke maandagmorgen handenvol werk, ze zou er nooit van afwijken. Het allergrootste voordeel van de elektrische wasmachine was dat ze het wasgoed niet meer met de hand hoefde uit te wringen. Daar had ze de wringer voor. Gelukkig was het vandaag mooi, zonnig weer, dat maakte het ophangen van de was niet alleen prettiger maar de wasdag verliep ook sneller. Bij regen hing het wasgoed aan rekjes door het hele huis of aan geïmproviseerde waslijntjes in de kamer te dampen. Dat was enorm behelpen, ook de kinderen konden op zo'n dag niet naar buiten en verveelden zich. Ze wilden dan tikkertje spelen of verstoppertje rond haar schone lakens. Zelfs bij sneeuw of vorst hing ze het wasgoed liever buiten. Met een beetje geduld droogde het evengoed. Koude handen kreeg ze er wel van. Soms stond het stijf bevroren wasgoed rechtop in de hoek van de kamer te wachten om binnen verder te drogen. Na het binnenhalen stopte ze, als ze de kans kreeg, haar koude vingers even in die heerlijke, warme kindernekjes. 'Voel eens hoe koud het buiten is!' De kinderen zagen haar komen, wisten wat er ging gebeuren, maar doken gek genoeg nooit weg. Ondergingen het ritueel met samengetrokken schoudertjes en een koude rilling. Gevolgd door een glimlach. 'Ja, koud hè, mama?' De vernieuwingen waren een feest voor Corrie en de kinderen. Ze liep de hele dag zingend door het huis. Zong liedjes van vroeger, van de radio of liedjes waar de kinderen mee thuiskwamen. Opende dan eens een raampje in de keuken of sloot er juist een in een van de kinderkamers boven. Een groot huis met veel speelruimte. Grote diepe kledingkasten waar de kinderen verstoppertje in konden spelen. In die gelukkige tijd, waarin Corrie zich te gast voelde in haar eigen huis werd baby nummer acht geboren. In het grote tweepersoonsbed, voor deze keer verhoogd met houten klossen, kwam hun vierde zoon ter wereld. Aard, vernoemd naar Jans broer Arie.

GELDNOOD

1957

Financieel bleek de vooruitgang nauwelijks haalbaar en Jan was naarstig op zoek gegaan naar een andere baan. Hij was aangenomen bij bouwonderneming MUWI uit Heemskerk, die in heel Nederland bouwprojecten had. De laatste tijd werkte hij aan een aantal flatgebouwen in Den Helder, dat was dicht bij huis. Dan werd hij door Jan Timmerman, een bevriende collega, vanuit Petten met de motor opgehaald en was hij op een redelijke tijd thuis. De andere keer werkte hij voor een maand of wat aan een hele straat rijtjeshuizen ergens bij Amsterdam in de buurt. Dan maakte hij wel dagen van dertien uur achterelkaar. Veel langere dagen dan toen hij nog bij Doedens werkte en het rustig op de fiets afkon. Tijdens zulke projecten werd hij dagelijks met een busje gehaald en gebracht.

Dat hij soms langer moest werken dat deerde hem niet zo, het verdiende beter. Wat hem wel somber maakte was dat hij zijn kinderen bijna niet meer zag. Vaak was hij 's morgens om vijf uur de deur al uit en kwam hij pas om zeven uur 's avonds weer binnen. De kinderen lagen dan al te slapen en hij at zijn avondeten met Corrie aan de tafel in de keuken. Twee keer in de week fietste hij 's avonds naar Schagen om daar op de technische avondschool zijn papieren te halen. Een lang gekoesterde wens waar hij zich onlangs voor had opgegeven, al viel het hem bepaald niet mee. Alleen in de weekenden had hij de tijd om met zijn kinderen te spelen, maar dan ontbrak het hem vaak aan de energie om iets te ondernemen. De mondharmonica lag al maanden onaangeroerd in de kast. Tot overmaat van ramp werd hij ziek. Een griepje, dacht hij eerst, de lange dagen op de bouwplaats, vaak in regen en wind, eisten hun tol. Ze hadden hem vaak gewaarschuwd extra warm ondergoed te kopen, maar daarvoor hadden ze geen geld opzij kunnen leggen. Hoestend en naar adem happend lag hij in bed. Koorts had hij ook, en pijn op de borst. Bang dat het tuberculose zou kunnen zijn, haalde Corrie de huisarts erbij. Een dubbele longontsteking zei hij en hij schreef een penicillinekuur voor. De dokter had gezegd dat vader alleen met rust weer beter zou worden, maar hoewel de kinderen hun best deden, was het zelden echt rustig in huis. Voor het slapen gaan baden ze samen de rozenkrans. Weken gingen voorbij, de huisarts kwam bijna elke dag kijken maar een snelle verbetering zat er niet in. Intussen werd Adrie negen. Op haar verjaardag mocht ze heel even naar hem toe. Ze schrok van zijn ingevallen wangen, zijn doffe ogen en wit gezicht. Toch lachte hij naar haar en haalde vanonder zijn kussen een cadeautje te voorschijn. Zelfgebreide grotemensenwanten waren het, met vingers eraan! Kinderlijk blij was ze ermee. Van mama kreeg ze een bijpassende sjaal en muts. Opgetogen huppelde ze er even later mee naar school. De meester zette haar op een stoel en de hele klas zong een feestelijk lied ter ere van haar verjaardag. Hij vond het zo langzamerhand tijd worden dat Adrie haar naam veranderde en gaf haar aan het eind van de dag een briefje mee voor thuis. Daarin stond dat hij twee jongens in de klas had zitten met dezelfde naam en hij drong erop aan om haar 'jongensnaam' in een 'meisjesnaam' te veranderen. Na lang zoeken vond Corrie in de radiobode een naam van een Amerikaanse zangeres die ze allebei wel mooi vonden. De volgende morgen stond ze weer voor de klas en schreef de schoolmeester met grote letters LIANA op het bord, alle kinderen moesten de naam hardop herhalen en mochten hem niet meer vergeten. Ze kreeg het advies niet meer naar de oude naam te luisteren. Corrie hield daar, wat betreft haar broertjes en zusjes, streng de hand aan. Ze hield er niet van als de namen van haar kinderen werden afgekort of dat er scheldnamen de ronde deden. Aan de achternaam Mak kon ze jammer genoeg niets wijzigen en zij troostte de kinderen door te zeggen dat op elke achternaam, hoe netjes ook, wel iets lelijks te verzinnen viel. Ze noemde haar eigen naam als voorbeeld. Ze vertelde erbij hoe afschuwelijk ze het destijds had gevonden als ze Kokmeeuw werd genoemd. Corrie raakte allengs door haar laatste geld heen en was te koppig om de familie om hulp te vragen. Ten einde raad besloot ze om een bezoek bij de nieuwe pastoor af te leggen. Ze had hem nog niet persoonlijk ontmoet, alleen maar op de kansel zien staan. Het leek haar wel een sympathieke man. Bovendien wist ze dat er een soort katholiek armenfonds bestond. Als ze daar nu eens geld van kon lenen! Ze zou het onmiddellijk terugbetalen zodra haar Jan weer aan het werk kon. Zorgelijk ging ze op weg, in haar hoofd steeds de zinnen repeterend die ze de pastoor wilde voorleggen. Verder dan de solide eikenhouten voordeur kwam ze niet. Haar vraag had ze nauwelijks kunnen stellen. 'Nee!' klonk het luid en duidelijk. 'We zijn geen liefdadige instelling!' Gevolgd door het dichtslaan van de deur. Besluiteloos stond ze een tijdje in de plenzende regen, tenslotte sjokte ze moedeloos naar huis. Negen weken duurde het voordat haar Jan alleen maar rechtop kon zitten en vast voedsel kon eten. Dankzij Jan Timmerman kregen ze geld, ziektegeld waar ze al die tijd al recht op zouden hebben gehad. Als ze maar had geweten hoe ze dat had moeten aanvragen... Ze wist niet veel van de Nederlandse wetten, dat moest ze eerlijk toegeven. Maar de kerkelijke wetten kende ze uit haar hoofd, wetten van naastenliefde, hulp aan armen. Hulp waar ze volgens pastoor Velzenboer geen recht op had. Spoedig daarna kreeg hij opslag. Met dat inkomen konden ze zich wat meer en betere dingen veroorloven. Voorlopig geen zorgen meer hoe de eindjes aan elkaar te knopen. Het warme ondergoed kwam er, en al bleef hij bevattelijk voor kou, hij zou het nooit meer zo ver laten komen. De tuin was zo langzamerhand te klein geworden voor alle monden die gevuld moesten worden. De opbrengst moest worden aangevuld met aardappelen die al beurs zagen als ze voor de winter werden afgeleverd. Corrie had sterk het idee dat de aardappelen niet voor consumptie bedoeld waren. Groenten kocht ze bij de groenteman die met zijn wagen eens in de week de Kanaalkade aandeed. In de zomer stonden wortelen, sperziebonen en bietjes vanwege hun betaalbaarheid veelvuldig op het menu en in de winter boerenkool, andijvie en spruitjes. Tuinbonen had ook gekund maar die deden haar te veel denken aan de keren dat ze was opgesloten in het kindertehuis. Ze kreeg er nog steeds nachtmerries van wanneer ze dacht aan die bange, eenzame uren die ze met haar bord bonen in de donkere kelder had doorgebracht, waar ze de ratten piepend over de verwarmingsbuizen hoorde rennen. Voor haar geen tuinbonen meer, daarvoor in de plaats nam ze liever bruine bonen. Ze kon zich nu eenmaal geen duurdere groenten veroorloven. Wist ook niet van hun bestaan. Om niet in de verleiding te komen keek ze er zelfs niet naar, en stevende recht op de 'goedkope' hoek af, zoals ze het zelf altijd noemde. Totdat kleine Jan thuiskwam van een verjaardagsfeestje. Hij had daar mee mogen eten. 'Zo gek mama, er lagen allemaal witte boompjes op mijn bord en daar deed die moeder een wit laagje overheen!' Hij had het ook lekker gevonden, maar ze kon er niet echt uit opmaken wat hij nou bedoelde. Ze tilde hem bij de groentekar op om het aan te wijzen. Bij een kist met witte rozetten stak hij zijn vingertje uit. Tot haar grote schrik zag ze dat ze onbetaalbaar waren, zeker als ze er gezien de grootte een paar van moest kopen. Het heeft jaren geduurd voordat ze zo rijk was dat ze die witte boompjes, die volgens de groenteman 'bloemkool' werden genoemd, op tafel kon zetten. Wat ze zich wel kon veroorloven was één keer in de week, op zondag, voor elk kind een stukje vlees en doordeweeks af en toe een ei. En dat was in haar ogen al heel wat. Een hele vooruitgang was ook dat als de kinderen tijdens de kermisdagen gefotografeerd werden, zij het resultaat ook daadwerkelijk konden kopen. Traditiegetrouw was Corrie maanden voordat de Zandtemmer kermis begon bezig met het breien van truitjes en het naaien van plooirokjes en lange broeken. De foto's die tijdens die kermisdagen genomen werden toonden zonder uitzondering een groepje kinderen om trots op te zijn. Onlangs hadden ze genoeg geld bij elkaar gespaard om een fotograaf bij hen thuis uit te nodigen om een serie plaatjes te schieten. Corrie had de jongens naar de kapper gestuurd en gezegd dat ze hun zondagse kleren pas een halfuur van tevoren mochten aantrekken. Dik met zijn tien jaren zit midden op de foto, schuin op de leuning van vaders leunstoel en houdt Gerarda van twee stevig vast. In de leunstoel zit Liana, negen jaar, ze oogt blij in de lens. Aard van ruim één jaar staat tegen haar aan geleund, duimpje in de mond. Hij vindt er kennelijk niet veel aan en wil zo gauw mogelijk terug naar zijn blokkendoos. Sylvia van net acht staat keurig netjes, haar arm zusterlijk om Peter van zes heen geslagen. Hij heeft het meeste plezier van allemaal. Jan van vijf zit met onberispelijk gekamde haren aan de andere kant van de leunstoel er het zijne van te denken. Een gelukkig gezin zou je zo op het eerste gezicht zeggen. Als je wat beter naar de foto kijkt mis je bij het natellen van de kinderschaar één kleintje. Een aantal dagen voordat de fotograaf zou komen moest Agatha van drie plotseling opgenomen worden in het Lidwina Ziekenhuis in Den Helder. Al een aantal dagen had ze beneden voor het raam in haar kleuterledikant met spijltjes gelegen met een abces onder haar kin dat haar nek twee keer zo breed maakte. De huisarts wist niet wat hij hiervan moest denken en adviseerde hun met haar naar een specialist in het Lidwina Ziekenhuis te gaan. Corrie had haar resoluut in haar jasje gehesen, opgetild en was onmiddellijk op de bus gestapt. Een specialist betastte voorzichtig het abces, keek met een stokje in haar keel en mompelde iets onbegrijpelijks. Het hele ritueel ontging Agatha een beetje. Ze voelde zich moe, licht in haar hoofd en wilde het liefst weer gaan slapen. Bovendien deed haar nek nog steeds zeer. Eindelijk was de specialist klaar, mompelde iets over een operatie, gaf Corrie een aantal papieren en toen stonden ze weer op de gang. Het platformpje, waar Agatha van mama op moest gaan staan, was plotseling omhooggegaan en dat vond ze prachtig maar het bedje waar ze in moest gaan liggen vond ze vreselijk. Ze wilde niet hier blijven ze wilde mee naar huis, met mama mee. De zusters verzekerden Corrie dat ze goed voor haar zouden zorgen. Ze hoefde zich geen zorgen te maken. Ze was hier in goede handen. 'Ga nou maar!' Ze had niet meer omgekeken, bang dat ze alsnog de kleine uit haar bedje zou tillen en mee naar huis zou nemen. Ze hoorde het verdrietige stemmetje dagen daarna in haar hoofd nagalmen. 'Mama!' Zouden de zusters wel lief voor haar zijn? Zou de operatie lukken? Ze dacht de afgelopen dagen ook veel aan haar vader. Zou hij, toen hij zijn vijf dochters in het kindertehuis moest achterlaten, zich ook zo machteloos en schuldig hebben gevoeld? Gelukkig hadden de doktoren het gezwel met succes verwijderd en mocht ze over een paar dagen alweer naar huis. Papa kwam bijna elke dag op bezoek en nam druiven voor haar mee. Samen lazen ze in het prentenboekje of deden spelletjes. Op de laatste dag kwam mama. Ze trok haar het rode jasje aan en zette het mutsje op. Verheugd hoorde Corrie al haar enthousiaste verhalen aan over een lieve dokter die haar over haar hoofd had geaaid. Over een donker jongetje op een bruine bank in de gang, waar ze naast had gezeten. Het jongetje zat net als zij op een prik te wachten. Ze hadden niet gehuild. 'En de zusters, mama, die waren allemaal zo aardig.' Meteen na thuiskomst werd ze uitgeput in bed gelegd. Nu waren ze allemaal weer bij elkaar.

PETERS GELOOF

1957

Over krap één maand zou Peter zijn eerste communie vieren. Een evenement in het leven waar door de kerk en de school veel aandacht aan geschonken werd. Het bruine tweedpakje dat ze ooit voor Diks communiefeest had gekocht werd voor deze speciale gelegenheid uit het plastic gehaald. Het stond Peter prachtig. Ze had een nieuw overhemdje gekocht met bijpassende lange kousen. Zijn nieuwe schoenen stonden netjes naast elkaar op de grote dag te wachten. Ze moest niet vergeten om hem op tijd naar de kapper te sturen. Elke avond werd hij bijgeschoold in zijn kennis van de catechismus. Het ging vrij moeizaam. Je kon ook niet van een kind van amper zes verlangen dat hij het geloof helemaal begreep. Het deel over Adam en Eva snapte hij wel. Het leek hem wel erg avontuurlijk, in een bos rondlopen met enkel wilde dieren. Brullende leeuwen en bloeddorstige tijgers en zo. Daniël in de leeuwenkuil las hij als een spannend stripverhaal. Dat Mozes zomaar dwars door muren van water kon lopen leek hem wel héél erg sterk en dan had hij het niet eens over het brood dat plompverloren uit de lucht kwam vallen. 'Manna noemde de kapelaan het. Zijn kinderlijke logica overheerste en het kostte Corrie iedere keer weer de grootste moeite en een hele hoop geduld om hem uit te leggen dat sommige dingen niet te verklaren zijn maar simpelweg aanvaard moeten worden. Dat nu is de basis van het geloof. Bij de eerste vraag uit de catechismus, 'Waartoe zijn wij op aarde?' hoort het antwoord 'Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn' en niet zoals Peter met een dromerige blik verzuchtte 'Om cowboytje te spelen'. Dat schiet natuurlijk niet echt op. Volgende bladzijde. Met de Tien Geboden had hij toch ook wel enige moeite, concludeerde Corrie. Vooral 'Gij zult niet doden' was een onderwerp waar hij niet over uitgepraat raakte. Hoofdzaak was dat hij niet van plan was om iemand te doden, want dat vond hij niet echt noodzakelijk. 'Maar zo nu en dan een flinke mep uitdelen, mag toch wel, hè mama?' Ze kon hem daar maar met moeite van afbrengen, zeker als het een vervelend ventje van school betrof. Even was het stil. Hij las in de catechismus en dacht na. Plotseling zag Corrie een frons in zij n voorhoofd verschijnen en hield zich bij voorbaat aan de tafelrand vast. 'Mama, wat betekent on-kuis-heid?' 'Hè, waar lees je dat?' 'Hier!' Het vingertje vloog mee onder het moeilijke woord. 'Er staat "Gij zult geen onkuisheid begeren". Is dat hetzelfde als onkruid? Papa zegt dat je het onkruid eruit moet trekken.' Ze zuchtte diep, was blij dat de klok zeven uur sloeg en de kleine 'ongelovige' naar zijn bed kon. Morgen moest Jan het maar van haar overnemen. Buiten het correct uitspreken van het onzevader en het weesgegroet moest Peter ook de tekst van de oefeningen van Berouw, Geloof, Hoop en Liefde uit het hoofd kennen. Voor het naar bed gaan had hij geknield voor zijn stoel, samen met zijn oudere zusjes en broertjes, trouw alle oefeningen gedaan. Dat gedeelte ging hem gelukkig wel goed af. Al wist ze heel goed dat het voor een buitenstaander onverstaanbaar over moest komen. Wat ze hoorde was een langgerekte soort hummen dat af en toe overging in een langdradig gebrom. Met zijn handjes gevouwen had hij als enige de ogen gesloten en het hoofd devoot naar boven gericht. De andere keken of stiekem naar buiten of het vriendje wel wachtte, of trokken gekke gezichten naar elkaar in de hoop dat de ander zou gaan lachen. Streng keek ze naar haar kinderen die dan voor een moment serieus de ogen sloten en oprecht moeite deden om mee te bidden. Ze kreeg niet het idee dat het geloof bij haar kinderen zo diep zat. Elke ochtend vóór het naar school gaan, stuurde ze de kinderen naar de kerk. De mis op zondag werd natuurlijk trouw bezocht. In mei, de maand van Maria, werd steevast de rozenkrans gebeden. In de zomermaanden gingen de kinderen zelfs twee keer naar de kerk. 's Morgens naar de ochtendmis van acht uur en 's avonds naar het lof om zeven uur. Net als haar vader jaren geleden had gedaan, ondervroeg Jan de kinderen soms over de preek die de pastoor op zondag had gehouden. Eerst vroeg hij het uit pure nieuwsgierigheid. 'Waar heeft de pastoor het over gehad? Hebben jullie het wel begrepen?' Later werd het meer gevraagd om te controleren of ze wel geweest waren. Als ze dan stonden te hakkelen stuurde hij ze zonder pardon terug. Dat de preek niet altijd gehoord werd, daar kon ze wel inkomen. Vroeger ging het vaak totaal aan haar voorbij omdat ze de grotemensentaal niet begreep. Bovendien was het begin van de preek het sein om onder de banken te gaan spieden naar verloren centjes. Ze zag het ze doen en liet ze begaan. Zelf vond ze sommige preken moeilijk te doorgronden en ze had het er dan later met Jan over. Samen kwamen ze er dan wel uit. Maar die kinderen, laat ze spelen! Op hun jaarlijks dagje uit was ze in een winkel voor 'geestelijke literatuur' tegen een boekje opgelopen waar haar mond van openviel. Het was een kinderboekje waarin plaatjes stonden met vlekjes. Een grote vlek voor een grote zonde en een klein vlekje voor een kleine zonde. In begrijpelijke taal stond erbij bij welke zonde je een klein vlekje op je ziel had opgelopen en zo ging het geleidelijk over op de wat grotere zonden. Er stond niet bij wat voor zonde je moest begaan om een grote vlek te krijgen. Dat werd aan de normen en waarden van de ouders overgelaten. Dat zoiets werkelijk bestond! De zusters in het tehuis hadden het voortdurend over zonden en vlekjes gehad, die in eerste instantie eruit geslagen moesten worden, waarna ze pas mocht biechten. Dat daar werkelijk een boekje aan was gewijd, vond ze ronduit bespottelijk. Ze wilde dolgraag het systeem van zonden, vlekjes, aframmelingen en biechten eens nader bestuderen en bladerde verscheidene keren het boekje door. Uiteindelijk kocht ze het omdat het winkelmeisje ongedurig met haar nagels op de toonbank trommelde en haar aankeek of ze van plan was het te stelen. Het kinderbijbeltje, waar ze eigenlijk naar op zoek was, bleef in de winkel achter. Dit was veel interessanter. Niet alleen zij vond het boeiend, alle familieleden die op het feest aanwezig waren bladerden erin en vonden het hoogst merkwaardig. Het feestvarken zelf stond herhaaldelijk in de deuropening de weg af te turen om te kijken of er misschien nog ooms en tantes in aantocht waren. Want elk bezoek betekende een cadeautje. En cadeautjes, daar was hij toevallig verzot op. Het boekje van mama had hij doorgebladerd en daarna onverschillig aan de kant gegooid. Wat moest hij nou met vlekken en vlekjes? Hij begreep er helemaal niets van. Hij was gisteren te biecht geweest. De pastoor had hem al zijn zonden vergeven, dat had hij zelf gezegd. Dus kon hij weer van voren af aan beginnen. Hij had meteen de daad bij het woord gevoegd. Die grote jongen van Lenting treiterde hem al een paar dagen en nu stond hij er weer. Peter was niet bang van hem. Die grote lummel moest niet denken dat hij, nu hij zojuist te biecht was geweest plotseling een heilig boontje was geworden. Voor de pestkop iets kon zeggen rolden ze over elkaar heen, midden op de Kerkbrug. Hij glimlachte bij de herinnering, natuurlijk had hij gewonnen. Hij was de held! Vanavond moest hij dat boekje toch maar even goed doorbladeren, kijken hoeveel vlekjes die vechtpartij hem had opgeleverd. Ha, daar kwamen Opa en Oma aan, kijken wat ze voor hem hadden meegenomen. Op zijn verjaardag afgelopen december had hij van hen een cowboyhoed en een pistool met holster gekregen, dat was tenminste een cadeau waar hij iets mee kon. Nu kreeg hij enkel van die stomme cadeautjes waar hij niets aan had. Een kerkboek bijvoorbeeld en een rozenkrans. Het ergste vond hij nog een kop met schotel met een kruisje erop. Hij keek schuin naar zijn klapperpistool dat te glinsteren lag op de schoorsteenmantel, ver verwijderd van de grijpgrage handjes van zijn kleine broertjes en zusjes. Morgen zou hij het weer meenemen naar school. Wat hadden de kinderen er toen van opgekeken en dat deden ze nog. Hij voelde zich onoverwinnelijk. Net als Winnetou en Old Shatterhand, de helden uit het boek van zijn grote broer, oefende hij dagelijks met het pistool tot hij even vlug was als zijn helden. Bliksemsnel trok hij het pistool uit de holster, liet het snel rond zijn vinger draaien en stopte het weer terug voordat de tegenpartij ook maar met zijn ogen kon knipperen. En niet vergeten even over het puntje van de loop te blazen als het slachtoffer morsdood ter aarde stortte. Dat deden andere helden in de stripboeken ook en stond hartstikke stoer. Hij was trots op zijn opa, ook al viel het cadeau waar hij nu mee aan kwam een beetje tegen. Een leesboek over Jezus in een lange jurk. Wat moest hij daar nou mee? Hij was naar hem vernoemd, zei mama. Opa zat in vaders grote leunstoel bij het raam met een stuk of drie kinderen om zich heen en vertelde verhaaltjes en hield ze voor de gek. De grootste attractie vond Peter dat hij op verzoek winden kon laten. Je hoefde slechts aan een knoop van zijn vest te trekken en dan liet hij een oorverdovende wind. Mama schaamde zich en verbood de kinderen om aan zijn knopen te trekken maar op deze feestelijke dag wilde niemand naar haar luisteren. Later zou Peter de eerste zijn die openlijk verkondigde niet meer naar de kerk te willen. Maar op deze prachtige dag vol katholieke rituelen huppelde hij nietsvermoedend rond met zijn cowboyhoed op en zijn geweer in de aanslag. Bouwde tenten achter in de tuin en lokte argeloze indianen in een hinderlaag om ze vervolgens vast te binden. Hij wist zeker dat God vanuit de hemel op hem neerkeek en alles goedvond. Eigenlijk had Peter medelijden met Jezus. Misschien wilde Hij liever, net als hij, indiaantje of cowboytje spelen in het Kooibos of zoals de kinderen het noemden, het Koiboibos. In de zomermaanden helpen bij een boer of rondstruinen op de vuilnisbelt op zoek naar 'schatten'. Bramen plukken of bij de buren aardbeien en appeltjes jatten. Dat laatste zou Jezus misschien niet toestaan. Nou, dan nam hij Hem die dag niet mee! In de winter zou hij Hem leren schaatsen en schotsie trappen en niet in maar óver een wak te springen. Spannende dingen die zijn dagen tot de rand vulden. Papa had eens in zijn wanhoop tegen hem gezegd dat hij een echt kind van de familie Mak was, met de M voor Maakt, de A voor Alles en de K voor Kapot.

KERMIS

1958

Opoe was plotseling overleden. Nou ja, plotseling... Ze was 84 jaar geworden en vond dat zelf heel wat. Opoe had, met het oog op de komende winter, al vroeg aangekondigd te willen stoppen met breien. Haar ogen waren niet meer zo best en een gevallen steek kon ze niet meer zo gemakkelijk ophalen. Alles ging wat moeizamer. Haar dochter Grar, de enige van haar kinderen die nooit was getrouwd, was thuis komen wonen om hen te verzorgen en dat was fijn. Haar handen lagen nu stil in haar schoot en ze keek een beetje droevig naar buiten. Die winter raakte ze ziek, 'koutje gevat' dacht ze eerst. Haar kinderen en kleinkinderen kwamen veel op visite maar ze vond het algauw te druk. Liana kwam veel uit school vandaan even bij haar langs. Een lief, rustig meisje dat stil op het randje van het bed of op het stoofje plaatsnam en een mandarijn of sinaasappel voor haar pelde. Ze deed haar aan zichzelf denken toen ze die leeftijd had. Hulpvaardig, stil en een beetje verlegen. Opoe voelde dat haar einde naderde en had er vrede mee. Vond dat ze lang genoeg geleefd had. Het was rond twaalf uur toen Liana vanuit school naar de kleuterschool liep om Jan en Agatha op te halen toen ze de kerkklokken op een vreemde manier hoorde luiden. Instinctief wist ze dat ze luidden omdat Opoe was overleden. De pastoor was er die ochtend bij gehaald en voorzag haar van het heilige sacrament der zieken. Het ritmisch kloppen van het hart werd minder en minder en was uiteindelijk opgehouden. Ze had Opa op het laatste moment aangekeken en aarzelend naar zijn hand gezocht. Met haar hand verstrengeld in de zijne stokte haar adem. Opa kuste haar voorhoofd en sloot voorgoed haar ogen. Hij wilde het eerst niet geloven, maar besefte dat als je om iemand geeft de dood altijd te vroeg komt. Al wordt men honderd. Jan had erg van zijn moeder gehouden en regelde samen met zijn broer en zussen de begrafenis. Opa was tot niets in staat, zat stil en terneergeslagen in zijn leunstoel achter een walm van sigarenrook. Hij zei niet veel, schudde handen en mompelde wat. Voor zijn gevoel kwam het hele dorp langs om eerbiedig afscheid van haar te nemen en troostende en opbeurende woorden te bieden. Dat deed hem goed. Opoe lag op een wit laken op bed in de slaapkamer die voor de gelegenheid was omgebouwd tot rouwkamer. Ze had haar witte doodskleed aan, haar handen omvatten sereen gevouwen een rozenkrans. Ze lag er lief bij, vond Jan. Liana stond stil aan zijn hand en keek alleen maar, het was voor haar de eerste keer dat ze een dode zag. Ze kon maar niet wennen aan het idee dat de dode haar Opoe was. Het slaapkamerraam stond op een kier en de gesloten gordijnen bewogen licht door de wind. Rustig en sereen. Van Opa hoefde het leven nu niet meer zo, hij had geen trek in eten. Maar wel in een borreltje. Bij elk bezoek kwam de fles op tafel, werd er lovend gesproken over de ontslapene en vroeg men zich af hoe het nu verder moest. Opa had geen flauw idee, wilde er ook niet over nadenken. De begrafenis was een heilige ceremonie waar door de katholieke kerk veel aandacht aan geschonken werd. Natuurlijk hielp een fikse donatie, maar dat nu even terzijde. Hoewel de moderne auto allang zijn intrede had gedaan, bleef 't Zand zijn traditie in ere houden. De ontslapene werd op waardige wijze met paard en wagen naar zijn of haar laatste rustplaats vervoerd. Een mooie zwarte bles werd speciaal voor deze gelegenheid van stal gehaald, geborsteld en gekamd en behangen met gouden tressen. De platte boerenkar werd uit de schuur gereden, bespannen met zwart laken en eveneens met gouden tressen versierd. Dan ging men op weg om de kist op te halen. Rustig, geen haast. Het was bitter koud die vijfde dag in februari van het jaar 1958, ademwolkjes stegen op boven de mensenmassa die samengeklonterd op de stoep afwachtte wat er komen ging. Terwijl de kerkklokken onafgebroken beierden werd de kist op de boerenkar geplaatst en eveneens met zwart laken afgedekt. Midden op de kist kwam een houten kruis te liggen. Deels om het laken stormvast te leggen en deels als christelijk eerbetoon aan de overledene. De koetsier, gekleed in zwart fluweel, nam plaats op de bok en de kistdragers, eveneens in zwart fluweel, schuifelden ernaast, de hoofden devoot gebogen. Alle familieleden en bevriende dorpsgenoten kwamen daar te voet achteraan. De route ging van het huisje aan de Rijksweg via de brug over het Noordhollands Kanaal tot aan de kerk met daarachter de begraafplaats. Het verkeer op de Rijksweg werd in beide richtingen stilgelegd, zodat de stoet rustig de weg af kon leggen en niets hen zou storen. Afgezien van de kerkklokken was de stilte bijna tastbaar. Corrie en Jan vonden hun kinderen te jong om mee te gaan naar de begrafenis en hadden een oppas gevraagd. Tegen de tijd dat de begrafenisstoet zich in beweging zette, legde de oppas Aard tussen de warme wollen dekens in zijn kinderwagen, zette Gerarda voorop en met de andere kinderen gehuld in hun winterjasjes wandelde ze naar de hoek van de Kanaalkade om de stoet voorbij te zien trekken. De oppas had nog nooit zoiets gezien en vond het machtig interessant. Ze wees de kinderen op het enorme paard, de ademwolkjes die hij uitblies en de lange stoet mensen die volgden. De kinderen vonden het al net zo bijzonder en begonnen alvast te joelen en te juichen. 'Daar komt Opoe, daar komt Opoe.' 'Dag, Opoe, dag.' Zwaaien natuurlijk. Tussen de stoet van mensen zagen ze plotseling Opa. 'Opa, kijk!' 'Wij staan hier.' 'Oopaa.' 'Kijk dan!' Opa had er geen erg in, was te bedroefd om iets te horen of te zien. Hij werd ondersteund door zijn twee zonen. Vooral Peter had het er druk mee om aan de andere dorpelingen, die langs de kant van de weg stonden, te melden dat het hun Opoe was en niemand anders die dood was gegaan en daar in die kist voorbij kwam rijden. Ze zwaaiden vol trots naar de kist als betrof het de koningin. Corrie schaamde zich voor haar kroost en seinde met haar ogen naar de oppas dat ze beter rechtsomkeer kon maken. Maar die had het te druk met het in de gaten houden van de kinderen en keek niet meer naar het paard of de stoet. Ondanks alle verdriet rond de dood van Opoe ging het leven gewoon door. De Zandtemmer kermis was zo'n festijn dat gewoon gevierd moest worden. Traditiegetrouw kwamen broers en zusters met aangetrouwden naar Opa's huis om daar de kermisborrel te drinken. Om Opa te ontzien had Jan zijn familie uitgenodigd om dit keer bij hem te komen. Opa was er ook maar bleef niet zo lang. Nadat hij elk kleinkind een centje voor de kermis had gegeven verdween hij. Hij was moe en wilde het liefst rust om zich heen. Jan deed hem uitgeleide en keek hem lang na. Hij hoopte dat Opa door al het verdriet het leven niet zomaar op zou geven. Dan zou hij hem ook kwijtraken en dat zou vreselijk zijn. Grar zorgde nu met verdubbelde energie voor hem en zei dat het wel mee zou vallen. Ze namen allemaal weer een neutje op Opa en baden een weesgegroet voor de zielenrust van Opoe. Het jenevertje voor de heren en het advocaatje voor de dames smaakte prima en voor ze het wisten waren de glaasjes leeg en werden ze wederom vol geschonken. De kinderen zaten her en der verspreid tussen de grote mensen in en kregen van de tantes af en toe een hapje slagroom. Ze wachtten op wat er komen ging, want dat kon bijna niet uitblijven als de broers en zussen bij elkaar waren. Naarmate er meer borrels werden geschonken, kwamen sterkere verhalen naar boven. Ook over hun vader en die vonden ze het mooist. Elke keer kwam het verhaal over de prutsloot weer naar boven. De prutsloot waar de broers met polsstok over trachtten te springen. Hoe oom Arie droog overkwam en hoe hun vader in het midden bleef hangen, langzaam van de stok gleed en tot aan zijn nek in de prut wegzakte. De kinderen zagen het helemaal voor zich, en lachten om het hardst met de familie mee. Oom Arie zat boordevol met zulke verhalen en kon ze levensecht vertellen. Hun vader bleek lang niet altijd het brave jongetje te zijn geweest dat hij ze altijd had voorgehouden. Hij haalde net zoveel kwajongensstreken uit als zij nu deden en had daar van Opa menig keer een pak slaag voor gehad. Een pak op hun broek was hun vreemd, daar wilden ze natuurlijk alles over horen. Deed dat zeer, had hij gegild? Volgens vader huilde hij nooit. Volgens zijn zussen was hij een echte huilebalk. Kortom, er viel veel te lachen. De broers hielden elkaar altijd voor de gek. Klopten elkaar daarna kameraadschappelijk op de schouder. De meiden onderling hadden hele verhalen over vriendjes die ze stiekem gezoend hadden. De kermisveroveringen, de avonturen die ze daarmee hadden beleefd. De kermis was niet groot. De meeste attracties waren voor de jeugd en voor moeders met kinderen. De ouderen vierden de kermis voornamelijk in de kroeg, met veel bier en jenever. Oktober was de maand dat het meeste werk op de boerderij erop zat en het oogstfeest kon worden gevierd. Jongelui kwamen van heinde en verre toegestroomd, op zoek naar bier en vertier. En niet te vergeten de meisjes. Soms liep het op vechtpartijen uit als een boerenjongen uit een naburig dorp meende recht te hebben op de dorpse schone. Vrijpartijen in een hooiberg hoorden er natuurlijk ook bij. Corries oren stonden van zulke verhalen vaak te klapperen, zoals ze het zelf noemde. Vergeleken bij de plattelandsjeugd was zij een vreselijk naïef stads wichtje. Altijd geweest. Wist van toeten noch blazen tot ver na haar huwelijk. Het schaamrood voelde ze nog op haar wangen gloeien als ze alleen al terugdacht aan haar eerste huwelijksnacht. Wat haar schoonzussen vertelden kwam haar zo onwerkelijk voor, ze waren in haar ogen zo wereldwijs. Hadden nergens moeite mee, kenden geen valse schaamte. Lachend werden de baby's geteld die negen maanden na de kermis, in juli geboren waren. Het waren er beduidend meer dan in de rest van het jaar. Dat was geen toeval. De kermis maakte de mensen onbezonnen en lichtzinnig en had vele trouwpartijen tot gevolg, of scheidingen van geliefden die jaren verkering hadden gehad. Ze hoopte dat haar kinderen niet zulke bier drinkende en wild vrijende jongelingen zouden worden. Haar oudste was twaalf en niet van zins een biertje te drinken. Voorlopig kwam hij niet verder dan de slagroom van een advocaatje. Voor de kinderen gingen maanden van sparen aan de kermis vooraf. Vele malen werd de spaarpot van de plank gehaald om de inhoud te tellen. Verlekkerd keken ze over hun kapitaal heen in het niets. Vol verwachting. Wat zouden ze er allemaal wel niet mee kunnen kopen? Veel zuurstokken natuurlijk, grote lolly's en roze spekjes met suiker. Kauwgomballen niet te vergeten en enorme puntzakken drop. Was de kermis er eenmaal, dan werden de spaarpotten omgekeerd en werd het gespaarde kapitaal in drie hoopjes verdeeld. Voor elk kermisdag een hoopje. Zodra het kon vlogen ze er samen met vriendjes en vriendinnetjes luid joelend naartoe. De zweefmolen en de Hobbelende Geit werden meerdere malen bezocht. De ballentent en het touwtjestrekken mochten niet worden overgeslagen. Als ze dan nog iets overhadden werd er een trekdrop of suikerspin gekocht. Behangen met goedkope kettinkjes en armbandjes, toeterend op hardplastic toetertjes kwamen ze regelmatig binnenhollen om hun nieuwe aanwinst te laten zien. Tegen de tijd dat het geld voor die dag op was, was de middag meestal nog lang niet om. Dan trachtten ze geld los te peuteren van de ooms en tantes die bij hen thuis zaten of op de kermis met vrienden en kennissen stonden te praten. Papa had er niet echt veel zin in maar liet zich na herhaalde pogingen toch overhalen. Hij raakte altijd snel in de ban van de muziek, de felle kleuren en flitsende lampen, en de schreeuwende kermisgasten die hun waren aanprezen. Bij de Kop van Jut probeerde hij onder het toezicht van zijn kroost zijn imago een beetje op te vijzelen door de houten pen in één klap te raken. Het lukte en het plastic roosje ging naar zijn dochtertje Sylvia, die er verrukt naar keek. Samen met oom Arie gaf hij zich op voor het favoriete spel, katknuppelen. De kinderen vonden het een afschuwelijk idee dat er werkelijk een kat in de ton zat waar hun vader die knuppel naar wierp. Vader legde uit dat er nooit een kat in de ton had gezeten. Oom Arie dacht daar heel ander over en zei dat er wel degelijk een kat in zat die zichzelf moest zien te bevrijden. Zij hielpen de kat alleen maar door de ton met de knuppel kapot te gooien. Jan waarschuwde zijn broer met zijn grote bruine ogen maar dat maakte geen enkele indruk. Arie deed er zelfs een schepje bovenop door te beweren dat ze straks Mickey, hun dikke zwarte kater, op zouden halen om die erin te stoppen. De kinderen gillen natuurlijk, kon vader het allemaal weer rechttrekken. Soms kon hij zijn broer niet uitstaan. Arie suste de kinderen door het hele verhaal weer te ontkrachten met het argument dat Mickey vast te dik was en niet in de ton paste. Bovendien gingen volgens hem alle Zandtemmer katten aan de haal zodra de ton opgehangen werd. Hij gaf als troost elk kind een dubbeltje en riep ze na dat ze niet alles tegelijk op moesten maken. Oom Arie was hun favoriet, hoe fantastisch en ongeloofwaardig zijn verhalen ook waren. Ze luisterden graag naar hem. Ze zouden nooit vergeten dat ze, na een eindeloze regenbui, het hele Knepperspad tot aan de Stolpenbrug hadden afgelopen, op zoek naar het einde van de regenboog. Het duurde lang voordat ze in de gaten kregen dat ze voor de gek gehouden waren. Het einde van de regenboog kwam niet naderbij maar raakte al verder weg. Het strandschepje en het emmertje hadden ze teleurgesteld achtergelaten, want de beloofde pot met goud zou er dan ook wel niet zijn. Na drie dagen was het, tot grote vreugde van Corrie, eindelijk voorbij. De kinderen wierpen hun eens felbegeerde prullen in de speelgoedkist zodat anderen er ook mee konden spelen. De plastic kettinkjes en armbandjes werden door de meisjes onderling geruild. De mannen, al dan niet met kater of schorre stem, togen weer naar hun werk. Het gewone leven diende weer opgepakt. De attracties werden in één dag afgebroken en de vuilnismannen liepen met bezems over straat om de achtergelaten rommel bij elkaar te vegen. Daartussendoor scharrelden de dorpskinderen, op zoek naar verloren centjes. De lege spaarpotten werden nu weer ééns per week op zondag te voorschijn gehaald om hun zakcentje in te doen. De rust keerde weer.

