het pistool van Maigret


Georges Simenon

Produced by the Fat controller

 

Waarin Maigret te laat komt koffiedrinken en een gast niet aan het diner verschijnt

Als Maigret later aan die zaak terugdacht, was het altijd als aan iets abnormaals, zoals je ook hebt bij ziektes, die niet duidelijk te herkennen zijn, maar die beginnen met een vaag gevoel van onbehaaglijkheid, met iets beklemmends, met verschijnselen die te goedaardig zijn om er aandacht aan te besteden. Het begon noch met een klacht aan het P.J.., noch met een oproep aan P.S., noch ook met een anonieme aanklacht, maar, om zover mogelijk terug te gaan, met een doodgewoon telefoontje van mevrouw Maigret. De zwart marmeren pendule op de schoorsteen wees tien minuten over half twaalf, hij zag weer duidelijk de hoek die de wijzers op de wijzerplaat maakten. Het raam stond wijd open, want het was juni en onder de hete zon rook je de geur van de Parijse zomer. 'Ben jij het?'

Zijn vrouw had zijn stem stellig herkend, maar zij vroeg hem altijd of hij het wel was, niet uit wantrouwen, maar alleen omdat zij aan de telefoon nog altijd niet had kunnen wennen. Aan de boulevard Richard-Lenoir moesten de ramen nu ook openstaan. Mevrouw Maigret was om deze tijd ongeveer klaar met het huishouden. Het was vreemd, dat ze belde. 'Wat is er?'

'Ik wilde je vragen of je van plan was thuis te komen koffiedrinken.'

Het was nóg vreemder, dat ze opbelde om hem dat te vragen. Hij had de wenkbrauwen gefronst, niet boos, maar verbaasd. 'Waarom?'

'Nergens om. Of ja, toch, er wacht hier iemand op

je.' Ze leek verward, een beetje schuldig.

'Wie?'

'Je kent hem niet. 't Is ook niet erg, maar als je niet thuiskomt, hoef ik hem niet te laten wachten.' 'Een man?' 'Een jonge man.'

Ze had hem stellig in de salon gelaten, waar ze haast nooit een voet zetten. De telefoon was in de eetkamer, waar ze altijd zaten en hun vrienden ontvingen. Daar had Maigret zijn pijpen, zijn gemakkelijke stoel en mevrouw Maigret haar naaimachine. Uit haar verwarde manier van praten begreep hij, dat ze de tussendeur niet dicht had durven doen. 'Wie is het?' 'Dat weet ik niet.' 'Wat wil hij?'

'Dat weet ik nog minder, 't Is vertrouwelijk.' Hij vond het niet de moeite waard. Als hij er gehoor aan gaf, dan was dat vooral om de verlegenheid van zijn vrouw, maar ook omdat ze de bezoeker blijkbaar wilde helpen.

'Ik denk hier om twaalf uur weg te gaan,' zei hij tenslotte.

Er wachtte nog maar één bezoekster, een vrouw die hem al een keer of drie was komen lastig vallen over dreigbrieven, die een buurvrouw haar stuurde. Hij belde de bediende. 'Laat haar binnen.'

Hij stak een pijp op en ging gelaten achterover in zijn stoel hangen.

'Wel mevrouw, u hebt weer een brief gekregen?' 'Twee, mijnheer de Commissaris. Hier zijn ze. In de ene bekent ze, zoals u kunt lezen, dat ze mijn kat heeft vergiftigd en belooft ze me dat het heel gauw mijn beurt zal zijn als ik niet ga verhuizen...' De wijzers op de wijzerplaat gingen heel langzaam vooruit. Hij moest doen alsof hij het geval au sérieux nam. Dan zou het hem maar een kwartiertje kosten. En juist toen hij opstond om zijn hoed uit de muurkast te pakken, werd er geklopt. 'Ben je druk?' 'Hé, wat doe jij in Parijs?'

Het was Lourtie, één van zijn vroegere inspecteurs, die nu bij de mobiele brigade van Nice was. 'Ik kwam hier langs en ik had zin om even mijn oude bureau binnen te wippen en jou de hand te drukken. Heb je tijd voor een pastis in de Brasserie Dauphine?' 'Eventjes dan.'

Hij mocht Lourtie graag, die grote gespierde vent met zijn stem, die een voorzanger in de kerk hem zou benijden.

In het kroegje, waar ze aan de bar bleven staan, troffen ze andere inspecteurs. Er werd gepraat over ditjes

en datjes. Het borreltje smaakte precies zoals je het op een dag als vandaag zou wensen. Je dronk er één, nog één, een derde.

"t Wordt mijn tijd. Thuis wacht er iemand op me.' 'Mag ik een eindje met je meelopen?' Lourtie en hij waren samen de Pont Neuf overgegaan, daarna tot de rue Rivoli gelopen, waar Maigret dikke vijf minuten op een taxi moest wachten. Het was tien voor een toen hij eindelijk op de boulevard Richard-Lenoir naar de derde etage klom en de deur van zijn appartementen zoals gewoonlijk open vond, voor hij tijd had gehad zijn sleutel op te diepen. Hij merkte dadelijk dat zijn vrouw niet op haar gemak was. Vanwege de open deuren, had hij zachtjes gevraagd: 'Wacht hij nog steeds?' 'Hij is weg.'

'Je weet niet wat hij wilde?'

'Hij heeft het me niet gezegd.'

Als het niet om mevrouw Maigret geweest was, zou

hij schouderophalend gemompeld hebben:

'Des te beter!'

Maar in plaats van weer de keuken in te gaan om voor de lunch te zorgen was ze hem de eetkamer in gevolgd met een schuldig gezicht.

'Ben jij vanmorgen in de salon geweest?' vroeg ze eindelijk.

'Ik? Nee! Waarom?'

Inderdaad, waarom zou hij in de salon, waar hij een hekel aan had, zijn geweest, voor hij naar zijn bureau ging?

'Ik dacht het zo.' 'Hoè zo.'

'Zomaar. Ik probeerde het me te herinneren. Ik heb in de la gekeken.' 'Welke la?'

'Die, waarin je je Amerikaanse revolver bewaart.' Toen pas begon hij de waarheid te vermoeden. Toen hij enkele weken in de Verenigde Staten had doorgebracht, op uitnodiging van de F.B.I., was er veel gesproken over wapens.

De Amerikanen hadden hem bij zijn vertrek een automatisch pistool aangeboden, waar ze heel trots op waren; een Smith en Wesson 45 met korte loop en uiterst nauwkeurig, zijn naam was erin gegraveerd.

To J. J. Maigret, from his F.B.I. friends.

Hij had het nooit gebruikt. Maar juist de vorige avond had hij het uit de la gehaald, waarin het altijd lag, om het te laten zien aan een kennis, een vriend eigenlijk, die hij op een cognacje bij de koffie genodigd had. Hij had die vriend in de salon gelaten. 'Waarom J. J. Maigret?'

Zelf had hij die vraag ook gesteld, toen het wapen hem, op een ter ere van hem gehouden cocktail, aangeboden was.

De Amerikanen, die meestal twee voornamen hebben, hadden de zijne gevraagd. De eerste twee gelukkig: Jules Joseph. Feitelijk had hij er nog een: Anthelme.

'Wou je beweren dat mijn revolver verdwenen is?' 'Ik zal het je uitleggen.'

Maar voor ze kon beginnen, liep hij de salon binnen waar nog sigarettengeur hing, wierp een blik op de schoorsteen, waar hij zich herinnerde het wapen de vorige avond neergelegd te hebben. Het lag er niet meer. Toch wist hij zeker dat hij het niet opgeborgen had. 'Wat wou je vertellen?'

'Ga eerst zitten. Dan kan ik opdienen, anders wordt het vlees te gaar. En wees niet zo humeurig.' Inderdaad, dat was hij.

'Ik vind het wel een beetje sterk, dat je een onbekende

hier zomaar binnenlaat en...'

Zij verdween en kwam terug met een schotel.

'Als je hem gezien had...'

'Hoe oud?'

'Heel jong. Negentien. Twintig misschien.' 'Wat wilde hij?'

'Nou, hij belde. Ik was in de keuken en dacht dat het de man van het gas was. Ik ging opendoen. Hij vroeg me of hij hier terecht was bij commissaris Maigret. Ik begreep aan zijn manier van doen, dat hij me voor het dienstmeisje hield.' 'En je liet hem in de salon?'

'Omdat hij me zei dat hij je beslist moest spreken om je raad te vragen. Ik raadde hem aan naar je bureau te gaan, maar hij zei dat het te persoonlijk was. Maigret bleef verstoord kijken, maar had meer zin om te glimlachen. Hij zag de radeloze jongen met wie zijn vrouw direct medelijden gekregen had!

'Hoe zag hij er uit?5

'Keurig! Ik weet niet precies hoe ik het zeggen moet, niet rijk, maar zeer gemanierd. Ik geloof zeker, dat hij gehuild had. Hij nam een sigaret uit zijn zak maar verontschuldigde zich meteen. Maar ik zei: 'Ga gerust uw gang. Ik ben het gewend.' Toen heb ik hem beloofd jou op te bellen om er zeker van te zijn dat je thuiskwam.' 'En lag de revolver al die tijd op de schoorsteen?' 'Dat moet wel. Toén heb ik hem niet gezien, maar ik herinner me dat hij er lag, toen ik stof afnam, om negen uur vanmorgen en er is verder niemand geweest.' Hij wist, dat zij de revolver niet in de la teruggelegd had, omdat ze nooit aan vuurwapens had kunnen wennen. Al wist ze nu nog zo goed dat het wapen niet geladen was, toch zou ze het voor geen geld aangeraakt hebben. Hij zag het voor zich, zijn vrouw die naar de eetkamer ging, zacht door de telefoon met hem praatte en daarna kwam zeggen: 'Hij zal hier over een half uurtje zijn.' Maigret vroeg: 'Je hebt hem alleen gelaten?' 'Ik moest toch voor de lunch zorgen!' 'Wanneer is hij vertrokken?'

