Wodka-jus
1
Het geluid komt van heel ver weg. In de nachtelijke stilte klinken wel vaker van die onbestemde geluiden. Ik schrik soms wakker van kreten ergens in het donker, kreten die doen vermoeden dat iemand in nood is. Ze zwellen aan en nemen af. Of stoppen abrupt. Je zou dan zweren dat er in het bos achter ons huis een moord wordt gepleegd. Volgens Harm hoor ik vogels of andere dieren. Die leiden in het donker een leven waar wij nauwelijks bij stilstaan, zegt hij. Hij vindt dat ik een te rijke fantasie heb. 'Je zou die fantasie beter kunnen gebruiken om eens een bloedstollende thriller te schrijven,' beweert hij vaak. 'Een verhaal waarvan de lezer op het puntje van zijn stoel gaat zitten. Thrillers zijn m, kijk maar eens om je heen in de boekwinkels. Hoofdzakelijk tafels met stapels thrillers, er verschijnen iedere maand nieuwe. Ik weet zeker dat je er meer succes mee zou hebben dan met die sprookjes waar jij maar in blijft geloven. Sprookjes voor volwassenen. Hoe bedénk je het? Denk je écht dat de markt zit te wachten op sprookjes voor volwassenen?' Ik zou niet weten hoe ik een thriller moet schrijven. Een verhaal met een plot die niemand verwacht, vol zinderende spanning en gruwelijke wendingen. Dat kan ik niet. Ik kom niet verder dan luisteren naar nachtelijke geluiden waar ik een moord bij fantaseer. Een snelle, stille moord. Een scherp mes, kop eraf. Of zoiets. Verder niets. Ik heb geen idee wie het gedaan kan hebben, waarom of waardoor. En ik zou niet weten hoe ik een lezer om de tuin moet leiden tijdens het onderzoek dat naar een ontknoping van het raadsel gaat leiden. Er komen totaal geen sublieme gedachten in die richting bij me binnen, zoals de sprookjes die me op de meest onverwachte momenten overvallen. Een simpel beeld, een bepaald liedje op de radio, een achteloze opmerking, een onverwachte vraag, ze kunnen allemaal een sprookje opleveren. Ik schrijf sprookjes voor volwassen mensen, verhalen met een knipoog naar het leven. De ene keer romantisch, de andere keer een beetje cynisch. Ik vind zelf de verhalen met een flinke portie drama het mooist. Drama dat de lezer teistert, waar je in verzonken raakt, drama met een goede afloop of met een aanvaardbare oplossing. Ik heb er al veertien geschreven, tweehonderddertig bladzijden leesvoer. Wat moet je als mens, denk ik, als je niet meer in sprookjes kan geloven? Ik zou ze onderhand wel eens aan een uitgever willen aanbieden, maar zolang ik bij het nalezen nog stijlfouten ontdek, tegenstrijdige opmerkingen, net iets te gladde discussies, slome zinnen, overbodige bijzinnen, blijf ik schaven aan de tekst. Het moet perfect zijn, eerder stuur ik het niet weg. Ik houd van perfectie. Ik doe nooit iets half.
Het geluid is verdwenen. De nacht klinkt weer zoals gewoonlijk. Stil, roerloos, zonder adem. Toch klopt er iets niet. Er is iets gaande, ergens in de buurt. Ver weg. Het is ver weg. Ik draai me om en trek het kussen in mijn nek. Nu weer slapen. Het gebonk van de klopper op de voordeur vult opeens het hele huis, het is een oorverdovende herrie. Ik vlieg overeind en voel mijn hart in mijn keel kloppen. Als ik de voordeur open, zie ik door het felle licht van de lamp boven de deur niet direct wat er gaande is. Op hetzelfde moment realiseer ik me dat ik alleen in het huis ben en ik niet weet wie er voor mijn neus staat. Er flitst een beeld door mijn hoofd van mezelf met een koord om mijn nek of een kogel in mijn borst. We wonen uitermate geschikt om overvallen en vermoord te worden, geen mens die het ziet. Ik doe snel een stap achteruit en wil de deur weer sluiten. 'Mevrouw Van Andel?' vraagt een stem die sympathiek klinkt. Ik kijk in de richting van het geluid. Mijn ogen raken al een beetje aan het felle licht gewend. Het is een vrouw, zie ik. Een forse vrouw van een jaar of veertig. Achter haar staat een man. Ze dragen politie-uniformen. 'Mevrouw Van Andel?' herhaalt de agente haar vraag. 'Van den Boogaard,' mompel ik. 'Maar u bent wel de vrouw van de heer Van Andel?' Ik knik. 'We hebben een slecht bericht voor u. Het gaat over uw man. Mogen we even binnenkomen?' Ik doe een stap opzij. Ik wist dat dit moment ooit zou komen.