SINTERKLAAS

1958

'Sinterklaas kapoentje, gooi wat in mijn schoentje.' Braaf stonden haar kinderen met natte haren in hun pyjamaatjes bij de zwarte potkachel en zongen uit volle borst. De negen schoentjes stonden netjes naast elkaar gerangschikt met hier en daar een plukje hooi en een kom met water voor het paard. De grootste schoen van Dik als eerste en als laatste een schoentje van Tonnie. Een schoen kon je het eigenlijk niet noemen, het was eerder een gebreid babysokje. Liana had erop gestaan dat hij ook 'iets' mocht zetten. Hij hoorde er toch ook bij ? Tonnie, vernoemd naar zijn tante, was hun jongste zoon, die afgelopen juni geboren was. De hummel lag tevreden in zijn wiegje op zijn minuscule duimpje te zuigen. Corrie hield van deze tijd. Buiten was het allang donker, het regende. Binnen gloeide de kachel en verspreidde een aangenaam lomig temperatuurtje. De lamp boven de eettafel gaf een zwak licht, wat de kamer nog gezelliger maakte. Op hun jaarlijkse dagje uit naar Alkmaar hadden ze voor elk kind een cadeautje gekocht. Het was een hele uitzoekerij geweest maar uiteindelijk waren ze toch geslaagd. Zomerdijk, de plaatselijke kruidenier, verkocht naast huishoudelijke artikelen ook speelgoed. Menig keer waren ze op uitnodiging van de kinderen langs de feestelijk verlichte etalage gelopen en hadden daar al het speelgoed moeten bewonderen dat met het vingertje aangewezen werd. Corrie zag de verheerlijkte gezichtjes, de dromerige blik. Kende het gevoel van vroeger. Al het uitgestalde speelgoed dat ze toen zo graag had willen hebben maar waar ze geen geld voor had. Alles wat een kind kon bedenken stond in die etalage. Treintjes, blikken auto's, felgekleurde blokkendozen, kleurpotloden, poppenkleertjes en meccanodozen. Te midden van dat alles stond een pop met diepbruine ogen. Liana had er een aantal keren zwijmelend voor gestaan. Ze had nog nooit een pop gehad, laat staan een met net zulke bruine ogen als zij. Papa en Opa waren al menig keer aan de hand meegetroond om die mooie pop te bewonderen. Die wilde ze zo graag! Zou ze die aan Sinterklaas vragen? Net toen ze besloot dat mama haar ook moest zien, was ze uit de etalage verdwenen. Degene die ervoor in de plaats was gekomen was blond en had blauwe ogen net als de andere en die vond ze lang niet zo mooi. Lange tijd was ze ontroostbaar. Ze had niet eens de gelegenheid gehad om haar wens op papier te zetten en die aan Sinterklaas te zenden. Nu wist hij helemaal niet welke pop zij bedoelde. Op aandringen van haar moeder schreef ze uiteindelijk toch een brief, met een nauwgezette omschrijving van haar droompop. Het briefje stak tussen het stro net boven de rand van haar schoentje uit. Kleine Jan vroeg zich vertwijfeld af of Sinterklaas met dit weer wel zin had om naar buiten te komen en of zijn paard in deze nattigheid niet van het dak zou glijden. Vader beweerde dat Sinterklaas in dit weer sloffen om de paardenhoeven deed en een paraplu aan zijn mijter vastbond. Jan keek even ongelovig maar nam het snel voor waar aan. Het avondje was te spannend om aan zulke dingen te twijfelen. De tijd brak aan van giechelende en elkaar duwende kinderen die niet willen eten of slapen omdat ze plotseling buikpijn hebben. Buikpijn van de zenuwen. Dagen van tevoren waren haar kinderen al van slag omdat Sinterklaas op school zou komen. Kleine sketches werden ingestudeerd en natuurlijk werden alle sinterklaasliedjes weer uit de kast gehaald. Liefst zouden ze geen van allen meer naar school gaan. Maar daar kwam Sinterklaas natuurlijk achter en dan zouden ze met Zwarte Piet in de zak mee moeten naar Spanje, en juist daar waren ze nu zo bang voor. Ook al haalden zij het niet in hun hoofd om met Zwarte Piet te dreigen, toch waren de kinderen ervan doordrongen dat ze omstreeks die tijd beter braaf konden zijn en doen wat er gezegd werd. Ze hadden allemaal wel iets op hun geweten wat Sinterklaas vast niet door de vingers zou zien. Ze zouden de komende tijd extra lief zijn dan raakt hij misschien wat milder gestemd. Vooral de twee oudsten waren nerveus en konden de avond ervoor zowat niet in slaap komen. Corrie had aan de slaapkamerdeur staan luisteren en hoorde Dik in zijn droom kermend prevelen dat hij er toch niets aan kon doen, hij had het niet expres gedaan, het was een ongeluk. Vraag maar aan Liana, die was er ook bij. Ze vroeg zich af wat hem in zijn dromen zo teisterde. Als ze er op zinspeelde hield hij stijf zijn mond. Sinterklaas op school was, volgens Dik, hartstikke meegevallen. Kwetterend als eenden kwam de hele meute de keuken binnenhollen. Voor elk kind was er zelfs een zakje met snoep geweest en niemand werd meegenomen naar Spanje. In de klas van Sylvia werd wel even dreigend naar een jongetje gekeken, maar op dringend verzoek van de meester was het daarbij gebleven. Ze vertrokken met de waarschuwing dat als hij zijn leven niet beterde, ze hem volgend jaar zonder pardon in de zak zouden stoppen. Het jongetje beloofde het met trillende stem, blij dat hij weer veilig naar zijn plaats kon. Het was rumoerig aan tafel en van het gezamenlijke avondgebed kwam weinig terecht. Alle indrukken van de afgelopen dag moesten individueel worden verteld. Inclusief welke liedjes er waren gezongen en wie vals had gezongen. Dat ze hadden gelachen om de gil die de juffrouw gaf toen ze zo schrok van de bons op de deur. Dat ze daarop allemaal netjes rechtop waren gaan zitten. En ernstig 'nee' hadden geschud, toen Zwarte Piet vroeg of er stoute kinderen waren. Bij kleine Jan in de klas was een meisje zomaar gaan huilen toen ze bij Sinterklaas moest komen. Niet omdat ze vervelend was! Nee, juist omdat ze zo haar best deed. Voor Pietje het zieke buurjongetje had Sinterklaas een zakje snoep achtergelaten. Omdat Sinterklaas het zo druk had, had de juffrouw prompt beloofd het bij hem te brengen. Alle kinderen hadden daarna keihard 'dag, Sinterklaasje, dahaag, dahaag, Zwarte Piet' gezongen. Al was het alleen maar om er zeker van te zijn dat hij echt wegging en voorlopig niet meer terug zou komen. Het was daarom wel even schrikken toen Sinterklaas, in weliswaar een andere mantel maar onmiskenbaar met witte baard, na een klop op de deur huize Mak binnen kwam stappen. Agatha en Gerarda vlogen in paniek achter vaders leunstoel en volgden met grote ogen al zijn bewegingen. Peter, als eerste bekomen van de schrik, keek Sinterklaas strak aan. Hij vond Sinterklaas kleiner geworden en hij liep krommer. Sinterklaas antwoordde dat hij de hele dag op scholenbezoek was geweest en eigenlijk een beetje moe was. Ook een andere mantel en mijter klopten, want hij had zich net omgekleed. Peter geloofde Sinterklaas onmiddellijk toen hij uitlegde dat hij er vele in de kast had hangen. De reden waarom Zwarte Piet niet was meegekomen vond hij ook heel aannemelijk. Het was op de vijfde dag van december natuurlijk erg druk, alle kinderen kregen immers cadeautjes. Papa wees Sinterklaas zijn stoel en overhandigde plechtig zijn dikke boek. Hier en daar staken strookjes krantenpapier boven de rand uit. Bij het eerste strookje klapte hij het boek open. Hij riep als eerste Tonnie naar voren. Alle kinderen lachten, Sinterklaas moest toch weten dat die nog te klein was om te lopen. Sinterklaas verontschuldigde zich, noemde zichzelf een beetje vergeetachtig en riep Aard naar voren. Die was met zijn twee jaar te bang en kroop met zijn duimpje stevig in zijn mond diep weg in zijn moeders veilige armen. Het cadeautje werd bij haar op tafel gelegd en ze beloofde het later samen met hem uit te pakken. Een pepernootje wilde hij wel. Daarna volgden Agatha en Gerarda. Op schoot zitten weigerden ze pertinent, het cadeautje wilden ze wel op komen halen. Sinterklaas kreeg zelfs een handje. Jan en Peter kwamen schoorvoetend naderbij. Volgens Jan was dit een heel ander boek dan het boek dat Sinterklaas op school had gebruikt. Wie weet wat er hier over hen in stond. Gelukkig meldde het boek niets dan leuke dingen, alleen moesten ze wel beter hun best doen op school. Ze beloofden het plechtig, waarna ze hun cadeautjes in ontvangst mochten nemen. Jubelend renden ze ermee door de kamer. Sylvia wilde wel even op schoot zitten en vertelde nog vóór Sinterklaas zijn boek had opgepakt, dat ze onlangs haar vriendinnetje Ria had gepest door haar pop op de grond te gooien. Sinterklaas was er even helemaal stil van. Dat waren natuurlijk gemene dingen, maar hij streek eens over zijn goede hart en vergaf het haar. Als ze beloofde het nooit meer te doen zou ze ook een cadeautje krijgen. Ze beloofde het onmiddellijk en huppelde blij naar papa om op zijn schoot het cadeautje uit te pakken. De twee oudsten waren ook de laatsten en stonden muisstil achter de tafel. Ze durfden nauwelijks naar voren te komen. Sinterklaas moest hen bijna dwingen naar voren te komen. Ernstig vervolgde Sinterklaas dat hij onlangs van Zwarte Piet had vernomen dat zij op een bouwterrein even verderop de waterkraan hadden opengedraaid en toen hard waren weggelopen. Terwijl Sinterklaas over zijn brillenglazen keek, sprak hij op ernstige toon: 'Is dat waar, kinderen?' Geschrokken bekenden ze, maar zeiden er hakkelend bij dat ze de kraan niet dicht hadden kunnen krijgen en dat er niemand in de buurt was geweest die hen had kunnen helpen. Toen waren ze bang geworden van al het water en waren hard weggelopen. Ze beloofden, zworen bijna dat ze nooit meer zoiets zouden doen. Hij haalde de laatste cadeautjes uit de zak en overhandigde die met de vraag of ze mama en papa een beetje wilden helpen met werken en oppassen, nu er zoveel kindertjes waren. Dik pakte een grote doos meccano uit en gaf een indianengil ten beste die er niet om loog. Liana drukte op haar beurt de droompop tegen zich aan. De pop met net zulke bruine ogen als zij. Had Sinterklaas toch haar briefje gelezen en begrepen! Ze keek naar hem en vond hem ongelooflijk knap. Ze had al een naam voor haar bedacht. 'Marijke,' fluisterde ze en ze kneep zielsgelukkig haar ogen dicht. Sylvia zat op papa's schoot en klemde blij verrast een pluchen beer tegen zich aan. Peter en Jan renden om een berg lego heen die ze voor het gemak op een hoop hadden gegooid en begonnen driftig met bouwen. De zusjes Agatha en Gerarda zaten op de grond achter de leunstoel en sloegen de eerste pagina van hun kleurboek open. De gezamenlijke kleurpotloden werden eerlijk verdeeld. Aard was in slaap gevallen en het cadeautje ging ingepakt met hem mee naar bed. Tevreden dronk Sinterklaas zijn borreltje en keek genietend naar zijn kleinkinderen. Het warmde zijn oude hart om het grut zo opgetogen blij te zien met hun cadeautjes. Sinterklaas was door Jan gevraagd, maar voelde zich eigenlijk te oud en hij was niet echt in de stemming. Hij was bovendien bang dat de kinderen hem zouden herkennen. Grar had hem uiteindelijk weten over te halen. Dagen had hij met de lange baard opgeplakt voor de spiegel geoefend. Oud en een beetje krom was hij al, dus dat kostte hem geen enkele moeite. Het verlagen van zijn stem was het lastigst geweest. Nu, achteraf viel het hem enorm mee. Dat van die kraan op het bouwterrein had hij van vrienden gehoord. Even had hij de schrik er goed in bij de kleine rakkers. Zelfs Corrie en Jan keken ervan op, wisten het niet. Op mama's commando stonden de kinderen eensgezind op en bedankten hem in koor voor de cadeautjes. Blij zwaaiden ze hem uit toen hij met brommerige stem besloot weer terug te gaan naar Spanje. Hij bedankte Jan voor de stevige borrel en stapte de druilerige nacht in. Voor alle zekerheid keek hij nog even om voordat hij bij de buurman naar binnen ging om zich om te kleden. Het zou voor hem de laatste sinterklaasviering zijn. Opa volgde Opoe naar het hiernamaals en kreeg net als zij een eervolle laatste rustplaats op de katholieke begraafplaats in 't Zand. Opa vond doodgaan niet erg, keek er zelfs een beetje naar uit. Hij wilde het liefst voor eeuwig herenigd worden met zijn dierbare vrouw, sprak met de kleinkinderen over de eeuwige jachtvelden waar hij en Opoe lang en gelukkig zouden leven. De kinderen hingen aan zijn lippen, zagen hem al lopen, verkleed als indiaan met pijl en boog en Opoe erachteraan met vlechten in het haar. Opa kon prachtige verhalen vertellen over zijn jeugd. Over de trekschuiten die door het Noordhollands Kanaal voeren, over het zware werk op het land en de statige boerensjezen die hij mocht mennen als de boer en boerin op zondagmorgen naar de kerk gereden wilden worden. Hij vertelde hoe de boeren deftig en voornaam plaatsnamen vóór in de kerk en het landvolk achterin. Over de Schagermarkt die hij met de boerendochter bezocht om boter, kaas en eieren te verhandelen, de vele boerenkermissen in de omgeving waar hij niet mocht ontbreken, de mooie meisjes die hij had gezoend. Opoe die hij op een van de kermissen had ontmoet en die hij steevast 'het mooiste meisje van de wereld' noemde. Hij kneep zijn ogen altijd even dicht als hij het over het niet meer te tellen aantal borreltjes had die hij in de loop der jaren had gedronken. Als hij een beetje aangeschoten raakte, zong hij liedjes over het harde leven van toen. Levensliederen die de kinderen, zonder de betekenis ervan te begrijpen, om het hardst met hem meebrulden. Eén couplet ging als volgt: Moeder, er wordt gebeld, de huisbaas komt om geld. Moeder pakt de kinderstoel en slaat hem voor zijn smoel. of: Moeder, er wordt gebeld, de huisbaas komt om geld. Moeder pakt de proppenschieter en schiet hem voor zijn sodemieter. Gevolgd door een aantal coupletten met ongeveer dezelfde strekking. De armen die het opnemen tegen de rijken. Vooral de woorden 'smoel' en 'sodemieter' kwamen er brullend uit. Het waren woorden die normaal niet gezegd mocht worden waar mama bij was. Ze leerde haar kinderen al vroeg om zich netjes te gedragen. De visite een hand te geven en zich correct voor te stellen. Met twee woorden te spreken. Netjes te bidden voor en na het eten. Met mes en vork te eten, niet met volle mond te praten. Rechtop te lopen, borst vooruit, schouders naar achter. Ze leerde hun dat door ze met een boek op het hoofd rond de tafel te laten lopen. Had zij vroeger ook eindeloos moeten doen. Het hele lijstje waarmee zij in het kindertehuis was grootgebracht werd afgewerkt. Ze probeerde haar kinderen een zekere trots bij te brengen. Ook al had ze sterk het gevoel dat de mensen in het dorp op hen neerkeken, zij waren niet meer dan andere kinderen maar zeker niet minder. Ze konden alles bereiken wat ze maar wilden. Netjes praten stond hoog in haar vaandel. Al woonden ze in een dorp in West-Friesland, dat betekende niet dat haar kinderen het dialect mochten overnemen. Kwamen haar kinderen thuis met een woord dat duidelijk uit de streek afkomstig was, dan werd dat onmiddellijk als een verboden woord bestempeld. Ze stond wat dat betreft op één lijn met het hoofd van de lagere school, meester Raateland. Die leerde de kinderen dat je door goed Nederlands te spreken verder kwam in het leven. Dat het spreken van een dialect door veel mensen werd gezien als een teken van domheid. Op school werden kinderen zoveel mogelijk gecorrigeerd. Ordinaire 'schuttingtaal' zoals mama dat minachtend noemde, werd binnenshuis al helemaal niet getolereerd. Ze hield er niet van. Vond het niet nodig. 'Smoel' en 'sodemieter' vielen daar eigenlijk ook onder. Het waren, in haar ogen, woorden die je kinderen simpelweg niet leerde. Maar in een liedje verpakt zag ze het door de vingers. Temeer omdat Opa en de kinderen daar het meeste schik om hadden. Op een regenachtige zondagmorgen besloot vader na de ochtendmis een toren van lego te bouwen. De hele speelgoedkist werd op zijn kop gezet. Al het speelgoed dat niets met lego te maken had, werd eruit gevist en terug in de kist geworpen. Meteen werd er van alle kanten luid gejoeld en waren alle jongens bereid mee te helpen. De stoelen werden aan de kant geschoven en het vloerkleed werd opgerold. Op papa's aanwijzing begon nen de jongens ijverig de legoblokjes op grootte te sorteren. Hij lag languit op de grond en legde uit hoe de voet van de toren eruit moest komen te zien. Enthousiast begonnen ze met bouwen. Corrie zat aan tafel en keek tevreden om zich heen. Afgezien van kameraadschappelijk overleg op de vloer voor het raam was het stil in huis. De meisjes zaten aan tafel te tekenen of te kleuren. Liana zat stil naast haar en breide een sjaal voor haar pop Marijke. Sylvia had het druk met tekenen en keek niet op of om. Tegen twaalven zette ze de pan met aardappelen op. Het 'draadjesvlees', zoals kleine Jan het oneerbiedig noemde, sudderde al geruime tijd en verspreidde een heerlijke geur. Ze had snijboontjes uit de weckfles opgezet en die waren bijna gaar. De jus moest nog even indikken en dan kon al het kroost aan tafel. Ze riep Liana om de tafel te dekken. Onder luid protest dirigeerde ze daarna iedereen naar de keuken. 'Handen wassen en aan tafel, vooruit!' Het onzevader en weesgegroet waren normaal al slecht te verstaan, maar nu er in de kamer een enorm bouwwerk wachtte was het niets meer dan wat gemurmel met aan het eind een plechtig en duidelijk 'Amen'. Vooral de jongens wisten niet hoe snel ze het eten naar binnen moesten werken. Ook Jan had haast, ze waren bij de eerste verdieping. Dik begreep als eerste welke toren ze aan het bouwen waren. Hij kon niet meteen op de naam komen, had hem eens op een kalenderplaat gezien. Jan had de toren slechts éénmaal gezien, vanaf een aanzienlijke afstand, toen hij in de oorlog naar huis vluchtte. De toren had zoveel indruk op hem gemaakt dat hij nog steeds helder op zijn netvlies geprojecteerd stond. Na het eten vlogen de jongens van tafel en bleven de twee oudste meisjes achter in de keuken om de vaat weg te werken. Corrie bracht Aard voor zijn middagslaapje naar bed en daarna gaf ze Tonnie de borst. Nu het gebouw het eindstadium naderde zaten alle kinderen er met hun neus bovenop. Gaven gedwee blokjes aan die buiten het bereik van de jongens waren gekomen of gaven luid commentaar. Ten slotte stond Jan op en plantte een piepklein vlaggetje op de top van de torenspits. Het applaus weerkaatste tussen de hanenbalken en trots stonden de jongens naar het bouwwerk te kijken. De toren was met zijn anderhalve meter enorm groot. Jan legde uit dat dit de Eiffeltoren van Parijs was. Een grote stad hier héél ver vandaan. Hij vertelde dat hij hem samen met oom Arie vanaf een afstand had gezien en dat hij hem toen zo mooi had gevonden. De jongens keken er met veel ontzag naar en waren het er helemaal mee eens, ook zij vonden de toren prachtig. Veel buurtkinderen werden of ze nu wilden of niet naar binnen getroond om de Eiffeltoren te komen bewonderen. Ze waren het roerend met elkaar eens: geen vader in het hele dorp, misschien wel in het hele land die zon mooie toren kon bouwen.

De toren heeft een volle week midden in de kamer gestaan voordat ze hem respectvol, voorzichtig, blokje voor blokje hebben afgebroken.

HEITJE VOOR EEN KARWEITJE

1959

De brief lag voor hem en Jan kon zijn ogen niet geloven. Hij was geslaagd voor de technische avondschool. Geen nachtelijke fietstochten meer naar Schagen, niet meer tot 's avonds laat studeren. Opgelucht legde hij definitief zijn leerboeken opzij. Zijn baas waardeerde het papiertje meer dan hij had verwacht. Hij maakte wederom promotie en mocht zich nu opzichter noemen. De titel deed hem niet zoveel. Wat Jan belangrijker vond was tijd, tijd voor zijn hobby's. In het verleden had hij ooit een afbeelding van houtfineer voor Corrie gemaakt van de stad Rotterdam. Nu wilde hij weer iets gaan maken. Te beginnen met een afbeelding van een kasteel. Hij hield van kastelen en burchten. Ze straalden iets machtigs uit, solide, stevig en onverwoestbaar. Hij was nog nooit in een kasteel geweest. In Medemblik stond Kasteel Radboud, wist hij, het was niet eens zo heel ver van 't Zand vandaan, slechts 21 kilometer. Maar op de fiets was het hem toch te ver. Misschien zou hij er ooit eens komen! Ook modelboten bouwen was een passie van hem. Als eerste bouwde hij het passagiersschip Nieuw Amsterdam helemaal op schaal, compleet met minisloepjes. Het stond te schitteren op de schoorsteenmantel boven de potkachel. Vér verwijderd van de grijpgrage handjes van de kleine kinderen. Daarna stortte hij zich op het zeventiende-eeuwse VOC -schip Batavia. Maanden was hij bezig met het draaien van de vele kanonnetjes, het schilderen van de spiegel op het achterdek, het plankje voor plankje vastlijmen van romp en dek, het spannen van de tuigage over piepkleine katrolletjes en het naaien van de zeilen. De kinderen vonden het prachtig en konden er maar met moeite van afblijven. Het gebeurde wel dat hij de kanonnetjes terugvond in de speelgoedkist, waar ze werden gebruikt in veldslagen met tinnen soldaatjes en deel uitmaakten van hele stammenoorlogen tussen woeste indianen en de cavalerie. Hij bouwde een sleepboot, die hij een jaar later samen met deNieuw Amsterdam drijvend in het midden van het Noordhollands Kanaal aantrof. Hij had er woorden over gehad met Corrie, maar die kon onmogelijk de hele dag al haar kroost in de gaten houden. Corrie realiseerde zich dat de kinderen het vast aan haar hadden gevraagd terwijl zij ergens druk mee bezig was, daar was ze van overtuigd. Ze geloofde er ook heilig in dat ze er toestemming voor had gegeven. 'Ja' komt nu eenmaal gemakkelijk over de lippen als je de kinderen er stil mee kunt krijgen. 'Nee' produceert een heleboel gezeur waar ze op dat moment vast en zeker geen zin in had gehad. In het verleden had zij waardevolle cadeautjes gekregen van de familie Overtoom en Josephus Jitta die stuk voor stuk waren gesneuveld in stuntelige kinderhandjes. Een marmeren bonbonschaaltje bijvoorbeeld en een kristallen koekjesschaal, afgewerkt met zilver. Garnituursetjes waarvan de inhoud teruggevonden werd in de speelgoedkist. Een Delftsblauw bord sprong spontaan van de wand toen de voordeur driftig werd dichtgeslagen. De porseleinen serveerschaal sneuvelde tijdens de afwas. Kinderen maken veel stuk maar volgens haar niet expres, ze zijn gewoon erg onhandig. Ze kon het ze niet kwalijk nemen, gaf eerder zichzelf de schuld: had ik het maar buiten bereik van de kinderen moeten zetten. Het speet haar van de modelschepen. Ze waren zonder meer prachtig geweest en nu niet meer te redden. Het betekende het einde van zijn hobby. De kinderen waren gewassen en zaten in hun pyjamaatjes naar de radio te luisteren. Om tijd te rekken wilden ze allemaal naar hun vader om hem een nachtzoen te geven. Ze stopte ze in en deed met een zucht het licht uit. Sinds kort waren ze lid van een boekenclub en zaten Corrie en Jan 's avonds bij elkaar onder de lamp. Terwijl hij de nieuwe aankoop zat te lezen, luisterde zij naar klassieke muziek op de radio met de onvermijdelijke verstelmand naast zich. Ze streefde er altijd naar de kinderen keurig en schoon gekleed de straat op te laten gaan. Iedere zondagavond hield ze een zorgvuldige inspectie voordat ze voor elk kind een schoon stapeltje kleren klaarlegde. Zelfs als ze uit school kwamen en ze zich om moesten kleden om te gaan spelen bekeek ze de achtergelaten kleren even snel. Ze mochten zich best vuil maken, daar zat ze eigenlijk niet zo mee, maar sommigen van haar kinderen spanden daarin toch wel de kroon. Laatst waren Agatha en Gerarda met de kleuterjuffrouw op schoolreisje naar de dijk van Burger geweest. Alle kinderen hadden daar op kartonnen dozen van de dijk mogen glijden. Haar kind had geen kartonnen doos kunnen bemachtigen, knoopte haar jurk om haar billen en gleed zo van de dijk. Terwijl Agatha nog een redelijk schoon jurkje aanhad zag Gerarda helemaal zwart. Haar blauwe jurkje met witte noppen was niet meer te redden en kon zo de voddenzak in. Ze had gedreigd een speciale jurk voor haar te maken: een pieperzak met gaten voor de armen en de nek. Koeientouw erom heen en 'klaar is Kees'. 'Kees? Keesje was er niet bij, mama, die was ziek.' Ze kon het net zo goed laten, het maakte geen enkele indruk. Gerarda stond stralend in de gootsteen en onderging de wasbeurt gelaten, intussen druk babbelend over die fantastische glijbaan, de rode limonade en de eierkoeken. Meestal was Corrie erg streng, temeer omdat een nieuwe jurk niet zomaar gekocht kon worden. Ze moest elk dubbeltje omdraaien voor ze het uit kon geven. Ze kon wel begrijpen dat een kledingstuk het soms in de hitte van de strijd eenvoudig moest afleggen. Gerarda was wat dat aangaat net een jongen. Speelde meer met jongens dan met meisjes. De pop Marijke, waar haar oudste zo gek van was, moest verplicht doorgegeven worden. Liana had er tranen met tuiten om gehuild. Corrie was onverbiddelijk. Ze had er nieuwe kleertjes voor gebreid en de pop aan Gerarda gegeven voor haar verjaardag. Een vergissing bleek, want die keek er totaal niet naar om. Toen Liana haar Marijke vastgebonden aan een totempaal in de regen had gevonden en ze een paar dagen later voor de tweede keer van de trap werd gegooid, was bij haar de maat vol. Ze pakte haar dierbare schat op, waste haar en stak haar lieveling in haar oude vertrouwde kleertjes. De pop stond nu al weer een tijdje bij haar op de boekenplank en ze was niet van plan haar ooit weer af te staan. Gerarda was een lief zusje maar gaf niets om poppen of kleren en was een ware viespeuk. Normaal gesproken waren Agatha en Gerarda onafscheidelijk maar in het spelen verschilden ze als dag en nacht. Agatha hield van spelen met poppen, poppenkleertjes maken, allemaal meisjesspelletjes met kaatsenballen, poppenhuizen, winkeltjes en keukentjes. Kortom, al helemaal een moedertje. Gerarda klom in bomen, bouwde hutten en speelde het liefst indiaantje of cowboytje met een hele stoet jongetjes. Ze was het enige kind dat uit school haar rokje verplicht om moest ruilen voor een lange broek voor ze met de jongens mee mocht. Corrie hield alles grondig in de gaten en Gerarda gaf haar jammer genoeg veel extra werk. Er mochten geen gaten in de sokken zitten of scheuren in de broek, laat staan knopen ontbreken. Ze moest er niet aan denken. Wat zouden de buren niet van haar denken? Ondergoed verstelde ze met een precisie of het chirurgenwerk was. Later, toen haar kinderen allang groot en het huis uit waren, drukte ze hun nog steeds op het hart om altijd schoon en heel ondergoed aan te hebben als ze de deur uit gingen. 'Stel je voor dat je aangereden wordt en in het ziekenhuis terechtkomt.' De schande! Soms had ze toch al het idee dat de mensen in het dorp op hen neerkeken, omdat ze zoveel kinderen hadden. Dat maakte haar onzeker en ze voelde zich vaak een beetje minderwaardig. Er was niet echt een reden voor, dat wist ze ook wel, maar het gevoel liet haar niet los. Ze was niet de enige in de straat. Op de Kanaalkade alleen al woonden minstens vijf gezinnen met minimaal zeven kinderen. Ze schreeuwde nooit naar de kinderen als ze binnen moesten komen om te eten maar floot een bepaald deuntje. Schreeuwen vond ze bij een achterbuurt horen, ordinair. Ze tolereerde het ook niet van haar kinderen. Als je iets wilde, kon je het vragen of zeggen. 'In dit huis wordt niet geschreeuwd!' Ze kon al helemaal niet tegen gillen of krijsen. Als haar kinderen ruzie hadden kwam ze onmiddellijk tussenbeide om de boel te sussen en het al pratend op te lossen. Bij burenruzie hield ze zich afzijdig en stopte ze het liefst haar vingers in haar oren. Ze kon niet tegen ruzie, werd daar bloednerveus van. Ze had het als klein meisje te veel meegemaakt en had zich toen al voorgenomen om het later nooit zover te laten komen. En met succes! Ze zorgde er nauwgezet voor dat men binnen en buiten het huis niet kon merken dat er zoveel kinderen woonden. Fietsen werden niet neergegooid op straat maar moesten netjes tegen de boom worden gezet, stepjes op de standaard onder het raam. Geen speelgoed laten slingeren op straat. Ook binnen zwierf nergens speelgoed, alles werd voor het naar bed gaan netjes opgeruimd. Vredige momenten waren dat, als de kinderen op bed lagen. De radio speelde zachte muziek en Corrie vroeg zich af hoe lang ze deze gelukkige momenten vast kon houden. Ze genoot ervan. Soms dacht ze in paniek dat het nooit zo door kon gaan. Het ging al een tijdje te goed. En waar het woordje 'te' voor komt, deugt niet, zei moe Vugt altijd. Straks gebeurde er iets naars. Het moest bijna wel! Haar gevoel van onheil liet haar niet met rust. Er broeide iets, ze wist alleen niet wat. Ze had het vage gevoel dat er iets met Liana aan de hand was. De laatste jaren was ze een stil en teruggetrokken kind geworden. 'Misschien is je oudste aan haar pubertijd begonnen,' opperde Tonnie. Zij kon het weten, ze had een dochter in de pubertijd en gemakkelijk was het bepaald niet. Ze nam zich voor om haar een beetje meer aandacht te geven toen op een avond plotseling veldwachter Benedickt aan hun deur verscheen. Of hij even binnen mocht komen? 'Kopje thee?' Ja, dat lustte hij wel. Er viel een bedrukte stilte. Nieuwsgierig keken Corrie en Jan hem aan. Dit was hun nog nooit overkomen, een veldwachter die in vol ornaat gewichtig en breed voor de deur stond en beleefd vroeg of hij verder mocht komen. Gelukkig, dacht Corrie in een flits, liggen alle kinderen veilig op bed. Dus dat kon het niet zijn. Maar wat dan wel? Na een diepe zucht stak de veldwachter eindelijk van wal en was niet meer te stoppen. Het leek wel of de zinnen die hij uitsprak regelrecht uit een rapport werden opgelezen, zo ambtelijk klonk het. 'In het dorp is een onderzoek gaande naar een man die ervan wordt verdacht ontucht te hebben gepleegd met een aantal meisjes. Het is al jaren gaande,' aldus de veldwachter. Bij de aangifte van een van de ouders van de kinderen was ook de naam van hun kind gevallen. Vol ongeloof keken ze naar de veldwachter, wilden en konden het niet geloven. Niet hun kind, niet Liana. De veldwachter legde uit hoe de man meestal te werk ging en toen vielen bij Corrie de puzzelstukjes op hun plaats. Ze gruwde van zo veel geraffineerdheid. Traditiegetrouw hielden de plaatselijke padvindersverenigingen elk jaar hun 'heitje voor een karweitje'. Overal in het dorp werden tegen betaling van een heitje (kwartje) auto's gewassen, ramen gezeemd, hondjes uitgelaten of stapels borden afgewassen. Sylvia zou dit jaar voor het eerst in haar Gidsenuniform meedoen, zoals Liana het jaren daarvoor had gedaan. Ze herinnerde zich dat haar oudste dochtertje er plotseling mee was opgehouden. Ze wilde niet meer naar de vereniging, weigerde te vertellen waarom en zij had er verder niet op aangedrongen. Ze was er ergens wel blij mee geweest want Sylvia werd te oud voor de Kabouters en twee Gidsenuniformen kon ze niet betalen. Nu kon zij van de Kabouters naar de Gidsen en kreeg Agatha, die er al maanden verlangend naar uit had gezien, het Kabouteruniform. Ze begreep het gedrag van Liana toen niet, nu des te beter. Was zij ook een slachtoffer, net als de andere meisjes? Ze had nooit van die actie gehouden, zag te veel gevaren. Was altijd enorm blij als het hele gedoe weer achter de rug was. Haar kinderen vonden het machtig interessant om bij anderen klusjes op te knappen die ze thuis nooit wilden doen, simpelweg omdat ze er thuis niet voor werden betaald. En nu had die vieze man deze gelegenheid aangegrepen om weerloze kinderen naar binnen te lokken. Zeker rond deze tijd had ze haar kinderen altijd gewaarschuwd om nooit alleen ergens naar binnen te gaan. Ze zei hun het. karweitje altijd samen met een vriendje of vriendinnetje te doen. Volgens haar deden ze dat ook. Hoe had dit dan kunnen gebeuren? Haar kind was mogelijk door een vieze engerd betast en zij, als ouders, hadden er niets aan kunnen doen, sterker nog, ze hadden er geen weet van. Ze vroeg zich vertwijfeld af wat er toch zo interessant is aan kleine meisjes, dat sommige mannen er niet afkonden blijven. Dingen deden die niet mochten, die niet hoorden. Die engerd zou er antwoord op kunnen geven, de veldwachter vanuit zijn ambt misschien ook, maar diep in haar hart wilde ze het eigenlijk niet weten. Ze vond het te weerzinwekkend. De veldwachter stelde dat de naam van hun dochtertje weliswaar was genoemd maar dat dit niet per definitie wilde zeggen dat het ook echt was gebeurd. Hij vroeg aan hen toestemming om de volgende dag, na schooltijd, terug te komen om hun kind daarover te ondervragen. De ondervraging duurde niet lang en daarna werden Corrie en Jan naar binnen geroepen. Die waren vooral opgelucht en blij te horen dat volgens de veldwachter hun dochtertje geen slachtoffer kon zijn geweest. Zoals de meeste dorpelingen wisten zij evenmin wat ze met de hele situatie aan moesten. Wisten niet wat te zeggen of te doen. Ze hadden hun kinderen altijd gewaarschuwd maar nu het in het dorp echt gebeurd was, was het zo akelig dichtbij dat het hen verlamde. Er werd nergens anders meer over gesproken en als er kleine kinderen bij waren werd het gesprek vooral fluisterend voortgezet. De kinderlokker, zoals hij algauw vol afschuw werd genoemd, zat intussen achter de tralies, maar was nog niet officieel berecht. Stel dat hij bij gebrek aan bewijs weer vrij zou komen? Zo vreemd was dat niet, dat las je toch zo vaak in de krant? Sommige dorpelingen werden al op voorhand razend en kondigden aan dan hun eigen maatregelen te nemen en dat zouden geen halve maatregelen zijn. De ouders van de slachtoffertjes hadden van de veldwachter het advies gekregen om het, vooral voor de kinderen, hierbij te laten en net te doen of het nooit was gebeurd. Kinderen vergeten snel en dat was voor hen het allerbeste. De kinderen beter voorlichten werkte volgens hem alleen maar averechts. Je maakte ze alleen maar banger en nerveuzer. De dader werd met genoeg bewijs veroordeeld en voor een aantal jaren opgesloten. Daarmee was de zaak voor de veldwachter gesloten. Maar de schrik zat er goed in. De waakzaamheid werd verscherpt. Zei moe Vugt niet altijd: 'Wat niet is kan komen'? De kinderen werden niet binnengehouden of vanwege het 'heitje voor een karweitje' van de padvinderij af gehaald maar kregen een verdubbeld aantal waarschuwingen te verstouwen. Vanaf nu moesten ze zich verplicht melden als ze uit school kwamen. 'Mam, ik ben thuis!' was voldoende. Dan kwam ze van waar ook uit het huis om even te horen waar ze naartoe wilden. Als ze tijd had, dronk ze een kopje thee met ze. Luisterde met hernieuwde belangstelling naar hun verhalen. Bovendien hield Corrie alle mannen in de gaten, vooral oudere mannen. Ze verbood haar kinderen nadrukkelijk om bij wie dan ook naar binnen te gaan en ze mochten zelfs geen snoepjes meer aannemen van de buren, hoe goed bedoeld ook. Ze zei tegen Jan dat ze het niet prettig vond dat haar kinderen op woensdag- en zaterdagmiddag bij andere mensen naar de televisie zaten te kijken. Ook al wist ze bij wie ze zaten en had ze daar persoonlijk toestemming voor gegeven. Café De Jonge Prins bood eveneens de mogelijkheid maar dat had ze al meteen verworpen. Het idee alleen al, haar kinderen tussen dronken mannen aan de tap! Hoeveel kost een televisie eigenlijk? Gezamenlijk stonden ze even later nieuwsgierig voor de etalage van firma Zwart aan de overkant van het kanaal. Ontgoocheld keerden ze daarvan terug. Op de pof kopen? Dan hadden ze een schuld! Afgezien van het feit dat het jaren zou duren eer de televisie afgelost was, zou bovendien het hele dorp weten dat ze een schuld hadden. Daar begonnen ze liever niet aan. Naast de vele potjes die er al stonden kwam er nu een met het etiket TELEVISIE erop.