'Dat weet ik juist niet. Op een gegeven moment heb ik, omdat ik uien moest bakken, de keukendeur dichtgedaan orn de lucht niet door het huis te krijgen. Daarna ben ik me wat op gaan knappen. Ik dacht dat hij er nog altijd zat. Hij was er misschien ook nog wel, ik wilde hem niet hinderen door de salon in te gaan. Het

was nog maar even halfeen, toen ik hem wilde gaan zeggen nog wat geduld te hebben en merkte dat hij er niet meer was. Ben je boos?' 'Boos, waarom?'

'Wat kwam hij doen, denk je? Hij leek me helemaal geen dief.'

Natuurlijk was hij dat niet! Hoe kon een dief vermoeden dat er juist die morgen een automatisch pistool op de schoorsteen in de salon van Maigret zou liggen? 'Wat kijk je bezorgd. Was het pistool geladen?' 'Nee.' 'Dus?'

Wat een onnozele vraag. Iemand die de moeite neemt een revolver te stelen heeft toch de bedoeling hem te gebruiken. Maigret stond op, veegde zijn mond af, wierp een blik op de la waar hij de patronen op hun plaats vond. Alvorens weer te gaan zitten belde hij zijn bureau.

'Ben jij het, Torrence? Wil je de wapenhandels in de stad opbellen? Hallo! De wapenhandels, ja. Vraag hen of er iemand patronen is wezen kopen voor een Smith en Wesson 45 speciaal... Wat?... 45 speciaal... Voor 't geval er nog niemand is geweest moeten ze als er vanmiddag of morgen iemand komt, proberen de koper even vast te houden en de dichtstbijzijnde politiepost waarschuwen... Ja... Dat is alles... Ik kom gewoon op 't bureau.'

Toen hij op halfdrie op de Quai des Orfèvres kwam, had Torrence al antwoord. Een jonge man was op de boulevard Bonne Nouvelle bij een wapenhandel geweest, die geen patronen van de gewenste soort had

en zijn klant naar Gastinne-Renette had gestuurd.

Die had hem een doos verkocht.

'Heeft de kwajongen het wapen laten zien?'

'Nee, hij had een papiertje waarop merk en kaliber

stonden.'

Maigret had die middag andere dingen aan zijn hoofd. Tegen vijven was hij naar boven gegaan naar het laboratorium. Jussieu, de directeur, had hem gevraagd: 'Ga je vanavond naar Pardon?' 'Stokvisragout!' had Maigret geantwoord. 'Pardon heeft me eergisteren gebeld.' 'Mij ook. Ik geloof dat dokter Paul niet kan.' Er zijn zo in het gewone leven van die periodes waarin je heel veel bij bepaalde mensen komt, die je dan later zonder bepaalde reden uit het oog verliest. Sinds ongeveer een jaar aten de Maigrets eens per maand bij de Pardons; dat noemden ze het artsendiner. Jussieu, directeur van het wetenschappelijk laboratorium had de commissaris op een avond meegesleept naar dokter Pardon, op de boulevard Voltaire. 'Toe, ga mee. Je zult zien dat hij je ligt. 't Is trouwens een knappe jongen, die één van onze grootste specialisten had kunnen worden, ik zou zelfs willen zeggen, op welk gebied dan ook, want nadat hij intern in Val de Grace en assistent van Lebraz is geweest was hij nog vijf jaar intern in Saint-Anne.' 'En nu?'

'Hij is huisdokter, uit liefhebberij, werkt twaalf tot vijftien uur per dag, zonder er zich over te bekommeren of zijn patiënten wel kunnen betalen en vergeet de helft van de tijd een rekening te sturen. Maar behalve dat is zijn enige hartstocht koken.' Twee dagen later kreeg hij een telefoontje van Jussieu: 'Hou je van witte bonenragout?' 'Hoezo?'

'Pardon heeft ons voor morgen uitgenodigd. Bij hem

krijgt iedereen hetzelfde, bij voorkeur iets aparts en hij

wil tevoren weten of zijn gasten er van houden.'

'Op naar de witte bonenragout!'

Sindsdien had hij er vaker etentjes gehad: haantjes

in rode wijn, couscous, tong en andere.

Deze keer zou het stokvis zijn. Wie zou hij eigenlijk

nog meer aan dat diner ontmoeten? Pardon had hem

de vorige avond opgebeld.

'Ben je overmorgen vrij? Houd je van stokvis? Met

of zonder truffels?'

'Met.'

Zij hadden als gewoonte aangenomen elkaar Maigret en Pardon te noemen, terwijl de vrouwen elkaar bij de voornaam noemden. Ze waren ongeveer van de zelfde leeftijd. Jussieu een jaar of tien jonger. Dokter Paul, de politie-arts, die ook vaak kwam, was ouder. 'Zeg eens, Maigret, zou je het vervelend vinden om een van mijn oude kameraden te ontmoeten?' 'Waarom zou ik dat vervelend vinden?' 'Dat weet ik niet, maar eerlijk gezegd zou ik hem niet uitgenodigd hebben, wanneer hij mij niet had gevraagd hem in de gelegenheid te stellen aan je voorgesteld te worden. Zoeven is hij op mijn spreekuur geweest, want ik heb hem ook onder mijn patiënten, en hij wilde beslist weten of je werkelijk komen zou.' Om halfacht die avond trok mevrouw Maigret nadat ze zich verkleed had - ze droeg een bloemenjurk en een vrolijke strohoed - haar witte garen handschoenen aan. 'Kom je?' 'Ik ga mee.'

'Denk je nog steeds aan die jongen?' 'Welnee.'

Wat bijvoorbeeld zo plezierig was van die dinertjes,

was het feit, dat de Pardons maar vijf minuten lopen

bij hen vandaan woonden. De zon weerkaatste in de

ramen van de bovenste verdiepingen. Het stof in. de

straten leek warm. Kinderen speelden nog buiten en

de ouderen hadden op de trottoirs hun stoel gezet en

zochten daar wat koelte.

'Loop niet zo vlug.'

Hij liep haar altijd te vlug.

'Ben je er zeker van dat hij de patronen kocht?1

Sinds die morgen, vooral sinds hij haar had verteld

over Gastinne-Renette voelde ze zich beklemd.

'Je denkt toch niet dat hij zelfmoord wil plegen?*

'Als we eens over iets anders praatten?'

'Hij was zo zenuwachtig! De sigarettepeuken in de

asbak waren helemaal stuk.'

Het was loom weer en Maigret hield onder het lopen zijn hoed in de hand, zoals wanneer hij 's Zondags uit wandelen ging. Zij kwamen op de boulevard Voltaire en gingen vlak bij het plein het huis in waar de Pardons woonden. Zij namen de nauwe lift die altijd hetzelfde geluid maakte als hij in beweging kwam en mevrouw Maigret kreeg haar gewone schokje van schrik.

'Kom binnen. Mijn man komt direct. Hij werd net weggeroepen voor iets dringends, maar het is vlakbij.' Er ging zelden een diner voorbij zonder dat de dokter werd gestoord. Hij zei dan: 'Wacht maar niet op mij.' En inderdaad gingen ze vaak weg zonder hem te hebben teruggezien.

Jussieu was er al, hij zat alleen in de salon met de grote piano en de meubels met het vele borduurwerk. Enkele minuten later kwam Pardon als een rukwind thuis en stoof eerst de keuken in. 'Is Lagrange niet gekomen?'

Pardon was klein, nogal dik, met een heel groot hoofd

en ogen waar niets in te lezen viel.

'Laat ik jullie eerst iets fijns inschenken.'

Hij kwam altijd met een verrassing, nu eens met een

bijzondere wijn, dan met een likeur, of zoals deze

keer met een fles Bourgogne die hem gestuurd was

door een landeigenaar uit Jonzac.

'Ik niet!' weigerde mevrouw Maigret, die van één

glas al dronken werd.

Er werd gebabbeld. De ramen stonden nog open, het leven scheen zich vertraagd voort te bewegen over de boulevard, er was iets behaaglijks in de atmosfeer, het licht verdichtte zich langzamerhand en werd meer en meer rood gekleurd. 'Ik vraag me af, waar Lagrange blijft!' 'Wat is het voor iemand?'

'Ik ken hem van vroeger van het Hendrik de Vierde-lyceum. Als ik me goed herinner moest hij vóór de derde klas weg. Hij woonde toen rue Cuvier tegenover de Jardin des Plantes en voor zijn vader had ik een diep ontzag omdat hij baron was of in ieder geval deed alsof. Ik heb hem heel lang uit het oog verloren, wel meer dan twintig jaar en het is pas enkele maanden geleden, dat ik hem mijn werkkamer binnen zie komen zonder op zijn beurt te wachten. Toch herkende ik hem dadelijk.'

Hij keek op zijn horloge, toen op de klok. 'Weet je wat ik zo vreemd vind: dat hij er niet is, terwijl hij er zó op aangedrongen heeft te mogen komen. Als hij er binnen vijf minuten niet is, gaan we aan tafel.'

Hij schonk de glazen nog eens vol. Mevrouw Maigret en mevrouw Pardon zeiden niets. Al was mevrouw Pardon mager en de vrouw van de commissaris mollig, toch hadden zij beiden ten opzichte van hun echtgenoot iets onderdanigs.

Zelden zeiden zij iets onder het eten en pas daarna trokken zij zich samen in een hoekje terug om te fluisteren. Mevrouw Pardons neus was lang, veel te lang. Je raakte er nooit aan gewend. In het begin geneerde je je naar haar te kijken. Was het om die neus, waarmee haar klasgenootjes haar plaagden, dat zij zo bescheiden deed en naar haar man keek alsof ze dankbaar was dat hij haar getrouwd had?

'Ik geloof,' zei Pardon, 'dat wij allemaal, op school wel zo'n vriend of vriendinnetje als Lagrange hebben gehad. Het zou vreemd zijn als er op de twintig of op de dertig jongens niet minstens één was die op zijn dertiende jaar al een dikzak was met een poppenge-zicht en dikke rose benen.'

