Perry Rhodan - 0385 - De laatsten van de Francis Drake.jpg
image002

De zoon van Perry Rhodan - de meeste Terranen alleen bekend onder het pseudoniem van Roi Danton, koning der interstellaire vrije handelaars - laat zich niet tegenhouden. Op 16 december van het vorig jaar is hij met zijn speciale ruimteschip Francis Drake via een omweg naar de Kleine Wolk van Magelhaen vertrokken. Roi, die wist, dat in de KWM al acht ruimteschepen van de solaire Explorervloot spoorloos zijn verdwenen, is zo voorzichtig mo­gelijk bij het naderen van de kleine Galaxis. Toch kon het vrije handelaarschip, de Francis Drake, niet ontkomen aan de valstrik, die de onbekenden hadden opgesteld. Roi Danton en zijn metgezellen werden op Prison II, de gevangenisplaneet, gedropt en aan hun lot overgelaten. De dood werd hun voortdurende metgezel en ze voerden een wanhopige strijd om het naakte bestaan. Maar de mannen, die deze strijd overleven, staan nog ergere dingen te wachten. De vreemdelingen willen dat ook DE LAATSTEN VAN DE FRAN­CIS DRAKE hun menselijkheid verliezen!


HOOFDPERSONEN VAN DEZE ROMAN:

Perry Rhodan -De opperregent neemt het zekere voor het onzekere.

Burdsal Kurohara -Een ongeduldige Ertrusiër.

Roi Danton -Koning der vrije handelaars en zoon van Perry Rhodan.

Ontioch Anaheim, Barstow Hinshaw, Rasto Hims en Ereget Hamory -Paraplanten van de Francis Drake.

Ith, Reaucouer en Manton -Drie mensen, die in vreemdelingen verande­ren.

Gucky -De muisbever opereert als gedachtenspion.



1.

 

Hij voelde zich de leider van een groep halfdode wezens, die niets anders meer te verwachten hadden dan een zeer pijnlijk einde.

'Honderd en twee...' mompelde hij. Zijn ogen begonnen te bran­den.

Draaide hij zijn hoofd om, dan zag hij op het onregelmatig functione­rende scherm het opper-vlak van de binnenzee en het kiezelstrand waar het wrak zijn laatste landing had uitgevoerd. Door de dunne luchtla­gen, die lichtelijk beneveld waren, zag hij de met stenen bezaaide strook, die een halve kilometer diep en ontelbare kilometers breed was, daarna steil naar beneden liep en overging in de rotshelling, waar de trage golven van de verlaten zee tegen braken. Boven dit troosteloze tafereel lag de staalblauwe hemel van de planeet Prison II als een stalen deksel, die iedere seconde naar beneden kon vallen en de hon­derdtwee mensen verpletteren.

De afgelopen tijd was gekenmerkt door een keten van mislukkingen, teleurstelling en vernieling. En door de dood. De kille, cynische stem zei:

'Weet je, Roi, dat er nog maar hon­derdtwee overlevenden aan boord van ons trotse schip zijn?'

Roi keek de man, die voor hem zat en hem met koele, groene ogen aan­keek, even aan.

'Ik weet het,' zei hij zachtjes. De intonatie was hopeloos.

Hij draaide zijn hoofd de andere kant op. Het scherm begon te flik­keren, er verscheen een vaag beeld op, werd donker en gaf dan weer een natuurgetrouwe afbeelding van de noordelijke oeverstrook. Daar woekerde de jungle, een groe­ne, levende muur, die het schip van de rest van de planeet afsloot en kennelijk behalve dieren van aller­lei formaat en vorm ook geheimen verborg, die de laatste mannen nog konden doden.

Roi Danton stond langzaam op en leunde tegen de stoel. Het zware meubelstuk was, zoals bijna alles aan boord, half kapot, had ook te lijden gehad van de gebeurte­nissen.

De twee mannen keken elkaar zwij­gend aan.

'Wat denk jij van de situatie, Hamory?' vroeg Roi toonloos.

'We zijn zo'n beetje aan het einde, Roi,' antwoordde Hamory.

De twee mannen bevonden zich alleen in de commandocentrale van de Francis Drake, die nu niets an­ders dan een wrak was. Het schip was tussen het kiezel en het oer­woud aan de binnenzee van deze troosteloze, marsachtige planeet geland en de mannen waren gestor­ven. De een na de ander. En de man, die nu tegenover Roi Danton zat, had daarbij toegekeken, want hij was de scheepsarts. Vroeger een Plophosische chef arts. Doktor in de medicijnen Ereget Hamory.

'Dat is,' zei Danton met dezelfde intonatie, 'een tamelijk beangsti­gend vooruitzicht. Ik moet me ver­zetten tegen het accepteren van de situatie zoals u hem voorstelt - an­ders zou ik moedeloos worden. De moed verliezen... dat kan ik me niet permitteren... Nu niet, Ere­get!'

Hamory grijnsde kil.

'Laten we de dingen onder ogen zien, Roi,' antwoordde hij. 'Onder de overlevenden bevinden zich sa­men met Oro Masut, die ook ver­vangend bloed heeft gekregen, vijf milieuaangepasten. Die zijn intus­sen allemaal in een paraplant veranderd. Maar dat is nu juist het probleem, Danton,'

Dr. Ereget Hamory was een slanke, lange man, wiens rode haar er nu doffer uitzag, dan in het intense zonlicht. In het volle licht kreeg zijn haar altijd een stralende glans. Hamory's gezicht was smal en gedeco­reerd met een aantal littekens; een zeer mannelijk gezicht. De scheepsarts was vijfenvijftig jaar oud en als je zijn naaste medewerkers mocht geloven, een fatalistisch in­gestelde haantje de voorste. Er be­vonden zich aan boord van dit schip alleen maar mannen, die zich in geen enkel schema lieten passen en het cynisme van Hamory paste wel bij ze.

'Ik moet je waarschuwen, Roi,' zei hij. 'Mijn diagnose mag sarcastisch en vreemd klinken, maar heeft het unieke voordeel dat hij geen illusies schept en waar is.'

'Zeg op!'

Danton wist: Dr. Hamory was moe­dig als geen ander, maar hij was ook niet bang om gewaag-de, weten­schappelijke experimenten uit te voeren, waarvan de gevolgen nog niet duidelijk waren. Hij riskeerde alles - of hij deed niets. Hij werkte met methodes, die halsbrekend wa­ren en alles behalve conservatief, maar tot nu toe had hij succes gehad. En geluk...

'We hebben een handjevol toeval nodig, twee middelgrote wonderen en een redder, die uit het niets opduikt. Dat zou de situatie wel verbeteren,' bromde Hamory en ging met de dunne vingers van zijn rechterhand, die met de messen even handig wisten om te gaan als met een superzware desintegrator, over zijn kortgeknipte haar. Zijn baard was het resultaat van de da­gen, waarin hij tot uiterst toe had gewerkt; hij tierde welig, maar dat kon Hamory niets schelen. Iedere keer als hij zijn hoofd omdraaide, krasten de haren van zijn baard over de kraag van zijn jasje.

'Overdrijft u of bent u een bijzon­der gevoel voor humor aan het ont­wikkelen, doc?' informeerde Roi.

'Beide niet. Ik beschrijf feiten. De paraplanten hebben vooral vers voedsel nodig. Het spul, wat we hier te knabbelen hebben, zal ons net zo vermoorden als die bloederziekte. Maar dat is nog niet alles. We zitten in een situatie, die zo hopeloos is, dat ik me best erin zou willen schik­ken.'

De mannen stonden tegenover el­kaar als getergde wolven. De stem­ming in het wrak was ergens ver beneden het nulpunt beland, om­dat er geen enkel vooruitzicht op hoop bestond. Daar kwamen nog bij het troosteloze beeld van de om­geving van het schip, de bijna kos­mische eenzaamheid van de pla­neet en het woud, dat berstensvol gevaren scheen te zijn.

Danton liet zijn vlakke hand op de tafel neerkomen, veegde een paar papieren weg en wees toen naar Hamory.

'Luister eens, kerel!' zei hij zachtjes, maar zeer indringend. 'Geen enkele situatie is zo hopeloos, dat ieder spoortje van hoop ontbreekt. Goed, ik zie er nu ook geen gat in. Maar we zullen nu proberen, de dingen exact op een rijtje te zetten. En als je hem knijpt, zal ik je persoonlijk terug­trekken. Dus: probleem een - wat weten we van Burdsal Kurohara?'

Hamory stak de kleine luidspreker van de positronische stethoscoop in zijn oor en klopte met de nagels van zijn vingers ritmisch tegen de brede microfoon.

Pong... pong... pong.

'Wij weten niets. Hij kan dood zijn, op weg naar de aarde of in een peni­bele situatie zitten, net als wij.'

'Penibel! is toch niet teveel gezegd. Kijk eens naar buiten! Daar zie je onze kansen. Wat zie je?'

Danton kende het landschap uit zijn hoofd; hij had het na kunnen tekenen.

Een planeet, iets groter dan Mars. Zwaartekracht tweëentachtighonderdste van de normale Terraanse en de ademlucht was die van een vierduizend meter hoge berg. Iede­re spanning veroorzaakte gebrek aan zuurstof. Daarbij lag de gemid­delde temperatuur rondom de achtenveertig graden celsius - een helse combinatie. De planeet draai­de zich razendsnel in achttien uren en hooguit twintig minuten rond zijn eigen as en tegenwoordig duur­de datgene, wat men hier als dag kon identificeren, tien uren. Een planetaire woestijn, die ronddraai­de onder een zon, die pas tegen de avond in staat was om de voortdu­rende nevel te verdrijven, met oer­wouden rondom de weinige bin­nenzeeën en vol dood, eenzaamheid en verstarring.

Prison II.

'Ik zie, dat ik jouw steun ook aan het verliezen ben.' zei Danton bit­ter. 'Wat moeten we doen? Gaan liggen en proberen waardig te ster­ven? Na alles wat we gedaan heb­ben?'

Opnieuw liet Hamory zijn kille grijns zien, die zo onecht was als de glimlach van een roofdier.

'Iets wat ons een heleboel werk en verdere teleurstellingen zal bespa­ren.'

Danton was net zo geprikkeld als Hamory. De mannen hadden de af­gelopen dagen de dood en het ster­ven van bemanningsleden meegemaakt, hun zintuigen waren afge­stompt en de lethargie greep om zich heen. Er was maar een kleine aanleiding voor nodig: of de man­nen lieten zich in volkomen wan­hoop gewoon omvallen, of ze zou­den met de taaiheid van dieren het laatste restje leven proberen te be­houden.

Ze zwegen.

Dit zwijgen duurde ongeveer tien minuten, toen keek Hamory op.

'Ik voel me een wegwerpartikel, Roi,' zei hij. 'Wat moeten we doen?'

Roi draaide zich snel om en kreeg ogenblikkelijk last van een lichte aanval van duizeligheid. Hij leunde tegen de tafel en zei hard:

'Handelen!'

'Hoe?' vroeg de arts.

'Snel en bezonnen. Het wrak is nog lang niet vergaan en we leven nog. Waar leven is, zullen we het behou­den. We gaan vechten. Ik begin hier en nu.'

Zijn ogen boorden zich in die van de arts.

'Ereget!' fluisterde Roi. 'We hebben alles, wat nodig hebben. Lucht, wa­ter, planten en dieren daar, in het oerwoud. En we hebben nog wa­pens. En we kunnen nog helder denken. Kom, we gaan aan het werk. Wat is volgens jou het eerste probleem?'

Hamory liet de lucht fluitend uit zijn longen stromen, daarna veegde hij over zijn voorhoofd. Hij liet een breed, vuil spoor achter.

'Thema: Paraplanten. Ik behoorde tot de staf van het Plophos-team dat voor de eerste keer het experiment uitvoerde met het bloed vervangen van de zogenaamde vetplanten. Ik weet, dat er complicaties zullen zijn. We hadden nog geen exacte statistische berekeningen uitge­voerd, maar ik weet, dat normaal geboren mensen verschillend rea­geren op het symbioplast.'

Danton schrok.

'Wat wil dat zeggen, doc?' vroeg hij hees.

'Velen zullen het kunnen verdra­gen, anderen zullen eraan sterven.'

Hamory trok deze conclusie met de bijna onverstoorbare rust van een man, die dagenlang stervende men­sen om zich heen had verpleegd. Hij was een koele denker, die zijn ge­voeligheid probeerde af te reageren door zeer spitse formuleringen en om die reden cynisch was als ande­ren schrokken en zwegen.

'Hoeveel?' vroeg Roi hard.

'Een behoorlijk deel zal sterven,' verzekerde Hamory hem kalm. 'De glansrol van de Francis Drake is uitgespeeld. Met doden kun je slecht vliegen.'

'Verklaar je iets nader,' zei Roi. 'En iets minder gelaten.'

Hamory spreidde zijn vingers en balde zijn handen tot vuisten, in een schijnbaar zinloze herhaling.

'De incubatietijd na een plasma­transfusie bedraagt volgens onze laboratoriumervaringen gemid­deld vijftien dagen. Sinds het ver­wisselen van het bloed zijn er dan intussen dertien dagen verstreken. De situatie, mijn koning, wordt kri­tisch als een atoomreactor.'

Danton knikte.

'De situatie wordt bemoeilijkt door het feit, dat paraplanten niet kun­nen leven met geconser-veerde voe­dingsmiddelen en chemische stof­fen. Ze hebben verse, ongeconser­veerde, niet ingedroogde en vitami­nerijke voedingsmiddelen nodig. Met het geconcentreerde voedsel al­leen zou de bemanning zich jaren­lang kunnen voeden. Maar ze zou­den er niets aan hebben. Zoals je zelf al kunt vaststellen, beginnen er ernstige stofwisselingsstoornissen op te treden.'

Danton begreep langzaam wat voor rampen nog verder op ze lagen te wachten.

'Wat stel je voor als oplossing?' vroeg hij.

'Een jachtpatrouille,' zei de arts. 'En zo snel mogelijk. Bovendien nog enkele maatregelen, die iets ge­nuanceerder zijn.'

Het bloedsymbiont, dat zo goed als onkwetsbaar was en de paraplan­ten veranderde in ware biologische verrassingen, kon de algemene weerstand van de stofwisseling ten opzichte van de voedingsmiddelen uit de scheepsvoorraad niet over­bruggen. Vooral de volkomen wa-terloze vleesconserven, die keihard geworden waren en met water zacht gemaakt moesten worden, werden zeer slecht verdragen. De honderdtwee mannen zouden eventueel verhongeren, terwijl de meeste voorraadkamers van het schip gevuld zouden blijven.

'Hoe luidt de exacte diagnose van een arts?' informeerde Danton en keek naar het oerwoud, dat myste­rieus en afschrikwekkend een dui­delijke grens vormde.

'We zullen allemaal last krijgen van de meest gemene storingen in de stofwisseling, als we die niet al ten­minste hebben. Samen met de le­vensvoorwaarden op deze planeet zal ons dat binnen enkele dagen naar het graf slepen.'

Langzaam werd het beeld duidelij­ker.

'Goed,' zei Roi langzaam. 'Vermoe­delijk zullen de milieuaangepasten en wij beiden, die... tenminste jij, omdat je een Plophosische erfenis hebt, niet zo in gevaar zijn, of koester ik hier valse hoop?'

Ereget Hamory schudde vertwijfeld zijn hoofd.

'Misschien. Ik weet het niet. Heb jij misschien ook Plophosische ou­ders, Roi?'

Roi grijnsde en antwoordde:

'Dat zeggen ze, ja. Ik weet het niet zo precies.'

Hij zag het twijfelende gezicht van de arts en knipoogde, toen rechtte hij zijn rug.

'Genoeg gepraat,' besloot hij. 'Laten we handelen. Ik stel vier comman­do's samen en jij zorgt voor de rest van het werk. En terwijl de jagers proberen om daar in de jungle iets voedzaams te vinden, slaap je een paar uur.'

'Nee,' zei Hamory hard. 'Ik zal een paar experimenten uitvoeren, om exacte toxicologische onderzoekin­gen te kunnen uitvoeren. Per slot van rekening is deze planeet, voor zover wij weten, voorzien van vol­doende dodelijke kiemen om een heel imperium te kunnen vernieti­gen.'

'Ja, doe dat, dokter!'

De twee mannen gaven elkaar een hand, daarna verliet Hamory het vertrek. De meeste installaties van het schip functioneerden nog, maar in een wrak bewoog je je onzeker voort. De arts gebruikte niet de antizwaartekrachtkoker, maar de trappen en de gangen.

Ze hadden het wrak zo goed en zo kwaad als dat ging afgesloten.

Wie aan boord wilde komen, moest een barrière passeren. Een paar wachtposten controleer-den de in­gang van de poolsluis en Danton ging langzaam lager en lager. Hij had de meeste mannen bij elkaar gelegd, zodat het overzicht niet ver­loren ging, maar sommige patrouilles zochten nog wapens, probeer­den moeizaam en met middelen, die ze aan boord nog hadden, kapotte plekken in het energienet te repa­reren. Roi verzocht op zijn lange, langzame tocht door het schip in totaal tweeëndertig mannen bij zich te komen in een van de leeg­staande magazijnen en na een half uur stond hij voor de mannen.

Met een paar woorden legde hij uit hoe dringend het probleem was.

'Ja, Oro, neem de leiding van een jachtpatrouille op je. Omdat ieder van jullie het voedsel van vijf van je kameraden kan meeslepen, ver­zoek ik jullie om niet meteen reuzensauriërs mee te brengen. Ik hoop dat jullie weten wat dat bete­kent.'

Oro Masut, zijn lijfwacht, was in een zeer efficiënt en niet meer hele­maal schoon scheepsuni-form ge­kleed. Hij controleerde zijn wapens en knikte.

'Doen we, koning,' zei hij. 'Hoelang moeten of mogen we blijven?'

Roi dacht even na.

'Dat geldt ook voor de andere drie groepen: Nu is het sinds een uur licht. Maar kom nog voor de laatste lichtstralen terug, want we willen het schip gesloten houden. Schiet alsjeblieft verschillende soorten dieren. Alles duidelijk, nog vra­gen?'

De reusachtige Ertrusiër schudde zijn hoofd.

'Je kunt op ons rekenen,' zei hij. 'Kom, jongens!'

De vrije handelaars, die anders de meest ongedisciplineerde bende vormden, die ooit tussen de sterren door gevlogen was, wisten waar het om ging en handhaafden een vrij­wel voorbeeldige discipline.

De eerste groep, acht man, verliet het schip. De wachtposten, die zich niet helemaal happy voelden, ke­ken ze zwijgend na en ook de twee­de groep, die zich een weg baande over de driehonderd meter tot aan de jungle door het kiezelsteen, de zandduinen en de manshoge rot­sen. Zestien man, verdeeld over twee groepen, moesten proberen om vlees te brengen. Vers, vitaminerijk en calorierijk vlees voor de paraplanten.

Deze acht mannen belichaamden vijfentwintig procent van hun kans op redding.

'En jullie,' zei Danton en keek naar de mannen, die nog om hem heen stonden, 'jullie zullen de tuinlieden van Prison II zijn. Probeer vruch­ten en planten te vinden, die er voedzaam uitzien. We zullen testen of ze ook eetbaar zijn. Ik zie, dat jullie je netten al hebt meegenomen, kom alsjeblieft terug voor de nacht aanbreekt, en...' Hij zweeg even. 'Let goed op! Jullie weten waar we door bedreigd worden!'

'Goed, chef,' bromde een van de mannen. 'Komt voor elkaar.'

Danton wees naar de jungle.

'Ga! En als jullie in gevaar zijn, kom dan onmiddellijk terug!'

Ze beloofden het en verlieten het schip.

 

Roi Danton bleef in het half verniel­de schip achter. Tussen de stalen wanden en platen heerste een zel­den gekende rust. Het schip leek wel wat op een stalen lijkkist, een dodenschip. Eens had het een be­manning gehad van negenhonderd koppen - ongeveer eennegende van de mannen leefde nog.

Meer dan honderd mannen, die zich steeds ellendiger voelden wor­den, nooit verzadigd raakten, last hadden van aanvallen van zwakte en zich met behulp van medicijnen voortbewogen. Ze klaagden over pijn in hun leverstreek, kromden zich, als hun milt begon te tieren en hadden moordende aanvallen van pijn, die uit een niet nader te lokali­seren plek in hun ingewanden kwam. Aanvallen van duizeligheid en storingen aan het gezichtsver­mogen kwamen er bij en Roi wist, dat het leven van hen allen werke­lijk aan een zijden draadje hing.

Tien minuten later was hij in het laboratorium van Dr. Hamory.

'Hoe gaat het?' vroeg hij droog.

Hamory wees op de opstelling van de instrumenten en testapparaten.

'Ik ben bijna klaar,' zei hij. 'Ik heb natuurlijk wat tijd nodig om een en ander in te stellen. Waar is het vlees? Waar zijn de Prison II-pe­ren?'

Danton tikte tegen zijn voorhoofd.

'Ongeveer een half uur geleden zijn tweeëndertig mannen naar buiten gegaan en ik weet niet hoeveel er terug komen. En ik kan werkelijk niet zeggen, wanneer ze, met hoe­veel buit terug komen. Ik hoop nog voor zonsondergang.'

Hamory streek met zijn antiseptische gummihandschoenen over zijn kin. Dat gaf een geluid alsof er een mes over een slijpsteen werd gehaald.

'Ik schijn werkelijk nog tot slapen te kunnen komen. Op dit moment is er in het schip een gevaarlijke rust ingetreden.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Nou niets opwindends. Situatie met de zieken onveranderd, geen rechtstreeks gevaar en geen veran­dering in de toestand. Mijn afde­ling, moet ik zeggen, is door de Gurrads het minst geteisterd. Alles functioneert vlekkeloos.'

Hij wees naar de royale installaties van de grote laboratoria in de Francis Drake. Toen knikte hij.

'Goed. Ik ga even slapen. We zien verder en weten meer, als de patrouilles terugkomen. Wat doe jij, Roi?'

In ieder geval iets, wat ik heel goed weet, dacht Roi.

'Ik doorkruis met een groepje van tien technici het hele schip en pro­beer te vinden, wat we misschien kunnen gebruiken. We zullen syste­matisch te werk gaan en beginnen in de bovenste koepel.'

'Ben je niet moe?' vroeg de arts.

'Nou en of,' antwoordde Danton. 'Maar deze klus is belangrijker dan slaap.'

Hij stak zijn hand omhoog en ver­liet het laboratorium, dat naast de grote ziekenboeg van het wrak lag.

 

Oro Masut en zijn zeven partners baanden zich een weg tussen de slingerplanten door. Natuurlijk wa­ren er vanuit het schip al de eerste dagen van het gedwongen verblijf een paar marsen ondernomen; twee paden waren nog zichtbaar. Men had een verrassend groot aan­tal dieren gevonden, van sauriërs tot kleine diertjes, zoiets als de Terraanse konijnen. Plantene-ters en roofdieren, die hier de jungle rond­om de binnenzee bevolkten. 's Nachts hoorden de apathische overlevenden de kreten van grote dieren en het gekraak van het struikgewas tot in het schip.

Masut stak zijn hand op, greep een terugverende tak en bukte zich.

'Halt!' zei hij zachtjes.

Hij draaide zich om en keek naar de gezichten van de uitgemergelde, uitgeputte en half zieke mannen.

Ze liepen naar hem toe en vormden een halve cirkel.

'We hebben hier in de jungle tot nu toe geen echte intelligentie of halfintellegentie kunnen vinden,' zei de Ertrusiër. 'Van de andere kant heb­ben we een duidelijk omschreven opdracht: We moeten zoveel moge­lijk buit mee terugnemen. Schiet alsjeblieft alleen op dieren, die we niet ver hoeven te achtervolgen, want dat redden we niet meer. En leg ook alleen zulke dieren neer, die een van ons kan dragen. Dus maxi­mumgrens een kilo of vijftig.'

'Duidelijk,' zei een boer.

Voor ze, aan het oog onttrokken door een groene wand, die verder bestond uit rottende boomstam­men en grillige lianen, klonk een afgrijselijk geluid. Geschreeuw, dat klonk als het getrompetter van vele olifanten, een gebrul, dat aan star­tende schepen deed denken en daar tussendoor het gekraak van droog hout.

Grijnzend zei de Ertrusiër:

'Vermoedelijk zijn deze types een beetje te groot voor ons. Let er ook op, dat we niet van achteren aange­vallen worden.'

De achterste man knikte.

'Kom op, voorwaarts!'

