Maigret en het hotel du Nord
![](/epubstore/S/G-Simenon/Maigret-en-het-hotel-du-nord/OEBPS/images/img0001.jpg)
Georges Simenon
Produced by the Fat controller
Hoofdstuk 1
Een ontwijkend grommen aan de telefoon was de oorzaak van alles,
althans van de betrokkenheid van Maigret bij dit verwarrende
avontuur.
Hij was al bijna weg bij de Centrale Recherche. Nog twee dagen en
dan zou hij officieel met pensioen gaan. Die twee dagen wilde hij
nog even goed benutten - net als de afgelopen dagen - om zijn
dossiers te ordenen en er de persoonlijke documenten en eigen
notities uit te vissen. Dertig jaar had hij gesleten in het
hoofdkwartier aan de Quai des Orfèvres; de kleinste hoekjes hier
waren hem vertrouwder dan die van zijn appartement. Nooit had hij
echt gepopeld om op te houden met werken. Maar nu, twee etmalen
voor zijn afzwaaien, voelde hij zich ook als een soldaat tweede
klas: hij telde de uren af en moest steeds denken aan het huisje
aan de oevers van de Loire dat op hem wachtte en waar mevrouw
Maigret nu druk in de weer was alles in gereedheid te brengen voor
zijn komst.
Om in alle rust te kunnen werken had hij de hele nacht doorgebracht
in zijn kantoor, waar het inmiddels blauw zag van de dikke rook uit
zijn pijp. Nu, bij het krieken van de dag, zag hij de regen
neerplenzen op de kades van de Seine, terwijl de straatlantaarns
nog brandden. De sfeer deed hem denken aan de talloze verhoren die
in ditzelfde bureau in de vroege middag waren begonnen en die hij
pas in de troebele ochtendschemering kon afronden met de bekentenis
van een uitgeputte verdachte, wanneer degene die het verhoor afnam
even afgemat was als de figuur die hij aan de tand had gevoeld.
In een kantoor niet ver van het zijne rinkelde de telefoon. Eerst
sloeg Maigret er geen acht op, maar toen keek hij op en bedacht
zich dat de inspecteur van wacht een paar minuten geleden was
binnengekomen om te melden dat hij even koffie ging drinken.
Het bureau van de Parijse recherche - la grande maison - was
uitgestorven, de lampen brandden op nachtstand, de gangen waren
leeg. Maigret liep een kantoortje binnen en nam korzelig op: 'Ja,
hallo!'
Aan de andere kant van de lijn klonk een mannenstem: 'Ben jij
het?'
Waarom zei Maigret niet gewoon 'nee' of vroeg hij niet wie hij aan
de lijn had? Waarom hield hij het bij een ontwijkend gegrom?
'Pierre hier. Zeg, we krijgen hier op de alarmdienst een melding
binnen van een geheimzinnig misdrijf dat zojuist is gepleegd in
hotel L'Etoile du Nord. Ga jij?'
Maigret gromde nog wat, hing op en keek een ogenblik lang
ongemakkelijk om zich heen. Hij wist hoe dat soort dingen gingen.
De dienstdoende inspecteur had een vriend bij de centrale meldkamer
-deze Pierre dus - en die was blij zijn makker aan een tip te
helpen.
Nog twee dagen te gaan...
Maigret stopte een pijp, liep terug naar zijn kamer, kon de moed
niet opbrengen zich weer op zijn paperassen te storten, zette zijn
hoed op, trok zijn dikke overjas met fluwelen kraag aan en daalde
berustend de monumentale trap af.
Het was amper zes uur 's morgens. Er was kennelijk onmiddellijk
gebeld, want toen Maigret uit de taxi stapte in de rue de Maubeuge,
op een steenworp van het Gare du Nord, hadden zich nog geen
kijklustigen verzameld bij de ingang van het hotel, waar een agent
in uniform op wacht stond.
'Is de wijkcommissaris er al?'
'Nog niet. Ze zijn naar zijn huis om hem te halen.'
'En de arts?'
'Die is net naar boven.'
Het was een derderangs hotelletje, precies het soort dat je in de
buurt van alle stations vindt. In een kantoortje rechts van de
ingang zag Maigret een onopgemaakt bed dat vast van de nachtportier
was.
Het was allemaal sjofel en grijs, en de toch al bedenkelijke
zindelijkheid kreeg een extra grauwsluier door de plakkerige regen
van de vroege ochtend.
'Het is op de tweede... Kamer 32.'
Een versleten traploper werd op zijn plaats gehouden door koperen
roeden. In de gang van de eerste verdieping stonden een paar mensen
in nachtkleding, sommigen hadden hun mantel als een kamerjas over
hun pyjama aangeschoten; half slapende gezichten met de wezenloze
uitdrukking die plotselinge rampen teweegbrengen.
Maigret liep hen voorbij en botste bijna tegen een meisje in een
donker mantelpakje dat de trap afliep.
'Ho, ho, waar gaat dat heen?' vroeg hij automatisch.
'Ik moet mijn trein halen.'
'Nee hoor, u gaat terug naar uw kamer.'
'Maar...'
'Niemand mag het hotel verlaten voordat ik toestemming heb gegeven.
Er staat een agent bij de uitgang.'
Omdat hij aanstalten maakte door te lopen, dwong hij het meisje om
achterwaarts weer naar boven te gaan.
'Gaat het lang duren?'
'Ik zou het u niet kunnen zeggen, maar ik herhaal: terug naar uw
kamer.'
In het begin van een onderzoek was hij met opzet een beetje bot,
maar daar kwam deze keer bij dat hij niet had geslapen. Een deur
ging open, die van kamer 32. Een inderhaast aangeklede man, zonder
boord of das, met blote voeten in pantoffels, kwam naar buiten en
vroeg: 'Bent u de wijkcommissaris?'
'Nee! Centrale Recherche. Commissaris Maigret.'
'Kom alstublieft binnen. Ik ben de eigenaar van dit hotel. Dit werk
doe ik nu vijf jaar, maar het is voor het eerst dat me zoiets
overkomt...'
Zo, die was vlot getaxeerd: een vervelende ouwehoer, een huilebalk,
een vent zonder ruggengraat die zijn armzalige spaarcentjes in deze
tent had gestoken in de hoop de boel over een paar jaar weer goed
te kunnen verpatsen.
Maigret liep de kamer binnen toen de arts net zijn jas weer
aandeed. Op het bed lag een spiernaakte man uitgestrekt; zijn
gezicht was niet te zien, maar wel een grote wond in het midden van
zijn rug, ongeveer ter hoogte van zijn hart.
'Dood?'
'Vrijwel op slag.'
'En het bloed?'
De arts gebaarde naar een flinke plas bloed op de grond bij de
deur.
'Om hulp te roepen heeft hij zich daarheen gesleept.'
De hotelbaas lichtte toe: 'Mijn wekker was net gegaan, want ik sta
altijd om halfzes op. Onze klanten zijn vooral mensen die een trein
moeten halen en dus meestal vroege vogels. Opeens hoorde ik deuren
slaan en...'
'Momentje! U zei dat u deuren had horen slaan. U gebruikt het
meervoud, u heeft dus meerdere deuren gehoord?'
'Ja, ik dacht van wel... Precies weet ik het niet... In elk geval
was het een behoorlijk kabaal...'
'Hoorde u ook voetstappen?'
'Ja, ja, voetstappen natuurlijk ook!'
'In de gang of op de trap?'
'Zeker weten doe ik het niet, maar...'
'Kom, denkt u eens goed na! Gestommel op de trap klinkt anders dan
voetstappen op een houten vloer.'
'Misschien heb ik beide wel gehoord. Maar wat me vooral bijblijft,
was die schreeuw... Een schreeuw die een man maar amper uit zijn
keel kon krijgen. Ik was net bezig mijn broek aan te doen. Toen
deed ik de deur open en...'
'Sorry dat ik u onderbreek, maar waar slaapt u?'
'Achter in de gang op de eerste verdieping. We hebben daar een
klein kamertje dat we niet verhuren, omdat er alleen licht via een
klein raam in binnenkomt...'
'Gaat u door!'
'Dat is alles. Ik ben toen hierheen gerend. De kamerdeuren van de
gasten stonden op een kier. De deur van kamer 32 was wijdopen en op
de drempel lag een man, eerder geknield dan languit, en hij bloedde
hevig.'
'Was hij naakt?'
'Nee, ik heb hem zijn pyjama uitgedaan,' onderbrak de arts.
'Een messteek?'
'Een messteek, zeg dat wel! Een zware dolk met een lang lemmet moet
het zijn geweest.'
Eindelijk was ook de wijkcommissaris gearriveerd; hij keek
bedenkelijk toen hij Maigret ter plaatse aantrof.
Maigret had een bloedhekel aan dit soort hoteldrama's en betreurde
het nu al dat hij werktuigelijk een telefoontje had beantwoord dat
niet eens voor hem was bestemd. Zoals te verwachten werden de
reizigers ongeduldig; de een na de ander kwam te voorschijn.
'Pardon, meneer de commissaris... Dit zijn mijn papieren... Ik ben
een gerespecteerd man uit Béziers. Ik moet per se op het middaguur
in Brussel zijn en mijn trein...'
De commissaris kon alleen maar antwoorden: 'Het spijt me zeer.'
Sommigen werden kwaad. Er waren vrouwen die begonnen te huilen,
nadat ze zich eerst van hun aller charmantste kant hadden laten
zien.
'Als mijn man wist dat ik in dit hotel heb gelogeerd...'
'Ach, geduld is een schone zaak, mevrouw.'