DE SIGAAR

1959

Corrie keek vanuit het keukenraam naar de spelende kinderen en vond de tijd plotseling snel gaan. Over een aantal weken zou Dik al dertien worden. Na de zomervakantie zou hij naar de ambachtsschool in Schagen gaan. Zelfwas ze nooit verder gekomen dan de lagere school. Jan was nog wel een jaar naar de ambachtsschool geweest maar stond met zijn veertiende jaar in een timmerfabriek houtkrullen aan te vegen. Geld moest er verdiend worden en hij moest al werkend zijn vak maar zien te leren. Hun kinderen moesten een betere start hebben. Volgens het hoofd van de school waren de kinderen niet superintelligent maar zat doorleren er zeker in. Ze besloten de meisjes naar de huishoudschool te sturen en de jongens naar de ambachtsschool. Konden ze later als ze eenmaal bij een baas werkten de nodige opleidingen volgen om zich verder te specialiseren. Dik kon bijna niet wachten, hij wilde timmerman worden net als zijn vader. De afstand naar school van ruim acht kilometer maakte hem niet uit. De meeste jongens van de lagere school gingen erheen, hij fietste niet alleen. De fiets, tweedehands, was al gekocht en elders in een schuur gestald om opgeknapt te worden. Het had Jan veel moeite gekost om de operatie voor Dik geheim te houden, want die nam zijn taak om zijn ouders te helpen wel erg serieus. Hij volgde hem overal. De fiets kreeg een andere kleur en een nieuw voor- en achterlicht. Hij had het meeste werk gehad aan de velgen die, totaal verroest, helemaal geschuurd moesten worden. Maar het was gelukt en de fiets stond, nog net niet ingepakt, te wachten om op zijn verjaardag overhandigd te worden. Onlangs had Corrie, tijdens het eten, de naam Dik officieel veranderd in het meer volwassen klinkende Dirk. Alle kinderen moesten hem met die nieuwe naam aanspreken. Tegen Dirk zei ze dat hij niet meer naar zijn oude naam moest luisteren, dat wende het snelst. Je kon merken dat hij het met haar eens was. Hij gedroeg zich zelfstandiger. Liep rechtop, schouders naar achteren, een beetje wijdbeens. Hij leek groter, breder. Op zijn verjaardag kreeg hij van oom Arie twee tortelduifjes. Prachtig vond hij ze. Oom Arie dreigde ze op te eisen zodra hij zou merken dat er niet goed voor gezorgd zou worden. Hij beloofde plechtig zijn plicht te doen of zij n naam was niet Dirk Mak. Tijdens het schoonmaken van het duivenhok ontsnapte een van zijn duifjes richting de kerktoren en verdrietig keek hij hem na. Om verdere ontsnappingen tegen te gaan bouwde vader een ander, mooier hok, schilderde het wit en hing het boven de deur in de keuken. Het achtergebleven vrouwtje vond het best en koerde er lustig op los. Een gezellig geluid vond Corrie, ze praatte veel met haar. Aanspraak', noemde ze het. Het duurde niet lang of ieder kind kon het geluid precies nadoen. Dirk hield het voeren en het hok verschonen precies één maand vol. Hij ging toch liever zwemmen in het kanaal, vissen met zijn vriendjes of onopvallend luieren in het gras. Corrie nam de taak van hem over en iedereen vergat al snel dat het overgebleven duifje oorspronkelijk aan Dirk gegeven was. Na verloop van tijd bleek dat het weggevlogen mannetje stiekem voor een nazaat had gezorgd, een eitje sierde het nest. Het werd haar duifje, net als Mickey de kater. Bovendien had ze de zorg voor een ren vol kippen met kuikentjes, konijnen en muizen - twee mannetjes zei Jan, een echtpaar met tien jongen bleek later. Plus een kleine binnenvolière met kanaries. Haar dierenliefde strekte zich uit tot in het oneindige, spinnen werden levend buiten de deur gewerkt, voor de vogeltjes werden trouw elke dag broodkruimeltjes onder de lantaarnpaal gestrooid. Zelfs vliegen moesten de kinderen, als het even kon, via een open raam naar buiten zien te werken. Dat Dirk zijn volwassen status serieus nam, bleek wel toen vader hem een paar dagen na zijn verjaardag betrapte op het roken van een sigaar. Samen met een buurjongen zat hij achter het washok te praten over grote-mensenzaken en dikke rookwolken weg te paffen. De grote-mensenzaken kwamen voornamelijk neer op meisjes. Welke ze wel aardig vonden en welke beslist kattig. Dat meisjes altijd zo stom giechelden als ze voorbij kwamen lopen. Eigenlijk waren meisjes slechts zwakke wezens waar je niet mee kon vechten omdat ze zo snel huilden. Dirk schoot in de verdediging voor zijn zusje Liana, want die kon vechten, dat had ze onlangs op het schoolplein bewezen. Ze had die pestkop van Etten, de grootste jongen van de school die altijd kleine kinderen treiterde, tegen de grond geduwd. Ze had hem nog nét een blauw oog kunnen slaan voordat de meester hen uit elkaar had getrokken. Dirk had ook in de kring gestaan en hard met de anderen meegejoeld: 'méér bloed, méér bloed'. Apetrots was hij op zijn zusje. Zij en Peter waren eigenlijk de enigen die voortdurend vechtend over de grond rolden. Simpelweg omdat ze niet tegen onrecht konden dat anderen, kleintjes vooral, maar ook hun eigen broertjes en zusjes werd aangedaan. Ze schrokken van Jan, die ineens voor hen stond. Hij vroeg de jongens op te schuiven zodat hij ertussen kon komen zitten en stak ook een sigaar op. De jongens voelden zich betrapt en wilden de sigaar doven maar hij moedigde hen aan om toch vooral te blijven zitten en de sigaar op te roken. 'Dat zou toch zonde zijn, een goede sigaar zomaar weggooien?' Hij deed ze voor hoe ze een sigaar behoorden te roken. Behalve kringetjes vormen met hun lippen, moesten ze zich ook de techniek van het inhaleren proberen eigen te maken. Voorzichtig deden ze hem na, niet helemaal overtuigd dat ze het wel zo lekker zouden vinden als hij beweerde. Over meisjes hadden ze het allang niet meer. Jan hoorde van weerskanten alleen gehoest en gekreun. Als hij zo tersluiks naar ze keek zagen ze al aardig wit om de neus. Toen de sigaar helemaal op was mochten ze pas weg. Hoe het daarna met zijn vriendje ging wist Dirk niet, maar zelf lag hij dagen ziek op bed en wilde niet eten. Corrie was in eerste instantie woedend, hoe kon Jan het kind leren inhaleren? Dat hoorde helemaal niet bij sigaren roken. Achteraf moest ze toegeven dat vooral het 'inhaleren' heel doeltreffend was geweest. De kleine volwassene heeft nooit meer gerookt. De lange, heerlijke zomer was voorbijgegaan met tochtjes naar het Knepperspad of bramen plukken op de dijk van Burger. De kinderwagen volgeladen, limonade en koekjes mee voor onderweg. Kijken naar kikkertjes, salamanders en visjes in de boerensloten. Het plukken van voornamelijk paardenbloemen en madeliefjes. Het rijgen van bloemenkransen. De kinderen rondhollend, tikkertje spelend en verstoppertje in de hoog opgestapelde hooiklampen. Lachende, spelende kinderen, die stil waren als ze naar vogels leerden luisteren en bomen en bloemen leerden benoemen. Het weer leerden voorspellen door naar de vorm van de wolken te kijken. Schapenwolkjes betekent voorlopig mooi weer, wolken in de vorm van langgerekte veren betekent veel wind. Zo kon ze nog veel meer dingen opnoemen. Dingen die ze van moe Vugt geleerd had en die zij op haar beurt aan haar kinderen overdroeg. Ze leerde hun de lucht op te snuiven, putlucht betekent regen, zeelucht opkomende wind. Als de zwanen in de buurt van de huizen komen wordt het koud. Luid kwakende eenden geven aan dat de vorst aanhoudt. En als de koeien met de kop dezelfde kant op staan, komt er onweer. Ze leerde haar kinderen iedere keer anders naar de natuur te kijken door bijvoorbeeld wijdbeens te gaan staan en dan voorovergebogen door de benen heen te kijken, of via een spiegeltje. De wereld ziet er dan héél anders uit. Corrie dacht er met weemoed aan terug. Helemaal nu de zorgen van de winter eraan zaten te komen. Er moesten kolen en aardappelen worden ingeslagen. Er moest een aantal nieuwe winterjasjes komen en jasjes die ze al hadden werden op de naaimachine verkleind of omgedraaid. Ze haalde het Zweedse broodblik uit de oorlog van zolder waarin de sjaals en wanten werden bewaard. Voor elk kind maakte ze een setje gereed dat ze uit school moesten passen. Welke kinderen waren aan een nieuwe set toe? Wie moest er nieuwe schoenen? Waar blijft de kinderbijslag? Breien moest ze ook nog, merkte ze wel. Naarmate de kinderen groter werden, werden de te breien truien en vesten ook breder, en de panden langer. Dat maakte het voor haar niet alleen tijdrovender maar ook vermoeiender. Voor Sylvia moest er een nieuw vest komen en voor Dirk en Liana een trui. Kniekousen voor Peter, Jan, Aard en Tonnie. Agatha en Gerarda waren aan nieuwe borstrokjes toe en eigenlijk wilde ze voor hen ook nieuwe truitjes breien. De zorgen werden een beetje verlicht doordat familie een grote doos met kleding gezonden had waar dit keer veel bruikbare spullen tussen hadden gezeten. Sommige broekjes had ze al op lengte ingekort, andere ingenomen. Vestjes, truitjes, wollen hemdjes en broekjes lagen schoon gewassen in de kast op de naderende winter te wachten. Voordeel was dat kleertjes die de oudste kinderen te klein waren moeiteloos doorgeschoven konden worden naar het volgende kind. Ze had er soms iets aan veranderd, iets erop geborduurd of genaaid zodat het kledingstuk nieuw leek. Dankzij die doos kon ze een heleboel kleren schrappen van haar lijstje. Het leek wel of haar kinderen stilzwijgend hadden afgesproken om allemaal tegelijk een groeispurt te hebben. Alles werd ineens te klein, zodat ze wel om nieuwe spullen moest. Vooral aan de schoenen kon ze het merken. De oudste twee moesten echt nieuwe winterschoenen hebben. Zoals na elke zomer werden de winterschoenen uit de dozen gehaald en moesten de kinderen komen passen. Alle zomerschoenen werden zorgvuldig gepoetst en in diezelfde schoenendozen weer opgeslagen voor volgend jaar. Na de winter volgde hetzelfde ritueel met de zomerschoenen. Zodra de zomerschoenen uit de doos werden gehaald om ze te passen maakte het niet uit of ze hier en daar beschadigd waren. Voor het betreffende kind leken ze als nieuw. Op voorhand was ze voor de oudste drie kinderen naar Bets Zomerdijk gestapt voor nieuwe winterjassen, mutsen, sjaals en wanten. Bets was vriendelijk en altijd bereid het nodige krediet te geven, omdat ze zeker wist dat zodra de kinderbijslag binnen was, zij onmiddellijk haar deel daarvan zou krijgen. Voor Dirk moest er een lange kamgaren broek komen en voor de meisjes wollen jurken met bijpassende gebreide maillots. Deze maillots waren net in de mode geraakt ter vervanging van de lange gebreide kousen met jarretelletjes. In de toegezonden doos hadden ook lange kousen gezeten met de bijbehorende jarretelletjes, maar haar oudste meisjes wilden die niet meer aan. Ze wilde net als hun leeftijdgenootjes 'modern' en Corrie vond dat ze eigenlijk gelijk hadden. Agatha en Gerarda van bij na zes en vier jaar hadden dat moderne gelukkig nog niet, die kon ze er wat dat betreft nog wel een winter mee laten lopen. Maar Corrie moest toegeven dat de lange kousen niet erg praktisch waren. Ze had gekeken of ze van de lange kousen kniekousen kon maken of, net als de maillots, aan een wollen broekje kon vastzetten. Het resultaat was ronduit bedroevend. Maillots waren veel handiger. Dus kwamen er voor haar jongste twee meisjes ook maillots op het lijstje te staan. Jan en zijzelf waren eigenlijk aan nieuw ondergoed toe. Maar ze had zich al voorgenomen het oude ondergoed maar een keer zo onzichtbaar en mooi mogelijk te stoppen. Het was per slot van rekening maar ondergoed moet je weten, en dan kon het in ieder geval nog een wintertje mee. Ze had hun ondergoed wel alvast onder op het lijstje genoteerd, voor het geval dat. Waar bleef de kinderbijslag?

MAANDAG WASDAG

1961

Corrie kon wel huilen. Krap een maand geleden was ze veertig geworden. Toch al een leeftijd waar je niet lyrisch over hoeft te worden. Negenendertig ging nog, maar veertig... Ze vond het zó verschrikkelijk oud klinken. Ze kon het ook al aardig aan haar huid merken. Het werd allemaal wat slapper, vooral haar buik en borsten dreigden het op te geven en wezen duidelijk neerwaarts. Rond haar ogen viel het gelukkig mee. De kraaienpootjes die ze bij haar zussen zag, had ze gelukkig nog niet. Net voor Tonnies geboorte kreeg ze plotseling wolf in haar tanden en ze had resoluut haar hele bovengebit laten trekken. Nu stond er dus elke nacht een kunstgebit op haar nachtkastje naar haar te grijnzen. Of het wilde zeggen: vecht er maar niet tegen, de rest komt ook wel. Een leesbril zat eraan te komen. Want een boek lezen bij lamplicht, daar hoefde ze niet eens meer aan te beginnen. Laat staan het stoppen van sokken of ander naaiwerk dat precisie vereiste. Het werd steeds weer duidelijk als ze een van de kinderen moest roepen om de draad voor haar in de naald te steken. En ze had net gemerkt dat ze wederom in verwachting was. Ze zag ertegen op om het ter wereld te brengen. Ze werd er tenslotte niet jonger op. Bovendien was hun financiële positie niet echt om over naar huis te schrijven. Eigenlijk kon het eenvoudig niet. Maar het zat er wel. De symptomen waren onmiskenbaar. Hoe zou ze het Jan vertellen? Daar hoefde ze zich niet lang druk over te maken. Hij zag het zelf toen ze zich die avond omkleedde. Omhelsde haar en zei dat ze zich geen zorgen moest maken, alles zou goed komen. Dat zei hij bij alle baby's. Hij had gemakkelijk praten. Tonnie zou in juni drie jaar worden. Ze had zo gehoopt dat hij de laatste zou zijn. De huisarts had hen al geruime tijd gewaarschuwd dat gezien haar leeftijd de kans op zwakzinnige kinderen groter werd. Omdat ze nog steeds niet regelmatig menstrueerde kon ze daar geen keurig staatje over bijhouden. Ook kwam ze om diezelfde reden niet in aanmerking voor de voorbehoedsmiddelen die geleidelijk de markt overspoelden. Bovendien streed de katholieke kerk fel tegen deze vorm van kindermoord en wees elke goede katholiek op zijn of haar verplichting tegenover God en Kerk. Bij haar huwelijk was haar in een erg lange en vormelijke zin duidelijk gemaakt dat het verkeerd en zondig is om je er voor te behoeden. Ze hadden plechtig moeten beloven dat alle kinderen door God gegeven welkom waren. Dat ze hun leven zouden wijden aan de verzorging en ontwikkeling van hun kinderen. Dat ze zouden trachten de kinderen op te voeden tot rechtschapen, deugdzame en godvrezende wezens. Ja, dat stond er inderdaad. Het kwam er in feite op neer dat wat ze de afgelopen jaren hadden gedaan, regelrecht tegen het geloof inging. Ze hadden zich niet voldoende opgeofferd, sterker nog, ze hadden moeite gedaan om ze niet meer te krijgen. Ze begingen daar in feite een doodzonde mee. Ach wat! De Kerk kon het allemaal zo mooi zeggen. Zij moesten maar zien hoe ze de kinderen voldoende te eten konden geven en fatsoenlijk gekleed konden laten gaan. Bovendien had ze toch al negen prachtige kinderen, allemaal gezond van lijf en leden. De methode die de huisarts hun aanraadde was simpel. 'Voor het zingen de kerk uit,' had hij gezegd. Ze hadden er beiden om moeten lachen. Een toepasselijker benaming was er eigenlijk niet. Ze hadden het geprobeerd en waren er toch niet helemaal in geslaagd, gezien het resultaat. Corrie verzoende zich er algauw mee, ze was nu eenmaal in verwachting. Ze hoopte wel vurig dat het kind gezond zou zijn. Jan bleef herhalen dat een mondje meer of minder niet zoveel uitmaakte. Misschien kon hij hier en daar wat klusjes aanpakken om een centje bij te verdienen. Hij maakte er altijd een te nemen hindernis van en daar was ze wel blij om. Het kleintje werd met alles erop en eraan op een stralende zomerse dag in september geboren. Een meisje, hun vijfde dochter. Godzijdank was ze kerngezond en ze noemden haar José. Met de doopnamen Johanna Cornelia vernoemde ze het naar Jo. Het was een komen en gaan van familieleden die er, net als zij, vanuit waren gegaan dat Tonnie de laatste zou zijn. Ze keken allemaal verwonderd en vertederd in de wieg. Weereen kleintje. 'Toch wel leuk, vind je niet?' Vooral Jo was blij verrast met haar naamgenoot. Niemand had haar ooit vernoemd, laat staan als peettante aangewezen. Ze voelde zich enorm vereerd toen zij de kleine José dezelfde middag ter doop mocht houden. Het werd een feestelijke plechtigheid met veel Latijns gemompel boven de doopvont. Toen het bakje wijwater werd uitgegoten over haar zwarte haartjes, gaf de kleine geen kik en sliep rustig door. Een goed teken vond Jo. Het zou ongetwijfeld een sterk kind worden, onverstoorbaar en doelgericht. De plechtigheid eindigde in de pastorie van pastoor Velzenboer, waar het tiende kind in het kerkregister werd bij geschreven als José Mak, dochter van enzovoort enzovoort, vanaf dat moment rooms-katholiek tot in de eeuwigheid. Na de geboorte nam Corrie haar twee oudste meisjes apart om hun te vertellen dat ze, met een kleintje erbij, van hen verlangde dat ze nog meer mee zouden helpen in het huishouden dan ze al deden. Liana schrok ervan. Ze werkte al hele dagen thuis! Deed voor haar gevoel al meer dan voldoende. Ze zat één dag in de week op de huishoudschool in Den Helder en deed erg haar best. Ze wilde de INAS -opleiding gaan volgen zodat ze een kans had om verpleegster te worden. Ze had haar wensen aan niemand durven vertellen en hoopte dat mama niet bedoelde dat ze van school af moest. Tot haar grote opluchting hoefde dat niet. Sylvia zat in de laatste klas van de lagere school en had geen flauw idee wat ze later wilde worden. Maakte zich daar totaal niet druk over. Trouwen en moeder worden leek haar wel wat, maar helemaal zeker was ze daar niet van. Ze had immers geen vriendje. Dat moest je toch op zijn minst hebben, vond ze. Anders was er niet veel aan. Ze beloofden beiden hun best te zullen doen. Corrie kon er sowieso slecht tegen als haar kinderen zomaar in het niets voor zich uit zaten te staren. 'Ledigheid is des duivels oorkussen,' zei ze dan. Of: 'Zat je te prakkiseren hoe je kindskinderen aan klompen moeten komen?' Het was voor de kinderen een sein om iets te gaan doen, maakte niet uit wat. De kinderen moesten voortaan hun eigen bed opmaken, en Agatha en Gerarda werden eveneens ingezet om het huishoudelijk werk zo veel mogelijk voor de anderen te verlichten. Als ze protesteerden zei mama steevast 'kan niet bestaat niet' of 'kom op, laat je handen eens wapperen'. Soms deed ze dat laatste letterlijk voor en dan lachten ze erom. Maar serieus bleef het. Voordat ze naar school gingen moest de kamer gestoft en de vloer geveegd zijn. 'En geen stof onder het vloerkleed vegen, hoor je! Ik kom het controleren!' Beide meisjes vroegen zich vertwijfeld af of hun moeder nog wel iets te doen had, terwijl zij naar school waren. Zij hadden immers alles al gedaan! Als ze ernaar vroegen noemde mama zoveel andere karweitjes op waar ze het bestaan niet eens van vermoedden dat ze daar alleen al moe van werden. 'Wat dacht je dan,' zei mama, 'dat de kaboutertjes de lakens wassen, het wasgoed ophangen en strijken? Was dat maar waar!' Ja, was dat maar waar. Corrie had zo haar weekindeling met vaste, steeds weer terugkerende rituelen. Zondag was een officiële katholieke rustdag, althans voor man en kinderen. Voor haar was het een aaneenschakeling van koffie- en theezetten, koekjes presenteren en eten koken. Alleen 's middags was het rustig als de kinderen buiten speelden of zichzelf binnen vermaakten. Het dorp kende sinds kort een bibliotheek, in het begin nog klein opgezet in een voorkamertje tegenover de kerk en alleen op zondagmorgen open. Ze waren onmiddellijk lid geworden en de kinderen sjouwden enthousiast stapels boeken mee naar huis. Jongens- en meisjesboeken werden streng gescheiden uitgeleend, maar in haar huiskamer lazen de kinderen alles door elkaar. Vredig was het dan in huis, alleen het geluid van omgeslagen bladzijden verstoorde de rust. Corrie las het liefst korte verhalen van Simon Carmiggelt, Toon Hermans, of Godfried Bomans. Toen Simon Carmiggelt later op televisie ging voorlezen uit eigen werk, bleef ze daar voor op, ook al kwam het programma voor haar gevoel midden in de nacht. In romans die waren geïllustreerd door Anton Pieck kon ze helemaal wegzwijmelen. Ze had niet voor niets voor alle kinderen geboortekaartjes uitgezocht met zijn werk, ze bewonderde hem enorm. Zondagavond begint het eigenlijk al. Zo rond een uur of zeven, als alle kleintjes naar bed zijn, slaat ze zuchtend haar boek dicht om in het washok de petroleumstellen aan te steken, de twee wasketels te vullen met water en waspoeder en het vele wasgoed, dat in slordige hopen om haar heen ligt, te sorteren. Ze maakt een stapel witgoed met lakens, slopen, nachthemdjes, pyjama's, bloesjes en kniekousjes. Een bonte stapel met overhemdjes, broekjes en sokken. Een stapel met grove kleding als de overalls van man en kinderen en als laatste een stapel fijne was met babytruitjes, vestjes en kraagjes van jurkjes. Sokken, ondergoed en luiers doet ze in de ene ketel en handdoeken, washandjes en theedoeken in de andere. Dat staat de hele nacht te weken. De zondagse kleren worden nagekeken of ze erg vuil zijn. De boordjes van overhemden worden alvast met Sunlight bewerkt. De broeken worden opnieuw geperst en weer in de kast gehangen of alsnog naar het washok gebracht. Daarna kan ze nog even een paar bladzijden lezen voordat ze naar bed gaat. Morgen moet ze vroeg op. De maandag begint om zes uur, zoals elke maandag, in het washok. Voor enige wanhoop is geen plaats. De mouwen opstropen en er gewoon aan beginnen, is haar motto. Eerst worden de lakens en slopen in de houten waskuip gedaan. De kuip wordt gevuld met schoon water en waspoeder en aangezet. Het wasprogramma duurt ongeveer één uur. Met een schone doek neemt ze intussen de circa dertig meter waslijn af die van het huis tot achter in de tuin doorloopt. Daarna dekt ze de ontbijttafel en snijdt het brood. Wekt de kinderen, helpt de kleintjes met aankleden en geeft José de borst. Als de eerste was is gedraaid, duwt ze de lakens een voor een door de wringer, spoelt ze en haalt ze nogmaals door de wringer. Na de lakens en de slopen volgt het zwaardere werk. Dan hevelt ze, met behulp van een houten wasknijper, de zware bundels wit wasgoed vanuit de kokende ketel over naar de houten waskuip. Tijdens het overhevelen splitst ze de bundels op goed met vuile vlekken en goed met erg vuile vlekken. Het wasgoed met de erg vuile vlekken gaat, voorlopig terug in de ketel, die zal ze later op het wasbord met extra waspoeder behandelen. In de houten waskuip stort ze emmers schoon water bij het wasgoed gevolgd door waspoeder. Dan volgt wederom het verlossende omdraaien van de knop. In het begin vond Corrie het omdraaien van die knop een waar wonder. Maar nu, na de - voor haar gevoel - honderdduizendste keer zit er niets betoverends meer aan. Nu de wasmachine draait pakt ze gedachteloos de zinken teil van de spijker, vult die met het warme water uit de ketel, hangt het wasbord erin en pakt de eerste van de vele poepluiers. Terwijl de vlekken langzaam minder worden, ziet ze haar knokkels rood kleuren en voelt ze een stekende pijn in haar rug van het krom staan. Ze zucht en rekt haar rug een aantal keer. Vervolgens stapt ze met de kletsnatte luiers naar de wringer en duwt de luiers er een voor een doorheen. Spoelen met schoon water en weer door de wringer. Dan is de wasmachine klaar en ook dit wasgoed gaat door de wringer, wordt gespoeld en gaat weer door de wringer. Met dezelfde wasketel waarin ze het wasgoed kookt, loopt ze even later de tuin in om alles op te hangen. Ze begint met de sokjes en broekjes en eindigt met de luiers. Ze begint meteen aan de volgende witte was, daarna komt de bonte was, ook goed voor een aantal waskuipen vol en tot slot de fijne was. De strijkplank met het strijkijzer heeft ze alvast neergezet. Klaar om het eerste wasgoed van de lijn glad te strijken. Tevreden kijkt ze naar de lucht. Het droogt goed vandaag. Met een beetje geluk hangt ze rond zeven uur vanavond het laatste wasgoed aan de waslijn. Gelukkig heeft ze Liana thuis, die ontfermt zich deze dag over de kinderen, helpt ze met het ontbijt en brengt ze naar school. Vangt ze 's middags weer op en houdt een oogje in het zeil. Corrie ziet haar bij het aanrecht staan. Bezig met het schillen van de vijf kilo aardappelen en het schoonmaken van de drie kilo sperzieboontjes. Het avondeten voor vandaag. Dinsdag werkt ze het laatste beetje van het wasgoed weg. Ze strijkt alles, van de eerste zakdoek tot het laatste laken, en legt het opgevouwen in de kasten. De stapeltjes kleren, die slordig in de kast liggen, vouwt ze opnieuw legt ze recht. Al het wasgoed dat scheurtjes vertoont, losse naadjes heeft of waaraan knoopjes ontbreken, verdwijnt naar de verstelmand. De hele dinsdag is gereserveerd om zo veel mogelijk sokken te stoppen, naadjes dicht te naaien, theedoeken en handdoeken opnieuw om te zomen, knoopjes die door de wringer stuk zijn gedrukt of afgerukt, aan te zetten en losse kraagjes aan jurkjes te naaien. Als er dan nog tijd over is, breit ze een aantal pennen van een sok of een trui of zet ze een nieuw breiwerkje op. Tot slot wordt het washok opgeruimd en aangeveegd. Woensdag is naai- en breidag, maar ook een beetje een rustdag. Woensdagmiddag zijn de kinderen vrij van school en als het mooi weer is trekt ze er met de kinderen opuit. Naar het strand bij Groote Keeten, naar het Knepperspad of naar de dijk van Burger om bramen te plukken of zomaar wat te spelen. Op snikhete zomerdagen zwemmen de kinderen liefst pal voor het huis in het Noordhollands Kanaal. Vanuit haar stoel kan ze, al breiend, mooi haar kroost in de gaten houden. Donderdag is de dag dat de hele bovenverdieping een grondige beurt krijgt. De bovenverdieping bestaat uit een jongenskamer en een meisjeskamer plus een diepe opbergkast waar de kinderkleding netjes op hangertjes hangt. De dozen met zomer- of winterschoenen en zomer- of winter-goed staan opgestapeld. Zodra de kinderen 's morgens de deur uit zijn worden alle bedden afgehaald. Ze verzamelt de lakens en slopen draagt ze naar het washok, en hangt de dekens over de waslijn te luchten. Vervolgens schuiert Corrie de matrassen af met een stoffer en draait ze om. Ze stoft de kasten af en zwabbert de vloeren, lapt de ramen en sopt de deuren. Voor elk bed haalt ze een schone set lakens en slopen uit de linnenkast beneden. Voor de zomermaanden heeft ze katoenen lakens en voor de winter flanellen. Ook de nachthemdjes en pyjama's zijn 's zomers van katoen en 's winters van flanel. Bovendien heeft ze beneden in de keukenkast een hele rij kruiken met kruikenzak klaarstaan voor als er barre winters mochten toeslaan. De enige warmtebron is de potkachel beneden in de woonkamer. En hoewel de potkachel warm genoeg is om door het houten plafond tot in de kinderkamers door te dringen, is het er voor haar gevoel soms toch nog te koud. Ze haalt de dekens van de waslijn. Ze klopt ze uit, vouwt ze op en neemt ze weer mee naar boven. De bedden worden stuk voor stuk opgemaakt en als laatste dweilt ze vloeren. Tot slot wordt de hang- en opbergkast op de overloop leeggehaald en opnieuw ingedeeld. Vrijdag vult ze als eerste het boodschappenboekje in en brengt het naar de kruidenier. Daarna neemt ze de woonkamer onder handen. Stoft de meubels en prulletjes af. Rolt het vloerkleed op, hangt het over de waslijn en klopt het uit. Zet alle meubels en de vloer in de boenwas en wrijft ze daarna uit. Sopt de servieskast uit. Anders dan in haar betrekking van vroeger heeft Corrie niet zoveel koper- of zilverwerk, dus ze is gauw uitgepoetst. Ze lapt de ramen en neemt de deuren af. Meteen daarna volgt het halletje naar de voordeur, de gang richting de keuken en de trap naar boven met dezelfde rituelen. Behalve dan de roeden van de traploper, want die zijn van koper en die moet ze wel degelijk poetsen. Zaterdag is de keukendag. Dan worden de keukenkastjes uitgesopt en opgeruimd. De doppen van het gasfornuis in de azijn te weken gezet. Het rooster, waar de pannen op rusten, schoongeboend. Het fornuis grondig schoongemaakt en de wanden om de kookplaat heen en de granieten plaat waar het kookstel op staat met ammoniak ontvet. De gootsteen krijgt een scheutje bleekwater waardoor de zwartwitgeblokte tegeltjes weer gaan blinken. Ze lapt alle ramen aan de buitenkant en tot slot boent ze het stoepje vóór met heet bleekwater, net zo lang tot de IJsselsteentjes weer helder geel oplichten. Het plaatsje grenzend aan de keuken boent ze schoon met het resterende sop. Zaterdagmiddag levert de kruidenier de boodschappen netjes af in een grote mand vóór op de bakfiets. Zodra alle boodschappen op tafel staan uitgestald komt het boodschappenboekje te voorschijn en wordt gecontroleerd of alles klopt. Achter elke boodschap staat de prijs genoteerd met rechts beneden het eindbedrag. Soms schrikt ze wel van het totaalbedrag maar daar maakt de kruidenier gelukkig nooit een punt van. Ze mag het restant gewoon de volgende keer betalen of pas als de kinderbijslag binnenkomt. Meestal zit er bij de boodschappen een klein puntzakje met zuurtjes voor de kinderen. Tussendoor wast ze de schoolkleren. De jongens hebben één broek en twee truien. De meisjes één rok en twee truien. Ook moeten vandaag de schoolschoenen, werkschoenen en de zondagse schoenen worden gepoetst. Tweeëntwintig paar schoenen staan op de keukenstoelen uitgestald. Maar poetsen doet ze gelukkig niet zelf, dat doen de kinderen. Ze hoeft er alleen maar toezicht op te houden. Daarna komt de laatste taak van de week: het enorm vermoeiende wassen van de kinderen.

PLASTIC BROODZAKJES EN PLASTIC SCHOENEN

1961

Buiten die weekindeling kende Corrie ook nog twee keer per jaar de grote schoonmaak, zoals dat in de volksmond heette. In mei en oktober werd alles van de wand getrokken, gesopt en geboend. Dan werd het plafond met ammoniak afgenomen en opnieuw gewit en het hele huis opnieuw behangen. Om de twee jaar wisselde ze de jongens- met de meisjeskamer. Waarom ze dat deed wist ze eigenlijk niet zo precies. Ze hield het er maar op dat zij erg voor veranderingen was en ging ervan uit dat het voor haar kinderen ook leuk zou zijn om zomaar wakker te worden in een ander slaapkamertje. Ze hield van een opgeruimd huis, geen rondslingerend speelgoed, het aanrecht moest altijd leeg zijn, de kleren netjes op hangertjes of keurig op stapeltjes. Ze draaide haar hand niet om voor het behangen van de slaapkamers, het schilderen van deur- en raamkozijnen en het herstellen van dingen die stuk waren. In en rond het huis moest het er netjes uitzien en als Jan daar geen tijd voor had dan deed ze het zelf. Jan was gek genoeg altijd aan het klussen bij anderen en had geen tijd of oog voor wat er in het eigen huis gedaan moest worden. Corrie zag dat al snel in en leerde het zichzelf aan. Grotere klussen liet ze" wel aan hem over maar ze moest dan, net als andere gezinnen in het dorp, wachten tot hij er tijd voor had. Tegenover mevrouw Verheul, de vrouw van de huisarts, liet ze zich eens ontvallen dat haar Jan bij iedereen aan het klussen was, terwijl in zijn eigen huis de deuren scheef in de sponningen hingen. Mevrouw Verheul troostte haar en zei dat haar man aan elk kind onmiddellijk kon zien of het ziek was, behalve aan zijn eigen kinderen. Soms gaf Corrie het eerlijk toe, ze werkte eigenlijk te veel en had maar weinig aandacht en tijd voor de kinderen. Laatst was ze jarig geweest en had op die dag veel familie op visite gehad. Ze had de kinderen beloofd dat ze de volgende dag haar verjaardag met hen zou vieren als ze uit school kwamen. Maar toen de kinderen beneden aan de trap stonden was ze nog druk bezig met het opmaken van de bedden. En toen zij eindelijk klaar was waren de meeste kinderen met haar toestemming al met vriendinnetjes en vriendjes meegegaan om te spelen. De kinderen vonden het niet leuk als zij alsmaar bezig was, dat voelde Corrie wel, maar meestal was het dan al te laat. De kinderen vonden zaterdag een vreselijke dag. Het was niet alleen schoenpoetsdag maar ook de dag dat ze in bad moesten. Die dag begon altijd eender, 's Morgens lagen er op het rijtje keukenstoelen langs de muur kranten uitgespreid met daarop zo'n beetje alle schoenen die er in huis te vinden waren en die gepoetst dienden te worden. Het was de taak van Agatha en Gerarda om eerst alle schoenen in te smeren met schoensmeer en ze dan uit te borstelen. Als laatste werden de schoenen met een doek gewreven om ze mooi te laten glimmen. Gelukkig hoefden de werkschoenen van papa alleen maar te worden ingesmeerd, dat waren zulke grote, hoge schoenen dat je armpje er zowat in zijn geheel in verdween. En natuurlijk kwam mama de boel inspecteren. Soms waren de hakken aan de achterkant vergeten of het stukje leer aan de onderkant tussen de zool en de hak. Kon je dat alsnog doen. Agatha vroeg zich vaak af waarom de jongens nooit hoefden te helpen. Mama suste hen en zei dat de jongens veel te vieze handen hadden om mee te helpen. Die werden erop uitgestuurd om de lege gasfles voor een volle om te wisselen bij de firma Bakker, fietsbanden te plakken, het straatje aan te vegen of papa te helpen in de tuin. Het was Corrie opgevallen dat Aard de laatste tijd heel pittig in de tuin meewerkte. Voor zijn verjaardag had hij een door Dirk eigenhandig gemaakte houten kruiwagen gekregen. Apetrots was hij als hij de gerooide aardappelen naar het hok achter in de schuur reed. Hij sneed boerenkool en plukte spruitjes, en als papa even niet keek reed hij de geplukte spruitjes stiekem richting de prutsloot en kiepte daar zijn kruiwagen om. Hij had een grondige hekel aan spruitjes en meende dat hij al zijn broertjes en zusjes er een enorm plezier mee deed. Liana mikte ze altijd stiekem over de schutting, maar stopte daar abrupt mee toen ze door Ankie Louwe werden teruggeworpen. Het klopte wel wat mama zei. 'Jongens hadden altijd vieze handen en zwarte nagels.' Maar Agatha vroeg zich nuchter af of schoenen poetsen speciaal door schone handen uitgevoerd diende te worden. Ze bleef het onrechtvaardig vinden en Gerarda knikte ijverig met haar mee. Het hielp geen sikkepit. Elke zaterdagmorgen stonden ze midden in de keuken te staren naar al die schoenen, en die moesten zij dan ook poetsen. Vroeger, toen zijn oudste kinderen nog klein waren, hielp Jan mee met het wekelijkse wassen en afdrogen van het grut. Maar zodra zijn oudste dochter een badhanddoek kon vasthouden voelde hij zich van die taak ontheven. Zijn enige taak bleef dat hij de avond van tevoren de enorme wasketels met water vulde en ze op het petroleumstel in de schuur te koken zette. Zo kon hij op de zaterdagen de klusjes uitvoeren die wat extra geld in het laatje brachten. 's Middags, als het water in de ketels heet genoeg was, werden de kinderen binnengeroepen. De kleinsten als eersten. Twee keukenstoelen werden met de zitting tegenover elkaar neergezet, daartussen kwam de zinken wasteil. Mama vulde de teil met kokend heet water en voegde er koud water aan toe. Intussen kleedde Liana de twee jongetjes uit. Mama zette ze in het sop, waste hun haren, hun oren en hun vuile nekjes. Kietelde ze onder hun voetjes en spoelde ze ten slotte af. Tilde ze op en zette ze een voor een op een handdoek om uit te druipen. Terwijl Liana de kinderen afdroogde vulde mama de teil opnieuw en riep het volgende kind naar binnen. Spijtig genoeg pasten alleen de twee jongste kinderen nog met z'n tweeën in de teil, wat water en gesleep met emmers spaarde. Terwijl Gerarda zich mopperend uitkleedde, knipten mama en Liana de nagels van de jongetjes en deden hun pyjamaatjes aan. Sylvia moest tot slot de haren kammen, haar rol was klein maar als ze de kans kreeg maakte ze dat ze wegkwam. Ze speelde liever op straat. Liana kreeg nooit de tijd om op straat te knikkeren of te hinkelen met vriendinnetjes. Mama had haar immers nodig! Vriendinnetjes voor een spelletje mee naar huis nemen mocht ook niet. Mama vond dat ic genoeg broertjes en zusjes had om mee te spelen. Ze vond dat verschrikkelijk onrechtvaardig. Ook dat werd weggewuifd. 'Ach, laat Sylvia toch, ze heeft toch al niet zoveel.' 'Niet zoveel, wat heb ik dan? Ook niets!' Mama zuchtte dan en zei niets. Wanneer de laatste eindelijk met gewassen haren in de kamer naar de radio zat te luisteren, ruimde mama de wasboel op en smeerde Liana voor haar gevoel stapels beschuiten met boter en bestrooide ze met suiker. Een pot thee deed de rest. Dan was het even rustig en vredig in huis. De kleintjes vermaalden hun beschuiten, slurpten hun thee en luisterden met rode oortjes naar Paulus de Boskabouter op de radio, speelden een spelletje met papa of lazen een boek. Tegen de tijd dat de afwas gedaan was en de zondagse kleren aan knaapjes aan de kamerkast hingen, had Liana geen puf meer over. Mama nam dan haar onvermijdelijke verstelmand ter hand en stimuleerde haar ook om iets te gaan doen. Corrie had de twee oudste meisjes breien en naaien geleerd. Ze was begonnen met poppenkleertjes maken, net als zij vroeger van zuster Patricia had geleerd. Toen haar dochters het breien eenmaal onder de knie hadden, volgde het onvermijdelijke sokken stoppen. Ze was nog iedere dag dankbaar dat ze als kind zo perfect sokken had leren stoppen. Ze had er enorm veel profijt van, zeker nu ze iedere cent om moest draaien voor ze hem uit kon geven. Haar kinderen liepen er netjes bij met perfect gestopte sokken. Haar meisjes hadden er niet zo heel veel animo voor. Volgens hen gooiden andere moeders de sokken waar een gat in zat, gewoon weg. Ze ergerde zich aan die onnozele uitspraken van haar kinderen. Ze moest er niet aan denken, dat zij later hetzelfde zouden doen. Pure verkwisting vond ze het. Net als het weggooien van plastic broodzakjes. Haar oudsten hadden geklaagd dat alle kinderen van de school een broodtrommel hadden en dat zij het moesten doen met een plastic broodzakje. Een broodzakje dat ze bovendien mee terug moesten nemen zodat het afgespoeld en te drogen gehangen kon worden. De volgende ochtend werd het wederom gevuld. Klachten hadden ze ook over het broodbeleg. Als ze haar kinderen mocht geloven at de hele school vlees op witte sneetjes brood, geen grove bruine hompen met koek, kaas of suiker. Daar werd met minachting naar gekeken, terwijl zij al blij was dat zij ze brood kon meegeven. Al verkondigde ze hardop dat hele volksstammen bijna niets te eten hadden, het maakte geen enkele indruk. Het verhaal dat zij het vroeger moest doen met een snee bruin brood en een klodder stroop, en vader met een plak knolraap, deed hen alleen maar vies kijken. Haar kinderen raakten verwend. En niet zo'n klein beetje ook! Voorlopig was ze doof voor de smeekbeden van haar kinderen en liet ze de situatie onveranderd. Bruin brood was in haar ogen heilzamer dan wit en goedkoper. Bovendien waren koek, kaas en suiker ontzettend gezond. Corrie wilde best met de tijd meegaan, als het maar betaalbaar was. Ze had naar broodtrommels gekeken maar vond ze belachelijk duur. Ze was helemaal niet zo gek van die hardplastic revolutie, zoals ze dat noemde. Je kon tegenwoordig al plastic schoenen kopen in allerlei felle kleuren. Ze had vriendinnetjes van haar kinderen ermee zien lopen. Vond ze afschuwelijk lelijk en armoedig staan. Bovendien zat er geen ondersteunend voetbedje in. Volgens haar waren ze funest voor het kindervoetje. Ook die wilden haar meisjes natuurlijk hebben. Ze waren doof voor haar argumenten. Onlangs waarschuwde een buurvrouw haar dat haar dochtertje aan het eind van de straat van schoentjes wisselde met haar vriendinnetje. Ze zei er maar niets van. Soms is ondervinding de enige weg om wijs te worden. Tegen de hele modernisering van de maatschappij in bleef Jan houten speelgoed maken voor zijn kinderen. Houten groentekistjes werden omgetoverd tot poppenhuizen met piepkleine raampjes en deurtjes. Corrie richtte het in met allerhande stofjes en maakte de kleinsten er onbeschrijfelijk gelukkig mee. Hele garages werden er voor de jongens getimmerd met houten autootjes en een hijskraan. Een houten fornuisje met pannetjes, een winkeltje met piepkleine Persil-pakjes en kratjes met flesjes. Kleine stoffertjes en bezempjes. Namaakcentjes. Ze waren er uren zoet mee.

