Statiegeld
Uren later staat Otto voor de deur van zijn
huis.
Hij heeft het koud en hij is moe, maar toch schiet
hij niet erg op met aanbellen. Hij vreest het ergste.
En terecht. Wanneer de deur openzwaait,
staan
zijn vader en zijn moeder allebei in het halletje.
„O jongen!" gilt zijn moeder en ze pakt hem
bij
zijn schouders.
„Zo!" zegt zijn vader, die net achter haar
staat
met zijn handen in zijn zakken en rode vlekken in
zijn gezicht.
Otto wil langs ze heen naar boven glippen,
maar
zijn vader houdt hem tegen.
„Mogen we ook weten waar meneer
geweest
is?" vraagt hij. Hij komt nog wat dichterbij.
Otto houdt zijn jas maar aan, om zich in te
ver-
schuilen. „Nou gewoon," mompelt hij, „naar het
plein."
„Het plein?" vraagt zijn vader alsof hij
voor het
eerst van zijn leven hoort dat die plek bestaat. „En
zonder ook maar iets te zeggen?"
„Ik heb het gezegd!"
„Ik heb het gezegd! Ik heb het gezegd!" doet
zijn
vader hem na. „Nou jongetje, vertel me nu maar
eens heel precies..." Dreigend komt hij vlak voor
Otto staan en pakt hem bij zijn jas beet zodat hij
nauwelijks nog kan ademhalen.
„O, alsjeblieft!" roept zijn moeder, maar
daar
wordt zijn vader alleen maar bozer van.
„Nou?" schreeuwt hij. „Hoor ik nog wat?"
Otto ziet witte belletjes in de hoeken van
zijn
vaders mond verschijnen. Hij kruipt zo diep
mogelijk weg in zijn jas. „Ik heb een verhaal ver-
kocht," zegt hij terwijl hij strak naar de muur kijkt,
als om te zien of hij desnoods daar niet door kan
verdwijnen.
Opeens laat zijn vader hem los. De arm
waar-
mee hij Otto's jas vasthield, zakt naar beneden en
hij doet een stap naar achteren om Otto daar vol
verbazing aan te kijken.
„Een verhaal verkocht?" vraagt hij voor de
zeker-
heid.
„Ja, ik had een verhaal gemaakt, om geld te
ver-
dienen voor het bandje van Raymond. En toen
ben ik naar het plein gegaan, dat riep ik ook toen
ik wegging maar jullie hoorden me zeker niet, en
daar heb ik aan mensen gevraagd of ze het wilden
kopen."
„Maar jongen," zegt zijn moeder en maakt
een
knoop van Otto's jas los, „je hebt niet eens je das
omgedaan."
Een beetje ongeduldig duwt zijn vader
haar
opzij. „Maarmaar," begint hij en zakt een stukje
door zijn knieën zodat hij Otto beter ziet, „ik
bedoel: hèb je het verkocht?"
„Ja," zegt Otto alsof het raar is om iets anders te verwachten, „twee keer zelfs."
„He? Hoe kan dat nou?"
„De eerste man gaf het terug, en toen heb ik
het
nog een keer verkocht."
„Echt?" vraagt zijn vader.
„Echt."
„En kreeg je het toen nog een keer terug?"
„Nee, ik heb nog even gewacht, maar hij
kwam
niet."
Zijn vader blijft Otto een tijdlang
aankijken zon-
der iets te zeggen. Dan geeft hij opeens een klet-
sende stomp in zijn eigen hand en lacht. „Je had er
eigenlijk onder moeten zetten 'Na Gebruik
Retour' of zo. Of nee: je had statiegeld
moeten
vragen!"
„Ja," knikt Otto, „dat had ik eigenlijk
moeten
doen." Voorzichtig lacht hij er ook een beetje om.
„Hoeveel heb je verdiend?" vraagt zijn vader.
„Twee gulden. Met mijn zakgeld erbij heb ik
er
vijf."
„Zo!" zegt zijn vader.
Maar Otto zucht. „Ik moet nog veertien
vijfen-
negentig!" zegt hij. „Dat haal ik nooit."
Zijn vader kijkt hem aan en klopt hem dan
een
paar keer op zijn schouder. „Kom," zegt hij, „laten
we maar naar binnen gaan."