Op het laatst, toen al die mensen stonden te dringen in de gang,
werd Maigret kwaad. Hij dwong iedereen terug te gaan naar zijn
kamer en de deur dicht te houden.
Hij had maar een kwartier om even goed door te werken, want straks
zouden de specialisten van de Identificatiedienst met hun
fototoestellen en de rest van hun santenkraam komen aanzetten.
Dan was het de beurt aan de onderzoeksrechter, aan de substituut,
aan de politiearts.
'Is dit zijn bagage? Is dat alles?'
De bleke hoteleigenaar knikte van ja. In een hoek stond alleen een
ondiep diplomatenkoffertje. Toen Maigret het opende bleken er
alleen toiletspullen en een schone onderbroek in te zitten.
Aan de kapstok hing een grijs pak van uitstekende snit, en verder
een overjas met rugceintuur en een hoed van soepel vilt met daarin
de initialen g.b.
Op een visitekaartje in zijn portefeuille stond:
Georges Bompard, rue de Miromesnil 17, Parijs. De portefeuille
bevatte echter geen geld en behalve wat kleingeld in de zakken was
verder geen cent te vinden.
Maigret, die het lijk had laten omdraaien, keek in het gezicht van
een man van rond de vijfenveertig. Hij was uitermate goed verzorgd
en had opvallend fijne gelaatstrekken. Opmerkelijk was het
zilvergrijze haar van de onbekende: het verschafte zijn
uitgesproken jeugdige uitstraling bij wijze van contrast ook een
zekere distinctie.
'Gaat u zijn steekkaart eens voor me halen.'
De eigenaar kwam ermee aan. Hij had geboekt onder de naam Bompard
en het opgegeven adres was hetzelfde als dat van het
visitekaartje.
'Is hij alleen aangekomen?'
'Ik heb het net aan de nachtportier gevraagd en die zegt dat de man
vanmorgen om halfvier is gearriveerd. Hij was alleen.'
'Waar is de nachtportier?'
'Die wacht beneden.'
'Zeg hem dat hij het hotel niet mag verlaten voordat ik klaar ben
met mijn onderzoek.'
Op hetzelfde moment bukte Maigret zich en raapte een zijden
dameskous op die door een poot van het bed half aan het zicht was
onttrokken.
'Breng mij de steekkaarten van de andere gasten; ik ben vooral
benieuwd naar de dames.'
De zijden kous was slordig uitgedaan en in een prop op de grond
gegooid zoals wanneer mensen zich haastig van hun kleren ontdoen.
Het was een vleeskleurige kous van een vrij kleine maat en van
gemiddelde kwaliteit.
Om de wijkcommissaris gelegenheid te bieden elementen voor zijn
verslag te verzamelen en de heren van het parket te woord te staan,
verliet Maigret de kamer, nog altijd met zijn jas aan, zijn hoed op
en de inmiddels gedoofde pijp tussen zijn tanden. De hoteleigenaar
liep achter hem aan, waardoor Maigret iets had van een kolonel die
de barakken van zijn manschappen inspecteert.
'Wie logeert hier?' vroeg hij en wees naar een deur.
'Mevrouw Geneviève Blanchet, tweeënveertig jaar, weduwe en
afkomstig uit Compiègne.'
'We zullen eens zien.'
In één oogopslag zag hij dat mevrouw Blanchet kousen van
katoengaren droeg, maar toch stond hij erop dat ze haar koffers
opende, waarna hij, haar protesten ten spijt, ook de kamer
doorzocht.
'Heeft u niets gehoord?'
Ze begon te blozen. Het was zaak aan te dringen.
'Ik had de indruk dat... Goh, weet u... Die wandjes zijn flinterdun
hier! Ik kreeg dus de indruk, ik zal maar zeggen... dat die meneer
niet alleen was en dat hij... Nou ja, dat ze...'
'... dat ze stevig van bil gingen in de kamer hiernaast?' vulde
Maigret bruusk aan - hij had vreselijk de pest aan overdreven
preutse vrouwen.
Twee oudere Engelse dames verderop in de gang maakten het hem
eventjes lastig, omdat ze in het bezit waren van zijden kousen.
Maar het waren splinternieuwe die ze stiekem over de grens wilden
smokkelen voor hun nichtje. Een Zwitserse met papieren die vragen
opriepen werd naar de Quai des Orfevres overgebracht om haar
identiteit na te trekken.
De tijd verstreek zonder dat Maigret de tweede kous vond. Het was
op de tweede verdieping dat hij stuitte op het meisje in het
mantelpakje dat hij al op de trap had ontmoet. Meteen richtte zijn
blik zich op haar benen.
'Kijk 'ns aan! Draagt u geen kousen?' vroeg hij verbaasd. 'In dit
jaargetijde?'
Het was namelijk maart en daarbij bijzonder koud voor de tijd van
het jaar.
'Ik draag nooit kousen.'
'Heeft u bagage?'
'Nee'
'Heeft u aan de receptie een registratiekaart ingevuld?'
'Ja.'
Hij zocht de kaart uit de stapel. Er stond op dat ze Céline Germain
heette, zonder beroep was en in de rue des Saules in Orléans
woonde.
'Is uw naam Céline Germain?'
'Ja.'
Hij keek haar extra aandachtig aan omdat haar antwoorden wel érg
kortaf en fel waren.
'Leeftijd?'
'Negentien!'
'Weet u zeker dat u nooit kousen draagt?'
Hij doorzocht haar kamer, haalde haar bed ondersteboven, trok alle
laden van de klerenkast open en beval plotseling: 'Wilt u uw rok
omhoog doen?'
'Wat!? Bent u nu helemaal!?'
'Nee, helemaal niet, maar ik verzoek u wel uw rok op te
schorten.'
'Wat zullen we nu beleven!? Denk maar niet dat u daar zomaar mee
wegkomt! Ik dien zó een klacht in tegen smeerlappen van uw
slag!'
'Er is een man van het leven beroofd in dit hotel!' antwoordde hij
slechts. 'Dus hupsakee, en rap een beetje...'
Ze was bleek en had goudbruine ogen met spikkeltjes - typisch de
ogen van een roodharige. Op dat moment bliksemden die van
minachting en woede.
'Doe het zelf maar als u durft!' tierde ze. 'Maar ik heb u
gewaarschuwd: dit zal u berouwen!'
Hij liep naar haar toe en beroerde even haar taille.
'Kijk 'ns aan. U draagt een gordel,' stelde hij vast.
'Nou en?'
'U weet verdomd goed dat het niet gaat om een gordel die een buikje
moet verstoppen maar om een smalle gordel, een jarretelgordel, om
kousen op te houden!'
'Wat heeft u daarmee te maken? Ik doe toch zeker aan wat ik wil, of
niet?'
'Waar is die tweede kous?'
'Hoe moet ik dat weten?'
De baas van het hotel hoorde deze vreemde dialoog stomverbaasd
aan.
'Kunt u een zware Engelse sleutel voor me halen?' vroeg Maigret
hem.
Met het stuk gereedschap rommelde hij even bij de afvoer van de wc.
Blijkbaar wist hij precies waarnaar hij op zoek was, want in een
oogwenk haalde hij een kleine, sponzige prop te voorschijn: de
ontbrekende zijden kous.
'Kom jij maar mee, dametje!' zei hij zonder een spoor van
verbazing. 'Het lijkt me beter als we deze zaak op het bureau nader
bespreken.'
'En als ik weiger mee te gaan?'
'Kom op, mee jij!'
Hoewel ze tegenstribbelde, duwde hij haar onverstoorbaar naar de
gang. Op de eerste etage bleef hij even staan voor kamer 32 en deed
de deur open.
'Ik ben naar de Quai,' zei hij tegen de onderzoeksrechter die er
net was. 'Ik geloof dat ik iets interessants heb.'
Op dat ogenblik probeerde zijn gevangene met een onverhoedse
beweging te ontkomen. Maar even plotseling pakte de commissaris
haar bij een arm. Met haar vrije hand klauwde ze naar zijn
gezicht.
'Kom, kom, rustig aan jij!'
'Laat me los! Loslaten ;zeg ik. Een smeerlap, dat bent u! U wou me
uitkleden... Deed mijn rok omhoog... En nu wilt u me betaald zetten
dat ik niet met me wou laten sollen!'
Een paar deuren gingen open. Er verschenen verschrikte gezichten.
Maigret bleef kalm en hield de arm van het meisje stevig vast.
'En nu mond dicht, begrepen?'
'U heeft het recht helemaal niet om me mee te nemen! Ik heb niks
gedaan! Ik wil mijn trein halen...'
Hij trok haar mee de trap af. Nog altijd berustte ze 16
niet in haar lot en gilde: 'Help! Ik heb niets gedaan! Ik word
gemolesteerd!'
Misschien hoopte ze op een reactie van een nietsvermoedende
mensenmenigte - wat vaker gebeurt dan men zou denken. Had Maigret
in het begin van zijn loopbaan geen klappen opgelopen toen een
zakkenroller die hij had opgepakt, bij de uitgang van een warenhuis
was gaan gillen: 'Houd de dief, houd de dief!'?
Er stonden veel mensen voor hotel L'Etoile du Nord. De commissaris
was zo voorzichtig geweest een taxi te laten voorrijden. Toch had
hij de hulp van een agent nodig om het meisje in bedwang te houden,
want ze verzette zich nog steeds uit alle macht en probeerde zich
op de grond te werpen.
Eindelijk kon het portier toch dicht. Maigret zette zijn hoed recht
en wierp van opzij kort een blik op het meisje, dat zat te
hijgen.
'Mijn God, ik heb maar zelden zo'n kreng als jij meegemaakt!'
gromde hij.
'En ik nog nooit zo'n schoft!'
