Maigret en de gele schoenen


Georges Simenon

Produced by the Fat controller

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 de gele schoenen
Voor Maigret was de datum gemakkelijk te onthouden, vanwege de verjaardag van zijn schoonzuster, de 19de oktober. En het was een maandag, ook dat zou hij zich blijven herinneren, want op de quai des Orfèvres wordt algemeen aangenomen dat mensen slechts zelden op maandag worden vermoord. En tenslotte was het dat jaar de eerste zaak, die iets winters had. Het had de hele zondag geregend, een koude motregen. De daken en de straten waren glimmend zwart, en een gelige mist scheen door de kieren van de ramen naar binnen te dringen en wel zo erg dat mevrouw Maigret had gezegd: - Ik moet er om denken, tochtlatten te laten aan
engen. Al minstens vijf jaar lang beloofde Maigret elke herfst die de volgende zondag te zullen vasttimmeren. - Je doet beter, je dikke overjas aan te trekken.
- Waar is die?
- Ik zal hem opzoeken.
Om half negen liet je het licht in huis nog
anden, en de overjas van Maigret rook naar kamfer. Het regende die dag niet. Er was althans geen regen te zien, maar de straten bleven nat, modderiger naarmate er meer mensen over liepen. Toen was, tegen vier uur 's middags kort voor het donker werd, dezelfde gelige mist als die morgen over Parijs neergedaald en had het licht van de straatlantaarns en van de etalages omfloerst.
gaan. Santoni, een Corsicaan, een nieuweling op de afdeling, die tien jaar lang had gewerkt bij de hasard-spelen, en later bij de zedenpolitie, had opgenomen. -Inspecteur Neveu van het derde arrondissement, chef. Hij vraagt of hij u persoonlijk kan spreken. Het schijnt dringend te zijn. Maigret had de telefoon overgenomen.
- Ik luister, ouwe jongen.
- Ik bel u op uit een cafeetje aan de boulevard Saint-Martin. Er is net een vent gevonden die met een mes overhoop gestoken is.
- Op de boulevard?
- Nee. Niet precies. In een soort steegje.
Neveu, die al lang in het vak zat, had aanstonds geraden wat Maigret dacht. Messteken, vooral in een volkswijk, zijn zelden belangwekkend. Meestal is het een dronkemansruzie. Of wel een onderlinge afrekening van figuren uit de onderwereld, Spanjolen of Noord-Afrikanen. Hij had er ijlings op laten volgen:
- Het lijkt me een raar zaakje. U doet misschien beter te komen. Het is tussen de grote juwelierszaak en het winkeltje in kunstbloemen.
- Ik ben er zo.
Voor de eerste keer nam de commissaris Santoni mee op pad, en in het zwarte autootje van de Centrale Recherche werd hij bijna onpasselijk van de parfumlucht die de inspecteur verspreidde. Hij was klein van gestalte en droeg hoge hakken. Zijn haar zat geplakt en hij had een grote gele diamant, waarschijnlijk een valse steen, aan zijn ringvinger.
De schimmen van de voorbijgangers waren zwart in het zwart van de straten, en de schoenzolen maakten een smakkend geluid in de straatmodder. Op het trottoir van de boulevard Saint-Martin stond een oploopje van een man of dertig en twee agenten met hun schoudercapes, die nieuwsgierigen op een afstand hielden. Neveu die al stond te wachten deed het portier van de auto open.
- Ik heb de dokter gevraagd hier te blijven tot u er zou zijn.
Het was dat ogenblik van de dag, waarop de drukte in deze volkrijke buurt van de grote boulevards het grootst was. Boven de juwelierswinkel wees een grote verlichte klok twintig minuten over vijf aan. Aan de andere kant was het zaakje in kunstbloemen, dat slechts éen raam had, slecht verlicht en zo doods en stoffig dat een mens zich afvroeg of zich daar ooit een sterveling binnen waagde. Tussen de twee winkels in mondde een soort steegje uit, smal genoeg om het niet eens op te merken. Het was enkel een gang tussen twee muren, zonder verlichting, die waarschijnlijk uitkwam op een binnenplaats zoals er daar in de buurt zoveel zijn. Neveu maakte ruim baan voor Maigret. Een meter of drie, vier het steegje in, vonden zij een paar mannen die daar in het duister stonden te wachten. Twee van hen hadden elektrische lantaarns bij zich. Je moest elkaar van dichtbij aankijken om gezichten te herkennen. Het was hier kouder, vochtiger dan op de boulevard. Het tochtte hier altijd. Een hond, die vergeefs werd teruggeduwd, glipte tussen de benen door. Op de grond lag, languit tegen de druipende muur, het steegje bijna versperde.
- Dood?
De wijkarts knikte van 'ja.'
- De dood moet onmiddellijk zijn ingetreden.
Als om deze woorden te onderstrepen, gleed de lichtkring van een van de elektrische lantaarns over het lichaam en gaf zo een wonderlijk reliëf aan het mes dat nog in de rug stak. De andere lantaarn bescheen een gezicht, dat je schuins opzij zag, een open oog, een wang die geschaafd was tegen de stenen van de muur toen het slachtoffer was neergevallen.
- Wie heeft hem ontdekt?
Een van de geüniformde agenten, die enkel op dit ogenblik had gewacht, kwam naar voren; zijn gelaatstrekken waren amper te onderscheiden. Hij was jong, onder de indruk.
- Ik deed mijn ronde. Ik kijk altijd in al die steegjes, omdat daar lui het duister benutten om er zwijnerij uit te halen. Ik zag iemand op de grond liggen. Eerst dacht ik dat het een dronkaard was.
- Was hij toen al dood?
- Ja. Dat geloof ik wel. Maar het lichaam voelde nog lauwwarm aan.
- Hoe laat was dat?
-Vijfentwintig minuten over vieren. Ik heb gefloten om een collega, en ben toen meteen het bureau gaan opbellen. Neveu viel in:
- Dat telefoontje heb ik zelf aangenomen, en ik ben hier onmiddellijk naar toe gegaan.
Het wijkbureau was op twee passen afstand, in de rue
Notre-Dame-de-Nazareth.
Neveu ging verder:
- Ik heb mijn collega opgedragen, de dokter te waarschuwen.
- Niemand die iets heeft gehoord?
- Voor zover ik weet, niet.
Eventjes verder zag je een deur met een bovenlicht, dat een zwak schijnsel uitstraalde.
- Wat is dat daar?
- Die deur komt uit op het kantoor van de juwelierszaak. Hij wordt zelden ge
uikt.
Alvorens van de quai des Orfèvres weg te gaan, had Maigret de identificeringsdienst laten waarschuwen, en daar kwamen de specialisten al aan met hun materiaal en hun fototoestellen. Net als alle technici bemoeiden zij zich uitsluitend met hun eigen taak, stelden ze geen enkele vraag, bekommerden ze zich alleen om de manier waarop ze in zo'n smal gangetje zouden kunnen werken.
- Wat is er achteraan, op de plaats? vroeg Maigret.
- Niets. Muren. Eén enkele deur, die al tijden lang buiten ge
uik is en die toegang gaf tot een huis aan de rue Meslay.
De man was van achteren neergestoken, dat was duidelijk, toen hij een pas of tien in het steegje was. Iemand was hem onhoorbaar nageslopen, en de stroom voorbijgangers op de boulevard had niets gemerkt.
- Ik heb mijn hand in zijn zak gestoken en er zijn portefeuille uit gehaald.
Neveu reikte die Maigret aan. Een van de mannen van de identificeringsdienst richtte ongevraagd op dit
Het was een heel gewone portefeuille, niet nieuw noch opvallend versleten, van goede kwaliteit, zonder meer. Er zaten drie biljetten van tien francs in, evenals een identiteitsbewijs ten name van Louis Thouret, magazijnmeester, rue des Peupliers 37, in Juvisy. Er was ook een oproep om te stemmen met dezelfde naam, een velletje papier waarop met potlood vijf, zes woorden stonden gekrabbeld en een heel oude foto van een klein meisje.
- Kunnen we aan de slag gaan? Maigret knikte toestemmend. Daarop volgden lichtflitsen, klikken. De oploop voor de ingang van de steeg werd omvangrijker, en de politie kon die slechts met moeite in bedwang houden.
Omzichtig verwijderden de specialisten het mes, dat in een speciale doos werd gelegd, en eindelijk werd het lichaam omgedraaid. Toen eerst zag men het gezicht van een man tussen de veertig en de vijftig, waarop enkel ontsteltenis stond te lezen. Hij had niet begrepen wat hem overkwam. Hij was gestorven zonder dat te beseffen. Deze verbazing had iets zo kinderlijks, zo weinig tragisch, dat iemand daar in het donker een nerveuze lach liet ontsnappen. Zijn kleren waren keurig, fatsoenlijk. Hij droeg een donker pak, een beige demi-saison, en aan zijn wonderlijk verdraaide voeten zaten gele schoenen, die slecht harmonieerden met de tint van deze dag. Behalve de schoenen, was het zo'n gewone man dat hij op straat noch op een van de vele terrasjes langs de boulevard iemands aandacht zou hebben getrokken.
Desondanks zei de agent die hem had ontdekt:
- Ik meen hem al eens te hebben gezien. -Waar?
- Dat herinner ik me niet. Het is een gezicht dat me bekend voorkomt. U weet wel, van die mensen die je dagelijks tegenkomt en op wie je niet let.
Neveu bevestigde:
- Die kop zegt mij ook iets. Waarschijnlijk werkt hij hier in de buurt.
Met dat al werden ze niet wijzer, wat Louis Thouret hier in dit doodlopende steegje was komen doen. Maigret wendde zich naar Santoni, omdat deze lang bij de zedenpolitie had gezeten. Er woont namelijk vooral in die wijk een aantal psychopaten die goede reden hebben de eenzaamheid te zoeken. Ze zijn vrijwel allemaal bekend. Soms zijn het mensen die een belangrijke positie bekleden. Af en toe worden ze betrapt. Wanneer ze worden vrijgelaten, beginnen ze opnieuw. Maar Santoni schudde zijn hoofd.
- Nooit gezien. Daarop besliste Maigret:
- Gaat u maar verder, heren. Wanneer u klaar bent, laat u hem wel over
engen naar de politiekliniek. En tegen Santoni:
- Laten we naar de familie gaan, als hij die heeft. Een uur later zou hij vast en zeker niet zelf naar Juvisy zijn gegaan. Maar hij had de wagen bij zich. En vooral was hij geïntrigeerd door de uitzonderlijke alledaagsheid van de man en zelfs van diens beroep.
- Naar Juvisy.
Ze stopten heel even aan de Porte d'Italie om staande een biertje te drinken. Daarna ging het verder over de grote weg, met de booglampen, de zware vrachtwagens die ze, de een na de ander, voorbij reden.
Toen ze in Juvisy, bij het station, de weg vroegen naar de rue des Peupliers, moesten ze eerst vijf mensen aanspreken, voordat ze terecht werden geholpen. - Het is helemaal daarginds, in de nieuwbouw. Als u daar bent, moet u maar kijken op de bordjes met de straatnamen. Ze zijn allemaal naar bomen genoemd. Ze lijken allemaal op elkaar.
Ze reden langs het reusachtige stationsemplacement, waar eindeloos werd gerangeerd met koppels wagons. Twintig locomotieven
aakten hun stoom uit, floten, stonden te hijgen. De wagons botsten tegen elkaar op. Aan de rechterkant begon een nieuwe wijk, waarvan het rechtlijnige stratennet aangegeven werd door elektrische lampen. Er stonden honderden, misschien wel duizenden huisjes, die van hetzelfde formaat schenen te zijn, gebouwd naar éen model. De fameuze bomen waarnaar de straten waren genoemd, hadden nog geen tijd gehad op ie groeien, de straten waren hier en daar nog niet geplaveid, er waren nog donkere gaten, stukken bouwland, terwijl je elders al tuintjes meende te zien waarin de laatste bloemen begonnen te verwelken.
Rue de Chênes... rue des Lilas... des Hêtres... Wellicht zou dit eens gaan lijken op een park, als tenminste al die slecht gebouwde huizen, die deden denken aan een blokkendoos, niet zouden zijn vervallen vóór de bomen hun normale grootte hadden bereikt. Achter de keukenramen waren vrouwen bezig het avondeten klaar te maken. De straten lagen verlaten, met hier en daar een winkel, ook weer nieuwe winkels, die schenen te worden gedreven door amateurs.
- Probeer eens links.
Tien minuten lang reden ze in een kringetje rond, voordat ze op een blauw bordje de naam lazen die ze zochten, reden toen het huis voorbij, omdat no. 37 vlak na no. 21 kwam. Op de benedenverdieping
andde slechts éen lamp. Dat was in de keuken. Achter de vitrage liep een vrij gezette vrouw heen en weer.
- Er op af! verzuchtte Maigret en liet zich niet zonder moeite uit het kleine autootje glijden.
Hij klopte zijn pijp leeg tegen zijn hak. Toen hij over het trottoir liep, bewoog de vitrage, het gezicht van een vrouw drukte zich tegen het glas. Ze was het blijkbaar niet gewend een auto voor haar huis te zien stilhouden. Maigret beklom de drie stoeptreden. De deur was van gelakt grenehout, versierd met smeedijzer-werk en twee ruitjes van donkerblauw glas. Hij zocht naar een belknop. Voordat hij die had gevonden, zei een stem aan de andere kant van het paneel:
- Wat is er?
- Mevrouw Thouret?
- Dat is hier.
- Ik zou u graag willen spreken. Ze aarzelde nog om open te doen.
- Politie, voegde Maigret er op halfluide toon aan toe. Zij besloot de ketting los te maken, een grendel weg te schuiven. Toen bestudeerde zij door een kier, waardoor slechts een streep van haar gezicht te zien kwam, beide mannen die voor haar deur stonden.
- Wat wilt u?
- Ik moet u spreken.
- Wat voor bewijs heb ik dat u van de politie bent?
Toevallig had Maigret zijn penning in zijn zak. Meestal liet hij die thuis liggen. Hij hiel die in de straal licht.
- Goed! Ik neem aan dat het een echte is.
Ze liet hen passeren. De gang was smal, de muren wit, de vloer en de deuren van gevernist hout. De keukendeur was open blijven staan, maar zij liet hen binnen in de kamer daar achter, nadat ze het elektrische licht had opgedraaid.
Zij was ongeveer van dezelfde leeftijd als haar echtgenoot, maar forser dan hij, zonder toch de indruk te wekken van een dikke vrouw. Vooral haar beenderge-stel was fors, met daar overheen hard vlees, en haar grijze japon, waarvoor zij een schort droeg dat zij werktuiglijk afdeed, verzachtte de totaal-indruk niet. Het vertrek waarin zij zich bevonden was een eetkamer in boerenstijl, die blijkbaar diende als salon en waarin alles precies op zijn plaats stond, als in een etalage of een meubelwinkel. Nergens slingerde iets rond, geer pijp of een pakje sigaretten, zelfs geen handwerkje, geen krant, onverschillig wat de gedachte kon wekken dat mensen hier een deel van hun leven sleten. Zij nodigde hen niet uit te gaan zitten, maar keek naar hun voeten om zich ervan te vergewissen dat die aanstonds niet het linoleum vuil zouden maken.
- Zegt u het maar.
- Uw man heet toch Louis Thouret?
Met gefronste wenk
auwen trachtte zij het doel van hun bezoek te raden en knikte bevestigend.
- Hij werkt in Parijs?
- Hij is onderdirecteur bij Kaplan en Zanin, in de rue de Bondy.
- Hij is nooit werkzaam geweest als magazijnmeester?
- Dat is hij vroeger geweest.
- Lang geleden?
- Verscheidene jaren. Toen dreef de zaak al op hem.
- Hebt u geen foto van hem?
- Waarvoor?
- Ik wilde me graag vergewissen...
- U waarvan vergewissen? En steeds argwanender:
- Heeft Louis een ongeluk gehad?
Werktuiglijk wierp zij een blik op de klok in de keuken, en je kreeg de indruk dat zij uitrekende, waar haar man om deze tijd van de dag zou moeten zijn.
- Ik zou me vooral graag willen vergewissen of het wel om hem gaat.
- Op het buffet..zei zij.
Daar stonden vijf of zes foto's in metalen lijstjes, waaronder een foto van een jong meisje en die van de man die met een mes in zijn rug was gevonden in het steegje, maar dan jonger en gekleed in zwart.
- Weet u ook of uw man vijanden heeft?
- Waarom zou hij vijanden hebben?
Zij liet hen een ogenblik alleen om het gas uit te draaien, want er stond iets op het vuur te koken.
- Hoe laat komt hij gewoonlijk thuis van zijn werk?
- Hij neemt altijd dezelfde trein, die van zes uur twee-en-twintig, op het gare de Lyon. Onze dochter neemt de volgende trein, want zij komt iets later uit kantoor. Zij heeft een vertrouwenspositie en ...
- Ik moet u verzoeken met ons mee te gaan naar Parijs.
- Is Louis dood?
Zij keek hen schuins aan, als een vrouw die niet tegen liegen kan.
- Vertel me de waarheid.
- Hij is vanmiddag vermoord. -Waar?
- In een steeg bij de boulevard Saint-Martin.
- Wat had hij daar te maken?
- Dat weet ik niet.
- Hoe laat is het gebeurd?
- Even over half vijf, voor zover is na te gaan.
- Om half vijf is hij bij Kaplan. Hebt u met hen gesproken?
- Daarvoor hebben we geen tijd gehad. Bovendien wisten we niet, waar hij werkte.
- Wie heeft hem vermoord?
- Daar proberen we juist achter te komen.
- Was hij alleen? Maigret werd ongeduldig.
- Gelooft u niet dat u beter zou doen u aan te kleden om met ons mee te gaan?
- Wat hebt u met hem gedaan?
- Hij is nu overge
acht naar de politiekliniek.
- Dat is het lijkenhuis?
Wat moest je hierop antwoorden?
- Hoe moet ik mijn dochter waarschuwen?
- U kunt een
iefje voor haar achterlaten. Zij dacht na.
- Nee. We gaan langs mijn zuster. Dan geef ik haar de sleutel. Zij komt hier Monique opwachten. Moet u haar ook spreken?
- Liefst wel.
- Waar moet ze ons treffen?
- Op mijn bureau aan de quai des Orfèvres. Dat zou het handigste zijn. Hoe oud is zij?
- Tweeëntwintig jaar.
- Kunt u haar niet telefonisch waarschuwen?
- Om te beginnen hebben wij geen telefoon. En verder is ze al weg van kantoor en onderweg naar het station. Wilt u even op me wachten?
Ze ging een trap op waarvan de treden kraakten, niet van ouderdom, maar doordat het hout niet sterk genoeg was. Het hele huis maakte de indruk, te zijn gebouwd van goedkoop materiaal, dat zeker geen kans zou krijgen, oud te worden.
Beide mannen keken elkaar aan, terwijl zij haar boven hun hoofden heen en weer hoorden gaan. Ze begrepen dat zij bezig was zich te verkleden, zwarte kleren aantrok, vermoedelijk haar haren opnieuw kamde. Toen zij beneden kwam, wisselden zij opnieuw een blik: ze hadden gelijk gehad. Ze was al in de rouw en rook naar eau de cologne.
- Ik moet het licht nog even uitdoen en de meter afsluiten. Als u buiten op mij wilt wachten ...
Ze weifelde voor het autootje, alsof ze bang was, daar niet in te kunnen. Uit het aangrenzende huis keek iemand naar hen.
-Mijn zuster woont hier twee straten vandaan. De chauffeur hoeft enkel rechtsaf te slaan en dan de tweede straat links.
Je had beide huisjes kunnen verslijten voor tweelingen, zoveel leken ze op elkaar. Het enige verschil was de kleur van de ruitjes in de voordeur. Deze waren a
ikoosgeel.
- Ik ben zo terug.
Desondanks bleef zij bijna een kwartier weg. Toen zij terugkwam naar de auto, was zij in gezelschap van een vrouw, die haar evenbeeld was, eveneens in het zwart gekleed.
- Mijn zuster gaat met ons mee. Ik dacht dat we wel een beetje konden opschikken. Mijn zwager zal bij mij thuis mijn dochter opwachten. Hij heeft zijn vrije dag. Hij is treinconducteur.
Maigret ging naast de chauffeur zitten. De twee vrouwen, achterin, lieten slechts een heel klein plaatsje over voor inspecteur Santoni en af en toe hoorde je ze fluisteren als in de biechtstoel. Toen ze aankwamen in de politiekliniek, bij de pont d'Austerlitz, lag het stoffelijk overschot van Louis Thouret, overeenkomstig de instructies van Maigret, nog gekleed en wel, voorlopig op een snijtafel. Maigret ontblootte het gezicht, waarbij hij beide vrouwen aankeek, die hij voor het eerst samen zag in het volle licht. Zoeven had hij hen in het duister van de straat gehouden voor tweelingen. Nu kwam hij tot de conclusie dat de zuster drie of vier jaar jonger was en dat haar lichaam nog een zekere molligheid had behouden, ongetwijfeld niet voor lange tijd.
- Herkent u hem?
Mevrouw Thouret, die haar zakdoek in de hand hield, huilde niet. Haar zuster hield haar arm vast, als om haar steun te geven.
- Dat is Louis, ja. Dat is mijn arme Louis. Toen hij vanmorgen bij mij wegging, had hij nog geen vermoeden dat...
En plotseling: - Worden zijn ogen niet dichtgedaan?
- Dat kunt u nu doen.
Zij keek haar zuster aan, en zij schenen elkaar te vragen, wie van hen deze plicht zou vervullen. Tenslotte deed de echtgenote het, niet zonder een zekere plechtstatigheid, terwijl zij fluisterde:
- Arme Louis.
Meteen daarop werd zij de schoenen gewaar, die uitstaken onder het laken waarmee het lijk was toegedekt, en zij fronste de wenk
auwen.
- Wat is dat?
Maigret begreep het niet zo gauw.
- Wie heeft hem die schoenen aangetrokken?
- Die had hij aan, toen wij hem vonden.
- Dat bestaat niet. Nooit heeft Louis gele schoenen gedragen. Althans niet in de zesentwintig jaren van ons huwelijk. Hij wist dat ik dat niet zou hebben genomen. Heb je het gezien, Jeanne?
Jeanne knikte dat zij het had gezien.
- U zou misschien goed doen na te gaan, of de kleren die hij aan heeft, wel van hem zijn. Er bestaat toch geen twijfel aan dat hij het is, wel?
- Geen enkele twijfel. Maar dat zijn zijn schoenen niet. Die poets ik iedere dag zelf. Dan ken ik ze toch zeker wel, niet? Vanmorgen had hij zwarte schoenen aan, die met de dubbele zolen die hij altijd aantrekt, als hij naar zijn werk gaat.
Maigret sloeg het laken helemaal terug.
- Is dat zijn overjas? -Ja.
- Zijn pak?
- Zijn pak ook. Zijn das is dat niet. Hij zou nooit zo'n opzichtige das hebben gedragen. Deze is bijna rood.
- Uw man leidde een geregeld bestaan?
Zo geregeld als het maar kan, dat zal mijn zuster u bevestigen. s morgens nam zij op de hoek van de straat de autobus naar het station van Juvisy, op tijd om de trein van acht uur zeventien te kunnen halen. Hij reisde altijd samen met onze buurman, meneer Beaudoin, die bij de belastingen werkt. Op het gare de Lyon stapte hij in de metro waarmee hij naar station Saint-Martin ging.
De beambte van de politiekliniek gaf een wenk aan Maigret, die hem begreep en beide vrouwen naar een tafel
acht, waarop de inhoud van de zakken van de dode lag uitgestald.
- Ik neem aan dat u deze voorwerpen herkent? Daar lagen een zilveren horloge met ketting, een zakdoek zonder initialen, een aange
oken pakje sigaretten, een aansteker, een sleutel en, naast de portefeuille, twee blauwachtige stukjes karton.
Prompt gingen haar ogen naar die stukjes papier.
- Bioscoopkaartjes, zei zij.
En Maigret, nadat hij ze had bestudeerd:
- Van een cineac aan de boulevard Bonne-Nouvelle. Als ik het goed zie, zijn het kaartjes van vandaag.
- Dat bestaat niet. Hoor je dat Jeanne?
- Dat komt me vreemd voor, zei de zuster kalm.
- Wilt u even kijken naar de inhoud van de portefeuille?
Zij deed dit, fronste haar wenk
auwen opnieuw.
- Louis had vanmorgen niet zoveel geld bij zich.
- Bent u daar zeker van?
- Ik ga persoonlijk elke dag na of hij wel geld in zijn portefeuille heeft. Hij heeft nooit meer dan éen
iefje van tien bij zich.
- Moest hij geen geld beuren?
- We zijn niet aan het einde van de maand...
- En als hij 's avonds thuiskomt, heeft hij dan dat bedrag altijd nog op zak?
- Behalve het geld voor zijn metrokaartje en voor zijn tabak. Voor de trein had hij een abonnement.
Ze aarzelde om de portefeuille in haar handtas te stoppen.
- Ik vermoed dat u hem nog nodig hebt?
- Voorlopig nog wel.
- Waar ik het minst van begrijp, is dat men hem andere schoenen en een andere das heeft aangetrokken. En verder dat hij op het ogenblik waarop het is gebeurd, niet op de zaak was.
Maigret ging hier niet op in, liet haar de ge
uikelijke formulieren tekenen.
- U gaat nu naar huis?
- Wanneer kunnen wij over het... stoffelijk overschot beschikken?
- Waarschijnlijk over een dag of twee.
- Wordt er een sectie verricht?
- Het is mogelijk dat de rechter van instructie daarvoor opdracht zal geven. Zeker is het niet.
Zij keek op haar horloge.
-We hebben over twintig minuten een trein, zei zij tegen haar zuster. En tegen Maigret:
- Kunt u ons soms even afzetten bij het station?
- Wacht je niet op Monique?
- Die komt wel alleen thuis.
Ze moesten omrijden langs het gare de Lyon en zagen beide vrijwel eendere gedaanten even later de stenen treden opgaan.
- In elk geval niet met haar...
- Wat denkt u van die geschiedenis met de schoenen? Als ze nieuw waren, zou je nog kunnen begrijpen dat hij ze vandaag net had gekocht.
- Dat zou hij niet hebben gedurfd. Heb je niet gehoord wat zij zei?
- En ook geen opzichtige das.
- Ik ben benieuwd of de dochter op de moeder lijkt. Ze gingen niet meteen terug naar de quai des Orfèvres, maar stapten een groot restaurant binnen om te eten. Maigret belde zijn vrouw op en zei dat hij niet wist hoe laat hij zou thuiskomen.
Ook in het restaurant was de atmosfeer al winters, met natte jassen en hoeden aan alle haken, de zwarte ruiten zwaar beslagen.
Toen zij voor de ingang van de c.r . stonden, deelde de agent van dienst hem mee:
- Er heeft een meisje naar u gevraagd. Ze scheen een afspraak te hebben. Ik heb haar naar boven gestuurd.
- Zit zij al lang te wachten?
- Ongeveer twintig minuten.
De mist was overgegaan in motregen en op de altijd stoffige traptreden hadden natte voeten grillige sporen achtergelaten. De meeste kamers waren leeg. Slechts onder enkele deuren zag je nog licht schijnen.
- Ik werk ook verder met u mee?
Maigret knikte bevestigend. Nu hij met de zaak was begonnen, kon Santoni die net zo goed met hem samen afwerken.
Een meisje, dat vooral opviel door haar lichtblauwe hoed, zat in een van de fauteuils van de wachtkamer. Het vertrek was amper verlicht. De klerk zat een avondblad te lezen.
- Bezoek voor u, chef.
- Ik weet het.
En, tegen het meisje:
- Juffrouw Thouret? Gaat u mee naar mijn kamer? Hij deed de lamp met de groene kap aan, die de stoel tegenover de zijne belichtte, liet haar daarin plaatsnemen en stelde vast, dat zij had gehuild.
- Mijn oom heeft me verteld dat mijn vader dood is. Hij begon niet meteen tegen haar te praten. Evenals haar moeder hield zij een zakdoek in de hand, maar de hare was opgerold tot een prop, haar vingers knepen er voortdurend in, op dezelfde manier, waarop Maigret in zijn kinderjaren er van had gehouden een stuk stopverf te kneden.
- Ik dacht dat mama bij u was.
- Zij is teruggegaan naar Juvisy.
- Hoe is zij?
Wat moest hij daarop antwoorden?
- Uw moeder is heel flink geweest.
Monique was vrij knap. Ze was geen sprekend evenbeeld van haar moeder, maar zij bezat wel haar forse bouw. Dat viel minder op doordat haar vlees nog jonger was en minder hard. Zij droeg een mantelpakje van goede snit, dat de commissaris een beetje deed opkijken, want zij had het vast niet zelf gemaakt en evenmin in een goedkope zaak gekocht.
- Wat is er eigenlijk precies gebeurd? vroeg zij tenslotte, terwijl tussen haar wimpers een vochtige glans verscheen.
- Vanmiddag tussen half vijf en kwart voor vijf.
- Hoe is dat mogelijk?
Waardoor kreeg hij de indruk dat zij niet helemaal oprecht was? Ook de moeder had een zekere weerstand geboden, maar daarop was je, gezien haar karakter, verdacht. Eigenlijk was het voor mevrouw Thouret iets schandaligs, je te laten vermoorden in een steegje aan de boulevard Saint-Martin. Zij had orde op haar leven gesteld, niet alleen op haar eigen leven, maar ook op dat van haar gezin, en deze dood paste niet in het kader dat zij had vastgesteld. En dan nog wel een lijk met gele schoenen en een bijna rode das aan! Monique echter maakte een voorzichtige indruk, scheen bang te zijn voor bepaalde onthullingen, bepaalde vragen.
- Kent u uw vader goed?
- Maar... natuurlijk ...
- U kende hem uiteraard, zoals iedereen zijn ouders kent. De bedoeling van mijn vraag is, of u met hem op vertrouwelijke voet hebt gestaan, of hij wel eens met u heeft gesproken over zijn persoonlijke leven, zijn gedachten ...
- Hij was een goede vader.
- Was hij gelukkig?
- Dat neem ik aan.
- Zag u hem wel eens in Parijs?
- Ik begrijp u niet. Op straat, bedoelt u?
- U werkte allebei in Parijs. Ik weet al dat u niet dezelfde trein nam.
- Onze kantooruren waren niet dezelfde.
-U zou toch wel eens samen hebben kunnen gaan lunchen.
- Wel eens, inderdaad.
- Vaak?
- Nee. Betrekkelijk zelden.
- Ging u hem dan afhalen van zijn zaak? Zij aarzelde.
- Nee. We troffen elkaar in een restaurant.
- Belde u hem op?
- Ik kan me niet herinneren, dat ooit te hebben gedaan.
- Wanneer hebt u voor het laatst samen geluncht?
- Dat is al enige maanden geleden. Voor de vakantie.
- In welke buurt?
- In de Chope Alsacienne, een restaurant aan de boulevard Sébastopol.
- Wist uw moeder dat?
- Ik meen dat ik het haar heb verteld. Ik kan het me niet herinneren.
- Was uw vader vrolijk van aard?
- Nogal, geloof ik.
- Was hij goed gezond?
- Ik heb hem nooit ziek gekend.
- Vrienden?
- We gingen het meest om met mijn tantes en ooms.
- Hebt u die veel?
- Twee tantes en twee ooms.
- Wonen ze allemaal in Juvisy?
- Ja. Niet ver van ons vandaan. Mijn oom Albert, de man van mijn tante Jeanne, heeft mij van de dood van papa op de hoogte gesteld. Mijn tante Céline woont een eindje verder op.
ook bij de spoorwegen.
-Hebt u een goede vriend, juffrouw Monique? Ze raakte even van haar apropos.
- Het lijkt me niet het juiste ogenblik om daarover te praten. Ik moet mijn vader nog zien.
- Hoe bedoelt u?
- Ik meende, afgaande op wat mijn oom zei, dat ik hem moest identificeren.
- Uw moeder en uw tante hebben dat al gedaan. Maar als u graag wilt...
- Nee. Ik zie hem toch, denk ik, thuis nog wel.
- Nog éen ding, juffrouw Monique. Is het u wel eens overkomen, dat u uw vader in Parijs tegenkwam, en dat hij gele schoenen aan had?
Zij antwoordde niet meteen. Om tijd te winnen, herhaalde zij:
- Gele schoenen?
- Heel licht
uin, als u wilt. Wat in mijn tijd, neemt u me de uitdrukking niet kwalijk, ganzepoep werd genoemd.
- Ik kan het me niet herinneren.
- En u hebt hem ook nooit gezien met een rode das? -Nee.
- Is het lang geleden dat u voor het laatst naar de bioscoop bent geweest?
- Gister.
- In Parijs?
- In Juvisy.
- Ik zal u niet langer ophouden. Ik meen dat u een trein hebt...
- Over vijfendertig minuten.
Ze keek op haar polshorloge, stond op, wachtte nog even.
- Goedenavond, zei zij tenslotte.
- Goedenavond, juffrouw. Ik dank u wel.
En Maigret begeleidde haar naar de deur, die hij achter haar sloot
HOOFDSTUK II
De oude wijster met de mopsneus
Altijd had Maigret, zonder te weten waarom, een zwak gekoesterd voor dat deel van de grote boulevards, dat ligt tussen de place de la République en de rue de Montmartre. Het was, alles bijeengenomen, bijna zijn eigen Wijk. Daar ging hij elke week, aan de boulevard Bonne-Nouvelle, op een paar honderd meter afstand van het steegje waarin Louis Thouret was vermoord, gearmd met zijn vrouw, als mensen uit de buurt, te voet naar de bioscoop. En vlak daar tegenover bevond zich het grote restaurant, waar de zuurkool hem zo goed smaakte.
Verderop, naar de kant van de Opéra en de Madelei-ne, waren de boulevards ruimer en voornamer. Tussen de Porte Saint-Martin en de place de la République, vormden zij een ietwat somber stuk, waar het leven zo dicht dooreen krioelde, dat je er soms duizelig van werd.
Hij was tegen half negen van huis gegaan en had er, zonder zich te haasten, in de grijze morgen, minder
vochtig, maar kouder dan de vorige dag, nog geen kwartier over gedaan om dat deel van de rue de Bondy te bereiken dat aansluit bij de boulevards en daarmee een pleintje vormt voor het Renaissance-thea-ter. Hier had, volgens mevrouw Thouret, bij Kaplan en Zanin, Louis Thouret heel zijn leven gewerkt en had hij ook de vorige dag moeten werken. Het opgegeven straatnummer was van een heel oud gebouw, dat er volkomen uitsprong, met aan weerszijden van de wijdopen hoofdingang een serie witte en zwarte naambordjes van een matrassenmaker, een typeschool, een zaak in vulpenhouders (derde verdieping links, trap A), een deurwaarder, een gediplomeerde masseuse. De conciërge, wier hokje onder de toegangspoort was, was bezig de post te sorteren.