2
De agenten lopen zwijgend achter mij aan de woonkamer in. Ik knip de twee schemerlampen die aan weerszijden van de grote bank staan aan en nodig de agenten uit om op de bank te gaan zitten. Zelf kruip ik in de fauteuil waarin Harm altijd televisiekijkt. Ik staar de agenten aan. 'Zegt u het maar,' nodig ik de mannelijke agent uit. Hij is jonger dan de vrouw. Veel jonger, als je het mij vraagt. Misschien is hij een stagiair en leert hij nu hoe hij slecht nieuws moet brengen. 'Heeft hij soms een hartaanval gekregen in het bed van zijn minnares? En weet u niet goed hoe u dat aan mij moet vertellen? U ziet het: ik ben op de hoogte.' Sinds wanneer ben ik zo cynisch geworden? De agent knippert even met zijn ogen en seint naar zijn collega dat zij antwoord moet geven. 'Was uw man hartpatiënt?' vraagt de forse vrouw. Ik ga rechterop zitten. 'Wat bedoelt u met: was?' Mijn hart bonkt opeens. 'Het spijt mij u te moeten vertellen dat uw man dood is. Hij werd een paar uur geleden gevonden, in het bos hier achter uw erf. Een jongen en een meisje die van plan waren om in het bos te gaan vrijen zagen hem liggen. Hij had een leeg medicijndoosje in zijn broekzak. Gebruikte hij medicijnen?' Ze praat zó snel, dat ze bijna over haar eigen woorden struikelt. 'Hij is inderdaad hartpatiënt,' hoor ik mezelf zeggen. Ik weiger om in de verleden tijd te gaan praten. 'Vermoedelijk was hij nog maar kort overleden, toen de jongelui hem vonden,' gaat de agente verder. Ze lijkt zichzelf weer een beetje onder controle te hebben. 'Hoe lang precies zal de sectie moeten uitwijzen. Ik wil u van harte condoleren.' Haar collega knikt snel in mijn richting, ten teken dat hij zich hierbij aansluit. De kamer begint te draaien. Een hand op mijn schouder houdt me tegen en voorkomt dat ik val. Er raast opeens een misselijk gevoel door mijn maag en voordat ik kan opstaan, komt de hele warme maaltijd die ik vanavond heb gegeten in één golf naar buiten.
Ik krijg altijd braakneigingen als ik schrik of heel erg geëmotioneerd raak. Meestal lukt het me het bij kokhalzen te houden, behalve als er iets gebeurt waardoor mijn maag bijna explodeert. Zoals nu, door dat woord. Condoleren. Harm vindt het een naar woord. We hebben het er toevallig twee dagen geleden nog over gehad. Er was een goede klant van hem overleden. We kregen een rouwkaart. Het stond onder aan de kaart. Na afloop van de crematieplechtigheid is er gelegenheid tot condoleren. 'Waarom schrijven ze niet gewoon dat er na de plechtigheid gelegenheid is om samen te zijn?' foeterde Harm. Ik vond dat hij overdreef. Hij reageerde geïrriteerd. Ik werd boos. Hij wist van geen ophouden. We kregen ruzie. Ik werd er misselijk van. 'Hou toch eens op,' riep ik. 'Mijn maag begint op te spelen.' Harm vindt dat aanstellerij. Hij is in dit opzicht het totaal tegenovergestelde van mij. Hij kan juist niét overgeven. Hij is toen hij vier jaar was bijna gestikt in zijn eigen braaksel. Dat heeft tot een gigantisch trauma geleid. Harm komt nooit verder dan een stevige oprisping.
