Proloog
Fruitkwekerij Wyatt November 1930
Nadat Frank Wyatt was gestorven, had ik meer behoefte aan hulp dan ooit tevoren. Frank was mijn schoonvader, de enige man van de familie Wyatt die nog over was.
Tante Betty, de tante van mijn man, was degene die me erop wees dat God mensen kan helpen, en dat Hij daarvoor soms engelen gebruikt. Ze zei dat ze zou bidden dat er één zou komen om me te helpen. De laatste keer dat ik over engelen had nagedacht was jaren geleden op de zondagsschool in een van de plaatsjes die mijn vader en ik tijdens een rondreis hadden aangedaan. Als we 's zondagsmorgens toevallig in de buurt van een kerk waren, zorgde papa er altijd voor dat ik erheen ging. Die zondag was ik in een methodisten-kerk ergens in Missouri. Het oude, grijze dametje dat lesgaf op de zondagsschool zei dat we vreemden altijd gastvrij moesten ontvangen, omdat de Bijbel zegt dat mensen ongeweten engelen kunnen herbergen. Die opmerking had mij met eerbied vervuld.
Nadat we Frank Wyatt bij zijn vrouw en zijn twee zoons hadden begraven, begon ik dus te hopen dat tante Betty's gebeden snel verhoord zouden worden.
'Wat ga je nu doen, Eliza?'
Die vraag stelden mensen me na de begrafenis voortdurend en ik wist niet wat ik erop moest antwoorden. Wat ze eigenlijk bedoelden was: 'Hoe moet zo'n tenger, jong vrouwtje als jij, dat de verantwoordelijkheid voor drie kleine kinderen heeft, nu ooit zo'n groot bedrijf als Fruitkwekerij Wyatt runnen?' Tien jaar geleden was ik zelfs nog nooit op een boerderij geweest. Natuurlijk kenden ze mijn achtergrond niet. Die kende niemand in Deer Springs, zelfs mijn overleden man Sam niet. Ik schaamde me er te veel voor om anderen erover te vertellen. Maar toch vroegen de mensen zich af hoe het nu verder met mij moest. Een van hen was Alvin Greer.
'Wat bent u van plan nu Frank gestorven is, mevrouw Wyatt?'
Ik schonk zijn koffiekopje vol en gaf het hem zonder antwoord te geven. Begreep hij dan niet dat ik nog maar nauwelijks een uur geleden mijn schoonvader had begraven, dat mijn huis nog vol zat met mensen uit de buurt die hem de laatste eer waren komen bewijzen en dat ik nog niet eens tijd had gehad om na te denken? Ik denk het niet, want meneer Greer bleef volhouden.
'Heb je al iemand in gedachten die de kwekerij in het voorjaar van je kan overnemen?' vroeg hij.
Ik schonk nog een kopje vol en gaf dat aan dominee Dill, die achter meneer Greer in de rij stond voor koffie. Ik probeerde ervoor te zorgen dat mijn handen niet te veel trilden. Ik had al lang geleden geleerd dat de meeste mensen ongedurig worden als je niet direct antwoord geeft en zelf de stiltes gaan opvullen, meestal door je adviezen te geven. Ditmaal sprak dominee Dill als eerste.
'Hebt u familie in de buurt die we kunnen laten komen, mevrouw Wyatt? Ik geloof niet dat ik ooit gehoord heb waar uw familie precies vandaan komt.'
'Wilt u melk, dominee?' vroeg ik, terwijl ik hem het kannetje voorhield zonder op zijn vraag in te gaan.
Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, dank u. Ik drink het zwart. U komt oorspronkelijk toch niet uit Deer Springs?'
'Nee, dat klopt.' Ik legde wat theelepeltjes recht en keek of de suikerpot gevuld moest worden. Het ging hem niet aan wie mijn familie was of waar ik vandaan kwam. Ik woonde nu op deze grote boerderij met de versleten tapijten en het verschoten behang en dat was de afgelopen tien jaar zo geweest. Mijn drie kinderen en ik hadden het recht om hier te wonen — met of zonder Frank Wyatt of zijn zoon Sam.
'Natuurlijk maakt u geen kans om het bedrijf te verkopen nu ons land zo'n crisis doormaakt,' ging de dominee verder. 'De banken hebben geen geld meer om leningen te verstrekken.'
'Nou, ze kan de boomgaard toch niet in haar eentje verzorgen!' De stem van meneer Greer klonk geërgerd.
Ik deed een stap achteruit en door te doen alsof de koffiepot gevuld moest worden, probeerde ik mezelf een excuus te geven om weg te lopen. Ze moesten maar samen over mijn toekomst discussiëren als ze dat zo interessant vonden. Maar tante Betty, de tante van mijn man, ging voor me staan en klemde haar vingers om mijn arm alsof er wasknijperveren in zaten.
'Je negeert die bemoeials met opzet, hè?' fluisterde ze. 'Dat zou ik ook doen. Als je doet alsof je dom bent, geloven mensen dat en laten ze je met rust.'