- Kaplan en Zanin? vroeg hij haar.
- De volgende maand is het drie jaar geleden dat die zaak heeft opgehouden te bestaan, mijn goeie man.
- Was u hier toen al?
- In december ben ik hier zesentwintig jaar.
- Hebt u Louis Thouret gekend?
- Dat zou ik zeggen, dat ik meneer Louis gekend heb! Wat is er eigenlijk van hem geworden? Het is nu al vier of vijf maanden geleden dat hij voor het laatst bij me aan kwam lopen om me goeiendag te zeggen.
- Hij is dood.
Meteen hield zij op met het sorteren van de
ieven.
- En dat zo'n gezonde man! Wat heeft hem gescheeld? Het hart, durf ik te wedden, net als mijn man...
- Hij is met een messteek vermoord, gistermiddag, niet ver hier vandaan.
- Ik heb de krant nog niet gelezen.
De misdaad stond daarin trouwens slechts in enkele regels vermeld, als een gewoon gemengd berichtje.
- Wie heeft op het idee kunnen komen zo'n goeie man te vermoorden?
Zij was ook een echte goeie vrouw, klein en vief.
- Meer dan twintig jaar lang kwam hij viermaal per dag langs mijn kantoortje en nooit vergat hij een vriendelijk woord tegen me te zeggen. Toen meneer Kaplan de zaak eraan gaf, was hij zo van streek dat... Ze moest zich de ogen afvegen, en haar neus snuiten.
- Leeft meneer Kaplan nog altijd?
- Ik zal u zijn adres geven, als u dat wilt. Hij woont bij de porte Maillot, in de rue des Acacias. Ook hij is een beste man, maar niet op diezelfde manier. En vermoedelijk leeft de oude meneer Kaplan ook nog.
- Waar handelde hij in?
- U kent de firma niet?
Zij was verbaasd dat niet iedereen de firma Kaplan en Zanin kende. Maigret antwoordde:
- Ik ben van de politie. Ik moet alles te weten komen, wat met meneer Thouret verband houdt.
- Wij noemden hem meneer Louis. Iedereen noemde hem meneer Louis. De meeste mensen kenden zijn achternaam niet eens. Als u een minuut geduld hebt... En terwijl zij de laatste
ieven sorteerde, mompelde zij voor zich heen: - Meneer Louis vermoord! Wie had dat ooit gedacht! Zo'n rustige man... Zodra alle enveloppen over de vakjes verdeeld waren, sloeg zij een wollen sjaal over haar schouders en deed de schuif van de kachel half dicht.
- Ik zal u even de weg wijzen.
Onder de poort begon zij uitleg te geven:
Ken om plaats te maken voor een bioscoop. Toentertijd kregen de huurders hun contracten opgezegd, en ikzelf had een afspraak gemaakt om in te trekken bij mijn dochter in het departement de la Nièvre. Dat is de oorzaak waarom meneer Kaplan de zaak aan kant heeft gedaan. Misschien ook omdat de handel niet zo goed meer ging. De jonge meneer Kaplan, meneer Max, zoals wij zeiden, heeft nooit dezelfde opvattingen gehad als zijn vader. Deze kant uit... Aan het einde van de overwelfde gang kwam je op een binnenplaats met achteraan een groot gebouw met een glazen dak, dat veel weghad van een stationshal. Op de pleisterkalk waren nog enkele letters te onderscheiden van de woorden: Kaplan en Zanin.
- De Zanins waren er al niet meer, toen ik hier kwam, zesentwintig jaar geleden. In die tijd was het de oude meneer Kaplan, die op zijn eentje de zaak leidde. De kinderen keken op straat naar hem om, omdat hij sprekend deed denken aan Sinterklaas.
De deur zat niet dicht. Het slot was er afgerukt. Dit alles was nu dood, maar enkele jaren eerder had het deel uitgemaakt van het wereldje van Louis Thouret. Wat het precies was geweest, viel moeilijk uit te maken. Het was een reusachtige zaal, met, heel hoog boven de hoofden, dat glazen dak, waarin de helft van de ruiten ont
ak en waarin de andere hun doorschijnendheid hadden verloren. Langs de muren liepen twee verdiepingen van gaanderijen, net als in een warenhuis, en er waren nog sporen over van de vakken, die waren wegge
oken.
- Elke keer dat hij even bij me aanliep...
- Kwam hij vaak?
- Misschien eens in de twee, drie maanden, altijd met een kleine attentie in zijn zak... Elke keer, zeg ik, moest en zou meneer Louis hier even een kijkje nemen, en je voelde, hoe hoog het hem zat. Ik heb hier wel twintig, en op het laatst nog meer, inpaksters gekend, en wanneer het tegen de feestdagen liep, was het geen uitzondering als er een deel van de nacht werd doorgewerkt. Meneer Kaplan verkocht niet rechtstreeks aan het publiek, maar aan de bazaars in de provincie, aan de colporteurs, aan de venters. Het lag hier zo vol met goederen dat je amper een voet kon verzetten. Meneer Louis was de enige die wist waar alles lag. De hemel mag weten, hoeveel artikelen er waren, valse baarden, kartonnen trompetjes maar ook gekleurde ballen om aan de kerstbomen te hangen, serpentines voor carnaval, maskers, souvenirs zoals je die koopt aan zee.
- Meneer Louis was magazijnmeester?
- Ja. Hij droeg een grijze stofjas. Aan de rechterkant, ziet u wel, daar in die hoek, was het bureau met de glazen wanden van meneer Kaplan junior, nadat de oudeheer zijn eerste beroerte had gehad en niet meer op de zaak kwam. Er was een typiste, juffrouw Léone, en in een hokje op de eerste verdieping zat de oude boekhouder. Niemand had enig idee wat er te wachten stond. Op een heldere dag, in oktober of in november, dat weet ik niet precies meer, maar wel weet ik nog dat het al koud was, heeft meneer Max Kaplan zijn personeel bijeengeroepen om mee te delen dat de firma werd opgeheven en dat hij een gegadigde had gevonden voor de voorraden.
gebouw het jaar daarop tegen de grond zou gaan om plaats te maken, zoals ik u al heb verteld, voor een bioscoop.
Maigret luisterde geduldig, keek om zich heen en trachtte zich onderwijl voor te stellen, hoe deze lokaliteiten er hadden uitgezien in hun glorietijd.
- Ook het voorstuk moet verdwijnen. Alle huurders hebben opgezegd gekregen. Enkele zijn al verhuisd. Andere zijn hier blijven zitten, en zij zijn het, per slot van rekening, die gelijk hebben gekregen, want ze wonen hier nu nog. Alleen weigeren de nieuwe eigenaars, aangezien het gebouw verkocht is, reparaties te laten uitvoeren. Ik weet niet hoeveel processen er wel lopen. De deurwaarder komt vrijwel iedere maand. Tweemaal heb ik mijn spullen al gepakt.
- Kent u mevrouw Thouret?
- Ik heb haar nooit gezien. Ze woonde even buiten de stad, in Juvisy ...
- Daar woont ze nog steeds.
- Hebt u haar ontmoet? Hoe is zij?
Als enig antwoord trok Maigret een zuur gezicht, en zij verstond dit:
- Dat dacht ik al. Je raadde gewoon dat hij thuis niet gelukkig was. Hij leefde hier. De slag is voor hem, dat heb ik zo vaak gezegd, het hardst aangekomen. Vooral omdat hij al op een leeftijd was, waarop het moeilijk is, iets nieuws te beginnen.
- Hoe oud was hij?
- Vijfenveertig of zesenveertig jaar.
- Weet u wat hij daarna is gaan doen?
- Daar heeft hij het tegen mij nooit over gehad. Hij heeft zeker een moeilijke tijd gekend. Hij is hier een hele tijd niet geweest. Op een keer dat ik, zoals altijd, haastig mijn boodschappen deed, zag ik hem op een bankje zitten. Dat is niet de plaats voor iemand als hij, midden op de dag, begrijpt u wel? Bijna bad ik hem aangesproken. Toen bedacht ik dat hij dat misschien vervelend zou vinden en ben ik om hem heen gelopen.
- Hoe lang was dat na de liquidatie van de firma?
Het was koud onder het glazen dak, kouder dan op de binnenplaats, en zij stelde voor:
- Wilt u niet even binnenkomen op mijn kantoortje om u wat te verwarmen? Hoe lang daarna dat was, is moeilijk te zeggen. Het was nog geen voorjaar, want er zaten nog geen bladeren aan de bomen. Vermoedelijk tegen het einde van de winter.
- Wanneer hebt u hem toen weergezien?
- Een hele tijd later, midden in de zomer. Wat mij toen het meest heeft getroffen, was dat hij schoenen aan had van een ganzepoepkleur. Waarom kijkt u mij zo aan?
- Niets. Gaat u door.
- Dat was zijn gewoonte niet. Ik heb hem nooit anders gekend dan met zwarte schoenen aan. Hij kwam het kantoortje binnen en lei een pakje op tafel, een wit pakje met een goudkleurig lintje, waar chocolade in zat. Hij ging daar, op die stoel zitten. Ik heb een kop koffie voor hem gezet en ik ben gauw een halve fles calvados gaan kopen, op de hoek van de straat, terwijl hij op het kantoortje paste.
- Wat had hij toen te vertellen?
- Niets bijzonders. Hij vond het heerlijk, de lucht hier weer in te ademen, dat kon ie aan alles merken.
vensomstandigheden?
- Ik heb hem gevraagd, of het hem naar de zin ging, en hij zei ja. In elk geval had hij geen gewone kantooruren meer, want dit speelde zich midden op de morgen af, tegen tien of elf uur. Een andere keer kwam hij in de namiddag, en toen had hij een lichte das om. Ik heb hem daarmee geplaagd, door te zeggen dat hij er jeugdiger op werd. Toen heb ik verder gepraat over zijn dochter, die ik nooit heb gezien, maar wier foto hij mij al een paar maanden na haar geboorte had laten zien. Zelden is iemand zo trots geweest op het bezit van een kind. Tegenover iedereen had hij het over haar, en altijd had hij foto's van haar in zijn zak.
Er was geen enkel recent portret van Monique op hem aangetroffen alleen dat babyfotootje.
- Dat is alles wat u weet?
- Wat zou ik meer kunnen weten? Ik zit hier van 's morgens tot 's avonds opgesloten. Sedert de firma Kaplan niet meer bestaat en de kapper van de eerste verdieping is verhuisd, is het leven hier uit huis verdwenen.
- Sprak u daar met hem over?
- Ja. We babbelden over alles en niets, over de huurders die de een na de ander weggingen, over de architecten die je hier af en toe ziet werken aan de blauwdrukken voor hun bioscoop, terwijl de muren hier geleidelijk in puin vallen.
Zij was niet bitter. Maar je kon zo raden dat zij de laatste zou zijn om uit het huis weg te gaan.
- Hoe is het gegaan? vroeg zij op haar beurt. Heeft hij erg geleden?
Mevrouw Thouret, noch Monique hadden dit gevraagd.
- De dokter zegt van niet, omdat hij op slag dood was.
- Waar is het gebeurd?
- Hier vlakbij, in een steegje aan de boulevard Saint-Martin.
- Bij die juwelierszaak?
-Ja. Iemand is hem blijkbaar achterna gegaan, terwijl de duisternis inviel, en heeft hem een mes in de rug gestoken.
Maigret had de vorige avond thuis, en vanmorgen opnieuw, het laboratorium van de wetenschappelijke dienst opgebeld. Het mes was een doodgewoon mes, van een gangbaar merk, zoals je dat in de meeste winkels van ijzerwaren kunt vinden. Het was nieuw en men had er vingerafdrukken op kunnen vinden.
- Die arme meneer Louis! Hij hield zo van het leven!
- Was het een opgewekt iemand?
- Hij was geen kniesoor. Ik weet niet hoe ik u dat moet uitleggen. Hij was tegen iedereen vriendelijk, wist altijd een hartelijk woordje te vinden, een attentie te bewijzen. Hij probeerde nooit zich op de voorgrond te dringen.
- Had hij belangstelling voor vrouwen?
- Van zijn leven niet! En toch gaf zijn positie hem alle kans om er zoveel te krijgen als hij maar zou hebben gewild. Behalve meneer Max en de oude boekhouder, was hij de enige man in het bedrijf, en de vrouwen die er werkten als inpaksters, waren vrijwel nooit het voorbeeld van deugdzaamheid.
- Hij dronk niet?
- Zijn glaasje wijn, net als iedereen. Af en toe een likeurtje bij de koffie of na het eten.
- Hij ging tussen de middag de deur niet uit; hij
acht zijn lunch mee, verpakt in een stuk wasdoek, dat ik nog voor me zie. Hij stond ergens aan een hoekje van een tafel te eten, en ging dan op de plaats een pijpje roken voordat hij weer aan het werk ging. Een enkele keer alleen ging hij de deur uit. Dan vertelde hij me, dat hij had afgesproken met zijn dochter. Dat was op het laatst, toen zij al een jongedame was die werkte op een kantoor in de rue de Rivoli.
Waarom
engt u haar niet eens mee hier naar toe, meneer Louis? Ik zou haar zo graag eens willen zien. '- Binnenkort..., beloofde hij dan.
- Hij heeft dat nooit gedaan. Ik vraag me af, waarom niet.
- Hebt u juffrouw Léone uit het oog verloren?
- Zeker niet, haar adres heb ik ook. Ze woont samen met haar moeder. Zij werkt niet meer op kantoor, maar is een eigen zaakje begonnen in de rue de Clig-nancourt, op Montmartre. Wellicht kan zij u meer vertellen dan ik. Hij heeft haar ook opgezocht. Een keer dat ik het met hem over haar had, vertelde hij mij dat zij babykleertjes en -uitzetten verkocht. Zo grappig.
- Wat is grappig?
- Dat zij baby-artikelen verkoopt.
Er begonnen mensen aan te lopen om hun post op te halen, die een argwanende blik op Maigret wierpen, ongetwijfeld in de mening, dat ook hij hier was gekomen om hen op straat te zetten.
- Ik dank u wel. Ik kom vast nog eens terug.
- U hebt er helemaal geen idee van wie die steek kan hebben toege
acht?
- Volstrekt niet, zei hij openhartig.
- Hebben ze hem zijn portefeuille ontstolen?
- Nee. En zijn horloge ook niet.
- Dan hebben ze hem vast voor iemand anders aangezien.
Maigret moest de hele stad door om in de rue de Clignancourt te komen. Hij stapte een bartje binnen en liep naar de telefooncel.
- Met wie spreek ik?
- Met Janvier, chef.
- Geen nieuws?
- De mannetjes zijn er op uit, overeenkomstig de instructies die u hebt achtergelaten.
Dat betekende dat vijf inspecteurs, die Parijs in wijken hadden verdeeld, de winkels in ijzerwaren afliepen. Inmiddels had Santoni van Maigret opdracht gekregen, inlichtingen in te winnen over Monique Thouret. Hij zou wel rondzwerven in de rue de Rivoli, bij de kantoren van Geber en Bachelier, rechtskundige adviseurs. Wanneer mevrouw Thouret in Juvisy telefoon had gehad, zou hij haar hebben opgebeld om te weten te komen of haar man ook de laatste drie jaar nog elke morgen zijn lunch had meegenomen, verpakt in zwart wasdoek.
- Wil je me de wagen sturen?
- Waar bent u?
- In de Rue de Bondy. Hij kan me gewoon oppikken tegenover de Renaissance.
Bijna had hij Janvier, die die dag vrij was, opdracht gegeven de winkeliers van de boulevard Saint-Martin te gaan uithoren. Daar was inspecteur Neveu mee bezig, maar bij dat soort werk, waarbij je altijd rekening veel.
Dat hij het niet deed, was omdat hij zin had, zelf naar die buurt terug te gaan
- Verder geen instructies?
- Geef een foto aan de kranten. Laat die zaak ook verder behandelen als een alledaags gevalletje.
- Ik begrijp het. Ik stuur u de auto.
Omdat de conciërge had gesproken van calvados, en ook omdat het echt koud was, dronk hij een glaasje daarvan. Toen stak hij, met de handen in de zakken, de boulevard over en ging een kijkje nemen in het steegje waarin meneer Louis was vermoord. Het nieuws van de misdaad was zo goed aan de aandacht ontsnapt dat niemand bleef stilstaan om te zien of er nog bloedspatten op het trottoir waren. Hij bleef geruime tijd staan voor een van de etalages van de juwelierswinkel. Daar binnen zag hij vijf, zes verkopers en verkoopsters. Het was geen zaak van erg kostbare juwelen. Op de meeste uitgestalde voorwerpen stond vermeld: reclame-aanbieding. Het was er vol met bazaarartikelen, verlovingsringen, valse diamanten, misschien ook wel echte, wekkers, horloges en stijlloze pendules.
Een oud heertje, dat Maigret van binnen uit had opgemerkt, zag hem blijkbaar aan voor een mogelijke klant, want hij kwam met een glimlach om de lippen op de deur toe met de bedoeling, hem uit te nodigen, binnen te komen.
De commissaris gaf er de voorkeur aan, door te lopen. Enkele minuten later stapte hij in de wagen van de C.R.
- Rue de Clignancourt.
Het was in deze buurt minder lawaaierig, maar het was toch ook nog een buurt van kleine luiden, en de winkel van juffrouw Léone, die de naam droeg van Bébé Rose, zat zo weggestopt tussen een paardensla-gerij en een chauffeursrestaurant, dat je van zijn bestaan moest afweten om hem te vinden. Hij kreeg toen hij binnenging bijna een schok, want de figuur die op hem toekwam achter uit de winkel, waar je een oude dame in een fauteuil zag zitten met een poes op haar schoot, beantwoordde niet aan het beeld, dat hij zich had gevormd van de typiste van de Kaplans. Waarom niet? Hij kon het niet zeggen. Zij liep waarschijnlijk op vilten pantoffels, want ze kwam onhoorbaar naderbij, ongeveer als een nonnetje, als 't ware zonder haar lichaam te bewegen. Ze glimlachte vaag, een glimlach die zich niet aftekende rond de lippen, maar die gespreid lag over haar hele gezicht, dat erg zacht was, onpersoonlijk. Was het niet eigenaardig dat zij de naam droeg van Léone? En niet nog eigenaardiger dat zij een grote ronde mopsneus had, net als de oude versufte leeuwen in dierentuinen?
- Waarmee kan ik u van dienst zijn, meneer?
Zij was in het zwart gekleed. Haar gezicht en haar handen waren kleurloos, nietszeggend. In de achterkamer verspreidde een grote kachel vredige warmte, en overal, op de toonbank en in de vakken, lag teer wollen goed, schoentjes versierd met blauwe of rose strikjes, mutsjes, doopjurkjes.
- Commissaris Maigret, van de Centrale Recherche. -O!
gister vermoord . ..
Bij haar was de reactie het sterkste, en toch huilde zij niet, zocht niet naar een zakdoek, klemde de lippen niet opeen. De plotselinge schok had haar verlamd, had, zou je hebben gezworen, haar het hart in de borst doen stilstaan. En hij zag haar toch al zo bleke lippen even wit worden als het wollen goed om hen heen.
- Neemt u me niet kwalijk dat ik u daarmee zomaar op het lijf ben komen vallen...
Zij schudde het hoofd als om te zeggen dat zij hem dat niet kwalijk nam. De oude dame in de achterkamer had zich bewogen.
-Om zijn moordenaar te ontdekken, moet ik alle
denkbare inlichtingen over hem vergaren ...
Zij knikte 'ja', nog altijd zonder een woord te zeggen.
- Ik meen dat u hem goed hebt gekend ... En het was alsof haar gezicht even oplichtte.
- Hoe is het gebeurd? vroeg zij tenslotte, met dichtgeknepen keel.
Als klein meisje moest zij al lelijk zijn geweest, en ongetwijfeld had zij dat altijd geweten. Zij wierp een blik naar de achterkamer en fluisterde:
- Wilt u niet gaan zitten?
- Ik meen dat uw moeder...
- We kunnen om mama rustig praten. Zij is stokdoof. Zij vindt het prettig als er mensen komen.
Hij durfde haar niet bekennen, dat hij bang was te stikken in deze benauwde ruimte, waarin beide vrouwen hun leven bijna roerloos sleten. Léone was iemand zonder leeftijd. Ze was vermoedelijk boven de vijftig, misschien al ver. Haar moeder wekte de indruk, minstens tachtig jaar te zijn, en zij keek naar de commissaris met de levendige oogjes van een vogeltje. Niet van haar had Léone haar grote neus gekregen, maar van de vader, wiens foto, in vergroting, aan de muur hing.
- Ik kom net van de conciërge in de rue de Bondy.
- Het moet voor haar een hele schok zijn geweest.
- Ja. Zij mocht hem graag.
- Iedereen hield van hem.
Bij dit zinnetje vertoonde zich iets van kleur op haar gezicht.
- Het was zo'n goeie man! voegde zij er haastig aan toe.
- U hebt hem later nog vaak gesproken, is het niet? -Hij is me een paar keer komen opzoeken. Niet wat je noemt: vaak. Hij had het erg druk, en ik woon ver uit het centrum.
- Weet u wat hij de laatste tijd deed?
- Dat heb ik hem nooit gevraagd. Het scheen hem goed te gaan. Ik vermoed dat hij zaken deed voor eigen rekening, want hij had geen vaste kantooruren.
- Heeft hij nooit met u gesproken over mensen, met wie hij in relatie stond?
- Wij spraken voornamelijk over de rue de Bondy, de firma Kaplan, meneer Max, over het opmaken van de inventaris. Dat was elk jaar een heel karwei, want onze catalogus vermeldde meer dan duizend artikelen. Zij aarzelde.
- Ik neem aan dat u zijn vrouw hebt gesproken?
- Gisteravond, ja.
- Wat zei zij ervan?
- Zij begrijpt niet hoe haar man, op het moment van dat de moordenaar hem die moet hebben aangetrokken.
Ook zij had, evenals de conciërge, de schoenen opgemerkt.
- Nee. Hij droeg ze vaak.
- Al in de tijd dat hij werkte aan de rue de Bondy?
- Pas later. Veel later.
- Wat bedoelt u met veel later?
- Misschien een jaar.
- Was u verbaasd, toen u hem met gele schoenen zag?
- Ja. Dat klopte niet met zijn gewone manier van doen.
- Wat dacht u ervan?
- Dat hij veranderd was.
- Was hij inderdaad veranderd?
- Hij was niet helemaal meer dezelfde. Zijn manier van schertsen was anders. Hij barstte soms uit in schaterlachen.
- Lachte hij vroeger nooit?
- Niet op die manier. Er was iets in zijn leven gebeurd.
- Een vrouw?
Het was wreed, maar hij moest deze vraag wel stellen.
- Misschien.
- Heeft hij u in vertrouwen genomen? -Nee.
- Heeft hij u nooit het hof gemaakt? Levendig protesteerde zij:
- Nooit! Dat zweer ik! Ik ben er zeker van dat het idee niet eens bij hem is opgekomen.
De kat had de schoot van de oude vrouw verlaten en sprong op de knieën van Maigret.
-Laat maar, zei hij, toen zij aanstalten maakte het
dier weg te jagen.
Hij durfde zijn pijp niet opsteken.
- Ik neem aan dat het voor u allen een vreselijke ontgoocheling moet zijn geweest, toen meneer Kaplan aankondigde dat hij de zaak zou opheffen?
- Dat was hard, ja.
- Voor Louis Thouret in het bijzonder?
- Meneer Louis was het meest gehecht aan de zaak. Hij had er zijn eigen gewoonten. U moet bedenken dat hij er al op zijn veertiende jaar was gekomen, als loopjongen.
- Waar kwam hij vandaan?
-Uit Belleville. Naar wat hij mij heeft verteld, was zijn moeder weduwe. Zij heeft hem op zekere dag meegenomen naar de oude meneer Kaplan. Hij droeg toen nog een korte
oek. Hij heeft maar heel weinig school gegaan.
- Zijn moeder is dood?
- Al lang.
Waarom had Maigret de indruk dat zij iets voor hem verborg? Ze sprak vrijuit, keek hem in de ogen, en toch voelde hij als het ware een heimelijk wegglippen dat deed denken aan haar lopen op vilten pantoffels. -Ik meen te weten dat het hem nogal wat moeite heeft gekost een nieuwe positie te vinden.
- Wie heeft u dat verteld?
- Dat heb ik afgeleid uit wat de conciërge mij vertelde.
- Het is altijd moeilijk voor iemand boven de veertig jaar, vooral wanneer je niet bent gespecialiseerd, om werk te vinden. Ikzelf...
- Slechts een paar weken.
- Een meneer Louis?
- Die heeft langer gezocht.
- Vermoedt u dat of weet u het?
- Ik weet het.
- Heeft hij u in die tijd opgezocht? -Ja.
- U hebt hem geholpen?
Hij was daar nu vrijwel zeker van. Léone was iemand om een spaarduitje te bezitten.
- Waarom vraagt u dat?
- Omdat ik, zolang ik geen nauwkeurig beeld heb, wat voor leven hij deze laatste jaren heeft geleid, geen schijn van kans heb zijn moordenaar te vinden.
- Dat is waar, erkende zij na even te hebben nagedacht. Ik zal u alles vertellen, maar ik zou het wel prettig vinden als het onder ons bleef. En in geen geval mag zijn vrouw het te weten komen. Zij is erg trots.
- Kent u haar?
- Dat heeft hij me verteld. Zijn zwagers hebben goede posities en hebben ieder een huis laten bouwen.
- Hij ook.
- Hij moest wel, omdat zijn vrouw het wilde. Zij heeft de eis gesteld, dat ze in Juvisy zouden gaan wonen, net als haar beide zusters.
Haar stem had nu een andere klank dan voorheen, en je voelde aan, dat in haar binnenste sinds lang diepe grieven gistten.
- Was hij bang voor zijn vrouw?
- Hij wilde niemand verdriet doen. Toen wij onze betrekking kwijtraakten, enkele weken voor kerstmis, wilde hij per se de feestdagen voor zijn gezin niet bederven.
- Heeft hij hun niets gezegd? Heeft hij hen in de waan gelaten, dat hij nog altijd werkzaam was aan de rue de Bondy?
- Hij hoopte in enkele dagen een nieuwe baan te vinden, later in enkele weken. Maar hij zat met het huis.
- Dat begrijp ik niet.
- Hij betaalde daar jaarlijks op af, en ik heb begrepen dat het heel erg is, wanneer een termijn niet op de vastgestelde datum was voldaan.
- Van wie heeft hij geld geleend?
- Van meneer Saim
on en van mij.
- Wie is meneer Saim
on?
- De boekhouder. Die werkt nu niet meer. Hij woont alleen op een etagewoning aan de quai de la Mégisse-rie.
- Bezit hij geld?
- Hij is erg arm.
- En u hebt allebei geld geleend aan meneer Louis?
- Ja, anders zou hun huis verkocht zijn en zouden ze op straat hebben gestaan.
- Waarom heeft hij zich niet gewend tot meneer Kaplan?
- Omdat meneer Kaplan hem nooit een sou zou hebben gegeven. Zo is zijn karakter. Toen hij ons meedeelde dat hij de zaak ging opheffen, stelde hij ons ieder een enveloppe ter hand met drie maanden salaris. Meneer Louis durfde dat geld niet bij zich te houden, want dat zou zijn vrouw hebben gemerkt.
- Die snuffelde in zijn portefeuille?
dat geld voor hem bewaard, en elke maand kwam hij het bedrag van zijn salaris halen. En toen dat op was...
- Ik begrijp het.
- Hij heeft mij terugbetaald.
- Na hoeveel tijd?
- Na acht of negen maanden. Bijna een jaar.
- Heeft het lang geduurd dat u hem niet zag?
- Ongeveer van januari tot augustus.
- Dat heeft u niet verontrust?
- Nee. Ik wist dat hij terug zou komen. En zelfs wanneer hij me het geld niet had teruggegeven ...
- Is hij u komen vertellen dat hij een baan had gevonden?
- Hij heeft me gezegd, dat hij werkte.
- Droeg hij toen al gele schoenen?
- Ja. Zo af en toe kwam hij aan. Elke keer
acht hij voor mij een cadeautje mee en voor moeder wat te snoepen.
Dat was wellicht de reden waarom de oude dame naar Maigret keek met een teleurgesteld gezicht. De mensen die bij hen op bezoek kwamen,
achten blijkbaar wat lekkers voor haar mee, en Maigret was met lege handen gekomen. Hij nam zich voor, als hij hier nog eens zou moeten zijn, zich dan ook te voorzien van bonbons.
- Heeft hij tegenover u nooit een naam genoemd?
- Wat voor naam?
- Dat weet ik niet. Van werkgevers, vrienden, collega's ...
-Nee.
- Heeft hij het met u ook niet gehad over een of andere Parijse buurt?
- Uitsluitend over de rue de Bondy. Daar is hij nog herhaaldelijk naar toe gegaan. Het verbitterde hem, te zien dat het gebouw nog altijd niet werd afge
oken.
- Weer een jaar meer dat wij er hadden kunnen blijven! verzuchtte hij dan.
Bij de voordeur rinkelde een belletje, en Léone rekte haar hals, klaarblijkelijk een werktuiglijke beweging om te zien wie er in de winkel was. Maigret stond op.
- Ik wil u niet langer ophouden.
- U bent hier altijd welkom.
Een vrouw in positie stond bij de toonbank. Hij pakte zijn hoed en liep naar de deur.
- Ik dank u wel.
Terwijl hij in de wagen stapte, keken de twee vrouwen naar hem over de luiers en de witte en rose babykleertjes heen.
- Waar gaan we heen, chef? Het was elf uur.
- Stop bij het eerste kroegje.
- Daar hebt u er een, naast de winkel.
Hij geneerde zich om daar binnen te stappen, onder de ogen van Léone.
- Rijd de volgende straat even in.
Hij wilde meneer Kaplan opbellen, in het adresboek het juiste huisnummer opzoeken van meneer Saim
on aan de quai de la Mégisserie. In een teug dronk hij aan de toog een calvados, omdat hij daar zijn dag ook mee was begonnen.

Een zacht eitje
Maigret ging op zijn eentje lunchen in zijn hoekje in de
asserie Dauphine. Dat was een symptoom, te meer omdat geen enkel dringend karweitje hem verhinderde thuis te gaan eten. Zoals gewoonlijk zaten enkele inspecteurs van de Quai aan hun aperitief en volgden hem met hun blik, toen hij naar zijn tafeltje toeliep, altijd hetzelfde, voor een der ramen, waardoor hij de Seine kon zien voorbijstromen. Zonder een woord te spreken wisselden de inspecteurs, hoewel die niet op zijn afdeling werkten, een blik. Wanneer Maigret binnenstapte met van die zware passen, die ietwat vage blik, deze uitdrukking op zijn gezicht die de mensen hielden voor een slecht humeur, dan wist iedereen op de C.R. wat dat had te betekenen. En ook al veroorloofde men zich te glimlachen, toch voelde men daarom niet minder een zekere eerbied, want vroeger of later liep dit steevast uit op hetzelfde: de bekentenis van een misdaad, door een man - of door een vrouw.
- Is de kalfsragoüt goed?
- Jazeker, meneer Maigret.
Zonder het te beseffen, keek hij de kelner aan met dezelfde blik, waarmee hij een verdachte zou hebben opgenomen. -Bier?
- Een half flesje rode Bordeaux.
Uit zucht tot tegenspreken. Was hem wijn gesuggereerd dan zou hij bier hebben besteld.
Hij had de hele dag nog geen voet op zijn kantoor gezet. Hij kwam regelrecht van Saim
on, aan de quai de la Mégisserie, en dat bezoek was hem niet helemaal in zijn kouwe kleren gaan zitten. Eerst had hij opgebeld naar het huis van meneer Max Kaplan, waar hij te horen had gekregen dat deze zich in zijn villa bij Antibes bevond en dat het niet bekend was, wanneer hij terug zou komen naar Parijs. De buitendeur van het huis aan de quai de la Mégisserie ging schuil tussen twee winkels, waar vogels werden verkocht en een groot deel van het trottoir stond vol met kooitjes.
-Meneer Saim
on? had hij aan de conciërge gevraagd.
- Helemaal boven. U kunt zich niet vergissen. Vergeefs had hij gezocht naar de lift. Die was er niet, en hij moest daarom de zes trappen opklimmen. Het was een oud gebouw met sombere, vervuilde muren. Op de bovenste verdieping werd de overloop verlicht door een traplantaarn en links hing naast de deur een rood en zwart koord, zoals je die wel hebt bij kamerjassen. Hij trok daaraan. Binnen veroorzaakte dat slechts een belachelijk zwak geluidje. Toen hoorde hij lichte voetstappen; de deur ging open; voor zich zag hij een haast spookachtig gelaat, lang en bleek, benig, met een kleurloze baardgroei van enige dagen en tranende ogen.
- Meneer Saim
on?
- Dat ben ik. Wilt u binnenkomen?
Deze zinnetjes, overigens toch zo kort, werden onder
oken door een hoestbui, die hol klonk.
- Neemt u mij niet kwalijk. Mijn
onchitis...
geur. Ergens stond een gaskomfoor te suizen. Daarop kookte een ketel water.
- Commissaris Maigret, van de Centrale Recherche.
- Juist. Ik verwachtte al dat u zou komen, u of een van uw inspecteurs.
Op een tafel, waarop een kleed lag met een bloempa-troon zoals je die, alleen nog maar op de voddenmarkt vindt, lag de ochtendkrant opengeslagen bij de pagina, waarop in enkele regels de dood van Louis Thouret stond vermeld.
- U zou net gaan eten?
Naast de krant bevonden zich een bord, een glas water gekleurd met wijn, een homp
ood.
- Dat heeft geen haast.
- Gaat u alstublieft uw gang. Doet u of ik er niet ben.
- Mijn ei is nu toch al hard.
De oude man besloot het te gaan halen. Het suizen van het gas hield op.
- Gaat u zitten, commissaris. U kunt beter uw overjas uitdoen, want ik moet wel erg hard stoken met het oog op mijn chronische
onchitis.