VECHTPARTIJEN

1961

'Kinderen zijn een fragiel en kostbaar bezit,' zei Jan vaak. 'Zó heb je ze — wat volgens Corrie absoluut niet waar was — en zó ben je ze kwijt.' Dat kon ze alleen maar beamen. Jammer genoeg konden ze hun kinderen niet constant in de gaten houden, al zouden ze het nog zo graag willen. Ze trachtten hen zoveel mogelijk te beschermen tegen de gevaren van het leven. Als ze voor het huis op straat speelden, waren haar oren constant gespitst op verdachte geluiden en keek ze regelmatig naar buiten om zich gerust te stellen. Als de kinderen wilden zwemmen in het kanaal, zat Jan of een van de oudere kinderen als een soort badmeester op het randje van de steiger of op een afmeerboei het kroost in de gaten te houden. De eerste keer dat hij een jongetje uit het water had gehaald wist hij nog goed. Corrie en hij stapten in hun zondagse goed de deur uit om naar een feestdag te gaan. Van de overkant van het kanaal werd geroepen dat er een kind te water lag. Voordat hij het goed en wel wist stond hij alweer op het droge en maakte de kleine drenkeling zich snotterend uit de voeten. Zijn enige knappe pak was geruïneerd. Hun dagje uit, waar ze zo naar uit hadden gekeken, voorbij. Dat was de eerste keer, en zeker niet de laatste. En dan had hij het niet eens over zijn eigen grut, dat het water altijd erg interessant had gevonden. Corrie wist niet hoe gauw ze haar kinderen zwemmen moest leren, maar ook hoe ze zichzelf konden redden als ze in het water zouden vallen. Net zoals zij het zwemmen had geleerd door alleen maar te kijken naar de zwemlessen van de badmeester in Alkmaar, zo gaf zij ook haar kinderen les. Na het avondgebed werden de stoelen midden in de kamer gezet zodat ze voorover met hun buik op de zitting konden liggen en de arm- en beenbewegingen konden nadoen die zij voordeed. Voor — zij — sluit, voor — zij — sluit. Als het maaien van armen en benen enigszins leek op de bewegingen die ze in het water moesten maken, kregen ze een touwtje om hun middel en stond Jan aan de kant het touwtje strak te houden. Als hij geen tijd had vroeg hij aan een van de oudsten om het van hem over te nemen. Meestal hadden ze er gewoon geen zin in. Jaren later werd geconstateerd dat van alle kinderen Gerarda het snelst kon zwemmen zónder zwembandje, ook al was dat puur toevallig. Met het zwembandje om dook ze een keer te water in plaats van te springen. Het bandje schoot van haar middel weg en vanaf dat moment kon ze zwemmen. Ze was toen vijfjaar en de held van haar broertjes en zusjes. Jan en zij hadden de kinderen het liefst allemaal om zich heen. Konden ze een oogje in het zeil houden. Dat kon natuurlijk lang niet altijd, dat beseften ze ook wel. Vaak stonden er boze dorpelingen voor zijn deur om iets wat de kinderen hadden gedaan. Veldwachter Benedickt, die de orde in het dorp diende te bewaren en moest toezien op handhaving van de wet, was nog nooit voor een vergrijp van zijn kinderen aan de deur geweest. Dus, concludeerde Jan, zou het wel meevallen met al dat onrecht dat zijn kinderen de dorpelingen aandeden. Hij zag ze meer aan voor kwajongensstreken, appeltjes jatten, ruitjes intrappen, fikkies stoken, om maar wat te noemen. Een veel gehoorde kreet op het dorp was: 'Er is er vast wel een van Mak bij.' Natuurlijk was er altijd wel eentje van hem bij, het kon bijna niet missen. Hij had er zo veel. Dat kon hij niet ontkennen en wilde hij ook niet ontkennen. Hij was er zelfs een beetje trots op. Een van die buurvrouwen van wie de appeltjes regelmatig werden gejat, loste het sportief op. Zij plukte een emmer vol en kwam die aan de deur brengen. Ze klaagde niet, zei niets. Het gebaar was voldoende. Zijn kinderen zijn nooit meer in haar boomgaard gesignaleerd. Ondanks al het kattenkwaad waren zijn kinderen eerlijk en oprecht. Kwamen op waar ze voor stonden en duldden geen onrecht. Daar durfde hij zijn hand voor in het vuur te steken. Het waren nou eenmaal zijn kinderen. Kinderen die streken uithaalden waarbij het wel eens verkeerd kon gaan. Ze aardden immers naar hun vader. Tenminste als hij de verhalen over zijn kwajongensstreken mocht geloven die zijn broer en zusters op familiebijeenkomsten zo sappig konden vertellen. Het was waar, hij had in het verleden van zijn vader dikwijls een aframmeling gehad. Meestal terecht, vond hijzelf, en hij was er zeker niet slechter van geworden. Soms hadden kinderen een afstraffing nodig om te leren hoe ver ze konden gaan en wanneer het tijd werd om ermee op te houden. Eens had hij Dirk vastgegrepen toen hij meende dat het jong te ver was gegaan. Hij had hem net een pak slaag willen geven toen Corrie het huis uit kwam benen en met felle ogen tussen hen in ging staan. Hij schrok een beetje van haar, had haar nog nooit zo kwaad gezien, ze stond te trillen op haar benen. Eén blik van haarwas genoeg om Dirk onmiddellijk los te laten. De rest van de dag deden Corrie en hij er het zwijgen toe. 's Avonds toen alle kinderen op bed lagen hoorde hij de diepere achtergrond van haar felle reactie. De weerzinwekkende aframmelingen met het Spaanse rietje die zij vroeger had moeten ondergaan voor dingen die in haar ogen niet fout waren. Haar minachting voor mensen die kinderen slaan. Ze legde uit dat er betere manieren waren om kinderen aan hun verstand te brengen wat ze fout hebben gedaan. Door te slaan laat je merken dat je niet tegen het kind op kan. Een teken van onmacht! Hij beloofde haar nooit meer een hand tegen zijn kinderen op te heffen. Ook al zou het betekenen dat hij zich soms aan de tafelrand moest vasthouden of op zijn handen moest gaan zitten om de impuls van een stevige aframmeling te onderdrukken. Hij hield woord, er werd niet geslagen. Zelfs niet met stemverheffing gesproken. Soms als het al te bar werd, sloeg hij met de vuist op tafel, riep de zondaar bij de naam en keek hem of haar gebiedend in de ogen. Zijn donkerbruine blik was voldoende. Soms dreigde Corrie wel met een aframmeling. Vooral hartje zomer als de kinderen op bed lagen, het plakkerig warm in de slaapkamers was en bovendien nog licht buiten dan kwam er van slapen niet veel en lagen ze constant te donderjagen met elkaar. Rumoerig waren ze dan, ze zou de laatste zijn die dat ontkende. Op zulke momenten mikte ze met een ferme zwaai de mattenklopper naar boven en sommeerde er op waarschuwende toon achteraan: Als jullie nu niet onmiddellijk stil zijn, dan kom ik.' Meestal hielp dat, maar nooit voor lang. Dan sloop ze de trap op, de krakende treden handig vermijdend, gooide de slaapkamerdeur open en mepte mopperend met de mattenklopper tegen de zijkant van het bed. Het resultaat was zonder uitzondering doeltreffend. De kleine druktemakers schoten van schrik onder de lakens en waren meteen muisstil. Er waren ook momenten dat ze haar kinderen hele gesprekken hoorde voeren met elkaar. Nieuwsgierig liep ze geruisloos de trap op om te horen waar haar kinderen het over hadden. De jongens namen vaak de dag nog eens door. Spraken stoer over het aantal vechtpartijen dat ze gewonnen hadden, de vriendjes die in ongenade waren geraakt of over de avonturen die ze beleefd hadden en morgen weer gingen beleven. De meisjes waren meestal woordspelletjes aan het doen. Het opnoemen van jongens- en meisjesnamen bijvoorbeeld. Te beginnen met de A, daar waren er veel van. Ze kwamen, net als zij vroeger, nooit veel verder dan de F, want er zijn niet zoveel meisjesnamen die beginnen met een letter E Waarom dat zo was had ze eigenlijk nooit goed begrepen. Haar meisjes hadden er ook de grootste moeite mee, hoorde ze wel. Bijna had ze, staande op de bovenste trede, geholpen door 'Francina' te roepen. Maar al dat denken schiep natuurlijk lange pauzes en daar werden ze slaperig van. Stil sloop ze weer naar beneden. Voor de woedende dorpelingen, die vaak ter plekke eisten dat hij zijn kind een aframmeling zou verkopen, had Jan een tactiek ontwikkeld die werkte. Als er weer eens eentje aan de deur stond, haalde hij de boosdoener van achter uit het huis. Staand in de deuropening liet hij het kind zijn of haar eigen verhaal vertellen. Als het kind gelijk had deed hij eenvoudigweg de deur dicht. Als de klager gelijk had, stuurde hij de boosdoener met een vermaning weg en bekende dat hij zo langzamerhand ook niet meer wist wat hij met dit specifieke kind aan moest. De afstraffing die het verdiende zou zeker komen, maar eerst zou hij het eens duchtig de les lezen. Daardoor keerde de klager met een tevreden gevoel huiswaarts. Het kind keek hij naderhand streng aan en liet het daarbij. Corrie kon het daarom niet uitstaan als haar kinderen op straat verkondigden dat ze dit of dat niet mochten en dat ze anders thuis op hun donder zouden krijgen. Terwijl zij nooit sloeg! De kinderen konden haar nooit afdoende uitleggen dat ze het dreigement gebruikten als een excuus voor dingen die ze eigenlijk niet wilden doen of ronduit eng vonden. Alles was beter dan uitgejouwd te worden voor lafaard. Dat de buren niet klaagden over geluidsoverlast zou Jan altijd een raadsel blijven. Natuurlijk waren zijn kinderen niet stil, ze waren soms zelfs enorm luidruchtig, vochten elkaar de tent uit. Dan lag er midden in de kamer een hele kluwen armen en benen en wist hij nauwelijks wie er nu met wie aan het worstelen was. Het maakte niet uit of het nou een van de jongens of een van de meisjes was, alles lag door elkaar. Volgens Corrie was dat geen goede ontwikkeling, ze had het idee dat ze elkaar echt niet uit konden staan. Volgens Jan hoorde het bij opgroeien. Opkomen voor jezelf, jezelf leren verdedigen, zo niet lichamelijk dan wel verbaal. Aard werd uiteindelijk het sterkst met woorden, die kon je gewoon niet klem praten. Al knevelden ze hem gelijk Houdini en wierpen ze hem in de diepste kelder of sloten ze hem op in de hoogste toren, hij wist zich altijd vrij te kletsen. Had altijd wel iets bij zich waardoor hij zich wist te bevrijden. Bevrijdde in de tussentijd zijn zusje dat ook opgesloten zat, of het allemaal niets was. Een slotgracht met piranha's of haaien eromheen, hij zat er niet mee. Bij overstromingen bond hij een rubberboot aan de schoorsteen zodat hij, als het water hoog genoeg stond, met vader, moeder, alle kinderen en de huisdieren rustig weg zou kunnen varen of er niets aan de hand was. Hoge golven, diepe stromingen, het deerde hem niet. Hij zou het wel redden, met of zonder peddels. Er was geen speld tussen te krijgen. Het werd een vechtspelletje met woorden, hoe vaster ze hem aan een muur ketenden, hoe sneller hij zich wist te bevrijden. Hij moest wel, voorlopig zou hij lichamelijk kleiner blijven dan zijn broers. Hij had zich op aanraden van zijn broers een aantal keren aan zijn handen aan de deurpost laten ophangen, in de hoop langer te worden. Zijn moeder bevrijdde hem keer op keer en probeerde hem uit te leggen dat hij later net zo groot als zijn broers zou worden, maar dat dat nog wel even kon duren. Hij begreep wel dat het slechts een kwestie van geduld was, maar lekker zat hem dat niet. Het enige wat hij kon doen was dreigen: 'Wacht maar tot ik groot ben!' Of zich eruit praten. 'Niet doen!' 'Houd op!' 'Schei uit!' Hoe vaak waarschuwde Corrie haar kroost niet met dit soort kreten of dreigde ze hen met uitspraken als: 'Laat dat kind met rust of...'? Ze kon het net zo goed tegen een muur zeggen, ze deden net of ze niet bestond, hielden zich Oost-Indisch doof. Ze probeerde het ook wel eens opvoedkundig met een uitspraak van moe Vugt die bij haarzelf destijds bijzonder goed werkte: 'Wat u niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.' Het sorteerde bij haar kinderen geen enkel effect. Ze keken haar alleen maar met grote ogen aan. 'Wat zei u nou, mam?' Dat vroeg om een verklaring. In de hoop dat ze eindelijk vat op het kind had eindigde ze met de wijze woorden: 'Je hebt elkaar later zo hard nodig.' Dat werd natuurlijk honend opzij geschoven. 'Ik haar nodig? Nóóit!' Op momenten van pure woede-uitbarstingen liep ze zorgelijk om de stapel lichamen heen te roepen dat ze geen ruzie mochten maken, dat de jongens de meisjes met rust moesten laten. Wilde ze het redelijk over laten komen dan zei ze: 'Je vecht toch niet met meisjes?' Dat maakte de jongens niet uit, die vochten letterlijk met alles wat bewoog. Bij vechtpartijen was het meestal Dirk die een of meerdere van zijn zusjes of broertjes uitdaagde om het tegen hem op te nemen door te brullen dat hij ze allemaal de baas was. Voordat hij het wist werd hij dan van voren en achteren aangevallen en lag hij in een ijzeren houdgreep op de vloer. Met als absoluut dieptepunt dat een van de allerkleinsten, liefst met natte luier, op zijn gezicht mocht plaatsnemen. Het weerhield Dirk er niet van om ze te blijven uitdagen.

ONGELUKJES

1961

Met zoveel kinderen moest je een welgevulde verbanddoos in huis hebben. Grote of kleine ongelukken met kinderen zijn zo gebeurd. Meestal maakte Jan het niet mee en zat hij ver weg op een of andere bouwplaats. Als hij dan 's avonds thuiskwam werd hij nog voordat hij zijn jas uit kon doen naar het slachtoffer gestuurd. En kreeg hij het hele verhaal in geuren en kleuren te horen. Want kinderen zijn gauw over de schrik heen en willen verder niets liever dan het aan iedereen vertellen en natuurlijk laten zien. Ook als hij zelf met een gewonde vinger thuiskwam, klommen ze nieuwsgierig en medelijdend bij hem op schoot, moest de pleister eraf, het wondje nauwkeurig onderzocht, dan moest hij vertellen hoe het was gekomen, kreeg hij er kusjes op en werd hij van een nieuwe pleister voorzien. In de loop der jaren had Jan vele zere knieën bekeken. Bulten op voorhoofden bestudeerd en in een aantal gevallen de krammen bewonderd die een diep gat in het hoofd weer moesten helen. Sommige voorvallen kon hij zich jaren later nog herinneren alsof het pas gisteren was gebeurd. Bijvoorbeeld dat Tonnie voor iets wat hij had misdaan door Aard achterna werd gezeten en een flinke mep met de koppelriem had gekregen. De gesp kwam boven zijn rechteroog terecht en veroorzaakte een flink bloedend gat. Dirk had hem proberen te troosten, door hem zijn grote schoenen aan te geven, midden op het kolenhok neer te zetten en een foto van hem te maken. De foto maakte veel goed, maar een lachje kon er niet echt af. Kort daarvoor hadden Agatha en Gerarda ontroostbaar naast elkaar op het kolenhok gezeten, allebei met een forse buil op het hoofd. Agatha omdat ze met de fiets van Liana tegen het muurtje van de school was gereden en Gerarda was uit een slecht vergrendelde laadbak van een vrachtauto gevallen. Volgens Jan hadden zijn kinderen iets met fietsen en muren. Niet alleen Agatha en Tonnie zijn ooit met een 'geleende' fiets tegen een muur gereden, ook Aard overkwam het. Alleen presteerde hij het om tegen een schip aan te rijden. De afmeerkabels slingerden hem van zijn fiets zodat hij letterlijk tussen de wal en het schip belandde. Met als resultaat een flink gat in zijn hoofd en een aantal gekneusde ribben. Vingertjes tussen de deur, voeten tussen de spaken, zelfs gebroken polsjes had hij meegemaakt. Bij Jan junior werd dat pas een aantal dagen later door juf Sanders ontdekt. Jan schreef plotseling links en dat tolereerde ze niet tot ze erachter kwam dat hij rechts geen pen kon vasthouden. En dan zijn kinderen ook nog in staat om allerlei voorwerpen in gaten te stoppen die daar niet voor bestemd zijn. Kralen in oren of pluizige wilgenkatjes in neusgaten. Een kroonkurk van een melkfles achter in de keel. Hoe komen ze erop! Flessen met jodium, pakken verband en dozen met pleisters zijn erdoorheen gegaan. Hij kreeg er nog de koude rillingen van als hij er later aan terugdacht. Het handje of voetje dik in het verband. De opgedroogde tranen op de koortsige bolle wangetjes. Corrie toonde nooit veel gevoelens, had dat naar eigen zeggen nooit geleerd of vroeger uit angst voor een pak slaag altijd moeten onderdrukken. Jan wist dat ze zich wel degelijk bezorgd maakte, overbezorgd soms. Vooral als de kinderen bij een gezondheidscontrole op school tuberculosekrasjes op hun onderarm kregen. Elke avond bij het uitdelen van de lepels levertraan moest ieder kind het krasje laten zien. Ze schonk geen aandacht aan de protesten, de vieze gezichten die de kinderen trokken als ze het weeïge, stroperige drankje doorslikten. Haar aandacht ging uit naar het krasje, dat nauwgezet op veranderingen werd bestudeerd. Maar erg medelevend was ze niet. Als de kinderen om iets huilden, zei ze steevast: 'Bewaar die tranen maar voor later, dan heb je ze harder nodig.' Als ze kermend op bed lagen met oorpijn of buikpijn en zij het gevoel had dat ze er alles aan had gedaan dan zei ze, als het een van de jongens betrof: 'Gaat wel weer over voordat je een meisje wordt.' En omgekeerd. Of het nou aan de dagelijkse lepel levertraan heeft gelegen zal niemand ooit met zekerheid weten maar buiten de gewone kinderziektes als mazelen, waterpokken en rodehond waren de kinderen Mak nooit ziek.

EEN EIGEN TELEVISIE

1962

Eindelijk was het geld voor een televisie bij elkaar gespaard en hoefden haar kinderen, tot Corries onbeschrijfelijke opluchting, niet meer bij anderen te kijken. Onlangs waren Agatha en Gerarda drijfnat en huilend teruggekomen van een voorgenomen televisiebezoek bij de oude mevrouw Portegijs op het Drollenpad - zo genoemd naar de paardendrollen waarmee het pad rijkelijk bezaaid moet zijn geweest ten tijde van de trekschuiten, die door paarden door het kanaal werden getrokken. Ze waren niet verder gekomen dan de familie Schilder, halverwege de Kanaalkade. De jongens van vrachtwagenbedrijf Schilder hadden zich niet in kunnen houden en hadden hen voor de grap met de vrachtwagens 'meegewassen'. Tegen de tijd dat ze de meisjes schoon en droog had, mochten ze niet meer bij de oude mevrouw Portegijs naar binnen omdat haar kamer intussen vol zat met andere kinderen en het kinderprogramma bijna afgelopen was. Dat nu was allemaal verleden tijd. De televisie, een enorme kast, stond op een televisietafel die door vader was ontworpen en door Dirk op school gemaakt. Overdag was het een groot grijs scherm dat nogal wat stof aantrok. Maar door één druk op de knop kon je kijken naar wat je maar wilde. Jan keek voornamelijk naar sportprogramma's en nieuwsuitzendingen. De kinderen schaarden zich er op woensdag- en zaterdagmiddag omheen en keken met open monden. Vooral de tientallen tekenfilms hadden hun aandacht. Tekenfilms waarin het slachtoffer altijd op het nippertje werd gered en de dader onveranderlijk werd platgewalst of tot de grond toe afgebrand. Tot nu toe hadden ze geen enkele moeite gehad om hun kinderen liefde voor dieren bij te brengen. Jan kon al razend worden als een van de kinderen per ongeluk op een poezenpootje had getrapt. Dan keek hij het betreffende kind strak aan, wees met zijn duim en wijsvinger de grootte van een poezenpootje aan en zei: 'Zo groot is zijn voetje en jij presteert het nog om erop te trappen. Kun je niet uitkijken?' En de ruimte in huis was toch al zéér beperkt. Afgezien van twee volwassenen en tien kinderen telde het huishouden een hond die luisterde naar de naam Merza, twee naamloze konijnen, een aantal kanaries in een binnenvolière plus Tinus, de kater van Flumans die niemand wilde hebben. Buurman Flumans was aan een longontsteking overleden. Een zachtaardige oude man, was Flumans. Zadelmaker van beroep en volgens haar was hij ook uitvinder. Hij had Jan nog eens uitgelegd hoe hij een droogkamer kon maken zodat het wasgoed niet buiten maar binnen gedroogd kon worden. Wegens ruimtegebrek kon Jan het plan niet realiseren maar het was zeker een briljant idee. Tijdens de zomermaanden zat Flumans altijd op het stoepje aan het kanaal te vissen, Tinus rustig wachtend naast de emmer. Na zijn dood namen de boeren uit de omgeving heel zijn leervoorraad mee en sleepte zijn familie alles wat los- en vastzat uit het huisje, behalve Tinus. Niemand wilde hem hebben. Dus nam Corrie hem mee. De dierenschaar werd af en toe aangevuld met salamanders, kikkers, wormen en allerlei insecten, een liefhebberij van Tonnie. Maar ook gewonde meeuwen, muizen en kleine vogeltjes die op sterven na dood waren werden regelmatig door haar kinderen naar binnen gesleept. Toch kreeg Corrie zo haar twijfels als ze die tekenfilmpjes op de televisie zag, ze verafschuwde het enthousiasme waarmee haar kinderen reageerden. In die filmpjes werd er flink met dieren gegooid en gesmeten. Moest ze haar kinderen naar al dat geweld laten kijken of moest ze het verbieden? Volgens Jan kon het geen kwaad en wisten de kinderen heus wel dat het slechts een tekenfilm was en dat het dus niet echt kon zijn. Corrie moest toegeven dat ook de meeste films voor volwassenen, hoe romantisch ook, ver van de realiteit afstonden. Vroeger, toen ze samen met haar zusjes bijna elke week in de bioscoop zat, had ze net als de filmsterren make-up gebruikt, ging regelmatig naar de kapper en gebruikte dag- en nachtcrème om het proces van ouder worden langzamer te laten verlopen. Later had ze het geld er niet meer voor en gebruikte ze voornamelijk babyolie of -crème. Haar kapsel droeg ze al jaren in een Grace Kelly-rol, dus een kapper verdiende niets aan haar. Bovendien was ze moeder van tien kinderen, in verwachting van haar elfde en had ze bepaald niet meer de illusie eeuwig jong te zullen blijven. Als ze in haar vrolijke dagen was en niet zo tobberig door het huis liep, vond ze zelfs dat ze er niet eens zo slecht uitzag. Op haar verjaardag vergeleek ze zichzelf altijd graag met haar zusjes die steevast op visite kwamen. Een feest voor haar, maar ook voor de kinderen die de weg van school naar huis rennend aflegden om maar niets te missen van de brede joviale lach van Jo, de favoriet van al haar kinderen. Behalve Maria Servillia, die geen kinderen had en dus in Corries ogen ook geen zorgenrimpels van betekenis kon hebben, werden al haar zusjes eveneens zichtbaar ouder en gerimpelder. Tot Corries genoegen had Tonnie haar eerste grijze haren al gevonden en driftig uitgetrokken. Het zou niet lang meer duren, had ze gezegd, of ze moest haar haren verven. Corrie vertelde maar niet dat zij al geruime tijd haar grijze haren op haar slapen bijwerkte met een kwastje. Dat ze bovendien een mengseltje van eiwit, citroen en honing op haar gezicht smeerde om haar huid jonger te doen lijken. Een methode die ze van moe Vugt had afgekeken. Kortom, het leven had niets maar dan ook niets met romantische films te maken. Eigenlijk was het een voortdurende bron van zorg. En dan had ze het niet alleen over het uiterlijk. Toch keek ze graag naar romantische films, zwijmelde er helemaal bij weg. Vooral bij films uit Hollywood met Grace Kelly, Audrey Hepburn of Clark Gable in de hoofdrol en niet te vergeten de kleine Shirley Temple met haar pijpenkrullen. Maar ook Nederlandse producties kwamen aan bod als De Jantjes of Op hoop van zegen met Beppie Nooy als Kniertje. Heerlijke, gezellige avondjes waren dat. Natuurlijk was er veel sport op televisie. Ze keek graag naar paardensport, hield van het wedstrijdrennen. Maar daar werd doorgaans weinig van uitgezonden. Wel was er altijd voetbal, wielrennen of schaatsen te zien of werden de voetbaluitslagen besproken. Corrie moest eerlijk toegeven nooit het fijne van voetbal te hebben begrepen. Van geen enkele sport trouwens. Terwijl Jan aan de buis gekluisterd zat, stopte zij sokken of las ze een boek. Af en toe keek ze even op en dan zag ze steeds dezelfde shirtjes over het veld rennen, hoorde dezelfde namen. Op een avond besloot ze dat ze zich eens in de spelregels moest verdiepen. Ze legde haar stopwerk neer, zette haar bril af en sprak de legendarische woorden: 'Waarom trekken die voetballers na de rust het shirt van hun tegenstander aan?' Op Jans verbaasde blik vervolgde ze: 'Dat vind ik nou zó vies, hè, dat wisselen van shirt.' De kinderen kregen een lachbui en Jan ging er eens even helemaal voor zitten. Nu was het de beurt aan haar om verbaasd te kijken. Dat de spelers van veld wisselden had ze nooit begrepen. Na dit voorval deed ze geen poging meer de sport op tv te kunnen volgen. Maar ze zag haar Jan genieten, dus genoot ze mee. Later, toen er meerdere zenders tegelijk uitzonden en sport samenviel met kinderprogramma's, kwam ze overijld voor haar kinderen op. Er moest democratisch gestemd worden en de meeste stemmen gelden. Dus werd er gekeken naar Floris, Catweazle met zijn pad Touchwood, Kapitein Zeppos en Belle en Sebastiaan. Arme Jan! Met de komst van de televisie was het gelukkig niet gedaan met het spelen van gezelschapsspelletjes. Ganzenbord, monopoly en het dambord werden als vanouds enthousiast van de plank getrokken. De enorme kist met lego lag bijna elke dag ondersteboven in de kamer.

DE PASTOOR EN DE KAPELAAN

1962

Op de vrijdag voor Pasen kwam Tonnie van drie binnenhollen om te vertellen dat zijn vriendje André in het water lag. Corrie holde met hem mee naar buiten maar kon de drenkeling in haar gehaastheid niet zo snel vinden. Tonnie wist het evenmin en ratelde aan één stuk door over het feit dat hij van André niet op zijn fietsje had mogen fietsen. En nu lag André nota bene met fietsje en al te water. Ze kon het kind wel wat doen, maar had er meer aan als ze goed oplette. Ze holde langs de kant van het kanaal heen en weer en keek op goed geluk bij geplet riet nog eens over het water. Gelukkig, daar zag ze hem drijven. Het was te ver bij de kant vandaan om het ventje te kunnen pakken dus sprong ze erin. Het water was verschrikkelijk koud en benam haar voor korte tijd de adem. Snel kwam ze tot bezinning. Met snelle slagen zwom ze op de drenkeling af en duwde als eerste het snoetje boven water. Moe Hertog, door haar kinderen gealarmeerd, stond zenuwachtig aan de kant en nam André snel van haar over, niet wetende wat te doen. De kou had Corrie zozeer verstijfd dat het haar moeite kostte om uit het water te komen. Dat ze vijf maanden zwanger was belemmerde haar extra. Zodra ze op de kant stond nam ze het kind van moe Hertog over, perste lucht in de longetjes en hield het slappe, steenkoude lichaampje af en toe op zijn kop om het water eruit te laten lopen. Gejuich steeg op toen André besloot in leven te blijven, zijn ogen opende en het op een brullen zette. God zij dank, het kind had het gehaald. Het was een van de zovelen die ze met succes uit het water had gehaald. Eigenlijk had Corrie een diepe afkeer van het Noordhollands Kanaal. Voortdurend waren haar oren gespitst op plonzend water en angstkreten. Haar oudste had het absolute record gebroken en had het gepresteerd om negen keer kopje-onder te gaan. Peter was een goede tweede en had het zelfs een keer klaargespeeld om met driewieler en al het water in te rijden. Corrie was er snel bij, maar het redden werd enigszins bemoeilijkt doordat hij zijn driewieler niet los wilde laten. Gelukkig kon inmiddels een groot deel van haar kinderen zichzelf redden. Soms namen haar kinderen het redden van drenkelingen van haar over. Kwam ze op het hulpgeroep aangerend, bleek Liana of Agatha de kleine al op het droge te hebben getrokken. Een rustgevend idee. Maar toch! Het bleef angstig. Corrie vond dat het in grote lijnen te wijten was aan de troep en de rotzooi die in het water dreef. Spullen die een enorme aantrekkingskracht hebben op kinderen. Voor je het weet reiken ze er naar en liggen ze erin. Ze adviseerde moe Hertog om haar zoon in een warm bad onder te dompelen, iets warms te drinken te geven en hem daarna diep onder de dekens te stoppen. Zelf concludeerde ze geërgerd dat haar kachel uit was gegaan en dat het wel enige tijd zou duren voordat het weer warm zou worden in haar huis. Ze waste zich bij het aanrecht, wreef zich warm met een handdoek en trok droge kleren aan. Ze had het nog steeds koud en ondanks de warme beker thee kon ze het niet warmer krijgen. Onder de wol duiken was er niet bij. Zondag zou het Pasen zijn en ze wilde dat haar kinderen netjes voor de dag zouden komen. Ze was niet klaar met het strijken van de jurkjes en de overhemden. Vanavond zou ze met de kinderen eieren schilderen. Dat kon eventueel naar morgen verschoven worden. Als verrassing had ze bij de bakker voor elk kind een paasei besteld van chocolade. Bovendien had ze een paasontbijt bedacht met witte kadetjes, jam en krentenbollen. Dat moest worden opgehaald, maar dat kon ze de jongens wel even laten doen. Tegen de tijd dat de kachel eindelijk brandde was ze zo door en door koud dat ze niet op kon houden met rillen. Op tweede paasdag voelde ze zich verschrikkelijk beroerd. Had kramp in haar buik. Ze stuurde Liana naar tante Koos, de vrouw van oom Arie, aan de overkant van het kanaal om haar te komen helpen. Zodra Koos haar zag, alarmeerde ze de huisarts. Nog diezelfde middag werd het kindje dood geboren. Het was al volgroeid, met alles erop en eraan, zij het dan in miniformaat. Terwijl Jan haar hand vasthield en haar probeerde te troosten, ontfermde Koos zich over de baby en vertrok naar achteren. Tonnie werd gebeld om José op te komen halen zodat ze tijd zouden hebben om het ergste verdriet te verwerken. Corrie had geen fut meer, liep als een geest door het huis en kon niet ophouden met huilen. Liana, veertien jaar oud, deed erg haar best om het huishouden op rolletjes te laten lopen. Ze probeerde de jongere kinderen stil te houden, vooral in huis, en gebood hun zich niet zo vies te maken en zoveel mogelijk de handen uit de mouwen te steken. Corrie had daar weinig erg in, lag hele dagen in bed of zat doelloos in vaders leunstoel uit het raam naar het kanaal te staren. André kwam gewoontegetrouw langs om Tonnie over te halen buiten te komen spelen. Het deed haar goed hem zo vrolijk te zien. Gelukkig had hij er geen nadelige gevolgen aan overgehouden. Het leven was hard. Dit hummeltje had ze gered, maar haar eigen kind was eraan overleden. Al het verdriet om het eerder overleden kindje kwam weer naar boven. Het kleintje dat ze toen niet eens had mogen zien. Het zou nu twaalf jaar zijn geweest, net zo oud als Sylvia. Wat voor een kind zou het geweest zijn? Ze had er eigenlijk niet eens zo veel meer aan gedacht, had het verdrongen. Was blij met de kinderen die ze daarna had gekregen. Tot nu! Nu het in alle hevigheid in haar binnenste tekeerging. Ze wilde wel hardop schreeuwen, maar kon het niet. Ze kromp ineen. Hield haar hand stijfvoor haar mond. Dacht dat haar hoofd zou barsten. Haar hart deed pijn, om dit kleintje en om het kindje dat ze een paar dagen geleden afhad moeten staan. Ze hadden het niet eens op het katholieke kerkhof mogen begraven. De pastoor had letterlijk tegen Jan gezegd dat een pasgeboren kind onmiddellijk gedoopt dient te worden. Als dat niet gebeurt en het sterft, dan sterft het met de erfzonde op zijn zieltje en is het in slavernij van de duivel. Daarom mogen kinderen die voor de doop sterven niet op het kerkhof worden begraven. Voor hen is enkel plaats in oningewijde aarde, opzij van de kerk. De legende wilde dat daar enkel katholieken lagen die zelfmoord hadden gepleegd, wist Jan, en daar wilde hij het kleintje niet tussen begraven. Corrie hoopte dat Jan een grafje in hun eigen tuin had gegraven. Ze hoefde niet eens te weten waar. Een grafje waar later, in de lente, bloemen op zouden bloeien. Pastoor Velzenboer was daarna op bezoek gekomen. Niet met de nodige troostwoorden zoals ze die, diep in haar hart, toch had verwacht. Hij vroeg op de man af of ze niet op voorhand had geweten wat de gevolgen waren van deze onfortuinlijke reddingsactie. 'Heb je daar dan helemaal niet bij stilgestaan?' Ze keek de pastoor met grote ongelovige ogen aan. Had zij dat goed gehoord? Had ze dan niet moeten springen? Had zij André dan maar moeten laten verdrinken? Hoe kon hij zoiets van haar denken, dat zou ze nooit doen. Als ze het goed begreep, twijfelde de pastoor aan haar goede bedoelingen, was ze met opzet gesprongen en had daarmee haar eigen kind willens en wetens vermoord? Er knapte iets binnen in haar, totaal verwezen keek ze naar deze man in zijn dure habijt. De man die haar al jaren achtervolgde met zijn preken over goed en kwaad. De pastoor die beweerde alles beter te weten maar toch zo slecht met zijn parochianen om kon gaan. Wat had zij misdaan om zoveel haat over zich af te roepen? Er welde niet eens woede in haar op. Alleen een allesoverheersend gevoel van verlamming, berusting in het lot. Als God zo over haar dacht, waarom liet Hij haar dan ook niet doodgaan? Want dat was wat ze nu het liefst wilde. Dood, samen met haar overleden kindjes. Had Hij dan zo weinig mededogen met haar en haar kleintjes? Als God per se Zijn toorn over haar wilde uitspreken, dan had Hij toch het kindje in leven kunnen laten? De kleine had Hem toch niets misdaan? Na het bezoek was ze volkomen leeg en uitgeput en kwam al het opgekropte verdriet er in een tranenvloed uit. Liana had in paniek de huisarts gehaald. Had hem bijna letterlijk over straat meegetrokken. De huisarts had een tijdje met Corrie gepraat, maar nauwelijks iets zinnigs uit haar gekregen. Ze had gezegd dat ze geen goede moeder was. Hij had haar iets kalmerend gegeven en zou de volgende dag terugkomen. Tegen de tijd dat Jan thuiskwam zat ze apathisch aan de kamertafel, plukte nerveus aan het tafelkleed. Ze huilde niet, had geen tranen meer over. Alle ellende van de afgelopen jaren stond op haar gezicht te lezen. Niet alleen de dood van haar kleintjes maar ook de dood van haar vader en de dood van Opoe en Opa zo kort achter elkaar. Ze had zich nauwelijks de tijd gegund om erbij stil te staan, druk als ze het altijd had met de verzorging en opvoeding van haar kinderen. Haar kinderen waren immers de belangrijkste wezens in haar leven. Als zij maar gelukkig waren, daar leefde ze voor. Sterk zijn! Niet te lang stilstaan bij verdriet. Dat had ze altijd de enige juiste houding gevonden. Nu wist ze het niet meer. Jan zag dat zijn oudste haar uiterste best deed om haar tranen te bedwingen, de kinderen stil te krijgen en het huishouden draaiende te houden. Hij besloot Tonnie en Aard eveneens uit logeren te sturen. Diezelfde avond bracht hij ze weg. Het duurde nu al een aantal maanden. Corrie slikte kalmerende middelen. Kreeg last van migraineaanvallen en lag soms dagen op bed, in diepe duisternis gehuld. Zingen deed ze allang niet meer. Op een zonnige middag in augustus kwam plotseling kapelaan Weel op bezoek. Hij had een tijdje aan de kant van het kanaal naar de spelende kinderen staan kijken. Kinderen die vol bravoure van de steiger in het water sprongen. Minstens vier van de waterratten herkende hij als Makkies. Ze zagen de kapelaan en zwaaiden. Hij dacht aan zijn jeugdjaren terug en zou willen dat hij nog kind was. Hij zuchtte diep en draaide zich om. Hij had van de pastoor opdracht gekregen om bij mevrouw Mak langs te gaan en zag daar erg tegen op. Vlak voor Pasen had ze haar baby verloren en sindsdien hadden ze haar niet meer in de kerk gezien. Een kwalijke zaak, vond de pastoor. Hij had de kapelaan erop afgestuurd met de boodschap niet terug te komen eer ze beloofd had weer naar de kerk te komen. Hij klopte op de deur van de kleine woning en wachtte. Een klein vrouwtje met een schort voor, een meisje nog, deed open en nodigde hem beleefd uit verder te komen. Hij kreeg thee aangeboden en zat even later tegenover de moeder die zoveel verdriet had. Het was haar aan te zien. Ze zag er jaren ouder uit. Het altijd zo zorgvuldig gekapte haar piekte alle kanten op. Ze zat enigszins gebogen en haar handen rustten slap op het tafelkleed. Haar ogen, eens zo helder, waren uitgeblust. Hij dacht aan zijn vader en moeder en alle verdriet dat zij hadden gehad rond de dood van hun ongeboren kind. Puur, onvervalst verdriet, recht uit het hart. Hij schaamde zich voor de afstandelijke manier waarop de Kerk toen met zijn ouders en nu met deze gelovige mensen was omgegaan. Hij wilde daar graag iets aan veranderen, maar wist niet hoe hij dat aan moest pakken. Luchtig begon hij over de kinderen die zo heerlijk aan het zwemmen waren. Het stemde hem een beetje weemoedig, bekende hij. Hij had als kind ook in een dorp gewoond met veel boerenslootjes waarin hij zwemmen had geleerd. Trots vertelde hij dat hij de oudste was uit een gezin van tien en dat zijn ouders het niet breed hadden gehad. Dat de kinderen blij waren met niets, speelden met niets. Herinnerde zich de viering van Sinterklaas en zijn eerste communie. Dat hij op die feestelijke dag een kopje en een schoteltje had gekregen die de dag erna weer zorgvuldig werden ingepakt en opgeborgen voor het volgende kind. Verbeeldde hij het zich maar of lachte ze even? Herkende ze het misschien? Vol goede moed ging hij verder. Vertelde over de fantastische jeugdjaren van hem en zijn broertjes en zusjes, de dingen die ze zeiden en streken die ze uithaalden. De moeite die zijn ouders zich hadden getroost om hun kinderen tot zelfstandige, rechtschapen en gelukkige mensen te maken. En, had hij net niet aan de kant van het kanaal vier lachende gezichtjes herkend? Gelukkige gezichtjes die haar kinderen toebehoorden? 'Kijkt u zelf maar!' Ze stond op, schuifelde naar het raam en keek lang en intens naar buiten, ze glimlachte toen een van haar kinderen lachte en naar haar zwaaide. Hij viel haar niet aan over haar achterstallige kerkbezoek. Sprak met geen woord over het geloof. Noch over acceptatie van enig lot. Haar zien glimlachen, een sprankje liefde in haar ogen was voor hem voldoende. Hij bedankte voor de thee en ging. Corrie keek nog eens uit het raam. Herinneringen aan vrolijk lachende, spelende en stoeiende kinderen flitsten door haar hoofd. Kinderen die tientallen keren in en uit holden. Kinderen die altijd iets te vertellen hadden. Kinderen die met hun kleine vingertjes in haar bovenarm priemden als ze aandacht wilden. Kinderen die honderden vragen hadden waar ze vaak geen antwoord op wist. Kinderen die niet naar haar wilden luisteren als er iets gedaan moest worden. Kinderen die constant aan haar rokken hingen. Kinderen die nergens te vinden waren als je ze om een boodschap wilde sturen. Kinderen van wie ze alle namen vlot kon noemen behalve van het kind dat ze moest hebben. Kinderen die je 's avonds met vochtige lipjes welterusten zoenden en moegesprongen eindelijk lief gingen slapen. Kinderen, haar schatten, haar trots. Weemoedig glimlachend liep ze de keuken in, bond haar schort voor en zei tegen haar oudste dochter dat ze ook maar moest gaan zwemmen nu het zulk mooi weer was. Liana keek haar verbouwereerd aan. Glimlachte terug, hing haar schort aan de kapstok, pakte haar badpak en lag in een mum van tijd tussen haar broers en zusjes in het kanaal te spartelen. Zodra Corrie de aardappelen had geschild, zou ze even in het zonnetje gaan zitten om naar het spel van de kinderen te kijken. Dat beloofde ze zichzelf.