'In mijn klas was ik het,' durfde mevrouw Maigret. Pardon vervolgde galant:

'Bij meisjes komt dat best in orde. Zij worden later juist vaak knapper dan een ander. Wij noemden Lagrange 'Baby Cadum' en er moeten er duizenden op de Franse scholen geweest zijn, die zo door hun klasgenoten genoemd werden in een tijd waarin de straten vol waren met afbeeldingen van die wanstaltige baby.' 'Is hij niet veranderd?'

'Het is niet meer zo erg. Maar toch is hij nog dik en

vadsig. Wat doe je er aan? Laten we maar gaan eten.'

'Bel hem even op!'

'Hij heeft geen telefoon.'

'Woont hij hier in de buurt?'

'Twee stappen hier vandaan, rue Pepincourt. Ik

vraag me af wat hij eigenlijk wil. Gisteren had hij in

mijn bureau een krant bij zich met op de eerste pagina

een foto van jou.'

Pardon keek naar Maigret.

'Neem me niet kwalijk, kerel. Ik weet niet hoe ik er toe kwam hem te vertellen, dat ik je kende. Ik zei zelfs dat je mijn vriend was.

'Is het waar wat men van hem vertelt?' vroeg Lagrange me.

Ik heb gezegd van wel, dat je een man was, die...' 'Die wat?'

'Dat doet er niet toe. Toen ik hem zo op had zitten nemen, heb ik eindelijk gezegd wat ik van hem dacht.

Hij is diabeet. Heeft ook last van klieren. Hij komt hier twee keer per week, want hij is altijd erg met zijn gezondheid bezig. Toen hij de keer daarna op mijn spreekuur kwam, heeft hij het weer over jou gehad, wilde weten of ik je dikwijls zag en ik zei hem dat we elke maand een keer samen aten. Toen heeft hij erop aangedrongen uitgenodigd te worden, wat me verbaasde want sinds Hendrik de Vierde zag ik hem alleen in mijn spreekkamer... Laten we maar aan tafel gaan...'

De stokvisragout was voortreffelijk en Pardon had een droog wijntje gevonden ergens bij Nice vandaan dat bijzonder goed bij de kabeljauw paste. Na de dikke mensen kregen de rossige een beurt in het gesprek.

'Ja, in elke klas zit ook iemand met rood haar.' Zo kwam het gesprek op verlegenheid en hoe die te genezen. Altijd kwamen ze uiteindelijk over de medische wetenschap te praten. Mevrouw Maigret wist hoe graag haar man dat deed. 'Is hij getrouwd?'

Hoe wist niemand, maar bij de koffie hadden ze het ineens weer over Lagrange. Het blauw in de lucht, een diep, fluwelig blauw, had stukje bij beetje het rood van de ondergaande zon vervangen; toch was het licht nog niet op, en je zag door de openstaande deuren de figuurtjes van het smeedijzeren balkon zich

inktzwart aftekenen. Van een verwijderde straathoek

kwam steeds een eender wijsje, en een stelletje op een

naburig balkon praatte zachtjes.

'Wel geweest, zei hij me, maar zijn vrouw is al jaren

dood.'

'Wat doet hij?'

'Zaken, nogal vage waarschijnlijk. Op zijn kaartje staat als beroep 'Zaakwaarnemer' en een adres in de rue Trenchet. Ik heb dat adres eens gebeld, toen ik een bezoek wilde afzeggen en ze vertelden me dat dat kantoor al sinds jaren niet meer bestond.' 'Kinderen?'

'Twee of drie. Een meisje, iets heel bijzonders, als ik me goed herinner en een jongen voor wie hij een vaste betrekking zocht.'

Ze hervatten hun medisch gesprek. Jussieu, die in Sint Anne had gewerkt, haalde herinneringen op over Gharcot. Mevrouw Pardon breide en legde mevrouw Maigret een ingewikkelde steek uit. Ze maakten licht en er zoemden wat muggen. Het was elf uur toen Maigret opstond.

Ze namen afscheid van Jussieu op de hoek van de Boulevard waar hij de metro voor de place Voltaire nam. Maigret voelde zich loom, door de ragout en misschien door de wijn.

Zijn vrouw, die hem een arm had gegeven, wat ze nooit deed, behalve wanneer ze 's avonds naar huis liepen, wilde iets zeggen. Waaraan merkte hij dat? Ze had geen mond open gedaan en toch wachtte hij.

'Waar denk je aan?' mopperde hij eindelijk. 'Zul je niet boos zijn?' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik denk aan die jongen van vanmorgen. Ik vroeg me af of je dadelijk thuis niet even op zou kunnen bellen om te informeren of er niets gebeurd is.' Ze gebruikte een omschrijving en hij begreep het. Zij bedoelde eigenlijk '... om te horen of hij geen zelfmoord heeft gepleegd.'

Wonderlijk genoeg had Maigret niet het idee dat dit zou gebeuren. Het was maar een gedachte zonder eigenlijke grond. Hij voelde zich lichtelijk ongerust zonder dat je dat aan hem kon merken. 'Hoe was hij gekleed?'

'Ik heb niet op zijn kleren gelet. Ik geloof donker,

waarschijnlijk marineblauw.'

'Wat voor haar?'

'Licht. Of liever blond.'

'Mager?'

'Ja.'

'Knap?'

'Misschien. Ik geloof het wel.' Hij zou er om willen wedden dal ze bloosde. 'Zie je, zo goed heb ik hem niet bekeken! Ik herinner me zijn handen het beste, omdat hij zenuwachtig aan de rand van zijn hoed frommelde. Hij durfde niet te gaan zitten. Ik moest hem een stoel geven. Het was net alsof hij verwachtte dat ik hem de deur zou wijzen.'

Thuisgekomen belde Maigret de centrale politiepost op waar alle berichten van de politieveiligheidsdienst binnenkwamen.

'Met Maigret. Nog iets bijzonders?' 'Alleen Bercy-klanten, patron.' Dat betekende dronkaards, vanwege de grote opslagplaats van wijn op de quai de Bercy. 'Anders niets?'

'Een vechtpartij op de quai de Charenton. Wacht. Ja. In de namiddag is er een drenkeling uit het St. Martinkanaal opgehaald.' 'Al geïdentificeerd?' 'Ja, een prostituée.' 'Geen zelfmoord?'

Dit om zijn vrouw plezier te doen, die met haar hoed in de hand op de drempel van de slaapkamer stond te luisteren.

'Nee. Op 't ogenblik niet. Zal ik u bellen als er iets nieuws is?'

Hij aarzelde. Hij vond het vervelend geïnteresseerd te schijnen in die geschiedenis, juist tegenover zijn vrouw. 'Als je wilt...'

's Nachts werd hij niet meer opgebeld. Mevrouw Maigret wekte hem met zijn kopje koffie en de ramen stonden al wijd open, je hoorde werklieden kisten op een vrachtauto laden voor het pakhuis aan de overkant. 'Zoals je ziet, is hij nog niet dood!' zei hij als om zich te wreken.

'Misschien weten ze het nog niet.'

Om negen uur was hij op de quai des Orfèvres, vond

er zijn collega's om rapport uit te brengen bijeen in het bureau van de baas. Alleen de dingen van elke dag. Parijs was rustig. Men had het signalement van de moordenaar van de vrouw die ze uit het kanaal hadden opgevist. Zijn arrestatie was slechts een kwestie van tijd. Waarschijnlijk zou hij voor het einde van de dag stomdronken in de een of andere bistro gevonden worden.

Om een uur of elf was er telefoon voor Maigret. «Wie is het?' | 'Dokter Pardon.'

Die deed erg aarzelend aan 't andere eind van de lijn. 'Neem me niet kwalijk, dat ik je op je bureau lastig val. Gisteren heb ik je van Lagrange verteld, die me gevraagd had ook bij ons te mogen komen eten. Vanmorgen kwam ik toen ik visites reed, langs zijn huis in de rue Popincourt. Ik ben zo maar naar binnen gegaan, omdat ik dacht, dat hij misschien ziek was. Hallo ! Luister je?' 'Ik luister.'

'Ik zou je niet opgebeld hebben, als mijn vrouw me na jullie vertrek niet verteld had over die jongeman.' 'Welke jongeman?'

'Die met de revolver. Het schijnt dat jouw vrouw aan de mijne verteld heeft, dat gistermorgen...' 'Ja. En?'

'Lagrange zou woedend zijn als hij wist dat ik jou aan het waarschuwen was. Ik trof hem heel wonderlijk aan. Eerst heeft hij me verscheidene minuten aan de deur van zijn appartement laten kloppen zonder open

te doen en ik begon me al ongerust te maken, want de concierge had gezegd dat hij thuis was. Eindelijk deed hij me open op zijn blote voeten, in zijn nachthemd, erg ontdaan en hij scheen opgelucht toen hij zag dat ik het was. 'Ik moet je nog mijn excuus maken voor gisteravond,' zei hij toen, terwijl hij weer in bed kroop: 'Ik voelde me niet goed. Ik voel me nog niet goed. Heb je 't nog over mij gehad met de commissaris?'

'Wat heb je hem geantwoord?' vroeg Maigret. 'Dat weet ik niet meer. Ik heb zijn pols gevoeld, zijn bloeddruk gemeten. Hij zag er niet al te best uit. Hij zag eruit als iemand die juist een schok heeft gekregen. Zijn kamers lagen overhoop. Hij had niet gegeten en geen koffie gedronken. Ik vroeg hem of hij alleen was en daar schrok hij ineens van op. 'Je bent bang dat ik een hartaanval krijg, niet?' 'Welnee! Ik vraag me alleen af...' 'Nou?'

'Wonen je kinderen hier niet?' 'Alleen mijn jongste zoon. Mijn dochter is weggegaan zodra ze eenentwintig werd. De oudste is getrouwd.'

'Werkt de jongste?'

Toen begon hij te huilen en ik vond hem zo'n stakker,

hij schrompelde eenvoudig ineen.

'Ik weet het niet,' stamelde hij. 'Hij is hier niet. Hij

is hier niet. Hij is niet thuisgekomen.'

'Sinds wanneer?'