De agente heeft met een natte doek de fauteuil en de vloer schoongemaakt en ik ben me gaan verkleden. Ik heb maar meteen kleren aangetrokken in plaats van een schoon nachthemd, want ik vermoed dat er verder niet veel meer van slapen terecht zal komen. Ze willen weten wie ze kunnen bellen om bij mij te zijn en ik geef ze het telefoonnummer van Machteld. 'Dat is mijn zus,' licht ik toe, 'ze woont hier tien minuten met de auto vandaan.' Machteld slaapt altijd heel licht, die wordt direct wakker als midden in de nacht de telefoon gaat. De agente loopt naar de gang en ik hoor dat ze vrijwel direct nadat ze het nummer van Machteld heeft ingetoetst, begint te praten. Ik vang enkele woorden op. 'Dood', 'bos', 'niet bekend', 'mogelijk zelfmoord'. 'Zelfmoord?' vraag ik aan de agent, die een beetje onderuitgezakt op de bank aan zijn nagels zit te plukken. Hij is nog jonger dan ik dacht, zie ik, nu ik hem wat beter bekijk. Hoe oud zal hij zijn? Eenentwintig? Waarom laten ze zo'n broekje dergelijke boodschappen overbrengen? Hebben ze daar geen speciaal personeel voor? Hij weet zich duidelijk geen houding te geven. 'Denken jullie dat het zelfmoord is?' Hij gaat schielijk rechtop zitten en kijkt me ernstig aan. 'Er waren geen zichtbare sporen van geweld,' antwoordt hij. 'Uw man lag vlak bij een bank, het lijkt erop dat hij is opgestaan en in elkaar is gezakt. Er zat geld in zijn portemonnee en zijn bankpas en rijbewijs zaten ook gewoon in zijn portefeuille. Hij is dus niet beroofd. De technische recherche is nog bezig met een sporenonderzoek. Maar ze dachten toch in eerste instantie aan zelfmoord. Er komt dadelijk nog een rechercheur naar u toe.' Ik kan niet ophouden met hem aan te staren. Hij kijkt een ogenblik van me weg. 'Weet u hoeveel pillen er in het medicijndoosje moesten zitten?' vraagt hij als ik zijn blik weer heb weten te vangen. 'Ik heb gisteren zijn nieuwe medicijnen voor hem gehaald. Als het goed is staan er nog twee volle doosjes in de medicijnkast in de badkamer.' 'Wilt u dat ik even ga kijken?' vraagt de agent en er is opeens een beklemmende spanning in de kamer aanwezig. Ik knik. Zonder gedachten zit ik te wachten tot hij terugkomt. 'Er staat maar één doosje,' zegt hij nadrukkelijk. Een paar minuten later stormt Machteld de kamer binnen, op de voet gevolgd door een onbekende man.
3
Ik voel niets. Het zou voor de hand liggen dat ik me ondergedompeld in tranen door mijn zus laat troosten als zij haar armen om me heen slaat. Maar in plaats daarvan zit ik stijf rechtop en troost haar. 'Ach, meisje toch,' snikt ze, 'ach lieve Birgit. Hoe kon hij dat nou doen?' Ze maakt zich van me los en legt haar beide handen op mijn schouders. 'Hier ga je niet van onderuit, beloof je me dat? Je blijft op je hoeven staan. Ik zal je helpen.' Ze drukt een stevige kus op mijn voorhoofd en trekt me nog een keer naar zich toe. Daarna laat ze me los. 'Heeft hij helemaal geen toespeling gemaakt op wat hij van plan was? Heb je niets in de gaten gehad? Wanneer is hij de deur uit gegaan?' vraagt ze. 'Tegen een uur of zes vanmiddag. Gistermiddag,' corrigeer ik mezelf. 'Ik weet niet eens meer welke dag het is.' 'Het is zaterdagmorgen, vier uur,' probeert de agente me bij de les te houden. De man die achter Machteld is binnengekomen zou recht uit een televisieserie kunnen zijn weggelopen. Hij is klein, gedrongen, draagt een regenjas, loopt een beetje krom en kauwt op een sigaar. 'U lijkt op...' begin ik. Hij heft zijn hand op. 