Maigret en het lijk aan de kerkdeur


Georges Simenon

Produced by the Fat controller

1 Waarin commissaris Maigret een moord pleegt

Niemand zag wat er gebeurde. Niemand vermoedde dat het een drama was, wat zich afspeelde in de wachtkamer van het kleine station, waar slechts zes reizigers met lusteloos gezicht in een geur van koffie, bier en limonade zaten te wachten.

Het was vijf uur in de middag en de duisternis viel. De lampen brandden, maar door de ruiten zag je nog in het laatste grauwe daglicht de Duitse en Nederlandse beambten, spoorweg- en douanebeambten, op het perron op en neer lopen.

Want het station van Nieuweschans ligt in het uiterste noorden van Nederland, tegen de Duitse grens aan. Een onbelangrijk station. Nieuweschans is nauwelijks een dorp. Er loopt geen enkele grote lijn over. Er komen maar heel weinig treinen buiten de treinen, 's morgens en 's avonds, voor de Duitse arbeiders die, aangelokt door de hoge lonen, in Nederlandse fabrieken komen werken. Iedere keer zie je dan weer hetzelfde tafereel. Aan het ene eind van het perron stopt de Duitse trein. De Nederlandse trein staat aan het andere eind te wachten. De Nederlandse beambten met hun oranje petten en de Duitse in groenachtig of blauw uniform voegen zich bij elkaar en brengen samen het uur door dat uitgetrokken is voor de douaneformaliteiten.

Aangezien er per keer slechts een twintigtal reizigers aankomt of vertrekt en het iedere dag dezelfde zijn, die de douanebeambten bij hun voornaam noemen, duren die formaliteiten niet lang.

Dan gaan de mensen in de restauratie zitten, die dezelfde kenmerken van alle stationsrestauraties aan de grens vertoont. De prijzen zijn in centen en in Pfennige aangegeven. Er is een vitrine met Duitse sigaretten en Hollandse chocolade. Er wordt jenever geschonken en Schnaps. Die avond had de atmosfeer er iets drukkends. Een vrouw zat achter de kassa te dommelen. Uit de percolator steeg een dun straaltje stoom omhoog. De deur naar de keuken stond open en je hoorde de fluitende en krassende geluiden van een radiotoestel, waarvan een kleine jongen aan de knoppen zat te draaien. Het was allemaal vertrouwd, maar enkele bijzonderheden waren voldoende om de sfeer iets van het alledaagse te ontnemen en te laden met een geheimzinnige, hoewel nauwelijks merkbare spanning.

De uniformen van de beide landen, bijvoorbeeld. Al die kleurige affiches naast elkaar, voor Duitse wintersportplaatsen en de Jaarbeurs te Utrecht... Een gedaante, in een hoek: een man van een jaar of dertig, met tot op de draad versleten kleren, een bleek, slecht geschoren gezicht met een slappe hoed op van een ondefinieerbaar grijs, die misschien al heel Europa doorgezworven had.

Hij was met de trein uit Nederland meegekomen. Hij had een biljet voor Bremen laten zien en de conducteur had hem in het Duits uitgelegd dat hij niet de kortste Iijnuit-gekozen had en dat er op deze lijn geen sneltreinen liepen. De man had met een gebaar te kennen gegeven dat hij het niet begreep. Hij had een kop koffie besteld, in het Frans, en iedereen had nieuwsgierig naar hem gekeken.

Hij had schuwe, onrustige ogen, die te diep in de kassen lagen. Hij liet de sigaret die hij rookte, losjes tussen zijn lippen hangen en dat onnozele detail was voldoende om moeheid of minachting uit te drukken. Op de grond, naast hem, stond een kleine koffer van fiber, zoals die in elk warenhuis verkocht worden. Hij was nieuw.

Toen zijn koffie gebracht werd, haalde hij een handvol kleingeld uit zijn zak, grote Franse en Belgische munten en kleine zilveren Hollandse geldstukjes. De serveerster moest er zelf uitnemen wat hij verschuldigd was. Aan het tafeltje daarnaast zat een reiziger die minder opviel, een grote, zware man met brede schouders. Hij droeg een dikke zwarte overjas met een fluwelen kraag en hij droeg zijn das gestrikt over een celluloid hou-dertje.

De eerste reiziger was nerveus en gespannen en hij keek voortdurend door het raam naar de beambten op het perron, alsof hij bang was de trein te zullen missen. De tweede sloeg hem rustig, onverstoorbaar gade, terwijl hij kleine trekjes aan zijn pijp deed.

De nerveuze reiziger verliet zijn plaats voor enkele minuten om naar het toilet te gaan. De ander maakte daar gebruik van om met een onopvallende beweging van zijn voet, zonder zich zelfs voorover te buigen, de kleine koffer naar zich toe te halen en er een andere, die er precies zo uitzag, voor in de plaats te schuiven. Een half uur later vertrok de trein. De beide mannen namen plaats in dezelfde derdeklasse coupé, maar ze spraken niet met elkaar.

In Leer liep de trein leeg, maar reed niettemin verder voor deze twee reizigers.

Het was tien uur toen ze onder de monumentale overkapping van het station te Bremen binnenreden, waar alle gezichten in het licht van de grote booglampen vaalbleek werden.

De eerste reiziger kende blijkbaar geen woord Duits, want hij liep verscheidene malen verkeerd, ging de restauratie van de eerste klasse binnen, kwam pas na veel heen- en weerlopen in de restauratie van de derde klasse terecht, waar hij aan een tafeltje ging zitten. Hij wees met zijn vinger twee broodjes met worst aan, maakte met gebaren duidelijk dat hii die mee wilde nemen en hij hield, om te betalen, evenals de vorige keer zijn hand vol geldstukken op.

Hij dwaalde meer dan een half uur lang door de brede straten in de omgeving van het station, met zijn kleine koffer aan de hand, en hij scheen ergens naar te zoeken. Waarnaar begreep de man met de fluwelen kraag, die hem geduldig volgde, opeens toen hij de ander tenslotte haastig zag toelopen op een armere wijk die aan hun linkerhand begon.

Wat hij zocht was alleen maar een goedkoop hotel. De jonge man, die zichtbaar vermoeid begon te worden, bekeek er verscheidene met argwanende blikken alvorens tenslotte zijn keus te bepalen op een hotel dat er bijzonder armoedig uitzag, met een grote melkglazen ballon boven de deur.

Hij had de koffer nog steeds aan zijn ene hand, in de andere zijn broodjes met worst die in een vloeipapiertje gewikkeld waren.

Het was druk in de straat. Er kwam een mist opzetten, die de lichten van de etalages wazig maakte.

De man met de dikke overjas had enige moeite om de kamer naast die van de eerste reiziger te krijgen. Een armoedige kamer, die er precies zo uitzag als alle armoedige hotelkamers over de hele wereld, met dit verschil alleen dat de armoede misschien nergens zo troosteloos is als in Noord-Duitsland. Maar er was een verbindingsdeur tussen de beide kamers en in die deur een sleutelgat. En zo kon de man zien, dat de ander de koffer openmaakte, die niets anders dan oude kranten bevatte. Hij zag de reiziger lijkbleek worden, zo bleek dat het pijn deed om aan te zien, hij zag hem de koffer om en om keren met zijn bevende handen, de kranten een voor een op de vloer gooien.

De broodjes lagen op tafel, nog steeds in hun vloeipapier, maar de jonge man, die sedert vier uur 's middags niets meer gegeten had, sloeg er niet éen blik op. Hij rende terug naar het station, met allerlei omwegen, vroeg tienmaal naar de weg, waarbij hij het woord Bahn-hof met zo'n accent uitsprak, dat de mensen hem nauwelijks begrepen.

Hij was zo zenuwachtig, dat hij om duidelijk te maken wat hij bedoelde, het geluid van een trein nabootste! Eindelijk kwam hij bij het station. Hij zwierf rond door de reusachtige hal, zag ergens een stapel bagage, sloop er op af als een dief om te zien of zijn koffer er niet bij was. En iedere keer wanneer er iemand voorbij kwam met een zelfde soort koffer, schrok hij op.

De ander volgde hem nog steeds, zonder zijn blik éen ogenblik van hem af te wenden.

Om middernacht pas kwamen ze, achter elkaar, weer terug in het hotel.

De man met de brede schouders zag door het sleutelgat de

jonge man in elkaar gezakt op een stoel zitten, met zijn hoofd in zijn handen. Dan zag hij hem opstaan, met zijn vingers knippen in een gebaar dat tegelijkertijd woede en machteloosheid uitdrukte.

En opeens kwam het eind: hij haalde een revolver uit zijn zak, deed zijn mond wijd open en drukte af.

Het volgende ogenblik stonden er tien mensen in de kamer, waaronder commissaris Maigret, die nog steeds zijn jas met de fluwelen kraag aan had en probeerde de nieuwsgierigen buiten (le deur te houden. Je hoorde steeds de woorden Polizei en Mörder terug keren. Dood was de jongeman nog meelijkwekkender dan levend. Je zag de zolen van zijn schoenen, waarin gaten waren, en de ene broekspijp was door zijn val opgestroopt, waardoor een sok van een afschuwelijk rood en een vaalwit, harig scheenbeen zichtbaar geworden waren. Er kwam een politieagent binnen, die op gebiedende toon enkele woorden sprak, waarop allen zich naar het portaal begaven, behalve Maigret, die zijn penning van de Parijse recherche liet zien. De agent sprak geen Frans. Maigret kon slechts enkele Duitse woorden stamelen. Tien minuten later stopte er al een wagen voor het hotel en kwam een aantal politiemensen in burger de kamer binnen.

Op het portaal hoorde je nu in plaats van het woord Polizei het woord Franzose en de commissaris werd met nieuwsgierige blikken aangestaard. Maar enkele bevelen waren voldoende om aan alle drukte een eind te maken en even plotseling als wanneer een elektrische schakelaar omgedraaid wordt, stilte te doen vallen. De hotelgasten gingen terug naar htm eigen kamer. Op straat stond een zwijgende groep mensen op eerbiedige afstand.

Commissaris Maigret had, nog steeds zijn pijp in zijn mond, maar die brandde niet meer. En op zijn brede, volle gezicht, dat als met sterke duimen in een brok klei geboetseerd was, lag een uitdrukking van wat op ontsteltenis of diepe verslagenheid leek.

-Ik hoop dat u mij toestaat mijn onderzoek te doen terwijl u het uwe doet, zei hij. Eén ding is zeker: dat is dat deze man zelfmoord gepleegd heeft. Het is een Fransman ...

-Volgde u hem?

-Het zou te lang zijn om u allemaal uit te leggen... Ik zou graag zien dat uw technische dienst een aantal foto's van hem nam, zo duidelijk mogelijk en van alle kanten. Na de drukte van zoeven was het nu stil geworden in de kamer, waar ze nog slechts met hun drieën rondliepen. Een van de heren, die jong en blozend was, met heel kortgeknipt haar, droeg een jacquet en een gestreepte broek en wreef van tijd tot tijd de glazen van zijn bril met gouden montuur schoon. Hij had een titel die zoiets betekende als: doctor in de criminalistiek. De ander, die even blozend, maar minder deftig gekleed was, snuffelde overal rond en trachtte zich in het Frans uit te drukken.

Er werd niets gevonden, behalve een paspoort op naam van Louis Jeunet, geboren te Aubervilliers, van beroep metaalbewerker. Op de revolver stond het merk van een wapenfabriek in Herstal, in België. Niemand bij de Centrale Recherche op de Quai des Orfevres had er op dat moment enig vermoeden van, dat Maigret zich in Bremen bevond, zwijgend en als verpletterd door het noodlot stond toe te kijken terwijl zijn Duitse collega's aan het werk waren, nu eens een paar stappen naar links, dan weer naar rechts ging om plaats te maken voor de fotografen en de politieartsen en met een stuurs gezicht en de pijp die nog steeds uit was tussen zijn tanden geklemd, wachtte op de armelijke buit, die hem omstreeks drie uur in de morgen overhandigd werd: de kleren van de dode, zijn paspoort en een dozijn foto's, die door het magnesiumlicht nog afgrijselijker waren dan de werkelijkheid.

Hij had vaag - neen, niet vaag! - het gevoel dat hij verantwoordelijk was voor de dood van een mens. En hij kende die mens niet eens! Hij wist niets van hem af! Er was geen enkel bewijs dat hij de justitie verantwoording schuldig was!

Het was de vorige dag begonnen, in Brussel, op een volkomen onverwachte wijze. Maigret was daar voor zaken. Hij had een bespreking met de Belgische recherche gehad over Italiaanse vluchtelingen, die uit Frankrijk uitgewezen waren en wier activiteit redenen tot ongerustheid gaf. Een reis die op een pleziertochtje leek! De besprekingen hadden minder tijd gevergd dan hij voorzien had. De commissaris had enkele uren overgehad. En hij was, na als een gewone toerist wat rondgeslenterd te hebben, een klein cafeetje in de Warmoesberg binnengegaan.

Het was tien uur 's morgens. Het café was zo goed als leeg. Maar terwijl de joviale en gemoedelijke caféhouder druk tegen hem stond te praten, had Maigret een bezoeker opgemerkt die in de verste hoek, in het halfdonker zat en die in een vreemde bezigheid verdiept was. De man zag er sjofel uit. Het was helemaal het type van de beroepswerkloze zoals je die in alle hoofdsteden tegenkomt, op zoek naar een of ander baantje. Maar uit zijn zak haalde hij biljetten van duizend francs, telde ze, wikkelde ze in een grauw papier, deed er een touwtje om en schreef er een adres op. Dertig biljetten minstens! Dertigduizend Belgische franken! Maigret had even met zijn ogen geknipperd en toen de onbekende na zijn koffie betaald te hebben, weggegaan was, was hij hem gevolgd.

De man was het dichtstbijzijnde postkantoor binnengegaan en daar had Maigret over zijn schouder heen het adres kunnen lezen. Het had niets van het handschrift van iemand die alleen maar lagere school gehad heeft:

De heer Louis Jeunet 18, Rue de la Roquette, Paris.

Maar wat hem het meest getroffen had, was het woord in de linker bovenhoek: Drukwerk.

Dertigduizend francs verzonden als krantepapier, als een bundeltje doodgewone folders! Want de man liet het pakje, zelfs niet aantekenen! De beambte woog het, zei dan: - Zeventig centimes ...

Hij betaalde en ging weg. Maigret had de naam en het adres genoteerd. Hij was de man gevolgd en hij had een ogenblik gespeeld met de gedachte de Belgische politie een cadeautje te bezorgen. Straks zou hij het hoofd van de Brusselse recherche gaan opzoeken en dan, als terloops, meedelen:

-Voor ik het vergeet, terwijl ik een glas geuze-lambiek zat te drinken, heb ik nog een boosdoener weten te snappen . .. U heeft hem maar in te rekenen, daar en daar ... Maigret was in een opgewekte stemming. Een vriendelijk herfstzonnetje scheen over de stad en af en toe voelde je een vleugje wind dat bijna zoel was. Om 11 uur kocht de onbekende in een winkel in de Nieuwstraat voor tweeëndertig francs een koffer van kunstleer, of neen, van imitatiefiber, want dat was nog goedkoper. En Maigret kocht er, voor de grap, net zo een, zonder gedachte aan wat het vervolg van het avontuur zou zijn.

Om half twaalf ging de man een hotel binnen in een straatje waarvan de commissaris de naam niet kon ontdekken. Even later kwam hij weer naar buiten en ging toen naar het Noordstation, waar hij de trein naar Amsterdam nam.

Ditmaal aarzelde de commissaris. Misschien had het gevoel dat hij het gezicht van de man al eens eerder ergens gezien had, invloed op zijn beslissing? -Het hele geval heeft waarschijnlijk niets te betekenen! ... Maar als het eens een belangrijke zaak was?... Er was niets dringends wat hem naar Parijs terugriep. Bij de Hollandse grens trok het zijn aandacht dat de man voor ze bij de douanepost kwamen, zijn koffer met een handigheid, die verried dat hij dat soort toeren gewend was, op het dak van de wagon slingerde. - We zullen wel zien als hij ergens uitstapt... Maar hij stapte niet uit. Dat wil zeggen, hij stapte in Amsterdam alleen maar uit om een kaartje derde klas naar Bremen te kopen. En verder reden ze weer, door de Hollandse vlakten met hun kanalen waarin zeilschepen voeren, die zich midden over het land leken voort te bewegen.

Nieuweschans ... Bremen ...

Maigret had op goed geluk af de beide koffers verwisseld. Urenlang had hij tevergeefs getracht de man in een van de categorieën waarin de politie haar bekenden indeelt, onder te brengen.

-Te nerveus voor een echte internationale oplichter! Of anders een ondergeschikte handlanger, die nog de oorzaak zal zijn dat zijn opdrachtgevers gepakt worden! ... Een samenzweerder?... Een anarchist?... Hij spreekt alleen maar Frans en er zijn praktisch geen samenzweerders in Frankrijk, zelfs geen strijdbare anarchisten!... Een klein oplichtertje dat voor eigen rekening werkt?... Maar zou een oplichter die zojuist nog dertig biljetten van duizend francs in een gewoon grauw papier verzonden had, zo armoedig geleefd hebben?

De man dronk geen alcohol, nam alleen, op de stations waar ze lang bleven stilstaan, een kop koffie met soms een broodje of een gevulde koek erbij. Hij kende de lijn niet, want hij vroeg ieder ogenblik welke plaats ze passeerden, maakte zich voortdurend ongerust, overdreven zelfs, dat hij in de verkeerde trein zat. Hij leek niet sterk. Toch kon je aan zijn handen wel zien dat hij handarbeider was. De nagels waren zwart en erg lang, wat erop wees dat hij al enige tijd niet meer gewerkt had.

Zijn gelaatskleur verried bloedarmoede of ondervoeding. Maigret was langzamerhand vergeten dat hij de Belgische politie had willen verrassen door hun, als een goede mop, een misdadiger over te leveren zonder dat ze zelf een vinger hadden behoeven uit te steken.

Hij kon het probleem niet meer loslaten. Hij probeerde verontschuldigingen voor zichzelf te vinden:

-Amsterdam is niet zo ver van Parijs!... En later:

-Och kom, met de sneltrein ben ik toch immers in dertien uur weer uit Bremen terug in Parijs ...

De man was dood. Hij had niets bij zich wat ook maar enigszins compromitterend was, geen enkel voorwerp waaruit viel af te leiden wat voor soort activiteit hij bedreef, alleen een gewone revolver van het merk dat het meest verspreid was in Europa.

Hij scheen zich alleen maar van het leven beroofd te hebben omdat zijn koffer gestolen was! Want waarom zou hij anders op het station broodjes gekocht hebben, die hij niet opgegeten had?

En waarom zou hij anders de hele dag gereisd hebben? Hij had zich even goed in Brussel een kogel door het hoofd kunnen jagen als in een Duits hotel.

Bleef over zijn koffer, die misschien de oplossing van het raadsel zou geven. En daarom sloot de commissaris zich, toen het lijk naakt, in een laken gewikkeld, in een dienstwagen weggebracht was na onderzocht, gefotografeerd en van de voeten tot het hoofd bestudeerd te zijn, in zijn kamer op.

Hij zag er vermoeid uit. Dat hij een pijp stopte, met kleine drukjes van zijn duim zoals hij dat altijd deed, was alleen maar om te trachten zichzelf ervan te overtuigen dat hij volkomen rustig was.

Het magere bleke gezicht van de dode liet hem niet los. Hij zag hem voortdurend voor zich, zoals hij met zijn vingers knipte en opeens, zonder overgang, zijn mond wijd opendeed en daar de revolver in afschoot. Dat beeld gaf hem een gevoel van schaamte, van wroeging bijna, en hij kon er pas na een lange aarzeling toe komen zijn hand naar de koffer uit te steken. En toch moest die koffer de rechtvaardiging van zijn handelen bevatten! Zou hij in de koffer niet het bewijs vinden dat die man, met wie hij in een zwak ogenblik medelijden had gehad een oplichter, een gevaarlijke misdadiger, misschien wel een moordenaar was?

De sleuteltjes hingen nog, zoals toen hij hem kocht in de winkel in de Nieuwstraat, aan een touwtje dat aan het handvat vastgeknoopt was. Maigret maakte hem open.

Bovenop lag een donkergrijs kostuum, dat minder versleten was dan dat van de dode. Daaronder twee vuile overhemden, met rafels aan het boord en aan de manchetten, in elkaar gerold.

... Een los boord met fijne roze streepjes, dat minstens twee weken gedragen was, want aan de binnenkant was het helemaal zwart. . . Zwart en rafelig ... En dat was alles! Daaronder de bodem, van groen papier, en de twee banden, die niet gebruikt waren, met gespen die nog blonken van nieuwheid.

Maigret schudde de kledingstukken uit, voelde in de zakken. Die waren leeg!

Een ondefinieerbare angst schroefde zijn keel dicht en hij begon opnieuw alle zakken te doorzoeken. Hij wilde, hij moest iets vinden.

Iemand kon toch geen eind aan zijn leven gemaakt hebben, omdat deze koffer hem ontstolen was?... Er zat niets anders in dan een oud kostuum en vuil ondergoed! .. .

Niets wat op een document leek! Geen stukje papier! Niet het geringste waaruit je iets omtrent het verleden van de dode zou kunnen afleiden!

Het behang van de kamer was nieuw, een goedkoop behang met opzichtige bloemen in felle kleuren. De meubelen daarentegen waren oud, versleten, kapot, en over de tafel lag een katoenen tafelkleed dat te vies was om aan te raken.

De straat lag verlaten. De luiken voor de winkels waren gesloten. Maar op het kruispunt honderd meter verderop passeerden nog steeds auto's in een geruststellend snorren.

Maigret keek naar de tussendeur, naar het sleutelgat, waar hij niet meer door durfde te kijken. Hij herinnerde zich dat de experts zorgvuldig met krijt de omtrekken van het lijk zoals het gelegen had, op de vloer getekend hadden.

Hij ging erheen, op zijn tenen, om de gasten niet wakker te maken, misschien ook omdat het mysterie hem op de schouders drukte, met in zijn hand het kostuum uit de koffer, dat nog vol valse plooien zat. Je zou in de tekening op de grond geen menselijke gedaante herkend hebben, maar ze was niettemin mathematisch juist.

Toen hij probeerde het jasje er over te leggen, de broek en het vest, verscheen er even een vonkje in zijn ogen en hij beet werktuiglijk op het mondstuk van zijn pijp. Het kostuum was minstens drie maten te groot! Het was niet van de dode zelf!

Wat de haveloze reiziger zo angstvallig in zijn koffer bewaard had, wat van zoveel belang voor hem was dat hij zich het leven benomen had omdat hij het kwijt was, was het kostuum van een ander!

2 Mijnheer Van Damme

De kranten in Bremen wijdden slechts enkele regels aan het geval. Ze vermeldden dat een Fransman, een zekere Louis Jeunet, in een hotel in de stad zelfmoord gepleegd had en dat uitzichtloze armoede het motief van zijn daad scheen te zijn.

Maar op het moment dat die kranten uitkwamen, de volgende morgen, was dat bericht al niet juist meer. Toen Maigret namelijk het paspoort doorbladerde, was hem iets opgevallen.

Op de zesde pagina, waarop het signalement vermeld wordt en waarop gegevens ingevuld staan achter de woorden leeftijd, lengte, ogen, haar, vorm van het gezicht, enz., stond vorm van het gezicht achter het woord haar in plaats van omgekeerd.

Zes maanden geleden nu had de Parijse Recherche in Saint-Ouen een complete drukkerij ontdekt van valse paspoorten, militaire zakboekjes, vreemdelingenkaarten en andere officiële papieren. Men had de hand gelegd op een aantal van die documenten. Maar de vervalsers hadden bekend, dat er honderden snikken die van hun persen kwamen, al sedert jaren in omloop waren, maar dat ze, aangezien ze er geen boekhouding op na hielden, geen lijst van hun afnemers konden opgeven. Louis Jeunet was daar een van, zoals uit het paspoort bleek, en bijgevolg heette hij niet Louis Jeunet. En zo viel het enige uitgangspunt van het onderzoek dat tot nu toe betrouwbaar geleken had, weg. De man die zich in de afgelopen nacht van het leven beroofd had, was van nu af aan een onbekende!

Het was 9 uur toen de commissaris die van de autoriteiten alle medewerking die hij maar verlangde, ontvangen had, bij het lijkenhuis kwam, waar het publiek zodra de deuren geopend waren, vrij mocht rondlopen. Hij zocht tevergeefs naar een donker hoekje om op wacht te gaan staan, ofschoon hij daar eerlijk gezegd niet veel van verwachtte. Het lijkenhuis was heel modern, zoals het grootste deel van de stad en alle openbare gebouwen. Maar de sfeer was er nog beklemmender dan in het oude lijkenhuis op de Quai de 1'Horloge in Parijs, juist door die strenge lijnen en vlakken, door de witheid van de muren die het licht koud en hard maakte, door de glimmende koelapparaten die aan een elektrische centrale deden denken.

Het leek een modelfabriek, een fabriek waar als grondstof menselijke lichamen verwerkt werden! De pseudo-Louis Jeunet lag daar, minder verminkt dan Maigret verwacht had, want de specialisten hadden zijn gezicht weer zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat teruggebracht.

Er lag ook een jonge vrouw, en een man die uit de haven opgevist was.

De bewaker, met een gezicht dat blaakte van gezondheid, in een nauwsluitend, smetteloos uniform, zag eruit als een suppoost in een museum.

Tegen alle verwachting in kwamen er in de tijd van een uur zeker dertig mensen binnenlopen. En toen een vrouw een lijk te zien vroeg dat niet in de zaal lag, hoorde men gerinkel van een elektrische bel, nummers die per telefoon doorgegeven werden.

In een zaal op de eerste etage gleed een grote stalen lade uit een enorme kast, die een hele muur besloeg, werd in een lift geplaatst en kwam enkele ogenblikken later beneden aan, zoals ook in sommige bibliotheken de boeken in de leeszaal komen.

Het was het lijk waarnaar gevraagd was! De vrouw boog zich er over, barstte in snikken uit, werd meegenomen naar een kamer aan de achterkant van de zaal, waar een jonge secretaresse haar verklaring opnam. Voor Louis Jeunet was weinig of geen interesse. Om 10 uur evenwel verscheen er in de zaal een chique geklede heer, die met een auto gekomen was. Hij zocht even en toen hij Jeunet gevonden had, bekeek hij hem langdurig en met intense aandacht. Maigret stond er maar enkele passen vandaan. Hij deed een stap naar voren en hij kreeg het gevoel, toen hij de bezoeker van dichtbij opnam, dat het geen Duitser was. De man schrok op toen hij de commissaris naar zich toe zag komen en hij voelde zich kennelijk niet op zijn gemak. Hij dacht van Maigret blijkbaar hetzelfde wat Maigret van hem gedacht had, want hij vroeg:

-Bent u Fransman?

-Ja. U ook?

-Dat wil zeggen, ik ben Belg... Maar ik woon al een paar jaar in Bremen ...

-En u kende een zekere Jeunet?...

-Neen!... Ik ... Ik las vanmorgen in de krant dat een Fransman zich hier in Bremen van kant gemaakt had. .. Ik heb lang in Parijs gewoond ... En daarom wilde ik eens even kijken, zo maar, uit nieuwsgierigheid ...

Maigret stond daar roerloos, onbewogen en zijn kalmte had iets indrukwekkends, zoals altijd op dergelijke momenten. Dan kreeg de uitdrukking op zijn gezicht zelfs iets zo straks, zo doms en onnozels, dat hij aan een koe deed denken.

-Bent u van de politie?

-Ja, van de Recherche ...

-En bent u speciaal voor dit geval hierheen gekomen?... Ach, wat zeg ik!... Dat is natuurlijk onzin, want het is vannacht pas gebeurd!... Heeft u Franse kennissen in Bremen?... Neen? Als ik u ergens mee van dienst kan zijn . .. Gaat u soms met mij mee een aperitief drinken? ...

Even later stonden ze buiten en Maigret stapte in de auto terwijl de Belg achter het stuur plaats nam. De man praatte honderd uit. Het was het type van de vlotte, joviale zakenman. Hij scheen iedereen te kennen, groette voorbijgangers, wees naar gebouwen en legde uit:

-Dat is de Norddeutscher Lloyd hier... U heeft zeker wel gehoord van die nieuwe vrachtboot die ze in gebruik genomen hebben?... Dat zijn ook cliënten van mij . .. Hij wees naar een groot gebouw met aan bijna elk raam andere uithangborden.

-Dat is mijn kantoor, daarboven, op de vierde etage, links ...

Op de ruiten stond in porseleinen letters te lezen: Joseph van Damme, commissiehandel, import, export.

-Wilt u wel geloven, dat ik soms in geen maanden de gelegenheid krijg om Frans te spreken? Mijn hele personeel is Duits, zelfs mijn secretaresse... Dat kan nu eenmaal niet anders in mijn bedrijf ...

Het was moeilijk, op Maigret's gezicht te lezen, wat er in hem omging. Zo te zien helemaal niets. Schranderheid scheen wel zijn minst kenmerkende eigenschap te zijn. Hij stemde met alles in. Hij bewonderde gedwee alles waar zijn metgezel hem opmerkzaam opmaakte. Ook de auto, die een heel bijzondere vering moest hebben, naar Van Damme hem trots vertelde.

Hij ging een groot restaurant met hem binnen, waar het vol zakenmensen zat die luide gesprekken voerden, terwijl een Weens orkest onvermoeibaar doorspeelde en de bierglazen rinkelden.

-U heeft er geen idee van hoeveel miljoenen deze bezoekers bij elkaar vertegenwoordigen! ... zei Van Damme vol geestdrift. Kijk!... Verstaat u Duits? Neen?... Nu, onze buurman is bezig een lading wol te verkopen die op dit moment ergens tussen Australië en Europa vaart... Hij heeft dertig of veertig schepen in de vaart... Zo zou ik er u nog wel meer kunnen aanwijzen . .. Wat wilt u drinken?... Ik kan u het pilsener dat ze hier hebben aanbevelen ...

Wat ik zeggen wilde ...

Maigret lachte niet eens om de overgang.

-Wat ik zeggen wilde, wat denkt u van die man die zich van kant gemaakt heeft?... Een armoedzaaier, zoals de kranten hier beweren?...

-Het is mogelijk ...

-Gaat u het geval onderzoeken?...

-Weineen! Dat is een geval voor de Duitse politie ... Bovendien, aangezien het vaststaat dat het zelfmoord is... -Natuurlijk!... Begrijpt u goed, dat dat bericht in de krant mijn aandacht trok, was alleen maar omdat het over een Fransman ging .. . Want die komen er maar heel weinig, hier in het Noorden!...

Hij stond op om iemand die wegging, de hand te gaan drukken, kwam weer drukdoenerig terug.