'Ik weet het niet. Ik ben helemaal alleen. Ik zal helemaal alleen sterven... Ik weet niet eens, of hij werkt. Hij vertelt me niets. Hij is weggegaan...' Maigret luisterde met een ernstig gezicht. 'Is dat alles?'

'Bijna. Ik heb geprobeerd hem op te beuren. Hij zag er zo zielig uit. Gewoonlijk ziet hij er kranig uit, het lijkt in ieder geval zo. En hem nu in die rommelige kamer te zien, ziek in een bed dat in dagen niet was opgemaakt...'

'Heeft zijn zoon de gewoonte buitenshuis te slapen?' 'Naar ik meende te begrijpen niet. Dit is wel toevallig, nu we het juist over die jonge man gehad hebben, die...'

'Ja-'

'Waar denk je aan?' 'Nog aan niets. Is de vader echt ziek?' 'Zoals ik je al zei, heeft hij een erge schok gekregen. Zijn hart is niet al te best. Hij ligt daar te zweten in zijn bed, blauw van angst om te sterven...' 'Je hebt er goed aan gedaan me op te bellen, Pardon.'

'Ik was bang dat je me uit zou lachen.'

'Ik wist niet dat mijn vrouw dat over de revolver had

verteld.'

'Heb ik een flater geslagen?'

'Helemaal niet.'

Hij belde de agent van dienst.

'Niemand meer voor mij?'

'Nee mijnheer de commissaris. Behalve de gek.'

'Breng die maar bij Lucas.'

De gek was een vaste bezoeker, een onschadelijke gek overigens, die elke week zijn diensten kwam aanbieden bij de politie. Maigret aarzelde nog even. Goed beschouwd, vooral uit mensenvrees, want het geval was in een bepaald opzicht gek genoeg. Op het plein wilde hij eerst één van de auto's van de P.J. nemen maar besloot toen, uit een zekere schroom met een taxi naar de rue Popincourt te gaan. Dat leek minder officieel. Op die manier zou niemand hem uit kunnen lachen.

Waarin sprake is van een concierge, die niet nieuwsgierig is en van een heer op leeftijd, die door het sleutelgat kijkt.

Het hokje aan de linkerkant van het gewelf, was net een gat in de muur, waar de hele dag een gelige lamp brandde, die hing aan het eind van een draadje en de ruimte werd bijna geheel in beslag genomen door dingen die leken in elkaar te moeten passen als in een bouwdoos: een kachel, een heel hoog ledikant met een rood dekbed erop, een ronde tafel met een zeiltje, een fauteuil met een grote rooie kat. De concierge deed de deur niet open, maar ze bekeek Maigret door het raam en toen hij niet weg bleek te willen, deed ze dat berustend open. Haar hoofd leek nu in de omlijsting van het raam op een vergrote foto, een slechte doodsbleke vergroting, een beetje verschoten, zoals je ze op een kermisterrein kunt laten maken. Haar zwarte haar stak donker af, de rest was kleurloos en vormeloos. Ze wachtte. Hij zei:

'Ik zou graag mijnheer Lagrange spreken.' Ze antwoordde niet dadelijk en je zou gaan geloven, dat ze doof was.

Eindelijk kwam er, hopeloos verveeld uit: 'Derde links, aan het eind van de binnenplaats.' 'Is hij thuis?'

Dit was geen verveling, maar onverschilligheid, minachting misschien, misschien zelfs haat voor al wat er buiten haar aquarium bestond. Ze zei lijzig: 'Als de dokter hem vanmorgen is komen bezoeken, zal hij zeker thuis zijn.'

'Is er na dokter Pardon niemand naar boven gegaan?'

Door die naam te noemen leek het alsof hij ingelicht was.

'Hij wilde dat ik erheen ging.' 'Wie?'

'De dokter. Hij wilde me wat geld geven om de rommel op te ruimen en wat eten klaar te maken.' 'Bent u er heen gegaan?' Ze schudde van nee, zonder nadere verklaring. 'Waarom niet?' Ze haalde de schouders op.

'Kunt u niet goed met mijnheer Lagrange overweg?' 'Ik ben hier pas twee maanden.' 'Woont de vorige concierge hier nog in de buurt?' 'Zij is dood.'

Hij wist dat het nutteloos was iets meer uit haar te trekken. Dit hele huis met zijn zes etages voor aan de straat en de drie aan de binnenplaats met zijn huurders, zijn werklui, zijn kinderen, zijn gaan en komen, dat alles was voor haar de vijand, wiens enige reden van bestaan was, haar rust te verstoren. Als je uit het donkere, kille gewelf kwam, leek de binnenplaats bijna vrolijk; er groeide zelfs wat gras tussen de stenen, de zon scheen vol op de muur met zijn gelige pleisterwerk; een timmerman zaagde hout in zijn werkplaats en dat rook lekker, en in een wagen sliep een kind waarnaar de moeder zo nu en dan keek vanuit een raam op de eerste verdieping. Maigret kende deze wijk als de zijne, waar ook veel van zulke huizen waren. Op de binnenplaats van de | boulevard Richard-Lenoir was ook nog een hokje zonder zitplaats, waarvan de deur altijd half open bleef, zoals dat buiten vaak gebeurt. Hij klom langzaam naar de derde verdieping, drukte op een elektrische bel en hoorde die klinken in het appartement. Evenals Pardon moest ook hij wachten. En ook hij hoorde eindelijk lichte geluiden, een schuifelen van blote voeten op de grond, een voorzichtig dichterbijkomen en eindelijk, hij zou het durven zweren, een verward ademen vlak bij hem, achter de deur. Hij werd niet open gedaan. Hij belde weer. Niets bewoog zich deze keer en toen hij zich vooroverboog, zag hij door het sleutelgat een oog glinsteren. Hij kuchte, vroeg zich af of hij zijn naam zou noemen, maar juist toen hij het wilde doen hoorde hij: 'Een ogenblik, alstublieft.'

De voetstappen gingen weg en kwamen eindelijk weer terug, toen hoorde hij het omdraaien van een sleutel, het wegschuiven van een grendel. Door een kier van de deur keek een grote man in een kamerjas naar hem. 'Heeft Pardon u gezegd...?' stamelde hij. De man droeg een kamerjas, die even oud en versleten was als zijn pantoffels, hij was niet geschoren en zijn haar zat in de war.

'Ik ben commissaris Maigret.'

Met een gebaar liet hij merken dat hij hem herkende. 'Komt u binnen. Neemt u me niet kwalijk...' Hij verklaarde niet nader, wat en waarom. Je kwam direct binnen in een soort huiskamer, die onopgeruimd was en waar Lagrange blijkbaar liever niet bleef. Maigret zei dan ook, wijzend op de deur van een openstaande kamer: 'Gaat u toch weer in bed.' 'Dank u.'

De zon scheen vol in de kamer, die op geen enkele andere kamer leek, maar meer op een soort kamp, zonder dat je precies zou kunnen zeggen waarom. 'Neemt u me niet kwalijk...' herhaalde de man, terwijl hij in het slordige bed kroop. Hij ademde moeilijk. Het zweet stond op zijn gezicht en zijn grote ogen wisten niet, waar ze moesten kijken. Maigret voelde zich eigenlijk niet meer zo op zijn gemak. 'Neemt u deze stoel...'

En toen Lagrange zag, dat er een broek op lag, herhaalde hij nog eens: 'Pardon...'

De commissaris wist niet, waar hij de broek moest laten, legde hem tenslotte maar op het voeteneinde en begon zakelijk:

'Dokter Pardon vertelde ons gisteren dat wij het genoegen zouden hebben kennis met u te maken...' 'Dat was ook de bedoeling...' 'Lag u in bed?'

Hij zag dat de ander aarzelde. 'Ja, in bed.'

'Wanneer begon u zich niet goed te voelen?'

'Dat weet ik niet... Gisteren.'

'Gistermorgen?'

'Misschien wel...'

'Was het uw hart?'

'Onder andere... Ik ben al een hele tijd onder behandeling bij Pardon... Ook voor mijn hart...' 'Maakte u zich ongerust over uw zoon?' De ander keek naar hem zoals hij als grote schooljongen naar zijn leraar gekeken moest hebben wanneer hij geen antwoord kon geven. 'Is hij niet thuisgekomen?' Weer die aarzeling. 'Nee... nu niet...' 'U had me willen spreken?' Maigret probeerde op de onverschillige toon van een toevallige bezoeker te praten. Lagrange op zijn beurt had een vaag beleefheidsglimlachje. 'Ja. Ik had tegen Pardon gezegd...' 'Over uw zoon?'

Hij scheen plotseling verwonderd en herhaalde: 'Mijn zoon?'

Toen schudde hij ineens ontkennend het hoofd.

'Nee... Ik wist nog niet...'

'U wist niet dat hij weg zou gaan?'

Lagrange verbeterde alsof hij dat te sterk vond: 'Hij

is niet thuisgekomen.'

'Sinds wanneer? Een paar dagen al?*

'Nee.'

'Sinds gistermorgen?'

'Ja-'

'Hebt u woorden met hem gehad?'

Lagrange leed, en toch wilde Maigret doorzetten.

'Met Alain heb ik nooit woorden.'

Hij zei dit met een zekere trots, die de commissaris niet

ontging.

'En met uw andere kinderen?' 'Die wonen hier niet meer.' 'En vóór ze bij u weggingen?' 'Dat was iets anders.'

'Ik veronderstel, dat u blij zou zijn, als we uw zoon

vonden?'

Weer die schrik.

'Wat bent u van plan?' vroeg de man. Hij kwam af en toe zo flink overeind dat hij bijna gezond leek, en dan viel hij plotseling weer uitgeput op zijn bed neer.

'Nee! Het is niet nodig. Ik geloof dat het beter zou

zijn van niet...'

'Bent u ongerust?'

'Ik weet het niet.'

'Bent u bang om te sterven?'

'Ik ben ziek. Ik heb niet veel energie meer. Ik...' Hij bracht een hand naar zijn hart, en voelde in angstige spanning hoe vlug het sloeg. 'Weet u waar uw zoon werkt?' 'Niet van de laatste tijd. Ik wilde niet dat de dokter er met u over zou spreken.' 'Toch stond u er twee dagen geleden op dat hij u met mij in kennis zou brengen.' 'Stond ik daar op?'