Masut stak zijn hand op en de kara­vaan bewoog zich verder, deze keer zwijgend en met schietklare stralers. Het eerste schot, na nauwe­lijks vijf minuten afgevuurd, haal­de een aapachtig dier met een groen vel en met blauwe wilde manen uit een boom. Het viel vlak voor Masuts voeten neer en de reus gooide de buit over zijn rug. Van dit type kon hij er nog wel een paar meeslepen. Toen hoorde hij aan het eind van de patrouille iemand snel achter elkaar twee schoten afvu­ren. Een boom begon te roken en een reusachtige schildpad, meer dan mansgroot, draaide om en vloog met zijn gehavende schild door het struikgewas. Hij liet een open ruimte achter, alsof er een Shift door het struikgewas was geraasd.

'Ook te groot,' mompelde de schut­ter.

Masut oriënteerde zich op de zon en sloeg af. Hij was van plan om de patrouille in een grote boog, onge­veer een kilometer lang terug te brengen naar de rand van de kiezel­zone en zo dus weer in de buurt van het schip. Op die weg zouden ze voldoende wild neerleggen. Het ge­luid van een titanenstrijd schuin opzij van de patrouille werd zwak­ker en uit het ge rochel bleek, dat een reusachtig roofdier een even groot slachtoffer had gevonden.

De mannen schoten om en om, lieten zich rugdekking geven en drongen het dichte struikge-was binnen, om de buit op te halen. De rijkdom aan dieren was zeer groot; het wemelde letterlijk van kleine en superkleine dieren die kennelijk als zoogdieren gebouwd waren maar dat zou pas blijken uit latere onderzoeken.

De hoge temperatuur, het verdam­pende water en de dunne lucht wa­ren de metgezellen van deze vreem­de safari. De acht mannen - en ook de vierentwintig mannen van de andere drie patrouilles - zweetten, vloekten en vochten zich stap voor stap een weg door de jungle.

Kleine diertjes kropen in hun scheepspakken, staken en zwerm­den rond hun hoofden.

Ze werden overspoeld door water uit omkiepende bladeren.

Steeds opnieuw viel er weer een dier uit de takken of zakte in elkaar op een van de kleine, open plek­ken.

'Hé, Masut!' riep er tenslotte ie­mand.

De Ertrusiër draaide zich om.

'Wat is er?'

'Je weet, dat er achter deze bosrand een savanneachtige woestijn begint. Gaan we daar ook nog heen?'

Masut schudde snel zijn hoofd.

'Nee,' zei hij langzaam en telde lang­zaam de buit. Alle mannen hadden minstens twee dieren; tenslotte stelde de Ertrusiër vast, dat het vijf­tien verschillende soorten waren.

'Nee, dat zou op de eerste plaats te gevaarlijk zijn en op de tweede plaats te lang duren. We zijn over ongeveer een uur weer aan de rand van de jungle.'

'In orde, boss!'

Zwijgend stapten ze verder.

Dertig minuten verstreken. Vier dieren, onder andere een groot ga­zelleachtig creatuur, met een soort schopvormige gewei werd neerge­schoten. Een dierenpad voerde de mannen zigzag door het struikge­was. Ze zweetten en vloekten, haal­den insecten uit mouwen, uit de opening van hun hals en uit de zomen van hun pakken. En tenslot­te stopte de Ertrusiër.

'Verduiveld!' bromde hij en bukte zich.

Hij betastte met zijn vingers de omtrekken van een spoor. Dat kon eventueel afkomstig zijn van een hagedis, die niet groter was dan een aardse reuzenschildpad. Het vreemde was de diepte en de scherpte van de achtergelaten spo­ren. Klauwen en tenen waren twin­tig centimeter diep in de leemachtige bodem van de jungle geperst, alsof het een machine was. Het feit, dat de bodem van het spoor droog was, bewees dat het dier pas verba­zend korte tijd geleden langs gelo­pen was. Was het voor de mannen gevlucht?

De reusachtige Ertrusiër haalde tenslotte zijn schouders op en kwam weer overeind. Voor het ogenblik was deze observatie niet belangrijk; misschien kreeg hij later een bepaalde betekenis.

'Goed!' zei hij luid. 'We gaan terug naar het schip!'

De bemanning baande zich een weg door de rand van de jungle, over de stenen en het kiezel, tussen de reus­achtige rotsblokken door naar de enorme bol toe, die vlakbij het wa­ter stond. Overal zag je sporen van de vernieling, die veroorzaakt was door de Gurrads.

Uitgeput bereikten de acht mannen het schip.

 

2.

 

Hamory had in zijn laboratorium uit de mogelijkheden op technisch en bio-natuurkundig gebied, die hem ter beschikking stonden, een experimentele installatie ge­creëerd, die effectief beloofde te zijn. Vlees uit verschillende parten van het dier lagen klaar het eerste experiment was al gaande. Naast de arts stond Roi Danton en bekeek de gebeurtenissen zwijgend en pein­zend.

Hamory keek even op.

'Denk nou niet,' zei hij waarschu­wend, 'dat deze onderzoekingen ten eerste snel zullen verlopen en ten tweede, dat we hiermee alles defini­tief zullen kunnen ophelderen.'

Danton knikte zwijgend.

In een sleuf van de scheepscomputer werden de gegevens gestopt, die betrekking hadden op het men­selijke metabolisme. De testpreparaten passeerden een reeks experi­mentele installa-ties, waarin het wa­ter eraan werd onttrokken - men onderzocht de vloeistof van spier­weefsel, van celstructuren en van zenuwsubstantie van de neerge­schoten dieren. Al deze onderzoeks-procedures leverden een handvol informatie op, die via de aange­sloten codeerapparatuur in de computer terecht kwamen. Daar werd alles geëvalueerd. Dat was een lang­durig en tijdrovend proces.

'Hoever zijn je helpers?' vroeg Dan­ton kortaf.

Van de experimenten en van de vergelijkende analyse hing het le­ven af, het leven van meer dan honderd mensen aan boord van dit wrak. De vier groepen waren intus­sen teruggekeerd en de mannen be­laden met geschoten dieren of vruchten, waren bij hun binnen­komst in het schip onderworpen aan de gebruikelijke tests.

Een van de assistenten, half verbor­gen achter de buizen en leidingen van de experimentele installaties op de tafel, gaf snel antwoord in plaats van de arts.

'Alle negenendertig geschoten die­ren zijn doorgenomen. We hebben ze als normaal wild behandeld en geprepareerd. Na de experimenten kan wat mij betreft een gelag plaatsvinden.'

Hij lachte bitter.

'Goed,' zei Roi. 'We hebben overi­gens helemaal boven in het schip een paar dingen gevonden, die ei­genlijk vernield hadden moeten zijn. Merkwaardig. Een paar patrouilles zoeken verder. '

Kleine vlammetjes brachten oplos­sing aan het koken. Een centrifuge draaide zoemend rond en een ander apparaat produceerde tikkende ge­luiden. Ergens kletterde iemand met stalen instru-menten tegen een porseleinen kolf en uit glazen Erlenmeyers stegen verschillende kleurige dampen op. Het rook on­aangenaam, bitter en vreemd.

Langzaam verstreken de minuten en steeds meer informatie werd aan de computer doorgege-ven. Ten­slotte spuwde een schrijfelement een lange plastic strook uit. Hamory en Danton sprongen op, storm­den op het toestel af en lazen de waarden af.

'Wat wil dat zeggen?' vroeg Danton en begon bang te worden voor een van de mogelijke antwoorden.

'Het betekent niets anders dan dat er in het vlees van preparaten maar een spoor van gifstoffen aanwezig is, die het wel niet oneetbaar ma­ken, maar wel tot een gevaar voor ons. We zouden eraan sterven, ook al zouden we het met smaak ope­ten.'

'Ik begrijp het. Alle dieren van dit type zijn gevaarlijk!'

Hamory verbeterde de koning der vrije handelaars.

'Niet gevaarlijk, Roi - dodelijk!'

De andere assistent stond op en verdween in het belendende ver­trek. Toen de deur achter hem dicht viel, waaide er een ijzige wind door het laboratorium, die de beide man­nen deed huiveren.

'Dus alle dieren van dit type worden vernietigd,' concludeerde Danton.

'Ja, precies.'

Een van de schuifdeuren, die toe­gang gaf tot het laboratorium, rolde snel terug. In de donkere opening zag men de donkere gezichten van drie mannen en de drie gestaltes stapten in de lichtcirkel van de lamp. Danton hoefde maar een keer te kijken. Hij wist wat het bete­kende.

'Het begint, Danton,' zei een van de mannen.

Twee van hen, uitgeput en mager, droegen een derde, wiens armen over hun schouders lagen. De man kronkelde geluidloos van pijn. Zijn ogen stonden wijd open en zijn ge­zicht was met zweet bedekt. Uit zijn lippen sijpelde een smal bloedstroompje; de man had zijn tanden in zijn lippen geboord.

'Snel,' zei Ereget Hamory en wees naar links. 'Daarin.'

Hij rende om de tafel heen en deed een deur open. Zijn arm schoot naar links en in de ruimte daar achter floepten de lichten aan. Dan­ton zag een gedeelte van de zieken­boeg en het steriele wit van bedden en instrumentenkasten.

De twee helpers sleepten de zieke de ruimte in en legden hem voor­zichtig op een bed. Nu begon de man te kreunen, trok langzaam zijn benen in en vouwde zich op. Hamo­ry rende naar een van de kasten, zocht met koortsachtige vingers een medicijn en een injectienaald, plaatste de ampul op de naald en liep naar de zieke toe. Hij hield hem vast, plaatste de injectienaald op zijn lichaam en drukte op de knop. Het snelle medicijn werd door de huid van zijn elleboog in zijn bloed­somloop gejaagd en verspreidde zich binnen anderhalve seconde.

Danton bleef tussen het laborato­rium en de ziekenboeg instaan en voelde zich meer dan onzeker en overbodig. Hij kon een heleboel dingen, maar op deze plaats scheen hij gedegradeerd te worden tot pas­sief toeschouwer.

'Ga je door?' vroeg hij zachtjes, toen de assistent met een nieuw aantal weefselproeven het laboratorium in stapte.

'Ja,' zei de man. 'Hamory heeft alles zo geregeld, dat de toxicologische tests zonder oponthoud en bijna automatisch plaatsvinden. We heb­ben net vier van de geschoten die­ren afgezonderd - onbruikbaar.'

'Dat heb ik gemerkt. En kennelijk komt nu ook de tweede catastrofe op ons af. Mannen zullen sterven, als we niets kunnen doen,' zei Dan­ton. 'Ik verzoek u zo snel mogelijk te werken. U weet wat er op het spel staat!'

De assistent wees ergens heen en antwoordde:

'Het verzamelde fruit en de groen­ten worden al gecatalogiseerd. De preparaten zijn net klaar gemaakt. Over tien uur hebben we alle resul­taten.'

Ook de stem van deze man bespiegelde de algemene stemming aan boord.

'Goed. Ik ga naar Ereget,' besloot Danton. Hij had zich sinds dagen niet meer zo ellendig gevoeld. Het besef van volkomen hopeloosheid verlamde hem letterlijk.

Honderdtwee mannen...

Ze waren hier in de buurt van het manschappendek verzameld. De meesten van hen zouden de komen­de uren en dagen instorten, net als de boer, die ze net hadden gebracht. En velen, vermoedelijk allen, zou­den sterven. Misschien bleven er maar drie of vier mannen van de Francis Drake over. Danton zou, mocht hij een van de weinige over­levenden zijn, zijn levenlang deze dag niet kunnen vergeten. Dat was nog een bitter besef dat hem schok­te. Als alle toxicologische tests zo eindigden als de eerste reeks, dan... hij maakte geen eind aan die gedachte.

Hij bleef naast het bed staan.

'Waar komen deze mannen van­daan?' vroeg hij aan Hamory, die aan het hoofdeind van het bed stond, en ongeduldig wachtte tot­dat de man volkomen ontkleed was.

Hamory zei, zonder zijn hoofd om te draaien:

'Ik kon voorspellen, wanneer de eerste symptomen van de gebreks­ziekten zouden optreden. Om die reden heb ik een groep van artsen en medisch geschoolde mannen ge­vormd, die groot genoeg is om tweemaal twaalf uur te werken. Tech­nisch gezien kunnen we alleen nog maar verrast worden door de om­vang van de catastrofe. Mij ver­baast niets meer.'

Danton leunde tegen een medicijnkast en betastte met stijve vingers zijn lichaam.

Hij voelde geen pijn, ook geen op­vallende veranderingen van de le­ver onder de gladde stof van zijn scheepsuniform. Hij vermoedde, dat Hamory en hij, net als de vijf milieuaangepas-ten, tot de overle­venden zouden behoren. Het bloedsymbiont kon de lichamelijke che­mie van de menselijke ruimtevaarders niet verwerken - en iedere mi­nuut kon een van de andere man­nen binnengebracht worden.

Ereget Hamory zette zijn speciale stethoscoop aan en boog zich over de half bewusteloze zieke. Hij betastte de leverstreek, gaf een teken en maakte een paar opnames met een scherp beeldapparaat. Daarna, na een langdurig en geruisloos onder­zoek, dat alleen werd onderbroken door het doffe gekreun van de zie­ke, richtte de arts zich weer op.

Hij knikte langzaam en zei:

'Het is, waar ik al bang voor was. De leverfunctie is gestoord en de al­vleesklier functioneert niet nor­maal meer. Bovendien is de milt groter geworden. Ik heb deze symp­tomen onder de paraplanten al ge­vreesd, Danton.'

Roi staarde Hamory aan en vroeg snel:

'Wat kunnen we doen? Hoe kunnen we helpen?'

Hamory wreef over zijn ogen en streek over zijn korte haar, daarna haalde hij zijn schouders weer op.

'Een deel van de mannen zal gered worden door levend, vitaminerijk en sporenrijk voedsel. Een deel slechts. Jij en ik en de vijf milieuaangepasten zullen vermoedelijk niet ziek worden. Maar die man­nen, die in allerijl met het bloed van de vetplanten zijn voorzien, zullen reageren. Die reactie betekent een kwellende dood. Ik heb deze man volgepompt met zo'n grote dosis antipijnmiddelen, dat de kritieke waarde is bereikt. Ik heb tijd nodig om na te denken - en alles, wat we doen, zal een soort wedren wor­den.

Hamory zocht een reeks medicij­nen op, waarmee hij de injectie­naald vulde en overwoog:

In korte tijd liep de incubatietijd van de paraplanten definitief af.

Omdat de bloedsymbionten niet in staat waren om het voedsel in con­tact met het menselijk lichaam op de juiste manier te verteren, kon je ze in bescheiden omvang door be­wuste injecties van speciale medi­cijnen ondersteunen. Of dat hielp, was niet zeker. Hamory zou doen wat hij kon.

Hij plaatste de injectienaald op het lichaam en joeg de inhoud door de bloedsomloop. De zieke verroerde zich zelfs niet en toen draaide Ha­mory zich om naar zijn helpers.

'Jongens,' zei hij en zijn stem klonk heel anders dan cynisch, 'Jullie zul­len nu moeten begin-nen om jullie laatste kennis te mobiliseren. Vijf­ennegentig mannen zijn in gevaar. Ik verzoek jullie om in twee ploegen te gaan werken. Haal ogenblikke­lijk iedere zieke hierheen; we heb­ben voldoende plaats. Ik zal me tot aan de instorting moeten wijden aan het onderzoek.'

'Welke therapie, Hamory?' vroeg een assistent-arts, een jonge man met borstelige wenkbrauwen.

'Eerst laten uithoren. Dan intrave­neuze voeding met simpele elementen. Infusies van druivensuiker, zoutoplossingen, enzovoorts. Mis­schien hebben we een kans.'

'Goed. We zullen erop letten.'

'Als jullie me nodig hebben,' zei Hamory, 'kunnen jullie me hier vin­den. Ik ga in een van de noodbedden liggen wachten. En nu: Te­rug naar het toxicologische onder­zoek.'

Hij nam afscheid van de tien man­nen, die rond het ziekbed stonden en liep naast Roi langzaam terug naar het laboratorium. Daar wer­den ze opgewacht door een atmos­feer van rook en geuren, rook en walm, geluiden en paniek.

'Chef!'

De assistent trok een gezicht, dat het ergste deed vermoeden...

'Ja, weer negatief?'

'Ja. Ook de tweede test is negatief. We zullen het niet kunnen verwer­ken. Er zit een nog onbekend stofwisselingsafvalproduct in de cel­vloeistof, dat het vlees letterlijk ver­giftigt.'

Hamory en Danton staarden elkaar zwijgend aan. Iedere seconde van deze waanzinnige dag scheen een nieuwe teloorgegane hoop te bete­kenen.

'Hoeveel dieren?' vroeg de arts.

'Vier,' antwoordde zijn assistent.

'We gaan verder. Tot er geen draad vlees meer over is. Ik durf er vergif op in te nemen, dat het laatste exemplaar of het voorlaatste voor ons voedzaam en gezond is.'

De arts grijnsde en ging weer aan het werk.

'Kan ik iets doen?' vroeg Danton hard, hoewel hij bijna van het te­gendeel overtuigd was.

'Nee,' antwoordde Hamory kil. 'Ga het schip uit en kijk of ze een Jet of een of ander voertuig klaar kunnen zetten. Deze planeet vermoordt ons zeker en we moeten gebruik maken van de kans om hem te verla­ten...'

De assistent ging verder:...

'... en hoe klein hij ook is!'

'Juist. Deze kans is meer waard, dan alle andere pogingen. Probeer het, Roi, probeer het. Het zal jou en de anderen ook wat afleiding ge­ven.'

Roi knikte en verliet de ruimte.

Achter hem ging het onderzoek door. De drie mannen in het labora­torium probeerden, om onder een aantal vleesmonsters een enkele of misschien twee te ontdekken, die voor het gecompliceerde metabo­lisme van het vervangende bloed, dat in werkelijkheid een symbiont was, toereikend zou zijn. Daarbij kwamen nog de ongeveer veertig verschillende planten en vruchten die door de twee andere patrouilles verzameld waren. Ook die waren intussen exact gecatalogiseerd, ge­nummerd en gedeeltelijk gesplitst in monsters van verschillende grootte.

De tien uren daarna brachten drie verschillende, ook al waren het hele verschillende gebeurtenissen.

Alle drie de gebeurtenissen zagen er als toevalligheden uit.

 

Roi Danton liep langzaam door het schip, dat wil zeggen, hij probeerde het.

Af en toe bleven de transportban­den in gebreke: de man, gewapend en met een zware schijn-werper in zijn hand, moest lopen. De antizwaartekrachtkokers functioneer­den ook slechts af en toe en de opsporingscommando's, die hun vondsten aan de computer meld­den en daar een functioneel beeld opbouwden, versperden de bijbe­horende buizen en gangen. Eindelijk, na een uur, was Roi in de hangar, waar hij moest zijn. De intercominstallatie deed het nog het beste. Hij verplaatste zich voor­zichtig door de personensluis en stond toen tegenover zijn vijftien mannen. Het waren allemaal tech­nici.

'Hier ben ik,' zei hij moe en ging zitten in een stoel, die zomaar zon­der reden in de hangar stond. 'Wat is er aan de hand?'

Een boer, tegelijkertijd energietechnicus ging voor hem staan en zei hard:

'Als je dat hoort, sta je versteld!'

'Kan haast niet,' zei Roi. 'Ik kan niet meer versteld staan. Hoogstens door het opdoemen van een vloot hier op deze planeet.'

'Ik durf er het een en ander onder te verwedden,' zei de technicus. 'Wil je het mondeling hebben of moeten we het je laten zien?'

Roi keek hem lange tijd aan, daarna schudde hij zijn hoofd.

'Vertel maar op,' zei hij. 'Wat is er aan de hand?'

'We hebben meer dan verrassende ontdekkingen gedaan.'

'Ja? Wat?' vroeg Danton.

Hij zag en hoorde alles als door een dichte nevel. Het was vreemd: Hij, een van de snelste vechters was in de laatste dagen steeds meer geteis­terd door halve bewusteloosheid. Hij was teleurgesteld en de hope­loze situatie waarin hij zich bevond was alleen maar door een geweldige schok weg te vagen.

'We zijn er door de schokkende en levensgevaarlijke gebeurtenissen tijdens de landing natuur-lijk niet op gestuit. Bovendien missen we alle mannen die intussen gestorven en begraven zijn. We konden dus niet iedere afzonderlijke kamer, ie­dere zaal, iedere sluis en ieder maga-zijn controleren. Intussen heb­ben we de meeste ruimtes in het schip bekeken, zoals je weet.'

Langzaam vormde zich een cirkel rond Danton en de technicus.

'Wat heb je gevonden?'

De man grijnsde enthousiast.

'We hebben gevonden, dat we bin­nen tien dagen kunnen starten. Is dat niet een goed bericht?'

Roi sprong op. De nevel voor zijn ogen en zijn gedachten was abrupt verdwenen.

'Wat?' vroeg hij traag.

Je hebt het goed gehoord, koning. Vreemd genoeg is gebleken, dat ver­schillende, op zich uitstekende voorziene reserveonderdeelmagazijnen door de pseudo-Gurrads he­lemaal over het hoofd zijn gezien.'

Danton zette zijn vuisten in zijn zij en fronste ongelovig zijn voor­hoofd.

'Ga door!' zei hij opgewonden.

'Onze lieve vrienden moeten ze over het hoofd hebben gezien, hoewel we daaraan twijfelen. Het schijnt, gezien de systematiek waarmee al­les hier vernield is, de vraag of er niet boze opzet achter zit. We heb­ben ons natuurlijk eerst op de ruimteboten geconcentreerd. Van de zeven wrakken, die wij ooit kor­vetten noemden, zijn er vier alleen uiterlijk vernield. Deze hier, in deze hangar, is het minst beschadigd.'

Danton sloeg de technicus zachtjes op zijn schouder en zei zachtjes:

'Is dat waar, kerel?'

De gezichten van de anderen bewe­zen dat zijn verhaal juist was.

Een van de andere technici, een breedgeschouderde reus, deed ook een duit in het zakje.

'Natuurlijk moeten we rekening houden met het volgende:

Veertig of vijftig mannen kunnen in die korte tijd niet iedere kist openen en de inhoud testen. Wij moeten deze conclusies enigszins beperkt opvatten. We hebben lange tijd gerekend, maar in tien dagen kunnen we, als er niets tussen komt, dit korvet volkomen vliegwaardig maken en met hem ver­trekken.'

'Dat moet ik zien!' zei Danton. 'Waar zijn de typerende kenmerken van uw theorie te zien?'

De ander wees naar de machineka­mer, die in het licht van schijnwer­pers en dieptestralers gedompeld lag.

'Daar!' zei hij.

Het klonk meer dan ongeloofwaar­dig en Roi Danton begon argwaan te krijgen. Hij liep naast de technici het korvet in en bleef in de poolsluis staan. Een paar beschadigin­gen waren nog duidelijk te zien, maar even duidelijk was ook, dat er intussen snelle en definitieve verbeterin-gen waren uitgevoerd. De sluis was fel verlicht.

'Wat is er vastgesteld? Exact?' vroeg Roi aan de technici.

'We hebben de functies van de be­treffende vier korvetten getest, voor zover dat kon met de verstoor­de contacten. Soms moesten we werken met radiocontact of met haastig aangelegde reserveleidingen. Hier, in deze sloep zijn de vier normale impulsmotoren aanwezig, maar ook is de kalupcompensatieconverter slechts schijnbaar ver­nield.'

Roi schudde zijn hoofd.

'Ik geloof jullie best,' mompelde hij, 'maar het klinkt zeer ongeloofwaar­dig en zo fantastisch, dat moeten jullie toegeven.'

De ander glimlachte nog steeds.

'Hoe het klinkt, koning, dat is toch niet belangrijk! Hoofdzaak is, dat we het korvet binnen afzienbare tijd startklaar krijgen.'

De Gurrads hadden daar, waar ze motoren en computers hadden ver­nield hun uiterste best gedaan: De apparatuur en machines waren voor eeuwig en altijd onbruikbaar. Nu bleek, dat veel vernielingen slechts de schijn van eeuwigheid hadden en makkelijk op te heffen waren. Dat klopte niet en Dantons argwaan werd heviger.

'Jammer,' zei hij. 'Jammer, dat we deze observaties niet kunnen voe­ren aan een van de scheepscomputers. We zouden een superbereke­ning of een voorlopige analyse kun­nen uitvoeren. Het kleine blok, dat nog functioneert, daar hebben we niets aan. Met zijn capaciteit is hij net voldoende voor de toxicologi­sche onderzoekingen.'

Toen kreeg hij een idee.

'Mannen,' zei hij luid. 'Wie van jullie heeft pijn. Pijn in zijn lever of in de omgeving van zijn milt?'

Aarzelend staken drie mannen hun arm omhoog.