-Neemt u mij niet kwalijk!... De directeur van een grote verzekeringsmaatschappij ... Die is goed voor zeker honderd miljoen! ... Maar het is bij twaalven, commissaris .. . Mag ik u uitnodigen met mij te gaan lunchen?... Dat zal alleen wel in een restaurant moeten zijn, want ik ben vrijgezel... U zult er niet eten zoals in Parijs ... Maar ik zal mijn best doen dat u het niet al te slecht krijgt. .. Afgesproken?...

Hij riep de kelner, rekende af. En hij haalde zijn portefeuille uit zijn binnenzak met het gebaar dat hij vaak van zakenmensen van zijn soort in de cafés in de omgeving van de Beurs gezien had, een heel karakteristiek gebaar: hij boog het bovenlichaam achterover, terwijl hij zijn borst vooruitstak en zijn kin tegen zijn lichaam drukte, opende dan met een zelfvoldane nonchalance het heilige voorwerp, de leren portefeuille met dikke bundels bankbiljetten.

-Zo, laten we gaan!...

Pas tegen vijven liet hij de commissaris los, nadat hij hem meegesleept had naar zijn kantoor, waar drie bedienden en een typiste zaten. Maar Maigret had hem nog moeten beloven dat als hij die dag niet meer terugging naar Parijs, ze de avond samen zouden doorbrengen in een bekend cabaret.

Eindelijk was de commissaris dan weer alleen, tussen de menigte, alleen met zijn gedachten die chaotisch in zijn geest woelden. Kon je eigenlijk wel van gedachten spreken?

Hij vergeleek de beide mannen met elkaar en zocht naar een verband tussen hen.

Want er was een verband! Van Damme had niet de moeite genomen naar het lijkenhuis te gaan om naar een onbekende te kijken. En het genoegen om weer eens Frans te kunnen spreken was niet zijn enige reden geweest om Maigret uit te nodigen met hem te gaan lunchen. Trouwens, hij was pas langzamerhand, naarmate de commissaris hem onnozeler toescheen en zich minder voor de zaak scheen te interesseren, zichzelf geworden, 's Morgens was hij ongerust geweest. Zijn glimlach was gedwongen geweest.

Toen de commissaris afscheid van hem genomen had was hij daarentegen de vlotte, drukke en beweeglijke zakenman geweest, die veel praat, met veel geestdrift over zijn zaken vertelt, trots is op zijn omgang met grote geldmannen, met bravoure door het drukke verkeer rijdt, telefoneert, zijn typiste commandeert en dure diners aanbiedt, blij en voldaan dat hij het zo goed met zich zelf getroffen heeft.

Daarnaast een ondervoede zwerver, haveloos gekleed, met gaten in zijn zolen, die broodjes met worst had gekocht zonder te vermoeden dat hij die nooit zou opeten. Van Damme zou waarschijnlijk wel iemand anders gevonden hebben om een borrel mee te gaan drinken voor het eten, in eenzelfde atmosfeer van Weense muziek en bier. Om 6 uur zou de stalen kist waarin het naakte lijk van de pseudo-Jeunet lag, gesloten en weggereden worden en de lift zou hem naar de grote ijskast brengen, waar hij tot de volgende morgen zou liggen in een genummerd vak. Maigret begaf zich naar het Polizeiprasidium. Op een binnenplaats, die omgeven was door felrode muren, deden agenten gymnastiek met, ondanks het jaargetijde, ontbloot bovenlichaam. In het laboratorium stond een jonge man met dromerige ogen al op hem te wachten bij een tafel waarop alle dingen die aan de dode toebehoord hadden, voorzien van etiketten op een rij lagen. Hij sprak een schools, maar correct Frans, stelde er een eer in het juiste woord te vinden.

Hij begon met het grauwe grijze kostuum dat Jeunet op het moment van de zelfmoord aan had, vertelde dat de voering losgetornd was en alle naden onderzocht waren maar dat ze niets gevonden hadden.

-Het kostuum komt uit de Belle Jardinière in Parijs. Het weefsel bestaat voor vijftig procent uit katoen. Het is dus een goedkoop kostuum. We hebben er vetvlekken op gevonden, onder andere van machinevet, wat erop schijnt te wijzen dat de man in een fabriek, werkplaats of garage gewerkt heeft, of daar vaak kwam. Op zijn ondergoed staat geen enkel merk. De schoenen zijn in Reims gekocht. Net als het kostuum: minderwaardige kwaliteit, massa-artikelen. De sokken zijn van katoen, van het soort dat door straatventers verkocht wordt voor vier of vijf franc per paar. Er zitten gaten in, maar ze zijn nooit gestopt.

We hebben al dat goed in een sterke papieren zak gedaan, toen geschud en het stof dat eruit kwam is chemisch onderzocht.

Zo hebben we de bevestiging gekregen van de herkomst van de vetvlekken. In het weefsel zat namelijk heel fijn metaalpoeder, zoals je alleen maar aantreft in de kleren van bankwerkers, metaaldraaiers en in het algemeen van mensen die in het metaalbedrijf werken. In de kleren die ik kleren B zal noemen en die sedert jaren

-minstens zes - niet meer gedragen zijn, is niets van die aard aangetroffen.

Nog een verschil: in de zakken van kostuum A hebben we tabaksdraadjes gevonden die afkomstig waren van goedkope Franse sigaretten, van Gauloises, zoals u die noemt. In de zakken van kostuum B daarentegen zat nog wat geel tabaksstof van Egyptische sigaretten. En nu kom ik aan het belangrijkste punt. De vlekken op kostuum B zijn geen vetvlekken.

Het zijn oude bloedvlekken, van menselijk, waarschijnlijk slagaderlijk bloed.

Het kostuum is sedert vele jaren niet meer gestoomd. De man die het droeg moet letterlijk in zijn bloed gebaad hebben. En uit diverse scheuren in de stof zou men kunnen opmaken dat er gevochten moet zijn, want op verschillende plaatsen, op de revers bijvoorbeeld, zijn er draden uit het weefsel gerukt, alsof er daar nagels in geslagen zijn. In dat kostuum B zit wel een merk: het is gemaakt door Roger Moreel, kleermaker, Rue Haute-Sauvenière te Luik. De revolver tenslotte is van een model dat sedert twee jaar niet meer gemaakt wordt.

Als u mij uw adres geeft, zal ik u een kopie van het rapport dat ik voor mijn superieuren moet opstellen, toezenden.

Om 8 uur 's avonds was Maigret klaar met de formaliteiten. De Duitse politie had hem de kleren van de dode meegegeven en ook die in de koffer, die de expert kleren B noemde. En er was besloten, dat het lijk tot nader order in de ijskast van het lijkenhuis voor de Franse autoriteiten bewaard zou worden.

Maigret had op het bevolkingsbureau de gegevens overgenomen betreffende Joseph van Damme, geboren te Luik, uit Vlaamse ouders, handelsreiziger, later directeur van een handelsfirma onder zijn eigen naam.

Hij was tweeëndertig jaar. Hij was niet getrouwd. Hij woonde pas drie jaar in Bremen waar hij, na een moeilijke beginperiode, goede zaken scheen te doen.

De commissaris keerde terug naar zijn hotelkamer, bleef daar lange tijd op de rand van het bed zitten, met de beide koffers voor zich.

Hij had de deur naar de aangrenzende kamer opengezet, waar alles in dezelfde staat als de vorige avond gebleven was. En het trof hem, hoe weinig wanorde het drama achtergelaten had. Op de muur, onder een roze bloem van het behang, een heel klein, bruin vlekje: de enige bloedvlek. Op de tafel de twee broodjes, nog steeds in het vloeipapier. Er was een vlieg op neergestreken, 's Morgens had Maigret twee foto's van de dode naar de Recherche in Parijs gestuurd met het verzoek ze door zo veel mogelijk kranten te laten publiceren. Moest er daar gezocht worden? In Parijs, waar de commissaris tenminste over een adres beschikte: het adres waarnaar Jeunet vanuit Brussel dertig biljetten van duizend francs aan zich zelf gestuurd had. Moest er in Luik gezocht worden, waar kostuum B enkele jaren tevoren gekocht was? In Reims, waar de schoenen van de dode vandaan kwamen? In Brussel, waar Jeunet de dertigduizend francs ingepakt had? Of in Bremen, waar hij gestorven was en waar een zekere Joseph van Damme naar zijn lijk was komen kijken, al beweerde die dan ook dat hij hem niet kende?

De hotelier klopte en kwam de kamer binnen, hield een lang verhaal in het Duits en de commissaris meende te begrijpen, dat de man wilde weten of de kamer van het drama in orde gebracht en weer verhuurd mocht worden.

Hij bromde iets wat een bevestiging moest betekenen, waste zijn handen, rekende af en vertrok met zijn beide goedkope koffers, die niet erg pasten bij zijn verschijning van gezeten burger.

Waar moest hij zijn onderzoek beginnen? In Reims, Luik, Brussel, Parijs? Of hier, in Bremen? Hij had geen enkele reden aan de ene stad de voorkeur te geven boven de andere. Dat hij Parijs koos, was vooral omdat de zo uitgesproken vreemde sfeer van deze stad met haar andere gewoonten en andere mentaliteit, waaraan hij zich ieder ogenblik stootte, een deprimerende uitwerking op hem begon te krijgen.

Zelfs de tabak die hij er kocht, gelige, zeer lichte tabak, beviel hem niet en benam hem de lust om te roken. In de sneltrein sliep hij en hij werd wakker bij de Belgische grens, toen het al licht begon te worden. Een half uur later reed hij door Luik en staarde met onverschillige blik naar buiten.

De trein bleef maar een half uur op het station staan, zodat hij geen tijd had om naar de Rue Haute-Sauvenière te gaan.

Om 2 uur 's middags stapte hij uit op het Gare du Nord, en stortte zich in de drukte en het gewoel van Parijs. Zijn eerste zorg was een café te vinden, waar tabak verkocht werd.

Hij moest even in zijn zakken zoeken naar Frans kleingeld. Hij kreeg een paar maal een duw. De koffers had hij naast zich neergezet. Toen hij ze weer wilde opnemen, zag hij er nog maar éen. Hij keek tevergeefs om zich heen, besefte dat het geen zin had een agent te waarschuwen. Er was trouwens iets wat hem weer geruststelde. De koffer die was blijven staan had aan het handvat een touwtje met twee sleuteltjes. Het was de koffer met de kleren. De dief had de koffer met de oude kranten meegenomen. Was het een gewone dief, zoals er altijd wel rondzwerven in de omgeving van de stations? Als dat zo was, was het dan niet vreemd dat hij een koffer weggenomen had die er zo goedkoop uitzag? Maigret stapte in een taxi, genoot van zijn pijp en tegelijkertijd van het vertrouwde beeld van de wriemelende menigte. Aan een kiosk zag hij een krant hangen met op de voorpagina een foto en hij herkende van verre de foto van Louis Jeunet die hij uit Bremen gestuurd had.

Hij had even thuis willen aangaan, op de Boulevard Richard-Lenoir, om zich te verkleden en zijn vrouw te groeten, maar de diefstal van de koffer had hem ongerust gemaakt.

- Als iemand het inderdaad op de kleren B voorzien had, hoe kon die, in Parijs, dan weten dat ik die bij me had en dat ik precies op dat moment zou aankomen? Het was alsof er zich aan het bleke magere gezicht van de zwerver van Nieuweschans en Bremen eensklaps allerlei raadsels kwamen hechten. Schimmen begonnen rondom dat gezicht op te doemen, zoals op een fotografische plaat die in de ontwikkelaar gelegd wordt.

Die schimmen moest hij uit het duister naar voren halen, ze elk een gezicht, een naam geven, zich verdiepen in hun gevoels- en gedachtenwereld. Kortom, zich een volledig beeld vormen van levende mensen.

Voorlopig stond er op de plaat alleen nog maar, in een schel, hard licht, een lichaam zonder kleren, met een hoofd waaraan de Duitse artsen geknutseld hadden om het zijn normale aanzien weer terug te geven. Wie waren die schimmem?... In de eerste plaats een man die nu, op dit moment, zich met de koffer uit de voeten maakte.. . Een ander, die hem vanuit Bremen of elders, ingelicht had... Was dat de joviale Joseph van Damme geweest?... Misschien ... Misschien niet... En dan de persoon die, jaren geleden, het kostuum B gedragen had... En degene, wiens bloed bij het gevecht over het kostuum gestroomd was ...

En dan de man van wie de pseudo-Jeunet die dertigduizend francs ontvangen - of gestolen! - had ... De zon scheen. Op de terrassen van de cafés, die door vuurpotten verwarmd werden, zaten mensen. Chauffeurs riepen tegen elkaar. Van tijd tot tijd zag je een groepje mensen een bus of een tram bestormen. En uit deze hele wriemelende mensenmassa, en uit de menigte in Bremen, Brussel, Reims, elders nog, zouden twee, drie, vier, vijf individuen opgepikt moeten worden ... Misschien meer ... Misschien minder ... Maigret keek met een gevoel van warmte naar de strenge gevel van de Préfecture, liep de binnenplaats over met zijn koffer aan de hand, begroette de bode.

-Heb je mijn telegram ontvangen?... Brandt de kachel in mijn kamer? ...

-Ja, chef. En er is een dame gekomen voor de foto!... Ze zit al twee uur in de wachtkamer ...

Maigret nam niet de moeite zijn jas uit de trekken en zijn hoed af te zetten. Hij zette zelfs zijn koffer niet neer. De wachtkamer was een vertrek met drie glazen wanden aan het eind van de gang waarop de kamers van de commissarissen uitkomen, met enkele met groen velours beklede stoelen en aan de enige stenen wand de lijst van politiemannen die in de uitoefening van hun functie het leven gelaten hebben.

Op een van de stoelen zat een vrouw, jong nog en gekleed met de aandoenlijke netheid die het resultaat is van urenlang naaien onder de lamp en van veel passen en meten. Ze droeg een mantel van zwart laken met een heel smal bontkraagje en grijze garen handschoenen. Haar handtas was van imitatieleer, evenals de koffer van Maigret. De commissaris meende iets van gelijkenis tussen haar en de dode te zien, of vergiste hij zich?

Niet een gelijkenis van gelaatstrekken! Maar een gelijkenis van uitdrukking, van klasse, als men dat zo zou kunnen zeggen.

Zij had ook die grijze ogen, die vermoeide oogleden van degenen die de moed opgegeven hebben. De neusvleugels waren samengeknepen, de gelaatskleur te mat. Ze zat al twee uur te wachten maar ze had beslist niet van plaats durven veranderen, zich zelfs niet durven bewegen. Ze keek door de ruiten naar Maigret, zonder hoop dat dit eindelijk de man was die ze hebben moest. Hij deed de deur open.

-Als u mee naar mijn kamer wilt gaan, mevrouw ...

Ze scheen verwonderd dat hij haar voor liet gaan, bleef een ogenblik hulpeloos midden in de kamer staan. Met haar tas had ze ook een verkreukelde krant in haar hand, waarop de helft van de foto zichtbaar was.

-Ik hoor dat u de man kent, die ...

Maar hij was nog niet uitgesproken, toen ze haar gezicht in haar handen verborg, zich op de lippen beet en met een snik, die ze tevergeefs trachtte te onderdrukken, uitbracht:

-Het is mijn man, mijnheer...

Hij liep, om zich een houding te geven, naar een zware fauteuil en schoof die naar haar toe.

3 De drogisterij in de Rue de Picpus

Haar eerste woorden, zodra ze weer kon spreken, waren:

-Heeft hij erg geleden?...

-Neen, mevrouw. Ik kan u verzekeren dat de dood onmiddellijk ingetreden is ...

Ze keek naar de krant die ze in haar hand had, moest zich vermannen om te vragen:

-In zijn mond? . . .

En toen de commissaris alleen maar bevestigend knikte, zei ze ernstig, plotseling rustig weer, terwijl ze naar de vloer keek, op een toon alsof ze over een guitig kind sprak:

-Hij kon nooit iets gewoon, zoals anderen, doen!...

Ze was geen minnares, zelfs geen echtgenote. Men voelde dat er in haar - ze was nog geen dertig - een sterke moederlijkheid aanwezig was, de gelatenheid en de goedheid van een liefdezuster. Arme mensen zijn gewend hun wanhoop in toom te houden, omdat ze niet de tijd hebben daaraan toe te geven, omdat het leven, het werk, de zorgen hun iedere dag, ieder uur helemaal opeisen. Ze veegde haar ogen af met haar zakdoek en zonder haar neus, die een beetje rood geworden was, zou ze misschien knap geweest zijn. Ze probeerde te glimlachen terwijl ze de commissaris aankeek, maar de smartelijke trek om haar lippen keerde steeds weer terug.

-Vindt u het goed dat ik u een paar vragen ga stellen? zei Maigret, terwijl hij achter zijn bureau plaatsnam. Uw man

heette toch Louis Jeunet, is het niet?... Wanneer is hij voor de laatste maal bij u vandaan gegaan?... Ze begon bijna weer opnieuw te huilen. Haar ogen werden vochtig. Ze had haar zakdoek ineengedraaid tot een klein, heel hard propje.

-Twee jaar geleden... Maar ik heb hem nog een keer gezien daarna ... Hij stond toen met zijn gezicht tegen de etalage gedrukt... Als mijn moeder er niet geweest was...

Hij begreep dat hij geen vragen meer behoefde te stellen. Ze praatte evenzeer voor zichzelf als voor hem.

-U wilt ons hele leven weten, is het niet?... Dat is de enige manier om te begrijpen hoe Louis ertoe gekomen is ... Mijn vader was verpleger in het Hopital Beaujon ... Hij had een kleine drogisterij in de Rue de Picpus opgezet, die door mijn moeder werd gedreven___

Zes jaar geleden is mijn vader gestorven. Wij bleven in de drogisterij wonen, want daar moesten we van leven, moeder en ik ... Toen heb ik Louis leren kennen ...

-Dat is zes jaar geleden, zegt u?... Heette hij toen al Jeunet?

-Ja, natuurlijk, antwoordde ze verwonderd. Hij was metaaldraaier, op een fabriekje op de Boulevard de Belleville... Hij verdiende goed zijn brood... Ik weet niet waarom het allemaal zo gauw gegaan is... Dat kunt u niet begrijpen als u hem niet gekend heeft... Hij had altijd haast... Het was of hij verteerd werd door een soort onrust___

We gingen nauwelijks een maand met elkaar om, toen we getrouwd zijn en hij bij ons in kwam wonen ... De ruimte achter de winkel is te klein voor drie personen ... We hebben een kamer voor moeder gehuurd in de

Rue du Chemin-Vert... Ze liet de drogisterij aan mij over, maar omdat ze niet genoeg spaargeld had om van te leven, gaven wij haar maandelijks tweehonderd franc ... We waren echt gelukkig ... Louis ging 's morgens naar zijn werk ... Moeder kwam mij gezelschap houden ... 's Avonds was hij altijd thuis ...

Toch heb ik altijd gevoeld dat er iets was ... Ik weet niet hoe ik u dat moet uitleggen ...

Ziet u, het was alsof hij niet bij ons paste, bijvoorbeeld, alsof de sfeer bij ons hem soms benauwde ... Hij was erg lief voor me ...

Haar bovenlip trilde en haar ogen werden weer vochtig. Ze was bijna mooi toen ze verder ging:

-Ik geloof niet dat er veel mannen zo zijn ... Soms nam hij me opeens in zijn armen ... Dan keek hij me in mijn ogen, zo diep dat het pijn deed... Soms duwde hij me dan ineens van zich af, met een typisch gebaar dat ik nooit van iemand anders gezien heb, en zuchtte dan voor zich uit:

'— Toch houd ik heel veel van je, liefje ...' Dan was het over. Hij ging wat doen, zonder zich verder met mij te bemoeien, was uren bezig met een of ander meubel op te knappen, iets voor mij te knutselen, een horloge te repareren ...

Mijn moeder mocht hem niet erg ... Dat kwam omdat zij niet begreep dat hij anders was dan een ander...

-Had hij bij zijn persoonlijke bezittingen niet iets wat hij zorgvuldig bewaarde, waar niemand aan mocht komen? Er ging even een schrik door haar heen en ze vertelde, sneller nu:

-Ja, een oud pak!... Het zat in een kartonnen doos die op de linnenkast lag. Op een keer kwam hij thuis toen ik bezig was het af te borstelen. Ik wilde het zelfs stoppen, want er zaten een paar scheurtjes in ... Het was nog goed genoeg om in huis te dragen ... Louis rukte het uit mijn handen, hij was heel boos en schreeuwde allerlei lelijke dingen tegen me en die avond was het net of hij mij haatte ...

Dat was een maand nadat we getrouwd waren... En vanaf dat ogenblik ...

Ze zuchtte, keek Maigret aan met een blik alsof ze zich verontschuldigde, dat ze hem slechts zo'n pover verhaal kon vertellen.

-Werd hij vanaf dat ogenblik vreemder?

-Ja, maar dat kon hij niet helpen, dat weet ik zeker!... Ik geloof dat hij ziek was ... Er was iets wat hem kwelde... Als we, een uur of zo, bij elkaar gezeten hadden in de keuken, waar we altijd zaten, in een vredige en gelukkige stemming, zag ik hem soms opeens veranderen... Dan zei hij niets meer, keek met een boosaardige glimlach naar de dingen om hem heen, en ook naar mij, en ging tenslotte naar bed zonder éen woord tegen mij te zeggen ...

-Had hij geen vrienden?

-Neen! Er is nooit iemand voor hem bij ons geweest...

-Ging hij wel eens op reis? Ontving hij nooit post?

-Neen! En hij vond het ook niet prettig als er mensen bij ons kwamen... Soms kwam een buurvrouw die zelf geen naaimachine had, wel eens wat stikken op de mijne, en dan was hij woedend... niet gewoon boos, zoals iedereen wel eens is... Het was iets wat van binnen zat, heel diep... En hij leed er zelf het meest onder!...

Toen ik hem vertelde dat ik in verwachting was, keek hij me aan met een wilde blik, als een krankzinnige ..,

Van dat ogenblik af aan, en vooral na de geboorte van de kleine jongen, is hij gaan drinken, niet geregeld, maar bij vlagen...

En toch weet ik dat hij van hem hield! Hij keek vaak naar hem zoals hij naar mij keek in het begin ... Je zag dat hij dol op hem was ...

De eerste keren vroeg hij mij huilend om vergiffenis ... Misschien dat als moeder er zich niet mee bemoeid had, ik hem bij me had kunnen houden... Maar mijn moeder vond dat ze hem terecht moest wijzen... Daar kwamen dan scènes van ...

Vooral wanneer Louis twee of drie dagen niet naar zijn werk ging!...

De laatste tijd was het hopeloos... U kunt het zich wel voorstellen, nietwaar?... Hij werd steeds kwaadaardiger ... Mijn moeder heeft hem twee of drie maal de deur uitgezet, want hij was niet in zijn eigen huis, zei ze tegen hem...

Maar ik weet, dat hij het niet helpen kon!... Het was iets in hem waar hij niet tegen op kon... Hij keek nog wel eens naar mij, of naar onze kleine jongen, op de manier zoals ik daareven vertelde ... Maar dat gebeurde steeds minder, en het duurde maar even... De laatste scène was verschrikkelijk . . . Moeder was bij ons . . . Louis had geld uit de winkella gehaald en zij maakte hem voor dief uit... Hij was doodsbleek, met rode ogen, zoals op zijn slechte dagen ... En hij had ogen als van een krankzinnige ... Ik zie hem nog op mij afkomen alsof hij me wilde wurgen. Ik riep, doodsbang: '-Louis!'

En toen ging hij weg en hij smeet de deur zo hard achter zich dicht dat de ruit brak.

Dat is nu twee jaar geleden... Buurvrouwen hebben hem nog wel eens voorbij zien komen ... Ik heb geïnformeerd op de Boulevard de Belleville waar hij werkte en daar vertelden ze me, dat hij niet meer bij hen werkte ... Maar iemand had hem gezien in een klein bedrijfje in de Rue de la Roquette waar ze bierpompen maken ... Zelf heb ik hem nog éen keer gezien, een maand of zes geleden misschien, door het winkelraam... Moeder, die nu weer bij mij en de kleine woont, was in de winkel... Ze hield me tegen, toen ik naar hem toe wilde gaan ... Weet u zeker dat hij niet geleden heeft, dat hij op slag dood geweest is? ... Het was een stumper, nietwaar? Dat begrijpt u toch ook wel, nu ...

Ze had onder het vertellen alles weer zo intens opnieuw beleefd, en haar man had bovendien zo'n overwicht op haar gehad, dat de gelaatsuitdrukkingen die ze beschreef, zonder dat ze het zelf wist, onder het spreken op haar eigen gezicht verschenen.

Evenals in het begin werd Maigret weer getroffen door een pijnlijke gelijkenis tussen deze vrouw en de man die, in Bremen, met zijn vingers geknipt had alvorens de revolver in zijn mond af te schieten.

Sterker nog, die verterende onrust die ze zojuist beschreven had, scheen zich ook van haar meester gemaakt te hebben. Ze zweeg, maar al haar zenuwen bleven gespannen. Ze hijgde. Ze wachtte ergens op zonder te weten waarop.

-Heeft hij nooit tegen u over zijn verleden, zijn kinderjaren gesproken?

-Neen ... Hij sprak niet veel... Ik weet alleen, dat hij in Aubervilliers geboren is ... En ik heb altijd het idee gehad, dat hij veel meer geleerd had dan een gewone arbeider... Hij had een mooi handschrift... Hij kende de Latijnse naam van alle planten ... Als de mevrouw uit de manufactuurwinkel hiernaast een moeilijke brief te schrijven had, kwam ze bij hem ...

-En heeft u nooit zijn familie gezien?

-Hij heeft me, voor we trouwden, verteld dat hij een wees was ... Ik wilde u nog graag iets vragen, commissaris ... Wordt hij teruggebracht naar Frankrijk?...

Toen hij aarzelde met zijn antwoord, voegde ze er aan toe, terwijl ze naar de grond keek om niet te laten zien dat ze een kleur kreeg:

-De drogisterij is nu van mijn moeder... En het geld ook ... Ik weet zeker, dat zij er geen cent voor over heeft om hem naar hier te laten vervoeren... En ook niet om mij daarheen te laten gaan ... Zou het dan ...

Haar stem begaf het en ze bukte zich haastig om haar zakdoek, die op de grond gevallen was, op te rapen.

-Ik zal ervoor zorgen dat uw man terugkomt, mevrouw. Ze bedankte hem met een ontroerende glimlach, veegde een traan van haar wang weg.

-U heeft het begrepen, dat voel ik!... U denkt er net zo over als ik, commissaris!... Hij kon het niet helpen!... Het was een arme stakker!...

-Had hij geld?

-Niets dan zijn loon... In het begin bracht hij alles thuis ... Later, toen hij begon te drinken ...

Weer een zwakke glimlach, maar vol droefheid, en toch medelijdend.

Ze was wat gekalmeerd toen ze wegging, terwijl ze het smalle bontkraagje om haar hals vastknoopte en de tas en de klein opgevouwen krant nog steeds in haar linkerhand geklemd had.

Het huis in de Rue de la Roquette no. 18, waar Maigret voor stond, was een derderangs hotel, of nog minder. Dit gedeelte van de straat bevindt zich op minder dan vijftig meter afstand van de Place de la Bastille. De Rue de Lappe met zijn dansgelegenheden en zijn krotten komt er op uit.

Ieder huis daar is een hotel met op de benedenverdieping een kroegje, bezocht door zwervers, eeuwige werklozen, emigranten en prostituées.

In dat sinistere toevluchtsoord voor allerlei gespuis vindt je echter, hier en daar, kleine bedrijfjes waar, met alle deuren open, getimmerd, gesmeed, gelast wordt, terwijl zware vrachtwagens af en aan rijden.

En al die bedrijvigheid van chauffeurs die gehaast in en uit lopen met geleidebiljetten in de hand, van arbeiders in de werkplaatsen, vormt een fel contrast met de haveloze of ruige typen die daar in de buurt rondhangen. -Woont Jeunet hier? vroeg de commissaris terwijl hij de deur van het bureau, dat op de tussenverdieping was, opende.

-Niet thuis!

-Heeft hij nog altijd een kamer hier?

De man had al geroken dat hij met iemand van de politie te doen had. Hij antwoordde met tegenzin en op norse toon.

-Ja. No. 19.

-Huurt hij per week of per maand?

-Per maand.

-Is er nog post voor hem gekomen?

De gerant begon met te draaien, maar tenslotte kreeg Maigret toch het pakje dat Jeunet uit Brussel aan zichzelf gestuurd had.

-Ontving hij vaak van dat soort pakjes?

-Soms ...

-Nooit iets anders? Brieven of zo?

-Neen . .. Alles bij elkaar heeft hij misschien drie keer zo'n pakje ontvangen... Een rustig iemand ... Ik kan niet begrijpen waarom de politie hem lastig moet vallen...

-Werkte hij?

-Hier in de straat, op no. 65 ...

-Geregeld?

-Dat hing ervan af... Een paar weken wel, en dan weer eens een paar weken niet...

Maigret vroeg de sleutel van de kamer. Maar hij vond daar niets, alleen een paar heel oude sokken, bij de ene was de zool er helemaal uit - een leeg aspirinebuisje en een overall, die in een hoek gegooid was. Toen hij naar beneden ging ondervroeg hij nogmaals de gerant, kwam te weten dat Louis Jeunet nooit iemand ontving, dat hij geen omgang met vrouwen had en dat hij als regel een zeer eentonig leven leidde, afgezien van af en toe een kort reisje, dat drie of vier dagen duurde. Maar iemand woont niet in een dergelijk hotel, in die buurt, als er niet ergens iets mis is! Dat wist de gerant even goed als Maigret. Hij bromde ten slotte:

-Het is niet wat u denkt... Bij hem was het de drank!... En dan alleen nog maar bij buien ... Novenen, zoals we zeiden, mijn vrouw en ik ... Drie weken was hij nuchter en ging hij iedere dag naar zijn werk ... En dan dronk hij een tijdlang achter elkaar, dan was hij zo dronken dat hij als een blok op zijn bed neerviel...

-Was er niets verdachts in zijn gedrag, zijn houding?

De man haalde alleen maar de schouders op, als om te zeggen dat alle mensen die in zijn hotel kwamen wel iets verdachts hadden.

Op no. 65 werden bierpompen gefabriceerd in een groot atelier aan de straat.

Maigret werd ontvangen door een meesterknecht die de foto van Jeunet al in de krant gezien had.

-Ik was juist van plan om de politie te schrijven, zei hij. Verleden week werkte hij hier nog ... Een jongen die acht en een halve franc per uur verdiende!

-Als hij werkte!