'Ik weet het. Columbo. Mijn naam is Andries Lang.' Ik staar hem aan. 'Ja, ik kan er ook niets aan doen. Die naam heb ik nu eenmaal meegekregen bij mijn geboorte. Grapje van de natuur om me nauwelijks boven het tafelkleed uit te laten groeien.' De agente moet erom lachen. 'Dat is wel een beetje overdreven, Dries,' grinnikt ze. Het lachen irriteert me. Ze ziet het en trekt direct haar gezicht weer in de plooi. Andries steekt zijn hand uit. Zijn handdruk is krachtig en beheerst. 'Het spijt me dat we u op deze manier wakker hebben moeten maken.' Machteld streelt met haar vingers over mijn wang. 'Hij is dus weggegaan tegen een uur of zes,' gaat ze verder. 'Maar heeft hij niet gezegd waar hij naartoe ging?' 'Hij ging naar Marita,' antwoord ik. 'Wie is Marita?' vraagt de agente. Ik zie een nieuwsgierige flits in haar ogen. 'Een van de twee minnaressen van mijn zwager,' zegt Machteld koeltjes. 'Van de drie,' doe ik er een schepje bovenop. Ik voel opeens een onbedwingbare behoefte om de boel te choqueren. Vooral die op sensatie beluste agente zou ik wel even een lesje willen leren over wat er zoal kan gebeuren in een huwelijk. Die ziet er nogal ongetrouwd uit. Ze kan maar gewaarschuwd zijn, voor het geval ze plannen in die richting heeft. Ik ben niet verdrietig, ik ben kwaad. Maar op wie precies? Het gezicht van de agente vertrekt even maar ze heeft het direct weer in de plooi. Ze kijkt gepast afstandelijk. 'Er zijn tegenwoordig zelfs drie minnaressen,' richt ik me tot Machteld. 'Marita, Ida en Bobby.' 'Bóbby,' herhaalt Machteld en het klinkt of ze gaat braken. 'Bobby. Hij diskwalificeert zichzelf ook al op het gebied van namen.' Er valt een ongemakkelijke stilte. Andries Lang zakt nog verder in elkaar. Een dwerg die Lang heet. Inderdaad, een grapje van de natuur. Maar dat weegt nauwelijks op tegen wat er op dit moment gaande is. Een echtgenoot met drie minnaressen heeft zelfmoord gepleegd. Toe maar, jongens. 'Het spijt me voor u,' zegt de agente opeens. Ze knikt er nadrukkelijk bij. Ze doet haar best. Ik heb een beetje met haar te doen. 'Dank u wel,' antwoord ik vriendelijk.
4
Soms zegt Machteld tegen me dat ze er spijt van heeft dat ze Harm destijds aan mij heeft voorgesteld. Ze was zelf twee keer met hem uit geweest maar ze voelde geen klik met een hoofdletter. Ik wel. Ik voelde een prettige hand die mijn hand net lang genoeg vasthield om me te laten merken dat hij geïnteresseerd was en keek in de leukste ogen die ik ooit in mijn leven had gezien. Mijn knieën begonnen spontaan te knikken. 'Pas op,' waarschuwde Machteld, 'de man is niet monogaam ingesteld.' Ik glimlachte toegeeflijk. Bij mij wél, dacht ik pedant. 'Ik neem aan dat jij net als de rest van de familie Van den Boogaard netjes Nederlands hebt gestudeerd en in het onderwijs bent gegaan?' vroeg Harm. Machteld mengde zich van een afstand nog even in het gesprek. 'Wil je mij erbuiten houden? Ik ben geen schoolfrik geworden,' riep ze. 'Sorry my dear, ik weet dat jij de dans hebt durven ontspringen,' riep Harm geamuseerd terug. Machteld is de enige van de vijf kinderen van mijn ouders die na haar studie een andere richting heeft gekozen dan de rest en journalist is geworden. Dat maakt haar tot de dag van vandaag nog enigszins verdacht bij mijn ouders en de drie broers. 'Vertel eens, Birgit, hoe sta jij in het leven en wat doe je zoal, behalve Nederlands doceren?' vroeg Harm. 'Heb je een paar jaar?' hoorde ik mezelf tot mijn verbazing gevat antwoorden.