WILFRIEDA

1963

In hetzelfde jaar dat Reinier Paping als eerste halfbevroren over de finish van de Elfstedentocht kwam, werd het elfde kind van de familie Mak geboren. In de strengste winter ooit haalde iedereen vol enthousiasme zijn schaatsen uit het vet, keek ze nauwkeurig na en voorzag ze zo nodig van nieuwe schaatsleertjes of veters. De etalage van de plaatselijke fietsenwinkel werd snel ontruimd voor schaatsen, sleeën en aanverwante artikelen. Een groot bord op de stoep moest iedereen ervan overtuigen dat de fietsenmaker eveneens een perfecte schaatsenslijper was. Het kanaal was voor het eerst sinds mensenheugenis stijf dichtgevroren en vormde een prachtige gladde ijsbaan waarop in een ijltempo wedstrijden werden georganiseerd; niet alleen hardrijden, maar ook schoonrijden voor paren en wedstrijden met de prikslee. Schijnwerpers werden rondom neergezet en natuurlijk mocht een koek-en-zopie niet ontbreken. De muziek schalde over de baan, mensen kwamen 's avonds uit hun huizen om gezamenlijk te schaatsen of een praatje te maken. De koppen chocolademelk en de bakken erwtensoep met roggebrood waren nauwelijks aan te slepen. Kortom, een gezellig dorps tafereel dat ze voornamelijk van oude schilderijen kenden. De kinderen kregen ijsvrij en Jan zat, zoals menig andere vader, in het vorstverlet. De hele dag was hij bezig met schaatsen onderbinden, koude handjes warm wrijven en tranen drogen na valpartijen die wat al te hard waren aangekomen. Corrie stond voornamelijk langs de kant het tumult op de baan gade te slaan. Schaatsen had ze nooit geleerd en van haar hoefde het ook niet, ze vond het doodeng. Op verzoek van Jan had ze het op een avond geprobeerd. Op houten noren van Dirk schuifelde ze voetje voor voetje over het gladde ijsoppervlak, een stevige stoel als een baken voor zich uit schuivend. Ze vond het maar niets, ze stond te wiebelig op de ijzers, was veel te bang om te vallen. Ze keek duizendmaal liever vanaf de kant naar haar man en haar vrolijk lachende kinderen. Voor veel kinderen was het erg wennen, ze probeerden het eerst achter een stoel of duwden een slee voor zich uit. Gre was er ook en stond met enige trots naar haar Willem en haar zes jongens te kijken. Twee van hen zouden later behoorlijk wat bekendheid vergaren in de sport; Jos Pronk als marathonschaatser en Matthé Pronk schopte het zelfs tot wereldkampioen amateurwielrennen achter de derny op de baan. Nu hadden ze al die hulpstukken niet nodig en reden ze rondjes op stalen noren of ze nooit anders hadden gedaan. Professioneel met de handen op de rug, pootje over in de bochten. In het voorbijgaan zwaaiden ze trots. Corrie keek vol bewondering toe hoe Liana met haar gloednieuwe kunstschaatsen sierlijk rondjes draaide op het ijs. Aard was er ook maar die liep voornamelijk wat te glibberen en te glijden, schaatsen om zijn nek. Agatha, normaal een stil en verlegen meisje, schoot net als Jan junior snel en behendig over het ijs. Tot grote ergernis van Gerarda, die eigenlijk nergens in uitblonk. Ze was een beetje jaloers op haar zus. Die was al zo goed in kaatsenballen met wel zés ballen, touwtjespringen en nu ook nog in schaatsen. Terwijl haar pogingen vooral neerkwamen op vruchteloos schuifelen op de zijkanten van haar schaatsen. Mismoedig zat ze langs de kant en haatte haar zus. De aankondiging van een priksleewedstrijd deed Jan naar de schuur verdwijnen. In minder dan een week maakte hij een slee met prikstokken en zag je hem over de ijsvlakte gaan. Een wedstrijd heeft hij er niet mee gewonnen maar snel was hij wel. De winter leek eindeloos te duren. De kinderen vonden het prachtig en schaatsten opgewonden de ene wedstrijd na de andere, maar de ouders begonnen het benauwd te krijgen. De kolen vlogen erdoorheen en geld voor nieuwe was niet zo gauw voorhanden. Bovendien was de aanvoer per kolenschip door de dichtgevroren kanalen in zijn geheel stil komen te liggen. Gelukkig voor de ouders komt aan alles een eind. Een gigantische ijsbreker, gevolgd door een lint van vrachtschepen, maakte tot groot verdriet van de kinderen een einde aan de ijspret. De kinderen keerden terug naar de schoolbanken en Jan liep over de bouwplaats of er geen priksleewedstrijd was geweest. Vanwege de extra kolen, extra warme kleding en meer van dat soort dingen, hadden Corrie en Jan besloten om het dit jaar met Sinterklaas sober te houden. Voor elk kind een eigengemaakt presentje en een taaipopje. Het kon niet anders. Ze hadden nauwelijks geld te besteden, laat staan voor cadeautjes. Voor de kinderen maakte het niet zoveel uit. Ze waren al weken bezig met het maken van verlanglijstjes, het zingen van liedjes en elkaar bang maken met Zwarte Piet. De voorpret was eigenlijk al genoeg. Ze had Peter van twaalf en Jan van elf laten beloven de kleinere kinderen in de waan te laten dat Sinterklaas bestond en ze hielden zich daar wonderwel aan. Ze konden de kleintjes wel voor de gek houden door gemene liedjes over Sinterklaas en Zwarte Piet te zingen. Vooral Aard van zeven was daar zeer gevoelig voor en stond nogal eens in zijn pyjamaatje op de stoep naar boven te roepen dat zijn grote broers het niet zo bedoelden, en dat Sinterklaas dus niet daarom hun huis, en in het bijzonder zijn schoen voorbij moest lopen. Corrie en Jan hadden bedacht dat het geen pakjesavond maar een stoeltjesochtend zou worden. Het cadeautje midden op de stoel omringd door wat schuimpjes en pepernoten. Onder leiding van Dirk had elk kind op een vel papier een tekening gemaakt met daarop zijn of haar naam in krulletters. De tekening werd de avond voor Sinterklaas aan de rugleuning van hun stoeltje vastgeplakt, zodat Sinterklaas precies wist welk stoeltje bij welk kind hoorde. Minstens een halfjaar geleden had Jan op zijn werk een formulier moeten invullen hoeveel kinderen hij had, of het jongens of meisjes waren, hun namen en welke leeftijd ze hadden. Hij was dat allang vergeten, tot de week voor Sinterklaas, toen bekend werd dat er voor elk kind een pakje afgeleverd zou worden. Ze wisten niet hoe groot de pakjes zouden zijn. Uit voorzorg had ze die avond alle kinderen vroeg naar bed gestuurd. De kinderen lagen nog niet of de dozen voorzien van naam werden in rap tempo naar binnen geschoven. Tegen de tijd dat ze van hun verbazing bekomen waren begonnen ze met het uitpakken en het rangschikken van de cadeautjes op de stoeltjes. Poppen werden er uitgepakt en poppenkleertjes, etuitjes met opmaakspulletjes, dokterskoffertjes met inhoud. Gereedschapkoffers voor de jongens. Knuffeldieren, kleurboeken met kleurtjes. Autootjes en lego. In elke doos zat bovendien een gezelschapspel, een kwartetspel, mikado of een puzzel naar gelang de leeftijd. Voor de wat ouderen kinderen was er bovendien een etui met pennen, schoolschriften en een leesboek. De dozen leken onuitputtelijk. De stoeltjes lagen in een mum van tijd zo vol dat hun eigen presentje eronder bedolven raakte. Als laatste kwam er uit elke doos een chocoladeletter. Verbaasd keken ze naar elkaar en naar de stoeltjes. Het kopje thee werd staande gedronken waarna ze tevreden naar bed gingen. Het zou morgen wel eens een heel drukke dag kunnen worden. De kinderen hadden strenge instructies niet voor acht uur naar beneden te komen en vooral niet de kamer in te gaan. Corrie en Jan hoorden al vroeg stommelende kindervoetjes op de trap, hardop gefluister in de keuken en zenuwachtig gegiechel van voornamelijk de meisjes in de gang. Wetende dat kinderen hun nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen hadden ze voor alle zekerheid de kamerdeur op slot gedraaid. Dat gaf enige rust. Toen het pesten van de oudere jongens de overhand kreeg en de kleinsten zich luid schreeuwend probeerden te verdedigen hielden ze de tijd voor gezien en gelastten ze hun kroost in een rij voor de kamerdeur te gaan staan. José van twee voorop. Toen zwaaide vader met een ruk de kamerdeur open en mochten ze eindelijk naar binnen. Het gejuich was oorverdovend. De oh's en ah's vulden de hele kamer. Te midden van alle herrie stonden ze tevreden te kijken naar hun tiental. Een aantal weken later werd de elfde geboren. Terwijl de kleinste kinderen net in bed lagen zaten Jan en de oudere kinderen in de keuken in spanning te wachten op het moment dat het kleintje er eindelijk zou zijn. Tegen achten was het zover. Het alles overheersende gekrijs van de baby drong door tot in de slaapkamers van de kinderen. Jan haastte zich naar boven om het wakker geworden grut ervan te weerhouden uit bed te komen om te zien waar het geluid vandaan kwam. Hij zei dat het waarschijnlijk een krolse kat was geweest die ze hadden gehoord en dat ze gauw weer moesten gaan slapen. Speciaal Dirk vond het machtig interessant. Niet zo lang geleden had hij van zijn eerstverdiende loon een echte camera gekocht. Het hele gezin moest eraan geloven. Hij fotografeerde zijn broertjes en zusjes op een rijtje op de kerkbank buiten, samen of alleen spelend op straat, rustig lezend in een hoekje of vechtend op een hoop in de hoek van de kamer. Zijn bron was onuitputtelijk. En nu mocht hij zijn nieuwe zusje fotograferen. Vooral de meisjes waren in hun nopjes. Het was een spannende weddenschap geweest die de zusjes van de broertjes hadden gewonnen. Ze waren nu met hun zessen en vér in de meerderheid. Dirk mocht na vader het eerst naar binnen om foto's te maken. Corrie protesteerde, wilde niet op de foto, vond zichzelf er niet al te florissant uitzien. Ze waren erg blij met de baby. De beste remedie tegen verdriet, volgens de dokter. Dit kleine perfecte wezentje met haar pietepeuterige garnalenvingertjes, gezond en helemaal aanwezig, deed haar weer even terugdenken aan het kleintje dat ze anderhalfjaar geleden verloren had. De onmacht, wroeging en pijn waren grotendeels verdwenen en hadden plaatsgemaakt voor bewondering, liefde en warmte. Ze snoof de lucht van de kleine op en voelde zich intens gelukkig. Van al haar kinderen stonden alleen de drie oudsten een beetje verlegen aan de rand van het bed de nieuwkomer nieuwsgierig op te nemen. Ze had net als alle andere kinderen meteen al een kop met zwart haar dat in woeste plukjes alle kanten op stond. Afgezien van Dirk, die de baby ronduit lelijk vond en zich afvroeg of hij er bij zijn geboorte ook zo uit had gezien, vonden ze het kleintje schitterend. Terwijl Jan met Dirk iets te drinken ging inschenken bleven Liana en Sylvia nog wat bij hun moeder rondhangen. Dat de baby in haar buik groeide hadden ze de laatste maanden zelf kunnen zien. Ze stonden bij de wieg te kijken en je zag ze denken. Hoe komt dat er nu uit? Sylvia had er over liggen piekeren en kwam tot de conclusie dat dat dan via de navel moest gebeuren. Ze moest er niet aan denken. Als ze naar haar navel keek en naar de omvang van het kinderkopje, kreeg ze het ter plekke benauwd. Nu ze het zo zag liggen begon ze toch wel aan haar eigen verklaring te twijfelen. Misschien was er nog een andere manier? Voor ze het besefte zei ze: 'Mama, hoe komt het er nou uit?' Corrie moest na die vraag meteen aan Lenie denken, die in een betrekking een oudere vrouw te verzorgen kreeg die vijf kinderen had gebaard. Lenie had altijd het idee gehad dat de baby er via de buikwand uit moest komen en vermoedde om die reden een buik te zien die onder de littekens zou zitten. Nou, Corrie, schreef ze, ik zag er niet één! Het bleef voor hen beiden nog jaren een raadsel. Achttien en negentien waren ze toen geweest en zo groen als gras. Ze vond het prachtig dat haar kinderen oplettender waren, er veel meer bij stilstonden, nieuwsgieriger waren. Ondanks dat ze alleen aan Liana had verteld dat ze weer zwanger was had Sylvia dat na verloop van tijd zelf gemerkt. Ze legde beide meisjes uit waar de baby werkelijk uit moest komen en keek naar twee verbaasde gezichtjes, kinderen nog die dat nieuws nauwelijks konden vatten. 'Hebben we daar beneden een extra gaatje?' Ongelovig keek Sylvia haar aan. Nooit geweten, nooit gemerkt. 'Kan daar dan een kinderkopje doorheen?' Corrie legde uit dat het kopje wat in elkaar gedrukt werd, maar dat maakte geen noemenswaardige indruk. Sylvia vooral was opgelucht. De baby kwam er dus niet via de navel uit. En via dat andere gaatje dat mama noemde, dat zag ze dan wel weer. De kleine werd de volgende dag door Dirk en Liana met veel ceremonie ten doop gehouden. Warm ingepakt gingen ze door de sneeuw naar de pastorie en werden door Truus de huishoudster hartelijk verwelkomd. Ze haalde de baby uit de kinderwagen, bewonderde het mooie snoetje, de pikzwarte haartjes, kirde ertegen en legde het degelijk ingepakt voorzichtig weer terug. Het kerkregister werd met veel ceremonieel uit het kabinet gehaald en op het pluchen tafelkleed opengeslagen, de namen van de kleine werden omzichtig en met veel sierlijke krulletters vermeld. In de kerk was het koud en alle broertjes en zusjes die mee konden stonden rond de doopvont. Liana tilde vol trots haar zusje uit de kinderwagen en hield het stevig vast, maar vond het wel erg vreemd dat er na verloop van tijd een benauwd babygeluidje van onderen kwam. Had Truus de baby helemaal verkeerd in de wagen teruggelegd! Vol schrik keerde ze het kleintje onmiddellijk om en keek bezorgd naar het snoetje. Maar de kleine keek nieuwsgierig om zich heen of er niets aan de hand was. De pastoor prevelde vele Latijnse gebeden en keek een aantal keren met gesloten ogen hemelwaarts, als zou God hoogstpersoonlijk neerdalen om zich over dit kind te ontfermen. Daarna vloeide het ijskoude water rijkelijk over het voorhoofdje en kreeg ze de doopnamen Wilfrieda Lidwina mee. De naam had nog heel wat voeten in aarde gehad. Terwijl Jan al ijsberend door de kamer niet verder was gekomen dan de namen Jansje en Marietje, namen van zijn zusjes die nog niet vernoemd waren, kwam bij Corrie spontaan de naam Wilfrieda opborrelen. Wilfrieda dus en Wilfrieda bleef het.

EEN BRIEF VOOR DEN UYL

1964

Dankzij het kostgeld dat de drie oudsten maandelijks afdroegen kregen ze het wat breder. Iedere keer als de kinderen iets wilden hebben dat ze zich voorlopig niet kon veroorloven zei ze steevast: 'Als het geldschip binnenkomt ben jij als eerste aan de beurt.' Ze had de laatste tijd werkelijk het gevoel dat het geldschip langzaam binnen aan het varen was. Het jaarlijkse dagje uit werd uitgebreid met familiebezoek aan Jo in Bergen of Tonnie in Den Helder. Naar Marie en Jans in Warmenhuizen of Agie in Winkel. Het kopje koffie met slagroomgebak bij Vroom & Dreesman in Alkmaar bleef een traditie die nimmer werd overgeslagen. Van een van die uitstapjes hadden ze voor de kinderen een toverlantaarn met een aantal filmpjes meegebracht. Filmpjes over sprookjes als Sneeuwwitje en Kleinduimpje. Over de stripfiguren Donald Duck en de Drie Biggetjes, met Nederlandse tekst zwevend als ballonnetjes boven hun hoofden. Op die dagen dat Dirk of Liana moest oppassen kwam die toverlantaarn op tafel, werden de gordijnen gesloten en was het griezelig eng én gezellig knus in de kamer. Ook kinderen uit de buurt mochten tegen betaling van één cent mee naar binnen en die kregen eveneens een voorleesbeurt. Ze verzonnen allerlei spelletjes. Al was het alleen maar om de kinderen ver van het kanaal en veilig binnen te houden. Het meest favoriete was wie het langst zijn mond kan houden of stil kan blijven zitten. De kwebbelgrage Peter, Gerarda en Aard hielden het geen halve minuut vol. Winnen was voorbehouden aan de wat rustiger Jan, Agatha en Tonnie. Het spelletje kon soms lang duren. De winnaar werd officieel op een stoel gezet, gefeliciteerd en met een snoepje beloond. Corrie keek verbaasd toe hoe de broertjes en zusjes bij Dirk aan de keukentafel kropen als hij voorstelde te gaan tekenen. De Donald Duck, de Okkie of de Pep werden opengeslagen op tafel gelegd en de kinderen leerden de gezichten van de stripfiguren natekenen. Verwonderd zag ze hoe Dirk het ze voordeed, keek hoe hij aanwijzingen gaf en hoe hij sprak over perspectief en de juiste verhoudingen. Hoe hij hun leerde met samengeknepen ogen scherper te kijken naar het onderwerp. Hij had wel iets schoolmeesterachtigs over zich, vond ze. Hij liet hen door een telescoop naar maan en sterren kijken. Naar een sneeuwvlok, een zandkorrel, een houtsplinter of je eigen hoofdhaar onder een microscoop. Registreerde het kloppen van hun hartjes op een bandrecordertje of liet ze luisteren naar het gesnurk van twee van zijn vier zéér beminde broertjes die bij hem op de kamer sliepen. Vroeger had ze wel eens aan hem gevraagd wat hij later wilde worden en dan zei hij altijd: 'Professor in de Weet-Niet-Kunde.' Als er geld voor was zette Corrie na de pannenkoeken als verrassing een aantal flessen gele vla op tafel in plaats van havermoutpap of koude pudding. Appelmoes, chocoladehagelslag, een pot pindakaas of jam was nog steeds een zeldzaamheid, dat bleef een traktatie. De reepjes knolraap met saus die voorheen aan de kinderen werden voorgeschoteld, verdwenen geheel naar de achtergrond toen Dirk een nieuwigheidje introduceerde. Hij kwam voor het eerst thuis met echte patat met mayonaise. 'Zeker overgewaaid uit Amerika. Het smaakt vast nergens naar. Pure geldverspilling,' snoof Corrie minachtend. Vanaf dat moment was het een wekelijkse gang van zaken dat Dirk op zondagmiddag een van de kinderen erop uitstuurde om voor één gulden patat te halen. En wee je gebeente als je onderweg stiekem een patatje had gepikt want dan kreeg je als beloning helemaal niets. Alle kinderen kregen daarna een patatje om te proeven natuurlijk. Alleen Wilfrieda gaf niets om het gefrituurde stengeltje aardappel en speelde onverstoorbaar verder. Dirk leek altijd wel honger te hebben en deed aan tafel iedere keer weer een poging de uitgedeelde gehaktballen op te kopen. Hij bood er grif één gulden voor, erg verleidelijk als je aan je schamele zakgeld dacht. Het was natuurlijk ook een ode aan Corries kookkunst, alleen kon zij de kooplust van haar oudste niet echt waarderen. Voor alle kinderen braadde ze op woensdag een gehaktbal en op zondag een sudderlapje. Op vrijdag werd soms een gebakken visje gehaald, bij een visstalletje aan de overkant van de weg. Ze zag er als een veldwachter op toe dat iedereen daadwerkelijk zijn of haar vlees of vis opat en dat niets stiekem onderhands werd verhandeld. Dat Dirk altijd klaagde dat hij honger had, maakte haar soms razend. 'Honger? Schei uit! Je weet niet waar je over praat.' 'Je vader, die weet wat honger is, vraag hem maar naar de hongerwinter.' 'Opoe, toen die klein was, die had nauwelijks iets te eten. Dat was pas honger.' Ze hadden het goed, ze vond dat het haar kroost aan niets ontbrak. Soms kregen de meisjes wat meer dan de jongens. 'Meisjes,' beweerde ze, 'moeten goed eten. Zij zijn degenen die later kinderen ter wereld moeten brengen en daar is een sterk lichaam voor nodig.' De jongens konden daar niets tegen inbrengen en deden er wijselijk het zwijgen toe. Het huis moest hier en daar worden opgeknapt. De kamer kreeg een modern verlaagd plafond. De bedsteekast werd weggebroken en de vrijgekomen ruimte werd bij de kamer getrokken. Ze speelden met de gedachte een modern bankstel te kopen, zoals Corrie dat op afbeeldingen in tijdschriften had gezien. Alleen vonden ze de aanschaf te duur. Maar wat niet is kan komen en ze begon enthousiast met sparen. Zo was ze ook ooit begonnen te sparen voor die felbegeerde elektrische wasmachine met centrifuge. Dan kon de bijna antieke oude houten kuip, waar ze nu al bijna vijftien jaar de was in deed, eindelijk de deur uit. Maar het sparen ging zo tergend langzaam dat ze het idee er ooit een te bezitten, allang had laten varen toen er plotseling een verkoper van wasmachines aan haar deur verscheen. Een gladde prater die haar het felbegeerde apparaat kon bezorgen tegen een belachelijk laag bedrag. Hij liet haar afbeeldingen zien van precies de wasmachine die ze op het oog had gehad. Terwijl zij dromerig tegen de deurpost leunde, praatte hij onverstoorbaar verder. Ze vertelde hem dat ze het geld niet had. Dat ze het ook nooit bij elkaar zou kunnen krijgen. Hij deed haar een voorstel om de wasmachine in termijnen te betalen. Het zou haar dan slechts tien gulden in de maand kosten. 'Wat is nou tien gulden, mevrouwtje, voor een degelijke fantastische machine die jaren en jaren meegaat? Het gemak dat je ervan hebt. Het apparaat doet het werk terwijl u zeeën van tijd overhoudt om enkel leuke dingen te doen.' Hij praatte maar door en het idee begon haar al meer te bevallen. Ze zag zichzelf al staan. Slechts een draai aan de knop zoals hij het zo luchtig noemde. Ze kwam altijd tijd te kort. Haar kinderen aanhalen, op schoot nemen was er nauwelijks bij. Daar had ze geen tijd voor. Laat staan tijd voor zichzelf. Bovendien wilde ze geen van de kinderen voortrekken, knuffelde je er één dan wilden ze allemaal. Alle kinderen netjes gekleed, het huis aan kant, het eten op tafel en iedereen op tijd in de kerk was haar devies. Daar stak ze al haar kostbare tijd in. Ze was nooit alleen, er hingen altijd wel kinderen om haar heen. Ze merkte het wel eens aan haar oudsten wanneer die haar alleen wilden spreken. Ze werd dan tot in het washok achtervolgd. De enige piekwaar ze, uit veiligheidsoverwegingen, geen kleine kinderen duldde. En nou kwam deze verkoper in wasmachines haar vertellen dat ze alle tijd van de wereld zou krijgen als ze alleen maar hier en daar wilde tekenen. In een opwelling deed ze het. Ze tekende en liep de rest van de dag te tobben, kon er 's nachts niet van slapen en kreeg spijt. Spijt als haren op haar hoofd. Ze had Jan niet durven vertellen wat ze had gedaan, zou het ook nooit kunnen. Deze stommiteit moest ze zelf zien op te lossen. Na ampele overweging schreef ze een persoonlijke brief aan minister Den Uyl. Ze had hem op de radio gehoord en vond hem een begenadigd redenaar die opkomt voor de kleine man. Een heer met macht en gezag. Hij zou haar kunnen helpen. Ze schreef hem over de verkoper aan de deur en zijn gladde praatjes, haar domheid. Dat ze weliswaar had getekend maar dat ze dat bedrag per maand nooit kon betalen. Of hij er iets aan kon doen. Na een aantal weken kreeg ze een keurig schrijven terug. Ze bleek niet de enige. De verkoper was aardig actief geweest en had menig huishouden in Nederland gedupeerd. Dankzij haar brief en de negatieve reacties van anderen zou er een wijziging op de colportagewet worden doorgevoerd. Welke wijziging dat zou worden stond er niet bij. Corrie haalde opgelucht adem. Het belangrijkste was dat de aankoop ongedaan was gemaakt en ze niet verplicht was te betalen. Ze had zich nooit zo voor de politiek geïnteresseerd, stemde al jaren automatisch op de Katholieke Volks Partij omdat Jan dat ook deed. Maar voor deze minister Den Uyl en zijn brief, stapte ze tot Jans stomme verbazing resoluut over naar de Partij van de Arbeid. De elektrische wasmachine met centrifuge kwam er later toch. Goedkoper omdat het een showmodel betrof, zoals verkoper Ooievaar het zo populair noemde. De houten waskuip werd met vereende krachten het washok uit getild en gelijk gesloopt. De ijzeren ringen werden een tijdje als hoelahoep gebruikt tot het nieuwtje eraf was. De nieuwe wasmachine werd onder toezicht van minstens vijf paar kinderogen vakkundig geplaatst en aangesloten. Het wasprogramma was enkel een kwestie van het omdraaien van een knop, de machine doet de rest. In de hoek waar de petroleumstellen hadden gestaan kwam een douchecabine met gordijn. De meeste kinderen waren de zinken teil intussen allang ontgroeid en wasten zichzelf staande bij het aanrecht. Dat maakte dat de keuken een aantal avonden in de week tot verboden gebied werd verklaard. Vandaar de douchecabine in het washok. De kinderen waren bijna allemaal groot genoeg om zelf onder de douche te gaan staan en zichzelf al dan niet onder toeziend oog af te drogen. Toezicht moest wel gehouden worden, al ging het niet zo strikt per stopwatch. Sommige kinderen kwamen er kurkdroog onder vandaan. Andere vonden het gespetter prachtig of stonden veel langer onder de straal dan strikt noodzakelijk was. Werden ze uiteindelijk gesommeerd onder de waterstraal vandaan te komen, dan moesten ze vaak nog met haren wassen beginnen. Corrie klopte dan resoluut op de deur om de plotselinge hang naar hygiëne een beetje te beteugelen. Er waren er tenslotte meer. Voor José en Wilfrieda wilde ze de zinken teil nog wel eens van de spijker halen, vooral s winters als het washok veel te koud voor hen werd. Ze zette de kachel in de huiskamer lekker hoog, vulde de teil en zette de droogrekjes met de badhanddoeken, hun schone pyjamaatjes en ondergoed eromheen. Warm, knus en gezellig met aan het eind een kopje thee, beschuit met suiker en Paulus de Boskabouter op televisie.

MISDIENAARS

1964

Jan was misdienaar geworden omdat zijn grote vriend Nico van de Berg dat ook was én voor de leuke uitstapjes die de misdienaars één keer per jaar maakten. Voor die speciale gelegenheid werd er een aantal zondagen achterelkaar in de kerk collecte gehouden. Een uitje dat elk jaar een andere bestemming had, anders uitpakte. Eén keer moeten ze wel bijzonder weinig hebben opgehaald want kapelaan Weel had geregeld dat zij de hele dag gingen zwemmen in het IJsselmeer ter hoogte van het plaatsje Onderdijk bij Medemblik, de geboorteplaats van de kapelaan. Alle notabelen van het dorp reden vóór om hen daar naartoe te brengen en hielden ook toezicht op hun zwemactiviteiten. Veel toezicht viel er niet te houden, volgens Jan, want waar ze gingen zwemmen was het meest ondiepe gedeelte van het meer. Verder dan je knieën kwam je niet. Maar de limonade en de eierkoeken maakten veel goed. Vandaag dacht Jan niet aan zomerse misdienaaruitjes, het was bitter koud en het vroor. Eigenlijk ging hij liever schaatsen met de vele vrienden die hij rijk was, maar belofte maakt schuld. In deze verschrikkelijk koude winter was een van de zeer gewaardeerde dorpelingen overleden en moest er op het kerkhof een graf worden gegraven. Met pikhouweel en de nodige schoppen was de koster al geruime tijd bezig een gat in de grond te hakken. Hij had zijn werk even gelaten voor wat het was, en was voor iets warms de pastorie binnengegaan, toen Nico en Jan het kerkhof op kwamen lopen om hem een handje te helpen. Tot hun verbazing was de berg aarde naast het graf al behoorlijk hoog. Opeens viel Jans oog op een rond iets en hij groef het verder uit. Het bleek een schedel te zijn. Ze keken er beiden verschrikt naar, voorzichtig gaf Nico er met zijn voet een zetje tegen. Het rolde van de berg aarde af vlak voor de voeten van Jan. Voor ze het wisten waren ze ermee aan het voetballen tussen de zerken door. Jan als aanvaller, zijn favoriet Pele nabootsend, pingelend met de bal, Nico op doel. Net toen het spannend begon te worden stond plotseling de koster dreigend voor hun neus. Geschrokken zetten ze het op een lopen, botsten bijna tegen andere grafzerken aan. Ver verwijderd hoorden ze hem nog foeteren maar of dat nu op hen beiden was of op de stijf bevroren grond, zouden ze nooit weten. Het leek ze verstandiger om voorlopig maar even uit zijn buurt te blijven. Begrafenissen waren bij geen enkele misdienaar favoriet. Afgezien dan van het feit dat je er vrij van school voor kreeg terwijl je vriendjes zaten te blokken, dat was wel fijn. Eén keer liep de hele begrafenis behoorlijk uit de hand vanwege een lift. Verleden jaar nog lieten ze de kist handmatig in het graf zakken. De kist met stevige banden omwikkeld en sterke mannen aan weerszijden van het graf die de kist langzaam en sereen in het graf lieten zakken. Sinds kort was er een lift gekomen, een dure aanschaf die een hoop tumult in het dorp teweegbracht. Oude mijnheer Louter was de eerste die met de nieuwe lift ter aarde besteld zou worden. Tot afgrijzen van alle bedroefde aanwezigen weigerde een gedeelte van de lift zodat de kist niet in zijn geheel langzaam naar beneden zakte, maar slechts aan één kant, zodat de kist rechtop in het graf kwam te staan. Het hele dorp sprak er schande van. Sprak over het mensonterende van het gebeuren. Over de doorgevoerde moderne systemen die toch altijd weigerden als je ze nodig had. 'Wat heb ik je gezegd!' 'Wat mankeerde er in godsnaam aan de oude traditionele manier van de kist te laten zakken?' 'Niks mis mee.' 'Al die moderne fratsen.' 'Zonde van het geld.' Aard werd later ook misdienaar. Niet omdat hij dat lopen in een 'meisjesjurk' nou zo leuk vond maar omdat hij kapelaan Weel, die hem had gevraagd, en later kapelaan Klawer, aardige mensen vond. Bovendien kon zijn grote broer leuke verhalen vertellen over de uitstapjes die ze eens per jaar op de fiets maakten. Of, zoals Aard jaren later zou ervaren, de Kever van de kapelaan werd volgeladen om te gaan zwemmen in zee met waterijsjes tot slot. En dan waren er nog de sinterklaasfeestjes met lekker veel cadeautjes. Aard vond misdienaar zijn wel leuk. Een ware attractie vond hij het klokkenluiden, helemaal in de nok van de toren. Net zo lang bungelen aan het koord tot het hele dorp wakker was. Niet iedereen vond dat leuk, zeker niet degene die pal tegenover de kerk woonde. Tot zijn grote schrik stond een keer ineens de groenteboer in pyjamajasje achter zijn rug om hem een pak slaag te geven. Hij kon geen kant op in die toren. Gelukkig heeft de kapelaan hem toen weten te bevrijden. Leuke dingen waren vooral de trouwerijen, waar je vrij van school voor kreeg met zakjes bruidssuiker tot slot, en minder leuke de begrafenissen. Afgelopen zomer was hij samen met Theo Schilder, een van de bloedbroeders van de Zwarte Wrekers, voor het eerst misdienaar geweest bij een begrafenis. De overledene was een rijk man die ergens aan de Korte Ruigeweg woonde. Samen werden ze naar de plek gereden waar de stoet al klaarstond, allemaal van die prachtige antieke zwarte wagens. Volgens de traditie moesten de misdienaars opzij van de lijkwagen lopen naar de kerk in 't Zand, maar na een kilometer waren ze het al zat. Het was stikheet en die lange zwarte jurken plakten aan hun rug en blote benen. Zuchtend keken ze naar de treeplank opzij van de auto, daar kon je mooi op staan. De chauffeur zag het ook, draaide zijn raampje open en fluisterde: 'Als je nou net doet of je loopt dan merken zij het vast niet.' Met een beetje op en neer bewegen leek het ook net echt. Vlak voor de kerk sprongen ze er behendig af en ze liepen de laatste meters met eerbiedig gebogen hoofden. De familie van de overledene vond het zielig dat zij het hele eind hadden moeten lopen en gaf hun na afloop van de dienst allebei een gulden. Visioenen van bergen snoep schoten er door Aards hoofd. Temeer omdat zijn zakgeld niet meer dan een dubbeltje in de week bedroeg. Snel schoten ze de sacristie binnen om zich om te kleden. Maar pastoor Velzenboer had het geld ook gezien en wilde de helft voor de armen. Aard vond dat niet eerlijk: 'Mijn vader en moeder zijn ook arm dus van mij krijg u niets.' Het werd nog een hele strijd. De pastoor keek Aard streng aan en begon omslachtig uit te leggen wie er volgens hem echt arm waren. De klok tikte door en Aard kreeg het er benauwd van, ten einde raad gaf hij de pastoor maar gelijk. Kon hij nog nét voor sluitingstijd bij patatboer Klaas de Vries de overige vijftig cent omzetten in snoep. De patatboer had trouwens buiten aan de muur een kauwgumautomaat hangen en als je daar een welgemikte trap tegen gaf had je gratis kauwgom. Dat wist volgens hem niemand. Was een van de zwaar bewaakte geheimen van de Zwarte Wrekers. Aangetrokken door alle fantastische verhalen over fietstochtjes en sinterklaascadeautjes meldde Tonnie, toen hij eenmaal oud genoeg was, zich ook als misdienaar. De eerste keer dat hij daar sinterklaas meemaakte was er grote hilariteit. Alle misdienaars kwamen bijeen in de kerk, namen zenuwachtig plaats in de voorste banken en wachtten geduldig tot de kapelaan met de doos met cadeaus uit de sacristie zou komen. Piet van Duin vond de doos kennelijk nogal aan de kleine kant, wierp er een geringschattende blik in en riep verontwaardigd: 'Hè, is dat alles?' Alle andere misdienaars lagen dubbel van het lachen en de kapelaan kleurde net zo rood als de miswijn. Iedere keer als Tonnie vóór de mis begon in de sacristie de misdienaarkleding aantrok en de wijn en water klaarzette, kon hij de verleiding niet weerstaan om snel links en rechts om zich heen te kijken en dan stiekem, hup, een slokje van de miswijn te nemen. Het smaakte altijd vreselijk vies. Tonnie snapte niet dat de pastoor daar zo gek op was en begreep al helemaal niet waarom hijzelf iedere keer weer een slok van die vieze troep nam. Het leukste werkje, vond Tonnie, was na de mis langs de banken lopen om kerkboekjes op te halen, kniematjes netjes terug te hangen en natuurlijk te kijken of er ergens een muntje op of onder de kerkbank was achtergelaten. Soms had hij geluk en leverde een duik onder de bank hem een kwartje op. Afgezien van de vele centen die hij onder de kerkbanken vond en onmiddellijk omzette in snoep, was zijn grootste hobby toch vissen. Vissen op het stoepje voor het huis met zijn broertjes of zusjes of op de steiger voor graanpakhuis Zeeman, als er niet toevallig een schip lag afgemeerd of kinderen er zo nodig moesten zwemmen. Of in zijn eentje op het Knepperspad. De vis gaf hij meestal aan oude Aaltje die samen met Andries Hoep even verderop in de straat woonde. Zij kookte het voor haar katten. Als dank kwam ze altijd met een zakdoek gevuld met kleverige zuurtjes of soms een centje. En centjes voor in zijn spaarpot vond hij prachtig, want sinds kort was hij aan het sparen voor een échte hengel. Bijna elke dag telde hij ze uit op het tafelkleed onder het schijnsel van de kamerlamp, in stilte hopend dat de kaboutertjes met hem meespaarden. Maar gezien de inhoud van zijn spaarpotje waren er geen kaboutertjes en kon het nog wel jaren duren eer hij met een professionele hengel op het stoepje kon plaatsnemen. Om toch te kunnen vissen gebruikte hij een tak van een boom, naaigaren van mama en een kromgebogen speld, óók van mama. Die speld was niet zomaar krom, die moest hij heel voorzichtig krombuigen, anders brak hij. Het heeft tientallen spelden gekost eer hij dat onder de knie had en daar was zijn moeder niet blij mee. Aan die kromme speld werd een dikke worm gefrommeld en dan maar vissen. Rustig de tak af en toe op en neer halen, kijken of er al een visje toehapte. Hij vond dat iedere keer weer hartstikke spannend. Stekelbaarsjes van ongeveer vijf centimeter ving hij ermee. Kleine visjes, die hij trots bewaarde om ze aan iedereen die langskwam te laten zien. Aan het eind van de dag gooide hij de stekelbaarsjes weer terug. Ze waren veel te klein om te eten, laat staan om te verkopen. Eén keer gooide hij zijn vangst met zo'n wilde zwieper terug het kanaal in dat hij zijn evenwicht verloor en achter de emmer aan zeilde. Gelukkig zag Sylvia hem gaan, ze trok hem geschrokken op de kant. Het wormen vangen vond hij een feest op zich. Hij stapte met een schepje en een emmertje de achtertuin in en terwijl hij de schep rechtop in de aarde liet trillen, raapten José en Wilfrieda de wormen op die uit de grond kwamen kruipen. Moest hij nog aardig vlug zijn want Wilfrieda van anderhalf begreep niet direct dat ze voor het vissen bestemd waren en gebruikte ze voornamelijk om mee te spelen. Zijn eerste 'echte' vishaak is nooit in een vissenbek beland maar schoot tijdens een rare beweging van zijn hengel in zijn rechterwijsvinger. 'Ik kon er niets aan doen,' stamelde hij. De dokter keek echter hoogst verbaasd, hij had nog nooit iemand meegemaakt die zichzelf aan de haak had geslagen. Het hengelen heeft hem niet alleen vissen opgeleverd, ook mocht hij eens, gezeten op de steiger van Zeeman, een set handboeien naar boven halen. Hij schrok er helemaal van, kon zijn ogen niet geloven. Wat moest hij daar nou mee? Vissen in de Egalementsloot langs de kerk kon nog originelere dingen opleveren, zoals een pistool of een handgranaat. Oorlogstuig dat door capitulerende Duitsers in de sloot was gedumpt. Zijn eerste serieuze werphengel kon hij alleen maar verdrietig nakijken, toen hij even niet oplette en er een Grinza langsvoer. De enorme zuigkracht van het schip sleurde zijn gloednieuwe werphengel gewoon mee de diepte in.

HET ONGELUK VAN DIRK

1964

Zoals gewoonlijk stapten haar kinderen die vrijdagochtend een voor een de deur uit. Jan werd als eerste door een busje van MUWI opgehaald. Trommeltje mee, de onveranderlijke koek, kaas en suiker tussen de bruine boterhammen. Dirk van achttien vertrok op zijn brommer richting aannemer Bais in Den Helder voor zijn laatste werkdag. Uren had hij voor de spiegel in de keuken gestaan om zijn vetkuif te modelleren, dé mode onder de jongeren. Corrie kon maar niet begrijpen dat hij uren bezig kon zijn met zijn kapsel, om vijf minuten later gedachteloos de helm op zijn hoofd te zetten en weg te rijden. De muziek van Elvis kon ze wel waarderen, schreeuwerig maar vlot. Rock-'n-roll werd het genoemd. Morgen zou de bouwvakvakantie ingaan. Hij had met Liana afgesproken dat ze een fietsvakantie zouden houden door de kop van Noord-Holland. Ooms en tantes, neven en nichten zouden ze met een bezoek vereren. Liana zou zo direct per bus naar het naaiatelier Klercks in Den Helder vertrekken. Ook voor haar was het de laatste werkdag, tussen de middag zou ze nog even bij tante Tonnie binnenwippen voor een boterham. Fluitend vertrok ze naar de bushalte. Zij hield van rustige muziek. The Everly Brothers, Simon and Garfunkel. Verzamelde plaatjes van haar idolen en plakte ze in een schrift. Tijdens haar werk neuriede ze de liedjes mee. Sylvia liep net de deur uit op weg naar haar werk als hulp in de huishouding bij veeboer Jo Ros aan de overkant van het kanaal. Voor Peter was de grote vakantie al begonnen. Hij was vanmorgen met de padvinders op kamp gegaan en zou over een paar dagen weer thuiskomen. Hij had lang staan treuzelen, er ontbrak van alles in zijn tas. Na de vakantie zou hij naar de tweede klas van de ambachtsschool in Schagen gaan. Hij deed een poging om net als zijn vader en Dirk timmerman te worden. Corrie zag wel dat het mannetje er niet echt veel zin in had. Hij stribbelde vaak tegen. Had moeite zijn bed uit te komen, laat staan de fiets te pakken en naar Schagen te rijden. Hoe lang het zou duren voordat hij er de brui aan zou geven wist ze niet. Ze had hem onlangs over de marine horen praten. Ze had zonder dat zij het wisten, informatie opgevraagd. Minimaal vijftien moest hij daarvoor zijn. Tot zijn grote verdriet was vader er faliekant op tegen geweest. Toen was hij gekomen met het vreemdelingenlegioen ergens in Frankrijk. Hij wist niet eens waarover hij het had, maar dreigde wel met weglopen. Ze moest er niet aan denken. Ze snapte het wel, hij wilde vrij zijn. Verre landen bezoeken, vooral niet meer naar school hoeven. Geen van de kinderen mocht het weten maar haar Jan, hun vader, wilde vroeger ook niets liever dan varen, verre landen bezoeken, eropuit! Het mocht toen ook niet van zijn vader. Opa was nooit verder gekomen dan werken op het boerenland en zijn zoon moest een degelijk vak leren. Jan had er lang over nagedacht en was toen toch maar gaan timmeren. Maar de zee, de scheepvaart en het avontuur bleven lang trekken. De twee oudste zonen moesten in ieder geval nog in militaire dienst. Dirk zou eerdaags zijn oproep wel in de bus krijgen. Hij vond het al bij voorbaat zonde van zijn tijd. Peter kon bijna niet wachten. Het rommelde behoorlijk bij hem. Hij wilde wat anders maar wist niet wat. Jan zou na de grote vakantie ook naar de ambachtsschool gaan, maar dan in Den Helder. Hij wilde leren voor automonteur. Hij was, net als Dirk, altijd met techniek bezig. Dirk deed televisies en radio's, hij brommers en motoren. De hele schuur lag inmiddels bezaaid met onderdelen en hij zat altijd onder de smeer. Zelfwas hij te jong om brommer te mogen rijden maar talent om te repareren had hij, gezien de brommers van de jongens uit de buurt die het daarna weer vlekkeloos deden en volgens Corrie zelfs sneller reden. Agatha ging de afgelopen maanden wat minder graag naar school. Niet zo lang geleden was haar lievelingsleraar, meester Broersen, plotseling overleden. Er was een ander voor in de plaats gekomen waar ze niet zo dol op was. Alle verandering is moeilijk natuurlijk, maar meester Broersen was eenvoudig niet te vervangen én hij woonde niet zover bij haar vandaan aan de Kanaalkade en dat schepte natuurlijk een extra band. Hij was bovendien niet alleen bijzonder aardig, hij schreef ook spannende verhalen die hij de kinderen in zijn klas voorlas. Brammetje Bozenbui was zo'n avontuur geweest waarbij de kinderen ademloos aan zijn lippen hingen. Nu zouden ze ook nooit te weten komen hoe het zou aflopen met Koen Kabeltouw en de schat op de zeebodem. Gerarda, negen jaar, werd door haar vriendinnetje Mieneke Hertog opgehaald. De weg naar de lagere school werd nooit in een rechte lijn afgelegd, eerder zigzaggend. Bermen werden overgestoken, bloemen geplukt, boomgaarden alvast geïnspecteerd voor straks als ze weer uit school zouden komen. Ze zwaaiden naar de gezusters De Wit, die aan het begin van de Kanaalkade woonden. Als ze niet naar school hoefde liep ze meestal met Aard en Tonnie in haar kielzog de deur uit. 'Om avonturen te beleven,' zoals Corrie haar vaak hoorde zeggen. Ze liepen dan langs de rietkraag richting de Stolpen te struinen of strunne' zoals dat op zijn West-Fries heette. Als de eerste iets gevonden had dan mocht de tweede voorop enzovoort. Tot aan de boerderij van Kneppers. Soms vonden ze echt waardevolle dingen, zoals een pendule van geel koper, een stoommachientje of een koperen spinnewieltje, maar ook munten van voor of net na de oorlog. Corrie keek ze altijd na en deed een schietgebedje. Aard besloot om 's middags uit school met Arno Zeeman te gaan spelen. Zijn vader beheerde het enorme pakhuis, volgestouwd met opeengestapelde zakken graan waartussen je je kon verstoppen, cowboytje of indiaantje kon spelen en natuurlijk hutten kon bouwen. De vorige keer waren er plotseling een paar zakken gescheurd. Het graan stroomde er zo snel uit dat ze het niet meer tegen konden houden. Het werd een enorme puinhoop. Ineens stond vader Zeeman groot en breed achter hen en brulde dat hij onmiddellijk moest maken dat hij wegkwam wilde hij geen pak slaag krijgen. Van schrik rende Aard het pakhuis uit de straat op. Arno zag hij de volgende dagweer, hij zei niet veel en liep een beetje moeilijk. Tonnie zat in de eerste klas en kon al klokkijken. Voor zijn verjaardag had hij een horloge gekregen. Het was een grotemannenhorloge, veel te breed voor zijn dunne polsje. Zo trots als een pauw liep hij ermee rond, hij liet het aan iedereen zien. School vond hij wel aardig, alleen niet die keer toen juf Sanders plotseling bij zijn bankje opdoemde en van hem wilde weten hoe laat het was. Van de zenuwen wist hij het niet. Toen werd hij de gang op gestuurd om daar op de grote klok te kijken. Hij keek, deed ontzettend zijn best maar wist het nog steeds niet. Een schoolmeester was verbaasd hem daar te zien, zei hoe laat het was en stuurde hem de klas weer in. Gelukkig was dit de laatste week, dan hadden ze grote vakantie. In de tweede klas zouden er meisjes aan de jongensklas worden toegevoegd, had hij van de juffrouw vernomen. Een van die meisjes heette eveneens Tonnie, volgens mama was dat reden genoeg om zijn naam in Anton te veranderen. José was op proef een aantal keren naar het kleuterschooltje geweest en vond juffrouw Agie de Wit meteen al liever dan mama. Leuk vond Corrie het niet maar ze kon het ook niet tegenhouden, want na de vakantie zou ze definitief naar de kleuterschool gaan. Nu speelde ze rustig samen met haar pop moedertje en kindje achter het huis. Wilfrieda was de enige die ze nog permanent om haar benen had lopen, kruipen was eigenlijk het juiste woord. Ze speelde achter het huis met Merza de hond, haar onafscheidelijke speelkameraadje. Corrie hoorde haar vanuit de keuken tegen hem brabbelen, commanderen leek het wel. Zag haar zitten met het vingertje naar hem omgeheven. Ze kwam nauwelijks boven hem uit maar was hem helemaal de baas. Ze keek naar de wolkeloze blauwe hemel. De zon scheen fel en deed zijn uiterste best om de aarde op te warmen. De vogels waren opvallend stil. Daaruit maakte ze op dat het een broeierig warme dag zou worden. Ze ging naar binnen om koffie te zetten, kon ze even bijkomen van het ochtendtumult. Opeens werd er hevig op haar voordeur geklopt. Zelfs José en Wilfrieda keken ervan op en maakten al aanstalten om naar binnen te komen en achter haar aan naar de deur te lopen, nieuwsgierig als kinderen kunnen zijn. De eerste vraag die ze bij een klop op de deur altijd hoorde was: 'Wie is daar, mama?' Hoe vaak had ze niet geantwoord: 'Iemand met een velletje over zijn neus.' Als ze aanstalten maakte om de deur uit te gaan, vroegen de kinderen steevast: 'Mama, waar ga je naar toe?' Ze antwoordde zonder uitzondering: 'Naar scheetje boe, drolletje begraven, mag jij het kistje dragen!' Het slaat werkelijk nergens op wist ze, maar haar kinderen hadden er iedere keer weer zoveel plezier om dus liet ze het zo. Kinderen hebben sowieso altijd ontzettend veel lol als het om poep of pies gaat. Moe Vugt zei altijd: 'Al is het praatje nog zo rond, het draait altijd uit op stront.' En zo is het en niet anders! Het was zelfs zo sterk dat als Corrie riep: 'Me neus jeukt!' de kinderen in koor zeiden: 'Dat is wijn drinken of poep ruiken,' gevolgd door: 'Het zal het laatste wel zijn.' Want dat verzuchtte ze er altijd achteraan. Ze glimlachte, José en Wilfrieda waren nog te klein om vragen te stellen, maar dat zou niet lang meer duren, dacht ze spijtig. Voor de deur op het stoepje stond mevrouw Broersen, de vrouw van de onlangs overleden schoolmeester. Ze vroeg of ze mee wilde komen. Er was telefoon. Gehaast liep ze mee, de kinderen achterlatend onder de hoede van de buurvrouw. Ze struikelde bijna over de hoge stoeprand, zo'n haast had ze om de telefoon aan te nemen. Had ze dat nou maar niet gehad, want wat ze hoorde wilde ze helemaal niet weten. 'Dirk is met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Het is ernstig,' zeiden ze er ook nog bij. Haar zoon, die vanmorgen fluitend de deur uit was gegaan? Hoe kan dat nou? Het duizelde haar. 'Wat is er nou precies gebeurd?' Ze had het wel gehoord maar niet echt geluisterd. Er was iets met Dirk en het was ernstig. Jan moest gewaarschuwd. De kinderen die zo dadelijk uit school zouden komen, moesten worden opgevangen. Sylvia moest onmiddellijk naar huis komen om voor de kinderen te zorgen. 'Zeg nog maar niets tegen de kinderen.' Gelukkig, daar kwam Jan al aan! 'Buurman Zeeman zal jullie zo dadelijk wegbrengen. Maak je geen zorgen, ga nu maar. Het komt allemaal goed.' Het werd een zenuwslopend wachten in de eindeloos lange, stille ziekenhuisgangen. Baas Bais was er en oom Arie, die Dirk als timmermaatje onder zijn hoede had, zat met rode ogen en wreef zijn handen van ruw schuurpapier telkens weer over elkaar heen, wat een vreemd raspend geluid maakte. Jan zag spierwit en liep vertwijfeld de gang op en neer. Corrie zat met betraande ogen naast Liana op de kale houten ziekenhuisbank en staarde in het niets. Oom Arie was getuige geweest van het ongeval en had hen bij aankomst in Den Helder hakkelend en stotterend op de hoogte gebracht. Dirk was op de bouwplaats aan het werk gegaan zoals anders. Tussen twee huizen in aanbouw stond hij het benodigde hout op lengten breedte af te zagen. Omdat het zo benauwd was had hij het bovenstuk van zijn overall uitgedaan en de mouwen losjes om zijn middel geknoopt. Door een windvlaag wapperde een van de mouwen op en werd door de tanden van de cirkelzaag gegrepen. Hier was Arie abrupt opgehouden. Hij zag het gebeuren levendig voor zich, rilde en wist niet wat hij verder moest zeggen. Corrie en Jan hadden naar Arie gekeken en vatten niet meteen waar hij het nu over had. Zoiets kan toch helemaal niet? Niet hun zoon. De verpleegkundige kwam langs om hen te verzekeren dat het medische team onder leiding van dokter Feilzer zijn uiterste best deed. Het zou enige troost moeten brengen, maar dat deed het in werkelijkheid niet. Daarvoor duurde het allemaal te lang. De onzekerheid groeide met de minuut. Even later kregen ze een meer gedetailleerd verslag van zijn verwondingen. Het zag er niet best uit. De cirkelzaag had hun zoon van zijn ribben tot aan zijn lies opengereten. Dirk was naast de zaagmachine op de grond gevallen en had vanwege de pijn door het stof en het zaagsel liggen rollen. Een groot gedeelte van zijn ingewanden moest, vanwege infectiegevaar, stuk voor stuk schoongespoeld en op perforaties worden gecontroleerd alvorens ze deze weer terug in de buikholte konden plaatsen. De ernst van de situatie drong in alle hevigheid tot hen door. Het verlamde hen totaal. Het enige wat ze na deze mededeling nog konden was zwijgen en bidden. Eindelijk ging de deur open. Er verscheen een intens vermoeide man die met een ernstig gezicht recht op hen afliep. Dokter Feilzer begrepen zij. Hun zoon was zojuist overgebracht naar het kamertje pal naast de zusterpost. Of de operatie geslaagd was kon hij niet met zekerheid zeggen. De eerste vierentwintig uur zouden beslissend zijn. Ze mochten even naar hem toe, maar schrik niet! Natuurlijk schrokken ze. Hun zoon lag dik in het verband aan allerlei slangetjes verbonden. Ze hoorden het zachte borrelen van het infuus dat zijn lichaam binnendrong. Zagen overal slangetjes die in en uit zijn lichaam staken. Zijn ogen waren gesloten. Alle kleur was uit zijn gezicht verdwenen. Hij lag nog in een roes en zo zouden ze hem ook een poos houden. De verpleegkundigen verzekerden hen dat hij in goede handen was en adviseerden hun naar huis te gaan, omdat ze hier verder toch niets konden doen. Ten afscheid pakten Corrie en Jan aan weerskanten zijn hand en knepen er even in alsof ze hun kracht en energie over konden laten vloeien in zijn lichaam. Even later zaten ze stil naast elkaar in de auto van baas Bais die hen naar huis wilde brengen. Corrie met de papieren zak met zijn kieren op schoot. Ze wreef er zacht over als troost, of het Dirk was die ze op schoot had zitten. Ze herinnerde zich met een schok de oude man die naast haar in de bus had gezeten toen zij de kleine Dik nog op schoot had. 'Geniet er maar van,' had hij gezegd, 'voor je het weet is hij achttien en veroorzaakt hij alleen nog maar problemen.' Waarom moest ze daar nu ineens aan denken? Ze keek zonder iets te zien naar het voorbij schietende landschap en pakte de hand van Jan. De buurvrouw was vervangen door Sylvia, maar kwam meteen aanlopen toen ze Corrie en Jan thuis hoorde komen. Jan gooide eerst de papieren zak met kleren ongeopend in het washok. Nieuwsgierig kwamen alle kinderen aanhollen om te horen wat er nu precies gebeurd was. Die avond gingen ze vroeg naar bed. Morgen zou een lange, angstige dag worden. Corrie zou deze nacht in één klap grijs worden. De volgende ochtend had ze geen enkele donkere haar meer op haar hoofd. De dokter prees de gezondheid van Dirk en noemde hem een taaie, een doorzetter. Hij was de nacht goed doorgekomen en had de langverwachte wind gelaten, waar het verplegende personeel in spanning op had zitten wachten. 'Een wind,' zei Corrie verbaasd, 'waarom dat?' Het bevestigde dat er geen gaatjes in de darmen zaten. De dokter was optimistisch en Corrie en Jan kregen hoop. Hoop dat hij het misschien toch ging halen. Hij lag nog steeds in een soort roes. Ogen gesloten. Opgelucht keken ze elkaar aan weerszijden van het bed aan. Hij gaat het halen. De dokter zegt het, en aan het woord van de dokter werd nimmer getwijfeld. Peter was van het padvinderskamp thuisgekomen en trof Grar in de keuken aan die de aardappelen stond te schillen. Op zijn vragende blik vertelde ze hem wat zijn broer Dirk was overkomen en dat papa en mama al vroeg naar het ziekenhuis waren vertrokken. Als verstomd stond hij met zijn tas tegen de keukentafel aan geleund en liet het verpletterende nieuws tot zich doordringen. Dirk zijn oudste broer met een cirkelzaag! Hij huiverde, kreeg het koud. Hij durfde niet verder te vragen, liep naar de achterplaats, ging voor het hondenhok op de grond zitten en trok Merza op schoot. Merza likte enthousiast zijn gezicht. Peter verborg zijn hoofd in de dikke hondenvacht en dacht aan zijn broer. Ineens werd hij bang, bang dat zijn broer misschien wel dood kon gaan. Zijn maag kromp samen, hij kokhalsde. Plotseling liepen er tranen over zijn wangen. Tranen die hij niet kon stoppen. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerde Corrie het leven in huis weer in normale banen te leiden. Jan en de twee oudste meisjes gingen zoals gewoonlijk naar hun werk. De jongens waren al vroeg op de fiets gestapt op weg naar hun vakantiebaantjes. De kleinsten zeurden aan haar hoofd of ze alstublieft mochten zwemmen. Ze hadden net gegeten en ze waarschuwde hen minstens één uur te wachten anders zouden ze kramp kunnen krijgen. Joelend vlogen ze de trap op naar boven om alvast hun zwempak aan te trekken. Even later stond Corrie in het washok en deed automatisch een nieuwe bundel wasgoed in de wasmachine. Plotseling zag ze de papieren zak en haalde hem vanachter de wasmand te voorschijn. De aan stukken gescheurde kleren stonken. Ze viste de schoenen eruit en bekeek ze aandachtig. Bloed en stof kleefden aan het zwarte leer. Grote, zware werkschoenen waren het, bijna net zo groot als de werkschoenen van Jan. Wanneer was haar Dirk groter geworden? Stiekem volwassen geworden toen zij even niet keek? Zou hij de kans krijgen om oud te worden? Te trouwen en kinderen te krijgen? Zou hij ooit deze schoenen weer aanhebben? Een steek van pijn doorboorde haar hart. Ze greep naar haar borst. Klapte dubbel en hapte naar adem.