-O, bent u al op de hoogte? Als hij werkte, ja!... Er zijn er zoveel zo... Maar de anderen drinken geregeld een glaasje te veel, of zetten zaterdagsavonds de bloemetjes eens flink buiten ... Maar bij hem kwam het opeens, zonder dat je het zag aankomen, en dan was hij acht dagen aan éen stuk in de olie ... Op een keer dat we spoedwerk hadden, heb ik hem opgezocht op zijn kamer... En daar lag hij te drinken, heel alleen, zo uit de fles, die hij op de grond naast zijn bed gezet had ... Het was geen leuk gezicht, dat kan ik u wel vertellen!

In Aubervilliers: niets! In de registers van de burgerlijke stand kwam een Louis Jeunet voor, zoon van Gaston Jeunet, landarbeider, en van Berthe Marie Dufoin, dienstbode. Gaston Jeunet was tien jaar geleden overleden. Zijn vrouw had de streek verlaten. Van Louis Jeunet zelf was niets bekend, behalve dat hij zes jaar geleden vanuit Parijs geschreven had met het verzoek hem een uittreksel uit het geboortenregister toe te zenden.

Niettemin was het paspoort vals en bijgevolg was de man die in Bremen zelfmoord gepleegd had, die getrouwd geweest was met de dochter uit de drogisterij in de Rue de

Picpus en een zoon bij haar gehad had, niet de echte Louis Jeunet!

In de archieven van de Préfecture was evenmin iets te vinden. Geen enkele kaart ten name van Jeunet, geen vingerafdrukken die overeenkwamen met die van de dode, die in Duitsland genomen waren.

De man die in het verre noorden zijn wanhoopsdaad gepleegd had, was nooit met de justitie in aanraking geweest, noch in Frankrijk, noch in het buitenland, want ook de kaarten die de Franse politie geregeld uit de meeste landen van Europa toegezonden krijgt, waren nagegaan. Verder dan zes jaar terug kon men niet zoeken ... Op dat moment vond men dus een Louis Jeunet, die metaaldraaier was en een rustig, fatsoenlijk leven leidde. Hij trouwde. Hij was toen al in het bezit van het kostuum B dat de oorzaak van zijn eerste scène met zijn vrouw was geweest en dat, jaren later, de oorzaak van zijn dood zou worden.

Hij ging met niemand om, ontving geen post. Hij scheen Latijn te kennen en dus meer onderwijs genoten te hebben dan bij een arbeider gebruikelijk is. Op zijn kamer schreef Maigret een brief aan de Duitse politie met het verzoek het lijk naar Parijs te sturen, werkte een paar lopende zaken af en deed, met een stuurs en ongelukkig gezicht, nogmaals de gele koffer open waarvan de expert in Bremen de inhoud zo netjes van etiketten voorzien had.

Hij legde het pakje met de dertig Belgische bankbiljetten erbij, bedacht zich dan opeens. Hij maakte het pakje open en noteerde de nummers van de biljetten. Die stuurde hij aan de Recherche in Brussel met het verzoek de herkomst ervan uit te vorsen.

Hij deed dat alles met langzame bewegingen en met een ernstig gezicht, alsof hij zich de illusie wilde geven dat hij nuttig werk verrichtte.

Maar van tijd tot tijd ging zijn blik met een soort van wrevel naar de foto's die op zijn bureau uitgestald lagen en bleef hij, met de pen in zijn hand boven het papier zwevend, onbeweeglijk zitten staren, terwijl hij op het mondstuk van zijn pijp beet.

Hij stond juist op het punt om het onderzoek - met tegenzin - tot morgen te laten rusten en naar huis te gaan, toen de telefoon ging. De telefonist deelde hem mee, dat er iemand uit Reims voor hem aan de lijn was. Het was een reactie op de foto die de bladen gepubliceerd hadden. De eigenaar van het Café de Paris, in de Rue Car-not, beweerde dat hij de bewuste persoon zes dagen geleden in zijn zaak gezien had en dat hij zich dat nog herinnerde, omdat hij de man, die al te veel op had, ten slotte had moeten weigeren hem nog iets in te schenken. Maigret aarzelde. Dit was de tweede maal dat er sprake was van Reims, waar de schoenen van de dode vandaan kwamen.

Die schoenen, die al een heel eind versleten waren, waren echter verscheidene maanden geleden gekocht. Dus het was niet toevallig, dat Louis Jeunet in Reims kwam. Een uur later nam de commissaris plaats in de sneltrein naar Reims, waar hij om tien uur 's avonds aankwam. Het Café de Paris, een tamelijk luxueuze gelegenheid, zat vol met mensen uit de gegoede middenstand. Er waren drie biljarttafels, alle drie bezet. Aan verscheidene tafeltjes werd gekaart.

Het was het traditionele café van de Franse provincie, waar de bezoekers de caissière de hand drukken en door de kelners gemeenzaam met hun naam achter het 'mijnheer' worden aangesproken. Notabelen van de stad. Handelsvertegenwoordigers.

En op verschillende plaatsen nikkelen bollen waarover af-neemdoeken hingen.

-Ik ben de commissaris uit Parijs, met wie u vanmiddag gesproken heeft...

De eigenaar stond bij de toonbank, vanwaar hij het personeel in het oog hield en ondertussen de biljartspelers adviezen gaf.

-O, juist... Nu ja, ik heb u alles verteld wat ik wist... Hij sprak op gedempte toon en enigszins met tegenzin, leek het.

-Kijk, daar zat hij, in die hoek daar, bij het derde biljart, en hij bestelde een cognac en even later nog een, en nog een ... Het was ongeveer dezelfde tijd als nu ... De gasten keken een beetje laatdunkend naar hem omdat hij... hoe moet ik het zeggen?... omdat hij niet helemaal van het soort mensen was dat we hier gewend zijn...

-Had hij bagage bij zich?

-Een oude koffer, waarvan de sluiting stuk was... Ik herinner me dat, toen hij wegging, de koffer opensprong en er kleren uitrolden op de grond... Hij vroeg zelfs nog om een stuk touw, om de koffer mee dicht te binden ...

-Heeft hij verder nog met iemand gesproken?

De caféhouder keek naar een der biljartspelers, een lange, slanke jongeman, chic gekleed, die de crack scheen te zijn en wiens caramboles door de anderen met respect gadegeslagen werden.

-Neen, niet echt gesproken... Wilt u niet iets drinken? ... We kunnen er net zo goed bij gaan zitten... Hier...

Hij wees naar een tafeltje in een hoek, waarop een stapel dienbladen stond.

-Tegen twaalven was hij zo wit als marmer ... Hij had misschien acht of negen glazen cognac gedronken ... En zijn ogen hadden iets stars wat me niet beviel... Er zijn mensen die dat krijgen als ze te veel op hebben ... Ze maken geen drukte, slaan geen wartaal uit, maar op een gegeven ogenblik zakken ze opeens in elkaar ... Het was iedereen opgevallen ... Ik ben naar hem toe gegaan om te zeggen dat hij niets meer kreeg... Hij protesteerde niet...

-Waren er toen nog mensen aan het biljart?

-Ja, de heren die u daar aan het derde biljart ziet... Dat zijn stamgasten die hier elke avond komen. Ze hebben een club en ze organiseren wedstrijden . .. Maar om op die man terug te komen, hij ging weg en toen viel die koffer open, zoals ik u straks vertelde ... Ik begrijp niet hoe hij dat touw vastgekregen heeft, in de staat waarin hij was . . . Een half uur later heb ik gesloten ... De heren gingen ook weg en ik herinner me nog dat iemand, toen ze me de hand kwamen drukken, zei:

'- Die knaap zullen we onderweg wel ergens in de goot zien liggen!'

De caféhouder keek nogmaals in de richting van de chic geklede speler met zijn verzorgde blanke handen, onberispelijke das en lakschoenen die iedere keer wanneer hij om het biljart heen liep, kraakten.

-Ik zie niet in, waarom ik u niet alles zou vertellen ... Het moet trouwens toeval of een vergissing zijn ... De volgende dag vertelde een handelsreiziger die hier iedere maand komt en die die avond ook hier was, dat hij omstreeks 1 uur die dronkaard en mijnheer Belloir samen had zien lopen, naast elkaar... Hij heeft ze zelfs samen bij mijnheer Belloir naar binnen zien gaan . ..

-Is dat die lange blonde?

-Ja ... Hij woont hier vijf minuten vandaan, in een mooi huis in de Rue de Vesle... Hij is onderdirecteur van de Banque de Crédit...

-Is die reiziger hier op het ogenblik?...

-Neen, die is op zijn gewone rondreis door het oosten ... Hij komt pas half november weer hier... Ik zei dat hij zich vergist moest hebben, maar hij hield voet bij stuk ... Ik had er nog iets over willen zeggen tegen mijnheer Belloir, gekscherend natuurlijk, maar dat durfde ik toch niet... Hij had beledigd kunnen zijn, nietwaar?... Praat u er alstublieft niet over, dat ik u dit verteld heb ... Of laat u in ieder geval niet merken dat u het van mij heeft... in ons beroep ...

De biljartspeler had juist een serie van 48 gemaakt en keek om zich heen om de indruk te meten, die dat op de anderen maakte. Hij krijtte zijn keu en hij fronste, heel even en heel licht de wenkbrauwen toen hij Maigret met de eigenaar aan hun tafeltje zag zitten. Want de caféhouder zat daar, zoals de meeste mensen wanneer ze proberen een onschuldig gezicht te zetten, als een samenzweerder, met een benauwd gezicht.

-Het is uw beurt, mijnheer Emile I... riep Belloir hem vanuit de verte toe.

4 De onverwachte bezoeker

Het huis was nieuw en wekte, door de stijl en de gebruikte materialen, een indruk van netheid, gerieflijkheid, van gematigd modernisme en welstand.

Rode bakstenen, kort geleden opnieuw gevoegd; hardsteen; een deur van gevernist eikehout, met koper beslag . ..

Het was pas half negen 's morgens toen Maigret aanbelde, met de stille hoop op die manier een blik te kunnen slaan in het huiselijk leven van de familie Belloir. De voorgevel was in ieder geval in overeenstemming met het uiterlijk van de onderdirecteur van de bank en die indruk werd nog versterkt toen een dienstmeisje met een vlekkeloos schort hem open deed. De gang was lang en breed met aan het einde een glazen deur van dik spiegelglas met geslepen randen. De muren waren van imitatiemarmer en de vloer van graniet in twee kleuren, met wiskundige figuren.

Links twee dubbele deuren van licht eikehout: de deur van de salon en die van de eetkamer. Een kapstok met jassen, waarbij een jasje van een kind van vier of vijf jaar. Een soort ton als paraplustandaard, waarin een wandelstok met gouden knop stond. De commissaris kreeg maar enkele seconden de tijd om die sfeer van welstand en degelijkheid op zich in te laten werken. Hij had nauwelijks de naam van mijnheer Belloir genoemd, of het meisje zei al:

-Wilt u mij maar volgen?... De heren zitten al op u te

wachten ...

Ze liep naar de glazen deur. Door een andere deur, die half open stond, keek Maigret in de eetkamer, die er warm en zindelijk uitzag en waar aan de keurig gedekte tafel een jonge vrouw in peignoir en een jongetje van een jaar of vier zaten te ontbijten.

Achter de glazen deur was een trap van licht hout, met een zware loper met rode bloemen en brede koperen roeden.

Op het portaal een grote groene plant. Het meisje had al een deur geopend, de deur van een werkkamer, waar drie heren zaten die alle drie tegelijk naar de deur keken. Het leek of er een schok door het drietal ging. Er viel een drukkende stilte, en in de ogen stond onbehagen, schrik zelfs. Alleen het meisje bemerkte er niets van en ze vroeg, op volmaakt natuurlijke toon: -Mag ik uw jas en hoed meenemen ? . . . Een van de drie heren was Belloir, die er even verzorgd uitzag als de vorige avond, met zijn blonde haar glad geborsteld aan weerszijden van de kaarsrechte scheiding; zijn buurman, die er minder verzorgd uitzag, was een onbekende voor Maigret, maar de derde was niemand anders dan Joseph van Damme, de zakenman uit Bremen.

Twee personen verbraken tegelijk de stilte. Belloir deed een stap naar voren, fronste zijn wenkbrauwen en zei op een ietwat koele, ietwat hooghartige toon, die in overeenstemming met het interieur was:

-Mijnheer?...

Maar tegelijkertijd poogde Van Damme de joviale houding, die Maigret van hem gewend was, te herwinnen en riep uit, terwijl hij met uitgestoken hand op Maigret toekwam:

-Neen, maar! Wat toevallig, u hier te ontmoeten!... De derde zweeg, keek toe met grote, verwonderde ogen.

-Neemt u mij niet kwalijk dat ik stoor, begon de commissaris. Ik had niet vermoed dat u al zo vroeg in conferentie zou zijn en ...

-Geen sprake van!... Geen sprake van!... viel Van Damme hem in de rede. Gaat u zitten! Een sigaar?... Er stond een kist met sigaren op het mahoniehouten bureau. De zakenman haalde de kist, opende hem, hield hem Maigret voor en nam zelf ook een havana, alles met drukke gebaren en onafgebroken pratend.

-Wacht, waar heb ik mijn aansteker?... Ik hoop dat u mij niet zult beboeten omdat hij niet gebanderolleerd is ... Waarom heeft u mij in Bremen niet verteld dat u Belloir ook kent?... Het idee dat wij samen hadden kunnen reizen!... Ik ben maar een paar uur na u vertrokken! ... Ik kreeg een telegram... Ik moest naar Parijs, voor een zaak ... En ik wilde van de gelegenheid even gebruik maken om Belloir de hand te drukken.

Deze had niets van zijn stijfheid laten varen. Hij keek beurtelings naar de beide mannen alsof hij een verklaring verwachtte. Maigret wendde zich naar hem en zei:

-Ik zal het zo kort mogelijk maken, want u verwacht iemand ....

-Ik?... Hoe weet u dat?

-Dat is heel eenvoudig! Het meisje zei, dat ik verwacht werd. En aangezien u niet wist dat ik komen zou, is het dus duidelijk, dat... Hij kon het niet helpen dat zijn ogen lachten, maar zijn gezicht bleef strak.

-Ik ben commissaris Maigret, van de Centrale Recherche... Misschien heeft u mij gisteravond gezien in het Café de Paris, waar ik was om een paar inlichtingen in te winnen in verband met een, zaak, die ik op het ogenblik in onderzoek heb ...

-Toch niet dat geval in Bremen? vroeg Van Damme met geveinsde onverschilligheid.

-Dat geval in Bremen, ja, inderdaad ... Mijnheer Belloir, wilt u deze foto eens bekijken en mij vertellen of dit de man is die op een nacht in de afgelopen week hier bij u in huis geweest is?

Hij stak hem het portret van de dode toe. De onderdirecteur van de bank boog zich over de foto alsof hij die bekeek, maar hij keek er niet naar.

-Ik ken die persoon niet!... verzekerde hij, terwijl hij Maigret de foto teruggaf.

-Weet u zeker, dat dit niet de man is die u aangesproken heeft toen u uit het Café de Paris kwam?

-Waar heeft u het eigenlijk over?

-Neemt u mij niet kwalijk, dat ik zo aanhoud ... Ik ben op zoek naar een bepaald gegeven, een gegeven van ondergeschikt belang overigens ... En ik ben zo vrij geweest, u te komen storen omdat ik ervan overtuigd was dat u de justitie graag zou willen helpen . . . Die avond zat er een dronken man vlak bij de derde biljarttafel, waar u aan het spelen was... Hij heeft de aandacht van alle bezoekers getrokken ... Hij is even vóór u weggegaan en even later, toen u naar huis ging, heeft hij u aangesproken . ..

-Ja, ik herinner me zoiets ... Hij vroeg me om vuur... -En toen is hij met u mee naar binnen gegaan, is het niet?

Er kwam een verachtelijke glimlach om Belloir's lippen.

-Ik weet niet, wie u dat fabeltje verteld heeft. Het ligt niet in mijn aard om zwervers bij mij in huis te halen ...

-Het zou mogelijk geweest zijn, dat het een oude vriend van u was gebleken ...

-Ik kies mijn vrienden wel beter!

-Zodat u alleen thuisgekomen bent?

-Jazeker... Natuurlijk ...

-En was die man dezelfde als op de foto, die ik u zojuist liet zien?

-Dat weet ik niet... Ik heb niet eens naar hem gekeken ...

Van Damme had met zichtbaar ongeduld zitten luisteren en hij had verscheidene malen op het punt gestaan zich in het gesprek te mengen. De derde man, die een klein donker baardje en zwarte kleren droeg, zoals sommige artiesten nog wel doen, stond voor het raam naar buiten te kijken en veegde van tijd tot tijd de ruit schoon, die besloeg van zijn adem.

-Dan zijn we uitgepraat... Ik dank u wel, mijnheer Belloir en ik vraag u nogmaals excuus ...

-Een ogenblik, commissaris! riep Joseph van Damme. U gaat toch zeker zo niet weg?... Blijft u alstublieft nog een poosje bij ons en laten we gezellig wat drinken... Belloir heeft altijd een voorraadje voortreffelijke oude cognac in de kelder... Weet u wel dat ik eigenlijk nog boos op u ben, omdat u niet met mij gedineerd heeft, in Bremen?... Ik heb de hele avond op u zitten wachten ...

-Bent u met de trein hierheen gekomen?

-Met het vliegtuig. Ik reis bijna altijd per vliegtuig, zoals de meeste zakenmensen trouwens... In Parijs kreeg ik ineens zin mijn oude vriend Belloir even de hand te gaan drukken... Wij hebben samen gestudeerd...

-In Luik?

-Ja ... En nu is het alweer bijna tien jaar geleden, dat we elkaar voor het laatst gezien hebben ... Ik wist niet eens, dat hij getrouwd was!... Een gek idee, hem terug te zien als vader van een grote jongen!... Bent u nog steeds bezig met dat zelfmoordgeval in Bremen?...

Belloir had het meisje gebeld en haar gevraagd een fles cognac en glazen te brengen. En in elk van zijn bewegingen, die - opzettelijk - langzaam en afgemeten waren, voelde men een ingehouden ongeduld.

-Het onderzoek begint pas, zei Maigret, quasi achteloos. Het kan lang duren, maar het is ook mogelijk dat de zaak over een paar dagen als onoplosbaar terzijde gelegd wordt, dat is nog niet te voorzien ...

Op dat moment werd er gebeld. De drie mannen wierpen elkaar een steelse blik toe. Men hoorde stemmen op de trap. Iemand zei, met een sterk Belgisch accent:

-Zijn ze allemaal boven? Blijf maar... Ik ken de weg. Dan riep hij, in de deuropening:

-Hallo, mensen!...

Maar de woorden vielen in een gedwongen stilte. Hij keek om zich heen, zag Maigret, en zijn ogen gingen vragend van de een naar de ander.

-Jullie ... jullie verwachtten mij toch?...

Er gleed een trek van ergernis over Belloir's gezicht. Hij deed, met tegenzin, een stap naar voren:

-Jef Lombard, een vriend van me ... stelde hij voor. En, lettergreep voor lettergreep uitsprekend:

-Commissaris Maigret, van de Centrale Recherche ...

De nieuw-aangekomene kon een schrikreactie niet helemaal verbergen. Hij stamelde, op een machinale toon, die komisch werkte:

-O, juist... juist...

Dan gaf hij, helemaal van zijn stuk gebracht, zijn overjas aan het meisje, liep haar achterna om zijn sigaretten uit de jaszak te halen.

-Ook een Belg, commissaris... Ja, u maakt hier een echte reünie van Belgen mee ... We moeten op u wel de indruk maken van een stelletje samenzweerders ... Waar blijft de cognac, Belloir?... Een sigaar, commissaris?... Jef Lombard is de enige, die nog in Luik woont... Hij moest toevallig ook voor zaken hier in de buurt zijn en omdat we nu, na zoveel jaren, alle drie weer eens bij elkaar zijn, wilden we dat vieren met een gezellig etentje. Als ik durfde ...

Hij keek naar de anderen met een lichte aarzeling.

-U heeft het diner, dat ik u in Bremen wilde aanbieden, gemist... U zult ons een genoegen doen, als u straks met ons gaat dejeuneren ...

-Ik heb helaas een paar afspraken, antwoordde Maigret. Bovendien, het wordt tijd dat ik wegga, want u heeft ook uw bezigheden ...

Jef Lombard was bij de tafel gekomen. Hij was lang en mager, met onregelmatige trekken, te lange armen, een bleek gezicht.

-O, hier is de foto die ik zocht... zei de commissaris, als voor zichzelf. Ik zal maar niet vragen of u deze man kent, mijnheer Lombard, want dat zou al te toevallig zijn ... Hij hield hem de foto niettemin voor en hij zag de adamsappel van de Luikenaar zich opeens duidelijker aftekenen, met een vreemde beweging omlaag en weer omhoog gaan.

-Neen, ik ken hem niet... bracht hij tenslotte met hese stem uit.

Belloir trommelde met zijn vingers met de welverzorgde nagels op het bureau. Joseph van Damme zocht naar de een of andere opmerking om de stilte te verbreken.

-Dus ... eh ... ik zal niet het genoegen hebben u nog te zien, commissaris?... Gaat u terug naar Parijs?...

-Ik weet het nog niet... Dag, heren ...

Aangezien Van Damme hem de hand drukte, moesten de anderen dat ook wel doen. Belloir gaf een korte, stevige handdruk. De man met het baardje stak hem aarzelend zijn hand toe. En Jef Lombard, die in een hoek stond en bezig was een sigaret aan te steken, bromde alleen maar iets onverstaanbaars en knikte vanuit de verte tegen hem. Maigret kwam weer langs de plant in zijn grote porseleinen pot, daalde de trap met de zware loper en koperen roeden af. In de gang hoorde hij het krassende geluid van een viool die door een beginner bespeeld werd en een vrouwenstem die zei:

-Niet zo vlug... De elleboog op de hoogte van de kin ... En rustig!...

Het waren mevrouw Belloir en haar zoontje. Toen hij buiten kwam en voorbij het raam liep, zag hij hen vaag door de gordijnen van de salon.

Het was 2 uur en Maigret zat te eten in het Café de Paris. Hij was bijna klaar, toen hij opeens Van Damme binnen zag komen, die om zich heen keek alsof hij iemand zocht. Hij glimlachte toen hij de commissaris zag, kwam met uitgestoken hand op hem toe.

-Zo, zijn dat de afspraken waar u het over had! zei hij. En daar zit u nu helemaal alleen in een restaurant te eten!... Ik begreep het wel... U dacht dat wij het prettiger zouden vinden om onder elkaar te zijn...

Hij behoorde ongetwijfeld tot die categorie van mensen, die zich aan iemand vastklampen of die iemand dat op prijs stelt of niet, zonder zich door een minder vriendelijke ontvangst te laten afschrikken. Maigret schepte er een boosaardig plezier in, ijzig koel te blijven, maar desondanks kwam Van Damme bij hem zitten.

-Bent u klaar? Dan mag ik u toch zeker wel een likeurtje aanbieden?... Ober!... Wat zal het zijn, commissaris?... Een oude armagnac?...

Hij liet zich de kaart van de dure spiritualiën brengen, riep de eigenaar, koos tenslotte een armagnac van 1867, vroeg om grote cognacglazen.

-Wat ik vragen wilde ... Gaat u terug naar Parijs? ... Ik ga zelf vanmiddag naar Parijs en aangezien ik een hekel heb aan de trein, wilde ik een wagen huren ... Als u wilt, kunt u met mij meerijden... En hoe vond u mijn vrienden?

Hij snoof met een kritisch gezicht de geur van zijn armagnac op, haalde een sigarenkoker uit zijn zak.

-Gaat uw gang... Ze zijn heel goed ... Er is maar éen zaak in Bremen waar je ze kunt vinden ... Die importeert ze rechtstreeks uit Havana ...

Maigret had zijn meest effen gezicht, zijn onnozelste blik. -Het is grappig elkaar na zoveel jaren weer terug te zien! ... hernam Van Damme, die de stilte niet scheen te kunnen verdragen. Als je twintig bent en je aan het begin van je carrière staat, dan sta je allemaal naast elkaar voor de startlijn, om het zo eens uit te drukken ... En als je elkaar later dan terugziet, sta je versteld van de afstand die er tussen de verschillende mensen gegroeid is. .. Ik wil niets kwaads van hen zeggen... Maar toch voelde ik me daarstraks, bij Belloir, niet meer thuis ...

Die loodzware, echt provinciale sfeer!... En Belloir zelf!... Het leek wel of hij zo uit de etalage van een modemagazijn weggelopen was!... Toch is hij niet onaardig terechtgekomen... Hij is getrouwd met de dochter van Morvandeau van de springverenmatrassen... Al zijn zwagers zitten in de industrie ... Zelf heeft hij een heel aardige positie bij de bank ... Hij wordt daar nog wel eens directeur...

-En die kleine met dat baardje? vroeg Maigret.

-Die?... Die komt er misschien ook nog wel eens... Maar voorlopig is het nog honger lijden, geloof ik ... Hij is beeldhouwer in Parijs ... Het schijnt dat hij wel talent heeft... Maar ja, wat wilt u?... U hebt hem gezien, met zijn kostuum uit de vorige eeuw... Niets moderns!... Niet de minste zakelijke aanleg...

-En Jef Lombard?...

-Een beste kerel!... Je kunt je geen betere denken... Als jonge man een fantastisch leuke vent, die de anderen urenlang kon bezighouden ...

Hij wilde schilder worden ... Om te kunnen leven tekende hij, voor verschillende bladen ... Later is hij een licht-drukkerij begonnen in Luik... Hij is getrouwd en hij heeft twee kinderen... Ik geloof dat de derde op komst is...

Enfin, wat ik u maar zeggen wilde: ik kreeg het gevoel of ik stikken zou daar bij hen!... Die kleine kringetjes waarin die mensen leven ... kleine zorgjes ... Dat kunnen ze niet helpen, natuurlijk, maar ik snak er naar om

weer in de sfeer van de zakenwereld terug te zijn___

Hij dronk zijn glas leeg, keek om zich heen. Ze waren vrijwel de enige bezoekers en aan een tafeltje achterin zat een kelner een krant te lezen.

-Dus dat is afgesproken? U gaat met mij mee terug naar Parijs?

-Gaat die kleine met de baard, die met u hierheen gekomen is, ook mee?

-Janin?... Neen! Die zit op dit ogenblik al in de trein...

-Is hij getrouwd?

-Niet helemaal. Maar hij heeft wel altijd de een of andere vriendin die voor een week, of een jaar, bij hem woont... Dan neemt hij weer een andere ... Maar hij stelt haar altijd voor als 'mijn echtgenote'. Ober! Nog zo een! Maigret moest zich van tijd tot tijd afwenden, want dan voelde hij dat er te veel belangstelling op zijn gezicht te lezen was. De eigenaar kwam hem persoonlijk zeggen, dat er telefoon voor hem was, want hij had op de Préfecture het adres van het Café de Paris opgegeven.

Het waren berichten uit Brussel, die telefonisch aan de Recherche in Parijs doorgegeven waren. De dertig biljetten van duizend francs waren door de Banque Générale de Belgique uitbetaald aan een zekere Louis Jeunet. Deze had een cheque aangeboden met de handtekening Maurice Belloir.

Toen Maigret uit de telefooncel kwam, zag hij Van Damme zitten met een gezicht dat, nu hij zich onbespied wist, ontspannen was. En opeens scheen dat gezicht minder gemoedelijk, minder blozend, minder blakend van gezondheid en optimisme.

Hij voelde blijkbaar dat er een blik op hem rustte, want hij schrok op, werd automatisch weer de joviale zakenman, vroeg luidruchtig:

-Dat is toch afgesproken, nietwaar, dat u met mij meerijdt? ...

Dan, tegen de eigenaar:

-Wilt u een wagen voor ons bestellen om ons naar Parijs te brengen?... Een comfortabele wagen, natuurlijk... En schenkt u ons ondertussen nog eens in ...

Hij beet op zijn sigaar en zijn blik, die op het marmeren blad van het tafeltje gericht was, werd - heel even maar -dof en zijn mondhoeken trokken naar beneden, alsof hij een bittere smaak van de tabak in zijn mond kreeg.

-Ja, als je in het buitenland woont, dan ga je de Franse wijn en de Franse cognac pas goed waarderen!...

Het klonk niet echt. Men voelde dat er een afgrond was tussen die woorden en de gedachten die in het hoofd van de man omgingen. Door het raam zag Maigret Jef Lombard voorbijgaan. De tulen gordijnen maakten het beeld ietwat wazig. Hij was alleen. Hij liep met grote, trage stappen; hij had iets droefgeestigs zoals hij daar voorbijging en hij zag niets van wat er om hem heen was. Hij had een reistas bij zich die Maigret deed denken aan de beide gele koffers. Maar deze was van betere kwaliteit, met twee riemen en een etui voor een naamkaartje. De hakken van de schoenen waren al iets scheefgelopen. De kleren werden niet dagelijks afgeborsteld. Hij liep in de richting van het station.

Van Damme, met zijn zware platina zegelring aan zijn vinger, hulde zich in een geurige wolk van sigarerook, die zich mengde met de scherpe lucht van de cognac. Op de achtergrond hoorde men de stem van de caféhouder, die met de garage telefoneerde.

Belloir had op dit moment zijn mooie nieuwe huis waarschijnlijk al verlaten en was op weg naar de bank met de grote marmeren entree, terwijl zijn vrouw met hun zoontje aan het wandelen was.

Iedereen groette hem. Zijn schoonvader was de grootste industrieel van de streek. Zijn zwagers waren ook in de industrie. Hij had een mooie toekomst. Janin, met zijn zwarte sik en zijn zwierige strikdas, zat in de trein naar Parijs - in een derdeklas coupé, daar had Maigret wel iets om durven verwedden. En dan was daar, helemaal onder aan de ladder, de bleke reiziger naar Nieuweschans en Bremen, de man van de drogiste in de Rue de Picpus, de metaalbewerker uit de Rue de la Roquette, die zich van tijd tot tijd in zijn kamer opsloot om zich te bedrinken, die naar de drogisterij ging om door het raam naar zijn vrouw te kijken, zichzelf bankbiljetten, verpakt als oude kranten, stuurde, in een stationsrestauratie broodjes met worst kocht en zich een kogel door het hoofd joeg, omdat hem een oud kostuum, dat niet van hem zelf was, ontstolen was. Maigret schrok op en de blik waarmee hij de man tegenover zich aankeek, was zo verwezen, dat deze er verlegen onder werd en stamelde, terwijl hij een - slecht gelukte -poging deed om te glimlachen:

- Was u in hogere gewesten?... U leek in ieder geval heel ver weg... Ik wed dat u weer met die zelfmoordenaar bezig was ...