Raar meisje. De eerste keer dat hij haar had gezien, in haar
donkerblauwe mantelpakje op de trap, had hij haar gehouden voor een
jeugdig en tenger meisje van goede komaf.
Maar op haar kamer was ze zo kribbig en cynisch geweest als een
hoer.
Nu veranderde ze nogmaals van rol en snauwde hem toe: 'Als u die
beroemde Maigret bent, dan overdrijven ze flink, want ik had die
vent toch bijdehanter ingeschat!'
Hij stak zijn al lang gedoofde pijp weer aan.
Ze mopperde: 'Walgelijk, die rook!'
'Je had anders wel sigaretten in je tas!' beet hij terug.
'Sigarettenrook is wat anders; die pijp van u is gewoon goor!'
Hij pafte er niettemin lustig op los, terwijl hij haar vanuit zijn
ooghoeken in de gaten hield, want hij zag haar nog in staat het
portier te openen en zo uit de rijdende auto te springen.
'Hoe lang al?' vroeg hij plotseling.
'Hoe lang wat al?'
'Hoe lang zit je al in het vak?'
Hij had de indruk dat om haar dunne lippen even een glimlach
speelde.
'Waar bemoeit u zich mee?'
'Zoals je wilt! In mijn bureau zul je vast meer voor rede vatbaar
zijn.'
'Nog steeds uit op mijn gordel?'
'Wie zal het zeggen?'
Het regende nog altijd. Het was druk in de straten van Parijs. De
taxi baande zich stapvoets een weg langs de Hallen om uiteindelijk
te belanden op de kades langs de Seine.
Maigret was er nog niet uit of hij nu blij moest zijn dat hij die
ochtend de telefoon had opgepakt of juist niet. In elk geval boeide
ze hem, dat kleine, verkrampte ding naast hem.
Tussen de twee was een gevecht ontbrand, een vreemd gevecht,
waarbij sprake leek van wederzijdse nieuwsgierigheid.
'Ik neem aan dat u me uren achter elkaar gaat ondervragen zonder me
iets te drinken of te eten te geven? Zo doen jullie dat toch?'
'Wie zal het zeggen?' herhaalde hij.
'Wat ik maar onmiddellijk zal zeggen, is dat ik nergens bang voor
ben. Mij valt niets te verwijten. En alles wat u tegen me wil
beginnen, zal zich op een dag tegen u keren...'
'Ik zal het onthouden.'
'Wat heeft u eigenlijk voor belastends tegen mij?'
'Dat weet ik nog niet precies.'
'Nou, laat me dan gaan. Dat zou wel zo slim van u zijn.'
De taxi hield halt op de binnenplaats van het hoofdbureau van de
Centrale Recherche. Maigret stapte uit en wilde net zijn
portefeuille uit zijn zak halen om te betalen, toen zijn blik die
van het meisje kruiste. Hij begreep dat ze dat moment had afgewacht
voor een laatste vluchtpoging en zei tegen de chauffeur dat hij
iemand zou sturen om af te rekenen.
Op het kolossale bureau wemelde het van de mensen en in de meeste
kantoren waren stemmen te horen. Maigret deed de deur van zijn
werkkamer open, liet Céline Germain binnengaan, deed de deur achter
haar van buiten op slot en liet zich aanmelden bij de
hoofdcommissaris.
Gedurende een minuut of tien namen ze de zaak door en bespraken ze
de te volgen werkwijze. Daarna gaf Maigret de loopjongen opdracht
koffie en croissants voor twee mensen boven te brengen.
Toen hij de deur van zijn kamer weer had geopend, bleef hij even
bewegingloos staan kijken naar al zijn papieren die verscheurd of
verfrommeld op de houten vloer lagen, naar de ruiten van zijn ramen
die aan diggelen waren geslagen en naar het borstbeeld van
Marianne, zinnebeeld van de republiek, dat vanmorgen nog de
schoorsteenmantel sierde, maar nu in stukken op de grond lag.
Het meisje zelf zat in zijn bureaustoel en keek hem uitdagend
aan.
'Ik heb u gewaarschuwd!' zei ze. 'En ik zal er maar meteen bij
vertellen dat dit nog niet alles is!'
Hoofdstuk 2
Dit was wel het meest teleurstellende verhoor geweest van Maigrets
hele loopbaan. Van begin tot eind had het zich voltrokken onder
rare omstandigheden, midden in een decor dat veel weg had van een
slagveld: met verscheurde papieren op de grond en her en der
brokken gips. Hij deed alsof hij er geen erg in had.
Daar kwam nog bij dat Maigret die nacht zijn bed niet had gezien en
dat zijn gesprekspartner kennelijk ook nauwelijks was toegekomen
aan slapen. In elk geval zagen beiden eerder bleekjes, terwijl hun
ogen de koortsachtige glans gaven te zien die volgt op een lange
nacht zonder slaap.
Toen Maigret weer in zijn kamer was gekomen, was hij zonder een
spier te vertrekken naar de leunstoel achter zijn schrijftafel
gelopen, had een arm van het meisje gepakt en gemompeld: 'Als u het
niet erg vindt...'
Omdat ze wel voelde dat hij geen tegenspraak duldde, was ze
opgestaan en gaan zitten op de plek die hij haar aanwees, tegenover
het raam waardoor een fel licht binnenviel dat zo meedogenloos was
als hel magnesiumlicht. Verwachtte zij nu heus dat hij begon te
praten? In dat geval moest ze nu behoorlijk in de war raken, want
de commissaris begon pijnlijk precies een pijp te stoppen, pookte
vervolgens de kachel op, sleep bedaard een potlood en deed op het
laatst de deur open voor de jongste bediende die ontbijt voor twee
personen kwam brengen.
'Zin in koffie?' vroeg hij slechts aan zijn arrestante.
'Is er geen melk?' antwoordde ze bits.
'Ik dacht zo dat zwarte koffie je beter wakker zou houden.'
'Ik heb de pest aan koffie zonder melk.'
'Nou, laat het dan staan.'
Toch dronk ze van haar kop, terwijl ze probeerde te wennen aan de
dreigende kalmte van haar ondervrager. Na wat te hebben gegeten,
nam Maigret de hoorn van de haak.
'Ja, hallo! Verbind me eens door met de Mobiele Brigade van
Orléans...'
En toen hij iemand daar aan de lijn kreeg: 'Hallo? Ja, Maigret
hier. Kunt u me helpen aan wat officieuze informatie? Nou nee, als
dat nodig was, zou de onderzoeksrechter daartoe wel een formeel
verzoek doen... Het gaat om ene Céline uit de rue des Saules daar
bij u in de stad...'
Opnieuw was het alsof het meisje even glimlachte. Op hetzelfde
moment haalde hij zijn wenkbrauwen op.
'Wat zegt u? Bent u daar zeker van? Ook niet in de dorpen rond
Orléans...?'
Toen hij weer had opgehangen, nam hij Céline
Germain een tijdje aandachtig op. Vervolgens vroeg hij met een
zucht: 'Waar woon je?'
'Nergens!'
'Waar heb je die Georges Bompard ontmoet?'
'Op straat.'
Nu was het gevecht pas goed begonnen. Beiden waren gespannen en
hielden elkaar scherp in de gaten, ondertussen was door het raam de
drenzende regen te zien en hoorde je af en toe het schrille fluiten
van een sleepbootje dat onder de brug door voer.
'In welke straat?'
'Ergens op Montmartre.'
Was je aan het tippelen?'
'En wat dan nog?'
'Hoe laat was het?'
'Geen idee.'
'Ben je samen met hem naar dat hotel gegaan?'
Ze aarzelde, begreep dat hij wist dat haar klant alleen naar het
hotel was getogen en verduidelijkte: 'Ik ben wat eerder naar binnen
gegaan en heb een kamer genomen. Zo wilde hij het.'
'Waar ben je geboren?'
'Dat gaat niemand wat aan.'
'Wel eens problemen gehad met de zedenpolitie?'
Op dat moment werd er aan de deur geklopt. Inspecteur Janvier wist
niet goed of hij vrijuit kon praten, maar Maigret gebaarde hem te
zeggen wat hij te zeggen had.
'Ik ben net in de rue de Miromesnil geweest, maar veel bijzonders
heb ik daar niet gevonden. Er woont inderdaad een Georges Bompard.
Hij heeft daar al vijftien jaar een vrijgezellenflat met twee
kamers, vijf hoog achter, voor vijfentwintighonderd franc per
maand. De conciërge beweert dat hij haast nooit thuis is omdat hij
als handelsreiziger werkt.
Maigret voelde dat het meisje fronste en iets leek te willen
zeggen, maar dat duurde maar kort en ze nam meteen haar
onverstoorbare houding weer aan.
'Ga verder.'
'Dat is alles! Bompard is gisterochtend van huis weggegaan.'
'Had hij een telefoontje gehad?'
'Hij heeft geen telefoon in zijn flat.'
'Verder niets?'
'Verder niets. Los van iets dat me zelf opviel. Het moet nogal een
vrolijke Frans zijn geweest, te oordelen naar al die foto's van
vrouwen die overal aan de muren hingen...'
'Hing daar de foto tussen van deze dame hier?'
'Ik probeer me het te herinneren... Maar nee, ik geloof van
niet.'
'Ga al die foto's halen en ook brieven als je die kan vinden!'
Toen Janvier was vertrokken, bekommerde Maigret zich nogmaals
geduldig om het vuur in de kachel, daarna wreef hij over zijn
voorhoofd en geeuwde.
'Het komt er dus op neer dat je beweert van niets te weten. Je heet
Cécile Germain en je tippelt. Bompard heeft je op straat
aangeklampt en is met je naar het hotel gegaan.'
