Bliep-Bliep

 

Wanneer Otto de volgende morgen aan tafel zit,
weet hij het zeker: hij zal nooit meer tegen hem
praten. Wat een spijt zal hij krijgen. Maar te laat,
wat Otto betreft.

Zijn vader bladert ondertussen in zijn agenda,
waar aan alle kanten papiertjes uitsteken met
krabbeltjes erop wat hij allemaal moet doen. Op
zijn bord ligt een boterham met kaas. De kaas
stinkt en de boterham is wit. Otto moet altijd
bruin eten, met van die harde korreltjes op de
rand die dwars tussen zijn tanden gaan zitten.
Maar zijn vader heeft het aan zijn maag, zegt hij,
dus die mag wit. En het wordt nog voor hem
geroosterd ook.

Otto schenkt voor zichzelf een beker melk in en
kijkt ondertussen naar de witte boterham waar
honingkleurige lijntjes over lopen van het rooste-
ren. Als je er boter op doet, smelt die zachtjes in
het brood, klaar voor een dikke laag pindakaas die
door de warmte over de randjes druipt.

„Jongen kijk toch uit!" roept zijn vader en springt
overeind. Een forse plas melk haast zich naar de
tafelrand om daar met spetterende tikjes op de
grond te druppelen.

Snel grist zijn vader zijn agenda van de tafel.
Blaadjes dwarrelen eruit en landen plat op de