Niet helemaal. Want op het moment dat hij in zijn gepeins gestoord werd, was hij verdiept in een wonderlijke bezigheid. Hij zat namelijk de kinderen die bij het hele geval betrokken waren, te tellen: een in de Rue de Picpus, dat met zijn moeder en zijn grootmoeder in een winkel woonde waar het naar menthol en gummi rook; een in Reims, dat leerde vioolspelen, netjes met de elleboog ter hoogte van de kin; twee in Luik, bij Jef Lombard, waar het derde op komst was ...

-We zullen nog éen armagnac nemen, vindt u niet?

-Neen, dank u wel... Ik heb echt genoeg ...

-Kom! Nog een op de valreep, of liever op de treeplank ...

Joseph van Damme was de enige die om zijn grapje lachte. Hij scheen trouwens voortdurend behoefte te voelen om te lachen, op de manier van een jongen die niet goed in de kelder durft af te dalen en die fluit om zich zelf ervan te overtuigen dat hij niet bang is.

5 Het oponthoud bij Luzancy

Terwijl ze in snelle vaart door de invallende duisternis reden was er zelden langer dan drie minuten stilte in de auto. Voortdurend vond Joseph van Damme weer iets om te vertellen en hij slaagde er, dank zij de armagnac, in zijn joviale opgewektheid vol te houden. De auto was een oude particuliere wagen met versleten kussens en kleine bloemvaasjes naast de portieren. De chauffeur droeg een trench-coat en een gebreide wollen das om zijn hals.

Op een gegeven ogenblik, toen ze ongeveer twee uur onderweg waren, minderde de wagen vaart en stopte tenslotte aan de kant van de weg, op ruim een kilometer afstand van een dorp, waarvan men wazig enkele lichten door de dunne nevel zag.

De chauffeur boog zich over zijn achterwielen, deed het portier open, deelde mee dat er een band gesprongen was en dat hij ongeveer een kwartier nodig zou hebben om het wiel te verwisselen. De beide mannen stapten uit. De chauffeur had de krik al onder de wagen gezet en verzekerde dat hij geen hulp nodig had.

Wie stelde voor een eindje te gaan lopen, Maigret of van Damme? Eerlijk gezegd, geen van beiden. Het ging vanzelf. Ze deden eerst een paar stappen op de weg, zagen toen een klein zijweggetje met aan het eind een snelstromende rivier.

-Hé!... De Marnel... merkte Van Damme op. Het water staat hoog ...

Ze sloegen het weggetje in met langzame passen, terwijl ze hun sigaren rookten. Ze hoorden een verward gedruis en begrepen pas waar dat vandaan kwam, toen ze aan de oever gekomen waren. Op honderd meter, aan de andere kant van het water, was een sluis, de sluis van Luzancy. De deuren waren gesloten en men zag in de hele omgeving geen enkel levend wezen. Aan de voeten van de beide mannen was de sluisdam,. waar het water melkwit neerstortte, schuimde en kolkte en met onweerstaanbare kracht weer voortstroomde. De Marne was sterk gezwollen.

In de duisternis vermoedde je, meer dan je ze zag, grote boomtakken, misschien wel hele bomen, die op het wateroppervlak aan kwamen drijven, een ogenblik door de dam tegengehouden werden en er tenslotte door de stroom overheen gesleurd werden. Eén enkel lichtje: dat van de sluis, aan de overkant. Op dat moment ging Joseph van Damme, die iets aan het vertellen was, verder:

-... de Duitsers zijn permanent bezig met grootscheepse pogingen om de energie van de rivieren dienstbaar te maken en de Russen doen hun dat na... In de Oekraïne zijn ze bezig met de bouw van een stuwdam, die honderdtwintig miljoen dollar gaat kosten, maar die drie hele provincies van elektriciteit zal voorzien... Het was bijna niet te horen: bij de woorden drie hele provincies zakte de stem even iets weg, klonk dan weer gewoon. Daarop moest de man hoesten en zijn neus snuiten. Ze stonden minder dan vijftig centimeter van het water en opeens verloor Maigret door een duw in de rug zijn evenwicht, viel voorover, gleed omlaag, bleef tenslotte, met zijn voeten in het water, op de glooiing hangen aan het gras, waaraan hij zich met beide handen vastklampte. Zijn hoed werd al door de stroom, over de dam heen, meegevoerd.

De rest ging snel, want de commissaris was op het gebeurde verdacht geweest. Het gras waaraan hij zich met zijn rechterhand vastgegrepen had, hield hem niet, want hij trok een grote kluit aarde uit de grond. Maar met zijn linkerhand had hij al een sterke, buigzame tak gegrepen die hij vlak bij zich gezien had. Er waren nauwelijks enkele seconden verlopen, of hij zat al op zijn knieën op het jaagpad, kwam dan overeind, terwijl hij naar de gedaante die in het donker wegrende, riep: -Halt!

Van Damme durfde, vreemd genoeg, niet hard meer te lopen. Hij liep met langzame stappen in de richting van de auto, af en toe omkijkend, terwijl zijn knieën trilden van de emotie.

En hij liet zich inhalen, met zijn gezicht naar de grond, weggedoken in de opgezette kraag van zijn overjas. Wat er in hem omging, bleek alleen uit een gebaar dat hij maakte, een gebaar van woede, alsof hij met zijn vuist op een denkbeeldige tafel sloeg, terwijl hij binnensmonds gromde:

- Stommeling!...

Maigret had voor alle zekerheid zijn revolver te voorschijn gehaald. Met de loop voor zich uit gericht en zijn blik onafgebroken op zijn metgezel, schudde hij het water van zijn broekspijpen die tot de knieën doorweekt waren, terwijl de straaltjes over zijn schoenen liepen. Op de grote weg gaf de chauffeur korte stootjes op de claxon om aan te kondigen, dat de auto weer rijden kon.

-Vooruit!... zei de commissaris.

En zwijgend namen ze hun plaats weer in. Van Damme had nog steeds zijn sigaar in zijn mond. Hij vermeed de blik van Maigret.

Tien kilometer. Twintig kilometer. Een stadje, waar ze in vertraagde vaart door reden. Mensen die in de verlichte straten liepen. Dan weer opnieuw de weg.

-U kunt mij toch niet arresteren ...

De commissaris schrok op, zo onverwacht waren die woorden, die langzaam, op wrokkige toon, gesproken werden. Maar ze kwamen precies overeen met wat hij op dat moment zelf ook zat te bedenken! Ze naderden Meaux. De bomen en de akkers maakten plaats voor landhuisjes, voor buitenwijken. Het begon te motregenen en iedere druppel werd, wanneer ze langs een straatlantaarn reden, een ster. De commissaris boog zich voorover, zei in de spreekbuis tegen de chauffeur:

-Naar de Préfecture, op de Quai des Orfèvres ...

Hij stopte een pijp, maar kon die niet aansteken omdat zijn lucifers nat geworden waren. Zijn buurman zat met zijn gezicht naar het portier gewend en Maigret kon, door de duisternis, nauwelijks zijn profiel onderscheiden, maar men voelde wel dat de man woedend was. Er was nu in de sfeer iets hards, iets van haat, hoewel elk zich geheel in zichzelf teruggetrokken had. Maigret zelf zat met zijn onderkaak iets naar voren gestoken, wat zijn gezicht een grimmige uitdrukking gaf. De stemming bleek uit de zotte reactie van Van Damme nadat de auto voor de Préfecture gestopt was. De commissaris was het eerst uitgestapt.

-Kom mee! beval hij.

De chauffeur stond op betaling te wachten, maar de zakenman scheen daar geen acht op te slaan. Maigret aarzelde een ogenblik, zei dan, niet zonder besef van het belachelijke van de situatie:

-Zoudt u niet betalen?... U heeft de auto toch gehuurd? ...

-Pardon!... Ik heb als gevangene gereisd, dus dan moet m betalen ...

Bleek hieruit niet hoe volledig de ommekeer was die er sedert Reims had plaatsgevonden, en vooral hoezeer de Belg veranderd was?

Maigret betaalde, wees zijn metgezel, zonder een woord te spreken, de weg, sloot de deur van zijn kamer achter zich, waar zijn eerste zorg was de kachel op te poken. Hij ging naar een muurkast, haalde er kleren uit en trok, zonder zich om zijn gast te bekommeren, een andere broek, andere sokken en schoenen aan, hing de natte kleren te drogen bij de kachel. Van Damme was, zonder dat de commissaris hem een stoel had aangeboden, gaan zitten. In het volle licht was de verandering nog treffender. Zijn gespeelde goedmoedigheid en jovialiteit, zijn ietwat geforceerde glimlach had hij in Luzancy achtergelaten en met vermoeide trekken en een geniepige blik wachtte hij af.

Maigret ruimde nog een en ander op in de kamer, terwijl hij deed alsof hij hem vergeten was, zette een rij dossiers op orde, belde zijn chef op om een inlichting te vragen die met de zaak niets uitstaande had. Tenslotte vroeg hij, terwijl hij in zijn volle breedte voor Van Damme ging staan:

-Waar, wanneer en hoe heeft u de man, die in Bremen zelfmoord gepleegd heeft en die met een paspoort op naam van Louis Jeunet reisde, leren kennen?...

De ander schrok nauwelijks op. Maar hij hief met een gedecideerd gebaar zijn hoofd op en vroeg op zijn beurt:

-In welke hoedanigheid zit ik hier?

-U weigert op mijn vraagt te antwoorden?

Van Damme lachte. Het was een lach die Maigret nog niet van hem gezien had, ironisch, boosaardig.

-Ik ken de wetten even goed als u, commissaris. Of u stelt mij in staat van beschuldiging en dan wil ik eerst het bevelschrift tot aanhouding zien, of u stelt mij niet in staat van beschuldiging en dan heb ik het volste recht niet te antwoorden.

In het eerste geval hoef ik, volgens het Wetboek van Strafrecht, niet te spreken voor ik de bijstand van een advocaat heb.

Maigret werd niet kwaad, scheen zelfs niet ontstemd door die houding. Integendeel! Hij sloeg de Belg met belangstelling gade, met een zekere voldoening misschien. Dank zij dat voorval bij Luzancy was Joseph van Damme gedwongen zijn onechte houding op te geven. Niet alleen de houding die hij tegenover Maigret aannam, maar ook zijn houding tegenover de wereld en zelfs die tegenover zichzelf!

Er was zo goed als niets meer over van de vrolijke, oppervlakkige zakenman uit Bremen, die van de chique cafés naar zijn moderne kantoor en van zijn kantoor naar de gerenommeerde restaurants ging. Niets meer van de luchthartigheid van de succesvolle zakenman, die met grote energie en bruisend van levenslust zijn werk doet en grof geld verdient!

Er was niets van over dan een gezicht met scherpe lijnen en een vaalbleke kleur, en de wallen onder de ogen waren er een uur geleden beslist nog niet geweest!

Kwam dat niet doordat Van Damme een uur geleden nog een vrij man was, die, al mocht hij dan al iets op zijn geweten hebben, toch nog de zelfverzekerdheid bezat die hij ontleende aan zijn reputatie, zijn geld, zijn zaak en zijn bekwaamheid?

Hij had dat verschil zelf in het licht gesteld door zijn optreden.

In Reims had hij het ene glas na het andere geoffreerd. Hij bood zijn metgezel dure havana's aan. Hij bestelde en de caféhouder haastte zich om aan zijn wensen te voldoen, belde de garage op en vroeg de meest comfortabele wagen te sturen. Hij was iemand!

In Parijs had hij geweigerd de rit te betalen. Hij haalde het Wetboek erbij. Men voelde dat hij klaar stond om te redetwisten, om zich hardnekkig en fel te verdedigen, zoals iemand zijn hoofd verdedigt.

En hij was woedend op zichzelf! Dat bewees het scheldwoord dat hij gromde na wat er aan de oever van de Marne gebeurd was!

Hij had niets van tevoren beraamd. Hij kende de chauffeur niet. Zelfs toen die band lek geworden was was hij niet onmiddellijk op de gedachte gekomen daar gebruik van te maken.

Pas aan de waterkant... Dat kolken ... De bomen die als simpele dode bladeren meegevoerd werden... Onbezonnen, zonder zijn verstand te gebruiken, had hij die duw met zijn schouder gegeven . . .

Hij was razend! Hij begreep dat de commissaris iets dergelijks verwacht had.

Hij begreep zonder twijfel zelfs, dat hij verloren was en dat maakte zijn vastbeslotenheid om zich wanhopig te verdedigen, des te groter.

Hij wilde een verse sigaar opsteken, maar Maigret trok hem die uit zijn mond, gooide hem in de kolenbak en maakte tevens van de gelegenheid gebruik om Van Damme de hoed, die deze op gehouden had, van het hoofd te trekken.

Ü9

- Ik waarschuw u, dat ik nog een heleboel te doen heb in Parijs ... Als u niet van plan bent, mij volgens de regels zoals de wet die voorschrijft, te arresteren, dan verzoek ik u wel mij mijn vrijheid terug te geven ... Zo niet, dan zal ik mij genoodzaakt zien een klacht in te dienen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving... Ik wil u ook wel zeggen, dat wat dat bad dat u genomen heeft betreft, ik categorisch zal ontkennen... U bent in de modder op het jaagpad uitgegleden ... De chauffeur kan bevestigen, dat ik geen poging gedaan heb te vluchten, wat wel het geval zou zijn geweest, als ik werkelijk geprobeerd had u te verdrinken ...

En verder weet ik nog steeds niet, wat u mij te verwijten heeft... Ik ben voor zaken naar Parijs gekomen ... Dat kan ik bewijzen... Ik ben in Reims een oude kameraad gaan opzoeken, die, evenals ik zelf, te goeder naam en faam bekend staat. ..

Ik ben zo naïef geweest, toen ik u in Bremen, waar je zelden Fransen ziet, ontmoette, om sympathie voor u op te vatten, om u een diner, een aperitief, cognac aan te bieden en u tenslotte in de auto mee naar Parijs te nemen ... U heeft mijn vrienden en mij een foto laten zien van een man, die wij niet kennen. .. Een man die zelfmoord gepleegd heeft! ... Dat is onherroepelijk bewezen ... Er is geen enkele klacht ingediend en de justitie heeft bijgevolg

mmm

geen enkele wettige reden om op te treden ... Dat is alles wat ik u te zeggen heb ... Maigret stak zijn pijp aan met een opgerold stukje papier dat hij even in de kachel gehouden had, zei dan, op achteloze toon:

-U bent vrij om te gaan en te staan waar u wilt...

Hij kon een glimlach niet onderdrukken, zo verbluft was Van Damme door deze al te gemakkelijke overwinning.

-Wat bedoelt u?

-Dat u vrij bent! Dat is alles! En als u er voor voelt, met mij te gaan eten, dan nodig ik u graag uit...

Hij was zelden zo vrolijk geweest. De ander keek hem aan met stomme verbazing waarbij echter ook iets van vrees was, alsof er achter elk van die woorden een duistere dreiging schuilde. Hij stond aarzelend op.

-Kan ik dus naar Bremen teruggaan?

-Waarom niet? U heeft zojuist zelf gezegd, dat u zich aan geen enkel misdrijf schuldig gemaakt heeft...

Een ogenblik leek het, alsof Van Damme zijn zelfverzekerdheid, zijn opgewektheid weer terug zou krijgen, de uitnodiging met de commissaris te gaan dineren zou accepteren en uitleggen dat zijn poging aan de oever van de Marne een ongelukje of een ietwat misplaatste grap was geweest.

Maar de glimlach van Maigret smoorde die opwelling van optimisme in de kiem. Hij greep zijn hoed, zette die met een resoluut gebaar op zijn hoofd.

-Hoeveel ben ik u schuldig voor de auto?

-Geen sprake van... Ik ben veel te blij, dat ik u van dienst heb kunnen zijn ...

Trilden de lippen van de man niet iets? Hij wist niet hoe hij weg moest komen. Hij zocht naar iets wat hij kon zeggen, maar vond niets. Dan haalde hij de schouders op en liep naar de deur terwijl hij bromde, zonder dat het duidelijk was waarop of op wie dat woord sloeg:

-Idioot!...

Op de trap, waar de commissaris hem, over de leuning gebogen, nakeek, herhaalde hij dat woord nog eens. Brigadier Lucas kwam met een stapel dossiers voorbij, op weg naar de kamer van de directeur.

-Vlug!... Je hoed ... Je jas ... Ga die vent daar achterna ... Tot het eind van de wereld, als dat moet...

En Maigret pakte de dossiers uit de handen van de brigadier.

De commissaris had een aantal formulieren zitten invullen die op de Recherche gebruikt werden om inlichtingen te vragen. Die gingen naar de verschillende afdelingen en kwamen dan weer terug met uitvoerige gegevens over de betreffende personen. De namen die de commissaris aan het hoofd van de formulieren had ingevuld, waren: Maurice Belloir, onderdirecteur van de Banque de Crédit, wonende in de Rue de Vesle te Reims, geboren te Luik; Jef Lombard, lichtdrukker te Luik; Gaston Janin, beeldhouwer, Rue Lepic, Parijs, en Joseph van Damme, makelaar, wonende in Bremen. Hij was juist aan het laatste formulier, toen de bode kwam zeggen dat er iemand was die hem wilde spreken in verband met de dood van Louis Jeunet. Het was laat. Bijna alle mensen van de Recherche waren al naar huis. Alleen in het aangrenzend vertrek zat nog een inspecteur een rapport op de machine te tikken.

-Laat maar binnenkomen ...

De man die binnengelaten werd bleef bij de deur staan, verlegen en onbeholpen, of was hij bang? Misschien had hij er al spijt van, dat hij gekomen was.

-Komt u binnen!... Gaat u zitten ...

Maigret had hem, in éen oogopslag, opgenomen met alle details. Hij was lang en mager, met lichtblond haar, slecht geschoren; zijn kleren, die van slechte kwaliteit en versleten waren, deden even aan die van Louis Jeunet denken. De kraag van zijn overjas was vettig, de revers waren stoffig en een van de knopen ontbrak. Er waren nog meer kleinigheden, de manier waarop hij daar stond, ging zitten, keek, waaraan de commissaris de asociaal herkende, die zelfs wanneer hij niets op zijn geweten heeft, zijn vrees voor de politie niet kan onderdrukken.

-U komt naar aanleiding van de foto die de bladen gepubliceerd hebben?... Waarom bent u niet eerder gekomen? ... Die foto is al twee dagen geleden verschenen ...

-Ik lees geen kranten ... begon de man. Mijn vrouw had boodschappen gedaan en die waren toevallig verpakt in een stuk krant waar die foto op stond ...

Maigret was al eens eerder getroffen geweest door een zelfde beweeglijkheid van gelaatstrekken als bij deze man, datzelfde voortdurende trillen van de neusvleugels en vooral door een zelfde onrustige, ziekelijk onrustige blik.

-Kende u Louis Jeunet?

-Ik weet het niet... Het is een slechte foto ... Maar het lijkt me... Ik geloof dat het mijn broer is...

Maigret slaakte onwillekeurig een zucht van opluchting. Het leek hem dat het mysterie ditmaal met éen slag opgehelderd zou worden. En hij ging met zijn rug voor de kachel staan, in een houding waarin men hem vaak zag staan wanneer hij in een goed humeur was.

-Dus dan heet u Jeunet?

-Neen... Dat is het juist... Daarom aarzelde ik ook met naar u toe te gaan... Toch is het beslist mijn broer!... Nu ik een betere foto zie, daar op uw bureau, weet ik het zeker ... Ja, dat litteken!... Maar ik begrijp niet, waarom hij zich van kant gemaakt heeft, en nog minder waarom hij van naam veranderd is ...

-Hoe is uw naam?...

-Armand Lecocq d'Arneville... Ik heb mijn papieren meegebracht...

En ook dat gebaar waarmee hij een vuil, vettig paspoort uit zijn zak haalde, verried de man van de zelfkant, die het gewend is verdacht te worden en zijn identiteitspapieren te tonen.

-d'Arneville met een kleine letter?... In twee woorden? ...

-Ja...

-U bent geboren in Luik ... ging de commissaris verder, een blik in het paspoort slaand. U bent vijfendertig jaar ... Wat is uw beroep?...

-Op het ogenblik ben ik kantoorknecht op een fabriek in Issyles-Moulineaux... We wonen in Grenelle, mijn vrouw en ik ...

-U bent ingeschreven als rijwielhersteller ...

-Dat ben ik geweest, ja ... Ik heb van alles gedaan ...

-U hebt zelfs in de gevangenis gezeten ... zei Maigret, in het boekje bladerend. U bent deserteur...

-Er is amnestie geweest... Ik zal het u uitleggen ... Mijn vader had geld ... Hij had een bandenfabriek ... Maar toen ik zes jaar was, heeft hij mijn moeder in de steek gelaten... Mijn broer Jean was toen pas geboren ... Dat is de oorzaak van alles!...

We zijn toen naar een klein appartement verhuisd in de

Rue de la Provincie, in Luik... De eerste tijd stuurde mijn vader vrij geregeld geld voor ons onderhoud ... Mijn vader deed niets dan pierewaaien. Hij had maitresses... Op een keer toen hij ons het maandgeld kwam brengen, zat er een vrouw in de auto, die beneden stond te wachten ...

Er zijn scènes geweest en mijn vader weigerde verder te betalen of gaf maar kleine bedragen ... Mijn moeder is toen uit werken gegaan en langzamerhand is het haar in het hoofd geslagen... Niet zo, dat ze in een inrichting opgenomen moest worden ... Maar ze sprak de mensen op straat aan om hun haar ongeluk te vertellen. Ze liep huilend op straat...

Ik zag mijn broer maar zelden... Ik haalde kattekwaad uit met de jongens uit de buurt... We zijn zeker wel tien keer meegenomen naar het politiebureau... Toen ik van school kwam, werd ik in een ijzerwinkel geplaatst... Ik kwam zo weinig mogelijk thuis, want mijn moeder huilde altijd en haalde oude vrouwen uit de buurt in huis om tegen hen te jammeren en te klagen ... Toen ik zestien was, nam ik dienst bij het leger en vroeg om naar de Congo uitgezonden te worden ... Daar ben ik maar een maand gebleven... Een week lang heb ik mij verborgen in Matadi en ben toen als verstekeling aan boord van een vrachtboot naar Europa gegaan ... Maar ik werd ontdekt en opgesloten... Ik wist te ontvluchten en naar Frankrijk terug te keren... Ik heb alle mogelijke baantjes gehad ...

Ik heb vaak honger geleden, in de Hallen geslapen . .. Het is niet altijd even mooi geweest wat ik gedaan heb, maar de laatste vier jaar is er niets meer op mij aan te merken geweest, dat zweer ik u. Ik ben zelfs getrouwd... Met

... Zij werkt ook, want ik verdien niet veel en ik ben ook wel eens zonder werk .. . Ik heb nooit meer geprobeerd naar België terug te gaan ... Iemand heeft me verteld dat mijn moeder in een inrichting gestorven was en dat mijn vader nog leefde . . . Maar hij heeft zich nooit meer met ons willen bemoeien ... Hij is hertrouwd ...

En de man glimlachte schuchter, als om zich te verontschuldigen.

-En uw broer?

-Die was heel anders . . . Jean was veel serieuzer.. Hij kreeg een beurs, zodat hij naar de H.B.S. kon ... Toen

ik uit België naar de Congo ging, was hij pas dertien en ik heb hem daarna nooit meer gezien ... Ik heb wel eens een enkele maal iets over hem gehoord, want ik ontmoet nog wel eens mensen uit Luik .. . Toen hij van de H.B.S. kwam, zijn er mensen geweest die ervoor gezorgd hebben dat hij aan de Universiteit kon studeren ...

Dat is tien jaar geleden ... Maar Luikenaars, die ik later sprak, wisten niets van hem, ze zeiden dat hij waarschijnlijk niet meer in België woonde, want ze hoorden nooit meer iets over hem ...

Het gaf me wel een schok, toen ik die foto zag en vooral toen ik las dat hij in Bremen gestorven was, onder een valse naam ...

U kunt dat niet begrijpen... Ik ben verkeerd begonnen ... Ik ben mislukt... Ik heb stommiteiten begaan ...

Maar als ik aan Jean denk toen hij dertien was. .. Hij leek op mij, maar hij was rustiger, degelijker... Hij las toen al gedichten ... Hij zat hele nachten in zijn eentje te

studeren, bij stompjes kaars, die hij van een koster kreeg...

Ik was er zeker van dat hij iets bereiken zou... Zo klein als hij was, hij zou voor geen goud op straat gespeeld hebben ... zodat al de straatjongens uit de buurt hem uitlachten ...

Ik had altijd geld nodig en ik eiste dat brutaalweg van mijn moeder, die zich bekromp om mij dat te geven ... Zij was dol op ons ...

Als je zestien bent, besef je de dingen nog niet... Maar ik herinner me nu, hoe schandelijk ik me gedragen heb op een keer dat ik een meisje beloofd had met haar naar de bioscoop te gaan ...

Mijn moeder had geen geld... Ik huilde, ik dreigde ... Ze had juist van de een of andere liefdadige instantie medicijnen gekregen en bracht ze naar de apotheek. Ze kreeg toen het geld terug ...

Begrijpt u?... En ik leef, en Jean is gestorven, in een vreemd land, onder een andere naam!... Ik weet niet wat hij gedaan heeft... Ik kan me niet indenken dat hij dezelfde kant als ik op gegaan is ... Dat zoudt u ook niet kunnen, als u hem als kind gekend had...

Weet u er iets van? Maigret gaf hem het paspoort terug. -Kent u mensen in Luik die Belloir heten? En Van Damme, Janin, Lombard? vroeg hij.

-De Belloirs herinner ik me, ja... De vader was dokter, in onze wijk ... De zoon was op de H.B.S. Maar dat waren deftige mensen die mij niet aankeken ...

-En de anderen?...

-De naam Van Damme heb ik meer gehoord... Ik ge-76 loof dat er in de Rue de la Cathédrale een grote kruidenierswinkel van die naam was ... Maar ja, dat is al zo lang geleden!...

En Armand Lecocq d'Arneville voegde er na een korte aarzeling aan toe:

-Kan ik hem zien?... Is hij hierheen gebracht?

-Hij komt morgen in Parijs aan ...

-Staat het vast dat hij inderdaad zelfmoord gepleegd heeft?...

Maigret wendde het hoofd af, met een gevoel van schaamte omdat hij er maar al te zeker van was, omdat hij het drama bijgewoond had en het, zonder het te willen, zelf

veroorzaakt had.

Zijn bezoeker frommelde aan zijn pet, wiegelde van het ene been op het andere, onzeker of het onderhoud geëindigd was en hij kon gaan. En zijn diepliggende, grijze ogen in het bleke gezicht deden Maigret zo sterk denken aan de bedeesde en angstige ogen die hij op het station van Nieuweschans gezien had, dat hij een schrijnende pijn in zijn borst voelde, die op wroeging leek.

6 De gehangenen

Het was negen uur 's avonds. Maigret zat thuis, op de Boulevard Richard-Lenoir, zonder boord, zonder jas en zijn vrouw was met naaiwerk bezig, toen Lucas binnenkwam, huiverend in zijn natte jas, want het stortregende. -De man is weg, zei hij. Omdat ik niet wist of ik hem ook moest volgen als hij naar het buitenland ging ... -Luik?

-Ja! Bent u al op de hoogte? Hij had zijn bagage in het Hotel du Louvre. Hij heeft daar gegeten, zich verkleed en toen de sneltrein van 8.19 naar Luik genomen ... Enkele reis eerste klas ... Hij kocht een stapel tijdschriften aan de kiosk op het station . ..

- Het lijkt waarachtig wel, of hij het expres doet! bromde de commissaris. Overal loop ik die kerel tegen het lijf. In Bremen, toen ik zelfs geen vermoeden van zijn bestaan had, klampt hij me aan in het lijkenhuis, nodigt me uit met hem te gaan lunchen, hangt aan me als een klit... Ik kom in Parijs: een paar uur eerder, of later, is hij er ook ... Waarschijnlijk eerder, want hij is met het vliegtuig gekomen ... Ik ga naar Reims, maar mijnheer is daar al... En een uur geleden heb ik besloten morgen naar Luik te gaan en hij is daar nu vanavond al! .. . Het sterkste is dat hij heel goed weet dat ik daar ook kom en dat zijn aanwezigheid daar eigenlijk een feit is, dat tegen hem pleit!...

Lucas, die niets van de zaak afwist, opperde:

-Misschien wil hij zoveel mogelijk verdenking op zich laden om de aandacht van een ander af te leiden?... -Gaat het over een moord? vroeg mevrouw Maigret kalm, zonder haar naaiwerk te laten rusten.

Maar haar man stond zuchtend op, keek naar de fauteuil waarin hij een ogenblik tevoren nog zo behaaglijk had gezeten.

-Hoe laat gaat er nog een trein naar België?

-Er is alleen nog maar de nachttrein, van 21.30. Die komt ongeveer 6 uur 's morgens in Luik aan ... -Wil jij mijn koffer klaarmaken? vroeg de commissaris aan zijn vrouw. Een glaasje van het een of ander, Lucas? ... Schenk je zelf maar in, je weet waar het staat... Ik heb net weer pruimejenever van mijn schoonzuster uit de Elzas gekregen. Die maakt ze zelf... Het is de fles met de lange hals ...

Hij kleedde zich aan, haalde uit de gele fiber koffer het kostuum B, en stopte dat, goed ingepakt, in zijn reistas. Een half uur later ging hij de deur uit, samen met Lucas, die vroeg, terwijl ze op een taxi wachtten:

-Wat is dat voor een zaak?... Ik heb er niets over gehoord op de Quai...

-Ik weet er zelf niet veel meer van dan jij! zei de commissaris. Een zielige jongen heeft zich, waar ik domweg bij zat toe te kijken, van kant gemaakt. .. Daar schijnt een heleboel aan vast te zitten en ik probeer nu die zaak op te helderen ... Ik ben alleen bang, dat ik wat te hard van stapel gelopen ben en dat ik wel eens op mijn vingers getikt zou kunnen worden ... Daar heb je een taxi!... Zal ik jou ergens in de stad afzetten?...

Het was 8 uur 's morgens, toen hij uit het Hotel du Che-min de Ver, tegenover het station in Luik, kwam. Hij had een bad genomen, zich geschoren en onder zijn arm droeg hij een pak, dat niet het hele kostuum B, maar alleen het jasje bevatte.

Hij vond al spoedig de Rue Haute-Sauvenière, een hellende, drukke straat, waar hij naar de kleermakerij van Moreel informeerde. Het was een donker huis, waar een man in hemdsmouwen het jasje greep, het aandachtig van binnen en van buiten bekeek, ondertussen allerlei vragen stellend.

-Het is van een heel oud kostuum! zei hij na een ogenblik nagedacht te hebben. Er zitten scheuren in. .. Neen, daar is niets meer uit op te maken ...

-Komt u er niets bij u boven als u dat jasje bekijkt?

-Absoluut niets ... De kraag is slecht gesneden... Het is imitatie Engels laken. Dat wordt in Verviers gemaakt. De man raakte nu op zijn praatstoel.