'U wilde me ergens over spreken, niet?* 'Ik wilde u graag leren kennen.' 'Anders niet?' 'Ik vraag u excuus.'

Het was zeker de vijfde keer, dat hij zoiets zei. 'Ik ben ziek. Erg ziek. Anders niet.' 'Maar uw zoon is verdwenen.' Lagrange werd ongeduldig.

'Misschien heeft hij doodgewoon hetzelfde gedaan als zijn zuster.'

'Wat heeft zijn zuster gedaan?" 'Toen ze eenentwintig werd, is ze diezelfde dag vertrokken zonder iets te zeggen en met al haar spulletjes.'

'Een man?'

'Nee. Ze werkt in een lingeriezaak, Arcades des Champs-Elysées, en woont met een vriendin samen.' 'Waarom?'

'Dat is mij niet bekend.'

'U hebt nog een zoon, die ouder is dan de andere?' 'Ja, Philippe. Hij is getrouwd.' 'U gelooft niet dat Alain naar hem toe is gegaan?' 'Ze komen nooit bij elkaar. Nogmaals, er is niets aan de hand. Alleen dat ik ziek ben en helemaal alleen lig. Het spijt me, dat ik u moeite heb veroorzaakt. Pardon had het niet moeten doen. Ik vraag me af, waarom ik met hem over Alain gepraat heb. Ik denk omdat ik

koorts had. Misschien heb ik het nog. U moet hier niet

blijven, 't Is hier zo'n rommel en niet erg fris ook, denk

ik. Ik kan u zelfs geen glas wijn aanbieden.'

'Hebt u geen werkster?'

'Ze is niet gekomen.'

Je kon zien dat Lagrange loog.

Maigret durfde niet te vragen of hij zonder geld zat.

Het was erg warm in de kamer, de warmte benauwde

je en er hing een onaangename lucht.

'Wilt u dat ik een raam openzet?'

'Nee. Dat is zo'n herrie. Ik heb hoofdpijn. Ik heb

overal pijn.'

'Zou het niet beter zijn dat u naar een ziekenhuis werd gebracht?' Hij schrok ervan.

'Alstublieft niet. Ik wil hier blijven.' 'Om op uw zoon te wachten.' 'Ik weet het niet.'

Het was vreemd. Het ene ogenblik had Maigret medelijden en het volgende ergerde hij zich, omdat hij dacht voor de gek te worden gehouden. De man was misschien ziek, maar niet zo erg, dat hij daar als een geslagen hond op bed hoefde te liggen, dat hij zulke betraande ogen behoefde te hebben, zulke weke lippen als van een baby die gaat huilen. 'Zeg eens, Lagrange...'

En toen hij zweeg, ving hij plotseling een vastberaden blik op, zo'n scherpe blik als vooral vrouwen je tersluiks kunnen toewerpen als ze denken dat ze zich bloot hebben gegeven.

'Ja?

'Weet u zeker dat u me toen u Pardon vroeg u uit te nodigen om mij te ontmoeten, mij niet iets wilde toevertrouwen?'

'Ik zweer u, dat ik dat niet zei met de bedoeling...' Hij loog; en daarom vond hij het nodig te zweren. Dus ook net als een vrouw zou doen. 'U kunt ons geen enkele aanwijzing verschaffen, waardoor we meer kans hebben uw zoon terug te vinden?'

Er stond een kastje in de hoek en Maigret voelde, toen hij opstond en er naar toeliep dat de ander hem met geen blik losliet.

'Ik ga u ondanks alles een foto van hem te leen vragen.'

Lagrange wilde al antwoorden, dat hij er geen had. Maigret was er zo zeker van dat hij haast machinaal een van de laden opentrok. 'Hierin?'

Er zat van alles in, sleutels, een oude portefeuille, een kartonnen doosje met knopen erin, allerlei papieren

door elkaar, rekeningen van gas en elektriciteit.

'Mag ik hem even?'

'Wat?'

'De portefeuille.'

Bang dat de commissaris zelf de inhoud door zou kijken, vond hij de kracht zich op een elleboog op te richten.

'Geeft u eens... Ik geloof dat ik een foto van verleden jaar heb...'

Koortsachtig greep hij de portefeuille. Zijn dikke worstvingers beefden. Uit een vakje waarin hij wist hem te zullen vinden, viste hij een foto op. 'Het is omdat u er zo op aandringt. Ik weet zeker, dat er niets bijzonders aan de hand is. Hij hoeft niet in de kranten te komen. U moet er niets mee doen.' 'Vanavond of morgen zal ik hem u terugsturen.' Daar schrok hij nog meer van. 'Dat heeft geen haast.' 'Wat gaat u nu eten?' 'Ik heb geen honger. Ik heb niets nodig.' 'En vanavond?'

'Dan ben ik misschien beter, zodat ik uit kan gaan.' 'En als u niet beter bent?'

Hij stond op het punt om te gaan snikken van opwinding en ongeduld en Maigret was niet zo wreed hem zijn gezelschap nog langer op te dringen. 'Nog één vraag. Waar heeft uw zoon Alain het laatst gewerkt?'

'Ik ben de naam vergeten... 't Was op een bureau in de me Réaumur.' 'Wat voor bureau?'

'Voor reclame... Ja... Het was geloof ik wel voor reclame...'

Hij maakte aanstalten op te staan om zijn bezoeker uit te laten.

'Doet u geen moeite. Tot ziens, mijnheer Lagrange.' 'Tot ziens, mijnheer de commissaris. Neemt u me niet kwalijk...'

Maigret had haast gevraagd: 'Wat?5 38

Maar waarom eigenlijk? Hij bleef even op de overloop staan om zijn pijp weer aan te steken; hij hoorde de blote voeten over de planken, de sleutel omdraaien, de grendel er weer voor doen en, meende hij, ook wel een zucht van verlichting. Toen hij de loge voorbij kwam zag hij het hoofd van de concierge in haar omlijsting, aarzelde en stond stil. 'U zou er goed aan doen de raad van dokter Pardon op te volgen en zo nu en dan eens naar boven te gaan om te vragen of hij niets nodig heeft. Hij is werkelijk ziek.'

'Hij was het niet die nacht toen ik dacht dat hij met de noorderzon vertrokken was.' Dat was op het nippertje. Maigret die al haast weg was, fronste de wenkbrauwen en kwam dichterbij. 'Is hij die nacht uitgegaan?'

'Hij was zelfs gezond genoeg om zijn grote koffer mee te sjouwen met de hulp van een taxichauffeur.' 'Hebt u met hem gepraat?' 'Nee.'

'Hoe laat was dat?'

'Tegen tienen. Ik hoopte al dat de kamers vrij zouden komen.'

'Hebt u hem horen thuiskomen?' Ze haalde haar schouders op. 'Natuurlijk, hij is immers boven.' 'Met zijn koffer?' 'Nee.'

Maigret was te dicht bij huis om een taxi te nemen. Toen hij langs een bistro kwam, herinnerde hij zich

de pastis van de vorige dag, die zo goed bij de naderende lente paste en terwijl hij er eentje nam aan de toonbank keek hij zonder ze te zien naar werklui in witte kielen die vlak bij hem met elkaar klonken. Toen hij bij zijn huis de boulevard overstak, keek hij naar boven en zag zijn vrouw heen en weer lopen achter de open ramen. Zij moest hem ook gezien hebben. In ieder geval herkende zij zijn stap op de trap, want de deur ging open. 'Is er nog steeds niets met hem gebeurd?' Ze dacht nog aan de jongen van de vorige dag en haar man liet haar de foto zien, die hij uit zijn zak haalde. 'Is hij dat?' 'Hoe kom je daaraan?' Is hij dat?'

'Ja, dat is hij zeker! Hij is toch niet...'

Ze dacht al dat hij dood was en was er helemaal van

overstuur.

'Welnee. Hem mankeert niets. Ik kom juist bij zijn vader vandaan.'

'Waar de dokter je gisteren over vertelde?' 'Ja, Lagrange.' 'Wat zei hij?' 'Niets.'

'Dus je weet nog steeds niet, waarom hij jouw revolver wegnam?'

'Om hem te gebruiken waarschijnlijk.' Hij belde de P.J. op, maar er was niets gebeurd wat men met, Alain in verband kon brengen. Hij dronk haastig koffie en nam een taxi naar de Quai waar hij

meteen naar boven liep, naar de fotografische dienst. 'Maak hier voor de hele Parijse politie afdrukken van.'

Hij was bijna van plan geweest de foto door heel Frankrijk te verspreiden, maar hechtte hij niet te veel waarde aan deze geschiedenis? Wat hem vooral hinderde was, dat er eigenlijk niets gebeurd was, behalve dan dat iemand zijn automatisch pistool gegapt had. Een poosje later liet hij Lucas bij zich komen. Hij had zijn jasje uitgetrokken en rookte zijn grootste pijp. 'Wil jij de taxi's opzoeken die vannacht in de Popin-courtwijk reden? Er is een standplaats op de place Voltaire en daarvan zullen ze wel zijn. Op dit uur zijn de nachtchauffeurs meestal thuis.' 'Wat moet ik vragen?'

'Of een van hen gisteravond tegen tienen een grote koffer heeft ingeladen bij een perceel van de rue Popincourt. Ik zou graag willen weten waar hij hem heeft gebracht.' 'Is dat alles?'

'Vraag ook of hij zijn passagier weer naar de rue Popincourt terugreed.' 'Goed chef.'

Om drie uur hadden de radioauto's de foto van Alain Lagrange al, om vier uur was hij op alle commissariaten en politieposten aangekomen met de vermelding: Attentie! Is gewapend! Om zes uur hadden alle agenten van Parijs die moesten aflossen hem in hun zak.