'Jullie gaan dadelijk naar beneden naar Hamory en zeg hem wat er aan de hand is. Hij zal jullie verzorgen. De rest onderzoekt de scheepscomputer. Als dat gebeurd is, vraag ik jullie rapport uit te brengen. We zullen eerst de computer repare­ren, voor het geval dat het mogelijk blijkt daarna dit korvet startklaar te maken. Akkoord?'

De drie mannen, die de pijn van de komende aanvallen al voelden, verlieten de poolsluis en liepen lang­zaam in de richting van een van de functionerende antizwaartekrachtkokers. Roi bleef met de an­deren achter.

'Ik zal de rest van de mannen hier­heen sturen,' zei hij. 'ik roep ze bij elkaar. Ze moeten beginnen met het systematisch weer in elkaar zetten van dit korvet.'

Een van de technici knikte instem­mend.

'Goed. We melden ons binnen twee uur weer. Waar ben je later te berei­ken?'

Roi dacht even na.

'Beneden in het laboratorium of in de ziekenboeg, bij Ereget Hamory. Zet hem op en succes bij de speur­tocht naar fouten, die geen fouten zijn.'

Daarna ging hij naar boven en zweefde door de antizwaartekrachtkoker van het korvet en bleef naast de compensatieconverters staan. Het licht uit het noodaggregaat was fel; kennelijk functioneer­de er hier meer dan ze ooit hadden gehoopt. De Gurrads, die hier rond gewoed hadden, waren perfecte to­neelspelers geweest. Ze hadden de vernielingen zo uitgevoerd, dat je schrok. Tilde je echter platen op, isolatielagen en bonte kabelklu­wen, dan zag je dat met enkele handgrepen en een minimale tech­nische inzet binnen enkele uren veel, zo niet alles weer gerepareerd kon worden. Het werd een steeds groter raadsel.

'Waarom hebben de pseudo-Gurrads deze vernielingen gesimu­leerd?' vroeg hij zich zachtjes af, 'Dit is toch opvallend inconse­quent!'

Hij besloot deze vraag open te laten; misschien ontdekten zijn mannen, dat de computer, of in ieder geval een groot genoeg gedeelte van de aggregaten functioneerde, want in dat geval kon je deze vraag volgens streng logische gezichtspunten eva­lueren.

Het was camouflage.

Het voorspiegelen van feiten, die de rest van de bemanning met het wrak op deze planeet, Prison II verankerde. Veranderde men de ideeënstructuur, dan veranderde men de mogelijkhe-den. De Gurrads rekenden er dus op, dat de overle­venden, zelfs als het er nog maar een paar waren, op een gegeven moment de pseudovernielingen zouden ontdekken, de apparaten weer herstelden en vluchtten.

Waarom?

Dat was de eerste verrassing, die eruit zag als een toevalligheid.

Danton zweefde naar de commandocentrale en moest ook hier toege­ven, dat een deel van de vernie­lingen al uit de weg geruimd was. Op een van de instrumentenbor­den, het hoorde bij de energiecon­trole, zag hij een reeks roodgloeien­de rechthoeken. Hij keek eens beter en zag dat de transformatoren van het korvet gestart waren en bedrijfsspanning opleverden. Hier in het schip was het warm, de venti­latie deed het en vermoedelijk ook andere dingen zoals communicatie-apparatuur of servomotoren.

Hij voelde de hoop terugkeren.

'Goed,' zei hij luid en zijn stem werd weerkaatst tussen de apparaten, stoelen en instrumenten van de centrale. 'Laten we het maar weer eens proberen. Deze keer zal het moeilijk zijn, maar we redden het wel.'

Hij verliet de ruimte.

In de sluishangar, vlak naast de kleine poolsluis, tussen de binnen­ruimte van het schip en de hangar, drukte hij op de knop van de inter­com. Hij koos het nummer van de laboratoriumsec-tie en zag het scherm licht worden.

'Hier Danton. Is Hamory in de buurt?'

De assistent knikte en gaf een teken naar rechts.

'Hamory, wat is er?'

'Dokter,' openbaarde Roi hem, 'wees blij met mij. De technici heb­ben net ontdekt, dat we eventueel over ongeveer tien dagen met een vliegwaardig korvet de planeet kunnen verlaten.'

Het gezicht van de arts veranderde niet.

'Dat is mooi,' zei hij. 'Dan hebben we een vliegtuig voor lijkenvervoer. De kritieke minuut is bereikt. Tot nu toe zijn er dertig ziekmeldin­gen.'

'Dertig!' fluisterde Roi verslagen.

'Juist: Dertig. Maar onze tests heb­ben succes gehad. Dit gazelleach­tige dier is gaaf. Eetbaar en heeft een behoorlijke voedingswaarde. We hebben de vier exemplaren, die door twee groepen werden neerge­schoten, goed onderzocht en vrijge­geven. Je kunt in de keuken bief­stuk halen. Intussen zijn de eerste experimenten met de planten al gaande - misschien is er dus sla of kompotbij.'

Hamory deed alsof hij het over een videofilm had of een vreselijk span­nend boek.

'wat gebeurt er met die dertig man­nen?' vroeg Roi Danton.

'Ik heb ze eerst in hun bedden laten leggen, ze verdovende middelen ge­ïnjecteerd en ze laten uithongeren. Tot nu toe is alles kalm.'

'Ik kom zo naar je toe,' zei Danton. 'Eerst eet ik nog iets.'

Dat waren de twee andere 'verras­singen', die voor de ene helft goed en voor de andere helft moordend waren.

De mannen, dertig tot nu toe, stort­ten in. Het bloedsymbiont kon ge­brek aan vers voedsel niet compen­seren, maar dat was nog niet alles. Iets in deze lichamen verzette zich tegen de symbi-ont. Niemand wist, hoe deze moeilijkheden opgeheven moesten worden, ook al beloofden vasten en vers eten iets te helpen.

Langzaam en vermoeid, maar toch vol hoop, ging Danton naar de mess. Hij trof daar onge-veer vijftig man­nen, die de kok belegerden. Een onmiskenbare lucht van vers ge­braden vlees hing in de mess en de wolken, die uit de keuken kwamen hadden wat weg van een rooksig­naal.

Roi strekte zijn pijnlijke benen, bestelde sterke koffie, een steak en een reusachtige bel jenever. Hij at en dronk langzaam en zwijgend, daarna stortte hij de inhoud van het glas naar binnen en voelde hoe de warmte zich door zijn hele lichaam verspreidde.

Hij stond op, haalde diep adem en voelde zich als een man voor zijn laatste gevecht.

Daarna liep hij naar het laborato­rium, naar Hamory.

 

Terwijl de uren verstreken, pro­beerde Roi een plan op te stellen. Dit plan moest zaken bevatten, die volgens belangrijkheid geordend waren en bestond dan ook uit meer­dere delen.

Voedingsmiddelen.

'Dat is belangrijk,' mompelde Danton en keek, terwijl hij langzaam naar het grote communi-catiescherm van de ruimte naast het laboratorium liep, naar het laatste experiment. Van de vruchten, bladplanten en lianen, die zestien man­nen hadden verzameld, die hier ge­prepareerd en opgeslagen waren, waren exact zes verschillende ge­wassen eetbaar.

Roi koos een nummer.

'Ja. Wat is er chef?' vroeg Oro Ma-sut, die naar het scherm was gelopen.

'De vijf milieuaangepasten krijgen een speciale opdracht,' zei Roi. 'Kan iedereen zich herinneren hoe dit antiloopachtige dier eruit zag?'

'Natuurlijk!'

De enorme schedel van de Ertrusiër bewoog zich.

'Dan moeten jullie nu jullie wapens pakken, je aan de rand van het woud opstellen en nog een paar van die dieren neerschieten. Liefst niet de taaiste bokken, Oro!'

Masut grijnsde.

'Bokken zijn er intussen genoeg ge­schoten. Ik begrijp het. We slepen de dieren naar het schip en slaan ze op in de diepvriesruimte. Juist?'

'Precies.'

Danton keek op zijn horloge.

'Jullie kunnen nog een paar uur wachten, want dan wordt het licht. Kom alsjeblieft gauw weer terug en let op dingen die jullie opvallen enzovoorts - jullie zijn hopelijk arg­wanend genoeg.'

'Op mij kunt u bouwen, chef!' zei Oro Masut en verbrak de verbin­ding.

Dat was voor elkaar, dacht Danton. 'De planten.'

'Rasto Hims!' zei hij peinzend.

Een paar seconden later stond de man voor de kamera.

'Haal de gezonde mannen van je afdeling, Rasto,' verklaarde Dan­ton, 'en ga weer terug naar de jung­le, blijf daarbij in de buurt van Oro Masut en zijn groep. Ik stuur je nu een man, die je precies laat zien, welke vruchten en bladeren aan boord van het schip gebruikt kun­nen worden. Let goed pp de vind­plaats en kom met voldoende eet­waar terug. Wil je Randta meene­men?'

Er hoefden niet veel woorden ge­wisseld te worden; iedereen aan boord kende de problemen en de betekenis ervan.

'Goed. We gaan naar buiten, zodra het licht wordt. Verder nog instruc­ties?'

Danton schudde zijn hoofd.

'Niets!' zei hij. 'Kom gezond terug!'

'Doen we, koning,' besloot Hims.

Zonder dat Danton het had ge­merkt, was Ereget Hamory naast hem komen staan en had zijn laat­ste woorden gehoord.

'In orde,' zei hij. 'Ik zie dat het directe foerageprobleem opgelost is. Wat niet opgelost is... kom je even mee?'

Danton stond op.

'Waar naartoe?'

'Naar de operatiezaal.'

'Wat is daar te zien?' vroeg de ko­ning van de vrije handelaars.

'De eerste patiënt, wiens toestand zo kritiek is geworden, dat we een ingreep moeten riskeren. Zijn milt is zo gezwollen, dat we bang zijn dat hij uit elkaar spat. We proberen een methode, die ik ontwikkeld heb.'

Danton kneep zijn ogen dicht en voelde weer de angst, die hen allen als een spook bedreigde.

'Heeft de man overlevingskansen?' vroeg hij ongerust.

Hamory grijnsde zelfs niet meer, toen hij antwoordde:

'Natuurlijk, Roi!'

'Hoeveel?'

'Vijf tot vijfennegentig. Hij is prak­tisch al dood. Wat we doen, is het gevolg van onze desperate toestand. We werken met de vastbesloten­heid van een wanhopig iemand.'

De eerste man, die men met de sporen van de ziekte hierheen had gesleept, lag in de operatie-zaal. Ach­ter Danton en Hamory gingen de deuren van de antiseptische sluis dicht. De twee mannen lieten zich door een nog intacte robot de fel­groene mantels aantrekken, deden mas-kers voor hun gezichten en werden tijdens deze procedure ge­baad in douches van koude, hete, met antibacteriële straling be­zwangerde lucht. Daarna deden ze de vliesdunne gummihandschoe­nen aan.

Hamory drukte met zijn elleboog op een contactplaat.

De twee mannen stapten in de tweede bacteriënsluis en kwamen tenslotte in de operatiezaal. Reus­achtige schijnwerpers brandden en de man, die naakt op de operatie­tafel lag was gedeeltelijk afgedekt met witte doeken. De operatiesec­tor was door cirkels met vetkrijt gemarkeerd.

Buikstreek...

Lever...

Milt...

Naast de operatietafel stonden klei­ne apparaten, die door kabels en doorzichtige slangen met elkaar verbonden waren. Tafels met mes­sen, een sterilisator, plasmaflessen en een volledig positronisch narcoseapparaat. Vijf artsen stonden om de tafel heen. De man lag erbij alsof hij al gestorven was.

'Wat opereer je, Hamory?' mompel­de Danton achter zijn masker.

'Eerst proberen we de gevaarlijk uitziende milt te opereren. We heb­ben hele systemen aan kunstma­tige organen aan boord, die we eerst aansluiten en daarna proberen in te bedden. Ik ben van plan om deze bedreigde organen aan te sluiten aan machines om zijn leven veilig te stellen. Misschien helpt er iets.'

De volgende uren leerde Danton een andere dimensie van het leven kennen, die hij maar gedeeltelijk begreep.

De patiënt werd zo'n beetje in een half cybernetisch systeem veran­derd.

De bedrijvigheid van een operatie, waar zes mannen aan deel namen, omringde Danton. Hij zag de lever, die opgeblazen was als een bal en verkleurd was. Hij zag de draden, waarmee de leidingen bevestigd werden, zag de verbindingen van plastic die door het lichaam niet afge-stoten werden, zag de vloeistof van het bloedsymbiont, hoorde de verschillende soorten gelui-den van de operatie, zag het zweet op de voorhoofden van de mannen, hoor­de de ventilatoren, die continu doordraaiden.

Een uur verstreek.

Het systeem van de lever was ver­vangen door een blok, dat de lever­functies kon overnemen. De artsen gingen nu de aansluitingen dicht naaien en daar bioplast overheen sproeien, dat binnen enkele minu­ten een werd met de huid en bloe­dingen voorkwam.

De alvleesklier werd blootgelegd.

Onder de vingers van de artsen ver­anderde een levend wezen in een biologisch stelsel, waarvan delen door andere delen vervangen moes­ten worden. Roi keek lichtelijk hui­verend toe. Hij was bijna opgelucht, toen na vier uur de intercom zoem­de. Hamory gaf een teken met zijn hoofd en keek door het met zweet bedekte masker naar Danton.

'Ik ga naar het apparaat,' mompelde Roi en drukte op de antwoordknop.

'Hier technicus Mannering,' zei een van de mannen, die met de compu­ter bezig waren. 'Wat ziet u er raar uit, chef?'

'Dat is onbelangrijk,' riposteerde Danton. 'Wat heb je te melden?'

'Onze scheepscomputer zal over een paar minuten weer functione­ren. We hebben de ruimte open geblazen, de belangrijkste leidingen weer hersteld en voeren op dit moment een testpro-gramma uit. We hopen ongeveer achttiende van de installatie in bedrijf te kunnen ne­men.'

Danton keek om, naar de artsen die zich bezig hielden met de roerloze patiënt. Een paar van de kunstsystemen zoemden betrouwbaar.

'Als je me nodig hebt, Hamory, dan blijf ik hier. Indien niet, schudt dan gewoon met je hoofd.'

Danton had tamelijk hard gespro­ken.

Hamory schudde een paar keer met zijn hoofd en ging toen geconcen­treerd met zijn werk verder.

'Ik kom naar jullie toe,' zei Roi. 'Hebben de jagers en verzamelaars zich al gemeld?'

De man op het scherm vroeg zachtjes iets, daarna waarschuwde hij:

'We hebben maar een keer radio­contact met ze gehad. Ze zitten mid­den in een jachtgebied.'

'Akkoord. Over tien minuten ben ik bij de computer.'

Danton schakelde het scherm uit, verliet zachtjes de operatiezaal en rukte de groene flarden van zijn lichaam. Hij zweette en friste op van de verkoelende luchtstroom. Eindelijk, nadat hij de handschoe­nen, het masker en de jas in de reinigingsautomaat had gegooid, de veelvuldig beveiligde sluizen en deuren had gepasseerd en de laat­ste controle over zich heen had laten gaan, was hij weer in de recht­hoekige ruimte voor de operatie­zaal. Van links hoorde hij het ge­klaag van de zieken. Hij zag ook de gegevens: Eenendertig zieken!

Hij voelde het gebrek aan slaap en liep snel in de richting van een van de loodrechte kokers en liet zich in de opwaarts gaande stroom vallen. Enkele minuten later was hij in de ruimte van het schip, waar de blok­ken van de computer waren onder­gebracht. Samen met de verdeler-installtie, waar alle leidingen van het schip in samenkwamen. Mannen liepen rond, stemmen waren te ho­ren en het gekletter van instrumen­ten vormde een scherp contrast met het gebrom van andere machi­nes.

'Hé! Hier ben ik!' schreeuwde Dan­ton en moest hoesten.

Een van de technici kwam eraan, leunde tegen een groot element en glimlachte vaag.

'Kom mee - daarheen!' zei hij.

Danton volgde hem.

Ze kwamen bij het instrumenten­bord, waar de programmering, af­gezien van de contactpunten in de peilsector, de vuurleidingcentrale, de commandocentrale en andere posten, moest plaats-vinden. Hier waren de meeste technici verza­meld. Danton zag Lysser, de chefcyberneticus van het schip.

'Vertel maar,' zei Danton en sloeg Lysser zachtjes op zijn schouder.

'In principe hebben de Gurrads twee dingen vernield,' zei Lysser zachtjes. 'Ze hebben de tempera­tuurregeling van deze ruimte ver­stoord en we hebben hem eerst moeten instellen en opjagen. De ele­menten worden nu al weer bedrijfs­klaar gemaakt. Dat wil zeggen, op temperatuur gebracht.'

Terwijl Lysser verslag uitbracht, bestudeerde Danton de optische signalen van de startende machi­ne.

'Op de tweede plaats hebben de Gur­rads eenvoudig een aantal belang­rijke, maar ongecompli-ceerde ver­bindingen doorgesneden. We heb­ben deze aansluitingen hersteld, maar toch is ongeveer twee tiende van de installatie definitief vernield.'

Danton knikte en keek hoe de brede strook uit een sleuf kwam en opge­wonden werd.

'Vier vijfde van de capaciteit zal voldoende zijn,' zei hij. 'Is er contact met de commandocentrale?'

Lysser zei:

'Die functioneert vlekkeloos. Je kunt als je wilt daar vandaan zon­der problemen iets formuleren en laten narekenen.'

'Geweldig,' antwoordde Danton. 'Het eerste probleem is, dat ik wil weten om welke reden de Gurrads korvetten intact hebben gelaten en meer technische mogelijkheden dan wij dachten.'

De computer, dat was intussen dui­delijk geworden, functioneerde on­berispelijk - voor tachtig procent.

'Zie erop toe, Lysser,' zei Danton kortaf, 'dat alles hier blijft functio­neren, ga daarna met je mannen naar het korvet en help de anderen. Misschien kunnen we over tien da­gen inderdaad vertrekken.'

Lysser antwoordde:

'U zegt, koning, wat wij dachten. Dat waren we nu net van plan.'

Roi Dantons hoop was dus niet ongegrond geweest. Ze beschikten nu over een capabele scheepscom­puter en een redelijk goed functio­nerende, bedrijfsklare ruimtesloep. De situatie was niet helemaal hopeloos meer. Zorgen maakte Roi zich alleen nog maar over de proble­men, die samenhingen met de fa­lende bloedsymbionten.

'Dat is dat,' mompelde hij. 'Kom op! Naar het korvet!'

Terwijl hij dat zei, begon de inter­com te zoemen. Roi draaide zich snel om, drukte op de knop en zag het gezicht van Ereget Hamory op het scherm.

'Doktor?' vroeg hij zenuwachtig.

'Ja. Mijn prognose was juist. Exitus, Roi!'

De mannen keken elkaar ernstig aan.

'De patiënt is dus gestorven,' mom­pelde Roi. 'Waaraan?'

Hamory haalde zijn schouders op.

'Klassiek geval. Hartstilstand, falen van bloedsomloop, algehele slechte toestand en post-operatieve schok. Het kwam allemaal tegelijk. We de­den wat we konden, maar iedere vorm van hulp was zinloos. Hij is de eerste van een nieuwe golf.'

Roi's korte fase van hoop werd onderbroken. Hij huiverde, sloeg zijn armen over elkaar en slikte even.

'Het is aannemelijk, dat van de der­tig andere mannen ook een paar moeten sterven,' zei hij zachtjes.

'Vermoedelijk een hoog percenta­ge,' zei Hamory. 'We zullen de ko­mende uren een ware slag moeten leveren. Er zit iets in het metabo­lisme van deze mannen, dat ze ver­moordt. De symbiont kan daar niets tegen doen en we weten niet, wat de mannen doodt.'

Hamory's teleurstelling was aan­stekelijk.

'Kan ik je helpen?' vroeg Roi en merkte het zwijgen van de mannen rondom hem op.

'Nee, Danton!' zei de medicus hard. 'Je kunt me niet helpen. Mij niet. Probeer de technische mogelijkhe­den van onze failliete boedel defini­tief te verbeteren. We doen hier in de operatiekamer wat we kunnen. Veel is het niet.'

'Ja,' antwoordde Roi verstrooid, 'ik zal doen wat ik kan.'

Afgezien van twee mannen, die be­zig bleven met het dichten, de temperatuurregelaar en de overblijven­de reparaties aan de verbindingsrelais, verliet het team van technici de ruimte. Zwijgend en langzaam lie­pen ze naar het korvet, wat betrek­kelijk onbeschadigd, alleen met en­kele zware brandsporen en litte­kens van straalsalvo's in de hangar stond. Roi Danton wist, dat hij moest slapen, want hij had zich nog nooit zo moe gevoeld. Hij was niet in staat om een heldere gedachte te denken.

Ergens in de buurt van de korvetsluis viel hij in een stoel, kieperde hem achterover en sliep onmiddel­lijk in.

Tien uren verstreken.

Tien uren vol verderf en dood, aan de andere kant vol hoop en koorts­achtige, door succes bekroonde ar­beid.

 

Vlak voor het einde van de acht­tiende maart 2437 ontwaakte Roi Danton weer.

Hij oriënteerde zich met dichtge­plakte ogen en wist opeens weer waar hij was. Hij kwam overeind, liet daarna met het servomechanisme de stoel naar voren schieten en zette zijn voeten op de grond. Hij schudde zijn hoofd, wreef in zijn ogen en stond tenslotte op.

Overal hoorde hij geluiden.

Hij sprong in de op-koker en kwam op het dek, waar de bemanningsverblijven van de korvetten lagen. Hij wist dat de sloepen van de Francis Drake vol proviand en compleet uitgerust waren. Roi Danton ging een badhut in en liet zich wakker maken door de douche met heet en koud water. Tien minuten later was hij in de kombuis en ontbeet uitvoe­rig.

Het ene bange vermoeden na het andere kwam intussen bij hem op. Hij dwong zichzelf om langzaam te eten en te drinken; hij wist dat niemand iets had aan het instorten van de commandant en de verant­woordelijke figuren. Daarna gaf hij de kok een teken en liep langzaam naar hem toe.

'We hebben, dankzij de activiteiten van de beide patrouilles voor vijf­tien dagen vers vlees en voldoende groenvoer en vreemd fruit in de koelvakken,' zei de kleine, dikke boer. 'Bent u blij, als ik dat vertel? Bovendien voel ik me nog steeds goed. Geen spoor van ziekte.'

Roi glimlachte naar de kok en ant­woordde:

'Dat doet me plezier. Houwen zo!'

Hij verliet de mess, ging door het schip naar de verblijven van de bemanning. Hier was niemand te zien. De mannen sliepen of ze wa­ren als bezetenen aan het werk aan het korvet. Danton liep verder, opende de deur van het laborato­rium en kwam tenslotte bij het luik van de kleine cel, die als wachtruimte diende. Daar vond hij Ha­mory, die met een met bloed bevlek­te jas aan een tafeltje zat en koffie naar binnen goot, vermengd met krachtige alcohol.

Hamory staarde Danton verstrooid aan; de lijnen van uitputting op zijn gezicht waren niet over het hoofd te zien.

'Wat hebt u, dokter?' vroeg Roi.

'Niets,' zei Hamory afwerend. 'Al­leen. ..'

'Nog meer slachtoffers?'

Hamory knikte. Hij was aan het eind van zijn latijn. Hij had in de uren, waarin Roi had geslapen on­ophoudelijk, tot uitputting toe ge­werkt en geprobeerd levens te red­den. Maar alles was vruchteloos ge­weest.

'Doden?' vroeg Roi toonloos.

'Ja,' zei Hamory. 'Eenendertig do­den. Daarvan zijn er alleen al twin­tig onder mijn handen gestorven.'

Ze zwegen.

Hamory kuchte even, gooide het plastic bekertje in een hoek en richtte zich een stukje op.

'Dat is nog niet alles, koning Dan­ton,' zei hij zachtjes. 'Als ik het goed heb geanalyseerd, verdragen in to­taal achttien mannen de bloedsymbiont goed. Wij tweeën, verder de vijf milieuaangepasten en nog meer leden van de bemanning. Dus moeten we erop rekenen dat de komende uren nog drieënvijftig man sterven, net als de andere een­endertig. Deze vervloekte planeet!'

Ze zwegen.

'Ik heb een plan,' zei Danton plotse­ling. 'Het is zeker niet het beste, maar we zullen weinig keuze heb­ben in deze situatie.'

Hamory's grijns was een uitdruk­king van zijn wanhopige situatie.

'Jouw plannen hebben verschillen­de mensen de laatste tijd angst geleerd,' zei hij. 'Wat is er nu weer?'