'Niet meteen. We zijn eerst gaan dansen in een paar
nachtclubs.'
'En toen jullie in het hotel waren?'
'Toen ben ik zoals afgesproken naar zijn kamer gegaan. En
vervolgens zijn we naar bed gegaan.'
'Ja, ja, dat weet ik! Een buurvrouw heeft kunnen
meegenieten...'
'Vast een of ander pervers mens dat meteen uit bed is geglipt om
alles beter te kunnen horen! Misschien heeft ze wel door het
sleutelgat staan loeren!'
'En daarna? Is er iemand binnengekomen?'
'Weet ik niet... Ik ben teruggegaan naar mijn eigen kamer.'
'In je nachthemd?'
'Ik heb me niet helemaal opnieuw aangekleed. Zodoende moet ik die
kous hebben laten liggen onder het bed. Ik heb niemand horen
schreeuwen en ben pas wakker geworden van voetstappen op de gang en
van het kabaal van deuren die open- en dichtgingen. Toen ik in de
gaten kreeg wat er was gebeurd, begreep ik wel dat ik zou worden
verdacht en daarom heb ik geprobeerd me uit de voeten te maken.
Maar u hield me tegen. Daarop herinnerde ik me die kous en heb toen
de tweede kous proberen door te trekken. Weet u nu genoeg?'
Maigret veerde overeind, zette zijn hoed op, liet zijn jas echter
hangen, deed de deur open en zei eenvoudig: 'Kom!'
Terwijl hij haar goed in de gaten hield, liep hij met het meisje
allerlei gangen door, verschillende smalle trappen op, om
uiteindelijk te belanden bij de Identificatiedienst, waar men
antropometrische signalementen opstelt van alle mannen en vrouwen
die in de loop van de nacht worden aangehouden.
Toen ze de afdeling betraden waren juist de vrouwen aan de beurt.
Er zaten er zo'n twintig te wachten, voor het merendeel hoertjes
van laag allooi die gewend waren aan dit ceremonieel en zich uit
eigen beweging uitkleedden.
Wie Maigret niet beter kende, zou hem op dat moment hebben
getypeerd als een ruwe, botte man die zonder overtuiging een
willekeurig beroep uitoefende.
'Ja, uitkleden maar,' zuchtte hij en stak opnieuw zijn pijp
aan.
Even moest hij zijn hoofd afwenden, zodat zijn arrestante de
vreemde glimlach op zijn gezicht niet zou kunnen zien.
'Wat? Helemaal in mijn blootje?'
'Nou en of!'
Hij vermoedde dat het op een worsteling zou uitdraaien en wachtte
met een zekere spanning haar reactie af. Maar toen rukte ze
letterlijk het jasje van haar mantelpak uit, vervolgens haar blouse
van crèmekleurige zijde en ging toen zitten om haar schoenen uit te
doen.
Toen de commissaris zijn blik neersloeg merkte hij dat de handen
van Céline beefden; hij moest zich inhouden om niet meteen een
einde te maken aan deze beproeving.
'Dus jij beweert nog steeds dat je op de openbare weg tippelt?'
Ze knikte bevestigend en liet, met haar tanden op elkaar en strak
voor zich uit kijkend, haar rok afglijden, terwijl te zien was hoe
onder haar hemdje twee kleine borsten naar voren priemden.
'Oké, ga daar maar in de rij staan. Dan zullen ze je 'ns
onderzoeken.'
Met een schijnbaar geroutineerd gebaar griste hij haar kleren bij
elkaar en liep ermee naar de aangrenzende ruimte, het lab waar
specialisten zich temidden van reageerbuisjes, microscopen en
meetinstrumenten bezig hielden met minutieus onderzoek.
'Hé, Éloi!' riep Maigret. 'Wat maak jij op uit deze kleren?'
Een grote, jonge man nam het mantelpakje beet, wreef de stof als
een kenner tussen twee vingers en wees toen naar het merkje.
'Dit komt van een kleermaker uit Bordeaux. Wol is het, van de
allerbeste kwaliteit... Keurige snit ook. Typisch de kleding van
een jonge vrouw van goeden huize.'
'Bedankt.'
Toen hij terugkeerde naar de vrouwen, ving hij flarden op van een
woordenwisseling en even later beende de fotograaf van de
Identificatiedienst op Maigret af en tierde: 'Jezus, zo kan ik niet
werken, hoor! Als ik een foto wil maken, doet dat mens nu eens haar
ogen dicht, dan weer bolt ze haar wangen of trekt ze een scheve
mond! Ze doet er alles aan om onherkenbaar op de foto te
komen.'
'Zeg dat ze zich weer aankleedt!' beval Maigret op vermoeide toon.
'In het archief ook haar vingerafdrukken niet teruggevonden
zeker?'
'Nee! Ze is dus nooit eerder met de politie in aanraking geweest.
Ah, kijk, daar is de dokter. Hij was al een tijdje naar u op
zoek.'
Het was een jonge arts en Maigret kende hem goed. Een tijdlang
stonden beide mannen in een hoekje op gedempte toon te praten. Toen
ze klaar waren, verscheen het meisje weer met haar mantelpakje aan.
Ze keek strak voor zich uit en zag zo bleek dat de commissaris met
haar had te doen.
'Was je nu van plan te praten?'
'Ik heb niets te zeggen.'
Ze zaten weer in het kantoor van Maigret en vreemd genoeg was er nu
sprake van een zekere vertrouwelijkheid tussen de commissaris en
het meisje. Niet dat ze elkaar als vrienden in de ogen keken -
integendeel zelfs - maar ze gedroegen zich evenmin als mensen die
volkomen vreemd voor elkaar zijn.
'Weet je wat de dokter me vertelde?'
Ze bloosde en het leek maar een haartje te schelen of ze barstte in
tranen uit.
'Ik vermoed dat je wel kan raden wat ik ga zeggen? Nog geen maand
geleden...'
'Houd uw mond!'
'Dus je geeft toe dat je amper een maand geleden nog écht een
meisje was, maagd dus. Verder zou ik ook graag van je horen dat je
me niet je echte naam hebt verteld.'
Ze probeerde zich er spottend van af te maken: 'Wat doe ik hier nog
als u niet alleen de vragen stelt, maar ook de antwoorden
geeft?!'
'Precies! Ik stel de vragen en geef de antwoorden er meteen bij.
Of, anders gezegd, ik doe een poging na te gaan wat er nu eigenlijk
is gebeurd. Je woont ergens in de provincie, waar precies weet ik
nog niet, maar waarschijnlijk in de streek rond Bordeaux...'
Het ontging hem niet dat er even een tevreden glinstering oplichtte
in de ogen van het meisje: Bordeaux was het dus niét!
'Je was een lief en braaf meisje en misschien woonde je zelfs nog
bij je ouders thuis. Maar toen verscheen Georges Bompard in je
leven. Hij maakte je het hof. Op zeker moment ben je voor zijn
avances gezwicht en vervolgens heeft hij je in zijn kielzog
meegesleept...'
Ze wendde haar gezicht af omdat ze begreep dat de commissaris
alleen maar aan het praten was om te zien hoe ze reageerde.
'Tjonge, soms bezig aan een keukenmeidenroman?' sneerde ze, al
lukte het haar niet om het echt grievend te laten klinken.
'Daar lijkt het wel op, zeker als we belanden bij het moment dat
hij je de bons geeft...'
Ironisch vulde ze aan: 'Ja, ja, wanneer Georges me zegt dat het
beter is als we uit elkaar gaan, waarop ik hem dus vermoord en dat
mes moet zien te verstoppen. Nu we het er toch over hebben: waar
zou ik dat mes hebben moeten laten?
'Hoezo, mes? Wie heeft gezegd dat hij met een mes zou zijn
omgebracht?'
'Nou ja... De mensen op de gang... Ik ving zoiets op...'
'Vertel verder, nu je opeens zo spraakzaam bent geworden, en zeg me
inderdaad maar 'ns waar je het wapen hebt verstopt.'
'U vindt uzelf een hele flinkerd, hè?'
'Eén ding weet ik wel, en dat is dat jij zéker een heel flinke meid
bent! Zo flink dat je je vanmorgen tussen al die hoeren liever
onderwierp aan een medisch onderzoek dan toe te geven dat je had
gelogen over dat zogenaamde tippelen van je!'
'Wat een naïeveling bent u!'
'Hoezo dat?'
'Omdat het feit dat ik een maand geleden nog maagd zou zijn geweest
helemaal niets bewijst. Nou, was u van plan dit verhoor nog lang te
laten duren?'
'Zo lang als maar nodig is. Ik wijs je er wel even op - dan weet je
het vast - dat drie jaar geleden een man zevenendertig uur lang
daar op diezelfde stoel heeft gezeten. Hij kwam binnen als getuige.
Hij vertrok met de handboeien om zijn polsen en zit nu in een
strafkamp in Frans-Guyana.'
Ze keek hem minachtend aan.
'Welja, u zegt het maar!' viel ze uit. 'Ik wacht dus geduldig uw
vragen af. U bent begonnen met het bepotelen van mijn gordel...
Toen kreeg u het voor elkaar me in mijn blootje te zien... Ik begin
me al met al toch af te vragen of u niet gewoon een ranzige
seksmaniak bent.'
Maigret antwoordde niet maar liet haar, mogelijk bij wijze van
straf, een kwartier in haar sop gaarkoken, terwijl hij zonder een
woord te zeggen wat onbeduidende papieren doornam.
'Hoeveel heeft Bompard je gegeven voor de afgelopen nacht?' vroeg
hij terwijl hij plotseling zijn hoofd ophief. 'Want als hij je op
straat heeft opgepikt, dan is het niet meer dan normaal dat
hij...'