Tante Betty deed me denken aan een tamme parkiet. Haar neus stak naar voren als een parkietensnavel en ze hipte voortdurend als een opgewonden vogeltje in het rond. Ze was klein en mollig en reikte met haar kroezende, grijze haar maar nauwelijks tot mijn kin en ik was zelf niet veel langer dan een schoolmeisje. In tegenstelling tot de saaie, oude dames die in het dorp woonden, droeg tante Betty kleren in de kleuren van een zeldzame, tropische vogel en ze hield geen enkele rekening met de gelegenheid waarvoor ze zich kleedde. Vandaag droeg ze een dunne, gebloemde door-knoopjurk, witte, kanten handschoenen en een rieten hoed met een brede rand. Ze zag eruit alsof ze op een zomerse dag naar een picknick ging in plaats van naar de begrafenis van haar zwager op een gure dag in november. Ik heb haar wel in een felroze ochtendjas en op pantoffels haar hondje zien uitlaten langs de weg en ook heb ik haar door de boomgaard zien dwalen in een tweed herenpak. Sam noemde haar achter haar rug altijd 'tante Batty' en wees dan met zijn vinger op zijn voorhoofd.' Mijn schoonvader had me strenge instructies gegeven om bij haar uit de buurt te blijven.
'Het gaat niemand iets aan waar jij en je familie vandaan komen,' zei tante Betty en liet tenslotte mijn arm los.
Meneer Greer en dominee Dill liepen eindelijk bij de tafel vandaan, nog steeds pratend over wat er met de fruitkwekerij moest gebeuren. Ik slaakte een zucht van opluchting en ging verder met het bedienen van de mensen.
'Wilt u koffie, tante Betty?' vroeg ik toen ze klaar was met haar ronde om de tafel.
'Nee, dank je, lieverd.' Ze lachte als een ondeugend kind en ik glimlachte onwillekeurig terug. 'Trouwens,' voegde ze eraan toe, 'niemand noemt me tante Betty. Wist je dat niet? Dat doen ze al jaren niet meer. Het is Batty.'
Ze ging op haar tenen staan
om de kamer vol mensen te overzien en hield haar hoofd toen schuin
in de richting van mijn zitkamer, waar een groepje vrouwen uit de
kerk dicht bij elkaar stond. 'Weet je waar die kwebbeltantes daar
over staan te fluisteren?' vroeg ze. 'Ze vertellen elkaar hoe
geschokt ze zijn om me hier bij Franks begrafenis aan te treffen.
Wist je dat hij eerst mijn vrijer was, voordat mijn zuster Lydia
met hem trouwde?' Ze lachte weer. 'Jij bent met mijn neef Sam
getrouwd, hè?'
Ik kreeg een brok in mijn keel zo groot als een perzikpit. Ik moest het wegslikken voordat ik antwoord kon geven. 'Ja... maar hij is overleden, tante Batty. Sam is een jaar geleden gestorven, weet u nog?'
Haar ogen vulden zich met tranen terwijl ze in de verte staarde. 'Mijn zus Lydia had drie jongens - Matthew was de oudste, daarna kwam Samuel en daarna Willie. Die arme Willie is toch al in 1910 gestorven? Of misschien was het in 1911. Mijn geheugen is nooit erg goed geweest.' Ze schoof met haar gehandschoende hand de vitrages van het eetkamer-raam uit elkaar en wees naar mijn drie kinderen die in de achtertuin speelden. 'Het lijkt als de dag van gisteren dat Lydia's jongens hier net als deze kinderen rondrenden.'
Jimmy, Luke en Becky Jean hadden zo in hun zondagse kleren zitten wiebelen dat ik ze tenslotte maar toestemming had gegeven om te gaan spelen. Het kon me niet schelen dat de dames van de kerk fluisterend achter mijn rug bespraken hoe onfatsoenlijk het was dat kinderen een uur na de begrafenis van hun grootvader wild rondrenden.
'Dat zijn mijn kinderen - die van mij en Sam.'
'Tjonge, je lijkt zelf nog een kind,' zei tante Batty, 'nauwelijks oud genoeg om getrouwd te zijn, laat staan om weduwe te zijn. Arme Sammy. En nu is zijn vader er ook niet meer? Het is me toch wat... dan ben ik nu zeker je naaste familielid hier in Deer Springs?' Ze schudde haar hoofd en de zwarte rouwtule die ze met een stukje plakband aan haar hoed had vastgemaakt, raakte los en zweefde naar de grond. 'Sommige mensen zeggen dat dit een ongelukshuis is of dat er een vloek op rust, weet je. Jarenlang de ene tragedie na de andere. Eerst is de kleine Willie gestorven, daarna is Matthew verdwenen, vervolgens is mijn zus gestorven... Maar geen van die sterfgevallen was een ongeluk. Het kan me niet schelen wat de mensen tegen je zeggen, jongedame.'
'Geen... ongeluk?' Ik wilde er niet over nadenken wat die gebeurtenissen dan wel waren.
'Absoluut niet! Er ligt een grote berg verdriet op de zolder van dit huis. Ben je daar nog geweest de laatste tijd? En in de kelder waarschijnlijk ook.'
Ik keek naar de kinderen die onder de waslijn tikkertje aan het doen waren en wilde tegen tante Batty zeggen dat de kelder en de zolder allang waren overgestroomd. Het verdriet was diep en breed genoeg om de hele schuur te vullen.
Tante Batty gaf een kneepje in mijn schouder. 'Als je ooit hulp nodig hebt om het allemaal weg te scheppen, zeg je het maar. Goed? Ik woon in het huisje bij het meer. Hoe zei je ook weer dat je heette?'
'Eliza Rose, mevrouw. Eliza Rose Wyatt.'
Tante Batty schudde haar hoofd. 'Och, och, zoveel verdriet kan een huis niet dragen.' Ze legde een arm om mijn middel. 'Wat jij nodig hebt, kind, is hulp van Boven.'
Ik dacht aan de woorden die mijn vader altijd sprak als hij me 's avonds instopte — 'Moge de Heere steeds Zijn engelen om je heen stellen' - en ik moest weer een brok wegslikken.
'Ik denk dat het geen kwaad kan erom te vragen, tante Batty,' zei ik.