'Hoelang duurt het, voordat je hele­maal bent uitgeslapen en weer heer en meester bent van je vakkennis, Ereget?'

De arts haalde zijn schouders op en keek op zijn horloge.

'Onder de twintig uur haal ik het niet, ben ik bang. Ik zal de komende seconden vermoedelijk instorten.'

'Slaap dan uit, dan praten we later verder.'

'Nee,' protesteerde Hamory. 'Ik kan nog helder denken. We hebben het er nu over. Wat heb je voor plan?'

'Hoeveel geconserveerd bloed heb­ben we nog aan boord?'

Hamory lachte kort en stotend en maakte een vage beweging.

'Daarmee kunnen we deze binnen­zee felrood kleuren,' zei hij.

'Er is dus voldoende bloed aanwe­zig. .. ?'

'Ja,' antwoordde de arts. 'De Gurrads hebben dit soort voorraden zelfs niet aangeraakt.'

'Zou het helpen, als we de drieën­vijftig mannen met dit bloed volpompten? Ik stel voor om een com­plete verwisseling van lichaams­vloeistof uit te voeren.'

Hamory dacht een paar seconden na, daarna zei hij hijgend:

'Dat is vermoedelijk het beste idee, wat je sinds geruime tijd hebt ge­had. Het is onherroepelijk de laat­ste kans die we hebben.'

Danton knikte en wees naar de borst van de arts.

'En nu ga je ogenblikkelijk slapen. Ik zorg voor het vervoer van de lijken en samen met de artsen zal ik proberen om de voorbereidselen te treffen voor het omwisselen van de lichaamsvloeistof. Ben je het als verantwoordelijke persoon daar­mee eens?'

'Ja.'

'Ik zal je over negentien uur weer laten wekken,' zei Danton. 'Dan pro­beren we de mannen te redden. Want over enkele uren is de incubatietijd voor de nieuwe paraplanten volkomen ten einde. Duidelijk?'

'Duidelijk. Ik ben in de kamer hier­naast te vinden.'

Hij draaide zich om en deed de rits van zijn bebloede jas open. De jas viel op de grond, de deur siste in zijn lagers en in de kleine kamer achter de medicijnenkast en de instrumenten-vakken viel Hamory, zodra hij zijn schoenen had uitge­schopt, in een slaap, die veel weg had van bewusteloosheid. Danton ging zachtjes de deur uit.

 

Terwijl Ereget Hamory sliep, zorg­de Danton voor het schip.

In alle hoeken en gaten waren er atomaire branden uitgebroken en slechts enkele sectoren van de Francis Drake waren gespaard ge­bleven. Dat waren hoofdzakelijk de manschaphutten, een paar han­gars, de meeste magazijnen en en­kele centrales.

Onder de drieënvijftig mannen, die niet immuun waren, verspreidde de ziekte zich langzaam; nog steeds waren de sporen gering. De man­nen haalden de lijken uit de koel­cellen en deden ze in wapenkisten en brachten deze kisten naar bene­den naar de energiecentrale.

Roi had ook de artsen en de me­disch geschoolde assistenten met een paar scherpe bevelen naar bed gestuurd. De computer deed het be­trouwbaar, het kleine ruimteschip werd gerepareerd, de keuken draai­de op volle toeren en langzaam be­gonnen de eenenzeventig overle­venden wat hoop te krijgen.

Op een gegeven moment stond Dan­ton voor een van de communicatieschermen. Hij had een klein team op pad gestuurd, dat in koortsach­tige haast de verbroken verbinding tussen het korvet, de hangar en de centrale had hersteld. Roi Danton koos de positronische aansluiting met het korvet en zei:

'Bericht voor allen!' en wachtte een paar secon­den.

'Hier Danton,' zei hij daarna hard en met nadruk.

'Ik verzoek allen, die dit bericht kunnen horen naar machinehal vier te komen in het wrak van de Francis Drake. We zullen onze gestorven kameraden in het vuur werpen.'

Hij wachtte even.

'We hebben ook een paar dingen met elkaar te bespreken, die in deze vorm alleen mondeling ter sprake gebracht kunnen worden. Over een half uur in de machinekamer vier. Sluiten.'

Van de eenenzeventig mannen, die nog in het schip in leven waren, sliepen er in totaal eenentwintig. Roi liet een telling houden, nadat hij de hal was ingegaan en de provi­sorische lijkkisten had gezien. Zijn bericht was opgevangen - negenen­veertig mannen in alle stadia van verwaarlozing, van vermoeidheid en onverzorgdheid verzamelden zich rond de reusachtige vrachtki­sten, waar Danton nu op zat.

Danton keek iedereen stuk voor stuk aan.

'Vrienden,' zei hij luid, 'we hebben de laatste weken een keten van catastrofes over ons heen moeten laten gaan. Vele goede mannen zijn gestorven, gedeeltelijk met afgrijse­lijke kwellin-gen. De explosieve bloederpest is op ons neergedaald, we werden geconfronteerd met deze planeet en met gevechten. Het lijkt wel alsof we aan het eind van ons latijn zijn. Als jullie je omdraaien zien jullie eenendertig lijk­kisten. Deze kisten bevatten lijken van mannen, die helaas de bloedsymbiont niet konden verdra­gen. .. of hij het metabolisme van de mannen niet. We zullen nu deze eenendertig kisten in atomaire as veranderen en daarmee de sterfe­lijke resten van onze kameraden.'

Snel en zonder dat iemand iets hoefde te zeggen werd er een ket­ting gevormd.

Danton stond roerloos op de kist en keek toe hoe de eenendertig lijkki­sten in as veranderd werden.

Toen het zwijgen te beklemmend begon te worden, sprak Danton ver­der.

image003

Ze hadden gemerkt, dat er verrassend veel soorten dieren waren.

'Dokter Hamory heeft besloten om nog een experiment uit te voeren. Ik heb hem dat geadviseerd, hoewel de kansen niet erg groot zijn. Maar zelfs een kans van een op negenen­negentig is beter dan geen kans. En we hebben als alternatief alleen een langzame, tergende dood, die deze, onze kameraden, al gestorven zijn. Er is aan boord genoeg ingevroren bloed.

Hamory en zijn helpers, die op dit moment aan het slapen zijn, zullen over ongeveer twintig uur begin­nen met het experiment. De men­sen, die wij in paraplanten hebben veranderd, zullen weer veranderd worden in hun oorspronkelijke staat. In normale mensen, zonder de bescher-ming van deze bloedsymbiont. Dat is, denken wij, de enige mogelijkheid om te overle­ven. Achttien mannen, dat is intus­sen duidelijk geworden, doorstaan alles, zonder speciale bescherming: Zij zijn definitief immuun gewor­den.

Drieënvijftig mannen zijn nog over.

Die zullen, als ze tenminste de ko­mende uren niet instorten, volgepompt worden met het geconser­veerde bloed. Tegelijkertijd verla­ten de bloedsymbionten hun li­chaam. Ik weet, dat de meesten van jullie al sporen vertonen van de komende zware aanvallen. Over een paar uur zijn we klaar.

Ik zal, als de artsen klaar zijn, een instructie geven.

In dat geval laten jullie allemaal je werk liggen en rent, zo snel als je kunt naar de medische afdeling. Geen commentaar - het is noodza­kelijk. Drieënvijftig man, onder hen enkele artsen, kunnen in de ziekenkamers terecht. Er wordt met behulp van de machines en enkele medo-robots zo snel ge­werkt, dat we zo klaar zijn. De over­gebleven mannen zullen aan het korvet gaan meehelpen en een programma uitwerken, dat we voorleg­gen aan de computer. We willen per slot van rekening weten, waarom de Gurrads zulke gekke dingen de­den en ons een hele hoop kansen op overleven hebben gelaten.

Dat wilde ik zeggen.

Nog eens:

Allemaal spijt het ons, dat dit moest gebeuren. Het is niet meer te veran­deren en we kunnen alleen nog pro­beren, wat in onze macht ligt. Uit alles wat gebeurd is, is een les getrokken. Ik heb niets meer te zeggen. We blijven nu nog een mi­nuut zwijgend staan ter nagedach­tenis aan onze gestorven kamera­den.'

Ze zwegen zestig seconden.

Daarna verspreidden ze zich weer, maar overal in het schip en in het korvet bleven de intercoms inge­schakeld staan.

De mannen begonnen te discussië­ren.

Langzaam begon zich een enorme spanning te verspreiden. Het ging direct om eenenvijftig beman­ningsleden van de Francis Drake en de mannen waren zo goed op de hoogte, dat ze het waagstuk onge­veer konden taxeren. Men zou vloei­stof aan hen onttrekken, die ge­vormd werd door de bloedsymbiont en vervangen door normaal bloed. Dat was geen geweldige ope­ratie - er ontstonden weinig won­den, de genezing bracht geen com­plicaties met zich mee en het risico van de technische procedure was zeer gering. Het risico, dat opge­sloten lag in het hele idee, was stuk­ken hoger, en het was onherroepe­lijk hun laatste kans.

Danton verliet de machinekamer om zich in de laboratoria en de operatiezalen bezig te houden met de noodzakelijke voorbereidselen.

Hij kreeg steeds meer helpers; het waren soms medici, die wakker wa­ren geworden, assisten-ten, soms ook de eerste slachtoffers, die zich ellendig voelden en al naar de zie­kenboeg kwamen.

Injectienaalden werden uitge­deeld.

Bedden vulden zich. Lichten gin­gen aan en de medorobots liepen zoemend rond en hielpen. Een gro­te drukte ontstond en Danton keek maar niet in de ogen van de man­nen, als ze hun eerste aanvallen kregen.

Tenslotte werd Hamory wakker en dook midden tussen ze op.

Weer was er een dag verstreken.

 

3.

 

Een eenvoudige procedure werd drieënvijftig keer herhaald:

Een man werd vastgesnoerd op de operatietafel. Men had hem in scho­ne kleding gestoken en hem eerst gebaad. Lokale narcose en een licht narcoticum, waardoor hij slaap kreeg. Aan zijn bloedvaten werden slangen aangesloten, die kwamen aan de andere kant uit in een ma­chine, die met een exact afgemeten ritme de vloeistof van het symbiont uit het lichaam weg pompte.

Eerst waren de bloedgroepen, de resusfactor en de bijzondere de­tails vastgesteld. De bijbehorende blikken gedroogd bloed waren klaargezet. Daarna startte ook de tweede machine.

Op dezelfde manier, waarop de symbionten-vloeistof aan de bloed­somloop werd onttrokken, bracht men het normale bloed naar bin­nen. De machines, gecontroleerd door een bepaalde sector van de scheepscomputer en de opmerkza­me blikken van de artsen, zorgden voor de definitieve uitwisseling. Na de vijftiende man was er nog steeds geen panne opgetreden en de hel­pers brachten hem naar een van de schone bedden.

Bloedvormende voeding. Ultravio­let licht. Veel slaap. Uiterste rust, veroorzaakt door medicij-nen. Klei­ne pleisters op dijen en ellebogen. Langzaam liepen de ziekenzalen vol met mannen, die in slaap vielen. Danton hoopte, dat ze hun defini­tieve genezing tegemoet sliepen.

Tenslotte waren er nog maar acht­tien mannen aan boord van het wrak, die niet sliepen. Ze werden door de spanning van hun getergde zenuwen bijna opgevreten, toen de actie beëindigd was. Die had in totaal tien uur geduurd.

De laatste slapende werd door twee medorobots op een antizwaartekrachtbrancard uit de operatieka­mer gebracht. Hamory draaide een grote knop om. De bundel lampen boven de operatietafel ging uit en de ogen van de mannen deden niet zo'n pijn meer.

'Zo,' zei dokter Ereget Hamory met nadruk.

Van de achttien mannen op de Francis Drake, die er waren, ston­den er veertien in deze ruimte.

'Was het geconserveerde bloed vol­doende?' vroeg edelman Rasto Hims, de verwilderd uitziende plaatsvervangend commandant.

'Ja. We hebben nog genoeg voor­raad in alle groepen,' antwoordde Hamory.

Toen scheen hij zich te bedenken.

'We zullen de drieënvijftig mannen drie dagen lang laten slapen. We zullen ze voedsel geven, dat de bloedvorming bevordert. Boven­dien volgen daarna gelokaliseerde bestraling en rust en nog eens rust. Dus heb ik nog een paar helpers nodig. Dat zijn jullie.' Hij wees vijf mannen aan. 'De rest kan doen, wat nodig is.'

'Heeft u er een hoge dunk van, dokter?' vroeg Danton somber.

'Ik heb een betere dunk dan bij de eenendertig mannen van de eerste ziektegolf. Maar dat zullen we pas na drie dagen weten. Ik moet toege­ven dat ik geen betere oplossing geweten zou hebben, zelfs geen an­dere.'

'We kunnen dus niets anders doen dan hopen,' zei Rasto Hims.

'Ja. Hopen en wachten. Zeventig uren lang.'

De twee groepen namen afscheid van elkaar en de mannen rondom Danton verlieten de ziekensector van het wrak. Danton bleef midden in een karig verlichte gang staan en richtte zich tot de mannen.

'We zijn met te weinig mannen om verder te knutselen aan het korvet - dat zou zinloos zijn. Om niet werke­loos te hoeven zijn, doe ik nu een voorstel.'

'Laat maar horen,' zei Hims.

'We proberen waarschijnlijkheden te berekenen. Onze computer doet het voortreffelijk en ik zou wel eens willen weten waarvoor dat hele ge­doe van de Gurrads nodig was. Doen jullie mee?'

'Graag.' Ze liepen snel naar de anti-zwaartekrachtkoker en zweefden omhoog.

Hoewel ze bang moesten zijn voor het leven van drieënvijftig mannen, hadden ze een merkwaardig gevoel, wat de kansen op overleven betrof. Hamory had een optimistische me­ning laten horen, maar pas na drie dagen zouden ze echt zeker zijn.

Met Danton waren er acht mannen verzameld rondom het toestel in de commandocentrale. Gedurende de koortsachtige, van paniek vervulde laatste dagen hadden de opsporingscom-mando's een grote atomaire energiecentrale ontdekt, die door een belachelijke vernieling uitge­vallen was; de Gurrads hadden al­leen maar een leiding doorgeknipt en dus de reactor buiten werking gesteld. Een reparatie door vier mannen, die negentig minuten duurde, was voldoende geweest om enkele sectoren van het wrak van nieuwe energie te voorzien. Daar­door was het in de centrale aange­naam warm, deden de ventilatoren het en de schijnwerpers boven de uitnodigende programmatafel van de computer.

'We hoeven ons niet te laten beïn­vloeden door onze argwaan,' waar­schuwde Danton en draaide zijn stoel zo, dat hij de mannen kon aankijken. 'We programmeren eerst de ondubbelzinnige feiten. We beginnen met de techniek, gaan verder met onze observaties gedu­rende en na de landing en sluiten af met de dodelijke ziekte en onze kennis over de capaciteiten van de bloedsymbionten.'

'We beginnen!'

image004

Hij werd overmeesterd door dit vreselijk zware beest.

De mannen gingen aan het werk. In het wrak heerste een stilte, die alleen werd onderbroken door ge­luiden van een enkele machine, die verlammend neerstreken op de ge­dachten van de enkele mannen. Ie­der van hen identificeerde deze stil­te met iets anders. Voor Roi Danton, de verantwoordelijke figuur voor deze mislukte expeditie, bete­kende deze stilte een kleine hoop. De hoop, dat het uitwisselen van bloed het leven van meer dan vijftig mannen zou redden. Tegelijkertijd bekropen hem ernstige twijfels. De hoge intelligentie van de zogenaam­de Gurrads maakte het vrijwel on­mogelijk, dat bij de vernieling van het zwaar beschadigde schip niet met opzet zulke fouten ontstaan waren. Als de Gurrads hun gevan­genen voorgoed op Prison II had­den willen laten wonen, dan waren ze anders en consequenter te werk gegaan.

Maar... dit voorgoed vasthouden zou betekend hebben, dat iedere machine aan boord voorgoed ver­nietigd zou zijn, dus niet meer te repareren was.

Maar dat was niet het geval.

Wat waren de Gurrads met het wrak van plan, met de overleven­den, met Roi Danton... ?

Hij stopte en bestudeerde de ge­zichten van zijn mannen.

Ze waren verwilderd, gebrek aan slaap, overmatige inspanningen en het steriele voedsel hadden hun ge­zichten getekend. Een paar nach­ten slaap, meer van het gezonde en verse eten en een paar uur douchen en dan nog schone kleren zou bete­kenen, dat men deze mannen niet meer zou herkennen. Maar dat moest nog even uitgesteld worden. Eerst moesten de problemen wor­den opgelost, moest het korvet klaar zijn.

Het werk aan de programmeertafel ging verder. Stuk voor stuk voerden de mannen de gegevens in de ma­chine. De spanning nam toe, hoe geringer het aantal datacomplexen werd. Toen had de machtige machi­ne ook de laatste informatie opge­slokt. Die had betrekking op het verwisselen van het bloed en het verdere gebruik van vers voedsel uit de jungle aan de andere kant van de kiezelwoestenij. De lampjes staakten hun bonte spel en een ver gezoem drong tot de mannen door.

'In orde,' mompelde Danton. 'Laten we op de analyseknop drukken.'

De computer begon met de evalua­tie.

Men had hem bevolen om waar­schijnlijkheid of zinloosheid te be­rekenen. De waarschijnlijk-heid, dat er achter al deze observaties een exact concept van de kant van de vijand schuil ging. Natuurlijk had­den de scheepsgeleerden over be­paalde dingen zeer preciese menin­gen, natuurlijk hadden ze vermoe­dens. Maar ze wisten, dat de machi­nale logica, niet belast met welke emotie dan ook, ze kon helpen.

Tenslotte schreef de machine de resultaten neer.

'Dat dacht ik al,' zei edelman Hims half hardop.

Ze lazen de tekst, zwijgend en na­denkend.

'De pseudo-Gurrads of hun helpers, hebben er grote waarde aan ge­hecht, om een zeer intense, maar voorbijgaande paniek op te wek­ken. Dit is ze, zoals blijkt uit de resultaten van blok een, uitstekend gelukt. Uit de evaluatie op grond van strikt logische gezichtspunten blijkt de volgende waarschijnlijk­heid:

Het feitelijke doel van het aanwen­den van geweld bestaat hierin, dat de bemanning van het schip de Francis Drake ervan overtuigd moet worden, dat schip of een sloep van dit schip, nooit meer zou kunnen starten. Dat vluchten dus onmoge­lijk is. Natuurlijk waren de Gurrads het er over eens, dat de bemanning van het schip, nadat de paniek weg­geëbd was, de gesimuleerde vernie­tiging zou ontdekken. Dat was onbe­langrijk en in de geest van het plan.

Definitieve evaluatie:

De Francis Drake werd op de grond gezet. Men vernielde kennelijk ieder apparaat, dat een nieuwe start on­mogelijk moest maken. Men wist in dit stadium al, dat de overlevenden een van de vliegwaardige sloepen zouden ontdekken. Dus was een tweede start ook gepland.'

'Zoiets dachten we al.' bromde Hims. 'Wij hebben ons dus bij wijze van uitzondering niet vergist of la­ten misleiden. Laten we de compu­ter vragen om de motivatie van dit optreden.'

Danton drukte op de motivatieknop.

Ogenblikkelijk schreef de machine de tekst neer.

Op een zwart, lang scherm, versche­nen vlug achter elkaar de letters, die zich zoemend en klikkend tot woorden en zinnen formeerden. De supergespecialiseerde schrijfap­paratuur van de computer kon de impulsen uitstekend articuleren, zodat decoderen van banden in dit geval volkomen overbodig was.

Motivatie:

De Gurrads namen de ontdekking van het nog functionerende korvet daarom op de koop toe, omdat dat a) deel van het hele plan was en ze b) wisten dat het bio-experiment met de scheepsbemanning al gestart was. Het speelde voor de vijand geen rol, of de weinige eventuele overlevenden van de explosieve bloederpest de ware feiten zouden inzien of niet.

Dus:

Er moeten boven de planeet of zelfs in de buurt van het schip bewakers, schepen of observatie-instrumen­ten zijn. Die zouden moeten voorko­men, dat overlevenden van de ex­plosieve bloederpest een korvet zouden repareren en daarmee ver­trekken, wat gelijk zou staan met een geslaagde vlucht. De zin van deze bewaking is met grote waar­schijnlijkheid, dat men het succes of mislukken van de bio-experimenten wil afwachten.

Hypothese:

Vermoedelijk hopen de Gurrads dat een paar Terranen, die besmet zijn door de bloederpest, dit overleven. Deze overlevenden vormen met een zeer hoog waarschijnlijkheids­graad ook een deel van de planningspsychologie; welke rol ze spelen is nog niet duidelijk. De intacte sloe­pen waren en zijn in ieder geval bestemd voor de overlevenden. De vraag of de overlevenden later op­nieuw gevangen worden door de Gurrads is op het ogenblik niet hele­maal te beantwoorden... toch is de waarschijnlijkheid, dat er een twee­de gevangenneming volgt, zeer hoog. Dit zijn de resultaten van de blokken twee en drie.

Samenvatting:

De computer stelt het vermoeden op, dat de pseu-Gurrads wel eens zouden kunnen proberen om in het stoffelijk omhulsel van deze overle­vende Terranen met een van de intacte sloepen te vertrekken en op deze betrekkelijk veilige manier on­opvallend onder het masker van ga­lactische vrije handelaars terug te keren in de gelederen van de Terraanse vloot. Men moet dus de grootste aandacht hebben voor alle komende acties, die niet te wijten zijn aan natuurlijke effecten.

Ik herhaal: Deze theorie is ontstaan op grond van weinig bewijzen en door zeer gecompliceerde super­berekeningen.

De waarschijnlijkheid is negen pro­cent.

Sluiten.'

De letters bleven op het scherm staan en de mannen bleven er naar turen. Tenslotte draaide Roi Danton zich half om, keek zijn mannen aan en zei daarna droogjes:

'De com­puter heeft gesproken en ik vind dat hij wijs heeft gesproken.'

Er klonk gelach.

'Dit is natuurlijk een zeer gewaagde theorie,' zei Masut grommend. 'Maar er is iets voor te zeggen.'

'Dat betekent voor ons, dat we zeer heimelijk te werk moeten gaan. Als we werkelijk waarnemers rondom ons of boven ons hebben, zullen die iedere beweging goed in de gaten houden.'

'Juist.'

De mannen verbraken de verbin­dingen, nadat ze de tekst goed had­den bestudeerd en daarna hadden uitgewist. Nu zweeg de machine.

'Verdomme!' mompelde Danton. 'We zijn maar met een handjevol mannen. We wachten op het gene­zen van onze kameraden, die drie dagen lang uitvallen. We kunnen bijna niets doen, omdat we maar met zo weinigen zijn. En bovendien zijn we vermoedelijk omgeven door de vijanden of hun waarnemers.'

Rasto Hims deed ook een duit in het zakje.

'Dat betekent, dat ook een snellere start van het korvet eventueel zin­loos zou zijn.'

Roi knikte.

'We proberen het toch maar. Per slot van rekening is een volkomen intact korvet geen speelgoed. Ik ge­loof, dat we met het tweede korvet, dat een langeafstandsbediening heeft, een mogelijke vijand een poosje kunnen afleiden tot we in de lineairruimte zijn. Dat is een moge­lijkheid, die nog over blijft.'

Een van de technici knikte en ant­woordde:

'Dat is een verdere uitwerking waard. Mijn vraag luidt: Wat doen we nu?'

Danton haalde zijn schouders op.

'Natuurlijk gaan we door. We gaan het korvet in en testen de commu­nicatie - of wat ons op dat moment zinvol lijkt. Ledigheid kunnen we ons niet permitteren. Daarna moe­ten we praten met Dr. Hamory.'

De kleine groep, in hun vuile over­alls, verliet de commandocentrale van het wrak. De klimaatregelaar van het schip vocht met de lucht buiten en in de gangen hingen ver­schillende, meest onaangename geuren.

Ze hadden gewerkt als bezetenen, maar na de uitspraken van de ma­chine leek alles voor niets te zijn geweest.

Opnieuw werd Roi Danton bekro­pen door twijfel en een gevoel van wanhoop.

 

Vijftien uren later - Terraanse nor­male tijd - zaten achttien man in een hoek van de mess te eten.

Je kende ze nauwelijks terug.

Ze zagen er gezond uit. Ze hadden gedoucht, nieuwe pakken aange­trokken, omdat er aan boord vol­doende voorraad was. Ze hadden hun baarden verwijderd en nu aten en dronken de mannen. De achttien mannen waren verrassend leven­dig geworden. Dat was een uitdruk­king van hun optimisme en de her­wonnen levenskracht. De steaks, de sla en de andere hapjes uit hun eigen voorraden, vormden samen een gezonde, voedzame maaltijd. Dr. Ereget Hamory schoof zijn bord naar voren en dronk zijn kop sterke koffie leeg. Toen zei de arts hardop, zodat iedereen het kon ho­ren:

'Ik heb er fiducie in, Danton!'