Wat Maigret betreft, hij wist niet goed wat hij moest doen. Een zekere schroom weerhield hem het geval te tragisch op te vatten en ondertussen voelde hij zich op zijn bureau slecht op zijn gemak, hij had het gevoel dat hij zijn tijd verknoeide en dat hij iets moest doen. Hij zou graag eens een lang gesprek met Pardon over die Lagrange hebben gehad, maar om deze tijd zat de wachtkamer van de dokter vol zieken. Hij vond het vervelend de consulten te onderbreken, en hij wist eigenlijk niet eens wat hij zou moeten vragen. Hij bladerde de telefoongids door, vond drie reclamebureaus in de rue Réaumur, en noteerde ze haast machinaal in zijn zakboekje.

'Nog iets voor mij, chef?' kwam Torrence hem wat later vragen.

Als hij dat niet gevraagd had zou hij hem niet verzocht hebben de bureaus op te bellen. 'Telefoneer naar alle drie om te weten te komen wie een zekere Alain Lagrange in dienst heeft. Heb je het gevonden, ga er dan zoveel mogelijk inlichtingen inwinnen. Niet bij de bazen, want die weten haast nooit iets, maar bij het andere personeel.' Hij bleef nog een half uur op zijn bureau hangen om wat onbelangrijke zaakjes af te doen. Daarna ontving hij een kapelaan, die er zich over kwam beklagen dat er geld uit de offerbussen van zijn kerk werd gestolen. Om de priester te ontvangen had hij zijn jasje weer aangetrokken. En weer alleen ging hij ook weg, en nam een van de politiewagens die op het plein stonden. 'Naar de Arcades des Champs Elysées.' De trottoirs krioelden van de mensen. Aan het begin van de Arcades kwam je meer toeristen tegen dan Fransen. Ze spraken alle mogelijke talen. Hij kwam er niet dikwijls en zag tot zijn verbazing dat er binnen de honderd meter vijf lingeriezaken waren. Hij geneerde zich dan ook naar binnen te gaan. Hij had het gevoel alsof alle verkoopsters spottend naar hem keken.

'Is hier ook een juffrouw Lagrange?' 'Is het persoonlijk?' 'Ja... Dat wil zeggen...'

'Wij hebben een Lajaune, Berthe Lajaune, maar zij is met vakantie...'

In de derde winkel keek een aardig meisje levendig op en zei al meteen afwerend: 'Dat ben ik. Wat wilt u van me?' Ze leek niet op haar vader, misschien op haar broer Alain, al was de uitdrukking van haar gezicht heel anders en zonder te weten waarom beklaagde Maigret de man die verliefd op haar zou worden. Op het eerste gezicht was ze werkelijk wel lief, vooral wanneer ze haar verkoopstersglimlachje had. Maar achter dat lachje wist hij dat ze hard was, van een verbazende koelbloedigheid.

'Hebt u uw broer de laatste tijd nog gezien?' 'Waarom vraagt u me dat?'

Zij wierp een snelle blik naar het eind van de winkel waar de cheffin met een klant in de paskamer was. Liever dan in de ruimte te praten liet hij haar zijn penning zien.

'Heeft hij wat ergs gedaan?' vroeg ze zacht.

En hij:

'U denkt nu aan Alain?'

'Wie heeft u gezegd dat ik hier werk?'

'Uw vader.'

Ze dacht niet lang na.

'Als u me werkelijk wilt spreken zult u ergens een half uur op me moeten wachten.'

'Ik zal op u wachten op het terras van 'Le Francais'. Zij keek hem met gefronst voorhoofd na zonder zich te verroeren en Maigret verdeed vijfendertig minuten met de mensen voorbij te zien gaan en zijn benen te verzetten, telkens als een kelner of voorbijgangers er tegen aan liepen.

Gekleed in een licht mantelpakje kwam ze zeer gedecideerd aanstappen. Hij had zeker geweten dat ze zou komen. Ze was er het meisje niet naar om haar beloften niet na te komen en nu ze er eenmaal was verlegen te doen. Zij ging zitten op de stoel, die hij voor haar had vrij gehouden. 'Wat wilt u gebruiken?' 'Een Port.'

Ze schikte haar haren onder het witte strohoedje en sloeg haar goed gevormde benen over elkaar. 'U weet dat uw vader ziek is?' 'Dat is hij altijd geweest.'

Geen greintje medelijden of ontroering was in haar

stem te horen.

'Hij ligt in bed.'

'Best mogelijk.'

'Uw broer is verdwenen.'

Hij zag dat ze schrok, dat dit nieuws haar meer verraste dan ze hem wilde bekennen. 'Verbaast u dat niet?' 'Ik verbaas me nergens meer over.' 'Waarom niet?'

'Omdat ik teveel beleefd heb. Wat wilt u eigenlijk precies?'

Het was moeilijk met de deur in huis te vallen na zo'n directe vraag, maar zij nam rustig een sigaret uit haar koker en vroeg: 'Hebt u een vuurtje?' Hij hielp haar aan een brandende lucifer. 'Toe dan maar.' 'Hoe oud bent u?'

'Ik veronderstel dat u zich niet alleen om mijn leeftijd

te weten al die moeite getroost. Volgens uw medaille

bent u geen gewoon inspecteur, maar een commissaris

of liever gezegd een persoon van gewicht.'

En hem aandachtiger opnemend:

'U bent toch niet de beroemde Maigret?'

'Ik ben commissaris Maigret, om u te dienen.'

'Heeft Alain iemand vermoord?'

'Waarom denkt u aan zoiets?'

'Omdat ik veronderstel, dat wanneer u zich met iets

gaat bemoeien, dat iets ernstigs is.'

'Uw broer zou ook het slachtoffer kunnen zijn.'

'Is hij werkelijk gedood?'

Nog steeds diezelfde onbewogenheid. Ze scheen het niet te kunnen geloven.

'Hij zwerft ergens in Parijs rond met een geladen revolver op zak.' 'Daarin is hij niet de enige, wel?'

'Hij heeft die revolver gistermorgen gestolen.'

'Waar?'

'Bij mij.'

'Is hij bij u geweest? Bij u thuis?'

'Ja.'

'Toen er niemand thuis was? U wilt toch niet zeggen dat hij bij u ingebroken heeft?' Dat vond ze een kostelijke grap. Hij zag een fijn spotlachje op haar gezicht.

'Voelt u niet wat meer genegenheid voor Alain dan voor uw vader?'

'Ik ben op niemand gesteld, niet eens op mezelf.' 'Hoe oud bent u?'

'Eenentwintig jaar en zeven maanden.' 'Dus u bent zeven maanden geleden uit het huis van uw vader weggegaan?' 'Noemt u dat een huis? Bent u er geweest?' 'Gelooft u dat uw broer iemand zou kunnen vermoorden?'

Was het om interessant te schijnen dat ze hem honend vroeg:

'Waarom niet? Iedereen is er toe in staat, niet?' Ergens anders dan op dit terras, waar vlak bij hen al een stelletje begon te luisteren, zou hij haar misschien door elkaar gerammeld hebben, zo ergerde hij zich aan haar.

'Hebt u uw moeder gekend, juffrouw?' 'Nauwelijks, ik was drie jaar toen zij stierf, vlak na de geboorte van Alain.'

'Wie heeft jullie opgevoed?' 'Mijn vader.'

'Zorgde hij alleen voor zijn drie kinderen?' 'Wanneer het niet anders kon.' 'Hoe bedoelt u?'

'Als hij geen geld had om een meisje te betalen. Eens hadden we er zelfs twee, maar dat was van korte duur. Soms lette een werkster op ons en soms een buurvrouw. U schijnt niet veel van ons af te weten.' 'Hebt u altijd in de rue Popincourt gewoond?' 'We woonden overal, zelfs in de buurt van het Bois de Boulogne, soms ging het ons heel goed, dan slecht, dan weer eens wat beter, tot we voorgoed aan lager wal raakten. Zo, als u nu niets belangrijkers hebt te zeggen zou ik weg willen, want ik heb afgesproken met mijn vriendin.' 'Waar woont u?'

'Twee stappen hier vandaan, rue de Berry.' 'In een hotel?'

'Nee, we hebben twee kamers in een gewoon huis. U wilt het nummer zeker wel weten?' Ze gaf het hem.

'Ik vond het in ieder geval interessant kennis met u te maken. Je maakt je allicht een voorstelling van de mensen.'

Hij durfde haar niet te vragen welke voorstelling ze zich van hem had gemaakt en evenmin wat ze nu van hem dacht. Ze was opgestaan, een mooi figuurtje in haar tailleur; bezoekers keken naar haar, dan naar Maigret, en zeiden waarschijnlijk dat hij bofte. Hij

stond ook op en nam midden op het trottoir afscheid. 'Ik dank u zeer,' zei hij met tegenzin. 'Tot uw dienst. Maakt u zich maar niet te ongerust over Alain.' 'Waarom niet?* Ze haalde haar schouders op. 'Zo maar een idee! Ik geloof dat u, al bent u nu honderd keer Maigret, nog heel wat hebt te leren.' En toen verwijderde ze zich met haastige stappen in de richting van de vlakbije rue de Berry en keek niet meer om. Hij had de politieauto niet laten wachten en nam de stampvolle metro, zodat hij lekker uit zijn humeur kon blijven. Hij was ontevreden over iedereen en over zichzelf. Als hij Pardon tegen zou zijn gekomen zou hij hem verweten hebben hem te hebben gesproken over die Lagrange met zijn manieren van een groot door de wind opgeblazen spook, en hij bleef wrok koesteren jegens zijn vrouw om die geschiedenis met die revolver, en het scheelde niet veel of hij stelde er haar aansprakelijk voor.

Het ging hem allemaal niets aan. De metro rook naar vuile was. Hij walgde van de altijd eendere reclames op de stations. Buiten was hij boos op de brandende zon waardoor hij zo moest transpireren. Toen de kantoorjongen hem voorbij zag gaan, begreep die dat hij slecht gemutst was en groette hem dus heel bescheiden. Op zijn bureau lag goed zichtbaar, beschermd tegen tocht door een van zijn pijpen, die in dit geval als presse-papier dienst deed, een briefje: 'Verzoeke zo gauw mogelijk op te bellen naar het speciale commissariaat van het gare du Nord.' Het was getekend: Lucas.