-Bent u Fransman? Is dat jasje van iemand die u kent? Maigret zuchtte, pakte het jasje in terwijl de kleermaker doorpraatte en tenslotte vertelde waar hij mee had moeten beginnen:

-U begrijpt wel, ik zit hier pas zes maanden ... Als ik dat kostuum gemaakt had, zou het nog niet zo versleten kunnen zijn . ..

-En mijnheer Moreel?

-Op Robermont!

-Is dat ver hiervandaan?

De kleermaker lachte, vond het misverstand bijzonder grappig, legde uit:

-Robermont, dat is het kerkhof. . . Mijnheer Moreel is in het begin van dit jaar overleden en ik heb de zaak overgenomen ...

Even later stond Maigret weer op straat, met zijn pak onder de arm. Hij ging naar de Rue Hors-Chateau, een der oudste straten van de stad, waar je ergens, aan de achterkant van een binnenplaats, een metalen plaat zag waarop te lezen stond: Centrale Lichtdrukinrichting - Jef Lombard - Spoedwerk op elk gebied. De ramen waren naar oud-Luikse stijl, in kleine ruitjes verdeeld. Midden op de binnenplaats, die met kleine, ongelijke keien geplaveid was, stond een fontein met het in steen gebeeldhouwde wapen van een of ander groot heer uit de oude tijd. De commissaris belde aan. Hij hoorde iemand de trap afkomen en een oude vrouw deed open, wees naar een glazen deur.

-Gaat u die deur maar door. Het atelier is aan het eind van de gang.

Een langwerpige ruimte met een glazen dak, waar twee mannen in een blauwe stofjas heen en weer liepen tussen zinken platen, bakken gevuld met zuren, terwijl overal op de grond proefdrukken lagen, met vette inkt besmeurde papieren. Aan de muren hingen affiches en omslagen van geïllustreerde tijdschriften.

-Kan ik mijnheer Lombard even spreken?

-Hij is in het kantoor... Hij heeft iemand bij zich... Komt u maar mee .., Past u op dat u zich niet vuilmaakt ... Kijkt u eens: linksom en dan de eerste deur . . .

Aan het oorspronkelijke huis waren kennelijk verscheidene keren gedeelten bijgebouwd. Men moest trapjes op, trapjes af. Deuren stonden open, lieten lege vertrekken zien.

Het was allemaal heel oud en het geheel had tevens een vreemde gemoedelijkheid, evenals die oude vrouw trouwens, die Maigret opengedaan had, en de knechts.

Toen hij in een smalle, slecht verlichte gang kwam, hoorde de commissaris het geluid van stemmen, meende de stem van Joseph van Damme te herkennen, trachtte iets te verstaan. Maar het was te onduidelijk. Hij deed nog een paar stappen en toen verstomde het gepraat. Er kwam een hoofd om de deur kijken: het hoofd van Jef Lombard.

-Is het voor mij? riep hij, zonder de bezoeker in het halfdonker te herkennen.

Het kantoor was een vertrek dat kleiner was dan de andere, met een tafel, twee stoelen en langs de muren planken die vol lagen met clichés. Op de tafel lagen, in wanorde, rekeningen, prospectussen, brieven met hoofden van verschillende firma's.

Van Damme zat op een punt van de tafel en bleef daar na een vaag knikje naar Maigret, met een stuurs gezicht recht voor zich uit kijken. Jef Lombard was in werkkleding; hij had vuile handen en zwarte vegen op zijn gezicht.

-Waarmee kan ik u van dienst zijn?...

Hij maakte een stoel, die vol papieren lag, leeg, schoof die naar zijn bezoeker, nam het eindje sigaret op, dat hij op een plank had neergelegd waarvan het hout begon te schroeien.

-Ik wilde u alleen maar even iets vragen, zei de commissaris, zonder plaats te nemen. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u stoor. Ik wilde graag van u weten, of u een paar jaar geleden wel eens contact had met een zekere Jean Lecocq d'Arneville ...

Het effect was onmiskenbaar, zoiets alsof er plotseling een elektrische ontlading plaatsvond. Van Damme schrok op, maar vermeed het in de richting van Maigret te kijken. En de drukker boog zich met een schielijk gebaar voorover om een prop papier van de grond op te rapen.

-Ik heb... ik geloof dat ik die naam wel eens gehoord heb... zei hij. Het is... het is een Luikenaar, is het niet? . . .

Hij was bleek. Hij verlegde een stapel clichés.

-Ik weet niet waar hij gebleven is ... Het is ... het is al zo lang geleden!...

-Jef!... Jef, vlug!...

Het was een vrouwenstem, ergens in de gangendoolhof. Een vrouw kwam hijgend aanrennen, bleef in de deuropening staan, zo opgewonden, dat haar knieën trilden en ze haar gezicht afwiste met een punt van haar schort. Maigret herkende de oude vrouw die hem opengedaan had. -Jef!. ..

En hij, bleek van ontroering, met stralende ogen: -Ja?...

-Een meisje! . .. Kom!... Gauw!...

Hij keek om zich heen, stamelde iets onverstaanbaars en rende weg.

De beide mannen bleven alleen achter. Van Damme nam een sigaar uit zijn koker en stak die aan met langzame bewegingen, gooide de lucifer op de grond e)i trapte die uit. Zijn gezicht had dezelfde harde uitdrukking als toen hij op de Quai des Orfèvres zat, dezelfde trek om de mond, dezelfde beweging van de kaken.

Maar de commissaris deed alsof hij zijn aanwezigheid niet bemerkte en begon, met zijn handen in zijn zakken en zijn pijp in zijn mond, de kamer rond te lopen, keek onderzoekend langs de wanden.

Je zag nog maar nauwelijks, hier en daar, iets van het behang, want overal waar geen planken waren, waren schilderijen opgehangen.

De schilderijen waren niet ingelijst. Het waren alleen maar doeken op een raam, vrij onhandig geschilderde landschappen, waarin het gras en de bladeren van de bomen van hetzelfde dikke groen waren. Enkele karikaturen, gesigneerd met Jef, soms opgewerkt met waterverf, soms uit een plaatselijk blad geknipt. Maar wat Maigret trof, was het grote aantal tekeningen van heel andere aard, allemaal variaties op éen zelfde thema. Het papier ervan was vergeeld. Uit de data, die op sommige van die schetsen vermeld stonden, bleek dat ze ongeveer een jaar of tien geleden gemaakt waren. Ze waren in een heel andere stijl dan de schilderijen, veel romantischer; zij deden denken aan het werk van Gustave Doré, maar dan van de hand van een beginneling. Een pentekening stelde een man voor die aan een galg hing met, boven op de gang, een reusachtige raaf. 'De gehangene' nu was het thema van minstens twintig pen- en potloodtekeningen en etsen.

De zoom van een bos, waar aan iedere boomtak iemand opgehangen was ... Even verder, een kerktoren met aan elk der twee armen van het kruis, onder de haan, een menselijk lichaam hangend. Er waren allerlei soorten gehangenen. Er was een tekening waar een hele rij bedelaars, in XVIde-eeuwse kleding, naast elkaar hingen, een paar voet boven de grond ...

Ook de humor - een macabere humor! - ontbrak niet. Aan een lantaarnpaal zag je een heer in rokkostuum hangen, met een hoge hoed op en een wandelstok in zijn hand ...

Onder een andere schets stonden vier versregels: vier regels uit de Ballade van de Gehangenen, van Villon.

Datums. Steeds weer dezelfde periode! Al die griezelige tekeningen, die tien jaar geleden gemaakt waren, hingen nu naast getekende grapjes voor humoristische weekbladen, schetsen voor een almanak, Ardennen-landschappen en reclameplaten.

Ook het thema van de kerktoren keerde voortdurend terug. Trouwens, de hele kerk! Van voren gezien, opzij, van de achterkant... Alleen de grote deuren ... De waterspuwers ... Het portaal met zijn zes treden, die, door het perspectief, reusachtig groot leken ... En het was steeds dezelfde kerk!

Terwijl Maigret zo van de ene muur naar de andere liep, voelde hij dat Van Damme onrustig heen en weer schoof, slecht op zijn gemak was, met misschien dezelfde aanvechting als bij de sluis van Luzancy. Zo verliep een kwartier en toen kwam Jef Lombard weer binnen, met vochtige ogen, terwijl hij een haarlok, die over zijn voorhoofd gevallen was, naar achter streek.

-Neemt u mij niet kwalijk ... zei hij. Mijn vrouw is zojuist bevallen ... Een dochter ...

Er was iets van trots in zijn stem, maar terwijl hij sprak keek hij met angstige blik van Maigret naar Van Damme.

-Het is ons derde kind... En toch ben ik er net zo van ondersteboven als de eerste keer!.. . Dat was mijn schoonmoeder, die u daar even gezien heeft... Ze heeft er zelf elf gehad ... Ze zit nu te snikken van vreugde ... Ze is het nieuws aan de knechts gaan vertellen en ze wilde ze meebrengen, om hun het kleintje te laten zien .. .

Zijn blik volgde de blik van Maigret, die op de twee gehangenen aan de kerktoren gericht was, en hij werd nog nerveuzer, zei met zichtbare verlegenheid:

-Dat zijn jeugdzonden ... Ze zijn heel slecht... Maar in die tijd dacht ik nog, dat ik een groot artiest zou worden ...

-Is dat een kerk in Luik?

Jef antwoordde niet onmiddellijk. Tenslotte zei hij, als met tegenzin:

-Die bestaat niet meer, al zeven jaar niet meer ... Hij is gesloopt en er is een nieuwe kerk voor in de plaats gebouwd ... Hij was niet mooi... Hij had niet eens een bepaalde stijl... Maar hij was heel oud, met iets geheimzinnigs in zijn bouw, in de straatjes eromheen... Die zijn ook afgebroken nu ...

-Hoe heette die kerk?

-De Saint-Pholien... De nieuwe, die op dezelfde plaats staat, heet ook zo ...

Joseph van Damme zat er zo gespannen bij, alsof al zijn zenuwen hem pijn deden. Hij werd gekweld door een innerlijke onrust, die zich slechts verried door nauwelijks merkbare bewegingen, onregelmatigheid in de ademhaling, trillen van de vingers, wiegelen van een been dat van de tafel afhing.

-Was u in die tijd al getrouwd? vroeg Maigret. Lombard lachte.

-Ik was toen negentien!... Ik was nog op de Academie ... Kijk!

En hij wees, met een weemoedige blik, naar een mislukt portret in sombere tinten, waarin men hem niettemin herkende dankzij de karakteristieke onregelmatigheid van zijn trekken. Lange haren die tot over de nek hingen. Hij droeg een zwart, tot aan de hals dichtgeknoopt jasje en daarop een grote, brede strikdas.

Het was een wild-romantisch schilderij en zelfs de traditionele doodskop op de achtergrond ontbrak niet.

-Als iemand mij toen verteld had, dat ik lichtdrukker zou worden ... zei Jef Lombard met een ironische glimlach. Van Damme's aanwezigheid scheen hem even ongelegen te komen als die van Maigret. Maar hij wist blijkbaar niet hoe hij hen kwijt moest raken.

Een knecht kwam iets vragen over een cliché dat nog niet klaar was.

-Laat ze vanmiddag maar terugkomen I...

-Dat schijnt te laat te zijn ...

-Ik kan er ook niets aan doen! Zeg maar dat ik er net een dochter bij gekregen heb ...

Zijn blik, zijn bewegingen, de bleekheid van zijn gezicht, dat vol spatjes zuur zat, verrieden een verwarde mengeling van gevoelens: vreugde, nervositeit, angst misschien ook.

-Mag ik u misschien iets aanbieden?... Dan gaan we naar het woonhuis ...

Ze liepen met zijn drieën door de gangenwirwar, gingen de deur uit, die de oude vrouw voor Maigret, toen hij kwam, opengedaan had.

In de gang lagen blauwe tegels. En je rook er als het ware de zindelijkheid, evenwel ook een onbestemde, ietwat muffe lucht, misschien de lucht van een ziekenkamer.

-De kinderen zijn bij mijn zwager ... Hier, alstublieft... Hij deed de deur van de huiskamer open, waar de kleine ruitjes van de vensters slechts een spaarzaam licht binnenlieten. De meubelen waren donker en je zag overal koperen snuisterijen glinsteren.

Aan de wand een groot vrouwenportret, gesigneerd met J ef, onhandig geschilderd, maar met het duidelijke streven het model te idealiseren.

Maigret begreep dat het zijn vrouw was, keek verder rond

en zag weer, zoals hij wel verwacht had, tekeningen met gehangenen. De beste! Die het waard geacht waren, ingelijst te worden!

-U wilt wel een glaasje jenever?

De commissaris voelde de ontstemde blik van Van Damme op zich rusten, die zich aan alles wat er gezegd of gedaan werd, scheen te ergeren.

-U zei daarstraks dat u Jean Lecocq d'Arneville gekend heeft...

Men hoorde lopen boven hun hoofd. Daar was de kraamkamer waarschijnlijk.

-Vaag, ja ... antwoorde Jef Lombard verstrooid, luisterend naar de zwakke kreetjes van een baby, die boven hen klonken.

En, zijn glas heffend:

-Op de gezondheid van mijn dochter!... En van mijn vrouw!... Hij wendde snel zijn hoofd af, dronk zijn glas in éen teug leeg, ging quasi iets zoeken in het buffet om zijn ontroering te verbergen, maar de commissaris hoorde niettemin het doffe geluid van een gesmoorde snik.

-Ik moet nu naar boven ... Neemt u mij niet kwalijk ... Maar op zo'n dag als vandaag ...

Van Damme en Maigret hadden geen woord met elkaar gewisseld. Terwijl ze over de binnenplaats liepen, langs de fontein, sloeg de commissaris zijn metgezel met ironische blikken gade, benieuwd wat hij zou doen. Maar toen ze op straat gekomen waren, tikte Van Damme alleen maar even tegen zijn hoed, sloeg rechtsaf en verwijderde zich met grote stappen.

In Luik zijn de taxi's schaars. Omdat hij de tramlijnen niet kende, ging hij te voet terug naar het Hotel du Chemin de

Ter, at daar en informeerde waar de bureaus van de plaatselijke dagbladen waren. Om twee uur stapte hij het bureau van La Meuse binnen, juist op het moment dat Joseph van Damme daar uit kwam. De beide mannen liepen elkaar op een meter afstand voorbij zonder elkaar te groeten en de commissaris bromde in zichzelf: -Wel verdraaid, hier is hij me ook al weer voor geweest! ...

Hij ging naar een bode, vroeg inzage van oude jaargangen van het blad. Hij moest een formuliertje invullen, waarmee de bode naar de directiekamer ging. Er waren enkele bijzonderheden, die hem getroffen hadden: Armand Lecocq d'Arneville had gehoord, dat zijn broer Luik verlaten had in de periode ongeveer waarin Jef Lombard met een ziekelijke hardnekkigheid tekeningen van opgehangen mensen maakte.

En het kostuum B, dat Jean Lecocq in zijn gele koffer mee naar Bremen had genomen, was heel oud. Minstens zes jaar, had de Duitse expert gezegd. Misschien wel tien! Bovendien, was het feit dat Joseph van Damme hier geweest was, niet voldoende om Maigret ervan te overtuigen dat hij op de goede weg was?

Hij werd in een vertrek gelaten met een parketvloer die zo glad was als een ijsbaan en met zware, pompeuze meubelen. De bode met zilveren ketting over de borst vroeg:

-Welke jaargang had u in willen zien?

Maigret had de jaartallen al gezien op de rug van de enorme banden, waarin de kranten van een heel jaar gebonden waren en die de wanden van het vertrek bedekten.

-O, doet u geen moeite ... Ik vind het wel, zei hij.

Het rook er naar boenwas, oud papier en officiële luxe. Op de tafel, die met leerdoek bekleed was, stonden lessenaars om de grote, zware delen op te leggen. Alles was zo zindelijk, zo keurig, zo deftig, dat de commissaris ternauwernood zijn pijp uit zijn zak durfde halen. Enige ogenblikken later bladerde hij, dag voor dag, de kranten door van 'het jaar van de gehangenen'. Duizenden titels trokken voorbij zijn ogen. Sommige riepen de herinnering aan wereldgebeurtenissen weer wakker. Andere hadden betrekking op plaatselijke gebeurtenissen: de brand in een warenhuis (drie dagen achtereen een hele pagina), het ontslag van een wethouder, de verhoging van de tarieven van de tram. Plotseling tussen twee bladzijden, in het midden, de overblijfselen van bladen die uit het boek gescheurd waren. Er was een krant - die van 15 februari - uitgescheurd! Maigret liep onmiddellijk naar de wachtkamer om de bode te halen.

-Er is hier al iemand vóór mij geweest, is het niet?... En die heeft naar dezelfde jaargang gevraagd?...

-Ja ... Hij is maar een minuut of vijf hier geweest...

-Bent u uit Luik?.-.. Herinnert u zich misschien nog wat er op die datum gebeurd kan zijn?...

-Eens kijken ... Tien jaar... Dat is het jaar waarin mijn schoonzuster gestorven is ... Ja, ik ben er!... Toen hebben we die grote overstromingen gehad!... We hebben toen nog acht dagen moeten wachten met de begrafenis, omdat je toen in de straten die in de buurt van de Maas lagen, alleen nog maar met een bootje kon komen ... Trouwens, leest u die artikelen maar ... De Koning en de Koningin bezoeken de slachtoffers van de ramp ... Er zijn ook foto's van ... Hé, daar ontbreekt een nummer!... Wat gek ... Laat ik erom denken dat ik dat tegen de directeur zeg...

Maigret boog zich voorover om een stukje krantepapier op te rapen, dat - zonder enige twijfel - op de grond gevallen was toen Joseph van Damme het nummer van 15 februari uit het boek gescheurd had.

7 De drie

Er zijn in Luik vier dagbladen. Maigret besteedde er twee uur aan om ze alle vier te bezoeken en, zoals hij wel verwacht had, ontbrak overal in de bewuste jaargang éen nummer: dat van 15 februari.

Het was de tijd waarop de drukte het grootst is in de stratenvierhoek in het centrum van Luik, die Le Carré genoemd wordt en waar zich de luxe zaken, de grote restaurants, de bioscopen en de dancings bevinden. Het is de plaats waar iedereen elkaar ontmoet en driemaal minstens merkte de commissaris Joseph van Damme op, die liep te wandelen, met zijn wandelstok in zijn hand. Toen hij in het Hotel du Chemin de Fer terugkwam, lagen daar een brief en een telegram op hem te wachten. Het telegram was van Lucas, wie hij bij zijn vertrek verschillende dingen opgedragen had.

As in kachel bij Louis Jeunet, Rue Roquette, door expert onderzocht stop Resten Franse en Belgische bankbiljetten herkend stop Hoeveelheid wijst op groot bedrag.

De brief was aan het hotel afgegeven door een loopjongen. Hij was getypt, op papier zonder hoofd zoals gebruikt wordt voor doorslagen. Hij luidde als volgt:

'Geachte commissaris,

'Hierbij heb ik de eer u mede te delen dat ik bereid ben u alle gewenste inlichtingen te verschaffen met betrekking tot het onderzoek waarvoor u hier bent. 'Om bepaalde redenen is voorzichtigheid voor mij geboden en daarom zou ik het op hoge prijs stellen, wanneer mijn aanbod u interesseert, u vanavond omstreeks 11 uur te ontmoeten in Café de la Bourse, dat achter de Koninklijke Schouwburg gelegen is.

'Ik dank u bij voorbaat zeer voor de door u te nemen moeite.'

Geen ondertekening. Wat de commissaris opviel, waren de cliché-uitdrukkingen, zoals men die in handelsbrieven tegenkomt maar die men niet in een briefje van deze aard zou verwachten: hierbij heb ik de eer u mede te delen... zou ik het op hoge prijs stellen ... wanneer mijn aanbod u interesseert... de door u te nemen moeite ... Maigret dineerde heel alleen aan een tafeltje en het viel hem ineens op, dat het onderwerp van zijn gedachten bijna ongemerkt gewijzigd was. Hij dacht minder aan Jean Lecocq d'Arneville, alias Louis Jeunet, die zich in een hotelkamer in Bremen het leven benomen had. Wat hem nu voortdurend bezighield, waren de tekeningen van Jef Lombard, die figuren die op alle mogelijke plaatsen opgehangen waren, aan het kruis van een kerk, aan de bomen van een bos, aan een spijker op een zolderkamertje, groteske en griezelige figuren, met hoogrode en met vaalbleke gezichten, gekleed in allerlei soorten kledij, uit alle tijdperken.

Om half elf begaf hij zich op weg naar de Koninklijke Schouwburg en het was vijf minuten voor elf, toen hij het Café de la Bourse binnenstapte, een klein rustig café, met in hoofdzaak stamgasten-en vooral kaartspelers.

Daar wachtte hem een verrassing. Aan een tafeltje in de hoek bij de toonbank zaten drie mannen: Maurice Belloir, Jef Lombard en Joseph van Damme. Er was aan weerskanten een moment van aarzeling, terwijl de kelner de commissaris zijn jas hielp uittrekken. Belloir kwam, werktuiglijk, half overeind om hem te groeten. Van Damme verroerde zich niet. Lombard, wiens gezicht een ongelooflijke nervositeit verried, schoof op zijn stoel heen en weer, afwachtend wat zijn vrienden zouden doen.

Zou Maigret naar hen toe gaan, hun de hand toesteken, aan hun tafeltje plaatsnemen? Hij kende hen. Hij had met de zakenman uit Bremen gedejeuneerd. Belloir had hem, bij zich thuis in Reims, een glas cognac aangeboden ... En Jef had hem diezelfde morgen nog ontvangen ...

-Goedenavond, heren ...

Hij gaf allen de stevige handdruk die hij altijd gaf en die, op bepaalde ogenblikken, iets dreigends had.

-Dat is ook toevallig, dat ik u hier nu alweer ontmoet!

Er was nog een plaats vrij op de bank naast Van Damme. Hij liet zich daar neervallen en zei tegen de kelner:

-Een pils!

Dan viel er een stilte, een diepe, gedwongen stilte. Van Damme keek recht voor zich uit, met zijn kaken opeengeklemd. Jef Lombard schoof nog steeds op zijn stoel heen en weer, alsof hij last had van kleren die te nauw waren. Belloir zat, verzorgd als altijd en met een onbewogen gezicht, naar zijn nagels te kijken, verwijderde met een lucifer een vuiltje van onder de nagel van zijn wijsvinger.

-Maakt uw vrouw het goed?

Jef keek om zich heen, alsof hij een steunpunt zocht, stamelde, met zijn blik op de kachel gericht:

-Heel goed... Dank u...

Boven de toonbank hing een klok en Maigret telde vijf volle minuten zonder dat er een woord gesproken werd. Van Damme had zijn sigaar laten uitgaan en hij was de enige die geen moeite deed om zijn gevoelens te verbergen. Zijn gezicht drukte een onverholen haat uit. Jef was de meest interessante om te observeren. De gebeurtenissen van de dag hadden er ongetwijfeld toe bijgedragen zijn zenuwspanning tot het uiterste op te voeren. En iedere spier van zijn gezicht, tot de kleinste toe, trilde. Het tafeltje van de vier mannen was een ware oase van stilte in het café waar aan alle kanten gelach en luide stemmen klonken.

-Herkraak! riep iemand aan een tafeltje, rechts van hen triomfantelijk.

-Driekaart van het aas! zei een mannetje links van hem aarzelend. Dat is toch goed?

-Drie pils! Driemaal!... riep de kelner.

En overal was drukte, beweging, behalve aan het tafeltje van de vier, dat langzaamaan omgeven scheen te worden door een onzichtbare muur.

Jef was degene door wie de betovering plotseling verbroken werd. Hij had al even op zijn onderlip zitten bijten en stond nu met een ruk op, terwijl hij stamelde:

-Het spijt me ...

Hij keek even van de een naar de ander, met een doordringende, gekwelde blik, greep zijn jas en zijn hoed en liep dan naar de deur die hij met een woest gebaar opentrok.

-Ik wed dat hij in snikken uitbarst, zodra hij alleen op straat is ... zei Maigret peinzend.

Hij had het gevoeld, dat snikken van woede, van vertwijfeling, dat in de borst van de drukker opwelde en zijn adamsappel op en neer deed gaan.

Hij keerde zich naar Van Damme, die naar het marmer van het tafeltje staarde, nam een grote teug van zijn bier en veegde zijn lippen af met de rug van zijn hand. De sfeer was dezelfde, maar dan tien maal zo geconcentreerd, als in het huis te Reims, waar Maigret ook zijn aanwezigheid aan dezelfde personen opgedrongen had. En het logge en zware van Maigret's gestalte droeg ertoe bij die opgedrongen aanwezigheid iets dreigends te geven. Hij was groot en breed, vooral breed, fors en stevig, en zijn kleding, waar hij altijd weinig zorg aan besteedde, versterkte nog het plompe van zijn bouw. Een grof gezicht, waarin de ogen de starheid van de uitdrukkingloosheid van een koe konden krijgen.

Zoals hij daar zat leek hij op zo'n figuur als wel in angstdromen van kinderen voorkomen, van die monsterlijk grote wezens met een gezicht zonder uitdrukking, die op de slaper toekomen als om hem te verpletteren. Iets onverbiddelijks, onmenselijks, dat deed denken aan een olifant of een mammoet op weg naar een doel waarvan geen macht ter wereld hem kan afhouden. Hij dronk, rookte zijn pijp, keek met een voldaan gezicht naar de wijzer van de klok, die elke minuut met een schokje en een metaalachtig klikje versprong. Een vaal-witte klok!

Hij scheen voor niemand aandacht te hebben, maar er ontging hem niet het geringste van wat er links en rechts van hem gezegd of gedaan werd.

Het werd een van de merkwaardigste uren van zijn leven. Want het duurde bijna een uur! Tweeënvijftig minuten, om precies te zijn! Een zenuwstrijd!

Jef Lombard was direct in het begin al buiten gevecht gesteld. Maar de beide anderen hielden stand. Hij zat daar, tussen hen in, als een rechter, maar een rechter die niet beschuldigde en wiens bedoeling ze niet konden raden. Wat wist hij? Waarom was hij hier gekomen? Wachtte hij tot ze iets zouden zeggen of doen wat zijn tot nog toe vage vermoedens in een bepaalde richting zou leiden? Had hij de hele waarheid al ontdekt of was zijn zelfverzekerdheid alleen maar bluf?

En wat moesten ze zeggen? Dat deze ontmoeting nogmaals een toevalligheid was? Ze zwegen dus. Ze wachtten, zonder zelfs maar te vermoeden waarop ze wachtten. Ze wachtten ergens op, maar er gebeurde niets! De wijzer van de klok sidderde bij elke minuut. Het mechanisme maakte een heel zwak knarsend geluid. In het begin hadden ze dat niet gehoord. Nu was het een luid lawaai. Men kon zelfs drie fasen onderscheiden: eerst een klikje, dan het vooruitspringen van de wijzer en tenslotte weer een klikje, als om de wijzer op zijn nieuwe plaats vast te zetten. En geleidelijk veranderde het beeld van de wijzerplaat: de stompe hoek werd steeds minder stomp om ten slotte een scherpe hoek te worden. De wijzers begonnen elkaar te naderen.

De kelner wierp verwonderde blikken naar dat sombere tafeltje. Maurice Belloir slikte van tijd tot tijd en Maigret hoefde niet naar hem te kijken om dat te weten. Hij hoorde alles, zijn ademhaling, zijn geringste bewegingen, het behoedzaam verzetten van zijn voeten, bijvoorbeeld, zoals mensen in een kapel doen.

De bezoekers vertrokken de een na de ander. De rode kleedjes en de kaarten verdwenen van de tafeltjes, die hun koudwitte marmer lieten zien. De kelner liep naar buiten om de rolluiken te laten zakken, terwijl de vrouw van de caféhouder het geld uit de kassa haalde en de biljetten en het kleingeld in stapeltjes legde.

-Blijft u nog?... vroeg Belloir ten slotte met een stem die nauwelijks te herkennen was.

-En u?...

-Ik... Ik weet het niet...

Van Damme tikte met een geldstuk op het tafeltje, vroeg aan de kelner:

-Hoeveel is het? ...

-Alles bij elkaar? ... Negen franc vijfenzeventig ... Dan stonden ze alle drie op. Ze vermeden het elkaar aan te zien. De kelner hielp hen in hun jas.

-Goedenavond, heren ...

Buiten mistte het en je zag ternauwernood het licht van de straatlantaarns. Overal waren de luiken gesloten. Ergens in de verte klonken voetstappen op het trottoir. Er was een ogenblik van aarzeling welke kant men uit zou gaan. Geen der drie mannen nam de verantwoordelijkheid voor de richting die ze zouden inslaan. Achter hen werd de deur van het café op slot gedaan en de grendels ervoor geschoven.

Links was een straatje met oude huizen, waarvan sommige iets naar voren sprongen.

-Zo, heren, zei Maigret tenslotte, dan wens ik u goedenacht ... De hand van Belloir, die hij het eerst drukte, was koud en stevig. De hand die Van Damme hem met tegenzin toestak, was klam en slap.

De commissaris zette de kraag van zijn overjas op, kuchte en begon, alleen, de verlaten straat uit te lopen. Maar al zijn zintuigen waren gespannen: het minste gerucht, de geringste trilling van de lucht, niets wat hem zou waarschuwen voor het gevaar, mocht hem ontgaan. Zijn rechterhand, die hij in zijn zak hield, was om de kolf van zijn revolver geklemd. Hij had het gevoel dat er in het net van kleine straatjes, dat zich aan zijn linkerhand uitstrekte en dat daar als een melaats eilandje in het centrum van Luik lag, mensen liepen met haastige stap, maar trachtend geen geluid te maken.

Hij meende fluisterende stemmen te horen, heel ver weg of vlakbij, dat had hij niet kunnen zeggen want de mist maakte het onmogelijk de richting te bepalen. Dan, opeens, sprong hij opzij, drukte zich tegen een deur terwijl er een doffe knal klonk en iemand in het donker hard wegrende. Hij liep een paar stappen verder, tuurde het straatje in van waaruit geschoten was, maar zag niets behalve enkele donkere plekken - zijsteegjes of gangetjes, waarschijnlijk - en helemaal aan het eind, op tweehonderd meter, de witte glazen bol die als uithangbord van een patates friteswinkeltje diende.

Enkele ogenblikken later liep hij voorbij dat winkeltje, waar een zwaar opgemaakte vrouw uitkwam met een zakje patates in haar hand. Ze riep hem aan, zonder veel overtuiging, liep dan door in de richting van een straat met meer verlichting.

Maigret zat rustig te schrijven, de pen met zijn brede wijsvinger zwaar op het papier drukkend, terwijl hij van tijd tot tijd de hete as in zijn pijp wat aanduwde. Hij had zich in zijn kamer in het Hotel du Chemin de Fer teruggetrokken en de verlichte stationsklok wees 2 uur 's nachts aan.