Alle hoofden draaiden zich om. Ha­mory grijnsde en streek verlegen over zijn pas geschoren kin. Hij rook intens naar aftershave.

'Mooi zo,' antwoordde Roi droogjes. 'Wat is de reden van deze mentali­teit?'

Hamory strekte zijn benen uit, vouwde zijn armen over elkaar en zei daarna:

'Ik zou niet graag wilde speculaties willen loslaten, maar we hebben onze drieënvijftig patiënten onder­zocht.'

Ogenblikkelijk ontstond er een ademloze stilte.

'Wat hebt u ontdekt, dokter?' vroeg Danton fluisterend.

Hamory strekte zijn armen uit en keerde de palmen van zijn handen naar buiten.

'We hebben reden om te geloven, dat al de drieënvijftig mannen het redden. Alles wijst in die richting. Het zal nog iets langer dan vijftig uren duren, maar dan hebben we zekerheid. Ik ben bij wijze van uit­zondering optimistisch.'

Danton boog het hoofd.

Hij was blij, maar wist op hetzelfde moment, dat die blijdschap bedrieglijk kon zijn. Nog waren de pa­tiënten niet echt gezond en in een periode van vijftig uur kon er einde­loos veel gebeuren. En er konden nieuwe gevaren opdoemen.

'Je hebt gehoord,' zei hij, 'wat de logische evaluatie van de computer heeft opgeleverd?'

'Ja,' zei de arts en maakte met een tandenstoker de nagel van zijn duim schoon. 'Ik ben niet erg verrast. Ik kan me goed voorstellen dat er daar in de jungle, die ons zo royaal voor­zien heeft van vers vlees en lekker groenvoer, waarnemers zijn. Din­gen of wezens, die we gewoon over het hoofd zouden zien, als we ze zagen.'

'Natuurlijk heeft niemand van ons er een preciese voorstelling van,' zei de edelman met het zwarte haar. 'Het kunnen net zo goed rotsen zijn als bomen, dieren of machines. We hebben geen mogelijkheid om daar achter te komen - of ze moeten aanvallen. '

'Helaas schijn je gelijk te hebben, Hims,' antwoordde Danton. Hij richtte zich weer tot de arts.

'Nog een vraag, doc!'

'Graag.'

'Denk je dat het waarschijnlijk is, dat de onbekende vreemdelingen - ik herinner je aan het geval van de pseudo-Hobnob Canoga - ons kun­nen overmeesteren? Met 'ons ' be­doel ik de overlevenden, dus diege­nen, die het bio-experiment van onze tegenstander hebben over­leefd.'

Dr. Ereget Hamory knikte zonder enig sarcasme.

'Het zal gek klinken,' zei hij, 'Maar ik ben bijna overtuigd van de theo­rie, dat de vreemdelin-gen alleen de Terranen kunnen overmeesteren, die immuun blijken te zijn tegen de explosieve bloederpest.'

Danton fronste zijn voorhoofd.

'Dat klinkt onwaarschijnlijk en een beetje fantastisch,' zei hij. 'Zonder aan je kennis te willen twijfelen: Heb je daar bewijzen voor?'

Bedaard antwoordde de arts:

'Je bedoelt de Hobnob, niet?'

'Ja,' antwoordde Danton.

In krasse tegenstelling tot de zoë­ven door Hamory ontwikkelde theorie, namelijk dat alleen immu­ne wezens met succes konden wor­den overmeesterd, stond de afgrij­selijke waarneming die men had gedaan. De valse Hobnob had een man overmeesterd, die besmet was door de explosieve bloederziekte. Het moest een wanhoopspoging zijn geweest.

'Ik heb geen bewijzen, anders zou ik datgene, wat ik zoëven vertelde, niet als theorie betiteld hebben,' zei de arts rustig. 'Maar ik permitteer mezelf de luxe om een intuïtieve reactie te tonen. Ik geloof er heilig in, dat alleen immune wezens kun­nen worden overmeesterd door de vreemdelingen.

Dit is een belangrijke theorie - pro­beer je hem later te herinneren, alsjeblieft!'

'Canoga had een probleem dat hem dwong tot een wanhoopspoging. Hij moest snel ontsnap-pen uit een zwaar bewaakt ruimteschip. Ver­moedelijk zou hij bliksemsnel zijn normale vorm weer aangenomen hebben, zodra de vlucht gelukt was. Dit ene voorval zou wel eens de beroemde uitzondering op de regel kunnen zijn, mijne heren.'

Rasto Hims antwoordde:

'Laten we eens aannemen, dat het zo was. Wat heeft dat voor ons te betekenen? Gevaar?'

Danton wilde hem niet tegenspre­ken en verklaarde:

'Ongetwijfeld. We zitten hier en zijn min of meer veroordeeld tot passief gedrag. Weliswaar functio­neert de totale communicatie van het betreffende korvet intussen en zijn ook de meest essentiële delen van het sluismechanisme weer in orde, maar starten kunnen we nog steeds niet.'

Dagenlang hadden ze gewerkt, na­gedacht over wegen en mogelijkhe­den, hun hersens suf gepeinsd, maar het leek er niet op, dat ze nu een weg gevonden hadden, weg uit deze ellende. De enige dingen, die positief waren, schenen het intacte korvet en de kansen van de drieën-vijftig mannen te zijn.

'Als ik eens goed nadenk,' zei Oro Masut, 'dan zitten we de komende vijftig uur vast. Hebt u bevelen, chef?'

Danton zweeg even, daarna zei hij:

'Ja. We stellen weer een groep ja­gers samen en een groep, die vers groenvoer naar het schip brengt. Deze keer beter gewapend en met de secundaire opdracht om te let­ten op mogelijke tegenstanders, die zich schuilhouden en ons gade­slaan.'

Masut moest denken aan de diepe schildpadsporen, maar hij gaf er de voorkeur aan om geen blinde pa­niek te zaaien.

'Ik neem de leiding van de groep jagers op me,' zei hij. 'Hoeveel man?'

Danton keek om zich heen.

'Vijf,' antwoordde hij na korte tijd. 'En vijf voor de planten. Omdat het buiten alweer donker is, wachten we nog even. Laten we verder gaan met het sluismechanisme. Hoe staat het met de ingangen van het schip, Oro?'

Masut kon hem geruststellen.

'We hebben bijna alle gaten, tot in de machinekamer - of de resten van onze motoren - gestopt. Als het gat in de romp te groot was, hebben we de luiken gesloten en dichtgelast. De grondsluis is nog steeds afge­grendeld, zolang we in het schip zijn.'

'Goed. Twee man assisteren onze kranige chef-arts, de anderen gaan met mij mee en proberen ons kor­vet verder te repareren. Er is nog genoeg te doen.'

Weer splitsten de groepen zich.

Op een of andere manier werden de mannen overvallen door een vreemd soort angst, hoewel er niets te vrezen viel. Het verlaten schip, waarvan de meest gebruikte ver­keerswegen fel ver-licht waren, de lucht, die uit kokers en gangen kwam, de geluiden, die af en toe doordrongen door de ventilatiekleppen en het zich geringe aantal verplaatsende mensen, waren reële factoren, die deze angst stimuleer­den. De groepen bleven dicht bij elkaar en liepen terug naar de zie­kenboeg, resp. de hangar, waarin het korvet op zijn uitgeschoven lan­dingsgestel stond.

 

4.

 

Achter ze stond als een metalen berg het wrak van de Francis Drake. Het projecteerde een enorme schaduw en de zon werd in talloze reflexen weerkaatst door de glan­zende plekken op de romp. Overal was het metaal gebarsten, als een open gezwel, met rafelige randen en uitgedoofde splinters - een ge­volg van de talloze atomaire kleine brandjes. Onder het schip liep een weg naar het noorden, vanaf de vuile en met zand bedekte loop­brug. De lucht was nog steeds dun en heet en je kon door de nevel heen nog net het dreigende woud zien. Voorop liep Oro Masut, de sterke Ertrusiër. Hij was ongebruikelijk waakzaam sinds het moment, waarop het zware gepantserde luik van de Francis Drake achter hem dichtgevallen was. Achter dat luik lag een batterij zware wapens klaar en enkele gevechtsrobots, die door de Gurrads ook over het hoofd wa­ren gezien, patrouilleerden over de gescheurde bodem. Oro bleef staan, veegde met zijn hand over zijn bre­de voorhoofd en stak even zijn arm omhoog. Iedere overbodige bewe­ging veroorzaakte stromen zweet.

'Halt,' zei hij, niet al te hard, en leunde tegen een van de rotsen, waar de vloeistof in dikke druppels langs naar beneden liep.

De vier mannen kwamen naar hem toe en bleven voor hem staan.

'Bij wijze van uitzondering hebben we minicoms bij ons, die ingesteld zijn op de korvetont-vanger. Danton zit aan de andere kant,' zei Oro zachtjes, want ook dit stuk steen kon appara-ten bevatten, die obser­veerden of afluisterden. 'We zullen deze apparaten alleen dan inscha­kelen, als we in uiterste nood zijn. Klaar, vrienden!'

De mannen knikten.

'We zullen verder zo dichtbij moge­lijk in de buurt van het schip blij­ven. Ieder van ons kan zich nog precies de plekken herinneren, waar we die antiloopachtige dieren hebben neergeschoten. We maken nu alleen maar jacht op deze dieren en ik zou graag zien, dat ieder van ons drie stuks mee terugneemt.'

Hij wees in de richting van de enor­me bol, die eruit zag alsof hij ieder moment kon omvallen en alles on­der zich zou begraven. De platen onder de landingspoten waren in­tussen diep doorgezakt en het kie­zel en het zand hadden de gaten opgevuld.

'Begrepen,' zei een van de edellie­den, een hypertechnicus en zeer bruikbaar amateurbioloog.

'En we letten heel goed op sporen van observatie. Het gaat per slot van rekening om het leven van een­enzeventig mannen, die overgeble­ven zijn van de bemanning van negenhonderd koppen.'

'Hoeveel tijd hebben we?' vroeg een van de mannen.

Oro Masut tuurde naar de sluis, die net langzaam openging en waar de tweede groep uitkwam. De mannen knipperden tegen het felle licht en strompelden onzeker langs de loop­brug naar beneden.

'We wachten eerst tot onze kame­raden hier zijn, daarna proberen we ze te blijven zien. Ik reken erop dat we over drie uur weer in het schip kunnen zijn.'

'Akkoord.'

Ze hadden de schietklare thermostralers in beide handen. Op de ruggen van de mannen hingen de kunststofnetten en de touwen voor de verwachte buit. De vijf man van de tweede groep kwamen dichter­bij, zwaaiden even en sloegen toen een paar meter voor de rotsen naar rechts af.

'Voorwaarts,' zei Masut zachtjes. 'En - opgelet!'

Ze liepen achter elkaar naar de rand van het bos op een afstand van dertig meter van de mannen, die als opdracht hadden om verschillende vruchten te vinden en te verzame­len, een bepaald soort lianen af te snijden en de fijne, zachte blaadjes van een plant, die onschuldig was en zeer veel sporenelementen be­vatte, te verzamelen. Alles ging vol­gens een schema, dat Oro Masut had ontworpen: De eerste van de mannen gaf dekking naar voren toe, de tweede naar rechts, de derde in tegenover gestelde richting, de vierde hield de andere groep in het oog, en de laatste zou voorkomen, dat ze van achteren verrast werden. Langzaam, om energie te sparen, baanden de tien mannen zich een weg door drijfzand, geel kiezelsteen en brokken steen, liepen om rots­blokken heen, kwamen onder uit­steeksels weer tevoorschijn en na­derden steeds meer de rand van het woud.

De gevaren, die hier onzichtbaar schuil moesten gaan, hadden het zelfs klaar gespeeld om het spreek­woordelijke individualisme van de galactische vrije handelaars volko­men te doen verdwijnen. De man­nen, die normaal als een hoop onge­disciplineerde wilden gekleed wa­ren, droegen hun scheepsuniformen, die veel weg hadden van dun­ne en strakke overalls, daarover hun zware wapenriemen en de ma­gazijnen. Boven de geopende kragen zag men rode, verhitte gezich­ten.

Tien mannen.

Edellieden, boeren... achter die namen gingen begrippen schuil als technici, biologen, mineralogen; alle vakgebieden waren vertegen­woordigd. Af en toe maakte iemand de tragisch te noemen vergissing om de vrije handelaar als koopman te beschouwen, die alleen van han­del iets begreep. Vele goede lieden hadden zich intussen al vergist. In­tussen kende men zelfs op de vloot de slagkracht van een van de 'handelsschepen' en dus was men nave­nant verbluft.

Tien mannen.

Ongeveer een procent van de voor­malige bemanning.

Eindelijk bereikten ze de uitlopers van het woud.

Een koepelvormig voorwerp lag of stond links van hen; ongeveer een meter hoog en donkerbruin. Het was volkomen symmetrisch ge­vormd, halfrond als een ingegraven bol. De derde man fluisterde plotse­ling:

'Opgelet! Links van ons, dertig me­ter!'

De vierde gaf de anderen een teken en zwaaide naar het andere groep­je.

'Wat is er?' mompelde Masut geër­gerd.

Ze durfden nauwelijks geluiden te maken, want het wemelde hier van het wild, dat ze daardoor op de vlucht konden jagen. De man, die het koepelvormige voorwerp had ontdekt, gaf zijn waarnemingen fluisterend door.

'Daar. Het ziet er zo regelmatig uit, dat we er niet zomaar aan voorbij gaan. Zullen we gaan kijken?'

Masut spreidde zijn vingers uit.

'Voorzichtig, van verschillende kanten en met schietklare desinteg­rators.'

Ze wisten, wat hen te doen stond; de enige mogelijkheid om discipline en orde aan te brengen in een groep vrije handelaars, was een gevaar. De mannen gingen in een wijd uit­waaierende linie op het halfronde ding af, met een afstand van meer dan vijf meter onderling. Enkele minuten later stonden ze in een halve cirkel om de heuvel heen.

'Alleen maar kleine gaatjes!' fluis­terde iemand.

'Duizenden gaatjes. Is dit een Prison II-mierenhoop?'

Masut haalde zijn machtige schou­ders op.

'Ik weet het niet.'

Hij nam het risico. Hij keek naar de punt van zijn laars, die bestond uit een zeer dure en taaie kunststof, haalde uit en gaf een trap. Daarna perste hij zijn kaken zo hard op elkaar, dat zijn buurman schrok van het knarsende geluid. Het op­pervlak van de heuvel was staal­hard.

'Beton,' mompelde Masut. De pijn joeg tranen in zijn ogen.

Plotseling scheen de heuvel tot le­ven te komen.

Uit de gaten stegen dunne sluiers van een onbekend gas op, dat snel ontbrandde en een blauwe flikke­rende vlam produceerde. De hele heuvel was een grote vlammenzee, die een minuut bleef branden en toen plotseling doofde. Uit de gaten kwamen kleine, sneeuwwitte kop­jes en aan de bovenkant zaten grote ogen, die eruit zagen als de facetten van een geslepen diamant. Het leek wel alsof het hele personeel van de vesting zich opeens op de muren vertoonde.

De koppen schenen de vijf mannen intensief te bestuderen en daarna trokken ze zich weer terug. Er ver­streken enkele seconden, tot het volgende effect optrad.

Het stonk.

Het stonk zo, dat de mannen ach­terover vielen. Het rook ongeveer als zwavelwaterstof, dat bij bepaal­de eiwitsoorten ontstaat, die zich langzaam omzetten.

'Dit is zeker geen heimelijke spion,' zei Masut, terwijl hij voor zijn groepje uit op de reddende bosrand af rende. Nog steeds met wijd open­gesperde mond ademend en de neus dichthou-dend. 'Dit is het na­tuurlijke wapen van de Prison II-diertjes tegen hun grotere vijan­den. Kleine stinkdiertjes!'

De man­nen van het groepje, die al bij een kleine boom aan het plukken wa­ren, waren gerustgesteld, toen ze zagen dat Masut zonder gevecht terugkwam en met zijn hand een bemoedigend teken maakte.

'Doorgaan!' zei hij. 'Naar die grote open plek.'

Ze wisten, wat hij bedoelde. Ze wa­ren er op de laatste jachtpatrouille ook al geweest, en hadden de open plek leren kennen; een soort savan­ne met een doorsnede van vijfhon­derd meter, die eruit zag als een corral, ingesloten door doornen struiken en door de blauwzwarte stammen van de jungle.

Opnieuw stopte Masut.

'Jullie tweeën gaan snel en geruis­loos naar het groepje van drie bo­men, waar die lianen aan hangen. Als ik een schot afvuur, maken jul­lie voldoende lawaai.'

'Begrepen.'

De twee mannen verdwenen over een leemachtig dierenpad. Glibber­den in het donker tussen de bomen door. Een paar centimeter opzij van het pad was het woud bijna ondoordringbaar voor grote dieren of mensen - of voor dingen die hun omvang en gewicht hadden.

Drie mannen bleven achter.

'Naar boven,' zei er een. 'Wij stellen ons hier op en als de kudde onze kant op komt, schieten we. Je kan vanaf de hoogte de beste treffers boeken.'

Oro Masut knikte en klom onge­veer vijf meter naar boven, tot hij bijna op een bijna horizontale, dik­ke tak zat. Hij leunde tegen de dikke, knoestige stam en tuurde naar de open plek, die onder hem lag. In zalige rust graasde daar de kudde antiloopachtige dieren, on­geveer dertig stuks.

Behalve het hoge gras, de bladeren aan de enkele struiken, bewoog zich niets op deze bijna ronde vlak­te. Onbarmhartig heerste hier de hitte van de vroege ochtend; en over dit alles lag de blauwe nevelsluier van de hemel. De mannen waren binnen vijf minuten op hun post. Oro Masut pakte zijn straler en tuurde naar de drie bomen. Daar bewoog iets.

Oro Masut stak zijn hand met het wapen omhoog en vuurde een kort schot af.

Plotseling was het gedaan met de rust op de open plek. De dieren keken op, jammerden en begonnen zich in beweging te zetten. Eerst langzaam, daarna steeds sneller. Tenslotte stormden ze met grote sprongen in de richting van Oro Masut en zijn twee schutters.

Het was zinloos, dacht hij, om nu al te schieten; ze hadden te lang moe­ten lopen om de buit te verzame­len.

Oro wachtte enkele seconden, tot het roedel in de buurt was, daarna gaf hij nog een teken. Tegenover hem, aan de andere kant van de open plek, schoten de mannen zomaar in de lucht en dreven de dieren naar de andere drie mannen toe. Oro mikte met zijn korte loop, keek nog eens goed en schoot toen. De eerste gazelle scheen midden in een reuzensprong in de lucht te stoppen, zakte in elkaar en sloeg over de kop. Hij bleef naast een struikje liggen, sloeg een paar keer met zijn slanke benen tegen de grond en bleef toen roerloos lig­gen.

Links van hem zwiepten twee scho­ten door de lucht.

Nog twee dieren vielen. Het roedel stopte, sprong en raasde door el­kaar heen en vluchtte toen naar rechts, passeerde dus de ideale weg voor Oro Masut. Met drie snelle schoten legde hij nog drie gazelles neer. De naalddunne thermostralen doodden zeer snel en zeker.

Opnieuw maakte de kleine kudde in paniek rechtsomkeert, gierde tussen gras en struiken door naar links, weer langs Masut. Zijn kame­raden schoten twee dieren aan de zijkant van het roedel weg, toen leunde Oro stevig tegen de stam en volgde met zijn vizier een bijzonder krachtige bok, die tamelijk jong scheen te zijn, dat was veel vlees. Hij wachtte totdat het dier goed zichtbaar was en gelegenheid gaf voor een flankschot, daarna drukte hij op de knop. De dunne straal, bijna onzichtbaar in het zonlicht, raasde op de gazelle af en was raak. Oro kon zijn ogen niet geloven - de thermostraal werd gebroken en veranderde in een regen van von­ken.

'Verdomme!' schreeuwde Masut en begon continu vuur af te geven.

Het dier stoof zigzag door het gras, dat al op sommige plekken begon te glimmen. Oro mikte zorgvuldig en schoot nog een keer. Opnieuw botste de energiestraal tegen het dier aan, werd weerkaatst. Oro's han­den vlogen open, maar zijn wapen viel niet, omdat het aan dunne, leren riemen hing. Oro greep zijn desintegrator, maakte hem met een druk op de knop schietklaar en brulde:

'De grote bok! Een waarnemer.'

Hij mikte even, vergat de jacht en schoot.

Brullend schoten de stralen uit zijn zware wapens, vernielden de ge­draaide hoorns van de pseudo-gazelle. De twee andere mannen links onder hem waren nieuwsgierig ge­worden... Een schreeuwde:

'Wat is er?'

Terwijl hij zorgvuldiger mikte en opnieuw schoot, brulde Masut te­rug:

'Volle kracht op die grote gazelle, die nu... hij vlucht!'

Kennelijk bezat dit 'dier' een vlek­keloos functionerend afweerscherm. Nu brulden de drie wapens tegelijk en concentreerden hun continue vuur op het dier.

De gazelle stormde naar links, in de richting van de rand van het woud. Hij was bijna niet meer te zien, achter de muur van atomair vuur. Om hem heen verbrandde het gras, sloegen de vlammen terug van zijn beschermende veld. Het dier, dat in werkelijkheid een van de door de computer berekende waarnemers was, verdween. Hij werd letterlijk naar voren geslingerd door een prachtig schot, en schoot tussen de stammen van het woud door.

Het gebrul van de superenergiewapens stopte abrupt en Masut greep weer zijn thermowapen om een van de gewonde gazelles het genade­schot te geven.

'Wat was dat, Masut?' schreeuwde een van de mannen.

'In geen geval een antiloop of een gazelle!' brulde Masut terug. 'Hoe­veel dieren hebben we geschoten?'

'Tot nu toe twaalf!'

'We houden op,' beval Masut en gaf nog een signaal naar de drie bomen. Uit de bewegingen van de twee mannen bleek, dat ze het begrepen hadden en via het dierenpad terug kwamen.

Hij klauterde voorzichtig en zwe­tend de boom uit en stapte naar de twee andere mannen toe. De lopen van de wapens zakten naar bene­den en de twee schutters schenen op een verklaring van Masut te wachten.

'Alles ging zo vervloekt snel,' zei de ene. 'Wat was er aan de hand, Oro?'

'Die gazelle was alles, behalve een leverancier van vers vlees,' bromde Masut razend. 'Het was een van de waarnemers.'

'Zou dat toeval zijn?'

'Wat?' vroeg Masut grimmig terug, 'dat ik hem heb geraakt?'

'Nee. Dat die waarnemer net hier op dit moment opdook. En dat wij hem voor een dier hielden.'

Masut haalde zijn schouders op.

'Ik weet het niet,' zei hij zachtjes. 'Ik weet maar een ding zeker, of ik denk dat ik het weet.'

'Ja?'

Ze zweetten en waren opgewonden. Wel betekende voortdurende angst iets, waar ze intussen al aan ge­wend waren, maar ze vermoedden langzaam, dat deze jungle twee soorten leven bevatte. Een soort, die nauwelijks te onderscheiden was van het dierlijke en plantaar­dige leven van andere werelden en het tweede, die gecamoufleerd als fauna op de enkele overlevenden van de Francis Drake loerde en iets van plan scheen te zijn, wat men niet wist.

'Dat wij, zonder het te kunnen zien, omringd zijn door deze waarne­mers. Vermoedelijk hebben zij zich zo goed gecamoufleerd, dat bijna ieder dier van deze jungle een van hen kan zijn. We wachten op onze partners, dan verzamelen we de twaalf dieren en slepen ze mee naar het wrak.'

'Begrepen.'

Drie minuten later doken de twee drijvers hijgend op, hevig zwetend en happend naar adem.

'Waarom hebben jullie zo'n vuur­werk weggegeven, kameraden?' zei er een. 'We dachten, dat jullie de jungle in de fik wilden zetten. Goed dat het gras nog zo vochtig was.'

Masut legde het in een paar woor­den uit.

Daarna schudde de oudere tech­nicus zijn hoofd en zei zorgelijk:

'Het is om wanhopig te worden. Hebben we net een beetje hoop, ontdekken we dat we midden in de nieuwe gevaren zitten. Hoe moet dat aflopen?'

Dat vroeg Masut zich ook af.

Ze maakten de kabel van hun rug­gen los en begonnen de twaalf neer­geschoten dieren te verzamelen.