Hij nam de haak op, vroeg de verbinding aan met zijn hoed nog op en om zijn pijp aan te kunnen steken hield hij de hoorn tussen wang en schouder. 'Is Lucas er nog?'

Maigret had de twee eentonigste jaren van zijn leven op dit stationscommissariaat gesleten, dat hij door en door kende. Hij hoorde de stem van een inspecteur die zei:

'Voor jou. Je baas.' Toen Lucas:

'Hallo! Ik wist niet of u nog langs het bureau zou komen. Ik heb ook naar uw huis gebeld.' 'Heb je de chauffeur gevonden?' 'Een reuzebof. Hij heeft me verteld dat hij gisteravond in een bar op de Place Voltaire zat, toen hij werd aangesproken door een klant, een heel grote vent met een onbeduidend gezicht, die hij naar het gare du Nord moest rijden.'

'Om daar een grote koffer in het bagagedepot af te geven?'

'Precies. U begrijpt het. De koffer is hier nog.' 'Heb je hem opengemaakt?' 'Ze willen het niet.' 'Wie niet?'

'Die stationslui. Ze eisen het re$u of een volmacht.'

'Niets bijzonders?' 'Ja. Hij stinkt.' 'Je wilt dus zeggen?* 'Wat u denkt. Als het geen lijk is, zit de koffer vol bedorven vlees. Zal ik hier wachten?' 'Ik ben er binnen een half uur.' Maigret ging naar het bureau van de hoofdcommissaris. Die belde naar het gerechtshof. De officier was al vertrokken, maar een van zijn plaatsvervangers nam tenslotte de verantwoording op zich. Toen Maigret de kamer van de inspecteurs weer voorbijkwam, was Torrence nog niet terug. Janvier zat een rapport op te stellen.

'Neem iemand mee en ga in de rue Popincourt de wacht houden bij nr. 37 bis. Een zekere Francois Lagrange, die woont op de derde verdieping links, aan het eind van de binnenplaats. Laatje niet zien. Het is een grote dikke man en hij ziet er ziekelijk uit. Neem ook de foto van de zoon mee.' 'Wat moet ik doen?'

'Niets. Als de zoon soms thuis zou komen, moet je hem ongemerkt volgen, als hij weer weggaat. Hij is gewapend. Als de vader uitgaat, maar dat zal wel niet, moet je hem ook volgen.'

Even later reed Maigret naar het gare du Nord. Hij dacht aan wat het meisje Lagrange hem had gezegd op het terras van de Champs Elysées: 'Is iedereen er niet toe in staat?' Zoiets was het in ieder geval, er was sprake van iemand doden. Hij wrong zich door de menigte, vond Lucas rustig babbelend met een inspecteur van het speciale commissariaat.

'Hebt u de machtiging, chef? Ik waarschuw u maar, 50

dat die kerel in het depot vasthoudend is en dat hij niet door politie is te imponeren.' 't Was waar. De man ploos het stuk helemaal uit, draaide het om en om en zette zijn bril op om beter de ondertekening en de stempels te kunnen bekijken. 'Ja, als men mij zo van mijn verantwoordelijkheid ontslaat...'

Met een gelaten maar afkeurend gebaar, wees hij op een grote grijze ouderwetse koffer, waarvan op verschillende plaatsen het linnen gescheurd was en omwonden met touwen. Lucas had overdreven, toen hij zei dat hij stonk, maar er kwam een bedorven lucht uit, die Maigret maar al te goed kende. 'U wilt hem hier toch niet openmaken?' Het was inderdaad spitsuur. De mensen verdrongen zich voor de loketten.

'Kan iemand hier mij helpen?' vroeg Maigret aan de beambte.

'Er zijn witkielen. U wilt hem mij toch niet laten sjouwen?'

De koffer kon niet in het kleine zwarte wagentje van

de P.J. Lucas liet hem in een taxi zetten. Dat was niet

zoals het hoorde, maar Maigret had haast.

'Waar brengen we hem, chef?'

'Naar 't laboratorium. Dat is het handigst. Misschien

is Jussieu er nog wel.'

Hij kwam Torrence op de trap tegen. 'U weet, chef...'

'Heb je hem gevonden?'

'Wie?'

'Die jongen?'

'Nee, maar...' 'Straks dan maar...'

Jussieu was inderdaad nog boven. Ze liepen een keer of vier, vijf om de koffer heen om hem van alle kanten te fotograferen en er verschillende proeven op te nemen, voordat hij open mocht.

Een half uur later belde Maigret het kantoor van de hoofdcommissaris.

'De baas is juist weggegaan,' antwoordde men hem. Hij belde naar zijn huis en hoorde, dat hij die avond in een restaurant op de rive gauche dineerde. Daar bleek hij nog niet te zijn. Hij moest nog tien minuten wachten.

'Neemt u me niet kwalijk dat ik u lastig val, chef. U spreekt met Maigret, 't is over die zaak waar ik u over vertelde. Lucas had gelijk. Ik geloof dat het beter zou zijn, als u kwam, want het gaat over een bekend persoon, dus lopen we gevaar opzien te baren.' Een stilte.

'André Delteil, de afgevaardigde... Ik weet het zeker, ja... Best... Ik blijf op u wachten...'

Van iemand, die dood zowel als levend last veroorzaakt en van een slapeloze nacht van Maigret

De politieprefect zat aan een diner van de buitenlandse pers in een groot restaurant op de avenue Mon-taigne toen het hoofd van de P.J. er eindelijk in slaagde hem per telefoon te bereiken. Eerst riep hij alleen uit: 'M...!'

En daarna was het een tijdje stil. 'De journalisten hebben er toch niet de lucht van, hoop ik?' bromde hij eindelijk. 'Tot nu toe niet. Maar een verslaggever zwerft door de gangen en begrijpt best, dat er iets gaande is. We zullen het niet lang voor hem verborgen kunnen houden.'

De journalist Gérard Lombras, een oude rot in het vak, die elke avond even langs de quai des Orfèvres kwam, zat op de onderste tree van de trap, precies tegenover de ingang van het laboratorium en rookte geduldig zijn pijp.

'Niets doen en niets zeggen voor ik mijn instructies heb gegeven,' beval de prefect. En op zijn beurt belde hij, vanuit een der cellen van het hotel, de minister van binnenlandse zaken op. Het werd een avond van onderbroken diners, maar ook een avond van bijzondere zachtheid met in de straten van Parijs slenterende wandelaars. Er moeten er ook wel op de kaden geweest zijn, die zich afvroegen waarom er zoveel kamers in het oude gebouw van het Palais de Justice verlicht waren, terwijl het toch nog niet helemaal donker was. De minister van Binnenlandse Zaken, geboortig uit Cantal, waarvan hij het accent en de ruwe manier van praten had bewaard, riep toen hij het nieuws hoorde uit:

'Dood nog wel, hij moet ons nu ook...' De Delteils bewoonden een eigen huis op de boulevard Suchet aan de rand van het Bois de Boulogne. Toen Maigret eindelijk toestemming kreeg, erheen te telefoneren, antwoordde een bediende hem, dat Mevrouw niet in Parijs was. 'Weet u ook wanneer ze terug denkt te komen?' 'Niet voor de herfst. Ze is in Miami. Mijnheer is ook niet hier.'

Maigret vroeg op goed geluk: 'Weet u waar hij is?' 'Nee.'

'Was hij gisteren in Parijs?*

Hij hoorde de aarzeling.

'Ik weet het niet.'

'Wat wilt u daarmee zeggen?'

'Mijnheer is weggegaan.'

'Eergisteravond?'

'Ja, dat geloof ik wel. Met wie spreek ik?* 'Met de recherche.'

'Ik weet nergens van. Mijnheer is hier niet.'

'Heeft hij familie in Parijs?' 'Zijn broer, Mijnheer Pierre.' 'Weet u zijn adres?'

'Ik geloof, dat hij in de buurt van Etoile woont. Ik kan u wel zijn telefoonnummer geven. Een ogenblik alstublieft... Balzac 51-02.'

'Was u niet verwonderd toen uw baas niet terug kwam?'

'Nee mijnheer.'

'Had hij vooruit gezegd, dat hij niet thuis zou komen?'

'Nee mijnheer.'

Het wetenschappelijk laboratorium begon zich te vullen met nieuwe figuren. De rechter van instructie Ra-teau, die men had weten te bereiken bij vrienden, waar hij een partijtje bridge speelde, was zojuist gearriveerd, evenals de officier van justitie, welke twee zachtjes met elkaar praatten. Dokter Paul, politiearts, die ook buitenshuis had gegeten, kwam als een der laatsten aanzetten, zijn eeuwige sigaret tussen de lippen.

'Kan ik hem meenemen?' vroeg hij, wijzend op de open koffer, waar het lijk nog altijd ingepropt zat. 'Zodra u het vooronderzoek hebt gedaan.' 'Ik kan nu al zeggen, dat het niet vandaag is gebeurd. Maar zeg! Het is Delteil!'

'Ja'

Dat ja was veelzeggend. Tien jaar vroeger zou waarschijnlijk niemand van de nu aanwezigen de dode hebben herkend. Hij was toen ook een jong advocaat, die men eerder in het stadion Roland-Garros en in de bars van de Champs Elysées, dan op het gerechtshof ontmoette en die meer op een jonge filmheld dan op een lid van de balie leek.

Een tijdje daarna was hij getrouwd met een rijke Amerikaanse, was gaan wonen op de boulevard Suchet en had zich driejaar later als kandidaat voor de ver-" kiezingen opgeworpen. Zelfs zijn tegenstanders in de verkiezingscampagne hadden hem niet au sérieux genomen. Niettemin was hij er op het kantje af gekomen en van die dag af begon hij van zich te doen horen. Hij behoorde eigenlijk tot geen enkele partij, maar hij was de schrik van allen geworden, onophoudelijk interpellerend, misdrijven, komplotten, knoeierijen aan het licht brengend, zonder dat men ooit wist, wat nu eigenlijk zijn doel was. Bij het begin van elke onbelangrijke vergadering hoorde men ministers en afgevaardigden vragen: 'Is Delteil er?'