'Beste Lucas,

'Omdat je nooit weet wat er kan gebeuren, stuur ik je hierbij een aantal gegevens, waarmee je het onderzoek dat ik begonnen ben, kunt voortzetten in het geval dat mij soms eens iets mocht overkomen.

'1. In de afgelopen week verzendt een haveloos geklede man, die de indruk van een zwerver maakt, in Brussel een pakketje met dertig biljetten van duizend francs naar zijn eigen adres, in de Rue de la Roquette, Parijs. Het onderzoek wijst uit, dat hij meermalen dergelijke bedragen, die hij niet gebruikte aan zichzelf verzonden heeft. Dat is bewezen, want in zijn kamer wordt de as gevonden van een groot aantal bankbiljetten, die hij opzettelijk verbrand heeft.

'Hij leeft onder de naam Louis Jeunet, werkt vrij geregeld op een atelier in dezelfde straat.

'Hij is getrouwd (zie mevrouw Jeunet, drogiste, Rue de Picpus) en heeft een kind. Maar hij heeft vrouw en kind verlaten onder omstandigheden die niet erg duidelijk zijn, na een paar korte en hevige aanvallen van drankzucht. 'In Brussel koopt hij, na verzending van het geld, een koffer om de kleren in te doen, die hij in zijn hotelkamer heeft. Tijdens zijn reis naar Bremen verruil ik die koffer voor een andere.

'En als Jeunet, die daarvóór niet aan zelfmoord schijnt gedacht te hebben en onderweg iets gekocht had om te eten, merkt dat de kleren die hij bij zich had, gestolen zijn, maakt hij zich van kant.

'De bewuste kleren waren een paar vuile overhemden en een oud pak, dat niet van hem zelf was. Er zaten scheuren in en het zat vol met oude bloedvlekken, alsof de drager van dat pak in een hevig gevecht gewikkeld was geweest.

Het kostuum is gemaakt door een kleermaker in Luik. 'In Bremen komt een man naar het lijk kijken, een zekere Joseph van Damme, makelaar, geboren te Luik. 'In Parijs kom ik er achter, dat Louis Jeunet in werkelijkheid Jean Lecocq d'Arneville heet, geboren te Luik, van wie men sedert lang niets meer gehoord heeft. Hij heeft een behoorlijke ontwikkeling, heeft zelfs aan de universiteit gestudeerd. In Luik, waaruit hij ongeveer tien jaar geleden vertrokken is, heeft niemand hem iets te verwijten. '2. In Reims heeft iemand Jean Lecocq d'Arneville, in de nacht voor hij naar Brussel vertrok, zien binnengaan bij Maurice Belloir, onderdirecteur van een bank, geboren te Luik, die dat bezoek ontkent.

'Maar de dertigduizend francs die Lecocq uit Brussel verzonden heeft, komen van diezelfde Belloir. 'Bij Belloir ontmoet ik: Van Damme, die per vliegtuig uit Bremen gekomen is, Jef Lombard, lichtdrukker te Luik, en Gaston Janin, die ook in die stad geboren is. 'Als ik samen met Van Damme terugkeer naar Parijs, probeert hij mij in de Marne te duwen. 'Ik vind hem weer terug in Luik, bij Jef Lombard. Deze studeerde, tien jaar geleden ongeveer, aan de Academie, want hij wilde kunstschilder worden en de muren van zijn huis hangen vol met tekeningen die hij in die tijd maakte. Allemaal tekeningen van mensen die opgehangen zijn. 'Ik ga naar de dagbladbureaus om de kranten van dat "jaar van de gehangenen" door te bladeren. De nummers van 15 februari zijn door Van Damme uit die jaargang gescheurd.

"s Avonds ontvang ik een anonieme brief, waarin mij complete gegevens over de affaire beloofd worden en ik uitgenodigd word in een café in de stad te komen. Daar vind ik

niet éen, maar drie personen: Belloir (die uit Reims gekomen was), Van Damme en Jef Lombard. 'Ze voelen zich slecht op hun gemak, als ze mij zien verschijnen. Ik ben ervan overtuigd, dat een van de drie besloten was mij alles te vertellen. De anderen schenen er alleen maar bij te zijn om hem dat te beletten. 'Jef Lombard, die een en al zenuwen is, gaat plotseling weg. Ik blijf met de twee anderen achter. Ik neem over twaalven buiten, in de mist, afscheid van ze en enkele ogenblikken later wordt er een kogel op mij afgeschoten. 'Mijn conclusie is, dat een van de drie heeft willen spreken en verder, dat een van de drie nogmaals een poging gedaan heeft mij uit de weg te ruimen. 'Maar het is duidelijk dat er voor de dader niets anders op zit, dan het opnieuw te proberen en dan niet weer mis te schieten, omdat zijn daad een bekentenis betekent. 'Maar wie is het? Belloir, Van Damme, Jef Lombard? 'Daar zal ik achter komen wanneer hij zijn volgende poging doet. Aangezien er altijd een ongeluk kan gebeuren, stuur ik je voor alle zekerheid deze aantekeningen, zodat je bij het begin kimt beginnen als je dit onderzoek eens zou moeten overnemen.

'Voor de achtergrond van de zaak verwijs ik je in het bijzonder naar mevrouw Jeunet en Armand Lecocq d'Arneville, broer van de overledene. 'Zo, nu ga ik naar bed. Groeten aan allemaal.

'Maigret7

De mist was opgetrokken en had op de bomen en op ieder grassprietje van de Square d'Avroy, die Maigret over liep, parels van rijp achtergelaten.

In de bleekblauwe lucht stond een mager zonnetje en de 102

rijp op de bomen werd langzaamaan doorzichtig, veranderde in duizenden waterdruppeltjes, die een voor een naar beneden, op het grint, vielen.

Het was 8 uur in de morgen toen de commissaris door le Carré liep, waar nog bijna geen mensen te zien waren en de borden met affiches nog tegen de gestolen rolluiken van de bioscopen hingen. Maigret bleef staan bij een brievenbus, gooide er zijn brief aan brigadier Lucas in en keek om zich heen met een tikje ongerustheid. In deze stad, in deze straatjes die daar zo vredig in de prille ochtendzon lagen, was een man die, op ditzelfde ogenblik, aan hem dacht, en die man had geen andere kans op behoud dan hem, Maigret, te vermoorden. Hij had op de commissaris voor, dat hij het terrein kende, zoals hij 's nachts bewezen had, toen hij zich in die doolhof van straatjes en steegjes uit de voeten gemaakt had. En hij kende Maigret ook, misschien zelfs sloeg hij hem gade op dit moment, terwijl de commissaris niet wist wie hij was.

Was het Jef Lombard? School het gevaar in het oude huis in de Rue Hors-Chateau, waar een kraamvrouw op de eerste etage lag, opgepast door haar brave, oude moeder, terwijl in het atelier onverschillige knechts van de ene bak met zuur naar de andere liepen, gekheid makend met de loopjongens van de kranten?

Werd hij op dit moment soms bespied door de sombere, grimmige, brutale en sluwe Joseph van Damme, vanuit een plaats, waar hij wist dat de commissaris ten slotte terecht zou komen?

Want die had, vanaf dat noodlottig moment in de hotelkamer in Bremen, alles voorzien! Drie regels in de Duitse bladen en hij was naar het lijkenhuis gesneld! Een lunch met Maigret en hij was al vóór de commissaris in Reims gearriveerd!

Hij was ook als eerste in de Rue Hors-Chateau geweest! En ook op de redacties van de Luikse bladen was hij hem voor geweest!

En hij had tenslotte ook in Café de la Bourse gezeten! Er was niets, weliswaar, wat bewees dat hij niet degene was die besloten had om te spreken. Er was evenmin een bewijs van het tegendeel!

Misschien was het de koele en correcte Belloir geweest, met zijn trots van kleinsteedse notabele, die in de mist op hem geschoten had. Misschien was hij de man, die geen andere uitweg meer had dan Maigret uit de weg te ruimen!

Of Gaston Janin, de kleine beeldhouwer met zijn sikje! Hij was er niet bij geweest, in het Café de la Bourse, maar hij had ergens op straat op de loer kunnen staan! Welk verband bestond er tussen dat alles en een man die aan het kruis van een kerktoren opgehangen was? En al die andere gehangenen? En bossen met bomen die geen andere vruchten droegen dan opgehangen mensen? En een oud, met bloed bevlekt kostuum, met scheuren in de revers, afkomstig van de nagels van iemand in doodsnood? Typistes spoedden zich naar hun kantoor. Een veegmachine van de gemeentereiniging reed langzaam voorbij, met zijn sproeiers aan weerskanten en zijn rolbezem die het vuil naar de goot veegde. Op de hoeken van de straten stonden agenten met hun witte emaille helmen en regelden het verkeer met hun arm in de glanzende, fel gekleurde mouw gestoken.

- Kunt u mij zeggen waar het hoofdbureau van politie is? vroeg Maigret.

Men wees hem de weg. Toen hij daar kwam, waren de werksters nog bezig, maar een joviale secretaris ontving hem en riep uit, toen zijn collega hem inzage vroeg van de processen-verbaal van tien jaar geleden en erbij zei dat het hem om de maand februari ging:

-U bent de tweede in vierentwintig uur die daar naar vraagt... Het gaat om een zekere Joséphine Bollant, is het niet? ... Die in die tijd iets van een huisgenoot gestolen zou hebben ...

-Is er dan al iemand hier geweest?

-Gistermiddag, ja, om een uur of vijf. .. Een Luikenaar, die naar het buitenland gegaan is en het daar een heel eind gebracht heeft, hoewel hij nog erg jong is! ... Zijn vader was dokter... Hijzelf heeft een bloeiende zaak in Duitsland...

-Joseph van Damme?

-Juist, ja!... Maar hoe hij ook gezocht heeft, waar het hem om te doen was, heeft hij niet kunnen vinden ...

-Mag ik het dossier ook eens zien?

Het was een groene band, waarin de dagelijkse rapporten gebonden waren, elk met een eigen nummer. Op 15 februari waren er vijf processen-verbaal: twee voor dronkenschap en burengerucht, een voor diefstal uit een etalage, een voor mishandeling en nog een voor vernieling van een hek en diefstal van konijnen.

Maigret nam niet eens de moeite ze te lezen. Hij keek naar de nummers boven aan de bladzijden.

-Heeft mijnheer Van Damme het boek zelf doorgekeken?

-Ja ... Hij heeft er mee in een kamer boven gezeten...

-Ik dank u wel!

De vijf processen-verbaal waren genummerd: 237, 238, 239, 241 en 242.

Anders gezegd, er ontbrak er een, dat, evenals de kranten, uit de band gescheurd was: no. 240. Enige minuten later stond Maigret weer op het plein achter het stadhuis, waar auto's met een trouwpartij kwamen aanrijden. En onwillekeurig luisterde hij naar het minste geluid, met in zijn borst een zekere beklemdheid, een vage angst, die niet prettig was.

8 De kleine Schmitt

Hij was nog net op tijd! Het was 9 uur. Je zag de ambtenaren uit verschillende richtingen naar het standhuis komen, het voorplein oversteken, een ogenblik blijven stilstaan, om elkaar de hand te drukken, op een mooie hardstenen trap, waar bovenaan een conciërge met een goudgebiesde pet en een welverzorgde baard zijn pijp stond te roken.

Het was een meerschuimen pijp, merkte Maigret op, zonder te weten waarom, misschien omdat de ochtendzon er een glanslichtje op wierp, omdat hij al doorgerookt was, misschien ook omdat hij de man even benijdde, die daar met kleine behaaglijke trekjes stond te roken, als een symbool van vrede en van levensblijheid. Want er hing die morgen iets van blijheid in de lucht en de dag werd stralender naarmate de zon hoger steeg. Ook het straatlawaai had iets feestelijks; men hoorde uitroepen in Waals dialect, het doordringend gebel van de rood met gele trams, het machtige geruis van de vier stralen van een monumentale fontein, dat het rumoer van de nabijzijnde markt trachtte te overstemmen.

Op de hardstenen trap nu, die twee armen had, zag Maigret Joseph van Damme lopen, die met grote stappen in de hall verdween.

De commissaris snelde hem achterna. De trappen binnen hadden ook twee armen, die op elke etage samenkwamen. Op een gegeven ogenblik kwamen de beide mannen op een portaal tegenover elkaar te staan. Ze hijgden van het harde lopen en deden hun best tegenover een bode met een zilveren ketting over zijn borst, een zo natuurlijk mogelijke houding aan te nemen.

Het was een korte, felle strijd geweest. Een kwestie van seconden, van kwartseconden.

Terwijl hij de trap opsnelde, was het door Maigret's hoofd gegaan dat Van Damme hier alleen maar was om, evenals op de krantebureaus en op het hoofdbureau van politie het geval was geweest iets te laten verdwijnen. Een der processen-verbaal van de 15de februari was al vernietigd. Maar zou de politie hier niet iedere morgen, zoals dat in de meeste steden gebeurt, een kopie van de dagelijkse rapporten aan de burgemeester sturen?

-Ik zou de gemeentesecretaris graag even willen spreken, zei Maigret, die hoogstens twee meter van Van Damme af stond ... Het is dringend...

Hun blikken kruisten elkaar. Ze aarzelden of ze elkaar zouden groeten, deden het niet en toen de bode zich tot de makelaar uit Bremen wendde, wist deze niets meer te zeggen dan:

-Neen, niets ... Ik kom nog wel eens terug ...

En hij liep weg. Men hoorde het geluid van zijn voetstappen zwakker worden in de hal. Even later werd Maigret binnengelaten in een vertrek met zware meubelen waar de secretaris, een stijve figuur in zijn jacquet en zijn te hoge stijve boord, druk doende was om de dagrapporten van tien jaar geleden te vinden.

Het was er warm. Er lagen dikke tapijten op de vloer. Een groot deel van een der wanden werd ingenomen door een historisch schilderij, waarop een bundel zonlicht de staf van een bisschop in glans zette.

Na het uitwisselen van vele beleefdheden en een half uur zoeken kreeg Maigret opnieuw het verslag van de konijnendiefstal, de openbare dronkenschap, de diefstal uit de etalage onder ogen. En, tussen twee verslagen van verkeersongelukken, de volgende regels: 'Toen agent Lagasse, van de éde afdeling, zich hedenmorgen om 6 uur naar de Pont des Arches begaf om zijn wacht daar te betrekken, ontdekte hij bij het passeren van de Saint-Pholien in het kerkportaal een menselijk lichaam dat aan de klopper van de deur opgehangen was. 'Een ijlings ontboden arts kon slechts de dood van het slachtoffer constateren, een zekere Emile Schmitt, geboren te Angleur, twintig jaar oud, van beroep huisschilder en wonende in de Rue du-Pot-Au-Noir. 'Schmitt heeft, waarschijnlijk, zich zelf opgehangen, omstreeks middernacht, door middel van een gordijnkoord. In zijn zakken werd niets gevonden dan enkele voorwerpen zonder waarde en wat kleingeld. 'Het onderzoek heeft uitgewezen, dat hij sedert drie maanden geen vast werk meer had en hij schijnt tot zijn daad gebracht te zijn door de armoede waarin hij verkeerde.

'Zijn moeder, de weduwe Schmitt, die te Angleur woont en van een klein pensioentje leeft, is op de hoogte gesteld.'

Er volgden uren van koortsachtige activiteit. Maigret sloeg driftig en met taaie onverzettelijkheid deze nieuwe weg in. En toch was hij, zonder dat hij zich dat eigenlijk bewust was, minder op gegevens omtrent die Schmitt uit dan op een ontmoeting met Van Damme. Want dan pas, wanneer hij de makelaar weer voor zich had, zou hij dichter bij de waarheid komen. Was dat niet al in Bremen begonnen? En was hij sedertdien niet bij elke stap die hij verder gekomen was, Van Damme tegen het lijf gelopen?

Deze had hem in het stadhuis gezien, wist dat hij het rapport gelezen had, dat hij het spoor 'Schmitt' gevonden had.

In Angleur, niets! De commissaris had een taxi genomen, die naar een industriestreek gereden was met hoge fabrieksschoorstenen en aan de voet daarvan armelijke straatjes met kleine arbeidershuisjes, allemaal eender en allemaal even grauw van de roetaanslag. Een vrouw was de stoep aan het schrobben voor een van die huisjes, het huisje waar de weduwe Schmitt gewoond had.

-O, die is al minstens vijf jaar dood ...

Neen, hier zag men Van Damme niet rondzwerven.

-Woonde haar zoon niet met haar samen?

-Neen! En het is slecht met hem afgelopen ... Hij heeft zich verdaan, zich verhangen aan een kerkdeur . .. Dat was alles. Maigret kwam alleen te weten dat zijn vader opzichter was geweest in een mijn en dat zijn vrouw, na zijn dood, van een klein pensioentje geleefd had. Ze had haar huisje verhuurd en was zelf op het zolderkamertje blijven wonen.

-Naar het politiebureau van de 6de afdeling, zei hij tegen de chauffeur.

Agent Lagasse was nog wel in leven. Maar hij kon zich het geval nauwelijks meer herinneren.

-Het had de hele nacht geregend ... Hij was doornat en zijn rode haren plakten op zijn gezicht...

-Was hij groot?... Klein?...

-Aan de kleine kant...

Dan begaf de commissaris zich naar de gendarmerie, bracht bijna een uur door in vertrekken waar het naar leer en paardezweet rook.

-Als hij toen twintig was, moet hij voor de keuring geweest zijn ... Schmitt, zegt u?... Met Sch?...

Men vond hem op pagina 13, in het dossier van de afge-keurden. Maigret nam de getallen over: lengte 1.55 m, borstwijdte 0.80 m... En daarbij de vermelding 'zwakke longen'.

Maar Van Damme liet zich nog steeds niet zien. De commissaris zou elders moeten zoeken. Het enige resultaat van zijn nasporingen van die morgen was de zekerheid, dat kostuum B niet aan Schmitt had toebehoord, die een lilliputter geweest was.

Schmitt had zelfmoord gepleegd. Er was niet gevochten, geen druppel bloed vergoten.

Maar welk verband was er dan met de koffer van de zwerver in Bremen, met de wanhoopsdaad van Lecocq d'Arneville, alias Louis Jeunet?

-Zet u mij hier maar af... En kunt u mij ook zeggen waar de Rue du Pot-au-Noir is?...

-Achter de kerk... Hij komt uit op de Quai Sainte-Barbe .. .

Dat was tegenover de Saint-Pholien, waar hij de taxi had laten stoppen en afgerekend had. En nu stond hij de nieuwe kerk, die zich midden op een groot, open terrein verhief, te bekijken.

Aan de linker- en de rechterkant kwamen boulevards uit met grote, hoge huizen, die ongeveer in dezelfde tijd als de kerk gebouwd moesten zijn. Maar daarachter strekte zich een oude wijk uit, waarvan een gedeelte afgebroken was om het kerkgebouw ruimte te geven. In de etalage van een kantoorboekhandel zag Maigret prentbriefkaarten waarop de oude kerk afgebeeld was, die lager en massiever was, en helemaal zwart. Eén vleugel van het gebouw werd gestut door zware balken. Aan drie zijden zag men, tegen de kerk aan gebouwd, lage, armoedige huisjes, die het geheel een middeleeuwse aanblik gaven.

Van dat middeleeuwse buurtje was nu niets meer over dan een blok van onregelmatige vorm, doorsneden door steegjes en sloppen, waar een walgelijke lucht van armoede hing. De Rue du Pot-au-Noir was nog geen twee meter breed en in het midden stroomde een beekje van zeepwater; kleine kinderen speelden voor de deuren, waarachter het krioelde van leven.

Het was er donker, want de zon drong hier niet door. Een kuiper was bezig ijzeren hoepels om tonnen te leggen, midden op de straat, met een brandende vuurpot naast zich.

De huisnummers waren niet meer te lezen en de commissaris moest informeren. Toen hij naar no. 7 vroeg, werd hem een slop gewezen waaruit de geluiden van een zaag en een schaaf kwamen. Helemaal aan het eind was een werkplaats met enkele werkbanken, drie mannen die aan het werk waren met alle deuren open, een pot met lijm op een kachel.

Een van de mannen keek op, legde zijn sigaret, die uitgegaan was, neer en wachtte af.

- Hier heeft toch een zekere Schmitt gewoond, is het niet?

De man gaf de anderen een knipoogje, wees dan naar een 112 openstaande deur, waarachter men een donkere trap zag en bromde:

-Boven!... Er is al iemand!...

-Een nieuwe huurder?...

Een ironische glimlach, die de commissaris pas later begreep, was het antwoord.

-Gaat u maar kijken ... Op de eerste etage ... U kunt u niet vergissen, want er is maar éen deur ... Een van de knechts lachte stilletjes voor zich uit, terwijl hij met krachtige streken zijn schaaf over een plank haalde. Maigret liep de trap op, waar het volslagen donker was. Na enkele treden hield de leuning op.

Hij streek een lucifer aan, zag boven zich een deur zonder slot en zonder knop, die gesloten moest worden met een touw, dat om een roestige spijker geknoopt was. Terwijl zijn hand de revolver in zijn zak omklemde, duwde hij met zijn knie de deur open, was even verblind door het licht dat door de glazen wand, waarvan een derde van de ruiten gebroken was, naar binnen viel. De aanblik die de grote ruimte bood, was zo onverwacht, dat Maigret een ogenblik om zich heen bleef staan kijken zonder de details te kunnen onderscheiden. Tenslotte zag hij in een hoek een gedaante, een man die met zijn rug tegen een muur stond en hem met een kwaadaardige blik aankeek: Joseph van Damme.

-We moesten tenslotte hier terechtkomen, is het niet zo? zei de commissaris.

En zijn stem had in die lege, naakte ruimte een wonderlijke klank.

Van Damme antwoordde niet, bleef hem onbeweeglijk, met een blik vol haat, aanstaren.

Om de bouw van die ruimte te begrijpen, had men moeten weten van welk bouwsel - klooster, kazerne of groot herenhuis - die muren eenmaal deel uitgemaakt hadden. Er was er niet een die haaks liep. En terwijl de helft van de vloer van planken was, was de andere helft geplaveid met ongelijke tegels, zoals in een oude kapel. De muren waren witgekalkt, behalve een rechthoek van bruine baksteen waar vroeger blijkbaar een venster geweest was. Door de glazen wand zag men een trapgevel, een dakgoot, en verderop, de kant van de Maas uit, een menigte ongelijke daken.

Maar dat was het minst ongewone. Het vreemdste was de aankleding - als men dat zo noemen kon - van het vertrek. Het was zo'n vreemdsoortige rommel, dat het geheel deed denken aan een kamer van een krankzinnige of aan het toneel voor een of andere dolle klucht. Op de grond, in wanorde, nieuwe stoelen die nog niet af waren, een deur, waarin een paneel vernieuwd was, potten met lijm, kapotte zagen en kisten boordevol met stro of houtkrullen.

In een hoek daarentegen stond een soort divan, of liever een springbak, gedeeltelijk bedekt met een lap katoen. En vlak daarboven hing een barokke lantaren, met gekleurd glas, zoals je wel bij uitdragers ziet. Op de divan lagen losse stukken van een onvolledig skelet, zoals medische studenten dat gebruiken. De ribben en de heupbeenderen zaten nog aan elkaar vast met haakjes, hingen voorover, op de manier van een lappenpop. En dan de muren! De witte muren, die helemaal vol getekend waren, met zelfs schilderingen ertussen! Je kon je onmogelijk een grotere warwinkel, iets dolzinni-gers voorstellen: je zag mensen met een afschuwelijke

grijnslach op de gezichten, opschriften als: Leve Satan, de grootvader van de wereld! Op de grond een bijbel waar de rug af was! Daarnaast verkreukelde schetsen, vergeelde papieren, onder een dikke laag stof.

Ook boven de deur een opschrift: Welkom aan de Verdoemden! En te midden van al dat fraais, de geraamten van de stoelen die naar nieuw hout roken, de potten lijm, de planken van ongeschaafd vurehout! Een omgevallen kachel, rood van het roest!

En, ten slotte, Joseph van Damme, in zijn chique overjas, gladgeschoren, met glimmend gepoetste schoenen zonder éen vlekje. Van Damme, die ondanks alles de man bleef van de deftige restaurants van Bremen, van het moderne kantoor in een reusachtig gebouw, van de dure diners, de glazen oude armagnac...

... Van Damme die, wanneer hij in zijn auto door de stad reed, de grote geldmannen groette, daarbij vertelde dat die in die zware pelsjas multimiljonair was, dat die andere dertig koopvaardijschepen op zee had varen, en die even later, in het geroezemoes van rinkelende glazen, kopjes, schoteltjes, lichte muziek, al die magnaten, wiens gelijke hij zich begon te voelen, de hand ging drukken ... ... Van Damme die er nu, opeens, uitzag als een opgejaagd dier, die zich niet verroerde, nog steeds met zijn rug tegen de muur geleund stond, waardoor zijn ene schouder wit geworden was, met éen hand in de zak van zijn overjas en zijn blik onafgebroken op Maigret gericht. - Hoeveel?...

Had hij werkelijk iets gezegd? De sfeer had iets zo onwezenlijks, dat de commissaris zich afvroeg, of hij het zich niet alleen maar verbeeld had.

Hij maakte een kleine beweging, waardoor een stoel zonder zitting met veel lawaai omviel.

Van Damme was vuurrood. Maar toch maakte zijn gezicht niet meer die indruk van blakende welstand. Wat er nu op te lezen stond, was paniek, of wanhoop, en tegelijkertijd woede. Zijn trekken waren tot het uiterste gespannen en uit zijn blik, waarin hij zijn laatste weerstandsvermogen concentreerde, sprak de wil om te leven, om tot elke prijs overwinnaar te blijven. - Wat bedoelt u?

En Maigret liep naar de stapel verfrommelde schetsen die in een hoek bij het raam geveegd waren. Voor het antwoord kwam, kon hij nog de tekeningen gladstrijken, naast elkaar leggen. Het waren naaktstudies van een jonge vrouw met ordinaire trekken, wilde haren en een stevig, goedgebouwd lichaam met volle borsten en brede heupen. -Het is nog tijd, zei Van Damme tenslotte. Vijftigduizend? ...Honderd?...

De commissaris keek hem onderzoekend aan en de ander zei, met moeilijk bedwongen ongeduld: -Tweehonderdduizend!..

Er trilde angst in de lucht, tussen de onregelmatige muren van de augiasstal. Angst, die iets vlijmends, iets ongezonds, iets ziekelijks had.

Misschien was er nog iets anders dan angst: een onderdrukte aanvechting, een bijna onbedwingbare aandrift om te doden ...

Maigret ging niettemin verder met het uitleggen van de oude papieren, zag, in andere houdingen, dezelfde jonge vrouw met de weelderige vormen, die tijdens het poseren kennelijk met een stug gezicht voor zich uit had zitten kijken.

Er was een tekening waarop de kunstenaar getracht had 116 haar in de katoenen lap, die op de divan lag, te hullen ... Op een andere had hij haar afgebeeld met zwarte kousen ...

Achter haar zag men een doodskop, die nu op de grond naast de divan lag. En Maigret herinnerde zich opeens, dat hij dat doodshoofd op een portret van Jef Lombard gezien had.

Er begon iets van een verband zichtbaar te worden, maar vaag nog, tussen de mensen, tussen de gebeurtenissen, door tijd en ruimte heen. De commissaris streek met ietwat koortsige bewegingen een volgende houtskooltekening glad, die een jonge man voorstelde met lange haren, in een shirt met open hals en met een opkomende baard om de kin.

Hij stond ook in een romantische houding. Het hoofd was iets opzij gewend en hij scheen naar de toekomst te zien zoals een adelaar naar de zon staart. Het was Jean Lecocq d'Arneville, de man die zich in het armzalig hotel in Bremen van het leven beroofd had, de zwerver, die zijn broodjes met worst onaangeroerd had laten liggen.

-Tweehonderdduizend francs!... En de stem voegde eraan toe:

- ... Franse francs!... Luister eens, commissaris ... Hij bleef, ondanks alles, de zakenman, die aan alle details dacht, de koersschommelingen inbegrepen ... Maigret voelde, dat na de aanbiedingen de dreigementen zouden komen, dat de angst die in de stem trilde, elk ogenblik kon omslaan in een hees krijsen van woede! -... Het is nog tijd ... Er is geen officieel onderzoek ingesteld . .. We zijn in België ...

Er zat nog een stompje kaars in de lantaren en onder de stapel papieren op de grond ontdekte de commissaris een oud petroleumstel.

-U bent hier niet met een officiële opdracht... En zelfs ... Ik vraag u een maand ...

-Het is dus in december gebeurd...

Het leek of Van Damme zich vaster tegen de muur drukte. Hij stamelde:

-Wat bedoelt u?

-Het is nu november... In februari zal het tien jaar geleden zijn, dat Schmitt zich opgehangen heeft... Maar u vraagt mij maar een maand ...

-Ik begrijp u niet...

-U begrijpt mij heel goed!...

Het was uitermate irriterend, Maigret nog maar steeds met zijn linkerhand te zien woelen in die oude papieren -en dat geritsel van die vellen als hij ze gladstreek! - terwijl zijn rechterhand in de zak van zijn jas weggeduwd bleef.

-U heeft mij heel goed begrepen, mijnheer Van Damme! Als het om de dood van Schmitt ging, als die, bijvoorbeeld, vermoord was, dan zou dat in februari verjaard zijn, want dan zou het tien jaar worden ... Maar u vraagt me maar éen maand... Dus moet het in december gebeurd zijn. ..

-U komt er toch niet achter ...

De stem trilde, als een grammofoon die niet goed loopt.

-Waarom bent u dan bang?

En hij beurde de springbak iets omhoog, waaronder niets lag dan stof en een oude, nauwelijks herkenbare broodkorst, helemaal groen van de schimmel.

-Tweehonderdduizend francs ... We zouden het zo kunnen regelen dat, als er later...

-Heeft u wel eens een klap in uw gezicht gehad?

Het was zo bruut, zo onverwacht, dat Van Damme voor een ogenblik van zijn stuk gebracht was en zijn arm ophief om zijn gezicht te beschermen. Door dat gebaar werd, zonder dat hij dat wilde, de revolver zichtbaar die de hand in zijn zak omklemde.

Hij bemerkte het. De aanvechting keerde voor enkele seconden terug, hij aarzelde zichtbaar of hij zou schieten.

-Los, die revolver!

De vingers ontspanden zich. De revolver viel op de grond, naast een hoop krullen.

En Maigret keerde de vijand de rag toe, ging verder met snuffelen in de onbeschrijflijke rommelzooi, waar de gekste dingen tussen lagen. Hij raapte iets op, wat een sok bleek te zijn, geelachtig, ook met schimmelvlekken bedekt.