Ik ben geen grote prater, ik luister graag. En goed, volgens Harm. Luisteren en nuanceren zijn eigenschappen die hij in mij bewondert. Dat heeft hij al talloze keren tegen me gezegd. 'Je bent beschouwend, je hebt belangstelling, je vertelt niet direct hoe jij erover denkt. Dat vind ik lief aan je. Ik wil zelf altijd haantje de voorste zijn, dat is een soort overlevingsstrategie geweest in mijn jeugd en daar kom ik niet meer van af. Wat wil je ook, als je altijd moet presteren?' Ik herinner me de eerste keer dat hij dit tegen me zei nog goed. Hij had me uitgenodigd voor een lunch op een terras aan het strand. Het was midden juni, de zon scheen stralend, nét warm genoeg om aangenaam te zijn. Ik had hem verteld dat ik graag over het strand liep maar dat moest ik tegoed houden. Harm had zijn enkel verzwikt en liep nogal mank. Strandwandelen was een beetje te veel van het goede. Hij was galant, hield de deur voor me open. Ik stond hem aan te staren en voelde me een onnozel wicht. Ik was gewoon niet gewend aan zulke hoffelijkheid. Hij vertelde dat hij sinds drie jaar officieel compagnon was in het bedrijf van zijn vader, samen met zijn broer. Zijn vader had de zaak helemaal vanaf de grond opgebouwd. Ze waren allemaal opticien. 'We doen in brillen,' lachte Harm gekscherend. 'Vergis je niet, dat is een serieus vak. We hebben maar liefst dertig winkels in het hele vaderland. We werken ons allemaal een slag in de rondte.' Tegenwoordig bestaat het bedrijf uit veertig zaken en zijn Harm en zijn broer beiden directeur. Waren beiden directeur, moet ik zeggen. Broer Charles staat er nu alleen voor.
5
'Waar zit je met je gedachten?' hoor ik Machteld vragen. Ik schrik ervan. 'Ik dacht aan het bedrijf. En aan de familie. Ze weten nog van niets.' Ik voel paniek in me opkomen maar die roep ik in gedachten snel een halt toe. 'Uw man moet geïdentificeerd worden,' zegt Andries. 'Is er iemand aan wie u dat kunt overlaten? Of wilt u dat zelf doen?' 'Laat Charles dat karwei maar opknappen,' stelt Machteld voor. Ik schud mijn hoofd. 'Dat doe ik zelf,' zeg ik stroef.
De agenten zijn vertrokken. Ze zullen doorgeven dat ik om acht uur naar het gerechtelijk laboratorium zal gaan, waar ze Harm naartoe hebben gebracht. Machteld gaat mee, heeft ze beloofd. Ze begrijpt niet goed wat me bezielt om die klus zelf te gaan klaren, maar ze doet er niet moeilijk over. Ik denk dat ze snapt dat ze me beter niet kan tegenspreken. Het staat voor mij als een paal boven water dat ik Harm ga identificeren. Vraag me niet waarom precies, mijn gevoel heeft een knauw gehad. Ik ben momenteel een andere Birgit dan gewoonlijk. Minder schrikachtig dan anders, minder schuchter, minder afwachtend. Ik ben opeens van het handelen, de koe bij de horens vatten, even doorbijten. Mijn traanbuizen zijn leeg en droog. Ze hebben me verteld dat mijn man dood is. Gevonden in het bos met een leeg medicijndoosje in zijn broekzak. Hij slikte Digoxine voor zijn hart. Dat had hij nodig om zijn verzwakte hartspier in bedwang te houden. Alcohol werd sterk afgeraden maar daar trok hij zich niet al te veel van aan. 'Alcohol houdt de vaten wijd,' was zijn verweer als ik hem waarschuwde. Regelmaat en rust werden ook dringend aanbevolen maar daar lachte hij om. Andries Lang wil er meer over weten, in verband met het onderzoek. Ik vraag me af wat er te onderzoeken valt. Is het niet duidelijk wat er is gebeurd? 'Weet u zeker dat hij de medicijnen uit vrije wil heeft geslikt?' Andries kijkt me recht aan. Ik kijk terug. Ik probeer te ontdekken wat hij hiermee bedoelt. 'Denk je dat iemand hem ertoe gedwongen heeft?' vraagt Machteld. 'Wie dan? Een van die bijzitten van hem soms?' Ik probeer Machteld te kalmeren. 'Het is verplicht, denk ik, zo'n onderzoek. Stel je voor dat ze van iedereen die ze dood aantreffen maar gewoon gaan denken dat het om zelfmoord gaat? Er kan toch altijd méér aan de hand zijn?' 'Wat dan? Denk jij soms ook dat Marita, Ida of Bóbby - God beware me, wat een naam, zeg - op oorlogspad waren? Hebben ze hem voor de keuze gesteld, denk je? Ik alleen of niemand meer? Zitten zulke vrouwen zó in elkaar? Alles of niets?' Andries richt zich weer tot mij. 'Hij had dus een serieus hartprobleem?' 'Dat klopt. Maar hij wilde zich er zo min mogelijk van aantrekken. Een hartprobleem was niet bepaald iets wat hij kon gebruiken. Hij leefde voor de zaak.' 'En voor zijn illegale liefdes,' kan Machteld niet nalaten op te merken.