Hij moest ongeveer even oud zijn als de moeder van juffrouw Léone, maar hij had niemand om voor hem te zorgen. Waarschijnlijk kreeg hij zelfs nooit bezoek in deze woning, waarvan de enige luxe het uitzicht op de Seine was met op de achtergrond het paleis van justitie en de bloemenmarkt.
- Hebt u meneer Louis al lang niet gezien?
Het gesprek had een half uur geduurd, ten gevolge van de hoestbuien, en ook doordat meneer Saim
on zijn ei opat met een ongelooflijke traagheid.
Wat was Maigret, al met al, wijzer geworden? Niets wat hij nog niet wist van de conciërge uit de rue de Bondy of van Léone.
Ook voor Saim
on was de opheffing van de zaak een catastrofe geweest, en hij was zelfs niet eens op zoek gegaan naar een andere baan. Hij bezat een paar spaarduitjes. Jaren en jarenlang had hij gemeend, dat die zouden volstaan voor zijn oude dag. Ten gevolge van de inflatie had hij nu, letterlijk, nog maar net genoeg om niet van honger dood te gaan, en dat zachte eitje was vermoedelijk zijn enige stevige voedsel op deze dag.
- Gelukkig maar, dat ik hier al veertig jaar woon! Hij was weduwnaar, had geen kinderen, helemaal geen familie meer.
Hij had, toen Louis Thouret hem was komen opzoeken, niet geaarzeld hem het geld te lenen, waarom de ander hem vroeg.
- Hij zei mij dat het een kwestie was van leven of dood, en ik had het gevoel dat het waar was.
Ook juffrouw Léone had hem haar geld geleend.
- Hij heeft het mij een paar maanden later teruggegeven.
Maar was in de loop van die maanden niet eenmaal bij hem de gedachte opgekomen, dat meneer Louis wel eens nooit terug zou kunnen komen? Waarmee zou in dat geval meneer Saim
on zijn dagelijks zachte eitje hebben moeten betalen?
- Is hij vaak bij u op bezoek geweest?
- Twee- of driemaal. De eerste keer toen hij mij het geld kwam
engen. Hij gaf mij toen een meerschuimen pijp cadeau.
was er voor hem natuurlijk niet meer bij.
- Hoe lang geleden hebt u hem voor het laatst gezien?
- De laatste maal, dat is drie weken geleden, op een bankje aan de boulevard Bonne-Nouvelle.
Voelde de oude boekhouder zich nog altijd aangetrokken tot de buurt waarin hij heel zijn leven had gewerkt en maakte hij daar af en toe nog een bedevaart heen?
- Hebt u hem aangesproken?
- Ik ben naast hem gaan zitten. Hij wilde mij een glaasje aanbieden, in een café daar vlakbij, maar dat wou ik niet. Het was zonnig weer. We hebben zitten praten en naar de voorbijgangers gekeken.
- Had hij gele schoenen aan?
- Ik heb niet op zijn schoenen gelet. Dat is mij ontgaan.
- Heeft hij u niet verteld wat hij uitvoerde? Meneer Saim
on schudde het hoofd. Dezelfde bescheidenheid als juffrouw Léone. Maigret meende ze allebei te begrijpen. Hij begon gehecht te raken aan deze meneer Louis, van wie hij alleen maar dat gezicht kende, verwonderd door de dood.
- Hoe was het afscheid?
- Ik kreeg de indruk dat er iemand om onze bank heen liep te draaien en wenken gaf aan mijn makker.
- Een man?
- Ja. Iemand van onbepaalde leeftijd.
- Wat voor soort man?
- Van het soort dat je daar in de buurt op de bankjes ziet zitten. Hij kwam er tenslotte bij zitten, maar zonder ons aan te spreken. Ik ben opgestapt. En toen ik omkeek, waren ze beiden in gesprek gewikkeld.
- Vriendschappelijk?
- Ze schenen geen ruzie te hebben.
Dat was alles. Maigret was de trappen weer afgedaald, had geaarzeld om naar huis te gaan maar was tenslotte gaan eten in zijn vaste hoekje in de
asserie Dauphine.
Het was grijs weer. De Seine was doods. Hij nam nog een glaasje calvados bij zijn koffie, ging naar zijn bureau, waar hij een hele stapel paperassen op zich vond wachten. Even later belde Coméliau, de rechter, hem op.
- Wat dunkt u van die zaak-Thouret? De officier heeft mij die vanmorgen in handen gegeven en meegedeeld dat u er mee bezig was. Een vies zaakje, lijkt me. Maigret gaf er de voorkeur aan te antwoorden met een gegrom, dat noch ja was noch nee.
- De familie vraagt het lijk op. Ik wilde geen beslissing nemen alvorens uw instemming te hebben. Hebt u het nog nodig?
- Heeft dokter Paul het onderzocht?
- Hij heeft me net telefonisch rapport uitge
acht. Vanavond stuurt hij me zijn rapport zwart op wit. Het mes heeft de linker hartkamer geraakt en de dood is vrijwel onmiddellijk ingetreden.
-Geen andere sporen van verwondingen of slagen?
- Niets.
- Ik zie er geen bezwaar in dat de familie het lijk terugkrijgt. Ik zou alleen wel graag willen dat de kleren naar het laboratorium worden gestuurd.
- Afgesproken. Houdt u mij op de hoogte.
Rechter Coméliau was zelden zo gemakkelijk. Vermoedelijk kwam dit doordat de pers vrijwel geen mei-meende dat het een vies zaakje was. Het interesseerde hem niet, het interesseerde niemand. Maigret ging de kachel oppoken, stopte een pijp en stortte zich, bijna een uur lang, in administratief werk, door sommige stukken te voorzien van kanttekeningen, andere te ondertekenen, een paar onbelangrijke telefoontjes af te doen.
- Kan ik binnenkomen, chef?
Het was Santoni, die er, als altijd, uitzag om door een ringetje te halen, en die, ook als altijd, een kappersluchtje verspreidde, dat zijn collega's deed zeggen:
- Je stinkt als een hoertje! Santoni stond op springen.
- Ik meen een spoor te hebben ontdekt.
Maigret, die niet onder de indruk kwam, keek hem aan met zijn grote, vertroebelde ogen.
- Laat ik beginnen met u te vertellen, dat het zaakje waar dat meisje werkt, Geber en Bachelier, zich bezighoudt met het innen van kwitanties. Geen grote bedragen. Feitelijk kopen ze tegen een zacht prijsje de uitzichtsloze posten op en proberen dat geld binnen te krijgen. Het is minder bureauwerk dan bij de mensen de deur plat lopen. Juffrouw Thouret werkt in de rue de Rivoli alleen 's morgens. Elke middag gaat ze op stap langs de debiteuren.
- Ik begrijp het.
- Merendeels kleine luiden. Dat is het slag mensen dat onder de indruk komt en tenslotte toch gaat dokken. Ik ben niet naar de directie gegaan. Ik heb buiten gewacht tot tussen de middag de kantoren uitgingen en heb er voor gezorgd dat de jongedame mij niet zag.
Ik heb toen een van de kantoormeisjes aangesproken, dat al niet zo jong meer was, en daarom wel niet erg gesteld zou zijn op haar collega.
- Met welk resultaat?
- Onze Monique heeft een vriendje.
- Weet je zijn naam?
- Daar kom ik zo op, chef. Ze kennen elkaar nu ongeveer vier maanden en lunchen elke dag samen in een restaurant met vaste menu's aan de boulevard Sé-bastopol. Hij is nog erg jong, pas negentien en werkt als verkoper in een grote boekwinkel aan de boulevard Saint-Michel.
Maigret speelde met de pijpen die in een rij op zijn bureau lagen en begon toen, hoewel die in zijn mond nog niet leeg was, een andere te stoppen.
- De knaap heet Albert Jorisse. Ik wou eens zien wat voor een vent het was en ben naar dat restaurant gegaan. Het liep er storm. Tenslotte zag ik Monique aan een tafeltje zitten, maar alleen. Ik ben in een ander hoekje gaan zitten, en ik heb heel slecht gegeten. De jongedame scheen zenuwachtig te zijn, keek voortdurend in de richting van de deur.
- Is hij niet gekomen?
- Nee. Ze heeft haar maaltijd zolang mogelijk gerekt. In die goedkope zaakjes worden de klanten vlug bediend en ze moeten er niets hebben van mensen die blijven plakken. Ten langen leste moest ze wel opstappen en ze heeft buiten nog wel een kwartier lopen ijsberen.
- Verder?
- Ze was zo volkomen met haar gedachten bij de jongen op wie zij wachtte, dat ze mij niet heeft opge-
Michel, en ik heb haar gevolgd. U kent die boekenzaak, op de hoek van een straat, en waar buiten op het trottoir bakken met boeken staan?
- Ik ken hem.
- Ze is daar binnengestapt, heeft een van de verkopers aangesproken, die haar verwees naar de kassa. Ik kon zien, hoe zij maar bleef doorvragen en teleurgesteld keek. Op het laatst is zij weer weggegaan.
- Je bent haar niet gevolgd?
- Ik dacht dat het beter was me onledig te houden met de jongeman. Ik ben op mijn beurt de boekwinkel binnengestapt en heb aan de winkelchef gevraagd of hij een zekere Albert Jorisse kende. Hij zei van wel, en dat die daar alleen 's morgens werkte. Toen ik verbaasd keek, legde hij me uit dat dat bij hen heel gewoon was, dat er hoofdzakelijk studenten werkzaam waren en dat die niet altijd een hele dag kunnen werken.
- Is Jorisse student?
- Wacht even. Ik wou weten hoe lang hij daar al werkte. Hij moest dat in de boeken nakijken. Hij werkt er ruim een jaar. In het begin kwam hij de hele dag. Later, nu ongeveer drie maanden geleden, zei hij dat hij colleges ging volgen aan de juridische faculteit en 's morgens niet meer in de zaak kon zijn.
- Heb je zijn adres?
- Hij woont bij zijn ouders in de avenue de Chatillon, bijna tegenover de kerk van Montrouge. Ik ben nog niet klaar. Albert Jorisse is vandaag niet op de boulevard Sainc-Michel verschenen, wat hem in dat jaar nog maar twee- of driemaal eerder is overkomen, en elke keer heeft hij dat telefonisch laten weten. Vandaag niet.
- Heeft hij gister gewerkt?
- Ja. Ik dacht dat u dat wel zou interesseren en ik heb een taxi genomen naar de avenue de Chatillon. Zijn ouders zijn
ave lieden die een keurig onderhouden huis bewonen op de derde verdieping. Zijn moeder was bezig linnengoed te strijken.
- Heb je haar gezegd dat je van de politie was?
- Nee. Ik heb haar verteld dat ik een vriend was van haar zoon, dat ik hem onmiddellijk moest spreken.. •
- Heeft zij je naar de boekenzaak gestuurd?
- U hebt het geraden. Zij heeft nergens een vermoeden van. Hij is vanmorgen om kwart over acht de deur uit gegaan, net als altijd. Zij heeft nooit gehoord van colleges aan de juridische faculteit. Haar man werkt bij een grossier in textiel aan de rue des Victoires. Ze zijn niet rijk genoeg om de jongen te laten studeren.
- Wat heb je toen gedaan?
- Ik heb gezegd dat ik dan zeker een andere Jorisse zocht. Ik vroeg haar of zij een foto had van haar zoon. Ze wees mij er een aan op het buffet in de eetkamer. Het is een beste vrouw, helemaal niet argwanend. Het enige wat haar interesseerde was dat haar strijkbout niet koud zou worden en dat het linnengoed niet zou schroeien. Ik heb haar nog wat aan de praat gehouden ...
Maigret zei niets, maar gaf geen enkel blijk van enthousiasme. Het was goed te merken dat Santoni nog niet lang meeliep in zijn ploegje. Alles wat hij zei - en zelfs de toon waarop hij het zei - klopte niet met de geest van Maigret en van zijn medewerkers.
Hij stak zijn hand uit: - Geef op. Te drommel, hij wist wel dat Santoni de foto had gekaapt. Daarop stond een magere, nerveuze jongeman, met heel lang haar, die bij de vrouwen vast de naam zou hebben een knappe jongen te zijn, en die dit wist.
- Is dat alles?
- We zullen wel zien of hij vanavond thuiskomt, is het niet?
Maigret zuchtte:
- We zullen het wel zien, ja.
- Bent u niet tevreden?
- Zeker wel.
Wat had het voor zin? Santoni zou zich wel aanpassen, zoals de anderen dat ook hadden gedaan. Het was altijd weer dezelfde geschiedenis wanneer hij een inspecteur overnam van een andere afdeling.
- De reden waarom ik het meisje niet heb gevolgd, is dat ik weet waar ik haar kan vinden. Om half zes, kwart voor zes uiterlijk, komt zij elke dag weer op kantoor terug om de geïnde gelden af te dragen en verslag uit te
engen. Wilt u dat ik er heen ga? Maigret aarzelde, had hem bijna gezegd, zich er helemaal niet meer mee te bemoeien. Maar hij besefte dat dat onbillijk zou zijn, dat de inspecteur zijn best had gedaan.
-Controleer of zij terugkomt op kantoor, en of ze daarna naar haar trein gaat.
- Wie weet of haar vriendje haar niet opwacht?
- Wie weet. Hoe laat komt hij gewoonlijk thuis?
- Ze eten om zeven uur. Om die tijd is hij er altijd, ook wanneer hij 's avonds uit moet.
- Ik neem aan dat ze geen telefoon hebben? -Nee.
- De conciërge ook niet?
- Ik denk van niet. Het is geen huis om een telefoon te hebben. Ik zal het nagaan.
Hij keek in de speciale gids, met de rangschikking naar de straten.
- Loop er na half acht aan en informeer bij de conciërge. Laat bij mij de foto achter.
Nu Santoni die had ingepikt, kon hij hem net zo goed houden. Eventueel zou hij nog van dienst kunnen zijn.
- Bent u dan nog op kantoor?
- Ik weet niet waar dan ben, maar houd contact met de Quai.
- Wat moet ik in die tussentijd doen? Ik heb nog bijna twee uur voor de boeg, voordat ik naar de rue de Rivoli moet.
- Ga eens beneden kijken, bij kamers en pensions. Misschien is daar een formulier te vinden met de naam van Louis Thouret.
- Gelooft u dat hij in de stad een kamer had?
- Waar dacht je dan dat hij zijn gele schoenen en zijn opzichtige das liet als hij naar huis ging?
- Dat is waar.
Het was nu ruim twee uur geleden dat de middag-edities van de kranten waren verschenen met het portret van meneer Louis. Het was maar een klein fotootje in een hoek van een pagina, met het bijschrift: Louis Thouret, die gistermiddag is vermoord in een steeg aan de boulevard Saint-Martin. De politie volgt een spoor.
Dat was niet waar, maar de kranten maken er altijd missaris nog geen enkel telefoontje had gekregen. Omdat hij daar een beetje op rekende, was hij terug gegaan naar kantoor, waar hij de tijd doodde met het afdoen van lopende zaken.
Bijna altijd zijn er in een dergelijk geval mensen die, terecht of ten onrechte, menen het slachtoffer te herkennen. Ofwel ze hebben een verdacht persoon zien rondzwerven bij de plaats van de misdaad. Het merendeel van die tips blijkt bij controle onjuist te zijn. Maar het komt toch ook wel voor dat men daardoor achter de waarheid komt.
Drie jaar lang had meneer Louis, zoals zijn collega's en de conciërge uit de rue de Bondy hem noemden, Juvisy 's morgens met dezelfde trein verlaten om er met dezelfde avondtrein terug te keren, en hij nam zijn lunch mee, verpakt in wasdoek, zoals hij dat zijn hele leven had gedaan.
Maar wat deed hij, nadat hij in het gare de Lyon was uitgestapt? Dat bleef een mysterie. Behalve in die eerste maanden, toen hij, naar alle waarschijnlijkheid, wanhopig had gezocht naar een nieuwe baan. Hij had ongetwijfeld, als zoveel anderen, in de rij gestaan bij de krantegebouwen om zich te reppen naar de adressen die vermeld stonden in de kleine advertenties. Wie weet, had hij het geprobeerd met het colporteren van stofzuigers, huis aan huis? Het was hem niet gelukt, aangezien hij noodgedwongen geld was gaan lenen van juffrouw Léone en van de oude boekhouder.
Ook daarna bleef zijn spoor nog een aantal maanden zoek. Niet alleen moest hij het volle bedrag van zijn salaris bij Kaplan bemachtigen, maar bovendien nog het een en ander om zijn beide geldschieters terug te betalen.
Heel die tijd was hij elke avond zijn huis weer binnengestapt alsof er geen vuiltje aan de lucht was, als iemand die terugkeert van zijn dagelijks werk. Zijn vrouw had niets vermoed. Zijn dochter evenmin. Noch zijn schoonzusters. Noch zijn zwagers, die beiden bij de spoorwegen werkten. Op een goede dag was hij eindelijk in de rue de Clignancourt komen aanzetten met het geld dat hij juffrouw Léone schuldig was, een cadeautje voor haar, wat lekkers voor de oude moeder. Ongeacht de gele schoenen aan zijn voeten! Speelden die gele schoenen misschien een rol in de belangstelling, die Maigret voor het mannetje koesterde? Hij wilde dat zichzelf niet bekennen. Ook hij had er jarenlang van gedroomd, ganzepoepgele schoenen te dragen. Dat was toentertijd mode, net als de plastic windjacks.
In het begin van zijn huwelijk had hij zich voorgenomen, gele schoenen te kopen, en bijna had hij gebloosd toen hij de winkel binnenging. Ja, dat was toevallig aan de boulevard Saint-Martin geweest, tegenover het theater de 1'Ambigu. Hij durfde ze niet meteen aanhouden, en toen hij de doos had uitgepakt in het bijzijn van zijn vrouw, had mevrouw Maigret hem aangekeken met een wonderlijk lachje. - Die wou je toch niet aantrekken? Hij had ze nooit gedragen. Zij had de schoenen terugge
acht en gezegd, dat ze hem pijn deden. Ook Louis Thouret had gele schoenen gekocht, en dat
Om te beginnen was het een teken van zelfbevrijding, had hij durven zweren, want de hele tijd dat hij die veelbesproken schoenen aan zijn voeten had, voelde hij zichzelf ongetwijfeld een vrij man. Dit betekende dat zijn vrouw, zijn schoonzusters, zijn zwagers, tot op het ogenblik dat hij zijn zwarte schoenen weer zou aantrekken, geen vat op hem hadden. Het had nog een andere betekenis ook. Op de dag dat Maigret de zijne had gekocht, had de commissaris van het politiebureau aan de place Saint-Georges, waar hij toen werkte, hem net meegedeeld dat zijn maandsalaris was verhoogd met tien francs, tien nog waardevaste francs.
Ook meneer Louis had ongetwijfeld het gevoel gehad, dat zijn zakken vol geld zaten. Hij had de oude boekhouder een meerschuimen pijp cadeau gegeven, de twee mensen die hem hun vertrouwen hadden geschonken, terugbetaald. Dit hield tegelijk in, dat hij hen af en toe weer kon komen opzoeken, met name juffrouw Léone. En tegelijkertijd ging hij ook een bezoek
engen aan de conciërge in de rue de Bondy. Waarom vertelde hij hun niet, wat hij uitvoerde? Haast toevallig had de conciërge hem gezien op een bankje aan de boulevard Saint-Martin, op een morgen om elf uur.
Zij had hem niet aangesproken, maar omgelopen zodat hij haar niet zou zien. Maigret begreep haar. Wat haar dwars zat, was die bank. Iemand als meneer Louis, die heel zijn leven tien uur per dag heeft gewerkt, en die je dan weerziet, terwijl hij lui op een bankje zit! Niet op een zondag! 's Morgens om elf uur, terwijl op alle kantoren, in alle magazijnen het werk in volle gang is.
Het was ook op een bankje, dat kort geleden meneer Saim
on zijn vroegere collega had ontdekt. Ditmaal aan de boulevard Bonne-Nouvelle, op twee pas afstand van de boulevard Saint-Martin en van de rue de Bondy.
Het was toen middag en meneer Saim
on was niet zo verlegen geweest als de conciërge. Of misschien had Louis Thouret hem wel het eerst gezien. Had de vroegere magazijnmeester een afspraakje? Wie was die man die om de bank heen had lopen draaien met een gezicht alsof hij wachtte op een gebaar om er bij te komen zitten?
Meneer Saim
on had geen beschrijving van hem gegeven, had hem blijkbaar niet aandachtig opgenomen. Wat hij over hem had gezegd, was daarom niet minder onthullend: - Iemand, van het soort dat je daar in de buurt op de bankjes ziet zitten. Een van die individuen zonder bepaald beroep, die op de banken langs de boulevards uren slijten met vaag te kijken naar de voorbijgangers. Die in de Saint-Martin-buurt lijken niet op die van bepaalde pleintjes of van sommige parkjes, bijvoorbeeld die van het Pare Montsouris, waar meestal renteniers uit de omgeving zitten. Renteniers gaan niet zitten aan de boulevard Saint-Martin, of wanneer hun dat al eens overkomt, dan op een café-terrasje.
Aan de ene kant had je de gele schoenen, aan de andere kant het bankje, en die twee pasten voor het gevoel van de commissaris niet helemaal bij elkaar. Tenslotte, was er vooral het feit dat meneer Louis op
een steegje was binnengegaan, waar hij ogenschijnlijk niets te maken had, dat iemand hem daar onhoorbaar achterna was geslopen en hem een mes tussen de schouderbladen had gestoken, op nog geen tien meter afstand van de menigte die voorbij schuifelde over het trottoir.
Zijn portret had in de krant gestaan, en niemand belde op. Maigret ging voort met het maken van kanttekeningen bij rapporten, zijn handtekening te zetten onder formulieren. Buiten werd het van grijs, grauw, en het was al haast donker. Hij moest zijn lamp opdoen, en toen hij zag dat de klok boven de schoorsteenmantel op drie uur stond, kwam hij overeind om zijn dikke overjas van de haak te nemen. Voor hij wegging, deed hij de deur naar de inspecteurskamer op een kier open. - Over een uur of twee ben ik terug. Het was de moeite niet waard de auto te nemen. Aan het einde van de quai sprong hij achterop een autobus, om een paar minuten later weer uit te stappen op de hoek van de boulevard Sébastopol en de Boulevards. De vorige dag, om deze tijd, was Louis Thouret nog in leven geweest. Ook hij had rondgezworven door de buurt met een zee van tijd voor zich, eer hij zijn gele schoenen weer moest verruilen voor zijn zwarte, en zijn stappen richtte naar het gare de Lyon om terug te gaan naar Juvisy.
Op de trottoirs was het druk. Bij elke straathoek moest hij geruime tijd wachten om over te steken, en dan waren het ware mensentrossen, die op het fluitje van de verkeersagent vooruit stormden.
'Die bank is het vast,' dacht hij, toen hij op het trottoir aan de overkant van de boulevard Bonne-Nouvelle een bankje zag staan.
Dat bankje was leeg, maar uit de verte zag je ernaast een stuk verfrommeld papier liggen, vettig papier waarin, daarop had hij durven zweren, iets van vleeswaren had gezeten.
Op de hoek van de rue Saint-Martin tippelden hoertjes. Haar collega's zag je in een bartje, waar vier mannen om een tafeltje zaten te kaarten. Aan de toog stond een bekende gestalte; dat was, zag hij, inspecteur Neveu. Hij stond voor de deur op hem te wachten, en een van de vrouwen meende dat hij bleef stilstaan om haar: verstrooid schudde hij nee met zijn hoofd.
Aangezien Neveu hier was, zou hij hen wel hebben uitgehoord. Dit was zijn wijk, en hij kende ze allemaal. -Gaat het? vroeg Maigret hem, toen hij het kroegje uitkwam.
- U bent hier ook naar toe gekomen?
- Om eens even rond te neuzen.
- Nou, ik zwerf in deze hoek al rond sinds vanmorgen acht uur. Als ik geen vijfhonderd mensen heb uitgevraagd, dan ben ik een boon.
- Je hebt het zaakje gevonden waar hij lunchte?
- Hoe weet u dat?
- Ik had zo'n idee dat hij in deze buurt kwam lunchen, en hij was er de man naar om altijd naar eenzelfde adres te gaan.
- Daarginds ..zei Neveu, en wees op een eethuisje, dat er heel vredig uitzag. Hij had daar een eigen servet en zijn ring.
-Het dienstertje dat hem hielp, want hij ging altijd aan haar tafel zitten, achterin, bij het buffet, is een forse
uine met haren op haar kin. Weet u, hoe zij hem noemde?
Alsof de commissaris dat kon weten!
- Haar kereltje ... Dat heeft ze mij zelf verteld. Zo, mijn kereltje, wat zal het menu vandaag zijn?
'Zij verzekert, dat hij dat best vond. Hij sprak met haar over koetjes en kalfjes. Hij heeft haar nooit het hof gemaakt.
'De dienstertjes in dat restaurant hebben twee uur vrij tussen het einde van de lunch en het dekken voor het diner.
'Meer dan eens schijnt zij, als zij tegen drieën de deur uitging, meneer Louis te hebben zien zitten op een bankje. Elke keer wuifde hij haar even toe. 'Eens op een dag voegde zij hem toe: '- Vertel eens kereltje, jij schijnt je ook niet te overwerken, wat!
'Hij antwoordde toen dat hij nachtdienst had.
- Geloofde zij dat?
- Ja. Ze schijnt weg van hem te zijn.
- Heeft zij de krant gelezen?
- Nee. Van mij heeft zij gehoord dat hij vermoord is. Ze wilde het niet geloven.
'Het is geen duur restaurant, maar toch ook niet een met vaste menu's. Elke middag veroorloofde meneer Louis zich een half flesje merkwijn.
- Zijn er nog andere mensen hier in de buurt, die hem hebben gezien?
- Een tiental ongeveer, tot nu toe. Een van de hoertjes die tippelen op de hoek van de straat, kwam hem bijna dagelijks tegen. De eerste keer heeft zij geprobeerd hem mee te tronen. Hij sloeg dat af, heel vriendelijk, zonder hoog te paard te gaan zitten, en zij heeft er sindsdien een gewoonte van gemaakt, hem elke keer dat zij hem tegenkwam, toe te voegen: '- Nou, wordt het vandaag wat? 'Daar hadden ze allebei plezier aan. Wanneer zij er met een klant vandoor ging, gaf hij haar een knipoogje.
- Is hij nooit met een van hen meegegaan? -Nee.
- Ze hebben hem ook nooit met een vrouw gezien?
- Zij niet. Een van de verkopers uit de juwelierszaak.
- De juwelierszaak waarbij hij vermoord is?
- Ja. Toen ik de foto aan de verkopers en de verkoopsters liet zien, was er een die hem herkende.
- Dat is het mannetje dat vorige week een ring heeft gekocht! riep hij uit.
- Meneer Louis met een jonge vrouw?
- Niet bepaald jong. De verkoper heeft niet veel aandacht aan hem geschonken, omdat hij meende een getrouwd paar voor te hebben. Het is hem alleen opgevallen dat zij een zilvervos om had en een halsketting met een hanger in de vorm van een klaverblaadje van vier.
- Wij verkopen diezelfde.
- Was die ring duur?
- Verguld zilver met een imitatie-diamant.
- Hebben ze in zijn bijzijn niets gezegd?
- Ze praatten als man en vrouw. Hij herinnert zich de woorden niet. Niets van belang.
- Zou hij haar herkennen? Daar is hij niet zeker van. Zij was in het zwart en droeg handschoenen. Bijna had zij er een laten liggen op de toonbank nadat zij de ring had gepast.' Meneer Louis kwam terug om er naar te zoeken. Zij wachtte op hem voor de deur. Zij is groter dan hij. Op straat gaf hij haar een arm en ze liepen samen in de richting van de République.
- Anders niets?
- Het kost allemaal tijd. Ik was verderop begonnen, bij de rue Montmartre, maar daar heb ik geen enkel resultaat bereikt. Dat had ik haast vergeten. U kent die wafelbakkerijtjes in de rue de la Lune.
Daar werden wafels vrijwel in de open lucht gebakken, in winkeltjes die van voren open waren, net als kermiskraampjes, en op de hoek van de straat kon je de zoetige baklucht al ruiken.
- Daar herinneren ze zich hem. Hij kwam er nogal eens wafels halen, altijd drie, die hij nooit meteen opat, maar meenam.
Het waren reusachtige wafels. De reclame beweerde dat het de grootste waren van heel Parijs, en het was onwaarschijnlijk dat die kleine meneer Louis na een stevige lunch in staat zou zijn geweest er drie naar binnen te werken.
Hij was er ook de man niet naar om ze op een bankje te gaan opeten. Deelde hij ze dan soms met de vrouw van de ring? In dat geval moest ze niet ver weg wonen.
Misschien waren de wafels wel bestemd voor de kameraad die meneer Saim
on had gezien.
- Moet ik er mee doorgaan?
- Wis en waarachtig.
Het ging Maigret een beetje aan zijn hart. Hij had dit karweitje graag zelf willen opknappen, net als toen hij nog gewoon inspecteur was.
- Waar gaat u naar toe, chef?
- Eens even daarginds rondneuzen.
Hij verwachtte er niets van. Eenvoudig omdat hij op nog geen honderd meter afstand daarvan was, had hij zin nog eens te gaan kijken op de plek waar meneer Louis was vermoord. Het was ongeveer dezelfde tijd. Maar vandaag hing er geen mist. Desondanks was het in het steegje stikdonker, en je kon er nog minder onderscheiden omdat je ogen nog verblind waren door de felle etalagelichten van de juwelierszaak. In verband met de wafels, met herinneringen aan kermissen die bij hem opkwamen, had Maigret een moment het idee, dat Thouret het steegje was binnengegaan om er een kleine boodschap te doen, maar een urinoir, pal ervoor, maakte deze veronderstelling weinig aannemelijk.
- Kon ik die vrouw maar vinden! verzuchtte Neveu, die wel pijnlijke voeten zou hebben na al dat heen en weer geloop.
Maigret evenwel zou liever de man hebben gesproken, die op het bankje erbij was komen zitten, na daartoe stilzwijgend verlof te hebben gevraagd aan meneer Louis, toen deze in gesprek was met de boekhouder. Dat was de reden waarom hij elke bank nauwkeurig observeerde. Op een ervan had een oude zwerver een halfvolle litersfles rode wijn naast zich neergezet, maar om hem ging het niet. Meneer Saim
on zou dan hebben gezegd: verderop zat een forse vrouw van buiten te wachten tot haar man uit het urinoir zou komen en profiteerde daarvan om haar opgezette benen te laten uitrusten.
- Als ik in jouw plaats was, zou ik me minder druk maken over de winkelzaken dan over de mensen op de bankjes.
De voorbijgangers letten niet op hen. Het is een uitzondering als iemand een blik werpt op de mensen, die op de bankjes zitten. Daarentegen kennen die mensen elkaar. Was het soms niet gekomen door een babbeltje met de moeder van een jongetje, op een bankje van de square d'Anvers, terwijl zij zat te wachten tot het tijd zou zijn voor haar afspraak bij de tandarts, dat mevrouw Maigret ongewild op het spoor was gekomen van een moordenaar?
- Wilt u me geen razzia laten houden?
- Dat in geen geval! Gewoon gaan zitten op de bankjes en een praatje beginnen.
- Goed, chef, verzuchtte Neveu, die allesbehalve ingenomen was met dit vooruitzicht en die liever nog verder was blijven rondlopen.
Hij had er geen flauw vermoeden van dat de commissaris zelf wat graag in zijn plaats zou zijn geweest.
HOOFDSTUK IV

De begrafenis in de regen
De volgende dag, woensdag, was Maigret gedagvaard als getuige voor het Hof en verdeed hij zijn grootste deel van de middag met wachten in het grijze kamertje voor de getuigen. Niemand had er aan gedacht, de verwarming aan te zetten, en het was er eerst om te sterven van kou. Daarna was het, tien minuten nadat de radiator was aangedraaid, te heet, met een sterke geur van slecht gewassen lichamen en onfrisse kleren. Het ging om het proces van een zekere René Lecoeur, die zeven maanden geleden zijn tante de hersens had ingeslagen met een fles. Hij was pas tweeentwintig jaar, had de lichaamsbouw van een sjouwer uit de Hallen en een dom gezicht. Waarom is er geen betere verlichting in de zalen van het paleis van Justitie, waar het lampenschijnsel altijd wordt opgezogen door de grauwe sfeer? Maigret kwam gedeprimeerd de zaal uit. Een jonge advocaat, die net naam begon te maken, in hoofdzaak door zijn agressiviteit, viel de ene getuige na de andere fel aan.
Uit Maigret probeerde hij los te peuteren dat de verdachte enkel en alleen had bekend ten gevolge van de ruwe behandeling die hij aan de quai des Orfèvres had ondergaan, wat onwaar was. En niet alleen was het onwaar, maar de advocaat wist dat ook. - Wil de getuige ons meedelen hoeveel uren het eerste verhoor van mijn cliënt heeft geduurd? De commissaris was hierop voorbereid.
- Zonder eten?
- Lecoeur heeft geweigerd de
oodjes te eten, die hem werden voorgezet.
De advocaat maakte een gebaar naar de jury als om te zeggen:
- U ziet het, heren! Zeventien uur zonder iets te eten! Had Maigret in die tijd dan iets anders gegeten dan twee
oodjes?
En hij had niemand vermoord!
- Erkent de getuige dat hij, die zevende maart, om drie uur in de morgen, verdachte heeft geslagen, zonder enige provocatie zijnerzijds, en dat terwijl de arme jongen handboeien om zijn polsen had?
- Nee.
- Ontkent de getuige dat hij heeft geslagen?
- Op een bepaald moment heb ik hem een draai om zijn oren gegeven, zoals ik dat met een zoon zou hebben gedaan.
De advocaat deed dom. Dit was niet de manier om het aan te pakken. Maar het ging hem alleen om de reacties van de aanwezigen en om wat de kranten zouden schrijven. Hierop had hij zich, tegen alle regels in, rechtstreeks tot Maigret gewend, op een tegelijk zoetsappige en bijtende toon:
- U hebt een zoon, commissaris? -Nee.
- Hebt u nooit kinderen gehad? ... Pardon?... De heb uw antwoord niet verstaan ...
De commissaris had met luide stem moeten herhalen, dat hij een dochtertje had gehad, dat bij de geboorte was overleden.
Dat was alles. Toen hij de balie verliet, was hij in de kantine van het paleis een glaasje gaan drinken en vervolgens naar zijn bureau teruggegaan. Lucas, die net een onderzoek had afgesloten dat twee weken in beslag had genomen, had zich op de zaak Thouret geworpen.