Drie uur later waren de mannen een instorting nabij, met hun vracht boven aan de loopbrug. Ze waren niet meer geconfronteerd met een van de gecamoufleerde waarnemers en toen Masut het af­gesproken signaal gaf, zag hij aan de bladeren, die daar lagen en een vertrapte vrucht, dat ook de tweede groep intussen teruggekeerd was. De sluis ging open en de controle­maatregelen waren nog zorgvuldi­ger dan anders. Het bleek echter dat de mannen normaal en niet overbelast waren.

Achter ze versperde de zware sluis het schip.

Danton liep naar Oro toe en zei zachtjes:

'Helaas was dit niet je laatste jacht, Oro. We moeten eraan denken, dat er in het korvet een minimale hoe­veelheid proviand opgeslagen moet zijn, want, stel dat we kunnen starten en kunnen vluchten, dan weten we nog niet hoelang die vlucht duurt. Begrijp je dat?'

Oro vertrok zijn met littekens be­dekte gezicht.

'Heel goed, Sir.'

Langzaam verstreek ook deze dag. De paar overlevenden, die niet hun genezing tegemoet sliepen, begon­nen het korvet in te richten. Ze brachten alle dingen, die belangrijk voor ze waren, naar de bemanningsverblijven, testten opnieuw de machines en gebruikten de en­kele, nog intacte robots om kisten met reserve-onderdelen, proviand, banden en spoelen, wapens en patronen naar de sloep te brengen. De FD-8 ademde een sfeer van leven.

Nog dertig uur voordat de drieënvijftig mannen ontwaakten.

 

Men had de juiste verbindingen tot stand gebracht en de schermen van de scheepscommuni-catie van de FD-8 projecteerden het beeld via de enkele onbeschadigde camera's van het wrak. Rondom het schip heerste de nacht. De binnenzee, de kiezelwoestijn, de jungle van Prison II, tekenden zich duidelijk af op het zichtscherm, dat aan het hoofd­eind van de cabine gloeide. Er wa­ren niet veel sterren te zien.

'Waarom zijn we hier, Sir?' vroeg een stem.

Die hoorde bij een man met een wild gezicht en een zwarte baard.

'Dat zal ik je zo kunnen vertellen, Rasto,' antwoordde Roi Danton. 'Na de actie van Oro Masut zijn er bepaalde verrassingen opgetreden, die ons dwingen iets te bedenken.'

'Voordat u daar aan begint,' zei Oro grommend, 'wil ik u zeggen, Sir, dat het werk lekker opschiet. We heb­ben bijna alle robots ingezet om het korvet te voorzien van de meest noodza-kelijke spullen. De laatste dagen kunnen wij ons helemaal aan de definitieve reparatie wijden.'

Danton knikte.

'Akkoord, Oro,' zei hij. 'Wat ik van plan ben, klinkt simpel, maar is niet minder moeilijk.'

'Wat dan?'

Oro Masut, de gigantisch gebouw­de Ertrusiër, met de karakteristieke blauwrode littekens op zijn wan­gen, vermoedde, wat Danton wilde.

'Het heeft iets met die pseudogazelle te maken, hè, Sir?'

'Ja.'

'Wie zou daar iets van weten, behal­ve wij?' vroeg Rasto Hims.

Danton glimlachte even en ant­woordde:

'Niemand.'

Hij haalde een bloknoot uit een van de lades en begon te tekenen. Sterk vereenvoudigd beeldde hij de poolsluis met de sluisdeur af, de aan­sluitingen met de uitschuifbare loopbrug en de afzonderlijke bo­demplaten.

'Hier, op deze plaats, zullen we een bodemplaat openbranden. Daar on­der installeren we vier, verende ele­menten met positronische aanslui­tingen. Dat betekent, dat iedereen, die deze sluis verlaat of er in komt, absoluut over die plaat heen moet.'

Danton keek naar het gezicht van Hims en wachtte op een begrijpen­de blik.

'En als iemand op die plaat staat, drukt hij hem met zijn gewicht naar beneden. Dan lezen we ergens zijn gewicht af.'

'Ik zie, dat ik begrepen word,' zei Danton. 'We weten precies, dat de ongeveer twee ton van deze vreem­de wezens een onverbiddelijk teken zijn. Verder ontbreken ons de onop­vallende mogelijkheden om een vrije handelaar te onderscheiden van een imitatie. De vreemdelingen hebben zo'n zware structuur en lichaamsmassa, dat ze hun natuur­lijke gewicht bij iedere poging tot imitatie mee moeten slepen. Dus zal deze heimelijke weegschaal ie­dere imitatie ontmaskeren.'

'Dat is duidelijk,' zei Hims. 'Hoe stelt u het zich in details voor? Wat gebeurt er als we een imitatie ont­dekken aan de hand van zijn ge­wicht?'

Danton zweeg een paar seconden, daarna antwoordde hij:

'Dan doden we hem.'

Oro Masut stak zijn hand op, en schudde energiek zijn zware sche­del.

'Maar we weten ook, dat de vreem­delingen immuun zijn voor zulke belachelijke dingen als thermostralers en desintegrators, voor ultrageluidwapens en andere kleinighe­den uit ons arsenaal en dat ze vrij­wel onverwoestbaar zijn.'

Nu was het korte lachje van Danton echt.

'Gelukkig ben ik een van die men­sen, die zelden iets weggooien, na­dat ze het eenmaal hebben betaald. We beschikken, over de genoemde energiewapens over nog een paar andere dingen, waar je geen idee van hebt.'

'Ha!' zei Masut. 'Je bedoelt toch niet die rommel, die in de kleine ruimte naast de poolsluis opgeslagen ligt? Dat wilden we al een paar keer weggooien.'

'Precies, dat bedoel ik. Hebben we een paar reparatierobots, die ons kunnen helpen?'

Hims trok een zuur gezicht en knik­te.

'Ja, twee. De andere zijn vrijwel onbruikbaar. Meer storingen dan praktisch nut.'

Danton stond op en gooide het schetsboek op de klaptafel.

'We beginnen meteen, want over­dag zal ik weer twee jachtpatrouilles op pad sturen. Het korvet, waar­in wij ons bevinden, moet nog beter uitgerust worden. Kom op!'

Ze gingen de sloep uit. Gangen, pas­sages, ruimtes en magazijnen van de FD-8 waren warm, voorzien van uitstekende ademlucht en fel ver­licht. Nog steeds sliepen de drieënvijftig mannen, en de laatste be­richten van Ereget Hamory, die Danton een uur geleden opgeroe­pen had, klonken wel sceptisch, zo­als altijd, maar hij had het niet meer over doodgaan.

Iemand van het reparatiecomman­do, dat voortdurend bezig was ge­weest, had de afzonderlijke wegen gemarkeerd en pijlen, nummers en korte woorden op de wanden ge­schreven. De letters met vetkrijt gaven de antizwaartekrachtkokers aan, die intact waren en waar­schuwden voor de restanten van radioactieve neerslag, die tijdens de vernielpartij van de Gurrads ont­staan was. Tien minuten later ston­den drie mannen en twee reparatierobots in de poolsluis van de Francis Drake.

'Waar beginnen we?'

Danton wees naar de gereedschapswagen, die door de robots meege­nomen was.

'Hier. Langs deze lijnen wordt de stalen plaat weggebrand. Er mogen geen kartels aanzitten. Wij trekken intussen de leidingen door.'

Hij wees met uitgestrekte arm om­hoog, naar een van de kleine controlecabines. Deze was alleen te her­kennen aan een brede plaat van gepantserd plastic.

'Daar installeren we de wijzers.'

Met de feilloze handgrepen van goed geprogrammeerde machines zetten de robots de lasappa-raten in elkaar en begonnen te werken. Ze haalden een plaat van vier vierkan­te meter uit de grond en boorden aansluitingen voor de vier veerelementen. Daarna rolde de Ertrusiër de lange kabel af. Vlammen sproei­den in het rond, het stonk en rook­te, toen men de aansluitin-gen tot stand bracht en de positronische blokken vast laste. Die zouden het gewicht aanwijzen, dat zich op die plaat bevond. Het scala van het toe­stel, dat met een paar zuigelementen en metaallijm op het instru­mentenbord van de sluisruimte werd vastgemaakt, had een capaci­teit van hooguit twee ton. Een wij­zer zou uitslaan en ze de laatste zekerheid verschaffen. De lange ka­bel werd aangesloten en onzicht­baar naar boven geleid en daarna opnieuw vastgeklemd.

Danton rende voortdurend heen en weer tussen de vloer van de sluis en de cabine en hield het werk in de gaten. Het duurde een uur, toen zoemde zijn minicom. Hij stond naast de twee robots en controleer­de de kanten van het staal - je kon de weegschaal pas zien, als hij zich minimaal bewoog. Maar zelfs die beweging viel niet op, wanneer de mannen vermoeid uit de jungle kwamen.

'Ja?' meldde hij zich.

'Bent u de eerste, Sir?' vroeg Oro Masut. 'We zijn klaar.'

Zijn reusachtige gestalte doemde op achter de verlichte plaat.

'Ja. Graag.'

Danton ging midden op de plaat staan.

Seconden verstreken...

'Nu hebben we hem goed ingesteld,' zei Masut. 'Ik kan u verzekeren, dat uw gewicht overeen-komt met onze normen. U schijnt de laatste tijd iets afgevallen te zijn. Dat moet de ergernis geweest zijn.'

Danton knikte en gaf de twee ro­bots een teken.

'Hier.'

De twee machines legden hun ge­reedschap neer en kwamen dich­terbij. Met een paar gebaren diri­geerde Danton ze naar zich toe. Daarna bracht hij zijn arm naar zijn mond en sprak in het minicomapparaat:

'Gewichtstoename?'

Het antwoord van Rasto Hims volg­de ogenblikkelijk.

'Jawel. Exacte waarden. We testen verder. Stuur alstublieft de robots een voor een van de plaat af.'

Stuk voor stuk verlieten de twee machines de plaat en de wijzer op het testapparaat viel abrupt naar rechts. Tenslotte bleef ook Danton naast de stalen plaat staan en keek aandachtig om zich heen: Hij zocht naar verdere mogelijkheden voor zijn plan.

De twee robots kregen een duide­lijk bevel en lieten een van de gereedschapskarren staan, waarna ze zich weer uit de grote, ronde sluisruimte verwijderden. Danton bestudeerde de wanden, de buizen en de afdekplaten, de holsters van de wapens van de Gurrads en vond wat hij zocht. Langzaam klauterde hij weer omhoog langs de smalle trap naar de controlekamer.

'Wij tweeën, Rasto Hims, zullen iedere keer deze controle uitvoeren. Oro is een perfect jager op groot wild geworden, dus blijven wij over. Iedereen, die het schip in de toekomst binnen komt of verlaat, moet op de weegschaal. Maar nu komt het tweede deel. Wij hebben wapens, waarmee de vreemdelin­gen uitgeschakeld kunnen wor­den.'

Beide mannen keken hem vol ver­wachting aan.

'Daar beneden?'

Masut wees naar de grond.

'Ja. Daar beneden. We moeten ze alleen nog goed monteren en ver­stoppen.'

Ze wisten, dat behalve hen op dit moment iedereen aan boord bezig was en dat hun plan niet ontdekt zou worden. De plaat was zo goed aangebracht, dat alleen een zeer ex­acte controle de werkelijke bete­kenis zou kunnen bewijzen, en nie­mand zou daar zin in of tijd voor hebben, of eigenlijk aan denken.

Danton maakte het slot van het luik open en ging naar binnen. Hier deed het licht het vreemd genoeg en de kunststofkisten, die hier netjes opgestapeld stonden, waren onbe­schadigd.

'Wat hier opgeslagen is,' zei Danton zeer tevreden, 'is in feite een anachronisme. Het zijn volkomen verou­derde wapens, die vreemd genoeg nu een betekenis krijgen, die onge­bruikelijk is.'

Oro stapte naar een van de kisten en las het opschrift.

RAKETWERPER/TWEEHANDEN WAPEN - type 63/2002, opge­let, chemische aandrijving

Hij knikte tevreden en rukte het deksel open.

Tien van de wapens waren schokvrij vastgeklemd in hun speciale voering. De brede patroonmagazij­nen lagen in het onderste deel van de kist, in een zacht gevoerd vak, ruimte- en waterdicht verpakt. Oro Masut bukte zich, rukte de veiligheidsstrook los en pakte een wa­pen. Het was tamelijk zwaar, be­stond in werkelijkheid uit een buis, met terugslagkanalen en veilig-heidsinstallaties en een vizier. In de zware handgreep was ruimte voor twaalf projectielen.

'Lekker stuk!' mompelde Masut.

Andere kisten werden openge­maakt.

Het waren wapens die volgens het­zelfde principe functioneerden. Drie verschillende groottes. Een wapen kon in een holster meege­voerd worden, het tweede type kwam overeen, qua omvang, met een desintegrator, die je met twee handen kon gebruiken en de derde was nog wel te vervoeren, maar zeer moeilijk en eiste een onderstel.

Danton wees naar de munitiekist.

'Er is voldoende munitie, om het schip in een rokende puinhoop te veranderen.'

'In ieder geval hebben we hier vol­doende,' antwoordde Hims. 'Waar worden de wapens ingezet?'

Danton sloeg op zijn rechter heup.

'Ieder van ons neemt zelf een van de lichte modellen. Om reden van effi­ciëntie, verzoek ik om maar een reservemagazijn mee te nemen; die raketprojectielen zijn een beetje onberekenbaar.'

Hij verdeelde die van de wapens en de bijbehorende holsters. De man­nen deden hun riemen los, maak­ten de holsters eraan vast en stop­ten de geladen wapens erin. Het gewicht van de zware constructies trok aan de riemen en ook de twee delen van het reservemagazijn in de borstzakken wogen zwaar.

Het waren projectielen, bijna een vinger lang en ongeveer een duim dik, die wat leken op geweerpatro­nen, die alleen nog werden gebruikt bij speciale acties.

Er waren normale projectielen van het chemische type, dan waren er ladingen met langzaam reagerend atoomgeschut en met spontaan rea­gerende kernladingen. Maar de af­grijselijkste ladingen bevatten zu­ren, die bij een botsing uit elkaar spatten en iedere bekende materie vernietigden en wegvaagden.

'De twee bewakingsrobots, die we nog hebben, worden ook met deze wapens uitgerust.'

Binnen enkele minuten waren de twee machines uitgerust met het middelzware type. De magazijnen bevatten ieder dertig schoten en Danton liet zich de kans niet ont­glippen om een interessante collec­tie samen te stellen van de meest verschillende projectielen.

'Zo!'

Oro Masut lachte schaterend.

'Zou er inderdaad iemand van ons buiten overmeesterd worden, dan mag de observator komen! Die vreemdeling wordt geconfronteerd met minstens zestig projectielen, die stuk voor stuk raak zullen zijn en effect hebben.'

Rasto Hims sleepte een van de superzware modellen in allebei zijn armen mee en keek Danton vra­gend aan.

'Waar moet dat naartoe, chef?'

Danton en Masut sleepten twee munitiekisten uit de kleine, bijna verborgen ingebouwde magazijn­hal in de sluisruimte naar buiten.

'Een zware raketwerper naar de controlekamer. We smelten een gat in de plaat, zodat degene, die de weegschaal in de gaten houdt, ook meteen kan schieten.'

'Begrepen.'

Een munitiekist werd opgetild en gedeeltelijk uitgepakt. Het reusach­tige magazijn van het zware raketwapen bevatte een assortiment van snelwerkende atoomprojectielen en capsules met zuren. Het gat in de grote gepantserde, plastic plaat, was groot genoeg om de loop van een wapen heen en weer te bewe­gen. De driepoot van het wapen werd vastgemaakt, de schietrichting vastgesteld.

'Waar de tweede?'

'Daar.'

In een hoek van de ronde hal stond een Shift, waarvan het geschut niet meer functioneerde. Danton had, voordat de machines definitief het loodje legden, de vluchtende Amsin Kiritaka nog kunnen vernietigen, die 'overmeesterd' was geweest en tot de rand van het woud kon vluch­ten. Hier, in de hal, waren de mees­te machines van de Shift tot stil­stand gekomen. De drie mannen konden in de loop van een uur een tweede werper installeren en de ge­pantserde toren van de Shift was toereikend om het geschut voldoen­de dekking te geven. Ook hier werd een kist met verschillende munitie-eenheden gedropt.

'Het derde wapen komt daar.'

Danton wees naar een stapel kisten, waarin uitrustingsstukken zaten. De mannen stapelden de kisten zo op, dat iemand, die uit het wrak kwam, zich hier kon verschansen en de ruimte voor de sluis uitste­kend kon zien. De opstelling zag er toevallig uit en niemand zou er in dit stadium van de ontwikkeling over piekeren om eens beter te gaan kijken.

Danton veegde zijn vingers schoon en keek van Hims naar Masut.

'Niemand kan mij nu het verwijt maken, dat ik niet voldoende arg­wanend en voorzichtig ben ge­weest. Het is vrijwel uitgesloten, dat iemand het schip binnen­dringt.'

Oro Masut keek op zijn horloge.

'Ik zal de resterende tijd vullen met het weg stouwen van mijn persoon­lijke bezittingen in het korvet, het inrichten van de vrieskamers en het controleren van de voorraad voedsel. Daarna slaap ik een beetje en daarna ga ik op jacht.'

Danton verliet met Hims aan zijn linkerzijde de sluis en langzaam zweefden ze omhoog om terug te komen in de FD-8.

'Ik hoop niet dat je overvallen wordt door een sauriër, die in wer­kelijkheid een van onze superzware vrienden is,' zei hij met een vleug­je humor.

Masut bromde:

'Ik hoop het ook, Rasto!'

Ze hadden zich opnieuw gedekt. Iedere man die zwaarder dan hon­derd a honderdtien kilo was, met enkele uitzonderingen natuurlijk, zou in een genadeloos vuurgevecht verwikkeld raken. Maar iedere man die zwaarder woog was ook geen man meer.

Hij was een vijand.

Een van die wezens, die buiten in de jungle op de overlevenden van de Francis Drake loerden.

Binnen enkele uren zouden ze we­ten, of de drieënvijftig mannen ver­der zouden leven of moesten ster­ven.

Roi Danton viel in zijn nieuwe hut in een stoel, trok zijn hemd uit en legde zijn voeten op een tafel. Daar­na begon hij na te denken. Hij piekerde zich suf, maar kon niets bedenken wat hij verzuimd kon hebben, in verband met de veilig­heid van de mannen. Er waren nog drie problemen.

Hoe reageerden de mannen op het vervangen van het bloed?

Zouden ook de laatste reparaties aan het korvet voldoende zijn?

Wat gebeurde er na de start van de FD-8?

Roi Danton keek op zijn horloge, toen drukte hij de knoppen van de intercom in. Hij vroeg om Dr. Hamory en moest enige tijd wachten.

'Hebt u naar mij gevraagd?' vroeg Hamory.

'Ja. Hoe gaat het met de drieënvijftig mannen?'

Ereget Hamory glimlachte triom­fantelijk.

'Maakt u zich geen zorgen, Sir,' zei hij. 'Ik ben er nu echt van overtuigd, dat alle drieënvijftig mannen gered zijn. Alle waarden, die ik kan afle­zen, zijn normaal. Het schijnt dat uw idee werkelijk het beste was. U kunt rustig gaan slapen.'

Roi bedankte hem.

'Dat was ik precies van plan,' zei hij en verbrak de verbinding.

Hij bleef in de stoel liggen. De deur van zijn hut stond open en uit de gang klonken af en toe geluiden. Een paar mannen probeerden con­tinu en met een bewonderenswaar­dige energie het korvet startklaar te maken, de magazijnen te vullen en reparaties uit te voeren. Maar de meeste technici sliepen hun gene­zing tegemoet. Natuurlijk was het sluismechanisme goed te ge­bruiken. Van buitenaf zag de enor­me bol van de Francis Drake er verlaten, vergeten en vernield uit. Roi Danton was ervan overtuigd dat duizenden ogen of camera's iedere verandering exact regi­streerden.

De vijand wachtte geruisloos.

 

5.

 

Doodse stilte...

Geen zuchtje wind te bespeuren, geen briesje, dat op de planetaire middag het zweet kon drogen. Overal was heet zand, heet grint, hete, gele rotsen. Oro Masut stapte uit de ronde schaduw, die zonder duidelijke grens over de woestijnstrook lag, kwam overeind uit zijn gebukte houding en legde zijn hand als een zonneklep boven zijn ogen.

'Verdomme!' mompelde hij.

Bijna een half uur geleden hadden zeven mannen bijna twintig gazel­leachtige dieren neerge-schoten, ze zwetend en vloekend naar de loop­brug gesleept en daarna het schip in gebracht. De weegschaal had ge­functioneerd, maar geen van de mannen was duidelijk overmeest­erd. Nu waren de vrieskasten van het korvet, naast de kombuis gele­gen, niet helemaal leeg meer, maar de komende drie dagen zouden er nog een paar jachtpartijen moeten plaatsvinden. De mannen, die bin­nen enkele uren ontwaakten, zou­den een moordende honger voelen en de betrekkelijk schaarse voor­raad snel gedecimeerd hebben. Ge­lukkig bood de jungle met zijn tal­rijke open plekken voldoende wild van dit soort.

Oro Masut was weer naar buiten gegaan, omdat hij gedreven werd door een bepaalde onrust. Hij kon zelf niet verklaren waarom, maar Roi Danton had hem laten gaan. Zijn bevel had geluid, dat hij in ieder geval voor het vallen van de nacht moest terugkomen.

Oro had het beloofd en hij wist, dat hij eigenlijk alleen een rondje om het schip wilde maken. Hij zocht iets, maar wist niet hoe het eruit zag. Met het zware raketwapen, ge­laden met zuurcapsules, vormde deze eenmanspatrouille geen al te groot risico.

Oro sloeg rechtsaf.

Hij verplaatste zich tussen man­hoge rotsblokken, tussen hopen kiezelstenen en daartussen liep een pad, naar de binnenzee toe. Op het kiezel lag geel zand, en Masut voel­de de hitte door zijn zolen heen. Bijna geruisloos liep de Ertrusiër verder, leunde af en toe tegen een heet rotsblok en was blij, dat hij zijn handschoenen had aangetrok­ken.

Als een plak gesmolten lood lag de zee voor hem.

De oever van de andere kant was niet te zien; de afstand bedroeg hier driehonderd kilometer. Oro zag zelfs de horizon niet, want boven het water dreef de eeuwige nevel van deze planeet, die alleen 's avonds vervluchtigde en een blik op de sterren mogelijk maakte en op het licht van de Galaxis.

Oro Masut sloop verder.

Terwijl hij zwijgend de enkele struiken bestudeerde, die zich zover landinwaarts hadden ge­waagd, dacht hij na over het tijd­schema, dat hij samen met een paar andere mannen en Danton had op­gesteld. Het zou nog zes dagen du­ren, voordat de FD-8 startte. In die zes dagen moesten alle reparaties aan de sloep klaar zijn.

Aan het tweede korvet en de sluishangar viel niet veel te repareren om alleen maar uit het wrak te kunnen vertrekken. Dat moest een eventuele vijand afleiden. Het was een klus van een dag, waaraan een­enzeventig mannen mee deden. De langeafstandsbediening was al ge­monteerd in de stuurcentrale van de FD-8.

Zes dagen, Terraanse tijdrekening.

Masut bleef in de korte schaduw van een grillig rotsblok staan en keek naar beneden. Hier ging de steile oever over in een lichtelijk glooiende helling, die zo het water in liep. Kleine golfjes sloegen over de natte zandvlakte heen en sijpelden snel weer terug. Hooguit vijf meter boven het zand begon een groene gordel van kleine planten die zich deels voortzette tegen de steile rotshelling aan en voor Masut uitgestrekt lag, als een tapijt met grote gaten. De Ertrusiër kreeg op­eens een idee.

'Een spoor?' mompelde hij en zette zich af tegen het gesteente.

Vlak voor hem, langs de steile hel­ling en over de lichtelijk glooiende zandstrook, liep een soort karrenspoor. Op deze plaats waren de groe­ne planten platgewalst of uitge­rukt.

Met tien, vijftien stappen was Oro bij de dichtstbijzijnde begroeide plek.

Hij ging op zijn hurken zitten en stak zijn hand uit. Het draderige, lange mos, scheen onder zijn vin­gers te leven. Het zand, dat omge­woeld was door een tamelijk groot levend wezen, was nog een beetje vochtig, dus kon dit spoor pas heel kort geleden ontstaan zijn.

Masut volgde het spoor en verleng­de in gedachten de lijn, die het beschreef.

'Het schip!' zei hij.

Als hij deze lijn voortzette, dan ein­digde hij vlak onder het centrum van de bol.