'Die dokters hebben geen idee van wat er allemaal op je pad komt als je medeverantwoordelijk bent voor een bedrijf als het onze,' zei Harm vaak. 'Hoe denk je dat we deze omvang bereikt hebben? Door rust en regelmaat? Door geheelonthouder te worden? Om je wild te lachen. Geen mens gaat dood voordat het zijn tijd is,' was zijn stellige overtuiging. Hij lacht altijd mijn zorgen weg. Van zorgen maken word je minder vrolijk, volgens hem. En minder mooi. Je krijgt er rimpels van. Zorgen brengen een negatieve lading in de mens teweeg. Het helpt niet om te piekeren over wat dan ook. Los óp wat niet klopt en zie de zon in het water schijnen, is zijn devies. Daar word je gemakkelijk honderd mee. Helemaal mis. Harm is pas vijfenveertig. Ik moet gaan vertellen dat hij het is die nu verkild en verstijfd in een koelcel is beland. Mijn Harm. Eerst zien, dan geloven.
Na de eerste lunch samen, bracht hij me naar huis. Het was een uur of vier in de middag, herinner ik me. Ik was een beetje rozig van de witte wijn en ik voelde me slaperig. Toen we voor mijn huis stonden zei hij dat hij nog wel een kopje koffie zou blieven maar er niet om durfde vragen. We liepen giechelend naar binnen. 'Ik kan niet te lang meer blijven,' zei hij. 'We hebben vanavond directieoverleg. Dat is vaste prik op donderdagavond. We gaan het vandaag over een nieuw filiaal hebben. Dus ik moet straks weer helemaal nuchter zijn. Ik bespreek de plannen eerst nog met mijn broer. Ik heb nu jammer genoeg geen tijd om je aan te randen.' Hij schaterde om zijn eigen grapje en ik wist me geen houding te geven. Dat irriteerde me. Ik leek wel een puber in plaats van een volwassen vrouw van zevenentwintig. Hij bewonderde mijn appartement. Ruim, licht, mooi ingericht, vond hij het. Perfect mooi. 'Je hebt een prima smaak maar ik had ook niet anders verwacht.' We dronken koffie. Hij vertelde over de samenwerking met zijn vader en zijn broer. Die verliep vaak moeizaam, omdat zijn vader slecht kon delegeren. 'Soms is het spitsroeden lopen om een verandering erdoor te krijgen,' zei hij ernstig. 'Ik zit met mijn broer altijd wel op dezelfde lijn. Maar pa heeft snel het gevoel dat iemand hem een kunstje wil flikken.' Hij was voortdurend aan het woord en ik luisterde. 'Je bent een goede luisteraar,' zei hij toen hij opstond om te vertrekken. 'Ik praat soms te veel. Corrigeer me rustig als je zelf te weinig aan bod komt. Schrik niet, ik ga je kussen.' Ik schrok. Hij zag het en streelde met zijn vingertoppen over mijn wang. De kus die volgde zorgde ervoor dat mijn benen van elastiek werden. Ik was er tot die tijd van overtuigd dat ik een koele vrouw was. Er waren een paar vriendjes geweest die allemaal stevig hun best hadden gedaan om me een beetje te ontdooien. Het lukte niet. Er ging nergens in mijn hoofd of elders in mijn lijf een knop om. Er gebeurde niets waardoor ik de regie uit handen gaf. Ik vond vrijen prettig, zeker weten, maar niet adembenemend of om van de rel te raken. En ik dacht dat het te maken had met mij, met mijn eigen gereserveerdheid. Ik hield er rekening mee dat het er gewoon niet in zat om meer te voelen dan een scheutje in mijn buik. Een losse flodder. Tot die eerste kus van Harm. De wereld om me heen vervaagde. Mijn hart klopte tot in de toppen van mijn tenen. Mijn onderbuik vlamde. Hij klemde zich aan me vast. Ik kon zijn lippen niet meer loslaten. 'Zóóóó,' fluisterde hij langs mijn oor op een moment dat er even werd ademgehaald, 'hier lust ik veel meer van. Ik kom na de vergadering terug. Goed?'