- Geen nieuws van die jongen Jorisse?
- Nog altijd niet.
Het vriendje van Monique Thouret was de vorige avond niet thuisgekomen, was die morgen ook al niet verschenen in de boekenzaak, noch tussen de middag in het restaurant aan de boulevard Sébastopol, waar hij samen met het meisje placht te eten. Lucas leidde de nasporingen naar hem en onderhield contact met de stations, de gendarmerie, de grensposten.
Inmiddels ging Janvier, samen met vier van zijn collega's voort, de winkeliers in ijzerwaren te ondervragen in de hoop de verkoper van het mes te vinden.
- Heeft Neveu niet opgebeld?
Maigret had veel eerder terug zullen zijn op zijn bureau.
- Hij was een half uur geleden aan de telefoon. Tegen zes uur zou hij nog eens opbellen.
Maigret voelde zich een beetje moe. Het beeld van René Lecoeur in de beklaagdenbank bleef hem achtervolgen. En ook de stem van de advocaat, de stijve rechters, het publiek in het slechte licht van die zaal met de naargeestige betimmering. Hem ging dat niet aan. Wanneer iemand bij de C.R. de deur uitging om in handen te worden gesteld van de rechter van instructie, dan was de rol van de commissaris afgelozou hebben gewild. Hij wist maar al te goed, hoe het verder zou gaan. En als het aan hem had gelegen...
- Heeft Lapointe niets gevonden?
Iedereen had langzamerhand een eigen taak gekregen. Zo ging de kleine Lapointe van het ene pension naar hét andere, in een kring die steeds groter werd, uitgaande van de boulevard Saint-Martin. Het kon niet anders of meneer Louis had ergens zijn schoenen verwisseld. Of hij had een kamer onder zijn eigen naam, of hij had de beschikking over een woning, misschien die van de vrouw met de zilvervos die de indruk maakte van een wettige echtgenote en voor wie hij een ring had gekocht.
Inmiddels bleef Santoni zich bezighouden met Monique, in de hoop dat Albert Jorisse zou proberen met haar in contact te komen of haar iets te laten horen. De familie had de vorige dag het lijk laten ophalen door een begrafenisonderneming. Het zou de volgende dag worden begraven.
Aldoor maar stukken tekenen, onbenullige paperassen, telefoontjes. Het was eigenaardig dat er geen sterveling had opgebeld of geschreven of was aangekomen in verband met meneer Louis. Het leek wel alsof zijn dood geen spoor had nagelaten.
- Hallo! U spreekt met Maigret.
De stem van inspecteur Neveu, die in een café was, want je hoorde muziek, ongetwijfeld de radio.
- Nog altijd niets bepaalds, chef. Ik heb nog drie mensen gevonden, waaronder een oude vrouw, die een deel van hun tijd slijten op de bankjes langs de Boulevards en die zich hem herinneren. Iedereen zegt hetzelfde:
Hij was zo aardig, beleefd tegen iedereen, bereid om een gesprek aan te knopen. Volgens de oude vrouw verdween hij altijd in de richting van de République, waar zij hem al gauw in de drukte uit het oog verloor.
- Is zij hem nooit in gezelschap van iemand anders tegengekomen?
- Zij niet. Een zwerver heeft me verteld:
Hij wachtte op iemand. Toen die man was gekomen, zijn ze samen weggegaan.
- Maar hij heeft me die ander niet kunnen beschrijven. Hij zei alleen telkens weer:
'- Iemand zoals je er zoveel ziet.
- Volhouden, verzuchtte Maigret.
Daarop belde hij zijn vrouw op, dat hij wat later zou thuiskomen, ging naar beneden om de wagen te nemen en gaf het adres in Juvisy op. Het woei. De wolken hingen laag en joegen voort net als wanneer aan zee een storm dreigt. De chauffeur had moeite, de rue des Peupliers weer te vinden, en er
andde nu niet alleen licht in de keuken, maar ook op de kamer van de bovenverdieping.
De bel deed het niet. Die was vanwege de rouw afgezet. Maar iemand had hem horen aankomen en de deur ging op een kier open; hij zag een vrouw voor zich die hij niet kende, vier of vijf jaar ouder dan mevrouw Thouret, en die op haar leek.
- Commissaris Maigret... zei hij.
Zij wendde zich om naar de keuken: - Emilie!
- Ik heb het gehoord. Laat hem binnen.
Hij werd ontvangen in de keuken, want de eetkamer was herschapen in een rouwzaal. In de smalle gang hing een geur van bloemen en van kaarsen. Er zat een
- tiet spijt me dat ik u kom storen...
- Mag ik u voorstellen: meneer Magnin, mijn zwager, die controleur is.
- Zeer aangenaam...
Magnin was van het plechtstatige en stompzinnige soort, met een rossige knevel en een uitspringende adamsappel.
- Mijn zuster Céline kent u al. Dit is Hortense... Er was amper plaats voor iedereen in de te kleine kamer. Alleen Monique was niet opgestaan en staarde de commissaris aan. Zij dacht zeker dat hij voor haar was gekomen, om haar uit te horen over Albert Jorisse, en zij zat verstijfd van angst.
-Mijn zwager Landin, de man van Hortense, komt vannacht thuis met de expres. Hij zal nog net op tijd zijn voor de begrafenis. Wilt u niet gaan zitten? Hij schudde ontkennend het hoofd.
- Misschien wilt u hem even zien?
Zij stond ei op hem te tonen, hoe keurig alles was gedaan. Hij volgde haar naar de aangrenzende kamer, waar Louis Thouret languit in zijn kist lag, waarvan het deksel nog niet was vastgeschroefd. Heel zachtjes fluisterde zij:
- Je zou zeggen dat hij slaapt...
Hij deed wat hij doen moest, doopte een palmtakje in het wijwater, sloeg een kruis, bewoog een ogenblikje zijn lippen en bekruiste zich opnieuw.
- Hij heeft geen weet van zijn heengaan gehad ... Zij liet hierop volgen: - Hij hield zo van het leven! Ze gingen op hun tenen de kamer uit en zij deed de deur weer dicht. De anderen wachtten op het vertrek
van de commissaris om verder te gaan met de maaltijd.
- U bent van plan de begrafenis bij te wonen, commissaris?
- Ik kom. Dat is juist de reden van mijn bezoek. Monique verroerde nog altijd geen vin, maar deze woorden luchtten haar kennelijk op. Maigret scheen geen aandacht te schenken aan haar, en zij paste wel op de aandacht te trekken alsof zij zodoende reeds het lot zou kunnen bezweren.
- Ik neem aan dat u en uw zusters de meeste mensen op de begrafenis wel zult kennen, wat met mij niet het geval is.
- Ik begrijp het! zei zwager Magnin, alsof Maigret en hij op hetzelfde denkbeeld waren gekomen.
Hij wendde zich om naar de anderen met een blik als om te zeggen: 'Let maar op!'
- Ik wil, heel eenvoudig, dat u, wanneer er iemand mocht zijn wiens aanwezigheid u ongewoon voorkomt, mij dat duidelijk maakt.
- U denkt dat de moordenaar zal komen?
- Het hoeft de moordenaar niet te zijn. Ik mag niets verwaarlozen. Vergeet u niet, dat een deel van het leven van uw man in deze drie laatste jaren ons onbekend is.
- U denkt aan een vrouw?
Niet alleen was haar gezicht harder gaan staan, maar ook haar beide zusters hadden onwillekeurig hetzelfde gezicht gezet.
- Ik denk nergens aan. Ik zoek. Wanneer u mij morgen een wenk geeft, zal ik die begrijpen.
hij knikte bevestigend, verontschuldigde zich nogmaals dat hij hen had gestoord. Magnin was het, die hem uitliet.
- Hebt u een spoor? vroeg hij, van man tot man, zoals men spreekt tegen de dokter die net uit de kamer van de zieke komt.
-Nee.
- Helemaal geen idee?
- Helemaal niet. Goedenavond.
Dit bezoek was niet geschikt om het loodzware gevoel te verdrijven, dat hem had overvallen, terwijl hij zijn beurt zat af te wachten om te getuigen in het proces Lecoeur. In de auto die hem terug
acht naar Parijs, zat hij te peinzen over iets dat overigens volkomen onbelangrijk was. Toen hij op zijn twintigste jaar in de hoofdstad was aangekomen, had hem het diepst getroffen, die onafge
oken gisting van de grote stad, dat voortdurende gekrioel van honderdduizenden mensen die ergens achter aan joegen. Op bepaalde, zo te zeggen strategische punten was deze gisting duidelijker merkbaar dan elders, bijvoorbeeld de Hallen, de place Clichy, de Bastille en deze boulevard Saint-Martin, waar nu meneer Louis was vermoord.
Wat hem vroeger had getroffen, hem een koortsachtige opwinding van romantiek had gegeven, waren in deze eeuwig bewegende menigte, zij die het touw hadden laten schieten, de moedelozen, de verslagenen, de mensen die zich berustend stroomafwaarts lieten drijven.
Later had hij hen leren kennen, en nu waren zij het 78
niet meer die indruk op hem maakten, maar de laag daar vlak boven, de keurige en nette mensen, zonder iets schilderachtigs, die dag in dag uit vochten om het hoofd boven water te houden, om hun illusie te redden, het geloof dat zij bestonden en dat het leven de moeite van het leven loont.
Vijfentwintig jaren lang had meneer Louis elke morgen dezelfde ochtendtrein genomen, met dezelfde reisgenoten, zijn lunch in een wasleren doekje onder de arm en 's avonds was hij teruggekeerd naar wat Maigret zou willen noemen, het huis van de drie gezusters, want al woonden Céline en Hortense dan ook in andere straten, zij waren er alle drie aanwezig en sloten de einder af als een muur van steen.
- Naar het bureau, chef?
- Nee. Naar mijn huis.
Die avond ging hij met mevrouw Maigret naar de bioscoop Bonne-Nouvelle, zoals gewoonlijk, er. passeerde aan de arm van zijn vrouw tweemaal het steegje aan de boulevard Saint-Martin.
- Ben je in een slechte bui? -Nee.
- Je hebt de hele avond geen woord gezegd.
- Dat is me niet opgevallen.
Om drie, vier uur in de morgen begon het te regenen, en in zijn slaap hoorde hij het water door de regenpijpen gutsen. Toen hij zat te ontbijten, kwam het met emmers omlaag, bij vlagen, en op straat klemden de mensen zich vast aan hun paraplu, die telkens dreigde binnenste buiten te slaan.
- Echt weer voor Allerheiligen, merkte mevrouw Maigret op.
ze, winderige en koude dag, maar zonder regen: hij zou niet hebben kunnen zeggen, waarom.
- Heb je het erg druk?
- Dat weet ik nog niet.
- Je zou goed doen je overschoenen aan te trekken. Hij deed dat. Voordat hij een taxi had gevonden, waren zijn schouders al doorweekt, en in de wagen druppelde het koude water van zijn hoed.
- Quai des Orfèvres.
De begrafenis was om tien uur. Hij ging even naar de kamer van de baas, zonder het einde van het rapport bij te wonen. Hij wachtte op Neveu, die hem zou komen afhalen. Die nam hij voor alle zekerheid mee, want de inspecteur kende nu van gezicht tal van mensen uit de Saint-Martin buurt, en Maigret bleef zijn eigen gedachtengang volgen.
-Nog altijd geen nieuws van Jorisse? vroeg hij aan Lucas.
Zonder duidelijke reden was Maigret ervan overtuigd, dat de jongeman Parijs niet had verlaten.
- Je moest eens een lijstje opstellen van zijn vrienden, van alle mensen met wie hij de laatste jaren veel is omgegaan.
- Daar ben ik al aan begonnen.
- Ga er mee door!
Hij nam Neveu mee, die zich, ook al kletsnat, kwam aanmelden in de deuropening.
- Mooi weertje voor een begrafenis! gromde de inspecteur. Ik hoop dat er wagens zullen zijn.
- Vast niet.
Om tien minuten voor tien stonden zij voor het sterfhuis, waarvan de deur was behangen met zwarte doeken met zilveren tranen. Er stonden mensen te wachten met hun paraplu in de hand op het niet geplaveide trottoir, waar de regen de gelige modder doorweekte en plassen vormde.
Sommigen gingen naar binnen,
achten een kort bezoek aan de rouwkamer en kwamen weer naar buiten met ernstige, plechtstatige gezichten, in het volle besef van de plicht die zij hadden vervuld. Er moesten ongeveer vijftig mensen zijn, maar je zag nog anderen staan schuilen voor de aangrenzende huizen. Er zouden ook buren komen, die voor hun ramen stonden te kijken om pas op het laatste ogenblik de deur uit te gaan.
- Gaat u niet naar binnen, chef?
- Ik ben hier gister al geweest.
- Het maakt daarbinnen geen vrolijke indruk. Neveu doelde uiteraard niet op de atmosfeer van deze dag, maar op het huis in het algemeen. Toch was het de droom van duizenden mensen, een dergelijk huis te bezitten.
- Waarom zijn ze hier gaan wonen?
- Vanwege de zusters en de zwagers.
Er was een aantal mannen in het uniform van de spoorwegen. Het rangeerterrein was niet ver af. Het grootste deel van de nieuwbouw werd bewoond door mensen, die rechtstreeks of zijdelings met treinen te maken hadden.
De lijkkoets kwam eerst voor. Toen kwam onder zijn paraplu, snel een priester in koorhemd aanlopen, voorafgegaan door een koorknaap die het kruis droeg. Niets in deze straat hield de wind tegen, die de klets- natte kleren tegen de lichamen plakte. De doodskist werd prompt nat. Terwijl de familie wachtte in de gang, stonden mevrouw Thouret en haar zusters te fluisteren. Er werd naar iets of iemand gezocht. Waren er niet genoeg paraplu's?
Ze waren in volle rouw, de twee zwagers ook, en achter hen aan kwamen de dochters, Monique en haar drie nichtjes.
Dat waren samen zeven vrouwen, en Maigret had erop willen zweren dat de jeugd evenveel gelijkenis vertoonde als de moeders. Het was een familie van vrouwen, die je de indruk gaf dat de mannen zich bewust waren van hun minderheid.
De paarden snoven. De familie stelde zich op achter de lijkwagen. Vervolgens mensen die blijkbaar vrienden waren of buren, die voorrangsrechten hadden. De rest liep er achteraan, ordeloos, ten gevolge van de regenvlagen, en er waren er die over het trottoir gingen, vlak langs de huizen. - Je herkent niemand?
Niemand van het slag dat zij zochten. Om te beginnen geen vrouw die de rol had kunnen spelen van de vrouw met de ring. Er was wel een vossebontje, maar dat had de commissaris uit een van de huizen in de straat zien komen en de deur achter zich zien afsluiten. Bij de mannen was er niet één, die je je kon voorstellen op een bankje van de boulevard Saint-Martin. Desondanks bleven Maigret en Neveu tot het einde. Gelukkig was er geen mis, enkel een absoute. Men nam niet eens de moeite de deuren van de kerk dicht te doen, waar de vloerstenen prompt nat werden. Tweemaal kruisten de blikken van Monique en van de commissaris elkaar, en beide keren voelde hij, hoe de angst de borst van het meisje moest beklemmen.
- Gaan we mee naar het kerkhof?
- Het is niet ver. Je kunt nooit weten.
Ze moesten tot de enkels door de modder baggeren, want de groeve bevond zich in een nieuwe hoek, waar de paden nog in aanleg waren. Telkens wanneer zij Maigret opmerkte, keek mevrouw Thouret met aandacht om zich heen ten einde hem te doen blijken dat zij zich zijn verzoek herinnerde. Toen hij, evenals de anderen, de familie die bij het graf op een rijtje stond, ging condoleren, mompelde zij:
- Ik heb niemand gezien.
Haar neus was rood, door de kou; de regen had haar poeder weggeveegd. Ook de vier nichtjes glommen. Ze bleven nog even wachten voor het hek, stapten tenslotte binnen in het kroegje aan de overkant, waar Maigret twee grogs bestelde. Zij waren niet de enigen. Enkele minuten later was het cafeetje stampvol en stond de helft van de begrafenisgangers daar op de vloer te trappelen om de voeten warm te krijgen. Van alle gesprekken onthield hij slechts één zinnetje:
- Heeft ze geen pensioen?
De schoonzusters zouden dat wel krijgen, want hun mannen werkten bij de spoorwegen. Feitelijk was meneer Louis altijd het arme familielid geweest. Niet alleen was hij maar een magazijnmeester, maar hij zou ook nooit pensioen krijgen.
- Wat gaan ze nou doen?
- De dochter werkt. Ze zullen vast iemand in huis nemen.
- Ga je mee, Neveu?
hem op de straten zag kletteren en waar de auto's dikke snorren van modderwater hadden.
- Waar zet ik je af?
- Het heeft geen zin me te gaan verkleden, want ik moet dit toch weer aantrekken. Laat me maar uitstappen op de c.r . Dan neem ik wel een taxi naar mijn bureau.
In de gangen van de c.r . waren dezelfde natte sporen als op de vloertegels in de kerk, dezelfde natte en koude lucht. Een vent met handboeien aan zat op een bankje bij de deur van de commissaris te wachten.
- Geen nieuws, Lucas?
- Lapointe heeft opgebeld. Hij zit in de
asserie de la République. Hij heeft de kamer gevonden.
- Die van Louis?
- Dat beweert hij, hoewel de kamerverhuurster weinig neiging vertoont, bij het onderzoek behulpzaam te zijn.
- Heeft hij gevraagd hem op te bellen?
- Tenzij u liever naar hem toe wilt gaan.
Maigret gaf hieraan de voorkeur, omdat hij er niets voor voelde, kletsnat als hij was, achter zijn bureau te gaan zitten.
- Anders niets?
-Een vals alarm in verband met de jongeman. Ze meenden hem te hebben gevonden in de wachtkamer van het gare Montparnasse. Het is hem niet. Alleen maar iemand die op hem lijkt.
Maigret nam het zwarte autootje weer en stapte enkele minuten later binnen in de
asserie aan de place de la République, waar Lapointe bij de kachel zat achter een kop koffie.
- Een grog! bestelde hij.
Hij voelde zich alsof een deel van het koude hemelwater hem in de neusgaten was gedrongen, en hij was bang voor een verkoudheid. Soms door het bijgeloof, dat wil dat men bij een begrafenis licht kou vat?
- Waar is het?
- Twee passen hier vandaan. Het is een toeval dat ik het heb gevonden, want het is geen pension en het adres komt op onze lijsten niet voor.
- Weet je zeker dat het daar is?
-U moet zelf de kamerverhuurster maar eens gaan zien. Ik liep door de rue d'Angoulême om van de ene boulevard naar de andere te komen, toen ik voor een raam een bordje zag staan: Kamer te huur. Het is een klein huis zonder conciërge, van slechts twee verdiepingen. Ik heb aangebeld en gevraagd, de kamer te mogen zien. Meteen al had ik het land aan de kamerverhuurster, die niet zo jong meer is, vroeger rossig en misschien een schoonheid is geweest, maar die nu vergrijsd is, vrijwel kaal, met haar uitgezakte lichaam rondloopt in een hemelsblauwe peignoir.
- Is het voor uzelf? vroeg ze mij voordat ze er toe kon komen, de deur helemaal open te doen. U ben alleen? 'Ik hoorde dat er op de eerste verdieping een deur op een kier openging. Ik zag heel even een hoofd over de leuning heen buigen, een knap meisje was dat, ook al in peignoir.
- Een bordeel?
- Waarschijnlijk niet helemaal. Maar ik zou er niet op durven zweren dat zij vroeger daar niet heeft gewerkt als rechterhand van de madam.
Wilt u per maand huren? Waar werkt u?
Tenslotte
acht ze mij naar een kamer op de tweede verdieping, die uitziet op de binnenplaats en die niet kwaad gemeubileerd is. Een beetje al te veel doeken en lapjes naar mijn smaak, met veel fluweel en zijde van slechte kwaliteit, en een pop op de divan. Er hing nog een vrouwenluchtje. '- Van wie hebt u mijn adres gekregen? 'Ik stond op het punt haar te antwoorden, dat ik het bordje had gelezen. De hele tijd dat ik met haar sprak hinderde mij de aanblik van een slappe borst die dreigde uit de peignoir te glippen.
Een van mijn vrienden, heb ik gezegd 'Op goed geluk zei ik meteen daarop. '- Hij heeft mij verteld dat hij bij u woonde. '- Wie is het? '- Meneer Louis.
Toen begreep ik dat zij hem kende. Haar gezicht veranderde van uitdrukking. Haar stem klonk anders.
- Nooit van gehoord! zei zij droogjes, langs haar neus weg. Bent u gewoon laat thuis te komen?
- Ze probeerde van me af te komen.
- Dat is waar ook, hernam ik, quasi-onschuldig, misschien is mijn vriend hier op het ogenblik wel. Hij werkt overdag niet en staat niet zo vroeg op.
- Neemt u de kamer nu, ja of nee?
- Ik neem hem, maar...
'- Er wordt hier vooruit betaald.
'Ik haalde mijn portefeuille uit mijn zak. Zogenaamd
achteloos nam ik daar de foto van meneer Louis uit.
'-Kijk! Hier heb ik toevallig een portret van mijn
vriend.
'Ze wierp er amper een blik op.
- Ik geloof niet dat wij elkaar goed begrijpen, zei zij en liep naar de deur.
- Maar...
- Als u er niets op tegen hebt om de trap af te gaan, mijn eten
andt aan.
'Ik ben er zeker van dat zij hem kent. Toen ik naar buiten ging, bewoog er een gordijn. Ze is kennelijk op haar hoede.
- Laten we erop afgaan! zei Maigret.
Hoewel het vlakbij was, namen ze de wagen, die stopte voor het huis. Het gordijn bewoog opnieuw. De vrouw die opendeed, had zich niet aangekleed en liep nog steeds in dezelfde peignoir, waarvan het blauw haar niet slechter had kunnen staan. -Wat is er?
- Centrale Recherche.
- Wat wilt u? Ik dacht wel dat die jonge snotneus mot zocht! gromde zij met een vuile blik naar Lapointe.
- We zouden beter binnen kunnen praten.
- O! Ik houd u niet tegen om binnen te komen. Ik heb niets te verbergen.
- Waarom hebt u ontkend, dat meneer Louis een van uw huurders was?
- Omdat dat deze jongeman niet aanging.
Ze had de deur opengedaan naar een snikheet salonnetje, waar overal kussens lagen, in schreeuwerige kleuren geborduurd met katten, harten, muzieknoten. Daar het daglicht amper door de gordijnen heendrong, stak zij een staande lamp met een enorme oranje kap aan.
- Wat moet u eigenlijk precies van me?
Maigret haalde op zijn beurt de foto uit zijn zak van meneer Louis, die hij net had helpen begraven.
- Hoe lang is hij uw huurder geweest?
- Ongeveer twee jaar. Misschien iets langer.
- Hebt u er veel?
- Huurders? Het huis is te groot voor een vrouw alleen. De mensen vinden vandaag de dag niet gemakkelijk een dak boven hun hoofd.
- Hoeveel?
- Op het ogenblik heb ik er drie.
- En een kamer leeg?
- Jawel. Die ik aan deze knaap heb laten zien. Ik ben stom geweest dat ik hem niet door had.
- Wat weet u van meneer Louis?
-Het was een rustige man, die helemaal geen last veroorzaakte. Aangezien hij 's nachts werkte...
- Weet u waar hij werkte?
- Ik ben niet zo nieuwsgierig geweest, hem dat te vragen. Hij ging 's avonds de deur uit en kwam 's morgens thuis. Hij had niet veel slaap nodig. Ik heb hem vaak gezegd dat hij meer rust moest nemen, maar alle mensen die 's nachts werken, schijnen zo te zijn.
- Kreeg hij veel bezoek?
- Wat wilt u eigenlijk precies weten?
- Leest u kranten ...?
Er lag een ochtendblad open op een tafeltje.
- Ik begrijp wat u bedoelt. Maar dan wil ik toch eerst graag zeker weten dat u mij geen last zult bezorgen. Ik ken de politie.
Voor Maigret stond het al vast, dat een onderzoek in de archieven van de zedenpolitie een kaart met gegevens over deze vrouw aan het licht zou
engen.
- Ik schreeuw het niet van de daken, dat ik kamers verhuur, en ik geef mijn huurders niet op. Dat is geen misdaad. Dat neemt niet weg, dat, als men probeert mij onaangenaamheden te bezorgen...
- Dat zal van uzelf afhangen.
- Belooft u dat? Overigens, wat is uw rang?
- Commissaris Maigret.
- Juist. Ik heb het gesnapt! Dan is het ernstiger dan ik dacht. Het zijn voornamelijk uw collega's van de zedenpolitie, die mij...
En zij ge
uikte zo'n ordinaire uitdrukking, dat Lapointe er haast van bloosde.
- Ik weet dat hij is vermoord, jawel. Maar verder weet ik niets.
- Welke naam heeft hij u opgegeven?
- Meneer Louis. Dat is alles.
- Hij kreeg bezoek van een vrouw met
uine haren, niet zo jong meer.
- Een knap mens, van hooguit veertig jaar, en die weet zich te gedragen.
- Kwam zij vaak op bezoek?
- Drie- of viermaal per week.
- U kent haar naam?
- Ik noemde haar mevrouw Antoinette.
-U noemt dus de mensen gewoonlijk bij hun voornaam?
- Ik ben niet nieuwsgierig.
- Bleef zij lang daar boven?
- De nodige tijd.
- De hele middag?
- Soms. Andere keren niet langer dan een paar uur.
- Kwam zij nooit 's morgens?
met vaak.
- Hebt u haar adres?
- Daar heb ik haar niet om gevraagd.
- Uw andere kamers hebt u verhuurd aan vrouwen?
- Jawel. Meneer Louis is de enige man die...
- Hij heeft daarmee nooit relaties aangeknoopt?
- U bedoelt, of hij met ze naar bed is geweest? Als u dat bedoelt, nee. Laat ik hieraan toevoegen, dat hem daar weinig aan gelegen scheen te zijn. Als hij dat had gewild...
- Ging hij wel met ze om?
- Hij maakte een praatje met de meisjes. Soms klopten ze bij hem aan, om een vuurtje, een sigaret of de krant te vragen.
-Dat is alles?
-Ze babbelden wat. Soms speelde hij een spelletje kaart, samen met Lucile.
- Is die boven?
- Ze is al twee dagen de hort op. Dat komt vaak voor. Ze is blijkbaar tegen iemand opgelopen. Vergeet u niet dat u beloofd hebt, me geen onaangenaamheden te bezorgen. En ook de meisjes hier in huis niet.
Hij kwam er niet op terug, dat hij helemaal niets had beloofd.
- Is er anders niemand bij hem op bezoek geweest?
- Toch wel, twee- of driemaal heeft de laatste tijd iemand naar hem gevraagd.
- Een jong meisje?
- Jawel. Ze wou niet naar boven gaan. Ze heeft mij gevraagd, hem te waarschuwen, dat zij er was.
- Heeft zij haar naam opgegeven?
-Monique. Ze bleef wachten in de gang, weigerde zelfs, de salon binnen te gaan.
- Kwam hij naar beneden?
- De eerste keer heeft hij een paar minuten met haar staan fluisteren, en toen ging zij weer weg. De andere keren ging hij met haar de deur uit.
- Heeft hij u niet verteld, wie zij was?
- Hij heeft mij alleen gevraagd, of ik haar knap vond.
- Wat hebt u geantwoord?
- Dat zij aardig was, zoals de meisjes van haar leeftijd dat tegenwoordig zijn, maar dat zij binnen enkele jaren een echt karrepaard zou zijn.
- Wat heeft hij verder nog voor bezoek gehad?
- Wilt u niet gaan zitten?
- Dank u wel. Het heeft geen zin, uw kussens nat te maken.
- Ik houd het huis zo netjes als ik kan. Wacht eens even. Er is nog iemand geweest, een jongeman, die zijn naam niet heeft genoemd. Toen ik meneer Louis ging vertellen dat hij beneden was, scheen dat hem zenuwachtig te maken. Hij vroeg mij, hem naar boven te sturen. Die jongeman is een minuut of tien gebleven.
- Hoe lang is dat geleden?
- Dat was midden augustus. Ik herinner me de hitte nog, en al die muggen.
- Is hij nog eens terug gekomen?
- Ze zijn een keer samen thuis gekomen, alsof ze elkaar op straat hadden ontmoet. Ook toen zijn ze naar boven gegaan. De jongeman was zo weer weg.
-Is dat alles?
- Me dunkt dat het nogal wat is. En nu gaat u me na-
- Het is op de tweede verdieping, tegenover de kamer die ik aan die steekneus heb laten zien, de kamer voor aan de straat, die wij de groene kamer noemen.
- Ik wou graag dat u met ons meeging.
Zij zuchtte, hees zich hijgend beide trappen op.
- Vergeet u niet dat u mij hebt beloofd... Hij haalde de schouders op.
- Trouwens, als u het in uw hoofd mocht krijgen mij een vuile streek te leveren, zou ik voor de rechtbank verklaren dat er van uw hele verhaal geen woord waar is.
- Hebt u de sleutel?
Door de kier van een deur op de eerste verdieping zag hij een vrouw, die, spiernaakt, met een handdoek in de hand, naar hen keek.
- Ik heb een loper.
En terwijl zij zich omwendde naar het trappenhuis:
- Het is de zedenpolitie niet, Yvette!
HOOFDSTUK V

De weduwe van de politieagent
De meubelen in de kamer waren ongetwijfeld gekocht op een veiling in de buurt. Het was een ameublement van 'massief' notenhout, vijftig of zestig jaren oud, waartoe onder meer een enorme spiegelkast behoorde. Wat Maigret het meest had getroffen bij zijn binnenkomst, was het kooitje op de ronde tafel met het sitsen kleed, waarin aanstonds een kanarie was gaan rondhuppelen. Dat herinnerde hem aan de quai de la Mégisserie, de woning van meneer Saim
on. Hij had durven wedden dat Louis Thouret dit vogeltje had gekocht bij een bezoek aan de oude boekhouder.
- Die is zeker van hem?
-Hij heeft hem ongeveer een jaar geleden meege
acht. Hij heeft zich laten beetnemen, want die vogel zingt niet. Het is een vrouwtje dat ze hem in de vingers gestopt hebben voor een mannetje.
- Wie hield de boel schoon?
- Ik verhuur de kamers met de meubels en het linnengoed, maar zonder bediening. Dat heb ik vroeger wel geprobeerd. Ik heb teveel ellende gehad met de dienstboden. Aangezien het bijna altijd vrouwen zijn die kamers bij mij huren...
- Zorgde meneer Louis zelf voor zijn kamer?
- Hij maakte het bed op, de wastafel schoon en nam stof af. Eens in de week kwam ik, voor hem bij wijze van uitzondering, de boel hier boven even aandweilen. Zij bleef staan in de deuropening en dat hinderde de commissaris een beetje. In zijn ogen was dit geen gewone kamer. Het was de plaats die meneer Louis zich had uitgekozen als toevluchtsoord. Met andere woorden, de hier aanwezige voorwerpen beantwoordden niet, zoals bijna altijd het geval is, aan de alledaagse levensbehoeften, maar aan een persoonlijke, schier heimelijke smaak.
In de spiegelkast hing geen enkel kostuum, wel stonden er drie paar gele schoenen, keurig onderhouden, op leesten. Verder lag er op de plank een parelgrijze hoed die hij niet vaak had gedragen maar die hij onge-twijfeld op een dolle dag had gekocht, uit protest tegen de atmosfeer van Jusivy.
- Ging hij geregeld naar de paardenrennen?
- Dat geloof ik niet. Daar heeft hij me nooit iets van gezegd.
- Praatte hij vaak met u?
- Als hij voorbijkwam, bleef hij wel eens in de salon een praatje maken.
- Was hij vrolijk van aard?
- Hij scheen met het leven tevreden te zijn.
Ook al uit protest tegen de neigingen van zijn vrouw had hij voor zijn plezier een kamerjas met een gebloemd patroon aangeschaft en een paar roodleren pantoffels. De kamer was ordelijk, ieder ding op zijn plaats, zonder stof op de meubels. In een muurkast vond Maigret een aange
oken fles port, twee wijnkelken. En aan een haak hing een regenjas. Daar had hij niet aan gedacht. Wanneer het midden op de dag regende, en 's avonds niet, kon meneer Louis niet thuiskomen met natte kleren. Uren
acht hij door met lezen. Op de commode stond een hele rij boeken, populaire uitgaven, avonturenromans, met slechts twee of drie detective-verhalen, die hem blijkbaar niet waren bevallen, want daarvan had hij niet meer gekocht.
Zijn leunstoel stond bij het raam. Op een tafeltje daar vlakbij zag je een foto staan in een mahoniehouten lijstje, een vrouw van een jaar of veertig, donker
uin, gekleed in het zwart. Ze beantwoordde aan de beschrijving van de verkoper uit de juwelierswinkel. Het was kennelijk een grote vrouw, ongeveer even lang als mevrouw Thouret, ook zo fors als mevrouw Thouret, met datzelfde harde vlees, en zij bezat wat in bepaalde kringen een mooi rijzig figuur wordt genoemd.
- Is dat de vrouw die hem vrij regelmatig kwam opzoeken?
-Ja.
Hij vond nog meer foto's in een lade, van die foto's die worden genomen in een fotoautomaat. Daarbij waren er ook van meneer Louis, waar zijn gezicht nogal onduidelijk opstond, in één geval met zijn parelgrijze hoed op.
Behalve twee paar sokken en enkele dassen bevonden zich verder in de kamer geen persoonlijke bezittingen, geen hemd, geen onder
oeken, ook geen paperassen, oude
ieven, of van die velerlei kleinigheden waarmee een mens geleidelijk laden vol stopt. Maigret, die zich zijn jeugd herinnerde en de keren dat hij wel eens iets voor zijn ouders te verbergen had gehad, pakte een stoel, zette die voor de spiegelkast en onderzocht de bovenkant daarvan. Zoals in de meeste huizen lag er een dikke laag stof, maar duidelijk zag je een rechthoek ter grootte van een grote enveloppe of een boek, waar iets had gelegen. Hij stond hier niet verder bij stil. De vrouw volgde hem nog steeds met haar blik, en zoals Lapointe had gezegd, dreigde een van haar borsten, telkens dezelfde, uit haar peignoir te glippen, slap en week als deeg.
- Had hij een sleutel van de kamer?