'... dat hij me betaald heeft? Wel, duizend franc kreeg ik van
hem!'
'Er zit inderdaad een briefje van duizend in je tas. En je andere
klanten, zijn die ook altijd zo royaal?'
'Sommige wel, andere niet.'
Weer zo'n moment waarop Maigret haar het liefst een draai om de
oren had gegeven. De afgelopen dertig jaar hadden de meest beruchte
misdadigers in dit kantoor hun opwachting gemaakt. Eén daarvan, een
voormalig gerechtsdienaar die op tragische wijze in het criminele
circuit was beland, was zo vreselijk uitgekookt geweest, dat de
commissaris een paar keer naar de gang had moeten lopen om zijn
woede te verbergen.
Maar in dit geval had hij van doen met een wicht van negentien! Dat
beweerde ze tenminste, maar het zou hem niets verbazen als ze net
zeventien was.
Al uren zaten ze nu tegenover elkaar en hij had nog niets uit haar
gekregen, niet eens haar naam, niet eens waar ze vandaan kwam!
Schaamteloos zat ze hem voor te liegen. Ze kon maar ternauwernood
verhelen dat ze loog. Of liever, het was alsof ze wilde zeggen:
'Het is toch niet aan mij om jou de waarheid te vertellen, of wel
soms? Het is jóuw job om erachter te komen!'
Janvier was weer naar de rue de Miromesnil gegaan en inmiddels
terug met een stapel foto's, waarvan de meeste maar weinig aan de
verbeelding overlieten. Eén voor één had Maigret ze langzaam
doorgenomen, waarbij het hem niet was ontgaan dat zijn
gesprekspartner van binnen kookte van woede.
'Jaloers misschien?' had hij gevraagd.
'Op een klant voor één nacht zeker!'
Feit was wel dat Céline op niet één foto was te zien en dat de rest
van de informatie over Bompard vrij magertjes was.
Ze waren er wel achtergekomen voor welke firma hij werkte: een
muziekuitgeverij aan de boulevard Malesherbes. Desgevraagd had de
uitgever verklaard: 'Bompard was een merkwaardige man, die ik maar
zelden zag. Hij was een prima vertegenwoordiger, maar had wel zo
zijn hebbelijkheden. Zo veranderde hij zijn verkooproute
voortdurend. Hij hulde zich graag in geheimzinnigheid en op de zaak
beschouwden we hem als een bluffer. Soms deed hij voorkomen uit een
illuster geslacht te stammen. Hij kleedde zich met de grootst
mogelijke zorg en gaf daarbij blijk van een extravagantie die ik,
gezien zijn baan, af en toe wel érg overdreven vond...'
Om drie uur 's middags heerste in het kantoor van Maigret nog
altijd dezelfde chaos, nu aangevuld met bierglazen op tafel, de
resten van sandwiches, overal as van zijn pijp en her en der
peuken, want de commissaris had op zeker moment een pakje
sigaretten laten halen voor Céline.
Al met al wekte de situatie een belachelijke indruk en kennelijk
was men daar in het hoofdkwartier van op de hoogte, want om de
haverklap staken collega's met de meest doorzichtige voorwendselen
hun hoofd om de deur.
In hotel L'Etoile du Nord had brigadier Lucas, de beste medewerker
van Maigret, tevergeefs nader onderzoek gedaan. Niet alleen bleef
het mes onvindbaar (men had zelfs alle wc's gedemonteerd!), maar
ook leverde niet één getuigenis nuttige informatie op.
Dat alles maakte dat men alleen kon vaststellen dat die ochtend
kort na drieën ene Céline, van wie men niets wist, had aangebeld
bij het hotel en er een kamer had genomen voor wat nog restte van
de nacht.
Nog geen kwartier later was Georges Bompard met een koffertje
hetzelfde hotel binnengegaan en had daar een kamer gehuurd, waarna
Céline meteen naar hem toe was gegaan.
En tot slot stond vast dat Bompard twee uur later de deur had
opengedaan, om hulp had geroepen en toen door de knieën was gezakt
met een messteek in het midden van zijn rug, en dat het nu
aangehouden meisje kort daarop had geprobeerd zich uit de voeten te
maken.
De middagkranten waren net uit. Op de voorpagina prijkte de foto
van Céline, die inderdaad moeilijk te herkennen was vanwege de
moeite die ze zich had getroost om gekke gezichten te trekken voor
de politie-camera.
'Vertel 'ns, meiske, toen Bompard je aanklampte, in die straat op
Montmartre waarvan de naam je is ontschoten, had hij dat koffertje
toen al bij zich?'
'Nee.'
'Jullie hebben twee nachtclubs aangedaan. Had hij het koffertje
toen ook nog niet? Ik bedoel, hij had dat ding toch bij zich toen
hij aankwam in het hotel...'
'We zijn dat diplomatenkoffertje gaan ophalen bij de place Pigalle,
in een café dat de hele nacht openblijft en waar hij het in
bewaring had gegeven.'
'En heeft hij het op zijn kamer voor jouw ogen opengemaakt?'
'Nee... Of ja... Ik weet het niet meer...'
'Waar haalde hij dat briefje van duizend vandaan?'
'Weet ik het? Uit zijn portefeuille denk ik!'
'Laat ik je dan wel vertellen dat die portefeuille leeg was toen we
hem vonden. Dat zou dan betekenen dat Bompard je alles zou hebben
gegeven wat hij op zak had, met amper genoeg kleingeld om de
volgende ochtend zijn kamer te betalen.'
'Dat waren mijn zaken toch niet?'
Nee, inderdaad! Ze had overal een antwoord op en er zat een lijn in
haar verhaal, al was het maar vanwege de onsamenhangendheid
ervan!
Wat kon hij nog proberen om haar van haar stuk te brengen? Mooi
weer spelen? Maigret besloot het te proberen en liet zich van zijn
goeiigste kant zien: 'Goh, vind je niet dat we allebei nogal
belachelijk bezig zijn? Ik probeer uit je te krijgen dat je Bompard
om zeep hebt geholpen, terwijl dat misschien helemaal niet zo is.
En jij blijft van jouw kant hardnekkig volhouden dat je van niets
weet, terwijl je juist wel wat weet...'
'Nou, dan pak ik het dus handiger aan dan u!' merkte ze spits
op.
'Absoluut, zeker weten! Al zal dat niet lang meer duren, dame.
Lucas belt me net met de boodschap dat hij op het goede spoor zit:
Binnen de kortste keren staan de zaken er heel anders voor en dan
zit jij in een verdomd lastig parket. Laten we de zaken nu nog eens
samen in alle rust doornemen. Onderbreek me maar als ik er naast
zit. Om te beginnen is er één onweerlegbaar feit en dat is dat
Bompard met een messteek om het leven is gebracht. Welnu, het is
onwaarschijnlijk, tenzij we het hebben over voorbedachten rade, dat
jij een mes van zulke afmetingen in je handtas had. En het ligt ook
niet voor de hand dat er zomaar eentje op tafel lag. Het koffertje,
waar een mes in had kunnen zitten, was op slot...'
'Dat laatste heeft u niet van mij!'
'Oké, vooruit! Trouwens, het maakt ook niet uit of die koffer open
was of op slot. Feit is wel dat een vrouw van jouw postuur zelden
het risico neemt om rond te dollen met een groot mes. Als je van
plan was geweest een ontrouwe minnaar te doden of een hardvochtige
verleider, dan had je wel ergens een revolver gekocht. En dus heb
jij Bompard niet gedood. En dus moeten we aannemen dat iemand van
buitenaf dat heeft gedaan. Wel, ik zal je bewijzen dat die "iemand
van buitenaf" alleen kan zijn binnengekomen toen jijzelf in de
kamer was.'
Ze was opgestaan en stond met haar voorhoofd tegen het raam
gedrukt, terwijl boven een kletsnat Parijs de avondschemering
inviel.
'Ten eerste: als je rustig was vertrokken na die vrijpartij die me
verder niets aangaat, dan was de kans groot geweest dat je die kous
onder het bed niet was vergeten. Je zou dan met de nodige zorg je
spullen bij elkaar hebben gezocht, zo'n redelijk en bedaard meisje
ben je immers wel...'
Dat was ironisch bedoeld, want op hetzelfde moment zag hij het
meisje huiveren.
'Luister je nog, Céline? Op de tweede plaats werd Bompard in de rug
gestoken, wat erop duidt dat hij óf bezig was met een derde persoon
- met jou! - toen de moordenaar te voorschijn kwam, óf dat hij geen
argwaan koesterde jegens die moordenaar. Als we de zaken sec
bekijken, moet het zo zijn gegaan. Nu raad ik je één ding aan, voor
je eigen bestwil, en dat is dat je zo snel mogelijk tegen me begint
te praten. Je wilt mij doen geloven dat je aan de kost komt als
tippelaarster, om maar geen onvriendelijker woord te gebruiken. Als
ik me daardoor liet overtuigen, zou ik niet nalaten je erop te
wijzen dat je in dat geval hoogst waarschijnlijk ook een minnaar
hebt, een van die bovenste beste, goedbedoelende vrienden, waar we
ook wel andere namen voor kennen. Wel, toen die geliefde jou met
een op het eerste gezicht rijke man het hotel zag binnengaan, kwam
hij misschien wel op het idee die man te beroven. Volg je me nog?
Ja? Nou, dan snap je ook wel dat het in jouw belang is mij ronduit
en zonder omwegen te vertellen wat je hebt gezien.'
Er viel een lange stilte. Het meisje stond nog steeds naar buiten
te kijken. Maigret was alert op ook maar de geringste reactie van
haar kant, al rekende hij nergens op.
