Boven op zijn kamer kijkt Otto somber naar
de
envelop. 'Een leuke herinnering', leest hij, maar
volgens hem wordt het alleen maar ellende. Die
stomme schoolfoto's ook. Hij weet zeker dat zijn
vader nooit vijftien gulden voor één foto betaalt.
Zulke dingen doet hij gewoon niet, ook al is het de
prijs die het nu eenmaal moet kosten. In winkels
gaat dat al zo, dus nu zéker. En dan wil hij natuur-
lijk weten wat voor malle firma dat allemaal op
touw heeft gezet. Otto hoort hem al tekeer
gaan.
'Geef die envelop eens hier, dan bel ik ze meteen.'
En dan gaat het mis. Het kan niet anders dan
mis
gaan. Hij hoeft die envelop maar in de verte te
zien en hij weet het. Het is het soort dingen dat
zijn vader altijd meteen ziet. Otto weet het nog
precies, die keer dat hij dat beeldje had gebroken
dat op de boekenkast staat. Hij wilde een boek
pakken dat eigenlijk van zijn vader was en hele-
maal per ongeluk stootte hij tegen dat ding. Eerst
leek er niets aan de hand, maar toen rolde opeens
het hoofd een stukje verder weg dan de rest.
De hele middag had Otto eraan gewerkt met
lijm
en een bruine viltstift om de witte randjes weg te
werken. Maar toen zijn vader binnenkwam, zag
hij het meteen. Hij had zijn jas nog niet eens uit of
hij riep al: „Wat is er in hemelsnaam met dat
beeldje gebeurd?"
Dus die zelfgemaakte 'één' heeft hij ook zo
in de
gaten.
Waarom maken ze ook foto's op een school?
En
dan de kinderen maar met geld laten slepen, dat is
nou kinderarbeid en je krijgt er nog niets voor
ook.
Otto smijt de envelop op zijn bed. Zijn
zelfge-
maakte 'één' is zo kronkelig dat je niet eens bin-
nen hoeft te komen om het in de gaten te hebben.
Otto weet eigenlijk nog maar één oplossing. Ziek
worden. Zo ziek worden dat ze de hele boel ver-
geten en dan later, wanneer ze op school
naar het
geld vragen, zeggen dat hij de envelop kwijt is
geraakt toen hij zo ziek was.
Stilletjes sluipt Otto de trap af, verbergt
de enve-
lop in zijn schooltas en gaat dan weer naar boven,
naar de badkamer. Op de rand van de wastafel, in
een kuiltje met ribbeltjes, ligt een stukje zeep.
Otto spoelt het eerst goed af, want het ligt in een
drabberig plasje. Dan trekt hij zijn trui uit en
smeert een dikke laag zeep onder zijn armen.
Van
een jongen uit de hoogste klas heeft hij gehoord
dat je daar vreselijk ziek van wordt. Echt ziek, niet
zoals bij de truc van de koortsthermometer in je
theekopje, maar echt ziek. Dat zelfs een dokter
niet weet dat het van een truc komt.
Otto kan zijn armen niet meer goed wijd
doen.
Ze plakken aan hem vast van alle zeep die eronder
zit, dus laat hij zijn trui maar uit. Terug op zijn
kamer kruipt hij vast in bed.
Het kan nu elk moment komen.