Er was op hem alleen maar een sleutel van het huis in Juvisy gevonden.
- Hij had er wel een, maar die liet hij altijd bij mij achter, wanneer hij uitging.
- Doen de andere huurders dat ook?
r,e
hem weer komen ophalen, wanneer hij naar boven ging. Daar hij nooit 's avonds thuiskwam en evenmin 's nachts...
Maigret haalde het portret uit de lijst. Alvorens weg
te gaan, gaf hij de kanarie vers water, liep nog een
ogenblik door de kamer rond.
-Ik kom waarschijnlijk nog wel terug, kondigde hij
aan.
Ze ging hem voor op de trap.
-Het heeft zeker geen zin, u een glaasje van dit of dat aan te bieden?
- Hebt u telefoon? Geef me dan uw nummer. Het is mogelijk dat ik u nog iets heb te vragen.
-Bastille 22-51 ...
- Uw naam?
- Mariette. Mariette Gibon.
- Dank u wel.
- Dat is alles?
- Voor het ogenblik wel, ja.
Ze doken in de auto, Lapointe en hij, terwijl de regen nog steeds met onverminderde kracht neerstroomde.
- Rijd tot de hoek van de straat, gelastte Maigret.
En tegen Lapointe: - Jij gaat terug naar haar. Ik heb mijn pijp vergeten, in de kamer boven. Maigret had zijn pijp nog nooit ergens vergeten. Hij had er trouwens altijd twee op zak.
- Expres?
- Ja. Je moet Mariette een paar minuten aan de praat houden en me dan hier komen ophalen.
Hij wees op een kroegje waar ook hout en kolen werden verkocht. Zelf rende hij naar de telefoon, belde de c.r . op.
- Lucas, alstublieft... Ben jij daar, Lucas?... Geef onmiddellijk opdracht om het volgende telefoonnummer te laten afluisteren: Bastille 22-51 ...
Daar hij, in afwachting van Lapointe, vervolgens niets anders te doen had dan zijn glaasje aan de toog leeg te drinken, bestudeerde hij de foto. Het verbaasde hem niet dat Louis een vriendinnetje had uitgekozen, dat veel gelijkenis vertoonde met zijn echtgenote. Hij vroeg zich alleen af, of zij ook hetzelfde karakter had. Dat was heel wel mogelijk.
- Hier is uw pijp, chef.
- Was ze niet bezig te bellen, toen jij aankwam?
- Ik weet het niet. Er waren twee vrouwen bij haar.
- Die naakte vrouw?
- Ze had een peignoir aangetrokken.
- Je kunt gaan lunchen. Ik zie je vanmiddag wel op de Quai. Ik ga met de wagen verder.
Hij gaf het adres op van Léone, in de rue de Clignan-court, Het onderweg stoppen voor een banketbakkerij, waar hij een doos chocolaatjes kocht die hij bij het oversteken van het trottoir onder zijn jas hield. Het kwam hem ongemanierd voor, met zulke natte kleren een dergelijke zaak binnen te stappen, waar zulke lichte en
oze dingen lagen uitgestald, maar hij had geen keus. Onbeholpen overhandigde hij de doos met chocolaatjes en zei:
- Voor uw moeder.
- Hebt u daaraan gedacht?
Waarschijnlijk als gevolg van de nattigheid was het er nog heter dan de vorige keer.
Wilt u het haar niet zelf geven?
Hij bleef liever in de winkel, waar je nog enig contact had met het leven buiten.
- Ik hoef u alleen maar deze foto te laten zien. Zij wierp er een blik op, zei meteen:
- Dat is mevrouw Machère!
Hij was tevreden. Het was niet een van die overwinningen, die de kranten in grote opmaak
engen. Het was bijna niets. Maar voor hem was het het bewijs dat hij zich inzake meneer Louis niet had vergist. Hij was er de man niet naar geweest om een vrouw op te pikken op straat, of in een café. De commissaris zag hem niet, bezig avances te maken tegen een onbekende.
- Hoe komt het, dat u haar kent? vroeg hij.
- Doordat ze bij Kaplan heeft gewerkt. Niet lang. Een maand of zes, zeven maar. Waarom laat u mij die foto zien?
- Zij was het vriendinnetje van meneer Louis. -Ach!
Hij deed haar pijn, jawel, maar hij kon niet anders.
- Er is u nooit iets opgevallen, toen zij nog beiden in de rue de Bondy werkten?
- Ik zou er op durven zweren dat er nooit iets is geweest. Zij werkte op de administratie, met tien tot vijftien anderen, al naar de tijd van het jaar. Het is de vrouw van een politieagent, dat herinner ik me nog goed.
- Waarom heeft zij haar werk daar opgegeven?
- Ik meen dat zij een operatie moest ondergaan.
- Ik dank u wel. Neemt u me niet kwalijk, dat ik u nogmaals heb lastig gevallen.
- U valt mij niet lastig. Heb u meneer Saim
on gesproken?
-Ja.
-Vertelt u mij eens. Meneer Louis leefde toch niet met die vrouw samen?
- Zij kwam bij hem op bezoek in de kamer die hij had gehuurd bij de place de la République.
- Ik ben ervan overtuigd dat hun verhouding kameraadschappelijk was, dat er niets tussen hen bestond.
- Dat is wel mogelijk ...
- Als de boeken van de zaak nog bestonden, zou ik u haar adres kunnen geven, maar ik weet niet waar die zijn gebleven.
- Omdat het gaat om de vrouw van een politieagent, zal ik dat wel vinden. U zei toch: Machère, niet? -Tenzij ik het me verkeerd herinner, is haar voornaam Antoinette.
- Tot ziens, juffrouw Léone.
- Tot ziens, meneer Maigret.
Hij maakte dat hij weg kwam, want in de achterkamer kwam de oude vrouw in beweging, en hij bezat niet de moed, haar daar goedendag te gaan zeggen.
- Naar het bureau.
- Naar de Quai?
- Nee. Naar het hoofdbureau.
Het was twaalf uur. De mensen die uit hun kantoren en winkels kwamen, aarzelden om de straat over te steken en af te stormen op hun vaste eethuis. Voor alle deuren stonden groepjes mensen met dezelfde doodse berusting in hun blik. De kranten van de kiosken waren doorweekt.
- Wacht even op me.
formeerde naar een zekere Machère. Enkele minuten later kreeg hij te horen, dat er wel een politie-agent Machère was geweest, maar dat die bij een vechtpartij, twee jaar geleden was gedood. Hij woonde in die tijd aan de avenue Daumesnil. Zijn weduwe kreeg een pensioen. Het paar had geen kinderen. Maigret noteerde het adres. Om tijd te winnen, belde hij Lucas op, zodat hij de boulevard du Palais niet hoefde over te steken.
- Heeft ze niet gebeld?
- Tot nu toe niet.
- Is ze ook niet opgebeld?
- Zij niet. Alleen maar een van de meisjes, een zekere Olga, over het passen van een japon.
Het telefoontje kwam van een modezaak aan de place Saint-Georges.
Hij ging later wel lunchen. Hij volstond met terloops in een bar een aperitief naar binnen te wippen en dook weer in het zwarte autootje.
- Avenue Daumesnil.
Het huis stond nogal ver achteraf, vlak bij het metrostation. Het was een onopvallend gebouw, kleinburgerlijk, triest van voorkomen.
- Mevrouw Machère, alstublieft?
- Vierde verdieping, links.
Er was een lift die met schokken omhoog ging, tussen twee verdiepingen in telkens scheen te willen stoppen. De koperen knop op de deur was glimmend gepoetst, de vloermat keurig.
Hij belde aan. Meteen daarop hoorde hij voetstappen in de woning.
- Een ogenblik! werd hem door de deur toegeroepen. Zij was zeker in ochtendtoilet en trok nu een japon aan. Dit was niet het soort vrouw om in peignoir open te doen, zelfs niet voor de man van het gas. Zij keek Maigret aan zonder een woord te spreken, maar hij zag wel dat zij van streek was.
- Komt u binnen, commissaris.
Zij zag er net zo uit als op haar foto's, zoals de verkoper uit de juwelierswinkel haar had beschreven, groot en fors, voorkomend van aard, zelfbeheerst. Zij had Maigret herkend. En uiteraard begreep zij waarvoor hij was gekomen.
- Deze kant uit... Ik was net bezig het huis aan kant te maken...
Desondanks waren haar haren keurig opgemaakt en zij droeg een donkere japon, waarvan een enkel drukknoopje niet vast zat. De parketvloer glansde. Bij de deur stonden twee vilten sloffen, waarop ze kennelijk naar binnen schuifelde, wanneer zij met natte voeten thuiskwam.
- Ik maak alles vuil.
- Dat doet er niet toe.
Het was, minder nieuw, maar beter gepoetst, hetzelfde interieur als in Juvisy, met vrijwel dezelfde snuisterijen op de meubelen, en boven het dressoir de foto van een politieagent in een lijst, waaraan een medaille hing.
Hij deed geen poging, haar in verlegenheid te
engen, of te overrompelen. Zij zou zich trouwens niet hebben laten overrompelen. Hij zei eenvoudig:
- Ik ben gekomen om met u te spreken over meneer Louis.
Hoewel zij in een droevige stemming was, hieven haar ogen droog, gedroeg zij zich waardig.
- Gaat u zitten.
- Ik zou uw stoel maar nat maken. U was erg dikke vrienden, Louis Thouret en u?
- Hij mocht me graag.
- Meer niet?
- Misschien hield hij wel van me. Hij had nooit geluk gekend.
- U had al contact met hem, toen u nog werkte in de rue de Bondy?
- U vergeet dat mijn man toen nog leefde.
- Louis maakte u toch niet het hof?
- Hij heeft mij nooit anders aangekeken dan hij de andere vrouwen van de administratie aankeek.
- Dus u hebt elkaar pas later, toen de firma Kaplan niet meer bestond, weergevonden?
- Acht of negen maanden na de dood van mijn man.
- Bent u elkaar toevallig tegengekomen?
- U weet even goed als ik dat een weduwe-pensioen niet genoeg is om van te leven. Ik moest werk zoeken. Toen mijn man nog leefde heb ik al gewerkt, vooral bij Kaplan, maar niet regelmatig. Een buurvrouw heeft me in aanraking ge
acht met de personeelschef van het Chatelet, en ik kreeg daar een aanstelling als ouvreuse.
- En daar...?
- Op een dag dat er matinee was, jawel... Er liep De Reis om de Wereld in Tachtig Dagen, ik herinner het me nog. Ik heb meneer Louis herkend, terwijl ik hem naar zijn plaats
acht. Hij herkende mij ook. Verder is er toen niets gebeurd. Maar hij kwam terug, telkens op een matinee, en zodra hij binnenstapte, zochten zijn ogen mij. Dat heeft nogal een tijd geduurd, doordat er, behalve op zondag, in de week maar tweemaal matinee is. Op zekere dag vroeg hij mij bij het uitgaan of ik met hem een aperitief wilde drinken. We hebben haastig een hapje gegeten, want ik moest gauw terug voor de avondvoorstelling.
- Had hij toen zijn kamer al in de rue d'Angoulême?
- Ik dacht het wel.
- Heeft hij u verteld dat hij niet meer werkte?
- Dat heeft hij me niet verteld, hij zei alleen dat hij alle middagen vrij was.
- U bent nooit te weten gekomen, wat hij uitvoerde?
- Nee. Ik zou nooit zo
utaal zijn geweest, hem dat te vragen.
- Sprak hij met u niet over zijn vrouw en zijn dochter?
- Juist heel veel.
- Wat vertelde hij u dan?
- Weet u, dat zijn van die dingen die je moeilijk kunt navertellen. Wanneer een man thuis niet gelukkig is en je in vertrouwen neemt...
- Was hij thuis niet gelukkig?
- Hij werd behandeld als een vod, in verband met zijn zwagers.
- Dat begrijp ik niet.
Maigret had het al lang begrepen, maar hij wilde haar aan de praat krijgen.
-Ze hebben allebei mooie posities, vrij reizen voor zichzelf en voor hun gezin...
- En een pensioen.
- Juist. Aan Louis werd verweten, dat hij geen eer-men met een baantje als magazijnmeester.
- Waar ging u met hem heen?
- Bijna altijd naar hetzelfde cafeetje in de rue Saint-Antoine. Daar zaten we urenlang te praten.
- Houdt u van wafels?
Zij kleurde: - Hoe weet u dat?
- Hij ging wafels voor u kopen in de rue de la Lune.
- Veel later pas, toen...
- Toen uw bezoeken aan de rue d'Angoulême begonnen?
- Ja. Hij stond er op dat ik de kamer zou zien, waar hij een deel van zijn tijd door
acht. Hij noemde dat zijn vogelkooitje. Hij was er erg trots op.
- Heeft hij u niet verteld, waarom hij een kamer in de stad had gehuurd?
- Om een eigen plekje te hebben, al was het ook maar voor enkele uren per dag.
- Bent u zijn maitresse geworden?
- Ik ben nogal eens bij hem geweest.
- Heeft hij u kostbare sieraden geschonken?
- Eén keer een paar oorhangers, zes maanden geleden, en nu onlangs een ring.
Zij droeg die aan haar vinger.
- Hij was te goed, te gevoelig. Hij had er behoefte aan te worden opgemonterd. Wat u ook mag denken, ik was vooral een vriendin voor hem, zijn enige vriendin.
- Is hij hier wel eens geweest?
- Nooit! Met het oog op de conciërge en de buren. De hele straat zou er schande van hebben gesproken.
- Hebt u hem maandag nog gesproken?
- Ongeveer een uur.
- Hoe laat?
- In het begin van de middag. Ik moest boodschappen doen.
- Wist u waar u hem kon vinden?
- Ik had met hem afgesproken. -Telefonisch?
- Nee. Ik belde hem nooit. Tijdens onze vorige ontmoeting.
- Waar ontmoette u elkaar?
- Bijna altijd in ons cafeetje. Soms op de hoek van de rue Saint-Martin en de Boulevards.
- Was hij er op de afgesproken tijd?
- Steevast. Maandag was het koud en het mistte. Ik heb een gevoelige keel. We zijn naar een cinéac gegaan.
- Aan de boulevard Bonne-Nouvelle.
- Wist u dat?
- Hoe laat kwam u daar uit?
- Tegen vieren. Een half uur voor zijn dood, als het waar is wat er in de kranten heeft gestaan.
- U weet niet of hij toen met iemand anders een afspraak had?
- Hij heeft mij niets gezegd.
- Sprak hij met u niet over zijn vrienden, over mensen met wie hij veel omging?
Zij schudde het hoofd, keek naar het buffet met de glazen deuren in de eetkamer.
- Mag ik zo vrij zijn, u iets aan te bieden? Ik heb alleen maar vermouth. Die staat er al lang, want ik drink nooit.
Hij nam het aanbod aan, om haar een genoegen te doen, er zat in de fles net een bodempje, dat onge-
- Toen ik het had gelezen in de krant, was ik bijna naar u toe gekomen. Mijn man heeft me vaak over u verteld. Zoeven herkende ik u meteen, want ik heb uw foto vaak gezien.
- Heeft Louis nooit gesproken over een scheiding om met u te kunnen trouwen?
- Hij was veel te bang voor zijn vrouw.
- En voor zijn dochter?
- Hij hield veel van zijn dochter. Hij zou alles voor haar hebben overgehad. Toch geloof ik, dat hij in haar een beetje teleurgesteld was.
- Hoezo?
- Dat is alleen maar een indruk. Hij was vaak terneergeslagen.
Zij was kennelijk ook geen vrolijke Frans, en haar manier van spreken was eentonig, zonder klemtoon. Had zij soms, bij haar bezoeken aan de rue d'Angoulême, daar de boel gepoetst? Hij zag haar niet, zich voor Louis ontkleden, zich uitstrekken op het bed. Hij kon zich haar zelfs niet naakt voorstellen, of in een
oekje met een behaatje. Eerder zag hij het paar voor zich aan een tafeltje achter in hun cafeetje, zoals zij het noemde, in het schemerduister, terwijl zij halfluid praatten en af en toe een blik wierpen op de klok boven de tapkast.
- Gaf hij veel geld uit?
- Dat hangt er van af wat u veel noemt. Zuinig was hij niet. Je merkte dat hij er goed bij zat. Wanneer ik hem zijn gang had laten gaan, zou hij hele ladingen cadeaus voor mij hebben gekocht, vooral allerlei prullige dingen, die hij in de etalages zag liggen.
- U hebt hem nooit verrast, terwijl hij op een bankje
zat?
- Op een bankje? herhaalde zij, alsof deze vraag haar trof.
Zij aarzelde.
- Eén keer, toen ik 's morgens boodschappen deed. Hij was in gesprek met een magere man, die een wonderlijke indruk op mij maakte.
- Waarom?
- Omdat hij me deed denken aan een clown of aan een afgeschminkte humorist. Ik heb hem niet zo goed aangekeken. Ik zag wel dat zijn schoenen versleten waren, net als de pijpen van zijn
oek.
- Hebt u aan meneer Louis gevraagd, wie dat was?
- Hij antwoordde, dat je op die bankjes allerlei mensen ontmoet en dat dat vermakelijk is.
- Verder weet u van niets? Had u geen behoefte naar de begrafenis toe te gaan?
- Dat durfde ik niet. Ik ben van plan over een paar dagen wat bloemen naar zijn graf te
engen. Ik neem aan dat de doodgraver me dat wel zal willen aanwijzen. Komt mijn naam nu in de kranten?
- Zeker niet.
- Dat is belangrijk. In het Chatelet zijn ze heel precies, en het zou mij mijn baantje kosten.
Hij was hier niet zo ver van de boulevard Richard-Lenoir, en toen hij wegging, liet Maigret zich naar huis rijden. Tegen de chauffeur zei hij:
- Ga maar ergens eten en kom me over een uur ophalen.
Onder de lunch keek zijn vrouw hem met groter aandacht aan dan gewoonlijk.
- Wat zou er met me zijn?
- Ik weet het niet. Je lijkt op iemand anders.
- Op wie?
- Zo maar op iemand. Je bent Maigret niet.
Hij lachte. Hij dacht zo sterk aan Louis dat hij zich allengs begon te gedragen, zoals hij meende dat die ander dat zou hebben gedaan, zodat hij zelfs diens gelaatstrekken begon over te nemen.
- Ik hoop dat je een ander pak zult aantrekken?
- Waarom? Ik word toch weer nat.
- Moet je weer naar een begrafenis?
Desondanks trok hij de kleren aan die zij voor hem gereed legde, en het was prettig, je droog te voelen, zij het ook slechts voor korte tijd. Op de quai des Orfèvres liep hij niet regelrecht naar zijn bureau, maar eerst naar de zedenpolitie.
- Ken jij soms een zekere Mariette of Marie Gibon? Ik wou graag dat je daar de cartotheek eens even op nakeek.
- Jong?
- In de vijftig.
Meteen trok de inspecteur dozen met vergeelde en stoffige kaarten naar zich toe. Hij hoefde niet lang te zoeken. Elf jaar lang had zij, die geboren was in Saint-Malo, als publieke vrouw geregistreerd gestaan en driemaal had ze een kuur doorgemaakt in Saint-Lazare, in de tijd dat Saint-La-zare nog bestond. Twee arrestaties wegens beroving.
- Is zij veroordeeld?
- Vrijgelaten wegens ge
ek aan bewijs.
- En later?
- Wacht even. Ik pak een ander bakje.
Ook in de kaartsystemen van recenter datum stond zij gesignaleerd, maar die aantekeningen waren toch nog altijd een jaar of tien oud. Zij is voor de oorlog surveillante geweest in een massage-inrichting aan de rue des Martyrs. In die tijd woonde zij samen met een zekere Philippe Natali, in de wandeling Philippe genoemd, die wegens moord is veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Ik herinner me die zaak nog. Ze waren met hun drieën of hun vieren, toen ze een vent van een concurrerende bende hebben neergeknald in een gevecht in de rue Fon-taine. Men is er nooit achtergekomen wie eigenlijk het schot heeft gelost, en het is ze allemaal ingepeperd.
- Is hij weer op vrije voeten?
- Hij is doodgegaan in Fontevrault. Dat leverde niets op.
- En nu?
- Dat weet ik niet. Als zij ook niet is doodgegaan ...
- Zij is niet dood.
- Ze is toch vast van de vlakte verdwenen. Misschien hoerewaardin in dat gat waar ze vandaan komt? -Ze verhuurt kamers in een huis aan de rue d'Angoulême, heeft zich niet aangemeld als pensionhoudster, heeft in hoofdzaak hoertjes in huis, maar ik geloof niet dat die daar hun beroep uitoefenen.
- Juist.
- Ik wilde dat dat huis in de gaten werd gehouden en dat er over de bewoners inlichtingen werden ingewonnen.
- Heel eenvoudig.
- Het is ook beter dat iemand van de zedenpolitie in de rue dÁngouleme gaat posten. De van mijn afdeling zouden bepaalde mensen wel eens niet kunnen herkennen.
- Afgesproken.
Maigret kon eindelijk gaan zitten, of liever gezegd zich laten vallen in de stoel voor zijn bureau, en meteen deed Lucas de deur op een kier open.
- Nog nieuws?
- Niet wat de telefoon betreft. Niemand heeft het nummer gebeld. Maar er is vanmorgen iets merkwaardigs gebeurd. Een zekere mevrouw Thévenard, die met haar neef in de rue Gay-Lussac woont, is de deur uitgegaan naar een begrafenis.
-Zij ook?
- Niet naar dezelfde begrafenis. Het was er een in de buurt. Tijdens haar afwezigheid stond het huis onbeheerd. Toen zij weer thuiskwam en de provisiekast opendeed om daarin de boodschappen op te bergen, die zij tegelijkertijd had gedaan, ontdekte zij dat er een worst was verdwenen, die er twee uur geleden nog was geweest.
- Zij weet zeker dat...
- Wis en waarachtig! Trouwens, toen zij het huis doorzocht ...
- Was ze dan niet bang?
- Zij had een revolver in de hand, van haar man. Die was adjudant in de oorlog van 1914. Het schijnt een grappig vrouwtje te zijn, heel klein, kogelrond, die om de haverklap schatert van het lachen. Onder het bed van haar neef vond zij een zakdoek die niet van hem was, en wat
oodkruimels.
- Wat voert die neef uit?
Hij heet Hubert en hij studeert. Aangezien de Théve-nards niet rijk zijn, werkt hij overdag als bediende in een boekenzaak aan de boulevard Saint-Michel. Begrijpt u?
- Ja. Heeft zijn tante de politie gewaarschuwd? -Zij heeft beneden bij de conciërge gebeld naar het bureau. De inspecteur heeft mij meteen een seintje gegeven. Ik heb Leroy naar die boekenzaak gestuurd om Hubert uit te horen. Die begon prompt te beven over zijn hele lichaam, en barstte in snikken uit.
- Is Albert Jorisse zijn vriend?
- Ja. Jorisse had hem gesmeekt, hem een paar dagen op zijn kamer te verstoppen.
- Onder welk voorwendsel?
- Dat hij ruzie had met zijn ouders, en dat zijn vader zo kwaad was dat hij hem wel kon doodslaan.
- Zodat hij daar twee dagen en twee nachten onder dat bed heeft gelegen?
- Nee, éen dag en éen nacht. De eerste nacht heeft hij rondgezworven op straat. Tenminste, dat verhaal komt van zijn vriend. Ik heb alle politieposten gewaarschuwd. De knaap zwerft natuurlijk weer rond door de stad.
- Heeft hij geld?
- Dat weet Hubert Thévenard niet.
- Heb je de stations een seintje gegeven?
- Alles is in orde, chef. Het zou me verbazen, als hij hier niet op zijn laatst morgenvroeg werd binnenge
acht.
Wat deden ze nu in Juvisy? Uiteraard hadden de weduwe, haar zusters, de mannen en de dochters met hun allen gegeten, ongetwijfeld een goede maaltijd, gesproken over de toekomst van mevrouw Thouret, over die van Monique.
Maigret had willen wedden dat de mannen een borrel hadden gekregen, en dat ze, achterover leunend in hun stoel, de ge
uikelijke sigaar hadden opgestoken. '- Neem ook een glaasje, Emilie. Je hebt een opkik-kertje hard nodig.'
Wat werd er gezegd van de dode? Vast werd de opmerking geplaatst, dat er ondanks het slechte weer heel wat mensen naar het kerkhof waren gekomen. Maigret gevoelde bijna lust, er heen te gaan. Hij wilde vooral Monique graag zien en een serieus onderhoud met haar hebben. Maar niet daar bij haar thuis. Maar hij wilde haar ook niet officieel ontbieden. Werktuiglijk draaide hij het telefoonnummer van haar baas.
- Met de firma Geber en Bachelier?
- U spreekt met Georges Bachelier.
- Kunt u me ook zeggen of juffrouw Thouret morgenvroeg bij u op kantoor wordt verwacht?
- Zeker. Vandaag kon zij wegens familie-omstandigheden niet komen, maar er bestaat geen enkele reden ... Met wie spreek ik?
Maigret hing op.
- Is Santoni binnen?
- Ik heb hem sinds vanmorgen niet meer gezien.
- Stuur hem een
iefje, of hij morgenvroeg op post wil staan bij de firma Geber en Bachelier. Wanneer juffrouw Thouret komt, moet hij haar met een zacht lijntje naar mij
engen.
-Hier?
- Op mijn bureau, ja.
- Anders niets?
- Nee, niets! En laat me nu rustig werken.
Hij had er voor vandaag genoeg van, van Louis Thouret, zijn familie en zijn liefje. Zonder zijn plichtsbesef zou hij het kantoor, het kantoor hebben gelaten om naar de bioscoop te gaan.
Tot zeven uur 's avonds werkte hij als een paard, alsof het lot van de wereld ervan afhing. Hij handelde niet alleen het 'lopende' dossier af, maar ook zaken die al weken lagen te wachten, sommige al maanden, en die van geen enkel belang waren. Toen hij eindelijk wegging, met ogen die sterretjes zagen na al dat turen op betikte vellen papier, kwam het hem voor dat er iets ongewoons aan de hand was, en het duurde even voordat hij zijn hand uitstak en constateerde dat het niet meer regende. Dat gaf zo te zeggen een leegte.
De Bedelaars

- Wat voert zij uit?
- Niets. Zij zit daar, kaarsrecht, met opgeheven hoofd voor zich uit te staren.
Zij had niet eens een fauteuil maar een stoel zonder armleuningen in de wachtkamer uitgekozen. Het was opzet van Maigret, dat hij haar daar liet gaar sudderen, zoals hij dat noemde. Toen Santoni hem om ruim kwart over negen was komen aankondigen, dat Monique er was, had hij gegromd:
Laat haar in de kooi. Zo betitelde hij de wachtkamer met de glazen wanden, de stoelen met het groene trip, waarin, vóór Monique Thouret, zoveel anderen hun zelfverzekerdheid waren kwijtgeraakt.
- Hoe ziet zij eruit?
- In de rouw.
- Dat bedoel ik niet.
- Ze scheen bijna te verwachten, dat ze mij daar zou aantreffen. Ik stond op twee, drie meter afstand van de voordeur van het gebouw, in de rue de Rivoli. Toen zij er aankwam, liep ik op haar toe:
Pardon, juffrouw... 'Ze keek mij aan met toegeknepen oogjes. Ze is bepaald bijziende. Toen zei zij: '- O! U bent het.
'- De commissaris zou u graag even willen spreken. 'Ze protesteerde niet. Ik heb een taxi geroepen, en onderweg heeft zij geen mond opengedaan.' Niet alleen regende het niet, maar de zon scheen zelfs. Het leek zelfs alsof het licht feller was dan anders, doordat de lucht nog vochtig was. Toen Maigret naar het rapport ging, had hij haar uit de verte in haar hoekje zien zitten. Hij had haar een half uur later, toen hij terugkeerde naar zijn bureau, nog op dezelfde plaats zien zitten. Nog later had hij Lucas er op af gestuurd, om eens even te kijken.
- Zit zij te lezen?
- Nee. Zij doet niets.
Van de plaats waar zij zat, kreeg zij van de C.R. net zo'n overzicht, als van achter de kassa in een restaurant. Zij zag in de gang met de vele deuren de inspecteurs komen en gaan, met dossiers in de hand bij elkaar naar binnen stappen, met een opdracht het gebouw uitgaan of na vervulling daarvan terugkeren. Soms bleven ze even staan om een paar woorden te wisselen over een lopende zaak, en een enkele keer kwam een van hen aanzetten met een gevangene, of duwde een ander een vrouw in tranen voor zich uit. Andere mensen, die na haar waren gekomen, werden in de kamers binnengelaten, en zij gaf nog steeds geen enkel blijk van ongeduld.
De telefoon in de rue d'Angoulême bleef zwijgen. Vermoedde Mariette Gibon iets? Had dat trucje met de vergeten pijp haar argwaan opgewekt? Neveu, die een collega van het wijkbureau had afgelost bij de bewaking van het huis, had niets ongewoons gemerkt.
Van Albert Jorisse stond het nu vrijwel vast, dat hij de vorige avond om zes uur nog in Parijs was. Agent Dambois, die evenals de anderen zijn signalement had opgekregen, had hem om die tijd gezien op de hoek van de place Clichy en de boulevard des Batignolles. Hij kwam uit een bar. Was de agent te snel erop afgeschoten om hem te pakken? In elk geval had Jorisse het op een lopen gezet, dwars door de drukte heen. Het was net op het spitsuur. De agent had gefloten om zijn collega's te alarmeren.
De hele zaak had niets opgeleverd, kon niets opleveren. Tevergeefs was later de buurt systematisch afgezocht. Verder had de waard van het kroegje meegedeeld, dat zijn bezoeker niet had gebeld, maar vijf
oodjes met hardgekookte eieren had verslonden en drie koppen koffie had gedronken.
Hij scheen uitgehongerd te zijn. Rechter Coméliau had Maigret opgebeld.
- Nog altijd geen nieuws?
- Ik hoop de moordenaar binnen acht-en-veertig uur te pakken te hebben.
- Is het net als we dachten? Een smerig zaakje? Hij had 'ja' gezegd.
Verder was er nog de kwestie van het mes. 's Morgens was er bij de post een
ief van de fa
iek die ze maakte. Meteen in het begin van het onderzoek was Janvier daar persoonlijk naar toe gegaan en een van de hoge pieten daar had hem verklaard, dat het op geen enkele wijze was na te gaan, of dat mes nu eerder in deze winkel dan in die zou zijn verkocht. Hij had niet zonder trots het astronomische cijfer van hun produktie vermeld.
Nu kwam iemand, die zijn handtekening vooraf liet gaan door 'De Adjunct-Directeur', aan het hoofd van de Centrale Recherche meedelen, dat afgaande op het nummer dat stond afgedrukt in het heft van het mes, dat aan de boulevard Saint-Martin was ge
uikt, dit mes deel had uitgemaakt van een partij, die vier maanden geleden was geleverd aan een grossier in Marseille.
Dus hadden vijf inspecteurs drie dagen lang voor niets de winkeliers van Parijs afgesjouwd. Janvier was des duivels.
- Wat zal ik doen, chef?
- Marseille waarschuwen. Dan ga je Moers of iemand anders van het laboratorium ophalen om hem mee te nemen naar de rue d'Angoulême. Laat Moers daar alle vingerafdrukken verzamelen die hij in de kamer
kan vinden. En laat hem niet vergeten met aandacht bovenop de spiegelkast te kijken. In die tussentijd zat Monique nog steeds te wachten. En af en toe stuurde Maigret er iemand op af om een blik te werpen in de kooi.
- Wat voert ze uit?
- Niets.
Sterker figuren dan zij waren, na een uur te hebben gewacht in die glazen vogelkooi, op geweest van de zenuwen.
Om kwart voor elf zuchtte hij eindelijk:
- Laat haar binnen.
Hij ontving haar staande en verontschuldigde zich.
- Aangezien ik met u een vrij langdurig gesprek wil voeren, heb ik eerst de lopende zaken moeten afhandelen.
- Dat begrijp ik.
- Wilt u zo goed zijn, te gaan zitten?
Zij deed dit, streek de haren aan weerszijden van haar gezicht glad, legde haar tasje op haar schoot. Hij installeerde zich achter zijn bureau,
acht een pijp naar zijn mond, mompelde alvorens de lucifer af te strijken:
- U staat me toe?
- Mijn vader rookte. Mijn ooms roken ook.
Zij was minder nerveus, minder angstig dan de eerste keer dat zij in ditzelfde vertrek was geweest. Het weer was deze morgen zo zacht, dat de commissaris het raam op een kier open had laten staan en dat de geluiden van buiten gedempt tot hen doordrongen.
- Ik zou, uiteraard, met u willen spreken over uw vader.
Zij hielp hem niet, wendde evenmin haar blik af, alsof zij voorzag welke vragen hij haar ging stellen.
- U houdt veel van uw moeder, juffrouw Monique? Hij was van plan haar te onderwerpen aan een verhoor op gemoedelijke toon, quasi-hartelijk, en haar zodoende geleidelijk in een situatie te
engen dat zij wel gedwongen zou zijn, de waarheid te spreken. Maar haar eerste antwoord sloeg hem al uit het veld. Kalm, alsof het heel natuurlijk was, liet zij zich ontvallen:
- Nee.
- U bedoelt dat u het niet goed met haar kunt vinden?
- Ik veracht haar.
- Mag ik vragen waarom?
Hij zag haar heel even de schouders ophalen.
- U bent bij ons thuis geweest. U hebt haar gezien.
- Wilt u uw gedachte niet nader formuleren?
-Mijn moeder denkt alleen maar aan zichzelf, aan haar eigen belangetjes en aan haar oude dag. Zij vindt het verschrikkelijk dat zij een minder goed huwelijk heeft gesloten dan haar zusters en doet haar best om de indruk te wekken, dat zij er even goed aan toe is als zij.
Het kostte hem enige moeite, niet te glimlachen, maar zij zei dit in volle ernst.
- U hield van uw vader?
Zij bleef een ogenblik zwijgen; hij moest zijn vraag nog eens herhalen.
- Ik denk na. Ik vraag me dat af. Het is naar om dat te bekennen, nu hij dood is.
- U hield niet veel van hem?
- Hij was een arme stumper.
- Wat bedoelt u met: een arme stumper?
- Hij deed niets om er verandering in te
engen.
- Waarin?
- In alles.
En met plotselinge felheid:
- Het leven dat wij leidden. Als je dat een leven mag noemen. Zo lang al ben ik het zat en heb ik nog maar één idee: weggaan.
- Door te trouwen?