-Zeg eens even, waarde heer ...

Hij draaide zich om, omdat hij iets abnormaals in de stilte voelde. Hij zag de man met zijn hand over zijn wangen strijken, waar de vingers een nat spoor achterlieten.

-Huilt u?... -Ik?

Dat ik was agressief, bitter, vertwijfeld.

-Bij welk wapen heeft u gediend?...

De ander begreep niets van die vraag. Maar hij stond klaar om zich ook maar aan het kleinste strohalmpje vast te klampen.

-Ik ben in Beverloo geweest, op de School voor Reserveofficieren ...

-Infanterist?

-Cavalerist...

-Dat wil dus zeggen, dat u toen tussen de een meter vijfenzestig en de een meter zeventig lang was ... En dat u onder de zeventig kilo woog... U bent later pas dikker

geworden . ..

Maigret schoof een stoel weg waar hij tegen stootte, raapte nog een stuk papier op, een deel van een brief waarschijnlijk, waar nog slechts éen regel op stond:

'Beste ouwe jongen'...

Maar hij verloor Van Damme geen moment uit het oog, Van Damme, die probeerde te doorgronden wat de commissaris bedoelde en, het ineens begrijpend, hevig geschrokken en met ontsteld gezicht uitriep: - Ik heb het niet gedaan! ... Ik zweer u dat ik dat kostuum nooit gedragen heb!...

Maigret schopte de revolver van de makelaar naar het andere eind van het vertrek.

Waarom stond hij op dit moment in zichzelf weer de kinderen te tellen? Een jongetje bij Belloir! Drie kleintjes in de Rue Hors-Chateau, waar de jongste de oogjes nog niet eens open had! En de zoon van de pseudo-Louis Jeunet! Op de grond zag je, op een roodkrijttekening, die niet gesigneerd was, nogmaals het welgevormde lichaam van de jonge vrouw.

Op de trap klonken aarzelende voetstappen. Dan gleed een hand langs de deur, zoekend naar het touw dat als klink diende.

9 De gezellen van de Openbaring

Bij hetgeen volgde was alles even belangrijk: de woorden, de momenten van stilte, de blikken en zelfs de onwillekeurige trillingen van een spier. Alles was zwaar van betekenis en je voelde achter de personen die daar waren de aanwezigheid van iets kilbleeks: de onstoffelijke gedaante van de angst.

De deur ging open. Maurice Belloir verscheen en zijn eerste blik ging naar Van Damme, die in een hoek tegen de muur gedrukt stond, dan naar de revolver op de grond ... Dat was voldoende om de situatie te begrijpen. Vooral toen hij daarna Maigret zag, die nog steeds, op zijn gemak, met zijn pijp in zijn mond, in de oude papieren woelde.

-Lombard komt er ook aan!... zei Belloir, zonder dat het duidelijk was of hij tegen de commissaris of tegen zijn vriend sprak. Ik heb een taxi genomen ...

Alleen al uit die woorden begreep Maigret, dat de onderdirecteur van de bank besloten had de strijd op te geven. Verder was er nauwelijks iets aan hem te merken. Zijn gelaatstrekken waren wat minder gespannen. Iets van vermoeidheid, schaamte in zijn stem. De drie mannen keken elkaar aan. Joseph van Damme begon:

-Wat heeft hij...?

-Hij is helemaal over zijn toeren... Ik heb geprobeerd hem te kalmeren ... Maar hij is me ontsnapt... Hij liep weg, in zichzelf pratend en gesticulerend...

-Is hij gewapend? vroeg Maigret. -Ja...

Maurice Belloir luisterde scherp, met een vertrokken gezicht. Zijn radeloosheid was te groot om zich nog te kunnen beheersen.

-U was bij hem in de Rue Hors-Chateau?... En u wachtte samen op de uitslag van mijn onderhoud met...

Hij wees naar Van Damme, terwijl Belloir bevestigend knikte.

-En u had met uw drieën afgesproken mij voor te stellen? ...

Het was niet nodig de zinnen af te maken. Men begreep elkaar met een half woord. Men begreep zelfs eikaars zwijgen. Elk had het gevoel dat hij de ander hoorde denken.

Plotseling klonken er haastige voetstappen op de trap. Iemand struikelde, viel blijkbaar languit, stootte een gegrom van woede uit. Het volgende ogenblik werd de deur door de trap van een voet geopend en in de deuropening verscheen Jef Lombard. Hij bleef een ogenblik onbeweeglijk naar de drie mensen staan kijken met zo'n starre blik, dat het beangstigend was om te zien.

Hij beefde. Hij was ten prooi aan een hevige gemoedsaandoening, misschien wel aan een soort waanzin. Alles danste waarschijnlijk voor zijn ogen: de gestalte van Belloir, die een paar stappen achteruit deed, het hoogrode gezicht van Van Damme, Maigret, ten slotte, met zijn brede schouders, die zich niet verroerde, zijn adem inhield. En, niet te vergeten, die onbeschrijflijke rommel, de uitgestalde tekeningen, de naakte jonge vrouw, van wie je alleen de borsten en de kin zag, de lantaren, de wrakke divan ...

Dat Jef daar zo stond, duurde slechts enkele fracties van een seconde, maar het leek een eeuwigheid. Zijn lange arm was opgeheven en in zijn hand was een revolver... Maigret keek hem rustig aan. Niettemin haalde hij diep adem toen Jef Lombard het wapen op de grond smeet, zijn beide handen voor zijn gezicht sloeg, in hese snikken uitbarstte en kreunde:

-Ik kan het niet!... Ik kan het niet!... Horen jullie het? ... Ik kan het niet, godverd...!

En hij ging met beide armen tegen de muur staan, drukte zijn gezicht ertegen, terwijl men zijn schouders zag schokken en hem hoorde snikken.

De commissaris ging de deur dichtdoen, want er drongen allerlei geluiden tot boven door, zagen, schaven, en ook spelende kinderen in de verte.

Jef Lombard veegde zijn gezicht met zijn zakdoek af, streek zijn haren naar achteren, keek om zich heen met die lege ogen als mensen hebben na een zenuwcrisis. Hij was nog niet helemaal gekalmeerd. Zijn vuisten waren krampachtig gebald. Zijn neusvleugels trilden. Toen hij probeerde te spreken, moest hij zich op zijn lip bijten, omdat er een nieuwe snik in hem opwelde. -... En dat is dan het resultaat!... bracht hij tenslotte uit, op een toon van bittere ironie. Hij deed een poging om te lachen, maar het was een lach vol wanhoop.

-Negen jaar!... Tien bijna!... Ik bleef alleen achter, zonder een sou, zonder positie ...

Hij sprak voor zichzelf en hij was zich stellig niet bewust dat hij met een harde blik naar het naakte lichaam op de krijttekening stond te staren.

-Tien jaren van zwoegen, dag in dag uit, van tegenslagen, van alle mogelijke moeilijkheden!... En toch ben ik getrouwd... Ik heb kinderen willen hebben... Ik heb gewerkt als een galeislaaf om ze een behoorlijk leven te kunnen geven ... Een huis!... En het atelier!... En alles!... U heeft het gezien... Maar wat u niet gezien heeft, dat is het sloven en dat allemaal op te bouwen ... En de ergernis en de teleurstellingen ... De wissels die betaald moesten worden en waar ik, in het begin, niet van slapen kon ...

Hij zweeg, streek met zijn hand over zijn voorhoofd. Zijn adamsappel ging op en neer.

-En nu?... Ik heb een dochtertje gekregen ... Ik weet niet eens meer of ik wel naar haar gekeken heb!... Mijn vrouw, die op bed ligt, begrijpt er niets van, kijkt met grote angstogen naar me, want ze herkent me niet meer... De knechts vragen mij dingen en ik geef ze antwoord zonder dat ik weet wat ik zeg ...

En ineens, in een paar dagen, is het allemaal uit!... Kapot, vernield, alles aan stukken!... Het werk van tien jaar!...

En dat, omdat...

Hij balde zijn vuisten, keek naar de revolver die op de grond lag, dan naar Maigret. Hij kon niet meer. -Laten we er een eind aan maken! zuchtte hij, met een vermoeid gebaar. Wie zal het woord doen?... Het is allemaal zo stompzinnig!...

Die laatste woorden schenen te slaan op het doodshoofd, op de stapel oude schetsen, op de burleske tekeningen op de muren.

-Zo stompzinnig!... herhaalde hij.

Hij leek of hij opnieuw zou gaan huilen. Maar neen! Zijn zenuwen waren uitgewoed. De bui was over. Hij ging op de rand van de divan zitten, zette zijn ellebogen op zijn puntige knieën en bleef, met zijn kin op zijn Kanden gesteund, zitten wachten.

Hij verroerde zich niet, behalve om even een modderspat onder zijn ene broekspijp met zijn nagel weg te krabben.

-Stoor ik niet?... vroeg een opgewekte stem.

De timmerman kwam binnen, met zijn kleren onder het zaagsel, keek naar de tekeningen op de muren en lachte.

-Zo, bent u dat nog eens komen bekijken? ... Niemand zei iets.

Belloir was de enige die probeerde een ongedwongen houding aan te nemen.

-Weet u wel dat u mij nog de twintig francs van de laatste maand schuldig bent?... O, ik zeg dat niet om u te manen ... Ik moet er alleen maar om lachen omdat u, toen u wegging en al die oude rommel hier liet liggen, tegen me zei:

'— Misschien komt er nog eens een tijd, dat éen enkele van die schetsen net zo veel waard is als de hele tent hier...' Ik geloofde het niet, maar ik durfde de muren toch niet goed over te witten... Ik heb eens een lijstenmaker die schilderijen verkoopt, mee hier naar toe genomen en die heeft twee of drie tekeningen meegenomen ... Hij gaf me er vijf francs voor ... Schildert u nog altijd? ... Het drong eindelijk tot hem door, dat er iets abnormaals was. Joseph van Damme staarde hardnekkig naar de vloer. Belloir knipte met zijn vingers van ongeduld.

-Heeft u niet een bedrijf in de Rue Hors-Chateau? vroeg de timmerman nog aan Jef. Ik heb een neef, die bij u gewerkt heeft... Een lange blonde ...

-Dat kan wel... mompelde Lombard, terwijl hij een andere kant uit keek.

-Maar u herken ik niet... Was u ook bij de club? ..« Dat was Maigret, tot wie de eigenaar zich nu wendde.

-Neen.

-Ja, het waren mooie nummers!... Mijn vrouw was ertegen, dat ik hun die ruimte verhuurde ... Later wilde ze dat ik ze eruit zou zetten, vooral omdat ze vaak niet betaalden ... Maar ik vond het leuk ... De een droeg een nog grotere hoed, rookte een nog langere pijp dan de ander ... En ze zongen en dronken hele nachten!... Soms waren er ook knappe meisjes bij ... Wat ik zeggen wil, mijnheer Lombard, die daar op de grond, weet u ook wat er van haar geworden is?...

-Die is getrouwd met een chef van de Grand Bazar en ze woont een paar honderd meter hier vandaan ... Ze heeft een zoontje dat in dezelfde klas zit als de mijne ... Lombard stond op, liep naar het grote raam, kwam weer terug, zo opgewonden, dat de man het maar beter oordeelde weg te gaan.

-Ik stoor u misschien ... Ik zal u alleen laten ... En als er nog dingen liggen waar u prijs op stelt... Het is natuurlijk nooit mijn bedoeling geweest die dingen hier te houden om die twintig francs... Ik heb er alleen maar een landschapje uitgehaald, voor in mijn huiskamer ...

In de deuropening wilde hij misschien weer opnieuw beginnen, maar er werd van beneden naar hem geroepen.

-Baas!... Er is iemand voor u!...

-Tot ziens, heren ... Ik vond het leuk dat ik ...

De rest ging verloren, want de deur was al weer dicht. Maigret had, terwijl de timmerman sprak, een pijp opgestoken. Het gepraat van de man had ondanks alles een zekere ontspanning teweeggebracht. En toen de commissaris het woord nam en op een onderschrift wees bij de meest

onbegrijpelijke tekening op de muur, antwoordde Maurice

Belloir met een stem die bijna gewoon klonk.

Het onderschrift luidde: De Gezellen van de Openbaring

-Was dat de naam van uw club?...

-Ja... Ik zal het u uitleggen... Het is nu toch te laat, nietwaar?... Onze arme vrouwen en kinderen zijn ... Maar Jef Lombard onderbrak hem:

-Neen, laat mij... Ik wil het vertellen ...

En hij begon de grote ruimte op en neer te lopen, wierp af en toe een blik op iets uit de rommel om hem heen, als om zijn verhaal te illustreren.

-Het is ruim tien jaar geleden... Ik was op de Academie ... Ik droeg een flaphoed, een grote strikdas... We waren altijd met zijn drieën ... Gaston Janin, die de opleiding voor beeldhouwer volgde, en de kleine Schmitt... We voelden ons heel wat, als we in le Carré wandelden ... Want wij waren artiesten, nietwaar?... We zagen onszelf elk al als een Rembrandt in de toekomst... Die club, dat was kwajongensgedoe, meer niet. We lazen veel, vooral schrijvers uit de tijd van de Romantiek. En daar dweepten we dan geweldig mee. Een week lang zwoeren we bij een bepaalde schrijver. Dan had die weer afgedaan en nam een ander zijn plaats in. De kleine Schmitt, wiens moeder in Angleur woonde, heeft op zekere dag dit atelier hier gehuurd en het werd gewoonte dat we hier bij elkaar kwamen ... De sfeer had, vooral op de winteravonden, iets middeleeuws en dat maakte grote indruk op ons . .. We zongen oude volksliedjes, zegden gedichten van Villon op ...

Ik weet niet meer, wie de Openbaring ontdekte en ons daar iedere keer weer hele hoofdstukken uit voorlas ... Op een avond maakten we kennis met een paar studenten: Belloir, Armand Lecocq d'Arneville, Van Damme en een zekere Mortier, een jood, wiens vader een lompenhandel heeft hier in de buurt . . .

We dronken samen ... We namen ze mee naar het atelier ... De oudste was nog geen tweeëntwintig ... Dat was jij, is het niet, Van Damme?... Het praten deed hem goed. Zijn stap werd rustiger, zijn stem minder hees, maar zijn huilbui had rode vlekken op zijn gezicht achtergelaten en zijn lippen waren nog gezwollen.

-Ik geloof dat het idee van mij was... Een genootschap, een club oprichten!... Ik had verhalen gelezen over de geheime genootschappen die in de vorige eeuw bestonden in de Duitse universiteitssteden. Een club die Kunst en Wetenschap met elkaar zou verbinden!...

Hij kon een spotlach niet onderdrukken terwijl hij langs de muren keek.

-Want wij hadden de mond vol van dat soort uitspraken! ... We voelden ons ontzettend gewichtig... De Kunst, dat waren wij van de Academie, Schmitt, Janin en ik ... De Wetenschap, de studenten ... Er moest op gedronken worden ... Want we dronken veel!... We dronken om onszelf nog meer op te zwepen... We hadden maar een enkel lichtje aan, om de sfeer geheimzinniger te maken...

We sliepen hier ook... Twee op de divan, de rest op de grond ... We rookten pijpen, aan een stuk door, zodat er een dikke tabakswalm hing ...

En we zongen samen... Er was bijna wel altijd iemand die misselijk was en moest gaan overgeven op de plaats ...

Dat ging zo door tot 2, 3 uur in de nacht!... Onder in-128 vloed van de wijn - goedkope wijn, waarvan onze maag van streek raakte! - werden we steeds opgewondener en dan werden de gesprekken steeds diepzinniger en kwamen er allerlei filosofische onderwerpen ter sprake ... Ik zie nog de kleine Schmitt voor me ... Dat was altijd de meest opgewondene ... Hij was niet goed gezond ... Zijn moeder was arm en hij moest met heel weinig rondkomen ... Hij at niet om te kunnen drinken .. . Omdat als we gedronken hadden, wij ons allemaal echte genieën voelden!...

Het groepje van de studenten was wat verstandiger, want zij waren minder arm, behalve Lecocq d'Arneville dan ... Belloir nam thuis een fles oude Bourgogne of likeur uit de kelder weg ... Van Damme bracht worst of zoiets mee ...

We waren ervan overtuigd, dat de mensen in de straat met bewondering en tegelijk ook iets van angst naar ons keken ... En we kozen een geheimzinnige, hoogdravende naam: de Gezellen van de Openbaring ... Ik geloof niet dat er iemand was die de Openbaring helemaal gelezen had... Alleen Schmitt zei wel eens een paar passages uit zijn hoofd op, als hij dronken was ... Er was afgesproken dat we de huur van het atelier gezamenlijk zouden betalen, en dat Schmitt er mocht wonen ... Er waren een paar meisjes, die gratis wilden komen poseren .. . Poseren en de rest, natuurlijk ... En die tekenden of schilderden we dan als grisettes, grisettes in de stijl van Murger!... En al dat soort moois! ... Kijk, daar ligt er een op de grond . . . Om te huilen zo dom .. . Maar dat gaf niet, we maakten er een madonna van...

Drinken!... Dat was een eerste eis... De stemming moest tot elke prijs opgevoerd worden ... Zo herinner ik me, dat Schmitt dat probeerde te bereiken door een fles zwavelether over de divan uit te gieten... En dat wij daar allemaal in geloofden, en wachtten op de roes, en de visioenen die we zouden krijgen!... Idioten!... Jef Lombard liep naar het raam, drukte zijn voorhoofd tegen de beslagen ruit, kwam terug, ging verder, met een andere klank in zijn stem:

- Door al die overprikkeling waren we tenslotte uiterst labiel geworden ... Vooral degenen die het slechtst gevoed waren ... Begrijpt u?... De kleine Schmitt, onder anderen ... Een knaap die niet at en zich door veel drinken op de been probeerde te houden ...

Natuurlijk zouden wij de wereld opnieuw ontdekken! We hadden onze mening over alle grote problemen! We verachtten de Burger, de Maatschappij en dreven de spot met alle gevestigde waarheden ...

Er werden de gekste dingen beweerd zodra we een paar glazen gedronken hadden en we ons in een rookgordijn hulden... Er werd gediscussieerd over Nietzsche, Karl Marx, Mozes, Confucius, Christus, alles door elkaar... Een voorbeeld!... Ik weet niet meer wie ontdekt had dat pijn niet bestaat, dat dat alleen maar een dwaling van de hersenen is ... Welnu, ik vond dat zo'n geweldige vondst, dat ik op een nacht, terwijl iedereen in spanning toekeek, met een zakmes in het vlees van mijn arm stak en daarbij mijn best deed een lachend gezicht te zetten ... En we hebben nog wel gekkere dingen gedaan!... Wij waren een Elite, een klein groepje Genieën, die het toeval bij elkaar gebracht had. .. Wij zweefden hoog boven de conventionele wereld, de wetten, de vooroordelen ... Een stelletje Übermenschen ... Übermenschen, die soms crepeerden van de honger, maar die vol trots door de straten liepen en de voorbijgangers verpletterden onder hun minachting...

We regelden ook de toekomst: Lecocq d'Arneville zou een Tolstoi worden. Van Damme, die de prozaïsche colleges aan de Economische Hogeschool volgde, zou een revolutie in de economie teweegbrengen, alle gevestigde meningen op het gebied van de organisatie der mensheid omverwerpen.

Ieder kreeg zijn plaats in de toekomstige maatschappij toegewezen! Dichters, schilders, staatshoofden ... Al die fantasieën waren het produkt van het overmatige drinken . .. Hoewel... Op den duur waren we zo gewend onszelf op te zwepen, dat als we nog maar nauwelijks hier waren, in dat geheimzinnige licht van de lantaren, met een skelet in het half donker en die schedel, die als gemeenschappelijke drinkschaal gebruikt werd, de bewuste roes van zelf kwam ...

De meest bescheidenen zagen in de toekomst al een marmeren plaat in de gevel van het huis: Hier kwamen de beroemde Gezellen van de Openbaring bijeen ... Elk trachtte de anderen te overtroeven met de ontdekking van een nieuwe schrijver, met de formulering van een revolutionaire gedachte...

Het is nog een wonder dat we geen anarchisten geworden zijn! Want daar is ook lang en uitvoerig over gediscussieerd ... Er had juist een aanslag plaatsgevonden in Sevilla ... Iemand had dat verhaal uit een krant voorgelezen ...

Ik weet niet meer wie, maar iemand riep toen uit:

'— Het ware genie is destructief!. ..'

En we hebben uren, stelletje kwajongens dat we waren, over die stelling zitten redeneren! We bespraken de mogelijkheid bommen te fabriceren. We vroegen ons af, wat we het best in de lucht konden laten vliegen. Op dat moment werd de kleine Schmitt, die aan zijn zesde of zevende glas was, niet goed... Niet zoals de andere keren... Een soort zenuwtoeval... Hij wentelde zich over de vloer en we maakten ons echt bezorgd over hem. Dat meisje daar was er ook bij... Henriëtte heette ze ... Ze huilde ...

Ja, dat waren mooie nachten!... Het was voor ons een erezaak niet naar huis te gaan voordat de man die de gas-lantarens uitdeed, voorbijgekomen was en dan vertrokken we, in het grauwe licht van de nieuwe dag, huiverend in de kille ochtendlucht.

De rijken klommen door een raam hun huis binnen, sliepen, aten, kwamen zo de vermoeienissen van de nacht min of meer te boven ...

Maar de anderen, Schmitt, Lecocq d'Arneville en ik, zwierven op straat rond, aten een broodje, keken met begerige ogen naar de etalages ...

Die hele winter liep ik zonder overjas, omdat ik een flambard gekocht had, die honderdtwintig francs kostte ... Ik beweerde dat kou, evenals de rest, alleen maar zinsbedrog is ... En ik zei tegen mijn vader - een goede brave man, die arbeider op de wapenfabriek was en nu al jaren dood is - dat liefde voor de ouders de laagste vorm van egoïsme is en dat de eerste plicht van het kind is zijn ouders te verzaken. Dat was ook een punt uit onze nachtelijke discussies ...

Hij was weduwnaar. Hij ging 's morgens om 6 uur naar zijn werk, het tijdstip waarop ik thuis kwam ... Maar op den duur ging hij vroeger van huis om mij niet meer te ontmoeten, want hij raakte helemaal van streek door mijn gepraat... En dan legde hij een briefje op de tafel... 'Er ligt een stukje koud vlees in de kast. Je vader ...' Jef zweeg even, want de stem begaf hem. Hij keek naar Belloir, die op de rand van een stoel zonder zitting was gaan zitten en naar de grond staarde, dan naar Van Damme, die werktuiglijk een sigaar uit elkaar zat te plukken.

-We waren met zijn zevenen, ging Lombard met toonloze stem verder. Zeven Übermenschen! Zeven Genieën! Zeven kwajongens!

Janin, die in Parijs woont, beeldhouwt nog... Of liever, hij maakt modepoppen voor een grote fabriek ... En van tijd tot tijd boetseert hij, om zijn onvoldaanheid een ogenblik te vergeten, een buste van de maitresse die hij op dat moment heeft...

Belloir heeft zijn bank... Van Damme zijn zaken ... En ik ben lichtdrukker ...

Er viel een angstige stilte. Jef zweeg een ogenblik, ging dan weer verder, terwijl de kringen onder zijn ogen donkerder schenen te worden:

-Schmitt heeft zich aan de kerkdeur opgehangen ... Lecocq d'Arneville heeft zich een kogel door het hoofd gejaagd, in Bremen ...

Opnieuw een stilte. Ditmaal stond Belloir, die niet langer stil kon blijven zitten, op, aarzelde een ogenblik, ging dan voor het raam staan, terwijl men een vreemd geluid in zijn borst hoorde.

-En de laatste?... vroeg Maigret. Mortier, geloof ik?... De zoon van de lompenhandelaar?...

Lombard keek hem aan en zijn blik was zo koortsachtig, dat Maigret verwachtte hem opnieuw in snikken te zien uitbarsten.

-Het was toch in december, is het niet? vroeg Maigret, die de geringste reactie van elk der drie bespiedde.

-Over een maand zal het tien jaar zijn... Over een maand zou de zaak verjaard zijn ... zei hij.

Hij ging eerst de revolver van Joseph van Damme oprapen, dan de andere die Jef even na zijn binnenkomst op de grond gegooid had.

Hij had zich niet vergist. Lombard protesteerde niet, sloeg zijn beide handen voor zijn gezicht, kreunde:

-Mijn kinderen!... Mijn drie kinderen!...

Dan wendde hij zich met een ruk, zonder schaamte voor de tranen die over zijn wangen stroomden, naar de commissaris en riep, opeens zijn zelfbeheersing weer verliezend:

-U, en u alleen, bent de oorzaak dat ik niet eens naar mijn dochtertje, het kleintje, gekeken heb!... Ik zou niet kunnen vertellen hoe ze eruit ziet... Dat is úw schuld, begrijpt u dat?...

10 Een kerstavond in de Rue du Pot-au-Noir

Er gleed blijkbaar een wolk langs de zon, een laaghangende, snel voortjagende wolk, want alle plekken zonlicht waren met éen slag weg. En de hele ruimte werd plotseling grauw, alsof er een schakelaar omgedraaid was, en de dingen zagen er opeens veel onvriendelijker uit. Maigret begreep de behoefte van de 'Gezellen' om het atelier alleen met een lantaren met gekleurd glas te verlichten, om zoveel mogelijk van de ruimte in een geheimzinnig halfdonker te laten, door een overvloedig gebruik van tabak en drank de sfeer iets warmte te geven. En hij kon zich de gemoedstoestand van Schmitt voorstellen wanneer die na zo'n triest nachtelijk drinkgelag wakker werd met om zich heen lege flessen, gebroken glazen, in een muffige, ranzige lucht, in het kille licht dat door de glazen wand zonder gordijnen naar binnen viel. Jef Lombard zweeg, want de ontroering belette hem het spreken. Maurice Belloir nam nu het woord. Het was alsof alles zich plotseling op een ander plan afspeelde, zo groot was de verandering. De emotie van de lichtdrukker openbaarde zich in een koortsachtige rusteloosheid van zijn hele wezen, in zenuwtrekkingen, in snikken, in overslaan van de stem, op en neer lopen, afwisselende perioden van hevige opwinding en van kalmte, waarvan men een grafiek had kunnen maken, zoals van een ziekte.

Belloir was van het hoofd tot de voeten, in zijn stem, in zijn blik, in zijn gebaren, een en al strakke zakelijkheid, een houding die pijnlijk was om te zien, want men voelde dat die het resultaat was van een enorme inwendige spanning.

Hij had niet kunnen huilen! Zelfs niet met zijn lip trekken! Alles aan hem was verstard!

-Vindt u goed, dat ik verder ga, commissaris? ... Zo meteen wordt het donker en we hebben geen verlichting hier . . .

Het maakte een wonderlijke indruk, deze nuchtere, zakelijke opmerking in de gespannen, dramatische sfeer, maar dat was zijn schuld niet. Het was geen onbewogenheid. Het was veeleer zijn manier om zijn ontroering af te reageren.

-Ik geloof dat wij allemaal eerlijk waren, als wij zo discussieerden, hardop dachten. Maar die eerlijkheid was niet bij iedereen honderd procent, er waren verschillende graden.

Jef heeft het al gezegd... Aan de ene kant waren er de rijken, die na afloop weer thuis kwamen, in een gezond, degelijk milieu ... Van Damme, Willy Mortier en ik ... En zelfs Janin, die niets te kort kwam ... En van die drie nam Willy Mortier dan nog een plaats apart in... Eén voorbeeld... Hij was de enige die zijn maitresses zocht onder prostituées in nachtclubs en danseresjes in cabarets ... En hij betaalde ze... Een nuchtere jongen, zonder idealen ... Evenals zijn vader, die zonder een sou in Luik gekomen was en die zonder er zijn neus voor op te trekken in darmen was gaan handelen en daar rijk mee was geworden ...

Willy kreeg vijfhonderd francs zakgeld per maand. Dat was voor ons allemaal een fabelachtig bedrag. Hij zette nooit een voet in de collegezaal, liet de dictaten door arme medestudenten overschrijven, slaagde voor zijn examens door fraude, steekpenningen ... Dat hij hier kwam was alleen maar uit nieuwsgierigheid, want wat smaak of ideeën betreft had hij niets met ons gemeen ... Ook net als zijn vader! Die kocht schilderijen, maar voor kunstenaars had hij alleen maar minachting. Hij kocht ook raadsleden en zelfs wethouders om, om bepaalde faciliteiten te krijgen. Maar hij verachtte ze. .. En Willy verachtte ons ook ... Hij kwam hier om het verschil te meten tussen hem - de rijke - en de anderen ... Hij dronk niet... Hij keek met afschuw naar degenen die dronken waren ... Tijdens onze eindeloze discussies zei hij nooit meer dan een paar woorden, die dan als een koude douche werkten, woorden die pijn deden, omdat ze zo cru waren en de sfeer van valse poëzie die we hadden weten te scheppen, ruw verstoorden ... Hij haatte ons!... En wij haatten hem!... Hij was bovendien ontzettend gierig ... Gierig en cynisch. Er waren dagen dat Schmitt niet te eten had ... Wij hielpen elkaar wel eens ... Maar Mortier zei:

'- Ik wil niet dat er geldkwesties tussen ons zijn ... Ik wil niet ontvangen worden omdat ik rijk ben . . .' En als er dan wijn of cognac gehaald moest worden, gaf hij precies zijn aandeel en niets meer, terwijl de anderen hun laatste centen bij elkaar moesten schrapen! Lecocq d'Arneville schreef zijn dictaten voor hem over ... Ik heb het wel meegemaakt dat hij Willy om een voorschot vroeg en dat Willy dat weigerde .. . Hij was het vreemde, vijandige element dat men in bijna elke gemeenschap van mensen vindt. . . Hij werd geduld. Maar Schmitt, onder anderen, kon hem

ongezouten de waarheid zeggen als hij dronken was. Dan gooide hij er alles uit wat hij op zijn hart had ... En de ander luisterde alleen maar, een beetje bleek, met een geringschattende trek om zijn mond ... Ik had het daareven over eerlijkheid in verschillende graden ... De eerlijksten waren ongetwijfeld Schmitt en Lecocq d'Arneville... Ze waren heel erg op elkaar gesteld ... Het leken wel twee broers ... Ze hadden beiden een moeilijke jeugd gehad, waren allebei alleen door een moeder opgevoed die het heel arm had .. . Beiden wilden ze hogerop en ze waren vaak verbitterd door de onoverkomelijke moeilijkheden die ze op hun weg vonden ... Om de avondlessen aan de Academie te kunnen volgen, moest Schmitt overdag als huisschilder werken ... Hij heeft ons wel eens verteld hoe erg hij het vond om een ladder op te moeten, want hij had hoogtevrees ... Lecocq schreef collegedictaten over, gaf Franse les aan buitenlandse studenten ... Hij kwam vaak hier eten ... Het petroleumstel moet nog ergens staan ... Het stond op de grond, naast de divan, en Jef schoof het, met een droefgeestig gezicht, naar voren met zijn voet.