Eindelijk draaide ze zich om, zo bleek als ze die ochtend bij de
Identificatiedienst was geweest. Vermoeid plofte ze neer op haar
stoel en schoof met een voet wat papieren voor haar op de vloer
weg.
'Is dat alles?' zuchtte ze.
'Waarom geef je niet meteen toe wat je over een uur of twee toch
zult moeten bekennen?'
Haar lippen vormden zich tot een bittere glimlach en ze mompelde:
'Denkt u?'
Het was alsof haar verzet gebroken was, alsof ze eieren voor haar
geld zou kiezen. Ze bleef zitten, met haar benen over elkaar en de
handen rustend op haar knie, en staarde naar de grond. Maigret
durfde niet te bewegen, uit vrees dat ze zich dan weer zou
bedenken.
Uiteindelijk vermande ze zich, pakte het pakje sigaretten van het
bureau, nam er een uit en stak die met een geroutineerd gebaar
op.
'Raar beroep, hoor, dat van u!' zei ze toen. 'Geneert u zich soms
niet een beetje?'
Hij ging er niet op in.
'Denkt u nu soms dat u een vreselijk slim verhaal heeft opgehangen?
Verbeeldt u zich nu echt iets van mij af te weten?'
'Ik verbeeld me dat ik heel veel van je ga afweten,' zei hij
stellig.
'Meent u dat nou?'
Het was om radeloos van te worden. Van de ene op de andere seconde
veranderde ze als een blad aan een boom, sloeg ze weer dezelfde
toon aan als die ochtend, toen ze het had gehad over haar bestaan
als straatmadelief.
'Is dat de manier waarop u uw onderzoeken voert?'
Maigret werd niet kwaad, maar raakte eerder ontroerd, want
eindelijk was er dan toch een soort ingehouden angst in haar te
bespeuren, een zekere wanhoop die misschien dan toch de wankele
barricade van haar wil omver zou werpen.
'Luister, Céline...'
'Zo heet ik niet!'
'Weet ik wel.'
'U weet geen bal! En u komt ook niets te weten! En zou u per
ongeluk wél iets te weten komen, dan zal dat zwaar op uw geweten
rusten. En stuur me nu maar naar de gevangenis als u dat met alle
geweld wilt. Hang maar een verhaal op tegen de pers, dan kunnen die
lui hun kolommen volschrijven over het meisje dat haar naam niet
wil onthullen!'
'Wat deed je eigenlijk in Bordeaux?'
'Wanneer?!' brulde ze en sprong tegelijkertijd op.
'Nou ja, niet zo lang geleden. Ik zal je de precieze datum straks
geven. Te oordelen naar je tongval kom je niet uit de Midi en ook
niet uit het zuidwesten van het land. En toch...'
Ze zuchtte, overweldigd door een vermoeidheid die ze niet veinsde:
'Ik kan niet meer! Als u me naar de gevangenis stuurt, kan ik daar
dan tenminste slapen?'
'Je mag gaan slapen zodra je me hebt verteld...'
'O, gaan we nu chanteren?'
Hij was even in de war en stamelde: 'Welnee, stom kind! Begrijp je
dan niet dat ik dit voor jou doe? Weet je dan niet dat je als je
door deze deur naar buiten gaat, meteen in staat van beschuldiging
wordt gesteld en dat je lot dan compleet afhangt van het parket?
Heb je me ook maar één aantekening zien maken? Mij proces-verbaal
zien opmaken van dit verhoor?'
Ze nam hem nieuwsgierig op.
'Zolang je hier zit, besef dan...'
Maar hij maakte zijn zin niet af. Hij had al veel te veel gezegd.
Hij zou haar zo, als een stout kind, een pak voor haar broek kunnen
geven, en op andere momenten juist...
'Zullen we alles nog eens van voren af aan doornemen, zodat ik je
kan bewijzen dat je verhaal geen stand houdt?'
Ze sloeg haar blik naar hem op en zei: 'Dat weet ik heus wel!'
'En dus?'
'En dus niks. Ik kan het onmogelijk anders doen. En echt, ik ben
doodop. Als ik hier op de grond zou mogen liggen, viel ik
onmiddellijk in slaap...'
De telefoon rinkelde. Maigret draaide zijn rug naar het meisje dat
inderdaad op de houten vloer ging liggen en haar ogen sloot.
Hoofdstuk 3
'Hallo!? Ben jij het? Nog altijd bezig op het bureau! Luister, ik
heb hier de elektricien en die wil weten of er in het schuurtje ook
een stopcontact moet komen.'
Mevrouw Maigret belde vanuit Meung-sur-Loire, waar een volledig
opgeknapt huisje de commissaris binnen achtenveertig uur
verwachtte.
'Wat voor weer is het?' vroeg hij.
'Droog. Maar het waait behoorlijk...'
In Parijs regende het nog altijd en Maigret zou het liefst willen
dat de wind van de Loire die gespannen, verbeten, ongezonde sfeer
zou wegwaaien uit zijn bureau, waar nu al uren en uren achtereen
een uitputtingsslag plaatshad.
Terwijl hij de hoorn tegen zijn oor drukte, bleef zijn blik rusten
op dat raadselachtige wezen dat hem het hoofd bood met een
onwaarschijnlijke energie die maar weinig vrouwen kunnen opbrengen,
en anderzijds tegen hem loog zoals alleen schoolmeisjes dat
kunnen.
'Ja, ja, ja, ik luister wel... Ja...'
'Ja? Heb je nog even voor me? De elektricien wou ook nog weten of
er een bel moest komen bij de voordeur. Zelf leek een klopper me
wel genoeg...'
'Natuurlijk, verdomme!'
Maar zijn uitroep had niet alleen te maken met de voordeur en de
eventuele deurbel van zijn huisje in Meung. Maigret luisterde niet
meer. Hij moest snel ophangen om zich met iets anders te bemoeien
en antwoordde vaag: 'Ja hoor... Ja, prima... Doe maar wat je het
beste lijkt... Precies... Ja, tot later... Dag, schat...'
Dat 'schat' volstond om de nieuwsgierige blik van het meisje weer
op zich gevestigd te voelen; vrouwen blijven vrouwen, hoe tragisch
of somber de omstandigheden ook.
Pfff... Een gevoel van verlossing maakte zich meester van Maigret.
Hij meende dat hij na steeds in een kringetje te hebben
rondgelopen, nu eindelijk de oplossing had gevonden. Eindelijk was
zijn tegenwoordigheid van geest terug. Hij had er verkeerd aan
gedaan om zo veel tijd met dat kind in die verstikkende sfeer door
te brengen.
'Hallo... Is Lucas er al?... Laat hem dan onmiddellijk naar mijn
kantoor komen... Ja, met alle processen-verbaal die hij tot nu toe
heeft van de zaak in hotel L'Etoile du Nord...'
Daarop stak hij een pijp op, nam een paar forse teugen bier en liep
naar het raam, dat hij ondanks de regen een beetje openzette.
'Eventjes maar, even wat frisse lucht...' zei hij
verontschuldigend.
Oké, hij had de moordenaar van Georges Bompard nog niet gevonden en
de gedachte die net bij hem was opgekomen had op zich niets
bijzonders, maar toch bood dat idee een uitweg uit deze vicieuze
cirkel.
Dat idee was het volgende: toen het misdrijf werd begaan, was er op
de begane grond een nachtportier zonder wiens hulp het onmogelijk
was het hotel te verlaten. Wel, die nachtportier had verklaard dat
hij de deur voor niemand had opengedaan en dat hij niet van zijn
post was geweken.
Anderzijds was de hoteleigenaar op de eerste verdieping al in de
benen, naar eigen zeggen druk bezig zich in zijn broek te hijsen,
waarna hij zich naar de tweede etage had gehaast op het moment dat
hij hulpgeroep had gehoord.
Ervan uitgaand, zoals Maigret deed, dat het meisje Bompard niet had
gedood...
Ervan uitgaand dat ze het drama had bijgewoond en dat ze er het
zwijgen toe deed om een of andere zwaarwichtige reden...
Lucas kwam binnen met een stapel documenten.
'Kom verder! Ga zitten! Zit de verklaring van die nachtportier
ertussen?'
Halfluid las Maigret op samenzweerderige toon:
Joseph Dufieu, geboren in Moissac... Heb horen roepen op tweede
verdieping en vrijwel meteen daarop ook de voetstappen van de baas
op de trap... Ik was het die het alarmnummer draaide en heb daarna
ook nog een passerende agent geroepen, die zich voor de ingang van
het hotel heeft geposteerd...
Vervolgde Maigret nu opzettelijk zijn onderzoek in bijzijn van het
meisje? In elk geval luisterde ze aandachtig toe en gaf daarbij
blijk van een zekere ongerustheid.
'Heb je alle hotelgasten ondervraagd, Lucas?'
'Hier heb ik de processen-verbaal... Ik weet zeker dat geen van hen
het slachtoffer kende en dat dus ook niemand een reden had hem iets
aan te doen.'
'En de baas van het hotel? Waar komt hij eigenlijk vandaan?'
'Uit Toulouse.'
Het was allemaal nog heel vaag, maar toch begonnen in de nevels
nieuwe ideeën te gloren. Maigret ijsbeerde door zijn kamer, met de
handen op zijn rug en zijn pijp tussen de tanden. Hij sloot het
raam weer en ging af en toe wijdbeens voor zijn naamloze arrestante
staan, die kennelijk in verwarring werd gebracht door de abrupte
verandering in zijn gedrag.