GEBORGENHEID

1964

Na ruim twee maanden in het ziekenhuis was Dirk weer thuis, in omvang gehalveerd en met een waslijst aan etenswaren die voorlopig taboe voor hem zouden zijn. Tot Dirks verdriet stond als eerste de gehaktbal en als tweede patat vermeld, de dingen waar hij het meest van hield. De dingen die hij wel mocht moesten vloeibaar zijn of als babyvoeding gepureerd en zonder pitten. Maar eten verstouwen kon hij nog steeds als de beste. Er werden grapjes gemaakt over de vele meters darm die hij kwijt was en zijn onbeschrijfelijke eetlust. Het hele huis was versierd en Jan had al zijn gaven in de strijd gegooid en op een groot wit vel papier prachtige letters gekalligrafeerd. WELKOM THUIS stond er op. Een mooier bewijs van liefde bestond niet. Buurtbewoners kwamen langs om hem te verwelkomen, het kleine huisje aan het kanaal puilde uit van de bloemen, taarten - die hij niet mocht maar zijn broertjes en zusjes des te meer - en fruitmanden. Het kon niet op! Wennen was het. Zijn buik was erg gevoelig en 'vechten' met zijn broertjes en zusjes was er voorlopig niet bij. Alles ging moeizaam en werken zat er tijdelijk niet in. Hij had al bedacht dat hij terug naar school wilde om nooit meer in een werkplaats te hoeven werken. Hij wist niet precies welke kant hij op wilde maar iets op kantoor zou het zeker moeten worden. Van zijn ouders had hij een typemachine gekregen zodat hij daar zijn toekomstige huiswerk op kon maken. Corrie wilde hem uit het gevaarlijke werk weg hebben en stimuleerde hem enorm om zijn plannen waar te maken. De kerstdagen stonden voor de deur en zoals ieder jaar wilde ze daar mooie, sfeervolle maar vooral gezellige dagen van maken. Dit jaar was het extra bijzonder. Niet alleen omdat Agatha twaalf jaar zou worden en voor het eerst mee mocht naar de nachtmis, maar ook omdat ze dankbaar was dat ze haar oudste mocht behouden en dat ze alle kinderen veilig en gezond om zich heen had. Sinds Wilfrieda niet meer in de kinderstoel paste moest ook voor haar een plek aan tafel worden gecreëerd. Er begon een stoelendans waarbij Anton zijn plek naast José op de kerkbank moest afstaan aan Wilfrieda. Onder de kerkbank lag Merza de hond op een kussen van de oude leunstoel. Jan zat klem tussen de tafel en het gasstel en Corrie tussen de tafel en het aanrecht. Zij zaten om praktische redenen aan weerszijden van de kerkbank om kliederen met het eten en het plotseling weglopen van de twee kleinsten tegen te gaan. Aan iedere zijde van de tafel werden de vier plaatsen op rij opnieuw ingedeeld en aan het eind, zeg maar aan het hoofd van de tafel, zat Dirk. Die plek beviel hem wel. Hij zat daar overzichtelijk in het midden als een vorst tussen zijn onderdanen. De keuken was eigenlijk een beetje te klein om alle eters te herbergen maar zo ging het nog net. Aan het eind van de maaltijd werd het tafelblad aan weerkanten ingeklapt en de overgebleven stoelen werden op een rij tegen de muur gezet. Maandenlang had Corrie Van Nelle bonnetjes uitgeknipt en op een spaarkaart geplakt om het servies te kunnen bestellen waar ze al een tijdje haar zinnen op had gezet. Verleden week had ze het in ontvangst mogen nemen en ze was er helemaal verrukt van. Witte boterhambordjes met een kobaltkleurig Chinees landschap erop geprint. De kopjes en schoteltjes hadden dezelfde afbeelding. Haar damasten tafellaken werd weer voor de dag gehaald en extra mooi gladgestreken. Ze vond het erg chic staan. De stoofpeertjes waren geschild en een nacht lang op een laag pitje te sudderen gezet met een scheutje rode wijn erbij. Voor het eerst sinds de blunder bij de familie Josephus Jitta, waar ze bijna een gebraden kat had opgediend, had ze zich over laten halen om een konijnenbout aan te schaffen en volgens een eeuwenoud recept klaar te maken dat al generaties lang in de familie de ronde deed. Ze had er een zwaar hoofd in, al moest ze eerlijk toegeven dat het wel heerlijk rook. Gisteren had ze de kerstpudding gemaakt. Met rode bramensaus overgoten en toefjes slagroom tot slot zou het een niet te evenaren traktatie zijn. Ze verheugde zich enorm. Het was koud die kerstnacht, het vroor en er werd sneeuw voorspeld. Voordat vader met de zes oudsten naar de kerk zou gaan hadden zij de tafel vast gedekt. Alles stond er keurig bij. De kaarsen in hun kandelaars. De kadetjes en krentenbollen lagen zoet te wachten in het grote Douwe Egberts blik onder het kookstel. Ze zou de verlichting in de boom laten branden, dat gaf een warm welkom. Wat betreft Peter en Jan had het meegaan naar de nachtmis nogal wat voeten in aarde gehad, want die wilden daar niet meer aan meedoen, vonden het niet 'stoer'. Ook een term die ze de laatste tijd wel vaker hoorde. Na veel soebatten zwichtten ze voor haar wens en al helemaal toen ze hun een kerstmaaltijd beloofde met louter lekkere dingen. Ze had twee soorten jam en een pot pindakaas gekocht en als extra attractie prijkte in het midden van de tafel een kom met chocoladehagelslag. Bovendien had ze verschillende soorten vleeswaren gekocht waarvan ze wist dat ze er gek op waren. Toch verbaasde het haar iedere keer weer dat de jam, hagelslag en worst niet half zoveel aftrek vonden als de koek, kaas of suiker. Ze keek hen een tijdje na, zette de kachel wat lager en kroop voldaan in bed. Na de nachtmis zou het voor Jan en de oudste kinderen gezellig ontbijten zijn. Voor de jarige Agatha had ze de cadeautjes alvast onder de feestelijk verlichte boom gelegd. Net als op de sfeervolle kerstkaarten van Anton Pieck die ze met de beste wensen elk jaar naar de familieleden zond, begon het deze nacht zachtjes te sneeuwen. Binnen de kortste keren lag alles bedekt onder een wit laagje poeder. De kerkklokken luidden onafgebroken om de gelovigen uit te nodigen toch vooral voort te maken. De hemelse sfeer werd vast opgewekt met de prachtigste kerstliederen: 'De herdertjes lagen bij nachte', 'Ave Maria' en, hoe toepasselijk, 'Nu zijt wellekomen'. Met aan iedere arm een dochter liep Jan trots over straat, tevreden kleine wolkjes adem uitblazend. De jongens liepen voor hen uit of kwamen gedwee achter hen aan glijden. Maakten plezier, gooiden sneeuwballen naar elkaar. De kerk en de ophaalbrug waren prachtig versierd met dennentakken, papieren kerkklokken en feestelijke verlichting. De hoge eiken kerkdeuren stonden uitnodigend open en het licht reikte tot ver op het pad van boerengeeltjes. Agatha zat soezerig naast Liana aan de vrouwenkant van het middenpad. Ze was stil en onder de indruk van de heilige sfeer die er hing. Het kerkorgel, dat ze maar zelden hoorde, de gezongen kerstlieren afgewisseld met Latijnse psalmen die zo mooi klonken. De bedwelmende lucht van dennengeur vermengd met wierook, die er alleen met de kerstdagen hing. De pastoor en misdienaars met hun mooiste feestgewaden aan. Zelfs de preek was begrijpelijk en ging over liefde en herdenking van diegenen die deze momenten van vrede niet meer mee konden maken. Ze vond het een hele eer dat ze voor het eerst mee mocht en voelde zich één met de grote mensen. En dan later gezellig genieten van een kerstmaaltijd bij kaarslicht, samen met haar grote broers en zussen. Van de zenuwen giechelde ze even toen ze aan de cadeautjes dacht die ze straks uit mocht pakken. Ondanks het feit dat de verjaardagen van haar zusjes en broertjes altijd feestelijk en met mooie cadeautjes werden gevierd vond ze haar eigen verjaardag toch de mooiste en sfeervolste van allemaal! Voordat Corrie de vijf jongsten de kamer liet binnenkomen deed ze de lichtjes in de kerstboom aan en ontstak de kaarsjes bij het stalletje. De radio werd zacht op een zender gezet die enkel kerstliederen uitzond. Pas daarna deed ze de kamerdeur open. De verwonderde gezichtjes, de twinkelende oogjes, de oh's en ah's die klonken, daar werd ze helemaal vrolijk van. Zoals altijd hadden Jan en zij de avond voor kerst het boompje in de uiterste hoek van de kleine kamer op het dressoir gezet en met ballen versierd. Ze hingen de vogeltjes van glas met hun lange pluimstaart aan de takken en tot slot de lichtjes. Uit veiligheidsoverweging hingen ze het toetertje, waar alle kinderen even op mochten blazen, in het topje van de boom. Het zelfgemaakte kerststalletje van boomschors stond ernaast te schitteren. Boven in het stalletje hing het stenen engeltje dat veelvuldig van het piepkleine spijkertje viel en waarvan ze de gekneusde vleugeltjes iedere keer weer netjes bijwerkten. Een rijtje kaarsjes aan weerskanten van de ingang werd 's avonds aangestoken en zorgde voor licht en warmte in de stal. Vooral als het licht in de kamer nog even niet aan hoefde was het een wondermooi, maar vooral een gezellig gezicht. De lichtjes in de boom, de kaarsjes voor de stal, de kinderen die er duidelijk van genoten. Op net zo'n kerstavond, nu alweer jaren geleden, was de bijna jarige uit pure nieuwsgierigheid niet met haar broertjes en zusjes naar bed gegaan maar stiekem onder de tafel gekropen. Ze verraadde zich doordat ze uit enthousiaste verwondering een 'oh!' liet ontsnappen. Jan en zij waren toen boos geweest, vonden het niet leuk dat ze dat had gedaan. Vonden dat het hele verrassingseffect weg was en stuurden haar snel naar boven. Even was Agatha bang geweest dat ze het helemaal verbruid had maar gelukkig mocht ze, zoals altijd, de volgende ochtend als eerste de kamer binnenkomen om de kerstboom te bewonderen en haar cadeautjes in ontvangst te nemen. Op deze vredige dagen werden kerstverhaaltjes voorgelezen, zaten of lagen de kinderen verspreid over de grond met Jan in het midden spelletjes te doen. Niemand maakte ruzie, tenminste niet op leven en dood. Zelfs de kat Tinus ving voor een keer geen muizen en lag lui naast zijn nieuwe rivaal Poeri, een zwart verweesd katertje dat door mama met de fles was grootgebracht, voor de kachel. Vrede op aarde, te beginnen in huis. 's Middags liep Corrie met alle kinderen die mee wilden naar de kerk om de kerststal met levensgrote beelden te bewonderen. Zoals elk jaar had de koster zijn uiterste best gedaan. Aan de mannenkant stonden de beelden keurig gerestaureerd te schitteren. De hele stal was versierd met sprankelende lichtjes, dennentakken en natuurlijk wat stro op de grond, zoals het hoort in een stal. Maria en Jozef zaten geknield aan weerskanten van het kribbetje en ook de os en de ezel ontbraken niet. Het kindje in het kribbetje werd het meest bewonderd. De kinderen vonden het zielig dat Hij daar zo alleen lag, zo koud zonder kleren aan. Dat de os en de ezel het kindje met hun adem warm hielden, geloofden ze niet. Zij hadden nota bene een warme jas aan en toch hadden zij het koud, dus moest Hij het zeker koud hebben. Voordat de kinderen de kans kregen het kindje Jezus onder een laag stro te bedekken, rukte Corrie ze met moeite los van de stal en dirigeerde ze mee naar de kaarsjes achter in de kerk. Elk kind mocht een kaarsje aansteken. Voor Opa en Opoe, die Corrie nog steeds erg miste, en Opa Meeuwisse. Voor Lenie en voor haar moeder, die ze nauwelijks had gekend. Voor moe Vugt die al bijna twintig jaar dood was maar dagelijks in haar uitspraken bleef terugkomen. Ze knielde neer en bad voor hun zielenrust. Tot slot stak ze een kaarsje op. Een licht, een baken voor hoop in de toekomst. In stilte dankte ze God dat Hij haar zoon uit de klauwen van de dood had weten te redden en aan hen had teruggegeven. Het was voor haar het bewijs dat de toorn van God zijn grens had bereikt. Dat zij zwaar genoeg gestraft waren. Ze had niet voor niets elke dag na het eten hun kinderen op hun knietjes laten bidden voor een snelle genezing en kracht voor hun zieke broer. Gelukkig en tevreden stond ze op, sloeg een kruis en zei hardop: 'Dat zij allen mogen rusten in vrede, Amen.' Het kerstdiner was een verrukkelijk feest. Corrie hield van mooi gedekte tafels en al bestond het servies uit verschillend gekleurde diepe en platte borden met hier en daar een stukje eraf, ze wist er toch iets feestelijks van te maken. De kinderen hadden daar totaal geen erg in, vonden alles prachtig. Na het gehum dat voor bidden door moest gaan, overheerste het getik en geschraap van het bestek op de borden. Dirk had het ooit met een bandrecordertje opgenomen. Het bidden was werkelijk niet te verstaan geweest. 'Huiselijke geluiden' noemde hij de herrie die na het bidden opsteeg. Je hoorde de kinderen over en weer praten en lachen. Corrie en Jan lieten de kinderen vrijelijk aan het woord als ze aan tafel zaten. Luisterden naar wat ze allemaal te vertellen hadden, naar hun belevenissen. Observeerden of ze het wel naar hun zin hadden, of ze niet stiller waren dan normaal. Vroegen soms naar de afloop van een avontuur of bezoek aan vriendjes en vriendinnetjes. Vandaag was het observeren niet nodig. De sfeer was ontspannen en vrolijk. De aardappelen, stoofpeertjes en het konijn lieten zij zich goed smaken en deze waren in een mum van tijd verzwolgen. Dirk liet het wel uit zijn hoofd om alles wat eetbaar was op te kopen, want hij mocht er toch niets van hebben. Hij zat nét zo feestelijk aan het gepureerde voedsel en niemand wilde met hem ruilen. Dirk wist nu wat honger betekende, hij had weken op vloeibaar voedsel moeten leven. Het restant voedsel dat hij, zonder erbij na te denken van een medepatiënt had opgegeten, was hem bijna fataal geworden. Sindsdien liet hij het wel uit zijn hoofd en hield hij zich strikt aan het dieet. Het opkopen van gehaktballen en sudderlapjes had hij geduldig naar later verschoven. Restte de pudding met warme bramensaus en een flinke toef slagroom. De pudding werd op het nieuwe servies geserveerd en oogde daarop dubbel zo mooi. Dirks ogen werden zo groot als schoteltjes, want pudding met alles erop en eraan, dat mocht hij wel. Jan en zij hielden van religieuze en traditionele feesten. De kinderen hielden het meest van Sint Maarten of keuvelen' zoals het op het dorp werd genoemd. Ze zochten een geschikte suikerbiet, holden hem uit, staken er een kaarsje in en zeulden het zware ding zingend mee langs de deuren. De kleintjes waren dagen van tevoren bezig met knippen en plakken. Maakten kleurige lampionnen van doorschijnend papier, compleet met kaarsje. Het was een hele kunst om die lampionnen heel thuis te krijgen en niet alleen een zwartgeblakerd stokje. Sommige kinderen draaiden de lampion snel in het rond in een poging het kaarsje op zijn plaats te houden. Soms lukte dat, vaker gebeurde het dat er een lichtgevend ding door de lucht vloog en je achterbleef met een kaal stokje. Zonder uitzondering vlogen alle kinderen eerst naar de winkels want daar kreeg je het meeste snoep. Daarna een rondje Kazerne, zoals de kinderen Mak het noemden. Net als alle kinderen zagen ze hun eigen huis en het dorp 't Zand als het middelpunt waar de hele wereld om draaide. Eén huis in de Irenestraat was onder de kinderen algemeen bekend. De oude vrijgezel Moras woonde daar. Als ze voor zijn deur stonden te zingen deed hij óf niet open óf er ging een klein raampje open, hoog in de deur. De kinderen zagen hem niet maar hoorden hem zeggen: 'Til je tas even op, want zó kan ik het er niet in gooien!' Dus hielden de kinderen hun tas omhoog en dan stak hij vliegensvlug zijn hand in de tas. De kinderen waren er nooit zeker van of hij er nou iets in deed of er iets uit haalde. Ze hadden daar zo hun twijfels over. Poes Tuin, de man die een manufacturen winkeltje dreef aan het begin van de Kanaalkade, had dezelfde vervelende gewoonte, ook hij gooide één snoepje erin en haalde er, volgens de kinderen op zijn minst twéé snoepjes uit. Na afloop van het keuvelen verzamelde mama al het snoepgoed, sorteerde het en bewaarde de lolly's, het kauwgum en de zuurtjes voor elk kind in een glazen weckpot die op ooghoogte in de kamerkast werd gezet. Elke morgen voor ze naar school gingen mochten ze iets uit hun weckpot kiezen. Die feestdagen brachten saamhorigheid, gezelligheid en knusheid met hier en daar een moment van bezinning. Vooral het gevoel van warmte en geborgenheid dat ze haar kinderen probeerde mee te geven, leek op die dagen in zijn volle glorie tot uiting te komen. Feesten met veel kaarslicht. Eigenlijk deed een witte kerst er niet zo toe, het vredige gevoel kwam vanzelf. Letterlijk alles had ze ervoor over om het die dagen zo feestelijk mogelijk te maken. Ook al hield dat in dat ze de avond voor Oud en Nieuw een teil vol beslag stond klaar te maken. Een teil beslag die even later, met een geblokte theedoek afgedekt, voor de kachel stond te rijzen. Een teil die in de gaten gehouden moest worden omdat nieuwsgierige kinderhandjes iedere keer de theedoek op wilden tillen om te kijken of het beslag werkelijk op reis was gegaan. Ondanks dat was het resultaat iedere keer weer schitterend. Schalen vol oliebollen en appelflappen, kleine kommetjes met poedersuiker ernaast waar ze hun oliebol oneindig vaak in onder mochten dompelen. Het feest maakte ze compleet door er warme punch in een glas bij te schenken. Corrie en Jan keken naar elkaar en naar hun kinderen. Een kwetsbaar bezit waar ze zuinig op moesten zijn. De tijden veranderden snel, niets was meer zeker. De televisie en de kranten spraken erover. Veranderingen in de Kerk, het geloof, maar ook in de samenleving verpauperden de normen en waarden. Het moest allemaal moderner, sneller. De mensen werden ontevredener, eisten meer. Voorlopig was dat hun drempel nog niet gepasseerd. Haar kinderen zaten gezellig rondom en waren zich er niet zo van bewust. Althans dat hoopte ze van harte! Corrie keek de kring nog eens rond, naar alle glunderende koppies en hun ogen die schitterden in het kaarslicht. Dit gouden moment zou ze altijd in haar hart blijven dragen. De glaasjes werden door jong en oud geheven. 'Proost!' 'Op het nieuwe jaar.'

VOORUITGANG

1965

De dorpskern veranderde snel. De hoefsmid was allang weg uit de dorpsstraat. Het manufacturenwinkeltje van Poes Tuin en de groentezaak van Van de Berg waren op sterven na dood. Kleine kruideniertjes als Zomerdijk en de Gezusters Schilder verdwenen. Eén supermarkt in het centrum van het dorp kwam daarvoor in de plaats. Een winkel met wel zes soorten koffie en thee, verpakte fabriekskoek, tijdschriften en sieraden maar ook klompen in alle maten. Men kon het zo gek niet bedenken of het was daar te koop. Gert Louter, zoon van één van de kleine kruideniertjes, zwaaide de scepter over deze enorme, modern opgezette zaak. Je kon alles vrijelijk pakken en vooraan bij het meisje van de kassa afrekenen. De dorpsbewoners spraken schande over zoveel verspilling. Wie zat er nu te wachten op zes verschillende soorten koffie of thee? Een schoenenwinkel opende zijn deuren. Onopvallend in een groene, houten keet aan de rand van het dorp. Kapper Koks, die al jaren de boerenkoppen onder handen had, kreeg concurrentie van de heer en mevrouw Stoutjesdijk, gespecialiseerd in dameshoofden. Het textielwinkeltje van Dorus Tesselaar werd door diens zoon overgenomen en uitgebreid tot een riante stoffenzaak met een rijk assortiment aan aanverwante artikelen. Dat werd zeker door de vrouwen van het dorp erg gewaardeerd. Buiten de Boerenleenbank, geleid door Miena Doedens, en het postkantoor, waar de dorpelingen al jaren getrouw hun centen naartoe brachten, verscheen er plotseling een immens solide, lelijk gebouw van rood baksteen midden in de dorpskern. Dat moest de RABO -bank worden. Het hele gebouw werd met argwaan bekeken. Nog stond de vooruitgang niet stil. De Egalementsloot voor de kerk dreigde dicht te slibben en moest worden uitgebaggerd. Halverwege het baggeren werd ineens besloten de Egalementsloot te dempen om zo, met het oog op de toekomst, de Keinsmerweg breder en veiliger te maken voor het verkeer. De dorpelingen dachten daar zo het hunne van. Wie zat er nu te wachten op een tweebaansweg dwars door het dorp? Een aannemelijker gerucht was dat bij het baggeren zoveel oorlogstuig werd gevonden dat er op zijn minst een munitieopruimingsdienst van het leger aan te pas zou moeten komen om die klus te klaren. Een kostbare zaak waarvoor geen geld beschikbaar was. Volgens de dorpelingen was dat de enige reden om de Egalementsloot te dempen. Letterlijk en figuurlijk zand erover. De ophaalbrug voor de kerk verdween naar een rijke inwoner van Schagen. Het verdwijnen van dat oude dorpsgezicht deed de meeste dorpelingen pijn. De oude statige ophaalbrug gaf de toch al statige katholieke kerk extra gratie. Feestelijk met bloemen versierd zagen de bruidsparen het aan voor een wijd openstaande hemelpoort die, volgens AlieTuin, net voor je neus dichtvalt. Met dennentakken, kerstklokken en lichtjes versierd betekende hij voor alle katholieke Zandtemmers een wonderschoon begin van de feestelijke kerstdagen en de viering van een nieuwjaar. Een asfaltweg kwam ervoor in de plaats. De katholieke lagere school tegenover de kerk stond op de lijst om afgebroken te worden. De plannen voor een nieuwe lagere school aan de rand van het dorp lagen zo goed als gereed. Een kleuterschool bestond al enige tijd. Er kwam een gebouwtje bij voor de allerkleinsten, het consultatiebureau. Er was zelfs voorzichtig sprake van een bejaardenhuis, op het land van Piet Vader, met uitzicht op de begraafplaats. Nieuwe woonwijken werden er ten noorden en ten zuiden aan het dorp vastgeplakt. De weilanden ten westen en ten oosten van het dorp werden geclaimd voor twee snelwegen. Eén snelweg van de Stolpen naar Anna Paulowna via een viaduct dat daar sinds de oorlog onafgemaakt midden in het weiland stond, en de andere snelweg moest een veilige omleiding worden van de bestaande Rijksweg van Alkmaar naar Den Helder. Niet iedere boer of winkelier was daar gelukkig mee. Men noemde de plannen ook wel Het Meerjarenplan. Door de plotselinge komst van vele inwoners van buiten, door sommige dorpelingen minachtend 'import' genoemd, werd de bevolking van 't Zand bijna verdubbeld. De bakkers Slijkerman en Visser en de slagers Tol, De Wit en later Koeleman maakten overuren. Melkboer De Wit en patatboer Klaas de Vries deden eveneens prima zaken. Gert Louter, de baas van de supermarkt, was dik tevreden. Hij zag zijn omzet groeien. Het leek wel of de hele mensheid ineens een hoop haast had, zo veel veranderingen werden er doorgevoerd. Het dorpje met slechts een paar straten werd in enkele jaren tijd bijna twee keer zo groot en er was nagenoeg alles te krijgen. Niet alle dorpsbewoners waren daar even blij mee. Die stadse mensen hadden andere ideeën, waren vrijer. Maar zodra de kinderen de scholen werden binnengeschoven werden de tongen milder. Kinderen verrijkten het dorp, werden lid van de verenigingen. De ouders gingen zich daar ook mee bemoeien, namen zitting in het bestuur, zorgden voor een frisse wind. Bestaande verenigingen werden uitgebreid en andere opgericht. Het dorp 't Zand was altijd rijk geweest aan verenigingen. Er waren een biljartclub, een toneelvereniging en een kaartclub, een voetbal- en handbalvereniging Geel Zwart en jeugdverenigingen zoals de padvinderij en Jong Nederland. De laatste was door kapelaan Weel opgezet om jongens op woensdagmiddag zoveel mogelijk van de straat te houden. In de grote vakantie gingen ze op de fiets naar Santpoort of Sassenheim, of als ze krap bij kas zaten naar het Robbenoordbos bij Den Oever of griezelen in de Spookhoek. Vooral 's nachts als het donker en stil was waarden daar spoken rond, hoorde men vreemde geluiden en gerammel van kettingen. Zoon Jan voetbalde al jaren bij Geel Zwart en bijna elke zondagmiddag ging Jan, achtervolgd door minstens de helft van zijn kinderschaar naar het voetbalveld om naar hem te kijken. Hij keek, de kinderen speelden, hingen aan de omrastering of bedelden om geld voor drop, zoethout of toverballen van het snoepkarretje van Van de Berg, die daar in weer en wind trouw elke week aanwezig was. Zonder dat Corrie of Jan het wisten was Anton eveneens een blauwe maandag, of beter gezegd een blauwe donderdag, 'lid' geweest. Op een woensdagmiddag meldde hij zich bij meester Van der Klauw. Op donderdagavond kon hij komen trainen. Op gymschoenen begon hij enthousiast aan een oefenpartijtje. Van spelregels had hij nooit gehoord dus draafde hij, tot grote ergernis van zijn mede- en tegenspelers, over het hele veld achter de bal aan. De trainer zag wel iets in zijn spel of hij had een schreeuwend tekort aan spelers, wie zal het zeggen. Hij werd in ieder geval direct opgesteld voor een wedstrijd tegen de Duinranders de zaterdag daarop. Wel moest hij echte voetbalschoenen aan en de contributie moest betaald zijn. Dat was iets wat zijn ouders wel wilden maar niet konden betalen, wist hij. Dus stond Anton op vrijdagmiddag met gebogen hoofd op de stoep bij meester Van der Klauw om zijn 'lidmaatschap' te beëindigen. Het dorp beschikte over een gymvereniging waar men buiten de vertrouwde huisvrouwengymnastiek ook ritmisch gym voor de jeugd begon te geven. In de zaal van café De Jonge Prins liet mevrouw De Wit de Zandtemmer bevolking kennismaken met deze nieuwe vorm van bewegen op muziek en die raakte meteen enthousiast. Binnen de kortste keren telde de vereniging meer dan honderd leden en moest men omzien naar een beter en groter onderkomen. Er moest serieus gedacht worden aan een grotere gymzaal met verkleedhokjes en douches. En dat was nog niet alles! Er kwam een muziekvereniging compleet met een drumband. Mama vond muziek leren belangrijk voor de ontwikkeling van een kind en stimuleerde hen een muziekinstrument uit te zoeken. Liana was haar broertjes en zusjes al voorgegaan en had zich tijdens haar verpleegstersopleiding een melodica aangeschaft, een soort mondharmonica die aangeblazen wordt via een mondstuk en door toetsen wordt bespeeld. Ze deed erg haar best en vooral kerstliedjes kon ze heel aardig ten gehore brengen. De kinderen zongen luidkeels mee. De grote spelbreker was Siam de Siamese kater die het geluid blijkbaar niet uit kon staan en, tot grote ergernis van Liana maar tot hilariteit van de andere kinderen, er voortdurend doorheen liep te schreeuwen. Voor de drumband koos Peter een trompet en Agatha een trommel. Ze kregen het advies vooral thuis veel te oefenen. Peter vér achter in de tuin en Agatha boven in de slaapkamer met een zakdoek onder de trommelveren om het geluid zoveel mogelijk te temperen. Ongeveer in het midden van al het kabaal stond Corrie onverstoorbaar het wasgoed op te hangen en puzzelde Jan rustig verder, of er geen aankomende drumband bestond. De toneelvereniging kreeg nieuwe leden, nieuwe impulsen en gaf jaarlijks een spetterende uitvoering die volle zalen trok. Een dansschool uit Den Helder kwam in café Strooper dansles geven! De jongeren richtten hun eigen vereniging op, wbo, en verzorgden optredens van muziekgroepen uit de naaste omgeving. Groepen als Shoreline en Blue Birds speelden de sterren van de hemel. Kapelaan Klawer, medebestuurslid en aangesteld om een beetje toezicht te houden, werd de favoriete kapelaan onder de jongeren en dronk graag een biertje mee. Het was vooral wennen voor de ouderen, hun biljartclubje bleef weliswaar onaangetast maar hun barkrukken waren vaak al bezet als ze binnenkwamen, er was andere praat. Het borreltje smaakte niet meer hetzelfde. De jeugd liep rond met vetkuiven en strakke broeken, de rokken van de meisjes werden alsmaar korter. Elvis, een jeugdidool uit Amerika, was onlangs in Nederland op televisie geweest en de kranten spraken er schande van. Muziekgroepen of 'bands' zoals de kinderen ze noemden, werden bij tientallen opgericht. Volgens Jan leek die muziek in de verste verte niet op de muziek waar hij van hield. Onlangs had hij een platenspeler voor zijn verjaardag gekregen met langspeelplaten van James Last, Jim Reeves en Montovani. Prachtige muziek waar hij eindeloos van kon genieten. Heel anders dan de moderne solide muur van herrie waar kop noch staart aan zat. Popmuziek, noemden ze het. De muziek van The Beatles was daar een sprekend voorbeeld van, zelfs de allerkleinsten zongen luidkeels 'see luves joe, jeh, jeh, jeh, see luves joe'. Ze begrepen net als hij niets van de tekst maar dat mocht blijkbaar de pret niet drukken. Transistorradiootjes zag je nu overal, iedereen had er wel een. De jeugd ging dansen in Schagen, rookte sigaretten en dronk bier. Brommers moesten er komen en ze verzamelden zich op straathoeken of bij het brugwachtershuisje, waar ze de motoren lieten loeien en de radiootjes keihard zetten om de aandacht van de meisjes te trekken. Jan wilde niet hebben dat zijn kinderen ertussen stonden maar had drommels goed in de gaten dat hij ze moeilijk kon tegenhouden. Zijn dochters kregen nu eenmaal de leeftijd dat jongens belangstelling voor hen kregen en in zijn ogen mochten ze er zijn. Over zijn twee jongste meisjes maakte hij zich nog geen zorgen, die zaten bij toerbeurten op zijn knie lief te tekenen of te kleuren. Hadden het over de Fabeltjeskrant en over de enge heks die bij Paulus de Boskabouter in het donkere bos woont. De andere twee waren elf en twaalf jaar, vochten elkaar soms de tent uit of zaten zusterlijk naast elkaar een boek te lezen. Hadden totaal geen belangstelling voor het andere geslacht, jongens waren in hun ogen stom en vies. Onlangs was Liana voor de inas -opleiding geslaagd. Vol trots waren zij naar de diploma-uitreiking geweest. Ze werkte nu als leerling-verpleegkundige in het Lidwina Ziekenhuis in Den Helder. Een van haar eerste patiëntjes was broertje Anton, die voor een navelbreuk was opgenomen. Liana had hem naar de operatiezaal begeleid en bij hem mogen blijven totdat hij onder narcose was. Eens in de drie weken kwam ze een weekend thuis. Het was iedere keer weer een feest om haar binnen de muren te hebben. Haar ogen schitterden bij alles wat ze vertelde, ze zat boordevol verhalen. Het was nog helemaal een kind vond Jan, zo naïef. Sylvia baarde hem wat dat betreft meer zorgen, die was echt op zoek naar verkering en kwam iedere keer weer met een ander thuis. Dan had hij het nog niet eens over de jongens die vol bravoure op brommers door de straten scheurden, met een snelheid waar hij zijn hart voor vasthield. Er speelden zo veel kleine kinderen op straat, straks gebeurden er ongelukken. Onlangs las hij in de televisiegids dat deze jongeren met hun strakke broeken en vetkuiven 'nozems' werden genoemd, Nederlandse Onderdanen Zonder Enige Moraal. Voor één keer was hij het daar helemaal mee eens. De provo's, weer een andere groepering, gooiden met rookbommen of het niets was. Wat wilden zij daar eigenlijk mee bereiken? De wereld was snel aan het veranderen. En dat gebeurde absoluut niet in zijn voordeel. In Amerika was onlangs president J.F. Kennedy vanuit een pakhuis doodgeschoten door een of andere vent aan wie beslist een steekje los moet hebben gezeten. Over de dood van de president werd in de media zoveel gespeculeerd dat hij het spoor algauw bijster raakte. Waarom moest die man dood? Vragen waar hij geen antwoord op wist. Diep in zijn hart wilde hij het ook niet echt weten. Hij had al zorgen genoeg. Dirk was tot zijn grote opluchting afgekeurd voor de dienstplicht, was weer aan het werk bij aannemer Bais en leerde in de avonduren voor technisch tekenaar. Hij had met zijn achttiende ook een brommer willen hebben en stond sinds kort regelmatig bij het groepje lanterfanters met het gashendeltje te spelen. De tijd nam flinke stappen vooruit. De mensen kregen het vooral financieel beter. Corrie en hij kregen de kans om het huisje dat ze al jaren voor vijftien gulden in de week huurden, voor achtduizend gulden te kopen. Ze hadden er diep en serieus over nagedacht maar vonden het toch te duur en het risico te groot. Waar zouden ze het geld vandaan moeten halen? Lenen van die nieuwe bank zeker? Dan zouden ze een schuld hebben! Een schuld van achtduizend gulden en ze hadden zo veel kinderen met de nodige wensen en behoeften. Bovendien zouden ze maandelijks veel meer geld aan afbetaling kwijt zijn dan nu en voor hoelang? Misschien wel dertig jaar! Bovendien vonden ze het huisje eigenlijk te klein worden. Liana had de stoute schoenen aangetrokken en een brief aan koningin Juliana geschreven. In het kort had ze weergegeven hoe ze met zijn dertienen in het kleine huisje woonden en gevraagd of er geen grotere woning beschikbaar was. Er was toen daadwerkelijk een afgezant van de gemeente Zijpe komen kijken maar die had niets voor hen kunnen doen. De verbouwing van de huiskamer had het oppervlak wel wat vergroot maar evenzogoed konden ze er lang niet allemaal zitten, laat staan spelen en televisiekijken. Nu de kinderen een voor een gingen studeren konden zij zich nergens afzonderen om te leren. Ze zaten met zijn allen aan de keukentafel hun huiswerk te maken. De een las hardop zijn Engelse les terwijl de ander diep voorovergebogen wiskundige berekeningen zat te maken. De keuken was bijna elke avond één rumoerig studielokaal. Later hoorde Liana van Piet Sijs, raadslid van de gemeente en de vader van haar vriendin Lia, dat er aan de rand van het dorp een nieuwe wijk gebouwd zou worden. De tekeningen lagen ter inzage in het gemeentehuis te Schagerbrug. Na ampel beraad lieten vader en moeder Mak zich ervoor inschrijven en wachtten geduldig af. Het sparen voor het felbegeerde bankstel schoot niet echt op. Voor Corrie was werken buitenshuis uitgesloten dus besloot ze werk in huis te halen. Met het hele gezin bollen pellen was dé oplossing. Ze had van andere dorpsbewoners vernomen welke boeren slecht betaalden en met wie ze het beste zaken kon doen. Ze zou ƒ1,25 voor een kistje vangen en ongeveer dertig kistjes per dag kunnen pellen. Corrie had snel berekend dat ze op die manier in zes weken tijd een bankstel bij elkaar zou kunnen pellen. In de zomervakantie, als al haar kinderen thuis waren, moest ze maar eens een poging wagen. In de nieuwe schuur achter het huis. De stenen schuur was van de firma Doedens, die werd door het hele gezin Mak steen voor steen afgebroken. De stenen werden schoongebikt en per karretje naar de Kanaalkade overgebracht om daar steen voor steen weer te worden opgebouwd. In die nieuwe stenen schuur werd een brede platte tafel tegen de muur bevestigd met aan de voor- en zijkanten opstaande randen zodat de bollen niet van de tafel konden rollen. Plastic bakken moesten er komen en achter in de tuin een plek voor het afval. Halverwege juni werden de eerste dertig kisten door de firma Pennings uit Breezand afgeleverd. Het was even wennen — zere, stijve vingers natuurlijk - maar van de dertig kisten kregen ze er vijfentwintig gepeld. Geen slecht resultaat voor de eerste dag vond ze zelf. De kinderen vonden het pellen in het begin wel spannend maar allengs lokten sterker het strand, het zwemmen in het kanaal of spelen met vriendjes. Ze liet ze begaan, het was haar idee en niet dat van de kinderen. Ze probeerde ze enthousiast te houden door aardbeien of bessen met lekker veel suiker, karnemelk met limonade of een kuipje met roomijs te beloven. In de zomermaanden kwam bijna elke avond een ijsboer, of liever gezegd een ijsboerin, met tingelende bellen de Kanaalkade oprijden. Op de dagen dat de kinderen meepelden stonden ze enthousiast midden op de weg om het ijskarretje tegen te houden. Toen ze ongeveer duizend gulden bij elkaar hadden gepeld vond Corrie dat ze, gevoegd bij haar spaargeld, genoeg had voor een bankstel en pelde ze haar laatste bol. Samen met Kees de Wit van het hoekje gingen ze op een zonnige zaterdag op pad om een degelijk stuk vakwerk uit te zoeken. Van het geld kochten ze een driezitsbank en twee fauteuils, bekleed met donkergroene stof en met hout afgewerkt. Een salontafel met keerbaar formicablad completeerde het geheel. Natuurlijk moest het meteen worden uitgeprobeerd. Met een beetje passen en meten konden alle kinderen inclusief Merza de hond en de katers Siam en Poeri erop zitten. Corrie en Jan, ieder in een stoel ertegenover, keken naar al hun kroost op de bank en beaamden dat de fauteuils heerlijk comfortabel zaten.