De doffe, onbewogen stem van Maurice Belloir, van wiens gepommadeerde haren er niet een uit het gelid was, ging verder:

- Ik heb later, in Reims, in een ontwikkeld gezelschap, eens iemand uit de grap horen vragen: '- In welke omstandigheden zoudt u er toe kunnen komen iemand te vermoorden?...'

Of wel die bekende vraag over de mandarijn: Als u alleen maar op een knopje hoefde te drukken om een schatrijke mandarijn in het hartje van China te doden en zijn hele

vermogen te erven, zoudt u dat dan doen? ... Hier, waar hele nachten gediscussieerd werd over de gekste onderwerpen, moest het raadsel van leven en dood ook wel ter sprake komen ...

Het was kort voor Kerstmis... Een kranteberichtje was de aanleiding ... Het had gesneeuwd .. . Onze opvattingen moesten natuurlijk anders zijn dan de algemeen gangbare opvattingen, nietwaar?...

Er ontstond toen een verhitte discussie over dit thema: de mens is niet meer dan een schimmel op de aardkorst... Of hij leefde of dood was, was van geen enkel belang ... Medelijden is slechts een ziekte... De grote dieren eten de kleine op ... En wij eten de grote dieren op . . . Lombard heeft u dat verhaal van dat zakmes verteld... Dat hij zich in zijn arm stak om te bewijzen, dat pijn niet bestaat...

Welnu, die nacht bespraken wij, terwijl er drie of vier lege flessen op de vloer lagen, ernstig de kwestie iemand te vermoorden...

We waren toch op zuiver theoretisch gebied, waar alles geoorloofd is? We stelden elkaar de vraag.

Zou jij het durven?' En de ogen glinsterden. Perverse instincten joegen rillingen over de ruggen . . .

'- Waarom niet?. . . Het leven is immers niets dan een toeval, een ziekte van de aardkorst?...' '— Een onbekende, die op straat voorbij loopt?...' En Schmitt, die het meest dronken was en lijkwit, met diepe kringen onder zijn ogen, antwoordde: '-Ja, ik! ...'

We voelden dat we aan de uiterste rand van een afgrond stonden. We waren bang nog éen stap verder te doen. Er

werd gespeeld met het gevaar, gespot met de dood, die, nu wij die eenmaal opgeroepen hadden, in ons midden scheen te verkeren ...

Iemand - ik geloof dat het Van Damme was - die koorknaap geweest was, zong het Libera nos, dat de priester aanheft als hij voor de katafalk staat... We zongen in koor mee ... Het was profaan, luguber, angstaanjagend, maar we zwolgen erin ...

Die nacht werd er evenwel niemand vermoord. Om 4 uur 's morgens ging ik naar huis, klom door een raam naar binnen. Om 8 uur ontbeet ik, samen met de anderen van ons gezin ... Het was een herinnering, meer niet, begrijpt u wel?. .. Zoals de herinnering aan een toneelstuk waarbij men heeft zitten griezelen . . .

Maar Schmitt bleef hier, in de Rue du Pot-au-Noir, alleen achter, in zijn armoede en gebrek ... En al die gedachten bleven in dat te grote hoofd van hem rondwoelen ... Ze lieten hem niet meer los . . . Dat bleek in de daaropvolgende dagen uit verschillende plotselinge vragen. '- Geloof je werkelijk dat het moeilijk is om iemand te vermoorden?...'

We wilden niet terugkrabbelen ... We waren niet dronken meer . .. We zeiden, zonder overtuiging:

Weineen, natuurlijk niet...' Misschien schepten we zelfs een wreed behagen in de opwinding van die jongen?.. *Begrijpt u me goed! We wilden geen drama ontketenen!... Wat we deden was alleen het terrein verkennen tot aan de uiterste grens . .. Als er een brand is, hopen de toeschouwers huns ondanks dat de brandweer machteloos zal staan, dat het 'een mooie brand' wordt... Als het water hoog wordt hoopt de krantelezer op 'mooie overstromingen', waarover twintig jaar

later nog gesproken zal worden... Iets interessants! Het geeft niet wat! De Kerstavond brak aan... Iedereen bracht flessen mee. Er werd gedronken, en gezongen ... En Schmitt, die half dronken was, nam dan de een, dan de ander apart: '- Denk je dat ik iemand zal durven vermoorden?...' We maakten ons niet ongerust. Om twaalf uur was er niemand meer nuchter. We hadden het er juist over nieuwe flessen te gaan halen.

Op dat moment kwam Willy Mortier binnen, in smoking, en al het licht scheen geconcentreerd op het grote witte vlak van zijn smokinghemd. Hij zag er blozend uit en rook naar parfum. Hij vertelde dat hij van een soiree kwam waar veel mensen waren, allemaal uit de 'betere' kringen.

Ga jij eens wat te drinken halen! ...' schreeuwde Schmitt tegen hem.

'- Je bent dronken, beste jongen! Ik ben alleen maar gekomen om jullie even de hand te drukken ...' '- Pardon! Om naar ons te kijken!'

We konden toen nog niet vermoeden wat er zou gebeuren. Toch had het gezicht van Schmitt iets wat het anders wanneer hij dronken was, niet had, iets onheilspellends. Hij was heel klein, heel smal naast de ander. Zijn haren

waren verward, het zweet parelde op zijn voorhoofd en hij had zijn das van zijn hals gerukt. '- Je bent smoordronken, Schmitt!'

'- Dat kan wel, maar ik zeg je dat je wat te drinken gaat halen!...'

Ik geloof dat Willy op dat moment bang werd. Hij kreeg vaag het besef dat we niet in de stemming waren om gekheid te maken. Maar hij hield zich groot. Hij had zwart haar, geparfumeerd ...

'- Ik kan niet zeggen dat het hier een vrolijke boel is! zei hij op misprijzende toon. Dan was het bij die bourgeois waar ik vandaan kom nog gezelliger ...' '-Ga wat te drinken halen ...'

En Schmitt draaide om hem heen met rooddoorlopen ogen. In een hoek zaten er een paar te discussiëren over de een of andere theorie van Kant. Een ander zat te huilen en zwoer dat hij niet waard was te leven ... Niemand had zichzelf meer in de hand. Niemand heeft alles gezien ... Schmitt, een klein hoopje tot het uiterste gespannen zenuwen, die plotseling naar voren sprong en toesloeg...

Het leek alsof hij, als een woedende stier, met zijn hoofd tegen het witte smokinghemd rende... Maar we zagen ineens een golf bloed ... Willy's mond ging wijd open ...

-Neen!... onderbrak Jef Lombard, die opgestaan was en Belloir met een wezenloos gezicht aanstaarde, hem plotseling op smekende toon.

Van Damme stond weer met zijn ene schouder tegen de muur geleund.

Maar Belloir kon niet meer zwijgen, zelfs niet als hij dat gewild had. De schemering viel in. De gezichten leken grijs.

-Iedereen kwam in beweging... hernam de stem. Schmitt stond daar, ineengedoken, met een mes in zijn hand, en keek met verdwaasde ogen naar Willy, die wankelde . .. Die dingen gaan niet zoals de mensen denken ... Ik kan het niet uitleggen ...

Mortier viel niet... En toch gutste het bloed in stromen uit het gat in zijn overhemd ... Hij zei, dat weet ik zeker: '-Schoften!...'

En hij bleef rechtop staan, op dezelfde plaats, met zijn benen iets uit elkaar, als om zijn evenwicht te bewaren ... Zonder dat bloed zou het geleken hebben of hij degene was, die dronken was ...

Hij had altijd al grote ogen, maar op dit moment leken ze nog groter... Zijn linkerhand was om de knoop van zijn smoking geklemd... En met zijn rechter tastte hij langs zijn pantalon, aan de achterkant... Iemand schreeuwde van ontzetting... Ik geloof dat het Jef was ... En toen zagen we zijn rechterhand langzaam uit zijn achterzak komen, met een revolver erin... Een klein zwart voorwerp, glad en hard, van staal.. . Schmitt wentelde zich over de vloer in een zenuwtoeval. Een fles viel op de grond, brak in scherven ... Maar Willy ging niet dood! Hij wankelde onmerkbaar! Hij keek ons aan, de een na de ander!... Alles moet voor zijn ogen gedanst hebben ... Hij hief zijn revolver op ... Toen schoot er iemand naar voren om de revolver uit zijn hand te rukken, gleed uit in het bloed en ze rolden alle twee over de vloer ...

Hij heeft waarschijnlijk liggen stuiptrekken. Want hij ging niet dood, begrijpt u?... Zijn ogen, zijn grote ogen bleven wijd open!...

Hij probeerde nog steeds te schieten! ... Hij zei nog een keer:

Schoften!...'

De ander slaagde erin zijn keel dicht te knijpen . .. Maar toen was er al niet veel leven meer in hem . . . Ik kwam helemaal onder het bloed, terwijl hij in zijn smoking languit op de grond bleef liggen.

Van Damme en Jef Lombard keken naar hun vriend met

lijkwitte gezichten en bevend over al hun leden. Belloir ging verder:

-De hand die zijn keel dichtkneep, was mijn hand!... De man die uitgleed in die plas bloed, was ik ...

Stond hij nu misschien op dezelfde plaats als toen? Maar nu helemaal schoon, onberispelijk gekleed! Zonder éen vlekje op zijn schoenen, éen stofje op zijn kostuum! Aan zijn blanke, verzorgde rechterhand met gemanicuurde nagels droeg hij een zware gouden zegelring.

-We waren allemaal als verpletterd, versuft... We legden Schmitt, die zich bij de politie wilde gaan aangeven, op de divan... Niemand sprak ... Ik kan u niet uitleggen, hoe het was . .. Maar mijn hoofd was heel helder! ... De mensen maken zich altijd een heel verkeerde voorstelling van een drama, dat zei ik u al... Ik trok Van Damme mee naar het portaal en daar beraadslaagden we fluisterend, terwijl we voortdurend Schmitt, die zich probeerde los te rukken, hoorden schreeuwen . ..

Toen we met zijn drieën door het steegje kwamen met het lijk, sloeg de torenklok, maar ik weet niet welk uur hij sloeg... De Maas wies ... Op de Quai Sainte-Barbe stond vijftig centimeter water en er stond een woeste stroom... De stuwen waren neergelaten, zowel stroom-op- als stroomafwaarts. .. We zagen, heel even maar, een donkere massa met de stroom meedrijven toen hij voorbij een lantaren even verderop kwam ... Mijn kostuum zat onder het bloed en was gescheurd ... Ik trok het op het atelier uit en Van Damme is thuis andere kleren voor me gaan halen. De volgende morgen heb ik tegen mijn ouders een of ander verhaal opgehangen .. .

-Kwam u daarna weer hier terug? vroeg Maigret langzaam.

-Neen ... Iedereen vluchtte naar huis ... Alleen Lecocq d'Arneville bleef hier, bij Schmitt... Van die nacht af ontweken wij elkaar, alsof dat afgesproken was . .. Als we elkaar in de stad tegenkwamen, keken we een andere kant uit...

Het toeval wilde dat het lijk van Willy, dank zij het hoge water, niet gevonden werd... En hij had het altijd vermeden met anderen te spreken over zijn relatie met ons... Hij vond die vriendschap met ons niet iets om trots op te zijn ... Men dacht dat hij een slippertje gemaakt had... En toen de politie een onderzoek instelde, hebben ze uitsluitend gezocht in de publieke huizen, waar ze dachten dat hij de nacht doorgebracht had .. . Ik ben het eerst uit Luik weggegaan, drie weken later ... Ik heb mijn studie plotseling afgebroken en ik zei thuis, dat ik wilde proberen mijn weg te vinden in Frankrijk ... Ik ben toen bankbediende in Parijs geworden... Uit de kranten heb ik vernomen dat Schmitt zich opgehangen had in de daaropvolgende februarimaand, aan de deur van de Saint-Pholien ...

Op zekere dag ontmoette ik Janin in Parijs... We spraken niet over het drama ... Maar hij vertelde me wel, dat hij ook in Frankrijk was komen wonen ...

-Ik alleen ben in Luik gebleven ... zei Jef Lombard met doffe stem, naar de vloer starend.

-En u heeft tekeningen gemaakt van kerktorens en opgehangen mensen... merkte Maigret op. En toen heeft u schetsen gemaakt voor verschillende bladen... En toen ...

En hij zag het huis in de Rue Hors-Chateau voor zich, de ramen met de kleine, groenachtige ruitjes, de fontein op de binnenplaats, het portret van de jonge vrouw, het lichtdrukatelier, waar de muren vol hingen met affiches en tijdschriftillustraties naast tekeningen van opgehangen mensen...

En de kinderen!... De derde, die de vorige dag geboren was!

Waren er niet tien jaren verlopen? En had het leven niet langzamerhand overal, zo goed of zo kwaad het ging, zijn loop hernomen?

Van Damme had in Parijs rondgezworven, zoals de beide anderen. Het toeval had hem naar Duitsland gevoerd. Hij had geërfd van zijn ouders. In Bremen was hij een belangrijk zakenman geworden.

Maurice Belloir had een goed huwelijk gedaan! Hij was een heel eind de ladder opgeklommen! Onderdirecteur van een bank!... En het mooie, nieuwe huis in de Rue de Vesle... Het kind dat viool studeerde ...

's Avonds speelde hij biljart, met andere notabelen, in het deftige Café de Paris ...

Janin vergenoegde zich met vriendinnen die hij op straat of in een café oppikte, verdiende zijn brood met het maken van modepoppen, boetseerde in zijn vrije tijd de bustes van zijn maitresses ...

Was Lecocq d'Arneville niet getrouwd? Had hij geen vrouw en een kind in de drogisterij in de Rue de Picpus?. ..

De vader van Willy Mortier handelde nog steeds in darmen, kocht en verkocht ze bij vrachtauto's, wagons vol, werkte met steekpenningen bij gemeenteraadsleden, vermeerderde zijn vermogen.

Zijn dochter was met een cavalerieofficier getrouwd en omdat deze er niet voor voelde in de zaak te komen, had

Mortier geweigerd de in uitzicht gestelde bruidsschat te betalen.

Het jonge paar woonde ergens in een klein garnizoensstadje.

11 Het stompje kaars

Het was bijna donker. In het laatste grauwe licht werden de omtrekken van de gezichten vager en leken de trekken dieper gegrift. Lombard zei geprikkeld, alsof het halfdonker op zijn zenuwen werkte:

-Laat iemand toch licht maken!...

Er zat nog een stompje kaars in de lantaren, die daar, na tien jaar, nog steeds aan dezelfde spijker hing, die daar, met de rest, als onderpand gebleven was, met de kapotte divan, de lap katoen, het onvolledige skelet en de tekening van de jonge vrouw met de naakte borsten, voor de eigenaar, die nooit zijn huur ontvangen had. Maigret stak de lantaren aan en schaduwen dansten op de muren, die door het gekleurde glas verlicht werden in rood, geel, blauw, als door een toverlantaren.

-Wanneer is Lecocq d'Arneville voor de eerste maal bij u gekomen? vroeg de commissaris, zich naar Belloir wendend.

-Dat zal ongeveer drie jaar geleden geweest zijn ... Ik was er niet in het minst op verdacht... Het huis dat u gezien heeft, was pas klaar ... Mijn zoontje liep nog maar nauwelijks ...

Ik werd getroffen door zijn gelijkenis met Schmitt... Niet zozeer een fysieke alswel een geestelijke gelijkenis ... Dezelfde koortsachtige onrust... Dezelfde ziekelijke nervositeit...

Hij was van het begin af aan vijandig ... Hij was verbit-148 terd ... of vertwijfeld ... Ik weet niet precies hoe ik het noemen moet. ..

Hij grijnsde spottend, sprak op sarcastische toon... Hij deed alsof hij alles bewonderde, mijn interieur, mijn positie, mijn leven, mijn karakter ... Maar ik voelde dat hij, zoals dat het geval was bij Schmitt wanneer hij dronken was, elk ogenblik in snikken kon uitbarsten!... Hij dacht dat ik alles vergeten was ... Maar dat was niet zo!... Ik heb alleen willen leven!... Begrijpt u?... En om te kunnen leven heb ik gewerkt zo hard ik kon... Hij had dat niet gekund ... Het is een feit dat hij de twee maanden na die kersmacht met Schmitt samengewoond heeft... Wij waren weggegaan. Maar zij zijn gebleven, hier, in dit atelier, in ... Ik kan u niet uitleggen wat ik voelde toen Lecocq d'Arneville tegenover mij zat. Ik vond hem, na tien jaar, nog precies dezelfde als toen ... Het was alsof het leven voor sommigen voortgegaan was, terwijl het voor de anderen stil was blijven staan ... Hij vertelde me, dat hij van naam veranderd was, omdat hij niets meer wilde hebben wat hem aan het drama herinnerde ... Van leven veranderd zelfs! ... Hij had geen boek meer aangeraakt... Hij had zich in het hoofd gezet een nieuw bestaan op te bouwen door handarbeider te worden ...

Ik had eigenlijk al direct moeten begrijpen wat hij kwam doen, want tussen dat hele verhaal door kreeg ik allerlei sarcastische dingen van hem te horen, verwijten, monsterlijke beschuldigingen ... Hij was mislukt! Hij had alles verwoest!... En hij bleef met een deel van zijn wezen aan deze plaats gekluisterd ...

Wij anderen ook, geloof ik ... Maar niet zo sterk___Niet

in die ziekelijke mate, niet met zoveel pijn ...

Ik geloof dat het gezicht van Schmitt hem achtervolgde, meer nog dan dat van Willy ...

En toen hij getrouwd was en dan thuis was bij vrouw en kind, kreeg hij aanvallen van wroeging en wanhoop ... Dan ging hij drinken... Hij kon niet alleen geen geluk, maar zelfs geen schijn van vrede vinden ... Hij schreeuwde tegen me, dat hij dolveel van zijn vrouw hield en dat hij bij haar vandaan gegaan was omdat hij, wanneer hij bij haar was, het gevoel had dat hij een dief was ...

Een dief, die geluk gestolen had!... Van Schmitt... En van de ander ...

Ik heb sedert die tijd veel nagedacht... En ik heb wel het gevoel dat ik het begrepen heb ... Wij speelden met verschrikkelijk gevaarlijke ideeën, zoals mysticisme, perversiteiten ...

Het was maar een spel ... Spel van kwajongens ... Maar voor minstens twee is het spel ernst geworden ... voor de twee minst evenwichtigen ...

Schmitt en Lecocq d'Arneville ... Werd er gesproken over het vermoorden van een mens?... Schmitt wilde het doen!... Maar daarna vermoordde hij zichzelf!... En Lecocq is er zo door aangegrepen dat het zijn zenuwgestel verwoest heeft en hij die nachtmerrie zijn hele leven niet meer kwijtgeraakt is ...

De anderen en ik hebben getracht ons van het verleden los te rukken, weer tot het normale leven terug te keren ... Lecocq d'Arneville daarentegen heeft zich blindelings, in wilde wanhoop, in het donkere gat van schuld en wroeging gestort... Hij heeft zijn eigen leven, en ook dat van zijn vrouw en zijn jongen verwoest!... En toen heeft hij zich tegen ons gekeerd ... Want dat was de reden waarom hij bij mij kwam ... Ik had dat niet onmiddellijk begrepen...

Hij zag mijn huis, mijn gezin, mijn bank ... En ik voelde duidelijk dat hij het als zijn plicht beschouwde, dat allemaal te vernietigen ... Om Schmitt te wreken!... Om zichzelf te wreken!...

Hij dreigde me... Hij had het kostuum met de vlekken en de scheuren bewaard, en dat was het enige tastbare bewijs van de gebeurtenissen van die kerstnacht... Hij eiste geld van mij... Veel geld!... Daarna is hij steeds opnieuw om geld bij me gekomen ... Was dat niet het kwetsbare punt?... Was onze hele positie, die van Van Damme, van Lombard, van mij, en zelfs van Janin, niet gebaseerd op geld?... En toen is er een nieuwe nachtmerrie begonnen ... Lecocq had zich niet vergist... Hij ging van de een naar de ander, steeds met dat lugubere bewijsstuk bij zich ... Hij berekende met een diabolische nauwkeurigheid de bedragen die hij ons moest vragen om ons het leven onmogelijk te maken...

U bent bij mij thuis geweest, commissaris ... Welnu, dat huis van mij is zwaar verhypothekeerd... Mijn vrouw denkt dat haar bruidsschat onaangetast op de bank staat, maar er is geen cent meer van over ... En ik heb nog wel andere onregelmatigheden gepleegd! . .. Hij is tweemaal naar Bremen geweest naar Van Damme... Hij is in Luik geweest...

Altijd even verbitterd en met een grimmige vastbeslotenheid van zelfs de schijn van geluk te vernietigen ... We stonden met zijn zessen om Willy's lijk ... Schmitt was dood ... Lecocq leefde in een permanente nachtmerrie ...

Maar dan was het niet meer dan billijk, dat wij allemaal ongelukkig waren... Dat geld raakte hij zelfs niet aan! ... Hij leefde even armoedig als vroeger, toen hij zijn paar stuivers worst met Schmitt deelde... Hij verbrandde de bankbiljetten!...

En elk van die verbrande biljetten betekende voor ons ongehoorde moeilijkheden...

Zo hebben wij nu drie jaar lang gevochten, elk in zijn eigen hoekje, Van Damme in Bremen, Jef in Luik, Janin in Parijs, ik in Reims ...

Drie jaar, waarin we elkaar nauwelijks durfden schrijven en Lecocq d'Arneville ons tegen wil en dank steeds weer in de sfeer van de Gezellen van de Openbaring terugduwde. Ik heb een vrouw ... Lombard ook ... Wij hebben kinderen ... En voor die kinderen probeerden we ons staande te houden... Een paar dagen geleden telegrafeerde Van Damme ons dat Lecocq zich van kant gemaakt had en vroeg ons, hier te komen ... Wij waren er allemaal... Toen kwam u... Na uw vertrek zijn we er achter gekomen dat u in het bezit was van het kostuum met de bloedvlekken en dat u hardnekkig bezig was het spoor te volgen ...

-Wie heeft die ene koffer van mij gestolen op het station? vroeg Maigret.

-Janin! antwoordde Van Damme. Ik was vóór u gearriveerd en stond verdekt opgesteld op een van de perrons ... Ze waren allemaal even moe. Het eindje kaars kon misschien nog tien minuten branden, langer niet. De commissaris stootte per ongeluk het doodshoofd om, dat nu in de vloer leek te bijten.

- En wie heeft die brief geschreven, die voor mij in het Hotel du Chemin de Fer afgegeven werd?

-Ik! antwoordde Jef, zonder op te kijken. Dat deed ik om mijn dochtertje!... Het kleintje, waar ik nog niet naar gekeken heb ... Van Damme heeft het vermoed ... En Belloir ook ... Daarom waren ze ook allebei in het Café de la Bourse...

-Bent u ook degene die geschoten heeft?

-Ja ... Ik kon niet meer... Ik wilde leven!... Leven! ... Met mijn vrouw, mijn kinderen ... Daarom stond ik buiten op u te loeren... Ik heb vijftigduizend francs aan wissels lopen ... Vijftigduizend francs die Lecocq d'Arneville verbrand heeft!... Maar dat is niet van belang!... Die worden betaald, al moet ik vierentwintig uur per dag werken ... Maar om u op onze hielen te voelen ...

Maigret richtte zijn blik op Van Damme.

-En u rende voor mij uit om alle aanwijzingen te vernietigen? ... Ze zwegen. De kaarsvlam flakkerde. Jef Lombard was de enige die met zijn gezicht in het directe licht van de lantaren zat, een zwak licht dat door een rood glaasje viel.

Belloir brak het zwijgen en zijn stem was, voor het eerst, hees, onvast.

-Tien jaar geleden, onmiddellijk na de ... na wat er gebeurd was ... zou ik het aanvaard hebben ... zei hij. Ik had een revolver gekocht voor het geval dat ze me zouden komen arresteren ... Maar tien jaar leven! Tien jaar van zwoegen ... Van strijd!... Met nieuwe elementen: een vrouw, kinderen ... Ik geloof dat ik ook in staat geweest zou zijn u in de Marne te duwen!... Of 's nachts toen u het Café de la Bourse uitkwam op u te schieten ... Want over een maand, neen, niet eens, over zesentwintig dagen, zou het geval verjaard zijn ...

Midden in de stilte die volgde flikkerde de kaars plotseling nog eenmaal hoog op en ging dan uit. De mannen waren opeens in een volslagen duister gehuld. Maigret verroerde zich niet. Hij wist dat Lombard links van hem stond, Van Damme tegen de muur tegenover hem, Belloir nauwelijks op een pas afstand achter zijn rug. Hij wachtte, zonder zelfs de voorzorg te nemen zijn hand naar de zak te brengen waarin zijn revolver zat. Hij hoorde duidelijk, dat Belloir over zijn gehele lichaam beefde en hijgde alvorens een lucifer af te strijken en te zeggen:

-Als u wilt dat we weggaan ...

Bij het licht van het vlammetje leken de ogen feller, schitterender. In de deuropening en op de trap voelde Maigret de aanraking van de anderen. Van Damme viel, want hij was vergeten dat de leuning bij de achtste trede ophield. De timmermanswerkplaats was gesloten. Door de gordijnen voor een raam zag men een oude vrouw zitten breien bij het licht van een klein petroleumlampje.

-Bent u daar doorgegaan?... vroeg Maigret, op een straat met hobbelige keien wijzend die op de kade, honderd meter van hen vandaan, uitkwam en waar op de hoek éen gaslantaren aan de muur bevestigd was.

-De Maas kwam tot aan het derde huis, antwoordde Belloir. Ik ben tot aan mijn knieën in het water moeten gaan om hem... om hem zo ver te krijgen dat hij door de stroom meegenomen werd ...

Ze begaven zich in de tegenovergestelde richting, liepen om de nieuwe kerk heen, die midden op een nog niet geplaveid pleintje stond.

Dan begon opeens de stadsdrukte, de voetgangers, de rood en gele trams, de auto's, de etalages.

Om in het centrum te komen, moesten ze de Pont des Arches over, waaronder de snel stromende rivier met wild geraas tegen de pijlers aan sloeg.

In de Rue Hors-Chateau werd waarschijnlijk op Lombard gewacht: door de knechts, beneden, tussen htm bakken met zuur, hun clichés, die de loopjongens van de kranten kwamen halen; door de moeder, boven, met de goede oude schoonmoeder en het pasgeboren wichtje, dat als verloren in het grote bed tussen de witte lakens lag ... En de twee groteren, die stil moesten zijn, in de huiskamer met tekeningen van opgehangen mensen aan de wanden ...

Was een andere moeder, in Reims, bezig haar zoontje vioolles te geven, terwijl het dienstmeisje de koperen traproeden poetste, de porseleinen pot met de grote groene plant afstofte ...

In het grote gebouw in Bremen liep de werkdag ten einde. De typiste en de beide bedienden verlieten het. moderne kantoor en draaiden het licht uit, waardoor ook de witte letters op de ramen in het donker kwamen:

Joseph van Damme, commissiehandel, import, export.

Misschien merkte een of andere zakenman met kaalgeschoren schedel op, in een deftig restaurant waar een strijkje Weense muziek speelde: - Hé! De Fransman is er niet...

In de Rue de Picpus verkocht mevrouw Jeunet een tandenborstel of honderd gram kamille, waarvan de bleke bloempjes ritselden in het zakje.

De jongen zat zijn huiswerk te maken, achter de winkel. De vier mannen liepen in de pas. Er was wind opgestoken, die wolken langs de glinsterend witte maan joeg, zodat die maar af en toe even, voor een paar seconden, zichtbaar was.

Hadden ze enig idee waar ze heen gingen?

Ze kwamen voorbij een verlicht café. Een dronken man

kwam waggelend naar buiten.

-Er wordt op mij gewacht in Parijs! zei Maigret plotseling terwijl hij stil bleef staan.

En terwijl ze hem alle drie aankeken, zonder te weten of ze zich moesten verheugen of alle hoop opgeven, zonder iets te durven zeggen, stak hij zijn handen in zijn zakken.

-Er zijn vijf kinderen bij betrokken ...

Ze waren er niet eens zeker van of ze het >vel goed verstaan hadden, want de commissaris had die woorden binnensmonds, voor zichzelf, gebromd. En ze zagen alleen nog maar zijn brede rug, zijn zwarte overjas met de fluwelen kraag, die in het donker verdween. -Een in de Rue de Picpus, drie in de Rue Hors-Chateau, een in Reims ...

In de Rue Lepic, waarheen hij zich begaf toen hij uit het station kwam, zei de conciërge tegen hem:

-U hoeft niet naar boven te gaan! Mijnheer Janin is niet thuis... De dokter dacht eerst dat het bronchitis was, maar het bleek longontsteking te zijn en hij is naar het ziekenhuis gebracht...

Dan liet hij zich naar de Quai des Orfèvres rijden. Daar vond hij brigadier Lucas, die zat te telefoneren met een caféhouder die in de gaten gehouden moest worden.

-Zo, kerel, heb je mijn brief ontvangen?

-Bent u klaar?... Heeft u succes gehad?... -Neen!...

-Hebben ze de benen genomen?... U heeft me wel aan 156 het schrikken gemaakt, met die brief... Ik heb nog op het punt gestaan naar Luik te gaan ... Wat waren het eigenlijk? . . . Anarchisten? . . . Valsemunters? . . . Een internationale bende? . . .

-Een stelletje kwajongens!... was alles wat hij antwoordde.

En hij gooide de koffer met wat een Duitse expert in een lang en akelig precies rapport het kostuum B genoemd had, in zijn muurkast.

-Ga mee een glas bier drinken, Lucas ...

-U ziet er niet erg opgewekt uit...

-Dat lijkt maar zo, kerel!... Wat is er nu leuker dan het leven?... Kom je?...

Enige ogenblikken later gingen ze door de draaideur Café Dauphine binnen.

Lucas was zelden zo perplex geweest. Zijn chef had over bier gesproken, maar hij dronk, bijna achter elkaar, zes glazen cognac.

Wat hem niet belette - met een bijna vaste stem, met alleen in zijn blik iets wazigs, wat er anders niet was - te verklaren:

-Dit kan ik je wel zeggen: tien van die zaken zoals deze, en ik neem mijn ontslag... Omdat dat het bewijs zou zijn, dat er daarboven een Lieve Heer is, die het werk van de politie overneemt... Hij voegde er weliswaar aan toe, terwijl hij de kelner riep:

-Maar maak je geen zorg!... Er komen er geen tien, van die zaken ... En vertel me nu eens, is er nog wat bijzonders geweest op de Quai?...

Maigret en het lijk aan de kerkdeur
content001.xhtml