'Oké! Luister goed naar mijn redenering, Lucas! Neem even aan dat
deze juffrouw hier Bompard niet heeft gedood. Volgens jouw
onderzoek kan de moordenaar ook geen hotelgast op doorreis zijn
geweest. Welnu, twee mannen stellen dat niemand het hotel heeft
verlaten. Die twee mannen zijn Dufieu, de nachtportier, en de
eigenaar... Waarom zou een van beiden niet een oude kennis van
Bompard zijn, iemand die nog een rekening met hem had te
vereffenen? Dan zou...'
Hij onderbrak zichzelf plotseling, weinig overtuigd van dat
scenario.
'Nee! De nachtportier was het niet, want Bompard heeft bij aankomst
de beste man gezien en het formuliertje ingevuld. Tijd zat dus om
hem te herkennen. Als die twee iets te ruziën hadden gehad, als het
tijd was geweest voor een afrekening, dan was dat veel eerder
gebeurd, tegen halfvier 's morgens al.'
Waarom ontspande dat kind nu alsof ze was opgelucht? En waarom
vervolgde Maigret nog altijd hardop zijn verhaal?
'Laten we nu eens naar de hotelbaas kijken. Laat hij zich wekken
door de nachtportier? Nee, want hij heeft zijn eigen wekker. Toen
er om hulp werd geroepen, was hij nog niet beneden... En Dufieu was
niet naar boven gegaan... De eigenaar kon niet weten dat Bompard in
zijn hotel logeerde...'
Hij ging log zitten. Zoals hem zo vaak gebeurde, had hij
enthousiast doorgeborduurd op een ingeving om er dan achter te
komen dat hij geen bal was opgeschoten.
'Laat eens wat te drinken komen, Lucas. Wat mag het voor jou zijn,
meiske?'
'Koffie!'
'Ben je soms nog niet opgefokt genoeg?'
En dan te bedenken dat ze met één woord alles zou kunnen verklaren
en er toch hardnekkig het zwijgen toe deed! Rancuneus keek hij naar
haar. Deze zaak moest en zou hij snel oplossen. Hij moest er niet
aan denken dat hij op de laatste dag van zijn loopbaan het meisje
zou overdragen aan de rechter met de woorden: 'Ze is schuldig of ze
is het niet. Ik heb haar ruim twaalf uur ondervraagd en niets uit
haar kunnen krijgen...'
Lucas wist dat hij zich in zulke omstandigheden maar beter op de
vlakte kon houden en ging roerloos in een hoekje zitten na twee
biertjes en een koffie te hebben besteld.
'Snap je het, kameraad? Er is één figuur waar ik steeds weer op
stuit, en dat is die nachtportier. Als enige wist hij dat Bompard
in het hotel was. Als enige kon hij de moordenaar zien weggaan...
Wacht even...'
Er werd op de deur geklopt en hij brulde: 'Nee! Ik ben er niet!
Voor niemand!'
Enthousiast veerde hij een paar tellen later weer
op.
'Geef op, hiér met die gastenlijst! Je zei toch dat die vent uit
Moissac kwam? En de baas uit Toulouse? Laten we dan eens naar de
mensen op doorreis kijken. Hier... Londen... Amiens... Compiègne...
Marseille... Mercy-le-Haut... Niemand uit Moissac dus. En ook
niemand uit Toulouse.'
Hij had die woorden nog maar net uitgesproken, toen hij zich
omdraaide naar het meisje dat benauwd zat te kijken en zenuwachtig
op haar onderlip beet.
'Voel je waar ik naar toe wil, Lucas? Een Bompard op vrijersvoeten
- getuige de foto's in zijn flat is hij niet vies van de vrouwtjes
- belandt in het eerste het beste hotel tegenover het Gare du Nord.
Iemand heeft hem herkend, iemand die een duchtig appeltje met hem
heeft te schillen... En dit koppige wicht hier kent die "iemand"
ook, omdat ze niets wil loslaten, omdat ze liever god-weet-wat
verzint dan de waarheid te vertellen. We zijn warm, ik voel het.
Verdomd als het niet waar is, we...'
Hij herhaalde prevelend: 'Moissac... Toulouse... En dat mantelpakje
komt van een kleermaker uit Bordeaux...'
Hij pakte de hoorn van de haak en reikte die Lucas aan.
'Zorg dat je die muziekuitgever voor wie Bompard werkte aan de lijn
krijgt! En vraag hem waar zijn vertegenwoordiger op zijn laatste
reis is geweest.'
Op zulke momenten zou je denken dat Maigret opzwol, alsof hij
dikker en breder werd. Hij blies dikke wolken rook uit en soms leek
hij het meisje echt met zijn blik te willen verpletteren. Als om te
zeggen: Gesnopen? Toen je me zag dacht je dat ik een stuk minder
slim was dan sommigen beweren. Een goeiige vetzak, niet? Een
goeiige vetzak die zich het hoofd op hol laat brengen door een
meisje en die er dan voor de lol alles aan doet om te maken dat het
kind zich uitkleedt! Een gevoelsmens bovendien, die nu eens
vertederd met zijn ogen knippert, dan weer kwaad wordt of zich
opwindt! Moet jij eens opletten, meiske!
Maar in plaats daarvan gromde hij tegen Lucas die aan het bellen
was: 'Wat zegt-ie?'
'Dat Bompard de afgelopen maand in het zuidwesten moet zijn
geweest.'
'Ik weet genoeg. Hang maar op!'
Hij dronk zijn glas bier in één slok leeg, pookte een tijdje in
zijn kachel, draaide zich opeens weer kalm om naar Lucas en zei op
zo'n onverwachte toon dat het meisje een glimlach niet kon
onderdrukken: 'Had je me niet even kunnen vertellen dat ik oerstom
bezig was?'
'Maar baas...'
'Heb je de rest van het personeel ook ondervraagd?'
'Ja, baas... Er zijn twee kamermeisjes die in het hotel zelf wonen,
op de zesde verdieping. Die hebben logischerwijze niets gehoord. Ze
zijn het laatste naar beneden gekomen, nadat ze wakker waren
geworden van alle heisa beneden.'
'Heb je hun namen?'
'Ik heb hier ene Berthe Martineau, negentien jaar...'
'Uit?'
'Even kijken... Hier staat het: uit Compiègne.'
'En die andere?'
'Dat is Lucienne Jouffroy, vijfenveertig jaar en afkomstig uit...
uit Moissac!'
Lucas die klein van stuk was, sloeg een al even verblufte als
bewonderende blik op naar de commissaris.
'Heb je het nu door? Vlug, pak een taxi en haal haar hierheen! Maar
schiet verdomme wel op! Hup, wegwezen jij!'
Hij duwde zijn brigadier naar buiten en sloot de deur achter zich
met een vermoeid maar tevreden gebaar.
Hij bekeek de foto's nogmaals één voor één, waarbij het hem opviel
dat de minnaressen van Bompard zonder uitzondering meisjes waren,
vaak heel jonge meisjes.
'Wie is het?' vroeg hij goeiig aan zijn arrestante.
Ze waren beiden haast even moe. De schouders van Céline hingen er
futloos bij. Bij wijze van antwoord schudde ze van nee.
'Zit er geen foto van Lucienne Jouffroy bij?'
'Voorlopig kan ik niets zeggen!' verzuchtte ze met kennelijke
moeite.
'Waarom niet? Wacht je liever tot die vrouw hier
is? Geef dan tenminste toe dat je uit Moissac komt!'
'Straks zal ik het u vertellen!'
'Waarom niet nu?'
'Daarom!'
'Weet je wat ik zou doen als ik een dochter had als jij? Die zou ik
van tijd tot tijd een paar flinke tikken geven, al was het maar om
haar te leren hoe het echte leven in elkaar zit! Daarom! Want
wedden dat jij ooit plakplaatjes van filmsterren bent gaan sparen?
Niet? Nou, dan heb je vast stapels romannetjes gelezen...'
Rustig corrigeerde ze hem: 'Nee, ik deed vooral aan muziek.'
Ze schrok op toen Maigret uitvoer: 'Maar kind, dat is toch
hetzelfde! Je begon te idealiseren, je raakte in vervoering! En
toen ben je die Georges Bompard tegen het lijf gelopen. Wat me
trouwens verwondert, is dat je je zo hebt laten inpakken door een
handelsreiziger...'
Opnieuw verbeterde ze hem: 'Hij vertelde me dat hij componist was.
Hij speelde prachtig piano...'
De intimiteit tussen de twee had zich hersteld, een merkwaardig
soort gemeenzaamheid die zich vaker voordoet tussen een politieman
en een misdadiger dan men zou denken. Het bureau was veel te warm
en stond blauw van de rook. In de verte waren de typische geluiden
te horen van de Centrale Recherche -rinkelende telefoons in
aangrenzende kantoren, voetstappen die weerklonken in de lange gang
- met op de achtergrond het claxonneren van auto's op de
nabijgelegen brug.
'Hield je van hem?'
Ze antwoordde niet en boog haar hoofd.
'Je hield van hem, zeker weten! En ik vraag me af of hij jou heeft
meegetroond of dat jij hem achterna bent gegaan, of jij je aan hém
hebt vastgeklampt.'
Ze sloeg haar ogen op en antwoordde eenvoudigweg: 'Uiteindelijk
kwam alles van mijn kant.'
Hij begreep het. Zonder omwegen was hij beland in de banale
realiteit die aan de basis ligt van delicten die op het eerste
gezicht zo gecompliceerd lijken.
Een handelsreiziger die van jonge meisjes hield, een vent die werd
geïdealiseerd door die bakvissen en die zich uitgaf voor een
briljant componist...
En dan zo'n opgewonden meisje uit de provincie, verbeten zoals
meisjes dat op hun achttiende, negentiende kunnen zijn, dat na voor
hem te zijn gevallen, haar gelukzaligheid met hand en tand wilde
verdedigen.