Hij volgde het spoor verder. In zijn rechter hand had hij nu de schiet-klare raketwerper en hij draaide zijn hoofd naar links en naar rechts. Hij keek naar alle kanten en klauterde langs de helling omhoog. Langzaam schoof de bol van het schip over de rotswand en zag hij de lelijke brandmerken schitteren in de zon. Lange strepen van een ge­smolten materiaal liepen loodrecht naar beneden en riepen een indruk op van vernieling en verval, die ein­deloos lange tijd geleden plaatsgevonden moest hebben. Masut liep iets sneller en keek onder de bol door. Het spoor liep nu door kiezel­steen en zand en beschreef een flau­we bocht.

Masut bleef staan en bestudeerde het spoor goed, terwijl het zo door het zand liep, dat door zon, nevel en wind golvende patronen vertoon­de.

'Een groot, maar langzaam dier,' zei hij hardop, alsof daardoor zijn arg­waan overwonnen kon worden.

Daarna liep hij verder, voorzich­tiger en langzamer.

Hij kwam in een brede kloof, tus­sen twee hoge rotsblokken, die hit­te uitstraalden als gloeien-de ovens. Het spoor van vier poten met ronde klauwen liep precies tussen de rot­sen door en was zeer scherp. Masut had het idee, dat het van de waarne­mers kon zijn; voor een dier van deze omvang waren de sporen te diep. Hij keek even naar boven, naar de bleekblauwe hemel, die vol nevel was en volgde het spoor ver­der. Toen de kleine kloof ten einde was, boog het spoor voor een hoop kiezelsteen linksaf.

Oro Masut bleef staan, keek om­hoog en zag niets.

Toen gebeurde bijna alles tegelijk.

Een steen viel krakend naast hem op het kiezelsteen, een hees geknor werd hoorbaar en met een harde klap werd het raketwapen uit zijn hand geslagen. Hij werd geraakt door een zware klauw en als een stuk hout weggeslingerd. Oro Ma­sut sloeg over de kop en kwam in het zand neer. Bliksemsnel krab­belde hij overeind.

Hij zag zijn tegenstander.

Het dier moest bijna loodrecht van een rotsblok afgesprongen zijn. Kennelijk was het spoor een lok­middel geweest en kennelijk was dit wezen met een grote bocht in zijn eigen spoor teruggekeerd, al­leen tientallen meters hoger. Nu zat er een schildpadachtig iets voor hem, dat lange gehoornde klauwen had en de spieren van twee lange sprongbenen spande.

Oro's linker hand schoot naar bene­den, pakte de thermostraler en wierp hem met een bliksemsnelle beweging naar zijn rechter hand. De naalddunne straal schoot weg en botste tegen de snuit van het wezen. De grote, zware ogen veran­derden niet van uitdrukking, toen het monster zijn kaken opensperde en aan Masut twee rijen gele, spitse tanden liet zien.

Opnieuw schoot de Ertrusiër. Hij bukte zich en spreidde zijn benen.

Het dier gilde even, tegelijkertijd sprong het weg.

Het moest ontzettend sterke spie­ren hebben. Het schoot horizontaal als een afgevuurde pijl door de lucht, raakte met een voorpoot Masuts schouder, waar enkele dagen geleden een naaldstraal doorheen gegaan was. De reus kreunde van de pijn, maar hij sprong opzij en schoot opnieuw. Geen effect, de straal werd afgeleid en verstrooid. Tien meter bij Oro vandaan lag het raketwapen in het zand, schiet-klaar en met een berstensvol maga­zijn. Hij struikelde en liet zich naar voren vallen, terwijl het dier zich omdraaide en hem giftig aanstaar­de. Uit zijn muil kwam een lange, zwarte tong, die gespleten was en twee gehoorde weerhaken droeg.

Een tweede sprong.

De reuzenpad zat nu vlakbij het raketwapen. Oro keek om zich heen, merkte, dat hij geen hulp had te verwachten en registreerde half in zijn onderbewustzijn dat hij zelfs het schip niet zag. Daarna botste de reuzenpad tegen zijn borst en werd hij omver geslingerd.

Hij rukte zijn armen los, beukte met de loop van de thermostraler op het monster in en wentelde zich op zijn zij. De twee voorpoten van het dier schoten naar hem uit, hij sloeg ze opzij en werd bijna onthoofd door de uitschietende tong. Toen was het dier bovenop hem. Oro Masut, een van de sterkste mannen van het schip en een wilde vechter, spande zijn spieren en be­gon zich met overleg te weren.

Hij sleurde een van de klauwen naar boven en ramde zijn schedel met een continu tempo tegen de keel van het dier. Toen voelde hij, dat een lidmaat meegaf en tegelij­kertijd hoorde hij de gil. Het dier blies hete, stinkende adem in zijn gezicht.

Oro kwam half overeind en kreeg een klap, waardoor hij in het zand viel.

De twee wezens bleven vechten.

Deze eerste krachtproef werd een verbitterde strijd. Het dier verzette zich met drie poten en zijn klau­wen, en de Ertrusiër probeerde te ontkomen aan de onophoudelijke aanvallen.

Minutenlang golfde de strijd op en neer, daarna sloeg de geelbruine reuzenpad de poten on­der zijn lichaam vandaan en gooide zich met zijn volle gewicht bovenop hem. Fluitend ontsnapte de lucht uit zijn longen en hij voelde, dat het zwart werd voor zijn ogen.

Roerloos, als een reusachtige steenklomp, zat de pad op zijn borst en perste uit alle macht tegen zijn keel, met zijn ongedeerde voorpoot. Oro voelde hoe hij langzaam bewuste­loos raakte. Hij zette zijn hakken tegen de grond en met inspanning van al zijn krachten, kreeg hij het voor elkaar om een stuk overeind te komen.

Daarna zakte hij langzaam weg in de bewusteloosheid, de beweging had hem de rest van zijn krachten gekost.

Maar... op het moment dat het bewustzijn hem ontfloot, besefte hij wat er nu gebeurde.

Hij sou overmeesterd worden door dit reusachtig zware dier!

Toen raakte hij bewusteloos.

Of het een seconde of een uur had geduurd, dat wist hij niet. Hij merk­te alleen, dat het dier bovenop hem rusteloos begon te worden en daar­door de greep om zijn keel losser had gemaakt. Hij kreeg weer lucht, ademde een paar keer diep in en merkte, dat de versuffing verdwe­nen was. De pad werd onrustiger, bewoog zich en huiverde even, en tenslotte riskeerde de Ertrusiër het.

Hij liet tegelijkertijd beide boven­armen naar boven schieten, trok zijn knieën op en trapte en sloeg toen tegelijk. Het dier vloog om­hoog en kieperde achterover. Oro sprong overeind, keek wild om zich heen en zag zijn raketwapen. Hij kreeg het te pakken, door er met een enorme sprong op af te vliegen en nog terwijl hij viel, draaide hij zich razendsnel om.

Hij schoot.

Gillend verliet het eerste projectiel de loop, stormde voor een dunne rookwolk uit en sloeg door het lichaamsscherm van de pad heen. Oro Masut kende ongeveer het ef­fect van deze projectielen en ging in dekking naast een rotsspleet, per­ste zich tegen het hete gesteente en schoot opnieuw.

Atoomprojectiel, zuurcapsule, che­mische ontploffing...

Voor hem ontstond een klein infer­no, rook kolkte naar boven en het dier - of pseudo-dier! - stootte een hoge, rochelende kreet uit. Het pro­beerde met een reusachtige sprong, loodrecht omhoog te springen en werd geraakt. Een witgloeiende, ra­dioactieve bal ontstond vijftien me­ter voor Oro in de lucht en de Ertrusiër trok zich opnieuw een stuk terug.

Toen vluchtte de pad.

Oro mikte heel precies, volgde met de korrel van de loop het dier en schoot opnieuw.

Opnieuw siste een van de raketten door de lucht, raak­te het dier en overlaadde het met een hagel van witgloeiende, radio­actieve stukken straal. Een tweede gloeiende bol verzengde de huid van de pad. Weer een gil. Over het vertrokken, met zweet bedekte ge­zicht van de dikke man, gleed een vreemde grijns, die er door de litte­kens afstotelijk uitzag.

'Eindelijk...' bromde Masut.

Dertig meter. Een nieuw schot. Vol­treffer.

Nu stormde de pad het open terrein op. Oro sprong overeind en rende om een rotsblok heen om niet mid­den in de radioactieve hagel terecht te komen. Hij bleef staan, mikte opnieuw en schoot. Hij raakte het dier in zijn rug en de afgrijselijke kreet galmde over het zand en werd weerkaatst door de onderkant van het schip. Het laatste schot, op­nieuw een atomaire bol, bezegelde het lot van de vijand.

De pad scheen opgeblazen te wor­den, bleef ter plekke staan en ging toen op zijn rug liggen. Oro ledigde zijn magazijn en liep langzaam naar hem toe, terwijl hij de beide helften van het reservemagazijn in de kolf schoof.

De resten van het dier verbrandden in een gele gloed, in blauwe vlam­men en met een verdacht krachtige rookontwikkeling. Masut, die ze­kerheid wilde hebben, schoot nog een normaal projectiel af, daarna nog een laatste atomaire bol, daar­na blies hij de laatste gassen uit de loop van het wapen en schoof het weer terug. Toen hij zijn ogen weer opendeed, omdat hij anders ver­blind was door de atomaire bol, zag hij dat hij overwinnaar was geble­ven.

Hij liet zijn schouders hangen en bleef staan.

'Dat was op het nippertje,' zei hij.

Nu wist hij het ook: Zijn positie als paraplant had hem gered. De vreemdelingen konden ieder mens overmeesteren - alleen de paraplanten niet. Dat was het geheim van de paraplanten.

Masut voelde zich plotseling uitge­put en liep wankelend naar de loop­brug van het schip, die hooguit een halve kilometer verderop lag. Hij leunde tegen het metaal, en merkte nu pas dat hij zijn linker hand­schoen had verloren en drukte op het signaal.

'Onmiddellijk, Masut!' zei de stem van Rasto Hims luid.

'Maar natuurlijk, edelman!' ant­woordde Oro.

Toen gleed de sluis open.

Oro Masut liep langzaam over de scheidslijn en bleef midden op de rechthoekige stalen plaat staan. Hij voelde hem nauwelijks onder zijn voetzolen bewegen, maar hij zag dat de loop van het zware raketaggregaat uit de Shift en uit de contro­lekoepel op hem werden gericht.

Hims en Danton zaten achter de wapens.

Een seconde later zei de stem van Hims uit een van de luidsprekers:

'Oro Masut, je bent normaal.'

Achter hem schoof de gepantserde, zware stalen plaat dicht en de Ertrusiër deed een paar stappen in de fel verlichte sluisruimte.

'Daar ben ik ook van overtuigd. Maar ik heb iets meegenomen, mijn heren!'

Hims kwam uit het kleine luik en Danton perste zich uit de half ver­nielde pantserwagen. Ze bleven vlakbij hem staan en zagen de spo­ren van het gevecht.

'Wat was er aan de hand, Oro?' vroeg Danton haastig.

'Van alles, Sir. Een zeer gemene pad wilde mij overvallen. Dat wil zeg­gen, hij deed het ook. We voerden een mooi gladiatorenspel op en toen merkte ik plotseling, dat ik op het punt stond overmeesterd te worden.'

Hims' hand schoot uit naar zijn wapen.

'Laat maar zitten, partner,' zei Oro en schudde nonchalant zijn hoofd. 'De weegschaal heeft het bewezen. Ik ben niet voor niets een paraplant. Resultaat van dit uitstapje: Paraplanten kunnen niet over­meesterd worden.'

'Rapporteer,' zei Danton.

Zijn stem klonk hees van opwin­ding.

Oro Masut bracht uitvoerig verslag uit, terwijl ze het korvet ingingen, van wat er gebeurd was. Hij be­schreef zijn uitstapje, dat bijna een verderfelijk einde had gekregen. Voordat ze in het korvet stapten, hield Danton de Ertrusiër bij zijn arm tegen en wees zwijgend naar een bepaalde plek op de bodem, vlak naast het eind van de uitge­schoven loopbrug. Hims' grijns zei meer dan een lange verklaring.

Zonder woorden begreep Masut, dat ook hier een weegschaal was opgesteld, zonder dat iemand dat wist, want men was natuurlijk nooit zeker of de overmeesterde mannen ook niet hun kennis mee­gaven aan hun nieuwe eigenaars.

'In orde,' zei Masut. 'Is het water al opgepompt?'

'Nee,' antwoordde Danton bijna boos. 'Er heeft geen druppel ge­vloeid, bovendien zijn de sloepen van mijn schip voor het vertrek voldoende uitgerust. Het korvet heeft voldoende water aan boord om in te verdrinken!'

Masut lachte.

'Zo duidelijk hoeft u uw verbonden­heid met uw lijfwachten ook weer niet te documenteren, Sir,' mom­pelde hij. 'En...'

'Ja, ik weet wat je wilt vragen. Alle drieënvijftig mannen zijn gezond. Hamory heeft ze gered. Ze laten zich net voeden, wassen en aankle­den.'

Masut ademde diep uit.

'Weten ze intussen, wat er aan de hand is?'

Danton knikte ernstig.

'Dat weten ze maar al te goed, Oro!' bevestigde hij.

'Dan voel ik me wat meer op mijn gemak!' zei de Ertrusiër.

'Niet alleen jij,' besloot Roi Danton. De drie mannen verdwenen in het korvet, waarin een koortsachtige bedrijvigheid heerste.

Een voor een kwamen de drieënvijftig overlevenden weer terug en begonnen aan hun reparatiewerk. Aan de andere kant van het schip werd een tamelijk gehavend korvet startklaar gemaakt - ook al kon hij maar honderd kilometer vliegen, dan loonde het nog de moeite.

Intussen waren bijna al de eenenze­ventig mannen overgestapt op de FD-8.

Opnieuw heerste er spanning aan boord.

 

 

 

 

 

6.

 

'Over twee dagen vertrekken we. Om precies te zijn: Over vijftig uur op mijn horloge.'

Roi Danton stond tussen Masut en Hims in de buurt van de antizwaartekrachkoker, die naar beneden liep, naar de sluisruimte van de Francis Drake. De sluis was fel ver­licht. Ergens klonk een brommend geluid, daarna een hol knakkend geluid. In het schip werd gewerkt om de start van de twee korvetten, voor te bereiden.

'En wat gebeurt er in die vijftig uur?' vroeg Masut.

'Ik hoop, dat er niet veel meer gebeurt. Want alles, wat tot nu toe gebeurde, was voor ons een na­deel of betekende dood. Nee, niet al­les.'

'Nee, niet alles,' zei de Ertrusiër. 'Ook de overval op mij was in laat­ste instantie een positiefs iets.'

Rasto Hims fronste ongelovig zijn voorhoofd.

'Natuurlijk!' zei Roi instemmend.

'Dat begrijp ik niet goed,' antwoord­de de eerste officier.

'De overval op Oro Masut heeft twee dingen heel duidelijk bewe­zen,' zei Roi en liep met de beide andere mannen langzaam naar de Shift toe. 'Ten eerste hebben onze onbekende vrienden geen vermoe­den, wat een paraplant is en op de tweede plaats weten ze niet, wat zijn met instinct begiftigde bloedsymbiont allemaal kan.'

Hij ging op een deksel zitten en liet zijn benen heen en weer bungelen.

'We zouden moeten zwijgen over het mysterie van deze vreemde be­gaafdheid,' zei Danton. 'Ik zou niets aan de andere mannen vertellen. Per slot van rekening is het feit, dat wij door de vreemdelingen niet overmeesterd kunnen worden, net zo'n geruststelling als onze wapens. Ik hoop tenminste niet, dat we ze hoeven te gebruiken.'

'Vermoedelijk zijn de bewakers ook die mening toegedaan,' zei Masut en leunde naast Roi tegen de vlie­gende pantserwagen, waarvan het geschut vervangen was door de loop van de zware raketwerper. 'Na­melijk, dat minstens een deel van de bemanning een geslaagd bio-experiment met de explosieve bloederpest achter de rug heeft. Ik her­inner aan de prognose van de com­puter.'

'Vermoedelijk, ja!'

Hims wees naar de sluis en zei: 'Eigenlijk zouden ze nu ieder mo­ment moeten komen. Laten we naar boven gaan, Oro!'

'Akkoord!'

Ze knikten naar Danton, die zich soepel als een kat de Shift in werkte en achter het vizier van het raketwapen ging zitten. Het geluid van het laden van het wapen galmde door de sluisruimte.

Hims rukte het luik open, liet Oro voorgaan en sloot het weer zeer zorgvuldig achter zich. Daarna be­klommen ze de trap en bleven in de half donkere controlekamer staan. Vlak voor ze bevond zich de bewus­te plaat.

'Hoeveel mannen?'

Hims antwoordde:

'Het was de laatste groep. Die brengt de bekende vruchten. Het zijn maar twee mannen, maar geen paraplanten. Dus... voorzichtig.'

Hij ging zo zitten, dat de wijzers van de weegschaal vlak voor zijn ogen stonden. Zijn vinger lag op de knop, die de sluis opende en sloot. Oro Masut mikte met zijn loop op de stalen plaat voor de sluis.

'En nu kunnen we wachten,' zei Roi Danton. Hij was door een ingescha­kelde minicom met de controleka­mer verbonden.

'Maar zeker niet al te lang, chef,' bromde Masut.

Wachten...

Er verstreken dertig minuten, daarna zoemde een signaal.

'Momentje,' zei Rasto Hims rustig en drukte op de knop.

De beide bewakingsrobots, die voorzien waren van de middelzwa­re wapens, liepen langzaam rechts en links in de sluis naar de sluis­deur. Alle drie de mannen wachtten gespannen, tot de sluis open was. De twee mannen, beladen met net­ten, waarin groene vruchten en bla­deren zaten, bleven vlak voor de sluisdeur staan, die aan het eind van zijn beweging gekomen, weer dicht gleed.

'Halt!' zei Hims scherp. 'Leg de net­ten rechts en links van jullie neer.'

Verbaasd gehoorzaamden de twee mannen.

'Doe achter elkaar een stap naar voren.'

De eerste van de twee mannen, stond nu midden op de plaat. De wijzer veerde naar links. Dat was meer dan twee ton!

'Bedankt,' zei Hims en verloor de wijzers niet uit het oog.

'Loop langzaam verder!'

De andere man stapte op de on­zichtbare weegschaal en de wijzer sloeg nogmaals uit.

'Vuur!' zei Hims rustig tegen Oro Masut.

Danton luisterde mee, maar eerst had de edelman de luispreker uitgeschakeld, die in de sluis ge­monteerd was. Oro Masut drukte op de knop en mikte intussen, ter­wijl het gillende geluid van de pro­jectielen door de hal galmde. Hij overlaadde de eerste man met een hagel van allerlei soorten projectie­len. Daarna zwaaide hij de buis naar links en nam de ander op de korrel. Tegelijkertijd joelden en gilden de projectielen uit de Shift en de twee machines schoten ook.

'Vervloekte monsters!' zei de Ertrusiër knarsend.

Opnieuw waren twee van de overle­venden gedood - maar hun dood hadden ze al buiten in de jungle gevonden. Wat hier van vier kanten onder zwaar vuur werd genomen, dat waren vreemdelingen.

Ze verzetten zich wanhopig en Oro zag, hoe het laatste projectiel de buis verliet en uit elkaar spatte als een felle atoombal. De robots scho­ten hun halfzware wapens leeg en Roi scheen af te wachten.

Twee van de nog functionerende turbines startten en zogen rook en stank de sluisruimte uit. Het ge­brom was in het helse lawaai van de exploderende projectielen bijna niet te horen.

De atoomexplosies hadden de schermen doorboord en de zuren, waarmee de twee mannen over­laden werden, vraten hun lichamen op. De netten met de vruchten los­ten zich op en brandden stinkend. Op de bodem van de sluis zakten langzaam twee vormeloze dingen in elkaar en smolten.

'Danton?' schreeuwde Hims.

'Hier,' antwoordde Roi.

'Ren naar de lift en zweef naar boven. Hamory moet ons onderzoe­ken. Wij volgen.'

Bedaard antwoordde Danton:

'Dat was ik al van plan. Niemand verlaat het schip voor de start. We sluiten de bijbehorende vacuümsluizen en luiken. Ik verbreek nu de verbinding en ren weg!'

Ze zagen Danton het luik van het schip uitrennen en met lange stap­pen door de sluisruimte stormen. Hij liet zich letterlijk in de antizwaartekrachtlift vallen en was verdwenen.

'We lopen voor ons leven,' zei Oro. 'Snel, kameraad!'

Ze zetten de apparaten uit, liepen de trap af en bleven voor het luik staan... Ze keken elkaar aan, ter­wijl de Ertrusiër het handwiel om­draaide. Daarna liet hij zich tegen het luik aan vallen, liet het open zwaaien en spurtte weg. Een meter achter hem rende Rasto Hims.

Ze zweefden naar boven.

Achter ze sloot de automatische ap­paratuur alle luiken, die bewogen konden worden. Het onderste schip was nu van het middelste afgesloten door gesloten stalen wanden.

In de sluis stonden twee geactiveer­de bewakingsrobots.

Ze hadden hun leeggeschoten wa­pens laten zakken en schenen de restanten van zeer vreemde vreem­delingen te bestuderen. Hun ogen glommen dof. Uit de vormeloze hoop, die eruit zag als gesmolten was, steeg rook op die door de turbinestroom werd weggezogen.

Twee man minder.

Danton stond naast zijn twee vrien­den in de poolsluis van de FD-8 en schudde zijn hoofd.

'We waren vreemd genoeg zeker van onze zaak, toen we naar bene­den gingen om de verza-melaars te controleren. Weer twee mannen; we zijn nog maar met negenenze­stig mannen.'

'Het is tragisch, maar lange rouw kunnen we ons niet permitteren.' stelde Rasto Hims bedaard vast. 'Nog een uitval, daar geloof ik niet meer in, Sir!'

'Als het aan mij lag, zou ik me daar­voor wel garant willen stellen,' zei Roi Danton zachtjes. 'Geen drama zonder les voor ons!' Hij wees naar de verborgen weegschaal voor het korvet.

'Wat voor les?'

'In ieder geval schijnen de onbe­kenden door het overmeesteren van twee neergeschoten beman­ningsleden tot de conclusie geko­men te zijn, dat bij een groot deel van onze mannen hun vervloekte plan effect heeft gehad.

Het experiment met die bloederpest is voor hen kennelijk ge­slaagd.'

'Niet geslaagd is het overmeesteren van de paraplanten. Moeten de vreemdelingen soms geloven in een biologisch proces, dat hun plannen heeft verijdeld.'

'Ja, dat moeten ze.'

Een groepje uitgeputte mannen kwam door de hangarsluis. Ze had­den gereedschap bij zich en waren behoorlijk vuil. Een van hen, een technicus, bleef bij Danton staan en meldde:

'We garanderen een vlekkeloze start van het andere korvet. Ook het sluismechanisme zal het doen. Na­tuurlijk niet meer dan een keer.'

Danton probeerde een tevreden ge­zicht te trekken.

'We zijn dus boven klaar?'

'Ja.'

'Bedankt, mannen. Als jullie weer een beetje uitgerust zijn, ga dan hier verder alsjeblieft. De start moet over precies achtenveertig uur plaatsvinden. Ik hoop, dat we het redden binnen deze termijn.'

'We zullen ons best doen,' zei de leider van deze groep en sloot zich bij zijn mannen aan.

'Nog twee opgaven,' zei Danton.

'De checklist en een afsluitende weegschaalcontrole, niet?' vroeg Rasto Hims.

'Precies.' zei Roi.

De mannen verdwenen in het kor­vet.

 

Eindelijk was het zover.

Het bedienend personeel had plaatsgenomen in de zware stoelen in de commandocentrale. Volgens plan werden alle sectoren, machi­nes, en de instrumenten van het korvet getest. Men liet de appara­tuur enkele seconden proef­draaien, werkte samen met de klei­nere scheepscom-puter, bezette het geschut en streepte steeds meer functionerende afdelingen weg. De overle-venden hadden zichzelf, on­danks ziekte en verliezen, overtrof­fen. Een uur later bleek, dat de FD-8 startklaar was.

Roi Danton zuchtte opgelucht en leunde achterover, toen zei hij zachtjes in het gespannen zwijgen, dat in de ruimte heerste:

'En nu komt het moeilijkste, Rasto! Oro!'

De twee mannen begrepen het met­een.

'In orde.'

Danton gaf een van de aanwezigen een wenk. Hij zette de intercomin­stallatie van het korvet op 'alge­meen'.