- Door te trouwen of niet. Als ik maar wegkom.
- U verwacht dat u binnenkort weg zult gaan?
- Op een goe:e dag.
- Hebt u daar over gesproken met uw ouders?
- Waarom...?
- Had u dan willen weggaan zonder iets te zeggen?
- Waarom niet? Wat voor verschil zou dat voor hen hebben gemaakt?
Hij keek naar haar met groeiende belangstelling, zodat hij af en toe vergat aan zijn pijp te trekken. Hij moest die twee-, driemaal opnieuw aansteken.
- Wanneer bent u te weten gekomen dat uw vader niet meer werkte aan de rue de Bondy? vroeg hij onverhoeds.
Hij had gerekend op een reactie; die kwam er niet. Zij had kennelijk deze vragen voorzien en haar antwoorden voorbereid. Dat was de enige verklaring voor haar houding.
- Dat is bijna drie jaar geleden. Ik heb het niet bijgehouden. Het was zo ongeveer januari. Januari of fe
uari. Het vroor.
De firma Kaplan was eind oktober opgeheven. In ja-
nuari en fe
uari was meneer Louis nog op zoek naar een baantje. Het was de tijd, waarin hij, aan het eind van zijn latijn, met tegenzin het besluit had genomen, geld te lenen van juffrouw Léone en van de oude boekhouder.
- Is uw vader er over begonnen?
-Nee. Het is eenvoudiger in zijn werk gegaan. Op een middag dat ik kwitanties was gaan innen...
- U werkte al in de rue de Rivoli?
- Ik ben daar op mijn achttiende jaar gekomen. Het toeval wilde dat ik naar een klant toe moest, een dameskapster, op het adres waar mijn vader werkte. Ik ging even kijken op de binnenplaats. Het was over vieren. Het was donker. En in het gebouw achteraan
andde geen licht. Ik was verbaasd en vroeg de conciërge, die mij meedeelde dat de firma Kaplan niet meer bestond.
- U hebt daar, toen u thuiskwam, niet met uw moeder over gesproken?
-Nee.
- Evenmin met uw vader?
- Hij zou mij de waarheid niet hebben verteld.
- Was het zijn gewoonte te liegen?
- Het is moeilijk dat duidelijk uit te leggen. Hij deed zijn best, thuis scènes te vermijden; zijn antwoorden waren er altijd op berekend mijn moeder te bevredigen.
- Was hij bang voor haar?
- Hij wilde vrede houden.
Zij zei dit met een zekere minachting.
- Bent u hem achterna gegaan?
- Ja. Niet de volgende dag, omdat ik daartoe niet in de gelegenheid was, maar twee of drie dagen later. Ik nam een trein vroeger, zogenaamd omdat ik op kantoor spoedwerk had te doen, en ik heb toen bij het station staan wachten.
- Wat heeft hij die dag gedaan?
- Hij is naar een aantal kantoren gegaan als iemand die werk zoekt. Tussen de middag heeft hij in een cafeetje croissants gegeten, om meteen daarna naar een krantenbureau te gaan en daar de kleine advertenties na te kijken. Toen wist ik het wel
- Wat was uw reactie?
- Hoe bedoelt u?
- Hebt u u niet afgevraagd, waarom hij thuis niets had verteld?
- Nee. Dat zou hij niet hebben gedurfd. Hij zou een scène hebben uitgelokt. Mijn ooms en mijn tantes zouden de gelegenheid hebben aangegrepen hem te overstelpen met raadgevingen en hem voor de zoveelste keer te zeggen, dat hij geen initiatief bezat. Van de eerste dag van mijn leven af heb ik dat woord gehoord.
- Desondanks kwam uw vader aan het einde van de maand telkens thuis met zijn salaris?
- Dat heeft me juist zo verbaasd. Elke keer verwachtte ik hem te zien aankomen met lege handen. In plaats daarvan kondigde hij mijn moeder op een goede dag aan, dat hij opslag had 'geëist' en die ook had gekregen.
- Wanneer was dat?
- Nogal een tijd later. In de zomer. Tegen augustus.
- Hebt u daar uit afgeleid dat uw vader een betrekking had gevonden?
Ja. Ik wilde er het fijne van weten en ik ben hem nogmaals achterna gegaan. Maar hij had no steeds geen werk. Hij wandelde wat rond, ging op bankjes zitten. In de mening dat het misschien zijn vrije dag was, heb ik hem een paar weken later nog eens gevolgd. Ik had toen een andere dag van de week uitgekozen. Dat was de keer dat hij mij zag op de grote boulevards, vlak nadat hij daar op een bankje was gaan zitten. Hij verbleekte, aarzelde even, kwam tenslotte op mij toe.
- Is hij te weten gekomen dat u hem had gevolgd?
Ik geloof het niet. Hij heeft zich ongetwijfeld wijsgemaakt dat ik daar toevallig was. Hij heeft mij in vertrouwen genomen, terwijl hij mij op een terrasje koffie met slagroom aanbood. Het was erg warm weer.
- Wat heeft hij u verteld?
- Dat de zaak van Kaplan onteigend was, dat hij daardoor op straat was komen te staan en er de voorkeur aan had gegeven, niets te zeggen tegen mijn moeder om haar niet te verontrusten, omdat hij zich zeker voelde, snel een andere baan te zullen vinden.
- Had hij gele schoenen aan?
- Die dag niet. Hij vertelde verder dat het moeilijker was geweest dan hij gedacht had, maar dat nu alles prachtig ging, dat hij in het verzekeringsbedrijf zat en dat zijn werk hem nogal wat vrije tijd liet.
- Waarom sprak hij daar niet bij u thuis over? -Alweer met het oog op moeder. Zij kijkt neer op mensen die van deur tot deur gaan, of dat nu is om stofzuigers te verkopen of om verzekeringen af te sluiten. Zij noemt ze nietsnutten en bedelaars. Wanneer zij had gehoord dat haar man dat deed, zou zij zich zo vernederd hebben gevoeld, dat zij hem het leven ondraaglijk had gemaakt. Vooral tegenover haar zusters.
- Uw moeder is erg gevoelig voor de mening van haar zusters, is het niet?
- Zij wil niet minder zijn dan zij.
-U hebt geloofd wat uw vader u vertelde over het verzekeringsbedrijf?
- Op dat ogenblik wel.
- En later?
- Was ik er minder zeker van.
- Waarom?
- Op de eerste plaats omdat hij teveel geld verdiende.
- Was het zoveel?
- Ik weet niet wat u verstaat onder: zoveel. Een paar maanden later heeft hij aangekondigd dat hij was benoemd tot onderdirecteur, nog steeds bij Kaplan, en dat hij opnieuw opslag had gekregen. Ik herinner me nog een discussie daarover. Mama wilde dat hij het beroep op zijn identiteitsbewijs zou laten veranderen. Zij had zich altijd vernederd gevoeld door dat woord: magazijnmeester. Hij zei dat het de moeite niet waard was, al die rompslomp voor zo'n kleinigheid.
- Ik veronderstel dat uw vader en u een blik van verstandhouding wisselden?
- Toen hij zeker was dat mijn moeder me niet kon zien, knipoogde hij tegen mij. Soms stopte hij 's morgens een bankbiljet in mijn tas.
- Om uw stilzwijgendheid te kopen?
- Omdat hij het prettig vond, mij geld te geven.
- U hebt mij verteld dat u wel eens met hem ging lunchen.
- Dat klopt. Fluisterend in de gang, maakte hij dan men naar de bioscoop te gaan.
- Had hij toen zijn gele schoenen aan?
- Eén keer. Bij die gelegenheid heb ik hem gevraagd waar hij van schoenen verwisselde, en hij legde mij uit, dat hij voor zijn zaken wel een kamer in de stad moest hebben.
- Gaf hij u het adres?
-Niet meteen. Het heeft allemaal een tijd geduurd.
- Had u een vriend? -Nee.
- Wanneer hebt u kennis gemaakt met Albert Jorisse? Zij kleurde niet, stotterde niet. Zij was ook op deze vraag verdacht.
- Vier of vijf maanden geleden.
- Houdt u van hem?
- We gaan er samen vandoor.
- Om te trouwen?
- Wanneer hij daarvoor oud genoeg is. Hij is pas negentien en kan niet trouwen zonder de toestemming van zijn ouders.
- Weigeren zij hun toestemming te geven?
- Die geven ze vast niet
- Waarom niet?
- Omdat hij geen positie heeft. Dat is het enige waaraan zijn ouders denken. Net als mijn moeder.
- Waar bent u van plan naar toe te gaan?
- Naar Zuid-Amerika. Ik heb mijn pas al aangevraagd.
- Heeft u geld?
- Een klein beetje. Een deel van wat ik verdien, kan ik houden.
-Wanneer hebt u voor het eerst uw vader geld gevraagd?
Zij keek hem een ogenblik in de ogen, zuchtte:
- Weet u dat ook al!
En toen, zonder aarzeling:
- Ik vermoedde het al. Dat is de reden waarom ik u de waarheid zeg. Ik verwacht dat u niet zo gemeen zult zijn het allemaal over te
ieven aan mijn moeder. Tenzij u al net zo bent als zij!
- Ik ben niet van plan, uw aangelegenheden aan uw moeder te vertellen.
- Dat zou er trouwens niets aan veranderen!
-U bedoelt daarmee te zeggen, dat u er toch vandoor zou gaan?
- Op de een of andere dag, ja.
- Hoe bent u achter het adres van uw vader in Parijs gekomen?
Ditmaal stond zij op het punt, te liegen.
- Albert heeft het ontdekt.
- Door hem te volgen?
- Ja. We vroegen ons af, wat hij wel zou doen voor de kost. We besloten, dat Albert hem zou volgen.
- Wat voor belang had u daarbij?
- Albert beweerde dat mijn vader ongetwijfeld betrokken moest zijn bij duistere zaakjes.
- In welk opzicht zou u met die wetenschap verder zijn gekomen?
- Hij verdiende kennelijk veel geld.
-U was van plan hem een deel daarvan te vragen.
- Tenminste voldoende om de overtocht met de boot te kunnen betalen.
- Door hem af te persen.
Het is natuurlijk dat een vader ...
Kortom uw vriendje Albert is begonnen uw vader te bespioneren
- Hij heeft hem drie dagen gevolgd.
- Wat heeft hij ontdekt?
- Hebt uzelf dan iets ontdekt?
- Ik heb u een vraag gesteld.
- Om te beginnen dat mijn vader een kamer had in de rue d'Angoulême. Verder dat hij helemaal niet aan verzekeringen deed, maar het grootste deel van zijn tijd rondslenterde over de grote boulevards en daar op bankjes zat. En tenslotte ...
- Tenslotte?
- Dat hij een maitresse had.
- Wat voor uitwerking had die ontdekking op u?
- Ik had liever gezien dat zij jong en knap was geweest. Zij lijkt op mama.
- Hebt u haar gezien?
- Albert heeft mij de plaats gewezen, waar zij elkaar plachten te ontmoeten.
- In de rue Saint-Antoine?
- Ja. In een klein cafeetje. Ik ben er quasi-toevallig langs gelopen en heb een blik naar binnen geworpen. Ik had niet genoeg tijd om haar goed op te nemen, maar ik kreeg toch een indruk. Het moet met haar al niet veel leuker zijn dan met moeder.
- Vervolgens bent u naar de rue d'Angoulême gegaan? -Ja.
- U hebt hem gedreigd?
- Nee. Ik heb beweerd dat ik de enveloppe had verloren met het geld, dat ik die middag had geïnd en dat men mij, wanneer ik dat bedrag niet wist te vinden, op straat zou zetten. Ik voegde er nog aan toe, dat ik zou worden vervolgd als een dievegge.
- Hoe heeft hij daarop gereageerd?
- Hij maakte een bedremmelde indruk. Ik zag de foto van een vrouw op het tafeltje, ik pakte die en zei: -Wie is dat?'
- Wat zei hij toen?
- Dat het ging om een jeugdvriendinnetje, dat hij toevallig weer was tegengekomen.
- Vindt u uzelf eigenlijk geen feeks?
- Ik verdedig mezelf.
- Tegen wie?
-Tegen de hele wereld. Ik voel er niet voor om net als mijn moeder, mijn leven te eindigen in een belachelijk huisje, waarin je gewoon stikt.
- Is Albert ook naar uw vader gegaan?
- Daar weet ik niets van.
- U liegt, jongedame.
Zij keek hem ernstig aan en erkende tenslotte: -Ja.
- Waarom liegt u juist op dit punt?
- Omdat ik, na de moord op mijn vader, voorzie dat men het Albert lastig zal gaan maken.
- U weet dat hij verdwenen is?
- Hij heeft mij opgebeld.
- Wanneer?
- Voor dat hij verdween, zoals u het noemt. Twee dagen geleden.
- Heeft hij u gezegd, waar hij naar toe ging?
- Nee. Hij was erg opgewonden. Voor hem staat het vast dat hij zal worden beschuldigd, de moordenaar te zijn.
Waarom,?
Omdat hij in de rue d'Angouleme is geweest.
- Wanneer bent u tot de ontdekking gekomen dat wij hem op het spoor zijn?
- Toen uw inspecteur juffrouw Blanche heeft uitgehoord, dat kreng. Zij verfoeit mij. Zie heeft achteraf zitten snoeven, genoeg te hebben verteld, om mij de snavel te snoeren, zoals zij het uitdrukt. Ik heb mijn best gedaan Albert gerust te stellen. Ik heb hem onder ogen ge
acht dat hij, door zich te verstoppen, oerstom deed, omdat hij daardoor juist de verdenking op zich zou laden.
- Wilde hij niet luisteren?
- Nee. Hij was zo opgewonden, dat hij door de telefoon amper een woord kon uit
engen.
- Welk bewijs hebt u dat hij uw vader niet heeft vermoord?
- Waarom zou hij dat hebben gedaan?
Bedaard voegde zij hieraan toe, als redelijk mens:
- We konden hem net zoveel geld vragen als we maar wilden.
- En als uw vader had geweigerd?
- Dat zou hij niet kunnen. Albert hoefde maar te dreigen, alles aan mijn moeder te vertellen. Ik weet wat u denkt. U beschouwt mij als een feeks, hebt u gezegd, maar wanneer u uw mooiste jaren, zoals ze dat noemen, had gesleten in die atmosfeer van Juvisy...
- Hebt u uw vader op de dag van zijn dood niet opgezocht?
-Nee.
- Albert ook niet?
- Ik ben vrijwel zeker van niet. Wij waren voor die dag niets van die aard van plan. We hebben samen geluncht, zoals gewoonlijk, en hij heeft het met mij nergens over gehad.
- Weet u waar uw vader zijn geld bewaarde? Wanneer ik het goed begrepen heb, had uw moeder de gewoonte, 's avonds zijn zakken en zijn portefeuille na te kijken.
- Dat heeft ze altijd gedaan.
- Waarom?
- Omdat zij één keer, meer dan tien jaar geleden, sporen van lippenstift op zijn zakdoek heeft gevonden. En mijn moeder ge
uikt geen lippenstift.
- U was nog erg jong.
- Ik was tien of twaalf jaar. Toch herinner ik het me nog. Ze hebben zich van mij niets aangetrokken. Mijn vader heeft er een eed op gedaan, dat ten gevolge van de warmte een van de vrouwen van de administratie in het magazijn was flauwgevallen en dat hij haar alcohol had laten opsnuiven in zijn zakdoek.
- Dat was waarschijnlijk de waarheid.
- Mijn moeder heeft het niet geloofd.
- Om terug te komen op mijn vraag, uw vader kon niet met meer geld in zijn zak thuiskomen dan hij werd verondersteld te verdienen.
- Hij bewaarde het op zijn kamer.
- Bovenop de spiegelkast?
- Hoe weet u dat? -En u?
- Eens, toen ik hem wat geld kwam vragen, klom hij op een stoel en haalde boven van de kast een gele enveloppe, waarin biljetten van duizend francs zaten.
- Veel?
- Wist Albert dat?
- Dat was nog geen reden om hem te vermoorden. Ik ben er zeker van dat hij het niet heeft gedaan. Hij zou trouwens nooit een mes hebben ge
uikt.
- Waarom kunt u dat zo stellig beweren?
- Ik heb hem bijna van zijn stokje zien gaan, toen hij zich eens met een pennemes in de vinger sneed. Het zien van bloed maakt hem misselijk.
- Gaat u met hem naar bed? Nogmaals haalde zij de schouders op.
- Wat een vraag! zei zij.
- Waar?
- Onverschillig waar. Er zijn in Parijs hotels genoeg die uitsluitend daartoe dienen. U wilt toch zeker niet beweren dat de politie daar niet van af weet!
- Dus, om dit boeiende gesprek samen te vatten, Albert en u chanteerden uw vader met de bedoeling om, wanneer u geld genoeg had, er samen vandoor te gaan naar Zuid-Amerika?
Zij reageerde niet.
- Ik streep voorts aan, dat u, ondanks uw gespioneer, er niet achter hebt kunnen komen, hoe uw vader aan zijn geld kwam.
- We zijn niet zo erg op zoek gegaan.
- Het enige wat telt, is uiteraard het resultaat.
Af en toe had Maigret de indruk dat zij hem met een zekere neerbuigendheid bejegende. Zij vond hem, voor een commissaris van de C.R., kennelijk al even naïef als haar moeder, haar tantes en haar ooms.
- Nu weet u alles, mompelde zij en maakte aanstalten op te staan. U hebt gezien, dat ik niet probeer door te gaan voor een heilig boontje. En wat u nu van me denkt, laat mij koud.
Toch was zij op éen punt geenszins gerust.
- Weet u zeker dat u niets zult vertellen aan mijn moeder?
- Wat doet dat er eigenlijk toe. U bent toch van plan weg te gaan!
- In de eerste plaats is daar nog wel enige tijd mee gemoeid. En verder zou ik liever geen scène willen hebben.
- Dat begrijp ik.
- Albert is nog niet meerderjarig, en zijn ouders zouden wel eens kunnen ...
- Ik zou erg graag eens met Albert willen praten.
- Wanneer het alleen aan mij lag, zou hij hier vanmorgen al zijn geweest. Hij is een stommeling. Ik ben er zeker van dat hij in zijn schuilhoek van top tot teen zit te beven.
- U schijnt geen grote bewondering voor hem te hebben.
- Ik bewonder geen sterveling.
- Behalve uzelf.
- Ik bewonder mezelf evenmin. Ik verdedig me. Waartoe verder te redetwisten?
- U hebt mijn baas laten weten dat ik hier ben?
- Ik heb hen gebeld en gezegd dat ik u nodig had voor bepaalde formaliteiten.
- Hoe laat verwachten ze mij?
- Ik heb geen tijd genoemd.
- Kan ik nu weggaan?
- Ik houd u niet tegen.
- Laat u me nu volgen door een van uw inspecteurs?
erin zijn gezicht in de plooi te houden.
- Dat is wel mogelijk.
- Dan zal hij zijn tijd verknoeien.
- Ik dank u wel.
Maigret liet haar inderdaad volgen, hoewel hij er van overtuigd was dat het niets zou opleveren. Janvier, die niets om handen had ging haar achterna. Inmiddels zat de commissaris zeker tien minuten lang, met de ellebogen op zijn bureau, de pijp tussen zijn tanden, onbestemd te staren naar het raam. Tenslotte schudde hij zich wakker als een slaper die er maar niet in slaagt, zijn gedachten te verzamelen, stond op en gromde halfluid:
- Wat een verduivelde malloot!
Zonder precies te weten, wat hij moest doen, liep hij naar de inspecteurskamer.
- Nog altijd geen nieuws van die knaap?
Die zou ongetwijfeld niets liever willen dan in contact komen met Monique. Maar hoe moest hij dat aanleggen zonder zich te laten oppakken? Maigret had vergeten een vraag te stellen, die niet zonder belang was. Wie van hen beiden, zij of hij, bewaarde de pegels die de twee gelieven verzamelden voor hun reis naar Zuid-Amerika? Wanneer hij dat deed, had hij het geld waarschijnlijk in zijn zak. In het andere geval was het mogelijk dat hij niet eens meer genoeg had om te gaan eten. Hij wachtte nog enkele minuten, ijsbeerde peinzend door de twee vertrekken, belde toen de firma Geber en Bachelier op.
- Ik wilde juffrouw Monique Thouret graag spreken.
- Een ogenblikje. Ik geloof dat ze net binnenkomt.
- Hallo! klonk de stem van Monique.
- Maakt u zich niet blij. Het is Albert nog niet, maar de commissaris. Ik heb vergeten u één vraag te stellen. Heeft hij het geld onder zijn hoede, of u?
Zij begreep het.
- Ik heb het.
- Waar?
- Hier. Ik heb een bureau met een slot erop.
- Heeft hij geld op zak?
- Vast niet veel.
- Dank u wel. Dat is alles.
Lucas beduidde hem dat er aan een ander toestel naar hem werd gevraagd. Hij herkende de stem van Lapointe.
- Bel je op uit de rue d'Angoulême? vroeg de commissaris verbaasd.
- Niet uit het huis. Uit het kroegje op de hoek.
- Wat is er aan de hand?
- Ik weet niet of het met opzet gebeurd is, maar ik wilde het u toch even zeggen. Toen wij aankwamen, was de kamer grondig schoongemaakt. De vloer en de meubelen zijn geboend met wrijfwas, elk voorwerp is afgestoft.
- De bovenkant van de kast?
- Ook al. Ik kreeg de indruk dat dat vrouwspersoon me aankeek met een spottende blik. Ik heb haar gevraagd wanneer dat allemaal was gedaan. Zij antwoordde dat zij gistermiddag net de werkster had, die tweemaal in de week komt, en die gelegenheid had aangegrepen voor een grote beurt. 'U hebt haar niets gezegd, en nu de kamer te huur komt te staan ...' verdacht moeten zijn geweest.
- Waar is Moers?
- Nog altijd boven. Hij vergewist zich ervan of geen enkele vingerafdruk aan de slachting is ontsnapt, hij heeft nog niets gevonden. Als er inderdaad een werkster in het spel is, dan heeft zij een knap stuk werk geleverd. Moet ik terug naar de quai?
- Nog niet meteen. Vraag om de naam en het adres van die vrouw. Ga naar haar toe. Laat zij je vertellen, hoe het in zijn werk is gegaan, welke orders zij heeft gekregen, wie er in de kamer was terwijl zij daar het werk deed ...
- Begrepen.
- Moers kan teruggaan. Nog één ding. Je zult daar in de buurt iemand zien van de zedenpolitie.
- Dat is Dumoncel. Ik heb hem net gesproken.
- Laat hij zijn afdeling om versterking vragen. Wanneer een van de huursters de deur uitgaat, wil ik dat zij wordt gevolgd.
- Voorlopig gaan ze de deur nog niet uit. Er is er een met de manie om in haar nakie op de trap te paraderen, en een ander zit net in bad. Wat de derde betreft, die schijnt al enige dagen lang niet te zijn thuisgekomen.
Maigret ging naar het bureau van de baas, zoals hij dat wel vaker deed, zonder bepaalde reden, alleen maar om een praatje te maken over de zaak die hij onder handen had. Hij hield van de sfeer in die kamer en ging altijd staan voor hetzelfde raam, waar je het uitzicht had op de Pont Saint-Michel en de kaden. -Moe?
- Ik heb zo de indruk dat ik bezig ben aan een spelletje patience. Doordat ik liefst overal tegelijk zou zijn, loop ik tenslotte in een kringetje rond op mijn kamer. Vanmorgen heb ik een verhoor afgenomen, dat zo ... Hij zweeg, zocht naar het woord dat hij niet vond. Hij voelde zich afgemat, of liever leeg, moedeloos op de manier, waarop je dat hebt bij een kater.
- Toch was het maar een meisje, haast nog een kind.
- Dat meisje Thouret?
De telefoon ging. De baas nam de hoorn van de haak.
- Hij is hier, ja. Tegen Maigret:
- Het is voor u. Neveu is met een of andere vent komen aanzetten en kan niet wachten om u zijn vondst te laten zien.
In de wachtkamer zag hij een uiterst opgewonden inspecteur Neveu staan, terwijl naast hem op een van de stoelen een schraal en bleek mannetje zat, van onbepaalde leeftijd, die hij meende al eens eerder te hebben gezien. Hij had zelfs het gevoel hem even goed te kennen als zijn eigen zak, maar toch kon hij hem niet thuis
engen.
- Wil je me eerst onder vier ogen spreken? vroeg hij Neveu.
- Dat is niet nodig. Het zou onvoorzichtig zijn, deze zwerver ook maar een ogenblik alleen te laten.
Nu pas merkte Maigret op dat de man boeien om zijn polsen had.
Hij deed de deur van zijn kamer open. De gevangene kwam naar binnen, een beetje trekkend met een been. Hij rook naar alcohol. Neveu deed de deur achter hem op slot en maakte de boeien van zijn metgezel los.
Maigret kon nog steeds niet op de naam komen, maar plotseling ging hem toch een lichtje op. De man had het hoofd van een afgeschminkte clown, wangen van gummi, een grote mond, vertrokken in een grijns die tegelijk bitter en koddig was.
Wie had het in deze zaak tegenover hem ook weer gehad over een clownskop? Juffrouw Léone? Meneer Saim
on, de oude boekhouder? In elk geval iemand, die meneer Louis had zien zitten op een bankje aan de boulevard Saint-Martin of aan de boulevard Bonne-Nouvelle in gezelschap van iemand anders. -Ga zitten.
De man zei, als iemand die hier kind aan huis is: - Dank u wel, chef.

Het regenkledingmagazijn
- Jef Schrameck, bijgenaamd Fred de clown, alias de acrobaat, geboren in Riquewihr, aan de Boven-Rijn, nu drieënzestig jaar geleden.
Helemaal boven zijn theewater van zijn succes, stelde inspecteur Neveu zijn klantje voor op de manier van een circusnummer.
- Herinnert u hem zich nu, chef?
Dat was minstens vijftien jaar geleden, misschien nog langer, en het had zich niet zo ver van de boulevard Saint-Martin afgespeeld, ergens tussen de rue de Richelieu en de rue Drouot.
-Drieënzestig jaar? herhaalde Maigret en keek de man aan, die zijn blik beantwoordde met een
ede, gevleide glimlach.
Wellicht doordat hij zo mager was, was hem dat niet aan te zien. Eigenlijk had hij geen leeftijd. Het was vooral de uitdrukking van zijn gezicht, die maakte dat je hem niet voor een bejaard man hield. Zelfs als hij angstig was, zoals nu, scheen hij met de hele wereld en met zichzelf de spot te drijven. Kennelijk was het bij hem een tic geworden om grimassen te trekken, een behoefte de mensen aan het lachen te
engen. Het verwonderlijkste was, dat hij al ruim vijfenveertig jaar was, toen die geschiedenis op de boulevards hem gedurende enkele weken tot een beroemdheid had gemaakt.
Maigret drukte op de knop en nam de huistelefoon op.
- Ik zou graag het dossier-Schrameck beneden willen hebben. Jef Schrameck, geboren in Riquewihr, Boven-Rijn.
Hij herinnerde zich niet, hoe het was begonnen. Het was op een avond geweest, tegen acht uur, en het was druk op de boulevards, de terrasjes zaten propvol met mensen. Het was in het allereerste begin van de lente, want het was al donker.
Had iemand misschien een dievenlantaarn heen en weer zien gaan in de kantoren van een van de gebouwen? Vast staat in elk geval dat er alarm was geslagen. De politie was komen aansnellen. De voorbijgangers hadden, als altijd, een oploop gevormd, voor het merendeel zonder te weten wat er aan de hand was.
uur in beslag zou nemen, met dramatische en met komische momenten, en dat er op het laatst zo'n grote menigte te hoop zou zijn gelopen dat het verkeer moest worden omgelegd.
Bij de jacht door de kantoren, had de in
eker namelijk een van de ramen geopend en was hij tegen de gevel omhoog geklommen langs een afvoerbuis. Toen hij zijn voet op de kroonlijst van een venster had gezet, was er aanstonds op de verdieping daarboven een agent opgedoken, en de man had zijn klau-terpartij voortgezet, terwijl beneden vrouwen stonden te krijsen van angst.
Het was een van de meest bewogen achtervolgingen in de geschiedenis van de politie, waarbij de ene partij binnenshuis rond snelde, steeds hoger klom en ramen opendeed, terwij1 de man schijnbaar voor zijn genoegen een circusnummer weggaf. Hij had als eerste het dak bereikt, een scheef dak, waarop de agenten zich zo maar niet hadden gewaagd. Hij sprong, ongevoelig voor duizeligheid, over op een aangrenzend dak, en bereikte zo, van het ene gebouw naar het andere, de hoek van de rue Drouot, waar hij verdween door een dakvenster. Men had hem aanvankelijk uit het oog verloren en hem een kwartier later weer ontdekt op een ander dak. Er stonden mensen te wijzen en te schreeuwen: 'Daar is-ie!' Niemand wist of hij gewapend was, wat hij had gedaan. Het gerucht begon zich te verspreiden dat hij een paar moorden op zijn geweten had. Om de algemene opwinding nog te vergroten, kwam de
andweer aanrijden met de ladderwagens en nog geruime tijd later waren er schijnwerpers op de daken gericht.
Toen men hem eindelijk had aangehouden, in de rue de la Grange-Batelière, was hij niet eens buiten adem. Hij was trots op zichzelf en dreef de spot met de agenten. En op het ogenblik dat hij in een wagen werd gehesen, ontglipte hij als een aal aan de handen van de agenten, en zag kans, de hemel mag weten hoe, tussen de menigte te verdwijnen. Dat was Schrameck. Enkele dagen lang raakten de kranten maar niet uitgepraat over 'de acrobaat', die, louter toevallig, weer was opgepikt bij een harddraverij.
Hij had al heel jong gedebuteerd ia een circus, dat rondreisde door de Elzas en Duitsland. Later had hij in Parijs op de kermissen gewerkt, behalve in de perioden dat hij wegens in
aken in de gevangenis zat.
- Ik had nooit gedacht, zei inspecteur Neveu, dat hij zijn laatste dagen zou slijten in mijn wijk.
En de ander, op ernstige toon:
- Lang geleden al heb ik mijn leven gebeterd.
-Ik had me laten vertellen van een lange, magere vent, niet zo jong meer, die men in gezelschap van meneer Louis had zien zitten op de banken . .. Had niet iemand tegen Maigret gezegd: 'Iemand zoals je ze wel ziet zitten op de bankjes . ..' Fred de Clown behoorde tot het slag mensen dat je urenlang kunt zien zitten nietsdoen, kijken naar de voorbijgangers of de duiven voeren. Hij had het grauwe voorkomen van de stenen op het trottoir, de uitdrukking van mensen op wie niets en niemand wacht.
- Voordat u hem gaat verhoren, moet ik u eerst vereen bar in de rue Blondel binnengegaan, vlak bij de Porte Saint-Martin. Het is tegelijkertijd een bijkantoor van de totalisator. Het zaakje heet Chez Fer-nand. Fernand is een gewezen jockey, die ik goed ken. Ik heb hem de foto van meneer Louis laten zien en hij keek ernaar met een gezicht alsof hij hem herkende.
Is dat een van je klanten? vroeg ik hem.
Hij niet, nee. Maar hij is hier twee- of driemaal geweest met een goede klant.
Wie?
Fred de Clown.
De acrobaat? Ik dacht dat hij al lang dood was, of in de gevangenis zat.
- Hij is springlevend en hij komt hier elke middag zijn glaasje drinken en op de paarden wedden. Dat is waar ook, ik heb hem nu al een paar dagen niet gezien.
Hoeveel dagen niet? 'Fernand dacht eens na, ging het navragen bij zijn vrouw in de keuken. '- De laatste keer was maandag.
Was hij toen in gezelschap van meneer Louis? 'Dat kon hij zich niet herinneren, maar hij wist zeker dat hij de acrobaat niet meer heeft gezien na maandag jongstleden. U begrijpt me? 'Ik moest hem in handen zien te krijgen. Maar ik wist nu waar ik moest zoeken. Tenslotte kwam ik de naam te weten van de vrouw met wie hij nu al enige jaren samenleeft, een vroegere groentekoopvrouw, Frangoise Bidou geheten.
'Net had ik haar adres te pakken gekregen, aan de quai de Valmy, tegenover het kanaal. 'Ik heb hem daar gevonden. Hij hield zich schuil in de slaapkamer, die hij sedert maandag niet heeft verlaten. Ik heb hem meteen de boeien aangedaan uit angst dat hij me tussen de vingers door zou glippen.
- Zo lenig ben ik niet meer! grapte Schrameck.
Er werd op de deur geklopt. Maigret kreeg een dik dossier in een gele map. Het was de geschiedenis van Schrameck, of liever gezegd de geschiedenis van zijn contacten met de justitie. Zonder zich te haasten, met kleine haaltjes aan zijn pijp, bladerde Maigret het dossier door. Dit was net de tijd, waarin hij bij voorkeur een verhoor als dit aanpakte. Tussen twaalven en tweeën zijn de meeste bureaus namelijk leeg, er wordt minder heen en weer gelopen, er komen minder telefoontjes binnen. Je hebt, net als 's nachts, de indruk, de kamers voor jezelf alleen te hebben.
- Heb je geen honger? vroeg hij aan Neveu. Toen deze geen antwoord wist, drong hij aan:
- Je moest maar een hapje gaan eten. Straks moet je me misschien nog aflossen.
- Goed, chef.
Neveu ging spijtig heen, en de gevangene keek hem spottend na. 'Ondertussen stak Maigret een nieuwe pijp op, legde zijn grote hand op het dossier, keek Fred de Clown recht in het gezicht en mompelde:
- En nou wij tweeën!
Hij gaf aan dit verhoor de voorkeur boven dat van Monique. Voor hij echter begon, deed hij uit voorzorg de deur op slot en schoof hij zelfs de grendel voor de daarna ook nog een blik op het venster wierp, mompelde Jef met een komische grijns:
- Maakt u zich geen zorgen. Ik ben niet meer in staat op kroonlijsten te lopen.
- Het is je, naar ik aanneem, bekend, waarvoor je hier bent?
Hij hield zich van den domme.
- Het zijn altijd dezelfde mensen die worden opgepakt! begon hij te jeremiëren, dat doet me denken aan die goeie ouwe tijd. Het is mij in geen jaren meer overkomen.
-Je vriend Louis is vermoord. Zet maar niet zo'n verbaasd gezicht. Je weet heel goed over wie ik het heb. Je weet ook best, dat je alle kans loopt, van die misdaad beschuldigd te worden.