'Heeft hij je meegenomen naar Parijs?'
'Nee, ik ben hier zelf naar toe gekomen.'
'Had je dan een adres van hem?'
'Nee. Hij hulde zich in allerlei geheimzinnigheid. Maar hij had me
wel verteld dat hij vaste gast was in een café aan de boulevard
Saint-Germain. En daar heb ik hem ook ontmoet. Ik had geen bagage
bij me en hij is zijn koffertje met toiletspullen gaan halen. Hij
vroeg me enkele dagen in het hotel te blijven, daarna zou hij van
een paar verplichtingen afzijn en zou hij zich uitsluitend met mij
kunnen bezighouden.'
Die ochtend, toen ze zich probeerde voor te doen als een doodgewoon
straathoertje, had Maigret haar haast geloofd, zo goed had ze haar
toneelstukje opgevoerd. In de loop van de dag had hij haar
beurtelings meegemaakt als klein kind en als volwassen vrouw
-gespannen en verslagen, venijnig en ontmoedigd.
'Die inspecteur van u neemt wel zijn tijd,' zei ze plotseling na op
haar horloge te hebben gekeken.
'Brigadier is-ie...'
'Ik zie het verschil niet.'
'Ben je al lang weg uit Moissac?'
'Ik wil daar nu niets over zeggen.'
'Kende je die nachtwaker? Die Dufieu?'
'Daar heb ik het straks wel over als uw brigadier terug is.'
'Denk je soms dat Lucienne Jouffroy ervandoor is?'
'Ik zou het niet weten. Zou u nog een koffie voor me willen laten
komen? Ik kan niet meer van de slaap.'
Hij belde de loopjongen. Daarna ging de telefoon.
'Wat?! Hoezo? Nou ja, pech gehad, kerel, maar dat was te
verwachten. Wat? Ja, natuurlijk zorgen we ervoor dat alle
grensposten het signalement krijgen!'
Hij wendde zich tot het meisje.
'Ik heb brigadier Lucas aan de lijn. Hij vertelt me net dat
Lucienne Jouffroy tegen het einde van de morgen is weggegaan uit
het hotel zonder iemand iets te zeggen.'
En in de hoorn: 'Kom maar meteen weer hierheen. Inderdaad...'
Hij hing op en merkte dat zijn arrestante de zaak niet
vertrouwde.
'Klopt het dat er nu niets meer is dat je belet te praten?'
'Wie zegt me dat u niet tegen me liegt? Misschien was er zelfs
niemand aan de lijn!'
'Petje af voor je vertrouwen! Wel, meiske, als je het zo wil
spelen, dan wachten we toch gewoon de terugkeer van Lucas af?
Geloof je hém straks wel?'
'Misschien.'
Inmiddels was de spanning te snijden. Er verstreek een kwartier
zonder dat ze ook maar twee zinnen wisselden. Toen kwam een
verwarde, bezorgde Lucas binnen.
'Ik had daar vanmorgen al aan moeten denken, baas...'
'Hoe zou jij daar al aan hebben moeten denken? Het was nog niet
eens bij mij opgekomen! En de nachtportier?'
'Die staat hier op de gang.'
'Wat heeft hij te vertellen?'
'Niks! Hij zegt van niks te weten.'
'Laat hem binnenkomen.'
Het heerschap kwam met hangende schouders binnen en keek Maigret
kruiperig aan.
'Wat is uw relatie precies met Lucienne Jouffroy?'
'Dat is mijn schoonzus.'
'Gaat u zitten. U hoeft nergens bang voor te zijn. Maar ik wil wel
dat u mijn vragen eerlijk beantwoordt. Had uw schoonzus een
dochter?'
'Ja. Rosine!'
'Zo, zo, en hoe staat het met Rosine?'
'Ze is dood.'
'Hoe is ze overleden?'
Hardnekkig zwijgen. Maigret drong aan: 'Waardoor is ze
overleden?'
Het was Céline die zich naar de nachtwaker draaide en mompelde:
'Vertel het ze maar, Joseph!'
'Ze is overleden tijdens een operatie die ze moest ondergaan omdat
ze zwanger was. Het kind was zestien...'
'Speelde dit zich afin Moissac?'
'In Moissac, ja. Drie jaar geleden.'
'Was Georges Bompard daar toen om zijn bladmuziek te slijten?'
'Het kwam allemaal door hem. En toen ze naar hem toe was gegaan om
te vertellen dat ze een kind van hem verwachtte, heeft hij haar
naar een aborteuse gebracht...'
'Even, Dufieu! Klopt het dat die gebeurtenissen de aanleiding waren
voor de komst van uw schoonzus naar Parijs? En dat u het was die
haar een baantje bezorgde als kamermeisje in L'Etoile du Nord?'
Hij knikte.
'Afgelopen nacht was u vast stomverbaasd, toen u in datzelfde hotel
om drie uur 's morgens een meisje zag binnenkomen dat u kende, een
meisje van een nette familie uit Moissac...'
'Ja, juffrouw Blanchon,' mompelde hij zonder er erg in te
hebben.
'Wat? Een dochter van de rechter Blanchon?'
Dufieu was geschrokken en draaide zich naar het meisje, dat zonder
omwegen zei: 'Geneviève Blanchon, jawel, meneer de commissaris.
Mijn vader weet van niets. Ik ben pas gisterochtend uit Moissac
weggegaan. Bompard had me beloofd te schrijven, maar ik hoorde maar
niets van hem...'
'Momentje graag! Dus u, Dufieu, keek gek op u toen u dit meisje
zag, maar was nog veel verbaasder toen opeens ook Bompard opdaagde.
Als nachtportier snapt u natuurlijk ook wel wat het betekent als
twee mensen een paar minuten na elkaar binnenkomen.'
'Jawel, meneer de commissaris.'
'Dus toen bent u meteen naar de zesde verdieping gegaan om uw
schoonzus in te lichten?'
'Dat klopt.'
'U kon toch weten dat dat zou uitlopen op een drama?'
'Ik wist in elk geval dat mijn schoonzuster zich wilde wreken op
die man.'
Maigret richtte zich tot zijn brigadier.
'Lucas! Neem hem even mee naar je kamer, wil je?'
Hij was liever even alleen met het meisje, dat er nu niet meer over
piekerde stoer te doen.
'Kwam Lucienne Jouffroy binnen toen jullie in bed lagen?'
'Ja.'
'Wist je dat haar dochter de minnares van Bompard was geweest?'
'Ja.'
'En dat hij haar naar een engeltjesmaakster, een aborteuse, had
gebracht?'
'Ja.'
'En niettemin ben je hem gaan opzoeken in Parijs?'
Ze boog haar hoofd en zei scherp: 'Ik hield van hem! Hij had me
laten geloven dat Rosine nog andere minnaars had...'
'Als ik je vader was...' gromde Maigret dreigend.
'Nou, wat zou u dan doen?'
'Geen idee, maar... Dus je bent van huis weggegaan zonder geld,
zonder bagage... Maar van Bompard kreeg je duizend franc om zolang
in L'Etoile du Nord te logeren.'
'Ik hiéld van hem!' herhaalde ze met pathos.
'En nu?'
'Ik weet het niet meer... Ik wilde alleen voorkomen dat Lucienne
Jouffroy werd gearresteerd en ook dat mijn vader het verhaal te
horen zou krijgen.'
'Denk je dat het allemaal zo makkelijk gaat?'
De telefoon rinkelde weer. Maigret nam knorrig op: 'Ja!... O?...
Dan heeft ze pech gehad... Ja, natuurlijk!'
Terwijl hij de hoorn op het toestel legde, zei hij: 'Lucienne
Jouffroy heeft niet eens geprobeerd de grens over te komen. Ze
heeft uren door Parijs gezworven en is zich toen zelf gaan aangeven
in een wijkbureau, waar ze alle feiten heeft bekend. Ze heeft het
niet over jou gehad en alleen verteld dat Bompard in bed lag met
een hoertje dat ze niet kende.'
'En nu?'
'Als ik de juryleden van dit departement een béétje ken zal ze wel
worden vrijgesproken.'
'En ik?'
'Jij?'
Hij was opgestaan en deed waar hij al veel te lang zin in had
gehad: hij gaf het meisje een draai om de oren. Ze was zo perplex
van dat gebaar dat ze geen woord kon uitbrengen.
'Mee jij!'
'Waarheen?'
'Gaat je niks aan.'
Hij liep met haar door de gangen en stond even later met haar op de
donkere binnenplaats van de Centrale Recherche.
'Hela!... Taxi!'
En terwijl hij haar in de auto duwde en naast haar ging zitten,
mompelde hij in zichzelf: 'Die auto heeft twee portieren... Als ze
nu in het gewoel via een van die deuren de benen neemt...'
Daarna hield hij zijn mond. De auto reed over de rue de Rivoli. Het
meisje keek roerloos voor zich uit.
'Hé, jij daar!' gromde Maigret. 'Opeens je tong verloren?'
'Ik ben moe,' zuchtte ze.
'Nou, straks kun je de schade wel weer inhalen. Denk eraan als je
niet binnen een minuut...'
Ze had haar portier al halfopen, maar aarzelde.
En Maigret vloekte woest: 'Maak dat je wegkomt! Donder op,
verdomme! Domme gans die je bent!'
De taxichauffeur draaide zich om, zag nog maar één persoon in zijn
wagen en wilde stoppen. Maar de commissaris draaide het raampje
naar de bestuurder open en zei knorrig: 'Zet me maar af voor een
goede brasserie. Ik sterf van de dorst!'