HET BLAUWE BADPAK

1966

Peter was onder luid protest een jaar te vroeg van school gegaan en had zijn eerste baantje als bediende achter de bar in een strandtent in Groote Keeten. Ze hadden hem laten gaan omdat dat altijd nog beter was dan de marine of het vreemdelingenlegioen. Als hij even tijd had kwam hij met een baal wasgoed bij hen binnenwippen, sliep een gat in de dag, speelde wat met zijn broertjes en zusjes en ging daarna weer vrolijk fluitend terug. Fantastische verhalen kon hij vertellen over de badgasten, die zichzelf bijna van adel vonden maar rustig één colaflesje bestelden met vier rietjes. Het naaktstrand, ook zoiets moderns, kwam ter sprake en daar waren Corrie en Jan minder gelukkig mee. Ze vonden Peter met zijn zestien jaar veel te jong om daarmee geconfronteerd te worden. Ze wilden hem al bijna verbieden terug naar zijn werk te gaan. Ze hoefden zich niet druk te maken, zei Peter. Het was niet zo dat ze de strandtent binnen kwamen huppelen, dat was zelfs verboden. 'Bovendien,' zei Peter, 'zie je bijna geen jonge mensen in hun blootje. Wat er rondloopt ziet er voornamelijk uit als verschrompelde oude piepers. Geef mij maar liever iemand in een mooi badpak of nog beter een bikini. Dat is veel mooier om naar te kijken.' De zomer was nog lang niet op zijn end en het bollen pellen was gelukkig verleden tijd. Corrie besloot ervan te gaan genieten. Op een mooie zonnige dag werkte ze de oudere kinderen zo snel mogelijk de deur uit, zette Wilfrieda en José in de kinderwagen, pakte een fles limonade, een zak met brood en niet te vergeten de koektrommel en ging zingend over drie kleine kleutertjes en Berend Botje op weg. Aard en Anton liepen aan weerskanten en Gerarda hielp haar de wagen duwen. Een rit van vier kilometer langs de dijk van Burger richting Groote Keeten. Ze verbaasde zich er wel eens over wat kinderen allemaal zagen onderweg. Dicht naast de wagen in de berm of zo ver in het land dat ze werkelijk de ogen tot spleetjes moest knijpen om iets op die afstand te kunnen ontwaren. Meestal was het gewoon een koe of een boer op een trekker. Ze kon wel merken dat meester Van der Klauw moeite deed om zijn leerlingen niet alleen tussen de schoolbanken les te geven maar ook met ze de natuur in trok. Bij alles wat haar kinderen opsomden vertelden ze erbij dat ze dat van de meester hadden gehoord. De kinderen wisten haar ook nog wel het een en ander te vertellen. Ze waren eerder met schriftjes thuisgekomen waar gedroogde bladeren in waren geplakt met aantekeningen erbij. Door meester Van der Klauw kreeg Aard interesse voor het verzamelen van eieren. Hij kwam vooral in het voorjaar vaak thuis met allemaal verschillende soorten eieren die hij uitblies en keurig voorzien van een naamkaartje op plukken watten in een houten kist bewaarde. Ze vond het prachtig. Leren doe je niet alleen in de klas, en dat had deze meester goed aangevoeld. Wandelen in de natuur, uitleg over bloemen en planten was minstens zo belangrijk. Die eierenverzameling heeft Aard toen hij van de lagere school afging, als eerbetoon aan de meester geschonken. Ze wees de kinderen op de rondcirkelende zeemeeuwen, teken dat ze de zee naderden. Corrie liet ze de zilte lucht opsnuiven. De kinderen staken vlak bij de strandopgang een nat vingertje in de lucht om te voelen waar de wind vandaan kwam zodat ze in de luwte konden gaan zitten. Ze leerde de kinderen een zonnewijzer maken van een stok, rechtop in het zand met rondom schelpjes. Gelijk de cijfers van een klok. Het werkte perfect. Ze wees het afwijkende schelpje aan dat aangaf wanneer ze weer terug moesten en zei de kinderen zoveel mogelijk op die klok te letten. Een kuil was zo gegraven en daarna mochten de kinderen zwemmen. Wilfrieda moest nog drie worden en bouwde onder leiding van José zandkastelen. Daarna zouden ze schelpjes gaan zoeken waarmee het zandkasteel versierd kon worden. Dat was vaste prik en ieder strandbezoek verliep bijna eender. Met een schuin oog hield ze de jongens in de gaten. Ze waren gewaarschuwd niet te ver in zee te gaan en zo ver mogelijk bij de pieren vandaan te blijven. Maar kinderen zijn nu eenmaal onvoorspelbaar en in hun enthousiasme doen ze dingen waar je niet op rekent. Gerarda was uitgezwommen en nam haar plaats als uitkijkpost in, nu kon ze zelf een duik nemen. Voorzichtig liep ze de zee in, zakte door haar knieën en liet het water over haar schouders glijden. Verheerlijkt sloot ze haar ogen. Zwemmen kon ze als de beste en ze vond het nog altijd fijn. Als ze zich goed concentreerde kon ze zelfs de badmeester nog horen roepen. 'Voor - zij - sluit, voor - zij - sluit.' Aard en Anton hadden een ondiep pierebadje opgezocht en bouwden iets wat op een fort leek met dammetjes, riviertjes en bergen. Ze zwaaiden naar haar, ze zwaaide terug. In de verte zag ze de kuil met het zandkasteel, verlaten. Waar waren haar meisjes? Ze tuurde geschrokken om zich heen. Opgelucht zag ze de meisjes verderop met een emmertje langs de vloedlijn lopen om schelpjes en zeesterren te zoeken. Nog even heen en weer zwemmen, nog even genieten en dan was het voorlopig weer genoeg geweest. Tijd om iets te gaan eten. Brood met zand ertussen. Altijd hetzelfde liedje en nauwelijks te voorkomen. Hoe goed ze de kinderen ook hun handjes liet wassen. Limonade die naar zout smaakt. De koektrommel die onherroepelijk leeg raakt, het hoort er allemaal bij. Overal waar je keek zag en voelde je zand. In je haren, tussen je tenen, in je zwembroek. Je kon de kinderen nog zo vaak afspoelen, ze namen toch een lading zand mee naar huis waar ze voor haar gevoel rustig een zandbak mee kon vullen. Natuurlijk moesten alle gevonden spullen mee naar huis. De krabben en zeesterren zou ze onder toeziend oog van de kinderen terugzetten in zee, maar de schelpen mochten mee. Het plastic broodzakje werd voor dat doel alvast omgespoeld. 's Middags zwom Corrie nog een aantal rondjes tot het tijd werd om naar huis te gaan. Op weg naar de kuil zag ze twee meisjes van een jaar of twaalf onbedaarlijk giechelen en naar haar wijzen. Ze wist niet waarom en maakte zich daar ook niet druk over. Ze was bijna vijfenveertig, had elf kinderen gebaard en dat was haar aan te zien. 'Wacht maar meisjes,' dacht ze grimmig, 'tot jullie dezelfde leeftijd hebben, dan wil ik jullie nog wel eens zien.' Eenmaal thuis ontdekte ze de werkelijke reden waarom die meisjes zo'n plezier hadden. Haar badpak zat onder de mottengaatjes, natuurlijk de meeste op haar zitvlak. Verbaasd keek ze ernaar. Eigenlijk kon het ook niet anders. Ze had het wollen marineblauwe badpak, dat nog steeds zo kriebelde, ruim dertig jaar geleden zelf gebreid. Zou het nog te maken zijn of zou ze ook overgaan op het moderne badpak, dat zo strak om je lijf zit dat je slanker lijkt? Volgens iedereen zat het heerlijk en het was zo droog! Ze keek nog eens beter naar het blauwe wollen geval met mottengaatjes en liep er fluitend mee naar haar naaikist. Corrie en de kinderen hadden in de deuropening van de strandtent een tijdje naar Peter staan kijken. Mannen en vrouwen in zwemkleding verdrongen zich aan de bar. Haar Peter stond daar zeer professioneel bier te tappen of hij nooit anders had gedaan. Corrie moest toegeven dat ze, afgezien van een paar kleine kinderen, niemand bloot had zien lopen. Dus zou het inderdaad wel meevallen met het naaktlopen, zoals Peter al had gezegd. Hij had het zo druk dat hij hen niet in de gaten had. Ze liet het maar zo. Haar Peter was gelukkig, dat kon je aan alles zien. Hij straalde van top tot teen. Voor haar was dat voldoende.

MACARONI

1967

Zoals verwacht duurde het niet lang of de jongens kwamen niet alleen op hun brommers voorbijscheuren maar traden ook over de drempel. Jan zag het allemaal met lede ogen aan. Jongens waren alleen maar op één ding uit. Dat wist hij zeker, hij was immers ook jong geweest. Waren zijn meisjes niet veel te jong? Was het al serieus aan het worden? Liana had verkering met een stadsjongen en Sylvia met een jongen uit een naburig dorp. Geen van beiden was katholiek. Hij had het niet zo op jongens uit de stad en al helemaal niet op jongens die een ander of helemaal geen geloof hadden. Voor zijn meisjes wilde hij hardwerkende jongens, liefst uit het eigen dorp. Jongens die hij had zien opgroeien, van wie hij de vaders kende. Waarom zochten ze het altijd verderop? Wat mankeerde er aan de jongens van het dorp? Moest hij er niet een stokje voor steken? Hij had het er met Corrie over gehad maar die bleek er wat dat betreft toch wat afwijkende ideeën op na te houden. 'Laat ze toch gaan,' had ze gezegd. 'Zaak is dat ze gelukkig zijn.' Volgens hem kon je niet gelukkig zijn met een andersdenkende. Het spreekwoord zegt toch niet voor niets: 'Twee geloven op één kussen daar slaapt de duivel tussen.' En hoe moest het dan met hun kinderen, zijn kleinkinderen? Wat voor een opvoeding zouden die krijgen? Volgens Corrie draafde hij te ver door. Jan was koppig en wilde in dit geval totaal geen vooruitgang, hoe Corrie er ook over dacht. Wilde degelijke katholieke huwelijkspartners voor zijn kinderen. Met een plechtige verbintenis in de kerk en een huwelijksfeest dat klonk als een klok. Hij zou het er nog eens met Corrie over hebben, misschien kon zij de meisjes tot andere gedachten brengen. Corrie bleef bij haar standpunt, wat haar Jan ook wilde of dacht. Het was niet hun leven maar het leven van hun kinderen en daar hadden ze weinig of niets over te vertellen. Men kon ze enkel bijsturen en hopen dat ze de juiste keuze zouden maken. 'Over een tijdje trouwen ze niet eens meer, dan gaan ze samenwonen.' Corrie had het ergens gelezen. Vond het niet zo'n geslaagd idee voor haar kinderen, maar zag wel in dat ze ook dat niet tegen kon houden. Doorwerken na het trouwen was nog zo'n nieuwe mogelijkheid voor meisjes waar ze over nadacht. Ze kon er wel in meevoelen. Waarom zou een vrouw ook niet een tijdje doorwerken en later pas aan kinderen beginnen? Waarom zou een vrouw aan kinderen beginnen, als ze goed opgeleid een eigen inkomen kon hebben? Waarom zou ze trouwen? Met Jan kon ze het daar niet over hebben, die vond het al een slechte zaak dat zijn kinderen niet als eerste aan die jongens vroegen wat voor geloof ze hadden. Corrie dacht aan haar eerste vriendje Gert uit Alkmaar, die ze om het geloof moest laten gaan. Zo verliefd als toen was ze nooit meer geweest. Ze had er na al die jaren vrede mee. 'Gedane zaken nemen geen keer', zou moe Vugt hebben gezegd en daar had ze gelijk in. Maar haar kinderen zou ze dat niet aandoen. Het waren hun keuzes. Geloof of geen geloof. Daar wilde en mocht zij zich niet mee bemoeien. Gelukkig zijn was het allerbelangrijkste. Toegegeven, soms keek ze ook wel eens raar op als er plotseling een zenuwachtige jongen bij haar op de mat stond. Maar zolang ze niet kwamen mee-eten was er niets aan de hand. Ze had de meisjes wel op het hart gedrukt voorzichtig te zijn. Niet in zeven sloten tegelijk te lopen, ook al was één sloot genoeg. Want zei moe Vugt ook niet altijd: 'Een minuut van onachtzaamheid kan zorgen dat men jaren schreit'? Voorlichting geven had ze toch moeilijker gevonden dan ze dacht. Ze wilde haar meisjes niet de voorlichting geven die zij gekregen had toen ze net zo oud was als haar dochters nu. Als ze over haar voorlichting nadacht kon ze er nog nijdig om worden. Zo kort en bondig en nietszeggend. Ze wilde haar meisjes niet de straat op sturen met de conclusie dat je niet te dicht tegen jongens aan moest gaan staan omdat je er zwanger van kon raken. Wat een onzin! Bij Liana was het voorlichten een beetje de mist ingegaan omdat ze al zo jong het huis uit was. De weekenden dat ze thuis was, werd ze geen moment door haar zusjes en broertjes alleen gelaten, laat staan dat Corrie de kans had om een dergelijk serieus onderwerp ter sprake te brengen. Dirk had totaal geen belangstelling voor meisjes. De meisjes kregen wel belangstelling voor hem, flaneerden langs de ramen, knipoogden naar hem maar hij zag het niet of wilde het niet zien. Misschien was hij er nog niet aan toe. Hij studeerde hard, zat op autorijles en spaarde voor een auto. Op zich zijn dat natuurlijk veel dingen die je bezighouden. Hij had een houding van 'meisjes komen later wel'. Peter had de hele zomer in de strandtent geoberd en werkte nu bij een koppelbaas in Duitsland. Ze hadden kennis met die man gemaakt en schoorvoetend toestemming gegeven. Gelukkig kwam Peter eens in de drie weken thuis en zat dan boordevol verhalen. Jan werkte als leerling-automonteur in een garage in Schagen en tufte met zijn opgevoerde brommertje heen en terug. Hij taalde niet naar meisjes. Motoren, olie en een trommel vol boterhammen was alles waar hij voorlopig aan dacht. Agatha nam vele nieuwe, opmerkelijke dingen mee naar huis. Nee, geen jongens maar gerechten. Culinaire hoogstandjes uit het buitenland die ze had leren maken op de huishoudschool. Op haar aandringen had Corrie een gerecht uitgezocht. Macaroni heette het. Er moest voor haar gevoel voor een vermogen aan vreemde dingen worden ingekocht. Zoals paprika, een knalrode vrucht waar ze de prijs niet echt aan afzag, en een prei. En macaroni natuurlijk, een kromgebogen pijpje dat welde als je het kookte. Gelukkig ging er ook nog een groente in die Corrie kende, al was het maar een ui. Er moest nog aardig wat groente gesneden en vlees gebakken worden eer het klaar was maar toen stond het ook op tafel. Jan en de kinderen snuffelden er argwanend aan en wilden het wel voorzichtig proberen. Het welbekende 'Wat een boer niet kent, vreet hij niet' was die dag op heel haar gezin van toepassing. Bijna de gehele inhoud van de pan werd, voor de vogeltjes, aan de overkant van de weg onder de lantaarnpaal uitgestrooid. Het maakte de vogeltjes blijkbaar niet uit, ze pikten het in een mum van tijd weg. Corrie moest eerlijk bekennen dat ze er zelf ook niet zo gecharmeerd van was. Voor haar betekende deze maaltijd het begin en tevens het einde van haar interesse voor buitenlandse gerechten. Ze hield het voortaan bij de oude, vertrouwde Hollandse pot. Agatha was totaal niet gechoqueerd, noemde hen culinaire barbaren en at haar bord koppig leeg. Zij bleef gelukkig aardigheid houden in het koken en, het moet gezegd, de huzarensalade sloeg wel aan. Belangstelling voor jongens kreeg ze ook. De laatste tijd had ze het wel heel erg vaak over een jongen die Frits heette en bij haar broer Jan in de klas had gezeten. Gerarda werd bijna dagelijks van de bus naar huis begeleid door een blonde jongen met een rode racefiets die desgevraagd Cor bleek te heten. Waren deze prille liefdes serieus? Corrie dacht van niet, Agatha was nauwelijks vijftien en Gerarda net dertien, in haar ogen nog veel te jong. Aard van elf keek niet naar meisjes, die croste liever op een oud Solexbrommertje van broer Jan het Knepperspad op en af. Hij deed het of hij nooit anders had gedaan. Van zijn zakgeld had hij een tweedehands carburateur gekocht bij Slikker, een schroothandelaar aan de overkant van het kanaal. Ze had staan kijken toen hij druk bezig was het brommertje aan de praat te krijgen. Hij had talent voor techniek, gek eigenlijk dat hij bollenboer wilde worden. Dat kwam vast omdat hij in de vakantietijd bij de gebroeders Jaap en Joop Hopman werkte. Jan had hem al ingeschreven voor de land- en tuinbouwschool in Breezand. Ze zou wel zien wat het werd. Anton zat het liefst stil op het stoepje aan het kanaal te vissen of met een lege accubak gevuld met salamanders achter op het plaatsje. Een rustig klein mannetje dat zijn best deed om te leren zwemmen. Met zwemlessen georganiseerd via de lagere school in het zwembad van Alkmaar, dat wel. Hetzelfde zwembad waar zij, voor haar gevoel nu alweer een eeuw geleden, het zwemmen had afgekeken. Ze gaf Anton altijd centen mee zodat hij na het zwemmen een flesje chocolademelk bij melkboer De Wit kon halen en maakte hem daar heel gelukkig mee. José had alleen belangstelling voor haar vele vriendinnetjes en voor het vele speelgoed dat de kinderen rijk waren. Onlangs had ze voor José het witte communiejurkje met ruches onder het plastic vandaan uit de kast gehaald. Zeven was ze geworden en voor haar was deze eerste heilige communie de dag van haar leven. Er mocht dan veel veranderen in de wereld en in het katholieke geloof, deze feestelijke traditie hadden ze gelukkig in ere gehouden. Kritisch had Corrie naar het jurkje en het bijbehorende sluiertje gekeken. Het had Liana allerliefst gestaan, ook Sylvia en de daaropvolgende meisjes waren er trots mee naar de communiebank gestapt. Maar volgens haar kon het nu niet meer. Eigenlijk was het jurkje hopeloos ouderwets. Misschien als ze het inkortte, boven de knie? Dat was nu erg modern. Zonder aarzelen had ze de schaar erin gezet en het sluiertje vervangen door een diadeem met kleine witte bloemetjes. De avond voor het grote feest werden papillotjes in het lange blonde haar gezet. Pijpenkrullen wilde ze graag en die zou ze krijgen. Het resultaat was verbluffend. José zag er waarlijk uit als een engeltje. Wilfrieda speelde onafgebroken in en rond het huis. Had nog geen behoefte aan vriendjes of vriendinnetjes. Had zelfs geen speelgoed nodig om zich te vermaken. Liedjes zingen voor haar trouwe metgezel Merza was voldoende. Een emmertje water, wat zand om tot prut te vermalen plus een schepje en je hoorde haar niet meer. Ze bakte taartjes en sloeg ze weer plat, bouwde zandkastelen met toegangswegen voor dappere ridders, vormde koekjes en voerde ze aan Merza. Aan het einde van de dag zaten Wilfrieda en Merza tot aan de haarwortels onder het zand. Meisje en hond werden dan onveranderlijk brullend onder de douche gezet. DE KEVER VAN DIRK

1969

Niet alleen veranderde er veel in de mentaliteit van de jongeren, ook de heersende normen en waarden werden op de helling gezet. Elke dag stond er wel iets in de krant over de emancipatie van de vrouw. Vrouwen begonnen voor hun rechten op te komen, pikten het niet langer. Gelijke rechten voor man en vrouw. In het werk maar ook in het huishouden. Betere opleidingen voor meisjes. Recht op gezinsplanning en wat misschien wel het allerbelangrijkst was: recht op abortus. Er werden protestmarsen en demonstraties georganiseerd waarin leuzen werden meegevoerd als 'Abortus vrij' en 'Baas in eigen buik'. Ze las alle artikelen in de krant aandachtig. De wereld was aan het veranderen en zij was een voorstander. Het leven van de vrouw was met de komst van alle huishoudelijke apparaten minder zwaar geworden maar zeker niet gemakkelijker. Van gelijke rechten voor mannen en vrouwen was geen sprake, ook al hadden ze daar de mond van vol. Vrouwen hadden het recht verworven om buitenshuis te werken, maar het huishouden mocht er niet onder lijden. Haar gezin gaf haar niet de ruimte om buitenshuis te gaan werken, er was binnenshuis meer dan genoeg te doen. De kranten schreven ook over een opkomende feministische beweging, die vooral in Amerika actief was. Die feministen hadden veel om over te klagen. Vooral over de onderdrukking van de vrouw door de man. Voor haar gevoel waren deze vrouwen te veel antiman, daar hield ze niet van. Haar Jan deed in ieder geval zijn uiterste best om net als zij het gezin draaiende te houden. Traditioneel: hij buitenshuis en zij binnenshuis. Ze had hem wel eens gevraagd een beetje mee te helpen in het huishouden. Hij had demonstratief zijn lege koffiekopje opgepakt en naar de keuken gebracht. Vond dat al heel wat! Ze kon er wel om lachen, had niet verder aangedrongen.

Terwijl het katholieke geloof onder leiding van paus Paulus vi enerzijds fel streed tegen ontwikkelingen als de anticonceptiepil, gezinsplanning en abortus, wilde men anderzijds met de moderne tijd meegaan. De Latijns gesproken missen moesten voortaan in de landstaal worden uitgevoerd. Het 'Kyrie eleison', het 'Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto' en het 'Dominus vobiscum, et cum spiritu tuo' zou nooit meer weerklinken. De katholieken maakten zich zorgen om de Latijns gezongen liederen. Zo prachtig als die altijd waren geweest! Nu moest dat plotseling allemaal in het Nederlands. Zou dat net zo plechtig klinken? De dorpsbewoners betwijfelden het, vonden het een regelrechte verarming van het geloof. Volgens de ouderen onder de dorpsbewoners zou het nog erger worden. Ze kregen gelijk toen de beatmissen werden geïntroduceerd. Een ongelooflijk kabaal waarbij je maar beter je gehoorapparaat uit kon zetten. Pluspunt was dat men het had over meisjes als misdienaar. Er werd zelfs gesproken over de aanstelling van vrouwelijke priesters. Terwijl gek genoeg het celibaat voor de mannelijke priesters streng gehandhaafd bleef. Kerstvieringen werden anders. Met vóór in de kerk, op het altaar een levende kerstgroep van schoolkinderen. José kreeg de eer om Maria uit te beelden, samen met Mark de Wit als Jozef. Een toneelstukje hadden ze ervan gemaakt. José vertelde een gedichtje en natuurlijk moest ze tussentijds liefdevol naar de baby kijken. En dat deed ze met veel tederheid. Ook al leek het kindje bij gebrek aan een echte baby wel van steen en moest José het, omdat het onverbrekelijk met de krib verbonden was, met krib en al optillen. Terwijl de dorpelingen het hele gebeuren maar zozo vonden zat Corrie vol trots op de eerste rij naar haar dochtertje te kijken. Ze moest zich met geweld inhouden om niet stiekem naar haar te zwaaien. Corrie had het niet zo op de huidige paus, paus Paulus vi, met enerzijds zijn moderne opvattingen en anderzijds zijn belachelijke beperkingen. Ze was erg voor zijn voorganger paus Johannes xxiii geweest, die in 1963 was overleden en zich tijdens zijn ambt enorm had ingezet voor hereniging van de verschillende geloofsovertuigingen. Zijn opinie was dat er tenslotte maar één Grootheid was, die wij allemaal aanbidden, hoe Hij voor andere gelovigen ook mocht heten. Broederschap moest er zijn. Oorlogen om het geloofwaren al helemaal niet goed te praten. Ze had paus Johannes xxiii ooit ontmoet in Amsterdam. Ze was daar met Gerarda en Wilfrieda zomaar gezellig een dagje aan het winkelen. Plotseling stond ze oog in oog met hem. Hij zat pauselijk op zijn troon in kazuifel, een kalotje op het hoofd. Ze liep onderzoekend op hem af. Bekeek hem eens van dichtbij, van links en rechts. Glimlachte toen vertederd, het was hem. Hij leek er sprekend op. De fotograaf van Madame Tussauds legde hen voor eeuwig vast. Dominee Martin Luther King was zo'n man geweest die om zijn geloofsovertuiging werd vermoord. Hij geloofde in geweldloosheid, gelijkheid en gerechtigheid voor iedereen ongeacht ras, kleur of geloof. Een filosofie waar Corrie zich helemaal in kon vinden. Hij werd neergeschoten op zijn balkon toen hij een luchtje aan het scheppen was. Zoiets kan blijkbaar in Amerika, dacht Corrie nijdig. Een uitspraak van hem is haar altijd bijgebleven. 'Stel dat God zwart is?' Ze had daar eerder nooit zo bij stilgestaan, maar het zou toch kunnen? Niemand heeft Hem toch ooit in levenden lijve gezien? Zou het overigens veel verschil hebben gemaakt? Paus Johannes de xxiii zou daar volgens haar ook geen problemen mee hebben gehad. In Amerika schenen ze trouwens meer mensen zomaar te vermoorden als ze ergens voor stonden waar een heleboel anderen het niet mee eens waren. Het was te simpel gezegd, dat wist Corrie ook wel, maar ze kon niet anders verklaren waarom Robert, de broer van de jaren geleden vermoorde J.F. Kennedy, ook werd doodgeschoten. Aan het eind van de getoonde beelden stond er een hele tijd het woord shame op het televisiescherm geprojecteerd. Ze wist niet wat het betekende, moest het aan een van haar kinderen vragen. Het ergste vond ze nog dat Robert en Ethel net als zij elf kinderen hadden. En dat Ethel alleen achterbleef met al die kinderen, zonder vader. Dat sterkte Corrie nog meer in het gevoel dat ze haar Jan dichter bij huis wilde hebben. Jan had na lange overpeinzingen zijn baan bij bouwonderneming muwi opgezegd en was weer in 't Zand komen werken. Het was dat Corrie daar bijna om gesmeekt had. De kranten stonden de laatste tijd bol van de dodelijke ongelukken op de Rijksweg langs het Noordhollands Kanaal, de weg die hij dagelijks aflegde met het busje van muwi. Dat kwam vooral doordat er op de Rijkswegveel te hard werd gereden. Een racebaan noemden ze het. Er was nog nooit iets gebeurd, maar bij vorst en zware sneeuwval was het opvallend stil in het busje. De maatregelen die er tot nu toe waren genomen haalden maar weinig uit. Men concludeerde dat er rigoureuze stappen ondernomen moesten worden wilde men daadwerkelijk iets aan de veiligheid van de weggebruiker doen. Mooie woorden, vond Corrie, maar de uitvoering, wist ze uit ervaring, zou nog jaren op zich laten wachten. Er was immers al jaren sprake van dat de Rijksweg niet door 't Zand maar erachterlangs zou worden geleid, met viaducten en dergelijke. Corrie was iedere keer weer blij als ze hem de voordeur binnen hoorde stappen. Broodtrommeltje onder de arm, onafscheidelijke alpinopet schuin op het hoofd. Stel dat hij net als die anderen dodelijk zou verongelukken en zij achter zou blijven met elf kinderen... De gedachte alleen al deed de paniek in golven over haar heen slaan. Nachtmerries kreeg ze ervan. Corrie ging er niet op zitten wachten en probeerde Jan over te halen om dichter bij huis te komen werken. Zijn leeftijd in acht genomen, moest hij het nu proberen. Hij was bijna zestig, niet bepaald een leeftijd waarbij de banen voor het oprapen liggen. Ze hoopte maar dat het hem zou lukken. Timmerfabriek Doedens, zijn vroegere werkgever, had nog steeds een onbegrensd vertrouwen in zijn vakmanschap en bood hem direct een baan aan. Nu ging hij op een knappe tijd de deur uit, fietste fluitend naar zijn werk en kwam op een redelijke tijd weer thuis. Bovendien at hij tussen de middag thuis zijn boterhammen. Voor Corrie een hele zorg minder. Het beviel Jan gelukkig ook, al was het werk natuurlijk anders. Bij muwi was hij opzichter in de bouw geweest, bij Doedens moest hij zelf aanpakken. Niet dat hij daar een hekel aan had, maar het lichaam was het niet meer gewend. Zijn collega's waren allen jaren jonger, hadden hun grappen en pesterijtjes, maar dat was bekend. Jan kreeg weer meer tijd voor zichzelf, meer tijd voor zijn hobby, modelbouwen. In de schuur achter het huis had hij een hoek voor zichzelf ingericht en hij was begonnen met een model op schaal naar een bestaande kokermolen op de Kinderdijk bij Alblasserdam. De kokermolen had een piramidevormig onderhuis met een draaibare kop waaraan de wieken bevestigd zaten. De kokermolen werd doorgaans bewoond door het molenaarsgezin, dus kwamen er kleine raampjes en deurtjes in. Piepkleine deurkrukjes, scharniertjes en luikjes voor de ramen. Corrie en Jan hielden hun hart vast voor de dag die er onherroepelijk aan zat te komen. Dirk had hen al een tijdje geleden gewaarschuwd, had het geld intussen bij elkaar gespaard. Wilden ze niet met hem mee, er een uitzoeken? Nee zeg, dank je wel! Neem liever iemand mee, die verstand van auto's heeft. Had Corrie de één overgehaald werk in 't Zand te vinden opdat hij de gevaarlijke weg niet meer op hoefde, kwam haar oudste voorrijden met zijn nieuwe aanwinst: een spierwitte Kever! Zo trots als een pauw reed hij er rondjes mee door 't Zand. Eerst met een onwillige vader en moeder naast hem, toen met alle broertjes en zusjes die maar met hem mee wilden op de achterbank. Er stonden nog niet zoveel auto's in de straat en nu stond er voor hun deur een Kever te pronken, pal onder het licht van de lantaarnpaal. Corrie en Jan keken naar het witte gevaar en konden er niets leuks aan ontdekken. Ze zagen het alleen maar als een monster dat in staat is om mensen en dieren dood te rijden. Eerlijk toegegeven, de vooruitgang was niet meer tegen te houden. Alles moest blijkbaar sneller! Hadden ze onlangs niet gekeken naar de eerste mens op de maan? Vol verbazing hadden ze de beelden op televisie gezien. Het maanoppervlak had er niet echt uitnodigend uitgezien. Wie wil daar nu even op gaan wandelen? Eigenlijk had Corrie liever gehad dat de astronaut de deur van de maanlander had dichtgelaten en als de bliksem had gemaakt dat hij daar wegkwam. Hij had daar niets te zoeken. Maar blijkbaar zit het de mens in het bloed om het gevaar op te zoeken. 'Leven is geen leven, zonder uitdagingen.' Van wie had ze die uitspraak? Vast niet van moe Vugt. Van Dirk misschien? Het zou haar niets verbazen. Letterlijk overal reed Dirk met zijn Kever naar toe. De bioscoop in Schagen. Artis of Schiphol in Amsterdam. Het monument op de Afsluitdijk of zomaar ergens naartoe. Zijn boertjes en zusjes konden nog zo'n troep in zijn auto maken, het deerde hem niet. Dirk had zelfs Jan een keer overgehaald een bezoek te brengen aan Kasteel Radboud in Medemblik, een oude diepe wens die plotseling werkelijkheid werd. Vol trots liet hij zich ernaartoe rijden en zich rondleiden door het kasteel. Toch wel handig zo'n auto. Jan draaide zich om naar zijn bureau en pakte zuchtend zijn administratie weer op. Hij was vakbondsman van de Katholieke Arbeiders Bond (kabo) van de gemeente Zijpe en penningmeester. Elke week zat er in het loonzakje van de bouwvakker een aantal vakantiezegeltjes. Zegeltjes die ze opspaarden en eens per jaar konden inleveren voor vrije dagen en vakantiegeld. Het liep tegen de bouwvakvakantie en menig bouwvakker had zijn zegelboekje al bij hem ingeleverd. Zijn taak was om het aantal zegeltjes te tellen, het bedrag te berekenen waar de bouwvakker recht op had en het uit te betalen. Voor die speciale gelegenheid kwam elk jaar de directeur van het postkantoor hoogstpersoonlijk langs om hem de zakken met het benodigde geld te overhandigen. Slechts één keer, om een reden die ze zich later niet meer kon herinneren, had Corrie die taak van de directeur over moeten nemen. Ze vond het doodeng en had het nooit meer willen doen. Terwijl ze de zware boodschappentas meezeulde, keek ze de hele weg terug nauwlettend om zich heen. Tegen de tijd dat ze met een zucht van verlichting de voordeur achter zich dichtdeed, moest ze onwillekeurig lachen om haar eigen angst. Ze keek de laatste tijd te veel naar enge films op televisie, dat wakkerde haar angst alleen maar aan. Op dit dorp te worden bestolen leek haar achteraf gezien een beetje te ver gezocht. Maar die geruststellende gedachte kwam pas bij haar op toen ze weer veilig op haar eigen deurmat stond. Morgen zouden de mannen uit de wijde omgeving komen om hun deel op te halen. Binnen niet onafzienbare tijd zou ook dit verleden tijd zijn. Dan kregen de bouwvakkers hun geld niet meer in loonzakjes maar via de bank of de giro. Kregen ze bericht thuis gestuurd dat het geld gestort was en dat ze het bij de balie op konden komen halen. Jan pakte zijn puzzelboekje en ging quasi-nonchalant op zijn bureaustoel zitten doen of hij ontspannen bezig was. De frons in zijn voorhoofd sprak boekdelen. Hij vroeg zich hoofdschuddend af waar dit allemaal heen moest. Niet alleen kregen ze hun geld niet meer in handen, ze moesten ook nog op hun vrije zaterdag de deur uit om bij een bank in de rij te gaan staan. Hij vond het eerder een stap terug dan een stap vooruit. Bedelen om je eigen verdiende geld. Gewoon absurd. Geld werd tegenwoordig almaar belangrijker. De dingen die de jeugd van vandaag allemaal kon kopen, de luxe die hij gestaag zag uitbreiden... Wat kon hij destijds eigenlijk kopen? Helemaal niets, er was eenvoudig niets. Tot vér in de twintig heeft hij niet eens een fiets bezeten, deed hij alles lopend! Nu kwam zijn oudste met een auto de hoek om scheuren terwijl zijn jongste bij wijze van spreken nog inspanningen leverde op de driewieler.