- Dat zou dan weer een rechterlijke dwaling zijn. Maigret nam de telefoon van de haak.
- Verbind mij eens met de bar Chez Fernand, in de rue Blondel. En toen hij Fernand aan het toestel had: -U spreekt met commissaris Maigret. Het gaat om een van uw klanten, Jef Schrameck ... 'de acrobaat', jawel... Ik wou graag weten of hij grof speelt... Wat? ... Ja, ik begrijp het... En de laatste tijd? ... Zaterdag? ... Ik dank u wel... Nee. Zo is het voorlopig genoeg ...
Hij scheen voldaan te zijn. Jef keek inmiddels lichtelijk verontrust.
- Wil ik herhalen, wat ik net te horen heb gekregen?
- Er wordt zoveel beweerd!
- Je hele leven heb je je geld vergokt op de wedrennen.
- Wanneer de regering dat had verboden, had me dat niet kunnen gebeuren.
- Enige jaren koop je nu al je
iefjes bij Fernand.
- Het is een officieel bijkantoor van de totalisator.
- Dat neemt niet weg dat je het geld, waarmee je op paarden wedt, ergens vandaan moet halen. En tot voor ongeveer twee en een half jaar speelde je met heel kleine bedragen. Soms had je niet eens meer voldoende over om je vertering te betalen, en dan pofte Fernand je.
- Dat had hij niet moeten doen. Dat was mij aanmoedigen om terug te komen.
- Toen ben je grover gaan spelen, soms belangrijke bedragen. En een paar dagen later zat je weer in de puree.
- Wat bewijst dat?
-Zaterdag jongstleden heb je een heel pak bankbiljetten ingezet.
-Wat zegt u dan wel van de kapitalisten, die soms wel een miljoen op één paard zetten?
- Waar kwam dat geld vandaan?
- Ik heb een vrouw die werkt.
- Wat voor werk?
- In de huishouding. Af en toe helpt ze een handje in een café aan de kade.
- Zit je me voor de gek te houden?
- Dat zou ik niet durven, meneer Maigret.
- Luister eens ... We zullen proberen tijd te winnen.
- Och, voor wat ik te doen heb, weet u ...
-Toch zal ik je vertellen, hoe je er voorstaat. Verschillende getuigen hebben je gezien in gezelschap van een zekere meneer Louis.
- Dat doet er weinig toe. Het is niet van de laatste tijd. Het is ongeveer twee en een half jaar geleden begonnen. In die tijd was meneer Louis zonder werk en zat hij zo omhoog, dat hij bereid moet zijn geweest om de duivel aan zijn staart te trekken.
- Ik ken dat! verzuchtte Jef. En die duivel heeft zo'n lange, lange staart!
- Ik heb er geen idee van, waarvan jij toen bestond, maar ik ben bereid te geloven, dat je inderdaad teerde op wat je Frangoise verdiende. Je hing rond op de bankjes. Je waagde af en toe een paar Francs op een paard en je had krediet in de kroegjes. Ondertussen was meneer Louis gedwongen van minstens twee mensen geld te lenen.
- Wel een bewijs dat er nog arme mensen bestaan. Maigret lette er al niet meer op. Het was zozeer Jef's gewoonte de lachtlust op te wekken, dat het langzamerhand voor hem een behoefte was geworden, de nar te spelen. Geduldig volgde de commissaris zijn eigen gedachtengang.
-En nu wil het toeval dat jullie allebei eensklaps in goeden doen verkeert. Dat zal uit het onderzoek blijken, met de data precies.
- Ik heb nooit een geheugen gehad voor data.
- Sindsdien zijn er perioden waarin je grof speelt, en andere perioden waarin je drinkt op de pof. Ieder zinnig mens moet daaruit de conclusie trekken dat meneer Louis en jij een manier bezaten om aan geld te komen, veel geld, maar niet op regelmatige wijze. We zullen ons met die kwestie later nog wel bezighouden.
- Dat is jammer. Ik zou die manier zo graag willen kennen.
-Straks zul je heus niet meer lachen. Zaterdag, ik herhaal het, was je portefeuille tot berstens toe gevuld, maar in een paar uur was je alles weer kwijt. Maandagmiddag is je medeplichtige, meneer Louis, vermoord in een gang aan de boulevard Saint-Mar-tin.
- Dat is wel een groot verlies voor mij.
-Ben je al wel eens voor het hof van assises verschenen?
- Alleen maar voor de politierechter. Meer dan eens.
- Nou dan! Juryleden zijn mensen die niet van grapjes houden, vooral niet wanneer het gaat om iemand met zo'n uitvoerig strafregister als jij. Alle kans dat zij tot de conclusie komen dat jij de enige persoon was die bekend was met het doen en laten van meneer Louis en die er belang bij had, hem te doden.
- In dat geval zijn het idioten.
- Dat is alles wat ik je te zeggen had. Het is nu half éen. Om éen uur komt rechter Coméliau weer op zijn kantoor en dan stuur ik jou naar hem toe om tekst en uitleg te geven.
-Is dat niet dat
uine mannetje met die snor als een tandenborstel?
- Inderdaad.
- Wij hebben elkaar vroeger al eens ontmoet. Dat is een lammeling. Vertelt u eens, zo jong is hij toch ook niet meer?
- Je kunt hem straks zelf naar zijn leeftijd vragen.
- En als ik nu eens geen zin had hem weer te zien?
- Je weet wat je dan te doen staat.
Jef de clown slaakte een lange zucht. Hebt u een sigaret voor mij
Maigret haalde een pakje uit zijn lade, stak het hem toe.
- Lucifers?
Hij rookte een ogenblik zwijgend.
- Ik neem aan dat u hier niets te drinken hebt?
- Zul je praten?
- Dat weet ik nog niet. Ik ben bezig me af te vragen, of ik iets te zeggen heb.
Dat kon een hele tijd duren. Maigret kende dat slag. Op goed geluk liep hij naar de deur van het aangrenzende kantoor.
-Lucas! Wil je even naar de quai de Valmy gaan en een zekere Fran?oise Bidou hier
engen? Prompt zat de clown te kronkelen op zijn stoel, stak een vinger op als een schoolkind.
- Commissaris! Doet u dat niet!
- Zul je dan praten?
- Ik geloof dat een enkel glaasje mij een hoop zou helpen.
- Een ogenblik, Lucas. Ga niet de deur uit, voordat ik het je zeg.
En tegen Jef:
- Ben jij bang voor je vrouw?
- U hebt beloofd mij een drankje te geven.
Toen de deur weer dicht was, haalde Maigret uit de kast de fles cognac die daar altijd stond, en schonk daaruit een bodempje in het waterglas.
- Laat u me helemaal alleen drinken? -Nou?
-Stel maar vragen. Ik vestig er uw aandacht op, zoals de advocaten zeggen, dat ik geen enkele poging doe de loop van het recht te bemoeilijken.
- Waar heb je meneer Louis voor het eerst ontmoet? -Op een bankje aan de boulevard Bonne-Nouvelle.
- Hoe kwamen jullie in gesprek?
- Zoals je op de bankjes in gesprek raakt. Ik heb gezegd dat het lente was, en hij antwoordde dat het weer zachter was dan de vorige week.
- Dat is ongeveer twee en een half jaar geleden?
- Zo ongeveer. Ik heb de datum niet in mijn agenda genoteerd. De volgende dagen hebben we elkaar weer getroffen op hetzelfde bankje, en hij scheen gelukkig te zijn, iemand te hebben om mee te praten.
- Heeft hij je verteld dat hij zonder werk was? -Op het laatst heeft hij mij het verhaaltje van zijn leven verteld, dat hij vijfentwintig jaar had gewerkt bij dezelfde baas, die zonder waarschuwing de tent had dicht gegooid, dat hij niets had durven zeggen tegen zijn vrouw, die onder ons gezegd, mij een enorme helleveeg lijkt, en dat hij haar in de waan liet, dat hij nog altijd magazijnmeester was. Dat was, meen ik, de eerste keer dat hij zijn hart kon luchten, en dat gaf hem een grote verlichting.
- Wist hij wie jij was?
- Ik heb hem alleen verteld, dat ik bij circussen had gewerkt.
- En toen?
- Wat wilt u eigenlijk precies weten?
- Alles.
- Ik wil graag dat u eerst mijn dossier eens doorkijkt en dat u de veroordelingen optelt. Ik wil weten of ik, met een nieuwe zaak op mijn hals, toe ben aan uit vinden.
Maigret deed wat hij hem vroeg.
-Als het maar niet gaat om een moord, kun je er
nog twee vonnissen bij hebben.
- Dat meende ik ook. Ik was alleen niet zeker of u en ik wel op dezelfde manier rekenen.
- In
aak?
- Het is ingewikkelder.
- Wie is op het idee gekomen?
-Hij, zeer bepaald. Ik ben daarvoor niet slim genoeg. Gelooft u dat ik geen recht heb op nog éen bodempje?
- Achteraf.
- Dat duurt zo lang. U zou me dwingen de hele geschiedenis af te raffelen.
De commissaris gaf toe, schonk nog een scheutje in.
- Eigenlijk is het van de bank gekomen. -Wat bedoel je?
- Doordat hij zijn tijd sleet op een bank, bijna altijd dezelfde, begon hij op den duur de dingen om zich heen scherper op te merken. Ik weet niet of u die winkel in regenjassen kent, op de boulevard.
- Die ken ik.
-De bank, waarop Louis gewoonlijk zat, staat daar vlak tegenover. Zodat hij, eigenlijk zonder het te willen, het doen en laten in die zaak kende, de gewoonten van het personeel. Daardoor is hij op een idee gekomen. Wanneer je de hele dag niets te doen hebt ga je plannen maken. Zelfs plannen waarvan je weet, dat je ze nooit ten uitvoer zult
engen. Op zekere dag heeft hij me daarvan verteld, bij wijze van tijdverdrijf. Het is daar in die zaak altijd een hele drukte. Het is er vol met regenjassen in allerlei modellen, voor mannen, voor vrouwen, voor kinderen, die in de hoeken hangen. En op de eerste verdieping zijn er nog meer. Links van het gebouw loopt, zoals er daar in de buurt zoveel zijn, een steegje dat doodloopt op een binnenplaats.
Hij stelde voor: - Wil ik het even voor u tekenen?
- Nu niet. Ga door.
- Louis zei tegen mij:
'lk vraag me af, hoe het komt dat niemand daar ooit de lade heeft gelicht. Het is zo gemakkelijk.'
- Ik geloof, dat jij je oren hebt gespitst.
-Mijn belangstelling was gewekt. Hij heeft mij uitgelegd, hoe tegen twaalf uur, op zijn laatst kwart over twaalf, de laatste klanten de deur uit werden gewerkt en hoe het personeel dan ging lunchen. De winkelier zelf ook, een oud mannetje met een sik, die daar niet ver vandaan gaat eten, in de Chope du Nègre. '- Wanneer iemand, die als klant was binnengegaan, zich liet insluiten.'
'Begint u nu niet te protesteren. Ook ik heb in het begin gemeend, dat het ondoenlijk was. Maar Louis had die winkel al weken lang bestudeerd. Voor ze gaan lunchen, neemt het personeel niet de moeite, in de hoeken en achter die duizenden regenjassen te gaan kijken, om te zien of er iemand achterblijft. De gedachte komt niet eens bij een mens op, dat een klant dat expres zou doen om in de winkel achter te blijven, begrijpt u?
'Dat is de hele truc. Wanneer de winkelier weggaat, sluit hij de deur zorgvuldig af.
slot te forceren en er met de kas vandoor te gaan?
- U vergist u. En dit is nu precies het punt, waar de gein begint. Zelfs al hadden ze me gepakt, dan zou men mij nog niet hebben kunnen veroordelen, want er zou geen enkel bewijs tegen mij hebben bestaan. Ik heb de lade gelicht, toegegeven. Daarna ben ik naar het toilet gegaan. Bij de waterbak zit een klein raampje in de muur, waar je nog geen kind van drie jaar doorheen zou kunnen wurmen. Maar dat is niet hetzelfde als er een pak doorheen te wurmen, waarin bankbiljetten zitten. Dat raampje komt uit op de binnenplaats. Heel toevallig kwam Louis daar net langs en raapte het pakje op. Inmiddels wachtte ik af tot het personeel terug was en er voldoende klanten waren, zodat ik niet de aandacht zou trekken. Ik ben even rustig naar buiten gegaan, als ik binnen was gekomen.
- Jullie hebt gedeeld?
- Als
oers. De grootste moeilijkheid was nog, hem daartoe te bewegen. Hij had dat alles voor zijn genoegen bedacht, zo te zeggen als een artiest. Toen ik hem voorstelde, het eens te proberen was hij bijna beledigd. Wat voor hem de doorslag gaf, was de gedachte dat hij zijn vrouw zou moeten bekennen dat hij blut was. Let u op, dat dit samenspel nog een ander voordeel heeft. Ik word veroordeeld wegens insluiping, want dat beken ik, maar er is geen sprake van in
aak, noch van geweldpleging, en dat maakt minstens een jaar of twee verschil. Of vergis ik me soms?
- We zullen er straks het wetboek op naslaan.
- Ik heb u nu alles verteld. Louis en ik, we hebben een herenleventje geleid, en ik heb nergens spijt van.
Die regenkledingzaak heeft ons voldoende opgeleverd om het meer dan drie maanden te kunnen uitzingen. Eerlijk gezegd, heeft mijn aandeel het niet zo lang uitgehouden, vanwege die knollen, maar Louis stopte me af en toe een
iefje toe.
'Toen de bodem te zien kwam, hebben we een andere bank genomen.
- Om een nieuwe slag voor te bereiden? -Aangezien de methode goed was, bestond er geen enkele reden om naar een andere te zoeken. Nu u de truc kent, kunt u, door uw archief na te kijken, alle winkels terugvinden waar ik mij heb laten insluiten. De tweede was een zaak in elektrische lampen en apparaten, een eindje verder op dezelfde boulevard. Er is daar geen steeg, maar de achterkamer komt uit op de binnenplaats van een huis in een andere straat. Het komt op hetzelfde neer. Er zijn daar in de buurt maar weinig W.C.'s die niet een raampje hebben dat uitkomt op een binnenplaats of op een steegje. 'Eenmaal heb ik me laten betrappen door een verkoopster, die de deur opendeed van een kast waarin ik me had verstopt. Ik heb me voorgedaan als stomdronken. Zij heeft de baas er bij gehaald, en ze hebben mij buiten de deur gezet en gedreigd een agent te zullen roepen.
'Wilt u me nu eens uitleggen, waarom ik meneer Louis zou hebben vermoord? We waren dikke vrinden.
'Ik heb hem zelfs voorgesteld aan Frangoise, om haar gerust te stellen, daar zij zich afvroeg waar ik mijn tijd zoek
acht. Hij heeft chocolaatjes voor haar meege
acht, en zij vond hem een keurige heer.
- Het staat in de kranten. Een confectiezaak aan de boulevard Montmartre.
- Ik veronderstel dat Louis, toen hij in dat steegje werd vermoord, bezig was poolshoogte te nemen of die juwelierszaak een venstertje op de binnenplaats had.
- Waarschijnlijk. Hij ging altijd het terrein verkennen, omdat hij minder opviel dan ik. De argwaan van de mensen wordt eerder opgewekt door iemand van mijn slag. Het is me wel eens overkomen dat ik me had opgedoft als een echt sjentelmen, en dat ik toch met een scheel oog werd aangekeken.
- Wie heeft hem gedood?
- Vraagt u dat aan mij?
- Wie had reden hem te doden?
- Ik weet het niet. Zijn vrouw misschien?
- Waarom zou zijn vrouw hem van kant hebben gemaakt?
- Omdat zij zo'n helleveeg is. Wanneer zij in de gaten zou hebben gekregen, dat hij haar al meer dan twee jaar lang voor het lapje hield en dat hij een vriendinnetje had. . .
- Ken je zijn vriendinnetje?
-Hij heeft haar niet aan mij voorgesteld, maar hij heeft mij van haar verteld, en ik heb haar uit de verte gezien. Hij hield echt van haar. Hij was een man die behoefte had aan liefde. We hebben dat allemaal, nietwaar? Ik, ik heb Fran?oise. U zult ook wel iemand hebben. Hij kon goed met haar opschieten. Ze gingen naar de bioscoop, of in een café zitten praten.
- Wist zij ervan af?
- Vast niet.
- Wie wist er wel van af?
- Ik, om te beginnen.
- Uiteraard!
- Misschien zijn dochter. Hij zat altijd erg over haar in, en beweerde dat zij in de loop der jaren zou gaan lijken op haar moeder. Ze wilde altijd geld van hem hebben.
- Ben je in de rue d'Angoulême geweest?
- Nooit.
- Ken je het huis?
- Hij heeft het mij gewezen.
- Waarom ben je daar niet naar binnen gegaan? -Omdat ik hem niet in verlegenheid wilde
engen. De hospita hield hem voor een keurige burger-meneer. Als ze mij had gezien...
-En als ik je nu eens vertelde dat jouw vingerafdrukken zijn gevonden in zijn kamer? -Dan zou ik ten antwoord geven dat vingerafdrukken flauwe kul zijn.
Je voelde hoe onbekommerd hij was. Hij ging door met zijn nummer weg te geven en wierp af en toe een blik op de fles.
- Wie wist er nog meer van af?
-Hoort u eens, meneer de commissaris, ik ben die ik ben, maar ik heb van mijn leven nog niet voor verklikker gespeeld.
-Je wilt liever in staat van beschuldiging worden gesteld?
- Dat zou onrechtvaardig zijn.
- Wie wist er nog meer van af?
mijn hand niet in het vuur willen steken, dat hij onschuldig is. Ik weet niet of hij daartoe opdracht heeft gekregen van zijn liefje, maar hij is op een goeie dag begonnen, hele middagen achter Louis aan te lopen. Tweemaal heeft hij hem opgezocht om hem geld te vragen. Louis was doodsbenauwd dat de slungel zou praten met zijn vrouw of haar een anonieme
ief sturen.
- Ken jij hem?
- Nee. Ik weet dat hij nog piepjong is en dat hij 's morgens werkt in een boekwinkel. De laatste tijd verwachtte Louis een catastrofe. Hij beweerde dat het zo niet kon doorgaan, dat zijn vrouw eens achter de waarheid zou komen.
- Heeft hij met je gesproken over zijn zwagers? -Dikwijls. Die werden hem ten voorbeeld gesteld. Die werden ge
uikt om aan te tonen dat hij enkel een nietsnut was, een mislukkeling, een lafbek, een vent van niks, die beter had gedaan, geen gezin te stichten, nu het zo'n middelmatig bestaan moest leiden. Voor mij was het een hele slag.
-Wat?
- In de krant te lezen dat hij dood was. Vooral omdat ik niet veraf was op het ogenblik dat het is gebeurd. Fernand kan u bevestigen, dat ik bij hem aan de toonbank een borrel stond te drinken.
- Had Louis geld bij zich?
- Ik weet niet of hij dat bij zich had, maar twee dagen daarvoor hadden wij een vrij groot bedrag in handen gekregen.
- Had hij de gewoonte dat in zijn zak te bewaren? 154
-In zijn zak of op zijn kamer. De mop is, dat hij
's avonds andere schoenen en een andere das moest aandoen voor hij naar zijn trein ging. Eenmaal had hij zijn das vergeten. Hij heeft me dat zelf verteld. Pas in het gare de Lyon had hij het gemerkt. Hij kon niet zo maar een das kopen. Hij moest dezelfde hebben waarmee hij 's morgens de deur was uitgegaan. Hij kon niet anders dan teruggaan naar de rue d'Angoulême en later thuis vertellen, dat hij was opgehouden in de zaak door spoedwerk.
- Waarom ben je sedert dinsdag niet van de kamer bij Frangoise af gekomen?
- Wat zou u in mijn plaats hebben gedaan? Toen ik dinsdagmorgen de krant had gelezen, bedacht ik, dat er mensen waren die mij samen met Louis hadden gezien en dat zeker aan de politie zouden vertellen. Het zijn altijd lui van mijn slag die men verdenkt.
- Ben je niet op het idee gekomen Parijs uit te gaan?
- Ik heb me gewoon gedekt gehouden, in de hoop dat men niet aan mij zou denken. Vanmorgen toen ik de stem van uw inspecteur hoorde begreep ik dat ik er bij was.
- Weet Frangoise er van? -Nee.
- Waar dacht zij dan dat het geld vandaan komt? -Om te beginnen ziet zij daar maar een klein deel van, wanneer ik na de wedrennen nog wat over heb. Verder denkt zij dat ik nog altijd portefeuilles rol in de metro.
- Heb je dat dan gedaan?
-U staat er toch niet op dat ik u hierop antwoord geef, is het wel? U hebt nog steeds geen dorst?
- Verder niets meer op je geweten? Weet je het zeker?
- Zo zeker als ik u zie!
Maigret deed de deur naar het aangrenzende kantoor open en zei tegen Lucas: -
eng hem naar het huis van bewaring. En vervolgens, met een blik op Jef Schrameck die zuchtend opstond:
- Doe hem toch maar de handboeien aan.
En tenslotte, toen de acrobaat zich omwendde met een schalks glimlachje op dat elastieken gelaat:
- Zorg dat hij niet al te slecht behandeld wordt. -Dank u wel, commissaris. En vertel vooral niet aan Frangoise dat ik zoveel geld heb verspeeld. Ze zou in staat zijn, me geen snoep te sturen.
Maigret trok zijn overjas aan, pakte zijn hoed, met de bedoeling een hapje te gaan eten in de
asserie Dauphine. Hij ging de grote, grauwe trap af, toen hij beneden zich rumoer hoorde en zich over de leuning heenboog.
Een jongeman met verwarde haren stribbelde tegen in de greep van een reus van een politieagent, die een bloedende krab over zijn wang had en gromde: -Wil je je wel eens koest houden, luizebos? Als je zo doorgaat, geef ik je een oplawaaier. De commissaris deed zijn best, niet te lachen. Het was Albert Jorisse, die op deze manier bij hem werd ge
acht, zich verzette en schreeuwde:
- Laat me los! Ik zeg u toch dat ik er zelf wel heen zal gaan ...
Samen kwamen ze op de plaats waar Maigret op de trap stond. Dat is niet waar! Hij liegt het!
| De jongeman hijgde, met een rood gezicht, laaiende
ogen. De agent had hem bij de kraag van zijn jas gegrepen, die hij heel hoog hield, alsof hij een marionet hanteerde.
- Zegt u hem, dat hij mij loslaat. Hij trapte, maar alleen in de ruimte.
-Ik heb u gezegd dat ik commissaris Maigret wil spreken. Ik was op weg hierheen. Ik kwam uit mezelf...
Zijn kleren waren verfomfaaid, zijn
oek zat nog onder de modderspatten van de vorige dag. Hij had grote donkere wallen onder zijn ogen.
- Ik ben commissaris Maigret.
- Geeft u hem dan bevel mij los te laten.
- Je kunt hem loslaten, ouwe jongen.
- Zoals u wilt, maar ...
De agent verwachtte, de jongeman als een aal tussen i zijn handen te zien door glippen.
- Hij heeft mij ge
utaliseerd..., hijgde Albert Jorisse. Hij heeft mij behandeld als ... als ...
In zijn woede kon hij zijn woorden niet meer vinden. De commissaris, die ondanks zichzelf glimlachte, wees op de bloedende wang van de agent. -Ik krijg, integendeel, de indruk, dat hij het is die...
Jorisse keek en zag voor de eerste maal de krab; zijn ogen flikkerden, en hij riep uit:
- Precies wat hij verdiend heeft!

Het geheim van Monique
- Ga zitten, schoffie.
- Ik ben geen schoffie, protesteerde Jorisse.
En op kalmer toon, hoewel hij nog niet weer helemaal op adem was gekomen, en zijn ademhaling nog wat fluitend klonk:
-Ik had niet verwacht dat commissaris Maigret de mensen beledigde, voordat hij hun tijd geeft, de zaak uit te leggen.
Maigret keek hem verrast aan en fronste de wenk
auwen.
- Heb je al gegeten?
- Ik heb geen honger.
Het was hei antwoord van een pruilende knaap.
- Hallo! zei hij in de telefoon. Geef me de
asserie Dauphine ... Hallo! Joseph? ... Je spreekt met Maigret ... Wil je me wat
oodjes
engen? Zes... Ham voor mij... wacht even...
En tegen Jorisse:
- Ham of kaas?
- Dat kan me niet schelen. Ham.
- Bier of rode wijn?
- Water, alstublieft. Ik heb dorst.
-Joseph? Zes
oodjes met ham, goed belegd, en vier glazen bier... Wacht even -
eng twee koppen zwarte koffie mee, als je die nog hebt... Kan het een beetje vlug?
Hij hing slechts heel even op, vroeg toen een van de andere afdelingen aan de Quai, zonder de jongeman uit het oog te laten, die hij nieuwsgierig bestudeerde.
Jorisse was mager, ongezond, van een haast ziekelijke nervositeit, alsof hij meer was opgegroeid bij zwarte koffie dan bij biefstuk. Afgezien daarvan, zag hij er niet kwaad uit, met zijn erg lange
uine haren, die hij af en toe met een plotselinge ruk van het hoofd naar achteren slingerde. , Misschien doordat hij nog steeds uiterst opgewonden was, trok hij af en toe de neusvleugels op. Met gebogen hoofd bleef hij de commissaris aanstaren met een verwijtende blik.
- Hallo! Het is niet langer nodig te zoeken naar die Jorisse. Geef dat door aan de politiebureaus en de stations.
De knaap opende de mond, maar hij gaf hem geen tijd iets te zeggen.
- Zo meteen!
De hemel had zich opnieuw verduisterd. Er dreigde regen, ongetwijfeld dezelfde sarrende regen als op de dag van de begrafenis. Maigret sloot het raam, dat op een kier open stond, legde toen, nog steeds zwijgend, de pijpen op zijn bureau recht, zoals een typiste, voordat zij aan het werk gaat, haar machine, haar blocnotes, haar carbonpapier klaar legt.
- Binnen! gromde hij, toen er op de deur werd geklopt.
Het was inspecteur Neveu, die alleen zijn hoofd om de hoek stak, in de mening dat de chef nog midden in het verhoor zat.
- Pardon. Ik wou weten of...
- Je kunt gaan. Merci.
De commissaris begon te ijsberen in afwachting van de kelner van de
asserie Dauphine. Om de tijd te doden, belde hij nogmaals op, nu naar zijn vrouw.
- Ik kom niet thuis voor de lunch.
- Ik kreeg al zo'n vermoeden. Weet je wel hoe laat het is?
- Nee. Dat is niet van belang.
Zij barstte in lachen uit, en hij begreep niet waarom.
- Ik ben hier gekomen om u te zeggen...
- Zo meteen.
Het was het derde verhoor, die dag. Hij had dorst. Op een gegeven ogenblik volgde zijn blik die van de jongeman, vestigde zich op de cognacfles en het waterglas, die op het bureau waren blijven staan. Nu was het Maigret, die kleurde als eer kind. Hij had er bijna een verklaring voor gegeven, gezegd dat niet hij cognac dronk uit een groot glas, maar Jef Schrameck, die vóór Albert in dit vertrek had gezeten. Had het verwijt van de knaap indruk op hem gemaakt? Speet het hem, het beeld dat hij zich van commissaris Maigret gevormd had, te hebben bezoedeld?
- Kom binnen, Joseph. Zet het blad maar op het bureau. Heb je niets vergeten?
En toen ze eindelijk samen alleen waren met de eetwaren:
- Tast toe.
Jorisse liet het zich goed smaken, ondanks wat hij eerder had gezegd Gedurende de hele maaltijd wierp hij telkens vluchtige, nieuwsgierige blikken op de commissaris, en na een glas bier al kreeg hij enige zelfbeheersing terug.
- Gaat het nu beter?
-Dank u. Met dat al hebt u me toch uitgemaakt
voor schoffie.
- Daar zullen we het straks nog wel over hebben.
- Het is echt waar dat ik naar u op weg was.
- Waarom?
- Omdat ik er genoeg van had, me schuil te houden.
- Waarom hield je je schuil?
- Om niet te worden gearresteerd.
- En waarom zou je zijn gearresteerd?
- Dat weet u best.
- Nee.
- Omdat ik het vriendje van Monique ben.
- Was je er zeker van dat wij dat hadden ontdekt?
- Dat was gemakkelijk genoeg.
- En dat jij het vriendje van Monique bent, zou voor ons een reden zijn, je te arresteren?
- U wilt me aan het praten
engen.
- Wis en drie!
- U denkt dat ik ga liegen en u probeert mij mezelf te laten tegenspreken.
- Heb je dat in detectiveromans gelezen?
- Nee. In de krantenverslagen. Ik weet hoe u het aanlegt.
- Wat wilde je hier dan precies komen deen?
- U verklaren, dat ik meneer Thouret niet heb vermoord.
Maigret die zijn pijp had opgestoken, dronk langzaam zijn tweede glas bier leeg. Hij zat achter zijn bureau. Hij had de lamp met de groene kap opgedaan. De eerste regendruppels spetterden op de vensterbank.
- B^sef je wel, wat dat zeggen wil?
- Je veronderstelde dat wij van plan waren je te arresteren. Dus moesten wij reden hebben om dat te doen.
- U bent dus niet in de rue d'Angoulême geweest?
- Hoe weet jij dat?
-U zult toch wel tot de ontdekking zijn gekomen dat hij een kamer in de stad had? Al was het alleen maar vanwege die gele schoenen. Er zweefde een geamuseerd glimlachje om de lippen van de commissaris.
- En verder?
-Die vrouw heeft u vast overge
iefd dat ik hem heb opgezocht.
- Is dat een reden je te arresteren?
- U hebt Monique uitgehoord.
-En jij meent, dat zij haar mond voorbij heeft gepraat?
- Het zou me verbazen, als u haar niet aan de praat had gekregen.
- Waarom heb je je in dat geval, verstopt onder het bed van een van je vrienden?
- Weet u dat ook al?
- Geef antwoord.
- Ik heb daar niet bij nagedacht. Ik was in een paniekstemming. Ik was bang dat ik zou worden geslagen om mij dingen te laten bekennen, die niet waar zijn.
- Heb je dat ook in de kranten gelezen?
Had de advocaat van René Lecoeur voor het hof van assises het niet gehad over de
ute politiemethoden, en waren zijn woorden niet overgenomen in alle kranten? Dat was waar ook, bij de ochtendpost was een

ief geweest van Lecoeur. Hij was ter dood veroordeeld en smeekte, in zijn wanhoop de commissaris, hem in de gevangenis te komen opzoeken. Bijna had Maigret de
ief aan de jongen laten lezen. Hij zou dat zo meteen doen, als het nodig mocht blijken.
- Waarom heb je je schuilplaats in de rue Gay-Lus-sac verlaten?
- Omdat ik me niet langer de hele dag kon verschuilen onder een bed. Het was verschrikkelijk. Ik had overal pijn. Ik had voortdurend het gevoel, te moeten niezen. Het is een kleine woning, de deuren stonden open, ik hoorde de tante van mijn vriend rondlopen, en wanneer ik me had verroerd, zou zij mij ook hebben gehoord.
-Was dat alles?
- Ik had honger.
- Wat heb je toen gedaan?
- Ik heb rondgezworven over straat. Die nacht heb ik een paar uur geslapen op een aardappelzak in de Hallen. Tweemaal ben ik tot bij de pont Saint-Mi-chel geweest. Ik heb Monique hier de deur uit zien komen. Ik ben naar de rue d'Angoulême gegaan, en uit de verte zag ik een man, die daar op post stond. Ik veronderstelde dat het iemand van de politie was.
- Waarom zou je meneer Louis gedood hebben?
- U weet toch, dat ik geld van hem geleend heb?
- Geleend?
- Ik heb hem er om gevraagd, als u dat beter vindt.
- Gevraagd?
- Wat wilt u daarmee zeggen?
der andere bepaalde manieren, waarbij degene aan wie iets gevraagd wordt, niet bij machte is dat te weigeren. Daarvoor bestaat een goed Frans woord: chantage.
Hij zweeg en staarde naar de grond.
- Geef antwoord.
-Ik zou toch niets hebben verteld aan mevrouw Thouret.
- Desondanks heb je hem gedreigd te zullen spreken?
- Dat was niet nodig.
- Omdat hij dacht dat je zou gaan spreken?
-Ik weet het niet. Ik kan geen wijs meer worden uit uw vragen.
Hij liet er met een vermoeide stem op volgen:
- Ik val om van de slaap.
- Drink je koffie op.
Gehoorzaam deed hij wat hem was gezegd, zonder
de blik van Maigret af te wenden.
-Je hebt hem een paar maal opgezocht?
- Maar twee keer!
- Wist Monique ervan?
- Wat heeft zij u gezegd?
-Het gaat er niet om, te weten wat zij tegen mij heeft gezegd, maar om de waarheid te weten.
- Zij wist ervan.
- Wat heb je precies gezegd?
- Tegen wie?
- Tegen Louis Thouret, natuurlijk.
- Dat wij geld nodig hadden.
- Wie, wij?
- Monique en ik.
- Waarom?
- Om naar Zuid-Amerika te gaan.
-Heb je hem gezegd dat jullie op de boot wilden
stappen?
-Ja.
- Hoe reageerde hij daarop?
- Hij gaf tenslotte toe dat er niets anders opzat.
Er klopte iets niet. Maigret begreep, dat de knaap meende dat hij meer wist dan in werkelijkheid het geval was. Hij moest nu verder voorzichtig te werk gaan.
- Je hebt toch niet voorgesteld om met haar te trouwen?
- Jawel. Hij wist best dat dat onmogelijk was. Om te beginnen ben ik nog niet meerderjarig, en heb ik de toestemming van mijn ouders nodig Verder zou, al had ik die verkregen, mevrouw Thouret nooit een schoonzoon zonder positie hebben aanvaard. Meneer Thouret was de eerste om mij aan te raden, niet naar zijn vrouw te gaan.
- Je hebt hem opgebiecht, dat Monique en jij samen naar bed waren geweest in diverse hotelletjes?
- Ik heb hem geen bijzonderheden gegeven. Weer had hij een rood hoofd gekregen.
- Ik heb hem simpelweg meegedeeld dat zij zwanger is.
Maigret liet niets merken, gaf geen blijk van verwondering. Toch had het hem een schok gegeven. Zijn mensenkennis was kennelijk tekort geschoten, want dit was wel het enige waaraan hij geen moment had gedacht.
- Iets meer dan twee maanden.