Roi trok de microfoon naar zich toe en keek in de camera's boven het zichtscherm.

'Vrienden!' zei hij luid en duidelijk. 'We hebben een probleem en ik zal u de oplossing straks vertellen. Ik verzoek iedereen aan boord om zijn post onmiddellijk te verlaten, het korvet moet volkomen leeg zijn. We verzamelen ons in de hangar, vlak naast de sluis van het schip. Geen vragen, alsjeblieft.'

Hij stond op, stak zijn hand in een vakje onder de stoel en haalde een van de middelzware wapens te­voorschijn. Twee reservemagazij­nen zaten verder in de zakken van zijn kleding.

Rasto Hims en Oro Masut hadden al raketwapens in hun handen. Ze zwaaiden naar de andere mannen aan de verschillende instrumenten­borden en verlieten de sloep door de antizwaartekrachtkoker.

Zwijgend liepen ze via de loopbrug naar de hangar.

Uit alle afdelingen van het bolvor­mige schip stroomden de mensen tevoorschijn en verzamel-den zich op het afgesproken punt. Bijna nie­mand sprak, want het gezicht van de koning der vrije handelaars stond ongebruikelijk ernstig. Er waren nog negenenzestig mannen aan boord.

'Daar in rijen van tien opstellen!'

Danton bleef op de helft van de loopbrug staan, het wapen in zijn armen.

Zes rijen van ieder tien man en een van acht waren duidelijk zichtbaar. Dus was er werkelijk niemand meer aan boord van de FD-8.

'Bedankt,' zei Roi.

Daarna gaf hij Masut en Hims een teken.

Zijn twee vertrouwelingen stelden zich rechts en links van de loop­brug op. Roi bleef waar hij was en maakte zijn wapen schietklaar. Er klonk nog een keer een klik en het geluid verscheurde de zenuwen van de verzamelde mannen.

'De wijzers, Hims!'

Rasto Hims klapte een plaatje naar beneden en schakelde twee keer. De wijzerplaat van het smalle in­strument werd verlicht. Daarna draaide de edelman zich half om en richtte de loop van zijn wapen op een plek, die vlak voor de loopbrug lag.

'Ieder van jullie gaat nu langzaam het schip in en blijft staan, als ik het zeg!'

Dantons gezicht was hard en stond strakgespannen.

De mannen zetten zich een voor een in beweging. Ze maakten zich los uit de militaire opstelling en liepen over het verende stuk staal naar de loopbrug, de loopbrug op en het schip in. De wijzer sloeg iedere keer een klein stukje uit. Geen enkele keer bereikte hij ook maar in de verste verte de waarde van twee ton.

De laatste man stapte op de ver­scholen weegschaal. Hij had een normaal gewicht.

'Halt.'

Dantons stem klonk snijdend.

De man bleef verward staan.

Roi gaf hem het wapen en zei kort­af:

'Je schiet zonder een vraag te stel­len, als Masut en Hims beginnen te schieten. Begrepen?'

'J-ja!' stotterde de technicus.

Roi liep snel naar beneden, bleef op de plaat staan en grijnsde, toen hij Hims ook zag grijnzen.

'Blij toe,' zei hij kortaf.

Hij pakte weer het wapen van de technicus en bleef staan. Oro Ma­sut ging met wapen en al op de weegschaal staan, liep er over heen en liep naar Hims, die zijn wapen afgaf en hetzelfde deed.

De drie gezworen kameraden lach­ten naar elkaar en renden het kor­vet in. Achter ze werd de loopbrug naar binnen geschoven, de boordsluis werd gesloten. Het korvet was startklaar.

Weer in de commandocentrale pak­te Roi de microfoon.

'Beste vrienden,' verklaarde hij kortaf. 'Dat, wat we net hebben gedaan, was een simpele con-trole. We zijn allen gewogen en noch te licht, noch te zwaar bevonden. Had een van ons twee ton gewogen, dan was hij nu niet meer in leven. Ik ben er zeker van, dat jullie me begrijpen.'

'Overigens: Ik wens ons veel geluk. Start van het eerste korvet tijd mi­nus honderdtwintig seconden. Start van de FD-8 minus honderdt­achtig seconden.'

'Okay!'

Negenenzestig mannen probeer­den hun ontzettende opwinding niet te laten merken en zich er door hun handelingen niet door te laten beïnvloeden. De seconden werden weggetikt.

'Na het eind van dit commando. Sluizen openen... opgelet...

NU!'

De geblakerde, gedeukte en wegge­vreten sluisdeuren werden door het gerepareerde mechanis-me opengeduwd. In een andere sector van het wrak ging de romp boven de restanten van de uitstekende machinekamer open. Er gebeurde niets. Men zag op de kleine moni­tors geen enkele reactie, alleen langs de welving van het korvet, het binnenvallende licht, daarachter de geelbruine woestijn.

'Machines van korvet, volle kracht.'

'Volle kracht... begrepen!'

Een leeg korvet steeg op van de bodem van de hangar, zweefde om­hoog en gleed langzaam de sluis uit.

'Langeafstandsbesturing. Start als afgesproken!'

'Okay!'

De zilveren bol, waarvan het opper­vlak ook door de littekens en de wonden van atoombran-den geteis­terd en geblakerd was, schoot de hangar uit, ging sneller en zakte toen naar bene-den. Hij ging sneller en sneller, voerde zijn snelheid steeds meer op en veranderde in een ra-zende bliksemschicht, toen hij vlak boven het spiegelende oppervlak van de binnenzee voor­t raasde.

'Opgelet! Sluis openen!'

Op het moment, dat de sluis voor de FD-8 open gleed, zagen de mannen op het kleine scherm in de diffuse nevel een ontzettende lichtflits. De machines van het korvet, die men als lokvogel op pad had gestuurd, schenen ontploft te zijn.

'Stumper!' bromde Masut razend.

Roi Danton had de handbediening op zich genomen, schakelde als een wilde, gaf korte commando's en steeg langzaam op. Daarna brach­ten de antizwaartekrachtprojec­tors het korvet omhoog en schoven het voorzichtig tussen de verbran­de sluisranden door.

En toen gebeurde het noodlottige voorval.

 

7.

 

Heel vlug achter elkaar gingen er zes harde schokken door het korvet heen. Roi schrok, keek een seconde naar de panoramagalerij en be­woog daarna de stuurhandle.

Voor hem, op het instrumenten­bord, floepten de lampjes aan.

'De motoren zijn uitgevallen!' schreeuwde iemand.

Roi zweeg. De grenzeloze teleurstel­ling, die nu al door hem heen golfde, werkte als een verlammend vergif, maakte dat hij niet kon antwoor­den. Voorzichtig manoeuvreerde hij het korvet met de antizwaarte­krachtvelden naar de hangar en zet­te hem weer neer op zijn oude plaats. Een lichte huivering voer door de bol, met zijn doorsnede van meer dan vijftig meter. Toen stond hij stil.

Een voor een zette Roi de motoren voorgoed uit.

Oro Masut was opgesprongen en staarde naar de schermen.

'Hier Danton,' zei Roi op scherpe toon via de intercom. 'Niets aan te doen, mannen! Alles was voor niets.'

De bliksemflits die boven de bin­nenzee opgedoemd was, had niets te maken gehad met de ontploffen­de transformatoren of uitbranden­de motoren. Het waren de vijanden geweest; ze hadden de sloep ge­woon neergeschoten. Hadden ze ge­weten, dat de boot volkomen leeg was?

'Ik dacht het al!' mompelde Masut.

Uit de luidsprekers kwam geroeze­moes. De mannen van het schip keken naar de kleinere schermen naast hun stoelen en zagen, wat zich ook duidelijk op de schermen van de galerij afspeelde. De jungle leefde.

Hij moest uitstekend gecamoufleerd zijn.

'Ze zaten zelfs gedeeltelijk in het zand verstopt!' stelde Rasto Hims geschokt vast.

'Juist. Precies onder een pad, waar ik wel twintig keer overheen gelo­pen ben!'

Oro Masut schudde verbluft zijn brede schedel. Hij was wit van op­winding en woede.

De scherpe stem van Danton ver­brak het gemompel van de man­nen.

'Niemand doet iets. We wachten in uiterste rust af! Duidelijk?'

Hims antwoordde:

'Het lijkt me moeilijk, maar het is verstandiger.'

Nu begrepen ze pas ten volle, wat er eigenlijk gebeurd was. Overal in de jungle waren enorme voertuigen opgedoken. Ze hadden een vreemde constructie, maar een ding hadden ze gemeen-schappelijk: De buizen, stukken geschut en projectors we­zen zonder uitzondering in de richting van het korvet. Het waren, voor zover ze konden zien, zware en superzware stukken energie. De pantserwagens werden beschermd door energieschermen, waar de vuurkracht van het korvet niets tegen kon beginnen. Verder gaan met een startpoging, ondersteund door wapens, zou pure zelfmoord geweest zijn; de vreemdelingen zouden de meeste motoren ver­nield hebben. Nu waren ze niet meer te repareren. Een van de reus­achtige gevechtsvoertuigen, was op zeer brede rupsbanden zo uit een reusachtige zandtrechter naar bo­ven gekomen.

'Een hopeloze overmacht!' bromde Roi Danton.

De hele bosrand was nu in een opmarsgebied veranderd. De voer­tuigen vormden een soort halve cir­kel, waarvan de buitenste flanken nu sneller gingen en het wrak van de Francis Drake in de tang nemen. Roi telde meer dan honderd vaar­tuigen.

Ze hadden onder de bomen ver­stopt gestaan en omdat hij Oro Ma­sut kende, twijfelde hij er niet aan, dat de camouflage een absoluut meesterwerkje was geweest. Ver­moedelijk hadden de gevechtscom­mando's en de verzamelaars de ma­chines gepasseerd, zonder ze te zien. Alles was voor niets geweest.

Roi greep de intercom.

'Hier Danton. Zijn er rapporten over doden of gewonden.'

Ereget Hamory's gezicht verscheen op een van de schermen.

'Ik geloof dat absoluut pessimisme in iedere situatie de beste mentali­teit is,' zei hij zachtjes. 'We hebben alleen maar een paar builen en sneetjes, verder niets. Maar we zul­len zeker onaangenamere dingen meemaken, Sir.'

Danton knikte naar hem. Zijn ge­zicht leek wel een masker.

'Wat er ook gebeurt, Ereget, help me alsjeblieft om de absolute rust te bewaren. Verzet betekent in dit stadium zelfmoord. Beloof je me dat?'

Hamory's kille grijns werd weer zichtbaar.

'Ik ben arts, geen gladiator,' ant­woordde hij en besloot het ge­sprek.

De brede rupsbanden van de pant­serwagens bewogen zich. Daar moesten ontzettende gewich-ten op drukken, want de naderende wa­gens, onder hun trillende energieschermen, persten stenen in het zand en lieten diepe sporen achter. De twee einden van de linie hadden nu een grotere bocht gemaakt en zouden vermoedelijk de uiteinden van een dichte cirkel rond het wrak gaan vormen waar niemand meer uit kon. De vrije handelaars hadden een vermoeden gehad, maar dit was te gek: De jungle was in werkelijk­heid niets anders, dan een ideale schuilplaats voor deze onbekende vijanden geweest.

'Doe iets, Roi!' zei Rasto Hims.

Danton draaide zich langzaam om, keek de edelman recht in zijn ogen. De blikken van de andere mannen in de commandocentrale waren al­lemaal op hem gericht, alsof ze van hem een wonder verwachtten, of zoiets.

'Dat is betrekkelijk makkelijk ge­zegd,' zei Danton.

Zomaar zonder reden dook in zijn gedachten, die niet zwarter konden zijn, een beeld op. Een gezicht, om­huld door kastanjekleurig haar. Het was het gezicht van de psycho­loge, Eileen Dacran. Roi uitte een gesmoorde vloek, rechtte zijn rug en antwoordde:

'Okay - ik zal iets doen.'

Hij drukte op de knop van de inter­com.

'Hier nog een keertje Roi Danton,' zei hij. 'Ik spreek tot alle mannen van het korvet.

We hebben slechts een paar lichtge­wonden, dus valt er op het moment niets te vrezen. Maar we zijn voor de tweede keer in handen van die mysterieuze vreemdelingen geval­len. Ik verzoek iedereen van jullie om absolute discipline en kalmte te bewaren. Verzet is zelfmoord. Blijf op jullie post en verroer je niet. Wat er ook gebeurt: Geef mee met het geweldpens, ook al hebben we er genoeg. Ik denk dat onze vijanden een ander besluit hebben genomen. Ze zullen vermoedelijk proberen met ons op een of andere manier deze planeet te verlaten, wat voor ons alleen maar voordelig kan zijn. Vermoedelijk willen ze ons als mo­gelijkheid gebruiken om te infiltre­ren in de eenheden van het impe­rium.

Ik herhaal:

Geen verzet, absolute discipline. Verlaat de sloep nu nog niet en zorg ervoor, dat in jullie omgeving alle machines uitgeschakeld worden. Ik ben hier in de commandocen­trale en ben voor iedereen te spre­ken. Sluiten.'

Hij liet de knop weer los.

'We zijn hopeloos in het defensief gedrongen,' stelde Rasto Hims vast. 'En de cirkel rond het wrak is geslo­ten.'

Dat was op de schermen heel goed te zien.

Ongeveer zeshonderd meter verde­rop stonden de superzware pant­serwagens stil. Ze werden be­schermd door hun eigen schermen. De buizen schoven omhoog, wezen naar de twee geop-ende sluizen, mikten op het korvet. De radioapparatuur zweeg, dus waren de vreemdelingen in de pantserwa­gens niet... of nog niet?... van plan om contact op te nemen met de vrije vaar-ders. Het leek wel, alsof zij ook zaten te wachten, op iets dat iedere seconde kon gebeuren. Danton hoopte, dat dat niet de vernie­ling van het schip zou zijn.

Een hopeloos zwijgen verbreidde zich nu onder de enkele mannen in de centrale.

'Sir?'

Dat was de stem van Rasto Hims.

'Ja?'

'Wat zijn onze vrienden van plan, denkt u?'

Danton haalde zijn schouders op.

'Ik heb alleen maar vermoedens,' zei hij zachtjes. 'Vermoedelijk zijn ze van plan om de eenenvijftig man­nen met normaal bloed aan boord te overmeesteren. Natuurlijk zul­len ze niet precies weten met hoe­veel we zijn. En van het geheim van de paraplanten weten ze ook niets.'

Oro Masut was het er niet mee eens:

'Maar per slot van rekening hebben we nog drie korvetten aan boord, die met enige inspanning start­klaar gemaakt kunnen worden. Die vreemdelingen zullen onze rol wil­len spelen.'

'Daar ben ik ook bang voor,' zei een van de mannen.

'Ze zullen zeker proberen om met minstens een korvet in de gestalte van ons mensen, weg te vliegen. Wat er met de paraplanten gebeurt, die ze natuurlijk niet lichamelijk kunnen overmeesteren, dat weten we niet. Maar ja, we zijn wel het een en ander gewend.'

Nog steeds was de cirkel daar, nog steeds werd het schip bewaakt. Het opgewaaide zand was intussen weer neergedaald en nu kon je de grote gaten in de jungle zien en de kuilen, waar brede sporen uit te­voorschijn kwamen. Niets bewoog zich buiten in het diffuse licht, dat gefilterd werd door de nevel.

'We kunnen natuurlijk hoopjes theorieën opstellen,' zei Danton en leunde achterover in zijn stoel, 'maar exacte kennis van dat, wat er nu gaat gebeuren, die hebben we niet.'

Hij sloot zijn ogen.

Weer zag hij in zijn geest het ge­zicht van de kosmopsychologe. Ze glimlachte naar hem en scheen hem moed in te willen spreken. Danton vocht om de gevoelens van hopeloosheid de baas te worden. Hij dacht erover na of een andere vluchtpoging, misschien midden in de nacht zinvoller geweest was. Maar zijn vijanden beschikten over peilapparaten, die de duisterste nacht in klaarlichte nacht veran­derden. Wat hij ook bedacht, steeds kwam hij op hetzelfde resultaat uit.

Ze hadden alles gedaan, wat ze kon­den.

Plotseling zei Oro Masut:

'Denkt eigenlijk iemand van ons aan Burdsal Kurohara?'

Roi deed zijn ogen open en keek de Ertrusiër verrast aan.

'Nee, ik heb hem niet vergeten, maar de laatste dagen heb ik aan allerlei andere dingen moeten den­ken. Denk je... ?'

'Misschien heeft Kurohara het ge­red?' zei Rasto Hims.

'Als hij het heeft gered, heeft hij Rhodan kunnen waarschuwen. Ik neem niet aan, dat in dat geval de opperregent lang zal aarzelen om ons hier uit te halen. Dan weet hij tenminste, dat wij in de val zitten.'

Een andere stem onderbrak hun gesprek.

'Hier peiler. Er landt een ruimte­schip.'

Ze keken elkaar aan, toen knikte Danton langzaam.

'Er viel niets anders te verwachten. Vermoedelijk worden we bijzonder beleefd behandeld, wat aan het ge­vaar niets verandert. Kalm blijven graag.'

De peiler projecteerde het beeld van het schip op een secundair scherm en de mannen gingen er om heen staan.

Ze kenden die vorm van die sche­pen.

In de vorm van een spie, als een afgehakte spitse kegel, waarvan de platte vlakken gewelfd waren. De aandrijvinggordels langs het mid­delste stuk braakten vuur uit en de centrale motor was in het midden van het onderste gedeelte aange­bracht, dat stukken smaller was dan de bovenkant. Het schip zakte langzaam door de nevelige atmos­feer van de planeet nummer II van het Prisonstelsel.

'Ze zullen het wrak bezetten,' zei Rasto Hims en trok razend aan zijn zwarte baard.

'Dat doen ze zeker,' stemde Oro Ma­sut in.

Ze keken verder naar de landing. Het schip braakte enorm veel vuur uit en liet zijn landings-poten naar buiten schieten. Het landde op een afstand van een halve kilometer van de gepant-serde voertuigen, die kennelijk op de hoogte waren van de landing en geen enkele reactie vertoonden. Zand werd weg gezwiept en schoot in dichte sluiers over het beeld. Zelfs de kiezels wer­den door de zijdelingse druk van de vuurspuwende motoren weggeslingerd. Het brullende geluid van de machines werd zachter en zachter.

Tenslotte persten de schotels onder het landingsgestel zich diep in de bodem.

De sluis ging open.

'Nou zal je het hebben!' zei Oro Masut.

Uit het schip van de pseudo-Gurrads stroomde een niet aflatende massa platte wagens. Ze bewogen zich ook op brede rupsbanden en hadden kleine, brede wieltjes met geprononceerde profielen. De wa­gens zetten koers in de richting van het wrak en twee van de pantserwa­gens, schoven opzij om een passage mogelijk te maken.

'Dat zijn minstens duizend man!' mompelde Danton.

Er scheen geen eind te komen aan de colonne. Steeds meer verlieten de sluizen van het schip en raasden door de zandwolken van hun voor­lieden op de Francis Drake af. Het eerste voertuig moest nu de loop­brug en de grondsluis hebben be­reikt. Seconden verstreken.

Toen hoorden de mannen via de externe microfoon een hevig ge­kraak; een verre, harde klap deed het korvet schudden.

'Ze hebben de sluis opengeschoten,' zei Hims bijna met bewonderens­waardige kalmte.

'Ja, en onze weegschaal is ook on­bruikbaar geworden,' antwoordde Oro Masut. 'We hadden zoveel moeite gedaan.'

Toen landden een paar kleine ver­bindingsboten in de hangar van het korvet. Het werd menens.

 

Niet minder dan drieduizend Gurrads hadden het wrak en het korvet bezet. Net als weken geleden, waren ze zwaar bewapend en beleefd.

Be­leefd? Nee - ze waren kil en merk­waardig vastbesloten. Ze waren overal en controleerden alles en iedereen. Eerst werden alle man­nen, die hun wapens niet al eerder hadden verborgen, ontwapend.

Oro Masut stond naast Rasto Hims langs een van de wanden van de centrale.

Hij stak zijn arm uit en hield een van de Gurrads aan, die hem voor­bij wilde lopen.

'Wat moet dat, collega?' vroeg hij rustig.

De Gurrad hief zijn wapen op, scheen na te denken of hij zou antwoorden. Toen zei hij lang­zaam:

'Dat zul je straks wel zien, Terraan.'

Hij liep door.

De vreemdelingen deden geen po­ging om hun geweldige lichaamsge­wicht te verbergen. Ze hadden, toen ze over de loopbrug het korvet in­kwamen, eerst de stalen plaat van de weeg-schaal geruïneerd en daar­na de loopbrug. Tenslotte was ook het registratie-instrument uitgeval­len; de wijzers waren verbogen. On­der hun stappen sidderde het kor­vet en de con-structie van het mate­riaal ontwikkelde een eigen ritme van impulsen, dat glazen versplin­terde. Overal hoorde je knetterende en knarsende geluiden. De wanden zoemden letterlijk. Rasto Hims klampte zich vast aan een stoelleu­ning en mompelde:

'Die giganten ruïneren het hele schip! Daar, kijk nou eens!'

Hij wees naar de stalen platen rond­om de liftinstallatie. Deze platen bogen door en toen er opeens twee Gurrads op die plaats stonden, zak­ten ze letterlijk naar beneden, of ze op een taaie brei hadden gestaan. Verbluft sprongen ze opzij en schrokken ze. Oro Masut pleegde passief verzet, door bulderend te lachen. Daardoor kwam hij, zonder dat hij het wist in groot gevaar, maar de vreemdelingen waren al­weer kalm.

'Dat gewicht... ik snap het niet,' zei hij. 'Ken je die vreemde vogel, die Bontainer heet, Rasto?'

Hims knikte.

'Een merkwaardig iemand. Een aansteller, maar een voortreffelijk vakman. Hij was met Rhodan op Haloet. Ik heb hem ooit even ge­sproken.'

'Ja. Dat doet me aan Haloet denken. Aan Haloeters en Tijdagenten. Ze zien er wel anders uit dan onze kameraden hier, maar ze zijn niet minder zwaar. Zou er eventueel een relatie zijn?'

'Eventueel, ja.'

Het korvet werd tot in de poolkoepel bezet... Overal zag je diepe deuken in metalen platen. Op som­mige plekken, die alleen om akoes­tische of atmosferische redenen door simpele stalen platen met iso­latiemateriaal afgescheiden waren, zakten zelfs een paar vreemdelin­gen door de vloer en kwamen een dek lager terecht. Daar maakten ze diepe gaten in het staal en verniel­den verbindingen, die men daar heimelijk had aangelegd. De eerste kortsluitingen traden op en het rook naar ozon.

'Die... ik kan geen goed schel­dwoord bedenken... moeten of een fantastisch hoog specifiek ge­wicht bij hun normale lichaamsomvang hebben, of een normaal specifiek gewicht bij een des te gro­tere lichaamsomvang. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken - er is een relatie tussen hen en de tijda­genten.'

Rasto Hims schudde zijn hoofd.

'Vriend Masut,' zei hij en zijn ogen laaiden een ogenblik hevige paniek, 'dat alles is op dit moment voor mij zeer oninteressant. Het gaat mij om wat anders.'

'Waar dan om?'

'Om onze vooruitzichten. De Gur­rads doen zo merkwaardig vastbe­raden. Ze schijnen precies te weten, wat hen te doen staat.'

Oro Masut knikte bevestigend.

'Welke vooruitzichten hebben we?' vroeg hij.

'Ze zijn iets van plan, dat nog vrese­lijker is dan de explosieve bloederpest. Ik denk, dat ze ons op een of andere manier in slaven willen ver­anderen. En wij hebben geen enke­le kans meer om ons te verzetten. Met succes, bedoel ik.'

'Je hebt gelijk.

 

Zo was het. De negenenzestig over­levenden van de Francis Drake had­den geen enkele kans meer. Ze wa­ren volkomen in de macht van een overmacht, die zo groot was, dat het zelfs niet loonde om na te denken over het begrip 'verzet'. De driedui­zend Gurrads waren overal. Ze con­troleerden iedere ruimte en iedere mogelijkheid om je te verstoppen. Niemand wist, wat ze werkelijk van plan waren.

 


De paraplant, Burdsal Kurohara, is al op 28-2-2437 met een sloep van de Francis Drake naar de aarde gegaan en heeft de opperregent gevraagd, een hulpexpe­ditie naar Roi Danton te sturen in de Kleine Wolk van Magelhaen. Perry Rhodan wil wel, maar er zijn steekhoudende redenen voor een vertra­ging van deze actie - ook al zijn er veel mensen die dat niet willen inzien ...


 

Perry Rhodan 0385 - De laatsten van de Francis Drake
0385 - De laatsten van de Francis Drake.htm