IN DE KRANT

197O

Ze hadden er al een tijdje naar uitgezien. 17 augustus 1970. Op die dag waren ze vijfentwintig jaar getrouwd. Een hele gebeurtenis vonden ze zelf, die een feest waard was. Een kwarteeuw geleden reden ze op antiplofbanden naar Alkmaar voor de huwelijksfoto. Corrie achter op de bagagedrager, doos met bruidskleding in de armen geklemd. Ze wisten het nog goed. Het picknicken onderweg. Het park in Alkmaar waar ze rond de molen van Malle Pietje hadden gewandeld. Corrie kon zich de ijzerwarenwinkels nog herinneren en Jan de vele modezaken. Gelukkig waren ze toen en blij dat ze de stap hadden genomen. Er was veel gebeurd in die vijfentwintig jaar. De kinderen waren geboren en het zou niet lang meer duren of ze vlogen allemaal het nest uit en dan zouden ze alleen achterblijven. Alleen al om die reden vonden ze het nuttig om een mooi feest te geven. Niet in een zaaltje, want dat kostte handenvol geld, geld dat ze niet hadden. Het feest zou in het huisje gevierd worden en ze was al dagen van tevoren bezig geweest met het bakken van cakes en het inslaan van koffie, thee, allerhande koekjes en bonbons. In het washok stonden de flessen jonge jenever, de frambozen-bessen en het advocaatje klaar en niet te vergeten de limonade voor de kinderen. Twee soorten soep had ze gemaakt met lekker veel balletjes. Knapperige broodjes lagen goed verpakt in het Douwe Egberts blik gereed voor consumptie. Op het laatste moment had ze aan papieren servetten gedacht en wat extra soepkommen en borrelglazen van Gre geleend. Gre Tuin, de buurvrouw, had al aangeboden om te komen helpen en ook Liana was daarvoor thuisgekomen. Het zag ernaar uit dat het ging lukken om alles op tijd klaar te krijgen voordat de gasten zouden arriveren. Van alle familieleden, vrienden en kennissen en bijna alle winkeliers uit het dorp hadden ze felicitatiekaarten gekregen. De vensterbanken en kastjes stonden er vol mee. Voor deze feestelijke gelegenheid hadden ze zich in het nieuw gestoken. Corrie droeg een chic zomers mantelpakje en Jan een mooi donkerblauw pak. Liana was een dag of wat geleden achter de naaimachine gekropen en had iedereen verbaasd door in een mum van tijd een jurk voor Gerarda te naaien van roze stof die haar beeldig stond. Voor de twee jongsten had Corrie jurkjes gebreid van lila wol met een gebroken wit lijfje. De jongens hadden nieuwe overhemden en broeken aan en zagen er piekfijn uit. Er was een fotograaf uitgenodigd, dus moesten ze er allemaal netjes op. Het was een schitterende zonnige dag, zodat het feest zowel binnen als buiten, achter op de plaats, gevierd kon worden. Voor de foto werd een aantal keukenstoelen in een halve cirkel in de tuin neergezet. Jan en Corrie in het midden, aan weerskanten de eerstgeborenen en de rest daarnaast en erachter. De sessie duurde niet lang. De fotograaf bliefde wel een borreltje en vervolgde spoedig zijn weg. De gasten liepen in en uit, lieten zich de soep en broodjes goed smaken. Het ene bloemstuk na het andere werd naar binnen gedragen. Onder leiding van Liana hadden de kinderen versjes gemaakt op rijm. Versjes die ze op de heugelijke dag zouden opzeggen en liedjes die ze onder begeleiding van de melodica zouden zingen. Vanuit de huiskamer hadden Corrie en Jan hun kinderen dagen van tevoren in de keuken bezig gehoord. Zinnen werden luid geaccepteerd of in zijn geheel verworpen. Vooral zinnen rijmend op poep en pis waren mateloos populair. Zo af en toe steeg er een lachsalvo op dat niet veel goeds voorspelde. Ze keken elkaar eens aan en schoten in de lach. Het bleef blijkbaar moeilijk om 'te rijmen en te dichten zonder het hemdje van het gatje te lichten'. Op de feestdag zelf klonk alles perfect, het zingen, de gedichtjes, zelfs kater Siam protesteerde dit keer niet tegen de melodica en hield stijf zijn mond. Het was laat en de meeste kinderen lagen allang op bed toen de deur achter de laatste gast werd gesloten. Corrie en Jan bleven nog even in de kamer zitten. Namen de vele kaarten door. Prezen zich nogmaals gelukkig met de kinderen en met de vele vrienden en kennissen. Het was een geslaagd feest en iedereen had genoten. Voor dit jubileum hadden de kinderen geld bij elkaar gespaard en een hypermodern elektrisch kooktoestel mét oven gekocht. Op die bewuste morgen, terwijl Corrie en Jan naar de kerk waren, had de firma Zwart het kookstel geplaatst en de bijbehorende pannen erop uitgestald. Vooral Corrie was er verrukt van. Nu hoefde ze niet meer om de tafel heen te lopen om in de andere hoek te gaan staan koken. De loopafstand was nu hooguit één meter. Kon ze tijdens de afwas de pannen in de gaten houden. Bovendien was ze blij dat ze van het driepitsgaskomfoor af was. Nu hoefden de jongens er nooit meer opuit om een gasfles te halen. De gasfles die altijd nét leeg was als ze stond te koken. In het ergste geval op zondag. Gelukkig maakte de firma Bakker op het Drollenpad daar geen punt van en kon je altijd achterom. Maar toch! Het bleef lastig. De zorgen die ze zich iedere keer maakte over het al dan niet correct aansluiten van de nieuwe gasfles. Gebeurde dat wel goed, was de gasslang niet lek, rook ze geen gas? Levensgevaarlijk was dat eigenlijk al die jaren geweest. Stel dat er brand was uitgebroken? Haar kinderen sliepen bijna pal boven de keuken, de trap naar beneden grensde aan de keuken. De enige weg naar buiten was via het schuin aflopende dak dat over de keuken liep. Alle mogelijke vluchtwegen waren gewoon afgesloten. Zaak was er niet al te veel bij stil te staan anders zou je er nog gek van worden. Gelukkig behoorde dat nu allemaal tot het verleden. Carnaval naderde, een uit Brabant en Limburg overgewaaid feest. Waarbij maskers, neuzen en pruiken werden opgezet en men het voornamelijk op een drinken zette. Een soort driedaagse kermis maar dan verkleed. Voorafgaand organiseerde de plaatselijke carnavalsvereniging de jaarlijkse optocht en Corrie had zich wederom achter de naaimachine gezet om voor het grut dat mee wilde doen een pak te maken. Je kon er prijzen mee winnen, al hadden haar kinderen nooit iets van betekenis gewonnen. Ze deed elk jaar weer haar uiterste best om echt originele kostuums te bedenken. Voor de kinderen was het iedere keer weer feest. De naam van het dorp werd tijdelijk omgetoverd tot Knollenburg en de sleutel werd overgenomen door Prins Pieper en zijn gevolg, de raad van elf. De verklede kinderen liepen in optocht stralend en zwaaiend door het dorp. Voorafgegaan door een aanzienlijke drumband met dansmariekes en gevolgd door de complete raad van elf met Prins Pieper aan het hoofd. Zelfs de meest verstokte dorpsbewoners konden niet om de feestvreugde heen. De drumband veroorzaakte zo veel kabaal dat die eenvoudig niet te negeren was. Bijna alle dorpelingen stonden dan ook op die dag buiten om te zwaaien naar hun kroost of foto's te maken. In café De Jonge Prins werd halt gehouden en daar begon het feest pas echt, met limonade van de bar en een heuse jury die de kinderen beoordeelde op hun carnavalspakje. Daarna volgde de feestelijke uitreiking van de speldjes. Voor de jeugd en de ouderen werden de deuren pas 's avonds geopend. Ook dan was er een jury en werd er gelet op het leukste idee, de beste uitvoering enzovoort. Corrie en Jan hadden zich voorgenomen om, net als de jaren daarvoor, op die bewuste avond gezellig thuis te blijven. Als een bezadigd stel een kopje thee te drinken, een koekje erbij en de televisie aan. Een paar dagen voor carnaval stond Prins Pieper ineens bij hen in de huiskamer en vroeg of hij ze beiden even kon spreken. De keuken was de plek waar ze zich terugtrokken, en al legden alle kinderen hun oren zowat plat tegen de muur, ze konden niet horen waar het allemaal over ging. Prins Pieper verdween en Corrie en Jan keken glimlachend de film af of er niets was gebeurd. De avond van carnaval vlogen alle kinderen Mak zenuwachtig door het huis, schikten hier en daar een afzichtelijk kledingstuk, namen wat geld uit de spaarpot en waren binnen een halfuur allemaal de deur uit. Het carnaval was in volle gang, de juryleden deden hun uiterste best om nuchter en objectief te blijven en zo direct zou de uitreiking plaatsvinden. Maar eerst werd door Prins Pieper de aandacht van de carnavalsvierders gevraagd voor een speciaal moment. Voor het eerst in de geschiedenis van de vereniging zouden er mensen uit het dorp worden gehuldigd die zich vele jaren voor het een of ander hadden ingezet. De kinderen Mak dachten er het hunne van, zagen het als een vervelende onderbreking. De muziek klonk net zo gaaf, het biertje smaakte uitstekend. Prins Pieper keek zo vastberaden de zaal in dat iedereen stil werd en alle neuzen richting het podium werden gekeerd. Tot de stomme verbazing van de kinderen Mak stonden daar op het podium hun eigen vader en moeder in de schijnwerpers. De zaal werd wederom om stilte gevraagd en toen stak Prins Pieper van wal. Hij huldigde hen omdat ze samen in al die jaren dat ze aan het Noordhollands Kanaal woonden minstens drieëntwintig keer een kind uit het water hadden gered. Hij sprak over heldenmoed en het daarmee gepaard gaande doorzettingsvermogen. Noemde een aantal van de geredde kinderen, en het onveranderlijke natte pak als resultaat. Kortom, ze werden in de bloemetjes gezet en tot ereburgers van Knollenburg gehuldigd. Een beetje zenuwachtig stonden ze daar in het felle lamplicht en namen alle blijken van huldiging bescheiden in ontvangst. Corrie raakte zowat bedolven onder de enorme bos bloemen en wist niet waar ze kijken moest. De kinderen Mak en de rest van de feestgangers in de zaal stonden even verbouwereerd maar toen brak het tumult los, een ovatie volgden. 'Lang gewacht, stil gezwegen. Nooit gedacht, toch gekregen.' Ze waren plotseling helden. Tenminste zo voelde het zeker aan voor de kinderen. Hun ouders hadden inderdaad kinderen uit het kanaal gered die er niet meer zouden zijn als zij niet onmiddellijk en doortastend hadden gehandeld. Het feest kon nu helemaal niet meer stuk. Kort daarop stonden er ineens een fotograaf en een verslaggever van het Noordhollands Dagblad in de huiskamer voor een foto en een interview. De foto moest liefst op de plek des onheil worden genomen. Dus stonden ze even later stijf naast elkaar aan de rand van het kanaal bij het stoepje waar zo veel kinderen te water waren geraakt. Het boekje waarin Corrie de kinderen noteerde werd uit het dressoir gehaald en opengeslagen op tafel gelegd. Op twee pagina's stonden de drenkelingen vermeld die zij in de loop der j aren hadden gered. De verslaggever toonde zich meelevend toen Corrie openhartig vertelde over het ongeboren kindje dat ze bij een geslaagde reddingspoging door de kou had verloren. Dat ze graag weg wilde van deze onheilsplek omdat elk geluidje, hoe zwak ook haar deed opschrikken en naar de kanaalkant deed snellen. Dat ze nooit zwemles had gehad, dat ze het zichzelf en de kinderen had geleerd, droog op een stoel en als de beweging goed was met een bandje om in het kanaal. Ze pleitte voor zwemles voor alle kinderen. Een hele week moesten ze wachten, maar toen stonden ze paginabreed en een halve bladzijde lang in de krant. Foto erbij. De kinderen, zonder uitzondering zo trots als een pauw, namen de krant overal mee naartoe. Ze waren onverwachts beroemd, want je foto in de krant betekende iets in die dagen.

DE DOORZONWONING

1971

Gisteren hadden ze bericht gekregen van de gemeente Schagerbrug. Ze kregen een huis aangeboden in de Tulpstraat. In een nieuwbouwwijk aan de rand van het dorp. Nu het zo definitief op papier stond wist Jan niet meer of hij werkelijk weg wilde van het kanaal. Ze woonden er nu al ruim vijfentwintig jaar. Dat zegt toch wel wat. Corrie had helemaal gelijk als ze zei dat de kinderen groter werden en meer ruimte nodig hadden. Het huisje had dat niet, was eenvoudig veel te klein. Alle kinderen woonden of nog thuis of kwamen eens in de zoveel weken een weekend of een aantal weken over. Namen soms zelfs logés mee. Op zulke momenten sliepen ze met zijn drieën in een ledikant. Ze hadden stapelbedden gekocht maar omdat de slaapkamertjes een schuin oplopend dak hadden, maakte dat qua ruimte niet veel uit. Tussen de bedden had je krap een halve meter loopruimte en naast of boven het bed had ieder kind een eigen boekenplankje waar ze hun spulletjes uit konden stallen en een plank in de kast voor hun kleren. De kinderen klaagden eigenlijk nooit, accepteerden de beschikbare ruimte. Ook al moesten ze dat wel eens anders hebben gezien als ze bij hun vriendjes of vriendinnetjes speelden. Krap was het, en krap bleef het! Eerst José en later Wilfrieda stonden met hun ledikantje pal voor de kledingkast. Vooral 's morgens als de anderen naar school gingen en er kleren uit de kast moesten komen werden die arme schapen met ledikantje en al voor de kast weggetrokken en weer teruggeschoven. Ze lagen bij al het geweld soms te rollen in hun bedjes maar sliepen er wonderwel dwars doorheen. Daarbij kwam natuurlijk haar voortdurende angst voor verdrinkingen in het kanaal, een angst die er niet minder op werd want kort geleden had Anton al slingerend rond de lantaarnpaal zijn evenwicht verloren, was uit koers geraakt en met gipsen armpje en al het kanaal in geschoten. Het was dat Geertje Beeldman hem zag gaan en alarm sloeg. Aan de zolen van zijn laarsjes kon je zien waar hij dreef. Niemand had verwacht dat Anton ondersteboven in de laarsjes hing. Iedereen had hem, door het gewicht van het gips allang op de bodem van het kanaal gedacht. Diep in haar hart had Corrie ook wel een beetje moeite met de verhuizing, maar ze had toch meer voor- dan nadelen op een rij. De luxe van een groot, licht maar vooral nieuw huis trok haar enorm. Een echte badkamer waar haar wasmachine ook zou komen te staan, vier grote slaapkamers waar ze de stapelbedden ruim in kwijt zou kunnen. De keuken was wat je noemde modern van opzet. Klein, met ruimte voor een aanrecht, een koelkast en haar elektrische kookstel, verder kon ze er niets in kwijt. Van een gezellige leefkeuken was dus geen sprake. De kamer was daarentegen dubbel zo groot. Haar bankstel zou hier bijzonder goed tot zijn recht komen. De eettafel en alle stoelen zouden achter in de huiskamer een plek moeten krijgen. Het kamerzeil met kleed zou worden vervangen door vaste vloerbedekking. De slaapkamers boven moesten van nieuw zeil worden voorzien, en van nieuwe gordijnen. Ze maakte al plannen voor de verhuizing, reserveerde het geld dat daarvoor beschikbaar moest komen. De huur die ze moesten gaan betalen zorgde voor de nodige slapeloze nachten. Ze zouden van 75 gulden naar 150 gulden in de maand gaan. Een verhoging waar ze wel even over na moesten denken. Tot Jans enorme opluchting kregen ze na lang soebatten uiteindelijk huursubsidie. Pal achter de schuur in de tuin werd door de mannen een enorm gat gegraven van twee bij twee meter en op zijn minst twee meter diep. Daarin moest alles wat niet mee kon of wat men niet mee wilde hebben naar het nieuwe huis. Die kuil werd gevuld, sneller dan ze dachten. Letterlijk alles ging erin wat niet meer van nut was. Jaren later, als ze iets miste of zich afvroeg waar het gebleven was zeiden de kinderen in koor: 'Dat ligt vast in de kuil.' Van sommige dingen vond ze dat achteraf zonde, toch te snel weggegooid. Maar het meeste wat er in verdween hoorde daar ontegenzeggelijk thuis. Na een aantal weken werd de sleutel afgeleverd en kon het schoonmaken en het inruimen beginnen. In de avonduren liepen Liana en Gerarda stoer met hun vader op om vloerbedekking te leggen in het nieuwe huis. Tenminste, Jan sneed de vloerbedekking, de meiden plakten het vast. Als bouwvakkers na een zware klus zaten ze met hun ruggen tegen de verwarming, dronken thee uit de thermosfles en rookten zware shag. Het nieuwe toilet deed net zoveel stof opwaaien als het oude destijds had gedaan. Toen was na een simpele ruk aan een koordje, het neerplonzende water uit de stortbak reden tot ongeloof. Intussen waren ze daar wel aan gewend. De vraag bij het nieuwe toilet was: hoe krijgt men het water vanuit de stortbak in de toiletpot? Er was geen koordje of drukknop. Een deskundige moest erbij worden gehaald toen een kleine onverlaat tegen de regels in toch op het toilet was gegaan. De behoefte lag keurig afgedekt onder een papiertje toen de installateur van de bouwplaats werd getrokken en het gezin uit de brand hielp. De pijp tussen de stortbak en het toilet functioneerde als doortreksysteem, zo deelde hij mee. Een simpele ruk aan de pijp dus. Wederom allemaal ongelovige gezichten boven de pot. Het verhuizen stond op een gewone doordeweekse dag gepland. 'Dan zijn de meeste kinderen naar school of naar hun werk. Dus vér uit de buurt en dan kunnen de verhuizers ongestoord hun gang gaan,' aldus de logische verklaring van Corrie. De kinderen moesten er alleen om denken dat ze vanuit school of werk niet naar de Kanaalkade maar naar de Tulpstraat zouden lopen. In alle vroegte reed Doedens met zijn Mercedes voor, met erachter een grote platte kar. Alle huisraad die niet in de kuil verdwenen was, werd erop geladen en weg waren ze. Tussen de middag vergisten de twee jongsten zich toch en liepen automatisch naar de Kanaalkade. Het hele huis was donker, koud en leeg. Plotseling hoorden ze een hoop gepiep van achter uit het huis. Zenuwachtig giechelend namen ze een kijkje. In het hoekje van de lege keuken zat Merza in zijn mand, uit pure bangigheid te schudden als een juffershondje en tegelijkertijd te kwispelen van pure opluchting. Blij dat hij eindelijk bekende stemmen hoorde. Ze zouden Merza als laatste meeverhuizen maar waren hem glad vergeten. In het nieuwe huis was iedereen zo druk bezig dat Merza niet direct gemist werd. Net als de pan met geschilde piepers die netjes afgedekt nog onder in het aanrechtkastje stond. Peter kwam onverwachts vanuit Duitsland thuis en vond eveneens een verlaten huis. Van de verhuizing was hij op de hoogte maar hij had op zijn minst verwacht dat hij gevraagd zou worden mee te helpen. Ook hij trok de voordeur definitief achter zich dicht en liep het halve dorp door naar het nieuwe adres. Het meest irritante vond hij dat de nieuwe weg langs de katholieke kerk liep. In het voorbijgaan wierp hij onwillekeurig een nijdige blik op de solide eiken deuren. De kerkdeuren die vooral in moeilijke tijden menig keer voor de neus van zijn vader en moeder in het slot waren gegooid. Hij dacht aan die ontnuchterende periode terug. Zes of zeven jaar moet hij zijn geweest. Hij herinnerde zich hoe zijn vader met een dubbele longontsteking op bed lag en hoe zijn moeder, die al een tijdje zonder geld zat, ten einde raad een beroep op het armenfonds van de kerk ging doen. Hoe zijn moeder zonder geld terugkwam. Haar verslagen gezicht in het vage schijnsel van de brandende potkachel. En later toen hij elf of twaalf jaar was, had ze een miskraam gekregen waaraan ze mede door de 'wijze' woorden van de pastoor bijna onderdoor was gegaan uit puur verdriet, twijfel en onmacht. Nee, Peter was de katholieke kerk niet dankbaar en in zijn ogen was hij de kerk ook niets verschuldigd. Sinds hij grotendeels uit huis was kwam hij er ook nooit meer. Hij keek nog eens nijdig naar de statige kerktoren en vervloekte het hele geloof. Er veranderde veel. Niet alleen was het huis vele malen groter, met hogere plafonds, ook viel van alle kanten licht door de grote ramen naar binnen. Je had totaal geen privé-leven. De buren konden zo naar binnen kijken, sterker nog, ze keken dwars door je woning heen. Een doorzonwoning heette dat. Maar, het moet gezegd, iedereen was wel enorm blij met de ruimte die het gaf, de bedden die niet meer op elkaar stonden, de bredere looppaden. Een wastafel met spiegel op de meisjeskamer! En pal naast de slaapkamers de badkamer met douche en toilet. De meubels die het kleine huis aan het kanaal danig hadden gevuld vielen hier totaal in het niet. Jans bureau verdween met stoel en al van de huiskamer naar de studeerkamer van Dirk op zolder. De klerenkasten waren zonder uitzondering in de kuil verdwenen omdat dit huis zijn eigen klerenkasten zou hebben die helemaal bij het huis pasten. Groot, licht en zoals achteraf bleek, niet erg solide. Ze waren vervaardigd van aan elkaar gelijmd spaanplaat die door het minste of geringste uit elkaar dreigde te vallen. De eerste wintermaanden in de nieuwe woning waren vooral wennen omdat je de wind vrijelijk om het huis hoorde gieren. De pannen lagen te klapperen op het dak en binnen op de overloop, gierde de wind spookachtig tussen de kieren en onder de deur door. Volgens Dirk was het een plek waar je prachtige opnames kon maken voor een griezelfilm. Het enige wat voor José en Wilfrieda standaard hetzelfde bleef waren de rekensommetjes of woordspelletjes die mama met hen deed als ze 's avonds in bed lagen. Net zo lang tot ze in slaap vielen. Zij misten hun oude huis en hun vertrouwde omgeving. Zwemmen in het kanaal was lang niet meer zo leuk als je niet de bewonderende blikken van je ouders op je gevestigd wist. Je vriendinnen van de Kanaalkade woonden ineens te ver weg om bij je te komen spelen en in de nieuwbouwwijk woonde niemand die je kende. Het was in die periode dat José haar naam definitief veranderde in Joyce. Vooral Joyce zocht haar vertier op de gymclub en had zich opgegeven voor turnen. Een wereld die al haar aandacht opeiste. Ze oefende radslagen in de tuin en de handstand tegen de muur. Al haar zussen en broers gingen hun eigen weg, kregen verkering, hadden trouwplannen. Daar had ze weinig erg in, het turnen slokte al haar aandacht, energie en tijd op. Jaren later, op 8 mei 1977 om precies te zijn, zouden al haar inspanningen worden beloond. Op die dag werd ze eerste op de Zijper turnkampioenschappen en mocht ze op het hoogste platform van het schavot plaatsnemen, overal schijnwerpers op haar gericht. Het zou de meest gelukkige maar ook de meest droevige dag van haar leven worden. Precies op die dag overleed papa. Terwijl zij op het podium vol trots de gouden medaille in ontvangst mocht nemen, waren mama en Wilfrieda onderweg naar het ziekenhuis waar papa een aantal weken geleden was opgenomen met longproblemen. Haar liefde voor turnen had ze met papa gemeen. Hij had als jongetje van twaalf ook op gymnastiek gezeten en was ontzettend trots op haar. Volgde al haar oefeningen achter in de tuin. Informeerde belangstellend naar haar nieuwste prestaties en wedstrijdresultaten. Tijdens haar laatste bezoek aan het ziekenhuis, had hij haar aangemoedigd om op die belangrijke dag haar uiterste best te doen, dan zou ze zeker de gouden medaille winnen. Hij twijfelde nooit aan haar, zei dat ze talent had, zei dat ze het kon. Hij was er zo zeker van! 'Jij bent de bovenstebeste, onthoud dat goed.' In het Noordhollands Dagblad stond een foto van haar met het bijschrift 'Joyce Mak laat haar tranen de vrije loop'. Een bladzijde verder stond papa's overlijdensbericht. De gouden medaille, die hij niet meer heeft kunnen zien, heeft ze op een stil moment naast zijn rechterschouder in de kist laten glijden. Een gouden medaille voor de liefste papa van de wereld.

DE KINDEREN MAK

2003

Dirk trouwde op latere leeftijd zijn Femmie en samen hebben ze een dochter, Corina. Liana trouwde haar stadse computerprogrammeur Jan en kreeg twee kinderen, Daniëlle en Raymond. Sylvia trouwde haar Jan uit een naburig dorp en kreeg vier kinderen, Marisella, Erwin-Jan,Talita en Arjen. Peter vertrok op zestienjarige leeftijd naar Duitsland om als timmerman voor een koppelbaas te werken. Ontmoette Inge, moeder van Frank en Axel, samen hebben ze een dochter Vanessa. Jan trouwde zijn Lyda, samen hebben ze een zoon, Daniël. Agatha trouwde haar Siem en kreeg vier kinderen, Vijay, Temilja, Shalina en Rewan. Gerarda, schrijver van dit boek, trouwde haar Ron, samen besloten ze geen kinderen aan hun leven toe te voegen. Aard trouwde zijn Tiny, samen kregen zij twee kinderen, Amanda en Barry. Anton trouwde zijn Anneloes, samen hebben zij twee jongens, Fabiën en Pascal. Joyce vertrok op zeventienjarige leeftijd naar Engeland. Trouwde haar Phil en werd moeder van Jane, die op elfjarige leeftijd overleed, Liam, Caraenjamie. Wilfrieda trouwde Ruud, samen kregen zij twee dochters, Sheryla en Nedjida. Vier kinderen Mak lieten hun kinderen dopen.

MAMA

2003

Soms vraagt Corrie zich wel eens af wat de kinderen bij haar komen doen. Ze komen op bezoek maar hebben het allemaal zo druk met hun eigen leven, hun kinderen. Soms, heel soms, praten ze over vroeger, dat zijn heerlijke momenten. Toen alle kinderen klein waren was ze gelukkig. Ze hield intens van haar kinderen. Al spijt het haar wel dat ze toen niet of nauwelijks een van haar kinderen op schoot heeft genomen om ze eens uitgebreid te knuffelen. Jan deed dat wel, zat met ze te tekenen, las ze voor. Toen gunde ze zich daar de tijd niet voor en later wilde ze geen van de kinderen voortrekken. In haar ogen waren ze allemaal even lief en hield ze onvoorwaardelijk van ze. Maar ze toonde dat nooit openlijk. Ze uitte dat meer in het zorgvuldig aankleden zodat ze geen kou zouden vatten. Glad, strak en netjes. Het warm toedekken, de nachtzoen. Het leven ging zo zijn gangetje, met de nodige spanning en sensatie, dat wel. Tegenwoordig gaat het haar allemaal te snel. Ze hebben het over belastingen, hypotheken, overwaarde van hun woningen, leningen voor auto's. Klagen over uitbreidingen en verbouwingen. Dat alles zo duur is geworden. Het moet allemaal maar groter, mooier en duurder. Ze moeten het niet over armoede krijgen want dan wordt ze kwaad. Armoede! Ze weten niet wat dat is. Ze hoopt ook niet dat haar kinderen ermee te maken krijgen want ze zijn niet in staat om in armoede te leven. Als ze zo zitten te praten vraagt ze zichzelf wel eens af of zij ooit nog een plastic broodzakje uitwassen en aan de waslijn te drogen hangen. Gewoon om het nog eens te kunnen gebruiken. Ze betwijfelt het. Nederland is een wegwerpmaatschappij geworden en iedereen lijkt ontevredener dan ooit. Zelfs haar kinderen, vroeger blij met bijna niets, hebben nu vrijwel alles wat hun hartje begeert. In ieder geval meer dan zij nodig hebben. Ze zijn allemaal aan hun huwelijk begonnen met een huis, compleet ingericht, en met geld op de bank. Vaak denkt ze terug aan de tijd toen zij begonnen. Ze hadden niets, maar dan ook werkelijk niets. De oorlog was net afgelopen en alle goederen waren of op de bon of niet te betalen. Maar ze waren zo intens gelukkig met elkaar en met het beetje dat ze hadden. Zijn de kinderen gelukkig? Het lijkt haar van wel, ze zijn in ieder geval allemaal getrouwd. Dat alleen al mag een prestatie heten. Scheidingen zijn ook zo 'in' vandaag de dag. Het is niet meer dan een ordinair modeverschijnsel. Ze hebben het allemaal zo goed, zijn financieel niet meer afhankelijk van elkaar. Tenminste de meesten, en zo hoort het ook. Het is niet goed als iemand zijn of haar hand op moet houden. Maakt niet uit bij wie of wat. Het maakt je onzeker en zeker geen gelijke. Zo heeft ze dat in ieder geval haar hele leven gevoeld. De kinderen hebben natuurlijk ook hun huwelijksproblemen. Ze hebben allemaal een baan, ambitie, een eigen inkomen en de meesten hebben kinderen. Daardoor is er gelukkig méér in hun huwelijken dan je alleen maar onafhankelijk willen voelen. De band tussen man en vrouw wordt wellicht sterker als de vrouw onafhankelijk kan zijn. Zij heeft nooit de behoefte gehad om haar Jan in de steek te laten en alleen verder te gaan. Financieel kon dat niet en natuurlijk beletten de vele kinderen haar dat ook wel. Het huwelijk was niet begonnen met een onvoorwaardelijk houden van of een hartstochtelijke verliefdheid. Het was meer gebaseerd op wederzijdse bewondering en respect en dat is altijd zo gebleven. Later kwam daar wel een vorm van 'houden van' bij. Ze heeft nooit een baan gehad, buitenshuis dan. Binnenshuis wist ze wel wat werken was, want geloof haar, een huishouden van elf kinderen maakt je een organisator, uitvoerder en een filosoof op elk gebied. Ze heeft wel altijd een baan willen hebben. Geld voor zichzelf willen bezitten. Ze had bijvoorbeeld wel op de Grada-fabriek willen werken. Haar Jan en de kinderen hadden zo verontwaardigd en misprijzend naar haar gekeken dat ze het plan maar liet varen. Wel besloten al haar werkende kinderen om meer kostgeld te gaan betalen. Extra geld dat uiteraard in de huishoudpot verdween, had ze nog niets van zichzelf. Ze heeft een zomer lang bollen gepeld. Een lief sommetje verdiend mocht ze wel zeggen. Dat ze prompt aan nieuwe meubels besteedde. Uiteindelijk gaf ze het plan op om ooit zelf geld tot haar beschikking te hebben. Zei moe Vugt ook niet altijd 'wie niet steelt of erft, zal werken tot hij sterft'? En zo zit het precies. Stelen, daar was ze, na het centje van het schoteltje ruim zeventig jaar geleden, nooit meer aan begonnen. Erven zou ze in ieder geval niet. Al haar familieleden, op één zusje na, waren intussen overleden. Het waren eenvoudige mensen met een bescheiden bankboekje, net zoals zij en haar Jan. Nee rijk, zoals ze zich dat als kind stellig had voorgenomen, was ze nooit geworden. Gevlogen had ze wel, met Dirk als piloot in zijn sportvliegtuigje. Wat een sensatie was dat geweest. Ze voelde zich onnoemelijk rijk, ze hoefde alleen maar om zich heen te kijken. Na het overlijden van haar Jan kreeg ze uiteindelijk dan toch haar eigen inkomen. Maar daar kon ze niet meer van genieten. Ze koopt nog steeds de nodige boodschappen en af en toe een jurkje of een paar schoenen. Maar eigenlijk draagt ze liever de afdankertjes van Jo, die alweer vijftien jaar dood is. Of van haar schoonzusje Agie, die nog eerder is overleden. Ze is nog steeds zuinig, te zuinig volgens haar kinderen. Maar waarom zou ze ondergoed weggooien waar een gaatje in zit of waaraan een naadje loszit? Verspilling, pure verspilling. Het meeste geld gaat naar de spaarrekeningen van haar vele kleinkinderen. Beter dat dan geld uitgeven aan een oud versleten lijk dat toch nergens anders zin in heeft dan achterover in een leunstoel hangen. Dat is zo ongeveer het beeld dat zij de laatste tijd van zichzelf heeft. Ze kijkt naar het troosteloze tuintje dat bij dit bejaardenwoninkje hoort. Het ziet er verwaarloosd uit. Voorheen kocht ze nog wel eens een plantje voor in de tuin maar de laatste tijd heeft ze er geen zin meer in. Haar kinderen hebben het schoffelen en gras maaien voor hun rekening genomen. Een lichtpuntje in deze uitgestorven straat is Gre. Die woont, net als vroeger aan de Kanaalkade, een aantal huizen bij haar vandaan in eenzelfde bejaardenwoninkje. Ze gaat graag bij Gre op de koffie. Zij is ook jong weduwe geworden en heeft verleden jaar haar zoon Matthé, de wereldkampioen, aan een slopende ziekte ten onder zien gaan. Ondanks alle verdriet is Gre in staat om het aangename in het leven te blijven zien en net als vroeger haar optimistische levenshouding te behouden. Natuurlijk hebben ze het over al het verdriet, ze mijden het niet. Toch komt Corrie er iedere keer weer opgewekt vandaan. Ziet ze het weer even zitten. Zouden haar kleinkinderen gelukkig zijn? Als ze soms van haar kinderen hoort wat ze al niet geven aan cadeaus voor hun verjaardag of voor sinterklaas. Wat er in sommige gevallen zelfs geëist wordt. En wat ze doorgaans al niet geven om ze bezig te houden. Daar krijgt ze het wel eens benauwd van. Buiten spelen is er nauwelijks meer bij. Computers moeten er komen met natuurlijk de nodige snelle en flitsende spelletjes en allerhande mechanisch speelgoed dat ontzettend veel herrie veroorzaakt. Ontevreden, concludeert ze verbitterd, ze zijn verwend en ontevreden. Haar pot met Koetjesreepjes was al jaren niet meer uit de kast geweest. Snickers en Marsen of flitsend ogend snoepgoed moest het zijn. Je maakt ze niet meer zo snel blij. Achterkleinkinderen heeft ze ook, één jongen en één meisje. Ja, dat gaat gewoon door al vraagt ze zich wel af wat ze tegenwoordig met kinderen moeten. Zodra ze geboren worden plaatsen ze de kleintjes al in een crèche, zoals ze dat tegenwoordig zo deftig noemen. Voor haar klinkt het niet beter dan 'een opvanghuis voor kinderen van werkende moeders'. Net als vroeger naast het kindertehuis in Leiden. Eigenlijk verandert er toch niet zo heel veel. Ze vindt het al moeilijker om de zin van het leven in te zien. De laatste jaren is ze een aantal keren lelijk gevallen en heeft daarbij van alles gekneusd, gelukkig niet gebroken, want dan was ze nog verder van huis geweest. Lopen gaat moeilijk en moet gebeuren met een looprekje of in huis met een wandelstok. Ze loopt ook vaak zonder en houdt zich dan vast aan de deurpost of eigenlijk aan alles wat ervoor in aanmerking komt. Ze mag het eigenlijk niet van de dokter maar ze houdt koppig vol dat het best kan. Tot de volgende valpartij natuurlijk. De kinderen hadden al aangeboden om bij haar te komen schoonmaken. Maar ze vindt het niet vies in huis. Ze maakt wel niet meer zoveel schoon als vroeger geeft ze onmiddellijk toe, maar voor haar gevoel kan ze het best zelf. Ze heeft geen hulp nodig. Als haar kinderen op bezoek komen wil ze gezellig met hen kletsen. Niet dat ze komen schoonmaken. Soms kan ze er wel eens nijdig om worden. Wat denken ze wel, dat ze het niet meer kan? Het laatste wat ze wil is afhankelijk worden. En dan zeker niet van haar kinderen. Nu moet ze toch wel bekennen dat alles wat moeizamer gaat. Ook schoonmaken gaat haar niet meer zo handig af en door haar oogziekte, 'staar' zegt de dokter, ziet ze het ook niet meer zo scherp. Een zegen vindt ze zelf. Ze wil het ook allemaal niet meer zo scherp zien, vindt een wazige wereld wel zo rustgevend. Na een aantal maanden deden de kinderen weer een poging. Er was nu zelfs sprake van het huis opnieuw te schilderen en te behangen. En wat dacht ze van nieuwe meubels en vloerbedekking? Ze moest er niet aan denken, haar oude vertrouwde meubeltjes opgeven. Ze wees alles resoluut en nijdig van de hand. Ze had er toch niet om gevraagd? Ze moesten absoluut niet denken dat ze alles zonder meer tolereert. Niet in haar huis. Niet zolang ze nog leeft. Beduusd waren ze, dat zag ze wel. Maar daar had ze geen boodschap aan. Voor haar betekende het dat ze haar onafhankelijkheid moest opgeven. En wie wil dat nu vrijwillig opgeven? In haar beste jaren had ze iedereen geholpen die maar hulp nodig had. Dat had ze altijd graag gedaan. Nu ze eigenlijk zelfhulp nodig had moest ze erom vragen? Ze zou nog liever haar tong afbijten dan toegeven dat ze het niet meer redde. Ze heeft geen grip meer op haar leven, ziet het langzaam tussen haar vingers wegglijden en wil liever dood. Lenie is nu alweer 57 jaar dood. Jo is op 67-jarige leeftijd overleden en onlangs was Maria Servillia, of Arianne zoals ze zich later is gaan noemen, op 87-jarige leeftijd gestorven. Nu had ze enkel nog Tonnie. Links en rechts vallen allerlei familieleden, buurtjes en bekende dorpsgenoten weg. Ze ziet het zelf ook niet meer zo zitten. De dokter was langsgekomen om naar haar zere rug te kijken. Ook weer bij een valpartij opgelopen. Ze had hem om 'het pilletje' gevraagd dat je rustig liet inslapen en waar je niet meer wakker van werd. De dokter, een jochie nog, had er een mooi woord voor dat haar even niet te binnen wil schieten. Ze begreep niet veel van zijn uiteenzetting, maar wat ze wel snapte was dat ze dat pilletje niet zomaar kreeg, daar moest ze toestemming voor hebben. Van haar kinderen nota bene! Weer die afhankelijkheid en dan van je eigen kinderen. Ze wordt er zo langzamerhand moedeloos van. Nu is beslissingen nemen niet haar sterkste punt, nooit geweest overigens. Maar in dezen was ze zeer stellig. Tijdens een bezoek van of aan een dokter, maakt niet uit welke, voelt ze zich nog steeds niet op haar gemak. Ze vindt ze almaar jonger worden en ze betwijfelt of ze wel bevoegd zijn. Vaak als de dokter vroeg haar kleren uit te doen, durfde ze nauwelijks haar hemd op te tillen. Ze had het niet zo op de medische wetenschap. In de loop der jaren heeft ze zo haar eigen filosofie ontwikkeld. Eerst schreef ze alle pijntjes en ongemakken toe aan 'naweeën van de bevalling', toen werden het steevast 'overgangsklachten' en nu dan 'ouderdomskwalen'. Toen de dorpsdokter haar eindelijk wist over te halen om medicijnen te gaan slikken tegen iets in haar bloed wat niet helemaal goed was, heeft hij nog diep in zijn archief moeten spitten. Een medische kaart van haar kon hij niet vinden. De dokter kan of wil haar dus dat pilletje om dood te gaan niet geven. Het is toch niet zo vreemd dat ze dood wil? Alle bekenden om haar heen vallen weg. Haar kinderen hebben allemaal bewezen dat ze zich best zonder haar kunnen redden. De kleinkinderen gaan hun gang en ze ziet ze bijna nooit. Niet dat ze dat erg vindt. Ze zijn haar allemaal veel te druk. Hebben in haar ogen veel te grote monden. Ook richting de ouders. Ze kan het eigenlijk niet uitstaan, maar zegt er maar niets van. Haar achterkleinkinderen, daar heeft ze helemaal niets mee. Lief hoor zo'n kleintje waar alles op en aan zit. Maar dat is het voor haar wel zo ongeveer. De volgende generatie dient zich aan en zo hoort het ook. Het leven moet doorgaan maar meer dan dat voelt ze er niet voor. Voor haar is het toch weer verplicht elke ochtend wakker worden. Soms zijn haar gevoelens wel erg tweeslachtig. De ene keer is ze blij dat ze er is. Als ze de tuindeur opendoet en ze hoort de vogeltjes fluiten dan krijgt ze zin in de dag. Zin om een eind te wandelen met Loeki haar hondje of boodschappen te doen. Andere keren kijkt ze nijdig naar de gesloten gordijnen en heeft ze al moeite met opstaan. Ze vindt dat ze haar leven ruimschoots heeft geleid en daar het beste van heeft proberen te maken. Als ze haar kinderen ziet, weet ze eenvoudig dat ze daarin is geslaagd. Hoe het leven van haar kleinkinderen zal verlopen, dat is haar probleem niet meer. Om maar te zwijgen van de achterkleinkinderen. De tijd gaat snel, de films op televisie zijn niet meer te volgen, te flitsend met het liefst een hoop geweld waar ze niet mee uit de voeten kan. Natuurfilms hebben zoiets realistisch dat ze zich keer op keer afvraagt waarom de cameraman, die toch zo dichtbij staat, het kleine reekalfje niet redt of de aanvaller verjaagt. Soapseries die liggen haar beter, maar ook daarin ziet ze de verwende, ontevreden blikken. De koele, meer hatelijke, afstandelijke houding van de acteurs. Ze heeft een tijdje naar herhalingen van films gekeken uit de jaren dertig en veertig. Dat is prachtig, dan gaat ze vanzelf weer terug in de tijd, ziet zichzelf weer gearmd lopen met haar zusjes of weer later met Gre, richting bioscoop. Het gevoel jong en mooi te zijn. Giechelen om niets en dwepen met je idolen. De laatste tijd kan ze midden in de film zomaar spontaan in slaap vallen en wordt ze pas wakker als de titels over het beeldscherm rollen. Beetje triest vindt ze zelf, weer iets waar ze niets aan kan doen. Vroeger had ze dat ook, kon ze zomaar spontaan in slaap vallen, meestal na het eten. Een tukje van een halfuur en dan was ze er weer, vol energie. Nu wordt ze gebroken wakker in haar stoel van het in dezelfde houding slapen. Komt allemaal omdat ze 's nachts slecht slaapt vanwege haar zere heup. Soms kan ze niet in slaap komen omdat ze verwoed probeert op een naam te komen. Een naam die ze gisteren toch zo op kon noemen. Haar geheugen gaat achteruit. Daar maakt ze zich wel eens zorgen om. Gelukkig weet ze zich alles van vroeger nog te herinneren. Ze ligt dan lang wakker en denkt aan haar kinderen en de tijd dat al haar kinderen nog thuis woonden. Mooie momenten waren dat. Overdag wordt het slapen ruimschoots ingehaald, maar daarbij mist ze wel veel moois op het scherm. Menig kopje thee heeft ze of koud opgedronken of weg moeten gooien. Oud worden! Ze vindt het allemaal maar niets. Haar laatste wens. Ze hoopt vurig dat ze op een goede dag, niet zo ver van nu, zal sterven. Stil in haar slaap. Ze vindt eigenlijk dat God haar dat moet gunnen na alles wat ze voor Hem heeft overgehad. Naar haar weten zijn al haar kinderen niet meer zo gelovig als toen ze thuis woonden. Ze kan er niet echt mee zitten, alhoewel ze het wel zonde van haar kleinkinderen vindt. Opgroeien zonder een houvast als het geloof vindt ze jammer. 'Baat het niet dan schaadt het zeker niet,' zal ze maar zeggen. Zij en Jan hebben destijds hun best gedaan. Zeker, ze is vaak hevig teleurgesteld in God en Zijn discipelen. Zeker toen God besloot haar Jan, haar lieve, rustige Jan veel te vroeg mee te voeren naar de 'eeuwige jachtvelden' om het zo maar even te zeggen, toen heeft ze God voor alles en nog wat uitgemaakt. Kwaad was ze op Hem geweest. Ze vond het ineens hoogst merkwaardig dat Hij door de hele bijbel heen altijd omringd was door Zijn apostelen, nooit werd Zijn naam in één lijn met een vrouw genoemd. Zonder blikken of blozen zag ze Hem en Zijn apostelen toen zonder meer aan voor niet erkende homo's. En ze zei dat ook tegen iedereen die het maar wilde horen. Dat was wel een erg opmerkelijke uitspraak van haar, temeer omdat ze zich nooit laatdunkend heeft uitgelaten over andersdenkenden, anderslevenden of andersgekleurden. Ze heeft altijd gevonden dat alles moest kunnen. Achteraf begrijpt ze het allemaal wel. Ze was toen gewoon voor geen enkele reden vatbaar, ontzettend nijdig en teleurgesteld. Ze vond het niet eerlijk, vond God een harteloos wezen en heeft Hem zelfs voor een bepaalde tijd de rug toegekeerd. Later schaamde ze zich, dat ze zich zo heeft laten gaan. Voor de drie jongsten die toen nog thuis woonden moet die periode een ware nachtmerrie zijn geweest. Vonden die het wel gezellig thuis, toen ze zo om haar Jan treurde? Ze denkt het niet, niet lang daarna gingen zij ook hun weg en was ze alleen. Af en toe gaat ze nog naar de kerk. Op de zondagmorgen zitten er van het hele dorp misschien maar veertig man in de kerkbanken, meest allemaal ouderen, gezien de vele rollators achter in de kerk. De rest ligt te bed of heeft andere belangrijke dingen. Het zit er bij niemand meer zo sterk in als vroeger. Misschien moet er zoiets verschrikkelijks gebeuren als een natuurramp of een oorlog. Ze moet er niet aan denken maar is er van overtuigd dat dit de enige reden zou kunnen zijn dat mensen weer massaal naar de kerkbanken terugkeren. Maar of haar kinderen nu wel of niet in de kerkbanken zitten maakt haar niet zo veel uit. Als ze maar gelukkig zijn. En zo te zien en te horen zijn ze dat ook. Daar hebben zij en Jan hun hele leven naar gestreefd. Dat is hun kroon op het werk. Nu kan ze met een gerust hart haar ogen sluiten.

NAWOORD

Ik ben heel wat mensen dank verschuldigd, zonder hun hulp was ik nooit zover gekomen. Als eerste een erevermelding voor Ron, mijn man, die mij meer achter de computer zag zitten dan hem lief was. Hij voorzag mij niet alleen van de nodige kritiek, maar ook van de onontbeerlijke kopjes thee. Hij beurde mij op als de inspiratie ineens leek te zijn verdwenen en gaf suggesties tijdens het schrijven. Ook wil ik mijn zus Liana bedanken, die ik voor de historische achtergronden overal mee naartoe sleepte. Ze heeft samen met mij heel wat tijd doorgebracht in muffe archiefruimten en vond het nog leuk ook. Zij kreeg als eerste het manuscript te lezen en vond het fantastisch, maar haar mening telt niet echt want ze is mijn zus. Vervolgens las Diny van de Manakker, redacteur van De Boekerij, het gehele manuscript en ze besloot dat het goed zou passen bij Forum. Dank ook voor Desie, mijn schoonzusje, aan wie ik sommige fragmenten uit het boek vertelde om haar reactie te peilen. Mijn buurvrouw Ida de Vries en mijn onmisbare vriendin Thea Slagter, die mij bleven aanmoedigen om toch vooral vol te houden. Speciale dank wil ik uitspreken voor Roos Verlinden, ook schrijfster, die ik altijd kon lastigvallen met mijn twijfels. Ik liet haar fragmenten uit het manuscript lezen als ik niet meer wist hoe het nu verder moest. Haar immense vertrouwen in mijn kunnen gaf mij iedere keer weer moed om verder te gaan. Een bijzondere vermelding is op zijn plaats voor al mijn zusjes en broertjes die, na mijn oproep, spontaan met jeugdherinneringen kwamen, die ik in het boek heb mogen verwerken. En als laatste alle mensen die ik benaderd heb voor historische foto's van zowel dorps- als stadsgezichten. Het niet-aflatende enthousiasme waarmee ze voor mij de benodigde gegevens en documenten bij elkaar zochten hielpen mij het boek verder te voltooien.

Gerarda

 

Alleen Met Velen
content001.xhtml