- Zijn jullie bij een dokter geweest?
- Ik ben niet met haar mee gegaan.
- Maar zij is er naar toe geweest? -Ja.
- Jij hebt buiten gewacht?
- Nee.
Hij leunde ietwat achterover in zijn stoel en stopte werktuiglijk een nieuwe pijp.
- Wat wou je in Zuid-Amerika gaan uitvoeren? -Doet er niet toe wat. Ik ben niet zo gauw bang. Ik had kunnen gaan werken als cowboy.
Hij zei het op hoogst ernstige toon, met een tikje trots, en de commissaris zag de knapen van éen meter tachtig weer voor zich, die hij had ontmoet op de ranches van Texas en van Arizona.
- Cow-boy! herhaalde hij langzaam.
-Of anders was ik gaan werken in de goudmijnen.
- Natuurlijk!
- Ik zou me er wel doorheen hebben geslagen. -En je zou met Monique zijn getrouwd?
-Ja. Ik neem aan dat dat daarginds gemakkelijker is dan hier.
- Houd je van Monique?
- Is zij dan soms niet mijn vrouw? Dat we niet naar het stadhuis zijn geweest, dat...
-Hoe heeft meneer Louis gereageerd, toen hij dit hoorde?
- Hij kon niet geloven dat zijn dochter dat had gedaan. Hij heeft gehuild.
- Waar jij bij was?
- Ja. Ik heb hem bezworen dat mijn bedoelingen... -... volkomen eerbaar waren, natuurlijk. En toen? -Hij heeft beloofd ons te helpen. Hij had niet voldoende geld bij de hand. Hij heeft me een klein bedrag gegeven.
- Waar is dat geld?
-Dat heeft Monique. Zij bewaart het in haar bureau.
- En de rest van het bedrag dat nodig was?
-Hij had beloofd, mij dat dinsdag te zullen geven. Hij verwachtte een groot bedrag.
- Van wie?
- Dat weet ik niet.
- Heeft hij je verteld, wat hij deed?
- Dat kon hij kennelijk niet.
- Waarom niet?
-Omdat hij niet werkte. Ik heb niet kunnen ontdekken, hoe hij aan het geld kwam. Ze waren samen.
- Heb je die ander gezien?
- Eén keer, op de boulevard.
-Een lange, magere vent met het gezicht van een
clown?
-Ja.
- Hij was hier in deze kamer vlak voordat jij kwam, en voor hem had ik een glas cognac ingeschonken.
- Dan weet u dus de waarheid.
- Ik wou graag weten, wat jij precies weet.
- Niets. Ik dacht dat zij iemand chanteerden.
-En toen heb je bij jezelf gedacht, dat er geen reden bestond om daar niet óok van te profiteren. Wij moesten geld hebben, vanwege het kind.
Maigret nam de hoorn van de haak.
- Lucas? Wil je even hier komen?
En toen deze het vertrek binnen was gekomen:
- Mag ik je voorstellen: Albert Jorisse. Monique Thouret en hij verwachten een kind.
Hij zei het op volkomen ernstige toon, en Lucas die niet wist wat te denken, knikte met het hoofd.
- Het meisje zit misschien op kantoor, omdat ze daar vanmorgen niet is geweest. Ga haar opzoeken.
eng haar dan naar een dokter, die zij mag uitkiezen. Als zij geen voorkeur heeft, ga dan naar de politiedokter. Ik wil graag weten in de hoeveelste maand zij is.
- En als zij weigert zich te laten onderzoeken? -Zeg haar dan dat ik in dat geval gedwongen zal zijn haar te arresteren, evenals haar vriend, die zich in mijn kamer bevindt. Neem de wagen. Bel me hoe het afloopt.
Toen zij weer onder vier ogen waren, vroeg Jorisse:
- Waarom doet u dat?
- Omdat het mijn taak is, alles te controleren.
- Gelooft u me niet?
- Jou wel.
- Dus haar gelooft u niet?
Een telefoontje kwam precies op het juiste ogenblik om Maigret een excuus te geven niet te antwoorden. Het had niets met de zaak te maken. Men vroeg slechts inlichtingen over een zot die hem een paar dagen eerder was komen opzoeken en die op straat was gearresteerd, omdat hij oploopjes had veroorzaakt. In plaats van een beknopt antwoord te geven, waarmee hij had kunnen volstaan, rekte hij het gesprek zoveel mogelijk. Toen hij weer ophing, vroeg hij, als was hij vergeten, waar zij waren gebleven:
- Wat ga je nu doen?
-Bent u ervan overtuigd dat ik de moord niet heb gepleegd?
- Dat heb ik van het begin af geloofd. Zie je, het is niet zo gemakkelijk als de mensen wel denken iemand met een mes in de rug te steken. En het is nog moeilijker iemand te doden, zonder dat hij de tijd heeft te gaan schreeuwen.
- Acht u mij daar niet toe in staat?
- Zeker niet.
Hij vond het haast een belediging. Vergeet niet, dat hij ervan had gedroomd, cowboy of goudzoeker te worden in Zuid-Amerika.
- Ben je van plan te gaan praten met mevrouw Thouret?
- Dat zal wel moeten, dacht ik.
Maigret was bijna in lachen uitgebarsten bij het idee, hoe de knaap het van angst bijna in zijn
oek zou doen, terwijl hij het huis in Juvisy binnenstapte om zijn liedje te zingen voor de moeder van Monique. -Verwacht je dat ze je nu wel als schoonzoon zal aanvaarden?
- Ik weet het niet.
- Kom er maar rond voor uit, dat je wel een beetje hebt geknoeid.
- Hoe bedoelt u dat?
- Dat je meneer Louis niet alleen geld hebt gevraagd om de reis te betalen. Omdat Monique 's middags niet op kantoor werkt, maar in de stad kwitanties int, heb je ernaar verlangd, met haar samen te zijn. Het was haar altijd mogelijk een paar uur te win
nen op haar tijdschema, en dan sloten jullie je samen op in een hotelkamer.
- Dat is wel voorgekomen.
-Daardoor kon je alleen nog maar 's morgens in de boekwinkel werken. Die hotelkamers, die kosten nogal wat.
- We hebben een beetje uitgegeven...
- Weet je waar meneer Louis zijn geld bewaarde? Hij hield de jongeman precies in de gaten, maar hij aarzelde niet.
- Boven op zijn spiegelkast.
- Haalde hij daar de bankbiljetten vandaan, die hij je heeft gegeven?
- Ja. Ik wist het al, van Monique.
- Ik neem aan dat je maandag niet in de rue d'An-goulême bent geweest?
- Dat is gemakkelijk na te gaan. De hospita kan het u bevestigen. Ik zou er dinsdag om vijf uur heengaan.
- Wanneer zouden jullie op de boot zijn gestapt?
- Er gaat een boot over drie weken. Zodoende hadden we de tijd voor onze visa te zorgen. Ik heb mijn paspoort al aangevraagd.
-Ik meen, dat voor minderjarigen een machtiging van de ouders nodig is.
- Ik heb de handtekening van mijn vader nagemaakt.
Er heerste even stilte. Voor het eerst vroeg Jorisse:
- Mag ik roken?
Maigret knikte bevestigend. Het gekste was nog, dat hij nu, na zijn koffie, echt trek had in een glaasje cognac en dat hij de fles, die hij in zijn kast had opgeborgen, niet weer te voorschijn durfde halen
- U hebt mij uitgemaakt voor: schoffie.
- Wat dacht je er zelf van?
- Dat ik niet anders kon handelen.
- Zou je graag willen dat je zoon handelde, zoals jij hebt gedaan?
- Ik zal mijn zoon anders opvoeden. Hij zal het niet nodig hebben om...
Ze werden opnieuw onder
oken door de telefoon.
- Bent u daar, chef?
Maigret fronste de wenk
auwen want hij hoorde de stem van Neveu, die hij geen enkele opdracht had gegeven. - Ik heb de poet!
Hij keek Jorisse aan, viel de inspecteur in de rede.
- Wacht even. Ik ga naar een ander toestel.
Hij liep naar de aangrenzende kamer en stuurde voor alle zekerheid een inspecteur naar zijn kamer om de jongeman in de gaten te houden.
- In orde! Ja, ik luister. Waar ben je?
- Aan de quai de Valmy, in een café.
- Wat voer je daar uit?
- Bent u boos?
- Vertel maar op.
-Ik dacht het volgende. Tien jaar woont Jef nu al samen met zijn Fran?oise. Afgaande op wat men mij heeft verteld, is hij meer aan haar gehecht dan hij wel wil laten blijken. Ik kreeg zin, eens een kijkje bij haar te nemen.
- Waarvoor?
- Het kwam me zo vreemd voor, dat hij haar zonder geld liet zitten. Ik bofte dat zij thuis was. Er zijn in hun huis slechts twee kamers met een soort muurkast die als keuken dienst doet. In de kamer staat ren zijn witgekalkt net als in boerderijen, maar het is er erg zindelijk.
Maigret wachtte, humeurig, op het vervolg. Hij had het niet begrepen op dienstklopperij, vooral niet wanneer het, zoals in het geval van Neveu, ging om iemand die niet onder hem ressorteerde.
- Heb je haar gezegd dat Jef gearresteerd is?
- Heb ik daar verkeerd aan gedaan?
- Ga verder.
- Om te beginnen, heb ik uit haar reacties met zekerheid kunnen opmaken dat zij niet wist wat hij uitvoerde. Haar eerste gedachte was dat hij was betrapt op het rollen van een portefeuille in de metro of een autobus. Reken dus maar dat dat hem wel eens is overkomen.
Daarin muntte Schrameck al uit in de tijd, dat hij op kermissen werkte. Een van zijn vonnissen had hij gekregen wegens zakkenrollerij. -Ik heb ondanks haar protesten huiszoeking gedaan. Tenslotte kwam ik op de gedachte de koperen knoppen van het bed af te schroeven. De stijlen zijn holle ijzeren buizen. In twee daarvan heb ik rolletjes bankbiljetten gevonden. Alles samen een lief sommetje! Fran?oise kon haar ogen niet geloven. '-En dan te bedenken dat hij zoveel geld bezat en mij maar uit werken liet gaan. Hij zal het niet meenemen naar de hemel! Als hij terugkomt, dan zal hij eens zien wat.. '
'Ze raakte niet uitgeraasd. Ze heeft hem voor van alles uitgemaakt, en kalmeerde pas een beetje, toen ik haar verzekerde dat hij dit geld zeker opzij had gelegd voor het geval hem iets mocht overkomen. 'Ik vraag me af, hoe hij het heeft klaargespeeld om het niet te vergokken!' gromde zij. 'Begrijpt u het nu, chef? Zaterdag jongstleden hebben ze blijkbaar een flinke poet verdeeld. Ik heb hier meer dan tweeduizend nieuwe francs. Jef kon zo'n groot bedrag niet inzetten, zeker niet bij Fernand. Hij heeft slechts een deel verspeeld. Wanneer ze gelijk op deelden, had meneer Louis een even groot bedrag in zijn bezit.
- Dank je wel.
- Wat moet ik met het geld doen?
- Heb je het meegenomen?
- Voor alle zekerheid. Ik kon het toch niet daar laten.
- Ga naar je commissaris toe en vraag hem, de zaak over te doen overeenkomstig de voorschriften.
- Moet ik...?
- Wat drommel! Ik voel er niets voor dat de advocaten straks aankomen met het verhaal dat wij die biljetten hebben verstopt waar jij ze vandaan hebt gehaald.
- Heb ik een flater begaan?
- Nogal.
- Neemt u me niet kwalijk. Ik wou... Maigret hing op. Torrence zat in de kamer.
- Ben je ergens mee bezig?
- Niets wat haast heeft.
-Ga dan eens naar commissaris Antoine. Vraag hem, zijn mannetjes de lijst te laten opzoeken van de diefstallen, die de laatste twee en een half jaar, ongeveer, zijn gepleegd in de winkels aan de grote boulevards, met name in de sluitingstijd tussen de middag.
Dat soort zaken hoorde niet tot zijn afdeling, maar tot die van Antoine, wiens bureaus aan het andere uiteinde van de gang lagen.
Hij keerde terug naar Albert Jorisse, die nog een sigaret had opgestoken en verloste de inspecteur van de wacht.
- Ik zou toch niet ontvlucht zijn.
-Dat kan wel. Misschien zou je alleen maar hebben geprobeerd een blik te werpen in de dossiers die op mijn bureau liggen. Zeg eens! Zou je dat hebben gedaan?
- Misschien wel.
- Dat is nou net het grote verschil.
- Het verschil waarmee?
- Nergens mee. Ik had het tegen mijzelf.
- Wat gaat u met mij doen?
- Voorlopig afwachten.
Maigret keek op zijn horloge, berekende dat Lucas en Monique nu ongetwijfeld bij de dokter moesten zijn en daar in de wachtkamer tijdschriften zaten door te bladeren.
- U minacht mij, nietwaar? Hij haalde de schouders op.
- Ik heb nooit een kans gehad.
- Een kans waarop?
- Om er uit te komen.
- Waaruit te komen? Hij was bijna agressief.
- Ik zei al dat u het niet begrijpt. Wanneer u in uw jeugd eindeloos had horen praten over geld, met een moeder die elke keer tegen het einde van de maand zat te beven...
- Ik had geen moeder.
De bengel zweeg en er heerste tien minuten lang stilte. Geruime tijd stond Maigret, met de rag naar de kamer, te kijken naar de regen die in geultjes van de ruiten afliep. Daarna begon hij te ijsberen en deed eindelijk met een te vastbesloten gebaar de kastdeur open. Hij had het glas net omgewassen bij het emaille fonteintje. Hij spoelde het nogmaals om en schonk zich een bodempje cognac in.
- Ik neem aan dat jij niet wilt hebben?
- Dank u wel.
Albert Jorisse deed zijn best niet in te slapen. Hij had rode wangen, zijn oogleden zouden wel prikken. Af en toe wankelde hij op zijn stoel.
- Toch wordt er misschien nog wel eens een man uit je.
Hij hoorde passen in de gang, de voetstappen van een man en een vrouw en hij wist dat dat Lucas was in gezelschap van Monique. Hij moest een beslissing nemen. Dat hield zijn gedachten al een kwartier bezig. Hij kon het meisje hier binnen laten en hij kon haar ontvangen in de aangrenzende kamer. Schouderophalend ging hij de deur opendoen. Ze hadden beiden regendruppels op hun schouders. Monique was haar zelfverzekerdheid kwijt. Toen zij Albert gewaar werd, verstarde zij, beide handen om haar tasje geklemd, en wierp de commissaris een woedende blik toe.
- Heb je haar naar de dokter ge
acht?
- Eerst wilde ze niet. Ik...
- Resultaat?
Jorisse, die was opgestaan, keek haar aan met een
blik alsof hij zich aan haar voeten wilde storten en haar om vergeving smeken.
- Niets.
- Is zij niet in verwachting?
- Nooit geweest.
Jorisse kon zijn oren niet geloven, wist niet meer tot wie zich te wenden. Hij scheen alles te wijten aan Maigret, die hij hield voor de ergste wreedaard ter wereld. Deze had inmiddels de deur dicht gedaan en wees het meisje een stoel aan.
- Hebt u iets te zeggen?
- Ik heb gemeend... -Nee.
- Wat weet u daarvan? U bent geen vrouw. En, tot de jongeman:
- Ik zweer je, Albert, dat ik echt heb gedacht dat ik een kind zou krijgen.
De stem van Maigret, kalm en neutraal:
- Hoelang?
- Een paar dagen.
- En daarna?
-Daarna heb ik hem niet willen teleurstellen.
- Hem teleurstellen?
Maigret keek Lucas even aan. Deze volgde de commissaris in de aangrenzende kamer. De twee mannen deden de deur achter zich dicht en lieten beide gelieven samen alleen.
- Zodra ik tegen haar begon over naar een dokter gaan, begreep ik meteen dat er een addertje onder het gras school. Ze protesteerde. Pas toen ik begon te dreigen haar te zullen arresteren en Albert te arresteren ...
Maigret luisterde niet eens. Hij wist het wel. Tor-rence was op zijn plaats teruggekeerd. -Heb je gedaan, wat ik je heb opgedragen? -Ze zijn bezig aan de lijst. Dat wordt een lange. Meer dan twee jaar lang is het ploegje van commissaris Antoine al wanhopig. Het schijnt dat... Maigret liep op de verbindingsdeur toe en spitste het oor.
- Wat voeren ze uit? vroeg Lucas.
- Niets.
- Praten ze niet? -Nee.
Hij maakte een praatje met de baas, stelde hem op de hoogte. Samen babbelden ze over koetjes en kalfjes. Zo verstreek een klein uur, waarin Maigret verschillende kamers binnenliep en zich met collega's onderhield.
Toen hij terugkeerde naar zijn eigen kamer, leek het wel of Albert en Monique zich niet hadden verroerd. Ieder zat nog op zijn eigen stoel, drie meter van elkaar. Het meisje had het verbeten gezicht, de harde kaken die deden denken aan haar moeder, en aan haar tantes.
Toen haar blik toevallig op de jongeman viel, was het moeilijk te zeggen hoeveel minachting en hoeveel haat daaruit spraken.
Jorisse zat er aan de andere kant terneergeslagen bij, met ogen rood van de slaap of van het huilen.
- Jullie zijn vrij, zei Maigret simpel en liep naar zijn stoel.
De vraag kwam van Monique:
- Komt het in de kranten?
te schrijven.
- Komt mijn moeder het te weten? Dat is niet volstrekt nodig.
- En mijn baas?
Toen Maigret het hoofd had geschud, stond zij opgelucht op en liep naar de deur zonder zich te bekommeren om Jorisse. Met de hand op de deurknop wendde zij zich om en zei tegen de commissaris:
- Erkent u maar eerlijk dat u het met opzet hebt gedaan!
Hij zei 'ja'. Toen zuchtte hij: - Jij bent ook vrij. En toen de knaap zich niet verroerde:
- Waarom hol je haar niet achterna? Zij was al op de trap.
- Meent u dat ik dat moet doen?
- Wat heeft ze tegen je gezegd?
- Ze heeft me uitgemaakt voor idioot.
- Is dat alles?
- Ze verbood mij ook nog in het vervolg tegen haar te praten.
-En?
- Niets. Ik weet het niet
- Je kunt gaan.
- Wat moet ik tegen mijn ouders zeggen?
- Net wat je wilt. Ze zullen maar al te blij zijn, je terug te hebben.
- Denkt u dat?
Hij moest hem de kamer uit zetten. Hij scheen nog iets op het hart te hebben.
- Ga nou toch, idioot!
- Ben ik nu geen schoffie meer?
- En idioot ben je! Zij heeft groot gelijk.
Hij draaide het hoofd om en haalde luidruchtig zijn neus op, terwijl hij mompelde: -Dank u wel.
Waarop Maigret, eindelijk alleen in zijn bureau, zich tenslotte een glas cognac in kon schenken.
HOOFDSTUK IX
Het ongeduld van rechter Coméliau
- Bent u daar, Maigret?
- Jawel, edelachtbare.
Het was het dagelijkse telefoontje van de rechter en wanneer een van zijn medewerkers in de kamer was, liet Maigret nooit na hem een knipoogje toe te werpen. Hij sloeg altijd een bijzonder vriendelijke toon aan om de magistraat antwoord te geven.
- Die zaak-Thouret? -Zo'n gangetje!
-Vindt u niet dat het een beetje erg lang blijft slepen?
-U weet wel, die smerige zaken kosten altijd nogal wat tijd.
-U weet zeker dat het hier om een smerig zaakje gaat?
- U hebt dat zelf meteen gezegd: 'Dat zie je zo'.
- Gelooft u dat verhaal van Schrameck?
- Ik ben ervan overtuigd dat hij de waarheid spreekt. -Wie heeft, in dat geval, Louis Thouret vermoord?
- Iemand die het te doen was om zijn geld.
- Ik beloof het u, edelachtbare.
Hij deed echter niets en bemoeide zich met twee andere zaken, die het grootste deel van zijn tijd in beslag namen. Drie mannen, onder wie Janvier en de kleine Lapointe, bewaakten beurtelings het huis in de rue d'Angoulême, dag en nacht, en de telefoon werd nog steeds afgeluisterd.
Hij bemoeide zich niet meer met mevrouw Thouret, noch met haar dochter, noch met de jeugdige Jorisse, die weer hele dagen werkte in de boekwinkel aan de boulevard Saint-Michel. Het leek wel of hij ze nooit had gekend.
Het dossier van de diefstallen had hij overgedaan aan zijn collega Antoine, die bijna dagelijks Jef de Clown, alias 'de acrobaat', verhoorde. Maigret kwam hem af en toe tegen in de gang. - Hoe gaat het?
- Z'n gangetje, commissaris.
Het was koud, maar het regende niet meer. De hospita in de rue d'Angoulême had geen nieuwe huurders gevonden en nog altijd stonden twee kamers bij haar leeg. De drie hoertjes, die nog bij haar in huis woonden, durfden in de wetenschap dat het huis bewaakt werd, hun gewone bezigheden niet verrichten. Ze kwamen amper de deur uit, hetzij om te gaan eten in een restaurant in de buurt, hetzij om wat vleeswaren te kopen, en af en toe ging een van hen naar de bioscoop.
-Wat voeren ze toch de hele dag uit? vroeg Maigret op zekere dag aan Janvier.
- Ze slapen, kaarten, of leggen een spelletje patience Eén is er, die Arlette wordt genoemd, die telkens wanneer ze mij door de gordijnen heen ziet, de tong tegen me uitsteekt. Gister is ze van tactiek veranderd, toen heeft ze zich omgedraaid, haar peignoir opgetild en me haar billen laten zien. De vliegende
igade van Marseille werkte aan het mes. Er werd niet alleen in de stad gezocht, maar ook in de omringende plaatsjes. Er bestond ook belangstelling voor mensen uit een bepaald milieu, die de laatste maanden naar Parijs waren gekomen. Dat alles ging zonder enige koortsachtigheid in zijn werk, zonder merkbare resultaten. En toch was Maigret meneer Louis niet vergeten. Het kwam zelfs voor dat hij, wanneer hij voor een andere zaak door de rue de Clignancourt moest rijden, de wagen liet stilhouden voor het winkeltje van Léone. Hij had zich dan van tevoren al zorgvuldig gewapend met een slagroomtaartje.
- Hebt u niets gevonden?
- Dat komt wel op de een of andere dag.
Hij zei tegen de vroegere typiste niets over de bezigheden van meneer Louis.
- Weet u waarom hij is vermoord?
- Om zijn geld.
- Verdiende hij dan zoveel?
- Hij had een ruim bestaan.
- Arme man! Te worden vermoord op het ogenblik dat hij er eindelijk goed aan toe was!
Hij klom niet de trappen op naar de woning van meneer Saim
on, maar hij kwam hem tegen bij de bloemenmarkt, en ze wisselden een groet. Eindelijk werd hij op een morgen opgebeld uit Marseille. Hij had een lang gesprek, waarna hij de trap-in de kartotheek zat te neuzen. Hij ging vervolgens de trappen af naar het archief, waar hij al niet korter bleef.
Het was ongeveer elf uur, toen hij in de wagen stapte.
- Rue d'Angoulême.
De kleine Lapointe stond voor het huis te posten.
- Is iedereen thuis?
-Er is er een de deur uitgegaan. Ze is bezig haar boodschappen in de buurt te doen.
- Welke?
- Olga. Die
unette.
Hij belde aan. Het gordijn bewoog. Mariette Gibon, de hospita, kwam hem, sloffend op haar pantoffels, opendoen.
- Is Arlette boven?
- Wilt u dat ik haar roep?
- Dank u wel. Ik ga liever naar boven.
Zij bleef verontrust in de gang staan, terwijl hij de trap opklom en op de eerste verdieping op de deur klopte.
- Binnen!
Ze lag, zoals gewoonlijk, in peignoir op haar onopgemaakte bed in een populair romannetje te lezen.
- Bent u het?
- Ik ben het, zei hij, legde zijn hoed op de commode en ging op een stoel zitten.
Ze scheen verbaasd en vermaakt te zijn.
- Is die geschiedenis nog altijd niet afgelopen? -Die zal pas afgelopen zijn, wanneer de moordenaar ontdekt is.
-Hebt u hem nog niet ontdekt? Ik dacht dat u zo reuze slim was. Ik hoop dat het u niet hindert dat ik u in mijn peignoir ontvang?
- Helemaal niet.
- Het is waar ook, u zult dat wel gewend zijn. Zonder van haar bed op te staan, had zij een beweging gemaakt waardoor haar peignoir was opengevallen. Toen Maigret dit niet scheen te merken, voegde zij hem toe: - Doet het u zo weinig?
-Wat?
- Dit te zien?
Hij reageerde nog steeds niet, en zij werd ongeduldig. Met een cynisch gebaar ging zij voort. -Wilt u?
- Merci.
- Betekent dat: ja?
- Dat betekent: nee.
- Kom nou, ouwe jongen... Hupsakee!
- Vindt u het leuk zo ordinair te doen?
- Bent u soms van plan me op de koop toe nog uit te schelden ook?
Met dat al had ze haar peignoir weer dicht geslagen en was ze op de rand van het bed gaan zitten.
- Wat wilt u eigenlijk precies van me?
-Uw ouders denken nog altijd dat u werkt in de avenue Matignon?
- Wat vertelt u me nou?
- U hebt een jaar gewerkt bij Hélène et Hélène, die modezaak in de avenue Matignon.
- En verder?
- Ik vraag me af of uw vader wel weet dat u van beroep veranderd bent.
Gaat u dat iets aan?
- Het is een
ave man, uw vader.
- Hij is een ouwe teut, jawel.
- Als hij wist wat u doet...
- U bent van plan hem dat te vertellen?
- Wie weet.
Ditmaal slaagde zij er niet in, haar emotie te verbergen.
-Bent u naar Clermont-Ferrand geweest? Hebt u mijn ouders gesproken?
- Nog niet...
Zij stond op, stormde naar de deur die zij openrukte, en onthulde zodoende Mariette Gibon die kennelijk met haar oor tegen het hout had staan luisteren.
- Geneer je maar niet!
- Kan ik binnenkomen?
- Nee. Laat me met rust. En als je het nog eens in je hoofd krijgt, mij te bespionneren...
Maigret was onbewogen op zijn stoel blijven zitten.
- Nou? zei hij.
- Nou, wat? Wat wilt u toch?
- Dat weet u best.
-Nee. Ik houd ervan, dat de puntjes op de i worden gezet.
- U woont hier zes maanden in dit huis.
- En verder?
- U bent hier het grootste deel van de dag en u weet wat hier gebeurt.
- Gaat u verder.
- Er is iemand die hier regelmatig kwam en die hier geen voet meer in huis heeft gezet na de dood van meneer Louis.
Het leek wel alsof haar pupillen zich vernauwden. Nogmaals liep zij naar de deur, maar nu stond er niemand achter.
-In elk geval was dat niet iemand, die voor mij
kwam.
- Voor wie dan wel?
- Dat moet u weten. Ik geloof dat ik me beter kan gaan aankleden.
- Waarom?
- Omdat het, na dit gesprek, voor mij beter zal zijn hier niet te blijven rondhangen.
Zij liet haar peignoir vallen, ditmaal zonder enige bijbedoeling, pakte een
oekje, een behaatje, deed de kast open.
- Ik had wel kunnen uitrekenen dat het zo zou aflopen.
Zij sprak tegen zichzelf.
- Zeg eens, u bent een slimmerik, is 't niet?
- Het is mijn vak, misdadigers te arresteren.
- Hebt u hem al gearresteerd?
Zij had een zwarte japon uitgekozen en smeerde nu een laag rouge op haar wangen.
- Nog niet.
- Weet u wie het is?
- Dat zult u mij zeggen.
- U doet alsof u daar volkomen zeker van bent.
Hij haalde zijn portefeuille uit zijn zak, en pakte daaruit de foto van een man van een jaar of dertig, met een litteken op zijn linkerslaap. Zij wierp er een blik op, zei geen woord.
- Dat is hem?
U schijnt dat te denken
Vergis ik me?
- Waar ga ik zolang naar toe, totdat u hem hebt gearresteerd?
-Ergens, waar een van mijn inspecteurs op u zal
passen.
-Welke?
- Welke hebt u het liefst?
- Die
uine met al dat haar. -Inspecteur Lapointe.
Maigret keerde terug tot de foto en vroeg:
- Wat weet u van Marco af?
-Dat hij de minnaar is van de bazin. Vindt u het per se nodig daarover hier te spreken?
- Waar is hij?
Zonder te antwoorden stopte zij haar japonnen en haar persoonlijke bezittingen rommelig dooreen in een grote koffer, blijkbaar gehaast om het huis uit te komen.
- We zullen dit gesprek wel buiten voortzetten. En toen hij zich bukte om de koffer te pakken:
- Kijk eens aan! Galant bent u toch wel.
De deur van de kleine salon beneden stond open. Mariette Gibon stond onbeweeglijk in de deuropening met een vermoeide trek op haar gezicht, een angstige blik.
- Waar ga je naar toe?
- Waar de commissaris me heen
engt.
- Arresteert u haar?
Zij durfde er niet meer van te zeggen. Zij keek hen na, terwijl zij de deur uitgingen, liep naar het raam en tilde het gordijn op. Maigret schoof de koffer in de wagen en zei tegen Lapointe:
- Ik zal direct iemand sturen om je af te lossen. Zodra die er is, kom jij ons achterna naar de
asserie de la République.
- Goed chef.
Hij gaf de chauffeur instructies zonder in de auto te stappen.
- Ga mee.
- Naar de
asserie de la République?
- Ja, voorlopig wel.
Het was op enkele passen afstand. Ze gingen zitten aan een tafeltje achterin.
- Ik moet even bellen. Het is voor u het beste, geen poging te doen mij in de steek te laten.
- Begrepen.
Hij belde de Quai op en gaf instructies aan Torrence. Toen hij aan het tafeltje terugkeerde, bestelde hij twee aperitiefs.
- Waar is Marco?
-Dat weet ik niet. Toen u de eerste keer kwam, heeft de bazin mij laten opbellen om hem te zeggen, dat hij tot nader order niet moest bellen of aankomen.
-Wanneer precies hebt u die boodschap overge
acht?
- Een half uur na uw vertrek, uit een restaurant aan de boulevard Voltaire.
- Hebt u hem persoonlijk gesproken?
-Nee. Ik heb gebeld met een kelner van de bar in de rue de Douai.
- Zijn naam?
- Felix.
- De bar?
-Sindsdien heeft zij niets meer van hem gehoord?
- Nee. Het is voor haar een marteling. Zij weet best dat zij twintig jaar ouder is dan hij en stelt zich hem voortdurend voor in gezelschap van andere vrouwen.
-Heeft hij het geld?
- Dat weet ik niet. Hij is er die dag geweest. -Welke dag?
- De maandag waarop meneer Louis is vermoord.
- Hoe laat kwam hij toen in de rue d'Angoulême? -Tegen vijf uur. Ze hebben zich opgesloten in de kamer van de bazin.
- Is zij niet naar de kamer van meneer Louis gegaan?
- Dat is wel mogelijk. Daar heb ik niet op gelet. Hij is ongeveer een uur later weer weggegaan. Ik heb de deur horen dichtslaan.
-Heeft zij niet geprobeerd, hem via een van jullie een boodschap te sturen?
- Zij dacht dat wij zouden worden gevolgd.
- Had zij een vermoeden dat de telefoon werd afgeluisterd?
- Zij heeft het trucje met de pijp doorzien. Ze is slim. Ik heb het niet zo erg op haar begrepen, maar het is een arme stakker. Ze is gek op hem. Ze is er ziek van.
De kleine Lapointe trof het tweetal rustig aan het tafeltje.
- Wat wil jij hebben?
Lapointe durfde de vrouw amper aan te kijken, die, harerzijds, hem met een glimlach nauwgezet opnam. -Hetzelfde.
- Je
engt haar naar een rustig hotel waar twee in-eenlopende kamers zijn. Je laat haar niet alleen totdat ik je een seintje geef. Zodra je geïnstalleerd bent, moet je me opbellen om me te zeggen, waar je zit. Het is helemaal niet nodig om ver weg te gaan. Je kunt ongetwijfeld wel kamers vinden in Hotel Moderne aan de overkant. Het is maar beter, dat zij niemand spreekt en dat zij haar maaltijd op de kamer ge
uikt.
Toen zij met Lapointe de deur uit stapte, zou je, als je het tweetal zo zag, hebben gezegd dat zij het was, die bezit nam van hem.
Het duurde nog twee dagen. Iemand - ze kwamen er nooit achter, wie - had blijkbaar Felix, de kelner van de rue de Douai, gewaarschuwd; hij was ondergedoken bij een vriend, waar hij pas de volgende avond werd gevonden.
Er ging een flink stuk van de nacht mee heen om hem te doen bekennen dat hij Marco kende en om diens adres los te peuteren.
Marco was Parijs uit gegaan en had zich geïnstalleerd in een herberg voor hengelaars aan de oever van de Seine, waar hij, om deze tijd van het jaar, de enige gast was. Voordat hij was overmeesterd, had hij nog gelegenheid twee schoten te lossen, die niemand raakten. Hij droeg de bankbiljetten, die van meneer Louis gestolen waren, bij zich in een gordel, die Mariette waarschijnlijk voor hem had genaaid.
- Bent u daar, Maigret?
- Jawel, edelachtbare.
- Die zaak-Thouret?
naar en zijn medeplichtige naar u toe.
- Wie is het? Was het inderdaad een smerig zaakje? -Zo smerig als het maar kan. De hospita van een verdacht huis en haar minnaar, een zware jongen uit Marseille. Meneer Louis is zo naïef geweest zijn poet bovenop de spiegelkast te verstoppen en...
- Wat zegt u?
-... Het diende te worden voorkomen, dat hij zou merken dat het geld er niet meer lag. Marco heeft dat op zich genomen. De winkelier die het mes heeft verkocht, is opgespoord. U krijgt mijn rapport nog vóór vanavond...
Dat was nog het vervelendste karwei. Maigret zat er de hele middag op te zweten, de tong tussen zijn tanden, net een schooljongen. Die avond pas, na het eten, herinnerde hij zich Ar-lette en de kleine Lapointe.
- Stik! Ik heb iets vergeten! riep hij uit.
-Is het erg? informeerde mevrouw Maigret. -Ik geloof niet dat het heel erg is. Om deze tijd kan ik het net zo goed laten lopen tot morgenvroeg. Gaan we slapen?

Maigret en de gele schoenen
content001.xhtml