En dan keek iedereen zuur. Inderdaad, als hij er was, gebronsd als een Hollywoodster met zijn bruine snorretje, omgekruld aan de punten, betekende dat een bewogen zitting.

Maigret trok zijn humeurigste gezicht. Hij had het nummer van de broer gedraaid, in een gemeubileerd appartement in de rue Ponthieu, waar men hem had aangeraden het bij 'Le Fouquet' te proberen. 'Le Fouquet' verwees hem naar 'Maxim'. 'Is Mijnheer Pierre Delteil bij u?' 'Wie kan ik zeggen?'

'Zeg hem, dat het over zijn broer gaat.' Eindelijk kreeg hij hem aan de lijn. Men moest hem de boodschap slecht hebben overgebracht. 'Ben jij het, André?'

'Nee. U spreekt met de recherche. Wilt u direct per taxi hier heenkomen?'

'Mijn wagen staat voor de deur. Waar gaat het over.'

'Over uw broer.'

'Is er iets ergs met hem?'

'Wilt u nergens over praten voor u hier bent?'

'Maar...'

Maigret hing de haak op, en keek verveeld naar de groepjes mensen in het grote vertrek, en ging toen de trap af naar zijn bureau, alsof ze hem niet direct nodig zouden hebben. Lombras, de journalist, kwam achter hem aan als een hondje. 'Zult u mij niet vergeten, commissaris.' 'Nee.'

'Over een uurtje is het te laat voor mijn ochtendblad.' 'Je zult me vóór die tijd zien.' 'Wie is het? Een hoge piet, hè?'

'Ja-'

Torrence zat op hem te wachten, maar vóór Maigret hem liet vertellen, belde hij eerst zijn vrouw. 'Wacht maar niet op me vanavond, ik blijf hoogstwaarschijnlijk zelfs vannacht weg.' 'Dat dacht ik al, toen je niet kwam eten.' Het was even stil. Hij wist waaraan, of liever aan wie ze dacht. 'Is hij het?' 'Hij heeft in ieder geval nog geen zelfmoord gepleegd.' 'Heeft hij op iemand geschoten?' 'Ik weet er nog niets van.'

Hij had hun daarboven niet alles verteld. Hij had geen zin hun alles te vertellen. De hoge hansen zouden hem misschien nog een uur vervelen, maar daarna zou hij toch in alle rust zijn onderzoek kunnen vervolgen. Hij wendde zich tot Torrence. 'Heb je die vlegel teruggevonden?' 'Nee. Ik heb zijn vroegere baas en zijn collega's gesproken. Hij is er pas drie weken geleden vandaan gegaan.' 'Waarom?' 'Hij is ontslagen.' 'Zich slecht gedragen?'

'Nee. Hij schijnt een eerlijke vent. Maar de laatste tijd bleef hij voortdurend weg. In het begin was niemand daar boos om. Iedereen vond hem zelfs aardig. Maar toen hij de dingen hoe langer hoe gemakkelijker op ging nemen...'

'Ben je niet te weten gekomen wie zijn veelvuldige bezoekjes golden?' 'Nee.'

'Geen vriendinnetje?'

'Hij praatte nooit over zijn persoonlijke aangelegenheden.'

'Geen liefje onder de typistes?' 'Een onaantrekkelijk meisje kreeg een kleur, toen ze over hem praatte, maar ik kreeg de indruk dat hij zich niet met haar bemoeide.'

Maigret draaide een telefoonnummer. 'Hallo! Met mevrouw Pardon? U spreekt met Maigret. Is uw man thuis? Druk gehad? Roept u hem even aan het toestel, wilt u?'

Hij vroeg zich af, of de dokter nog nét even langs de rue Popincourt had kunnen gaan. 'Met Pardon? Het spijt me, dat ik je lastig moet vallen, kerel. Moet je vanavond nog patiënten af? Luister dan. Er gebeuren ernstige dingen, die je vriend Lagrange aangaan... Ja... Ik ben bij hem geweest... Er zijn andere dingen voorgevallen, sinds ik bij hem was. Ik heb je hulp nodig... En dus... En ik zou graag willen, datje me hier langs kwam halen...' Toen hij weer naar boven ging, Lombras nog steeds achter hem aan, zag hij op de trap Pierre Delteil, die hij herkende door de gelijkenis met zijn broer. 'Hebt u me hier laten komen?' 'Sst!...' Hij wees hem op de verslaggever. 'Wilt u mij volgen?'

Hij nam hem mee naar boven en duwde de deur open, juist toen dokter Paul, die het lichaam aan een eerste onderzoek had onderworpen, zich oprichtte. 'Herkent u hem?'

Iedereen zweeg. De situatie werd extra pijnlijk door de gelijkenis van de twee mannen. 'Wie heeft dat gedaan?' 'Dus het is uw broer?'

Er kwamen geen tranen, maar hij balde zijn vuisten en scheurde zijn zakdoek aan flarden, terwijl zijn ogen vast en hard werden.

'Wie heeft dat gedaan?' herhaalde Pierre Delteil, die een jaar of drie, vier jonger was dan het kamerlid. 'Dat weten we nog niet.' Dokter Paul verklaarde:

'De kogel is naar binnengedrongen bij het linkeroog en is in de schedel blijven zitten. Hij is er niet weer uitgegaan en toch zou ik er een eed op willen doen, dat het een kogel van klein formaat is.' Aan een van de toestellen praatte de directeur van de P.J. met de prefect. Toen hij naar het wachtende groepje terugkeerde, bracht hij de instructies van het ministerie over.

'Een klein berichtje voor de kranten, waarin staat dat het kamerlid André Delteil dood is gevonden in een koffer, die in bewaring was gegeven aan het Gare du Nord. Zo weinig mogelijk bijzonderheden. Die komen morgen wel.'

Rechter Rateau trok Maigret in een hoekje. 'Gelooft u, dat het een politieke misdaad is?' 'Nee.'

'Een vrouw in het spel?' 'Ik weet het niet.' 'Hebt u een vermoeden?' 'Ik zal het morgen weten.'

'Ik reken er op, dat u me op de hoogte houdt. Belt u mij als er iets nieuws is, zelfs vannacht. Morgenochtend ben ik vanaf negen uur in mijn bureau.' Maigret knikte vaagjes en ging toen even met dokter Paul praten. 'Begrepen, kerel.'

Paul ging naar het politiedepót voor de lijkschouwing. Dat alles had tijd gekost. Het was tien uur in de avond geworden, toen donkere schaduwen zich stuk voor stuk naar de slecht verlichte gang begaven. De verslaggever bleef vlak bij de commissaris. 'Kom even binnen. Je had gelijk, 't Is een hoge piet. André Delteil, het kamerlid, is vermoord.' 'Wanneer?'

'Dat weten we nog niet. Een kogel in zijn hoofd. Het lichaam is gevonden in een koffer, die in bewaring gegeven was in het depot van het Gare du Nord.' 'Waarom is die koffer opengemaakt?' Die had het ook meteen door. 'Voor vandaag is dit alles.' 'U hebt een vermoeden?' 'Voor vandaag is dit alles.' 'U gaat hier vannacht aan door?' 'Misschien.'

'En als ik u eens volgde?'

'Dan zou ik je onder een of ander voorwendsel op laten sluiten en rustig laten zitten tot morgenochtend.' 'Begrepen!' 'Dan is alles in orde.'

Pardon klopte en kwam binnen. De journalist vroeg: 'Wie is dat?' 'Een vriend.'

'Mag ik zijn naam ook weten?' 'Nee.'

Eindelijk waren ze samen en Maigret begon met zijn jasje uit te trekken en een pijp te stoppen.

'Ga zitten. Alvorens daarheen te gaan, zou ik graag even met je willen praten en het is beter dat dat hier gebeurt.' 'Over Lagrange?*

'Ja. Eerst een vraag. Is hij werkelijk ziek en in hoeverre?'

'Die vraag verwachtte ik al en ik heb er de hele weg over gedacht, want het is niet gemakkelijk daar een afdoend antwoord op te geven. Ziek is hij stellig. Hij heeft al een jaar of tien last van suikerziekte.' 'Wat hem niet verhindert een normaal leven te leiden?'

'Min of meer. Ik behandel hem met insuline en heb hem geleerd, zichzelf injecties te geven. Als hij buitenshuis eet, heeft hij altijd een opvouwbaar weegschaaltje in zijn zak om sommige spijzen te kunnen wegen. Dat is even belangrijk als insuline.' 'Goed. En verder?'

'Wil je een wetenschappelijk beredeneerde diagnose?' 'Nee.'

'Hij heeft altijd al geleden aan te weinig klierstof, wat meestal het geval is bij mensen van zijn type. Hij is slap, overgevoelig, en gauw in de put.' 'Hoe is hij op het ogenblik?'

'Dat is juist het moeilijke. Ik was vanmorgen heel verwonderd, hem in die toestand te zien, waarin jij hem ook hebt aangetroffen. Ik heb hem lang beluisterd. Hoewel hij te dik is, is zijn hart niet slecht, niet slechter dan een week of twee geleden, toen hij gewoon op was.'

'Heb je ook gedacht, dat hij misschien simuleerde?' Pardon had daaraan gedacht, dat kon je aan zijn verwarring merken. Zorgvuldig koos hij zijn woorden. 'Ik veronderstel, dat je goede redenen hebt, je dat af te vragen?' 'Ernstige redenen.' 'Zijn zoon?'

'Ik weet 't niet. Het is beter, dat ik je alles vertel. Achtenveertig uur geleden, misschien iets langer, misschien iets korter, dat zullen we straks weten, is er een man vermoord, heel waarschijnlijk in het huis in de rue Popincourt.' 'Is hij al geïdentificeerd?' 'Het is het kamerlid Delteil.' 'Kenden zij elkaar?'

'Dat zullen we bij het onderzoek te weten komen. In ieder geval is het zeker, dat Francois Lagrange gisteravond, toen wij bij jou aten, en over hem praatten, een taxi naar zijn huis nam en met hulp van de chauffeur een grote koffer naar beneden sjouwde, waarin het lijk zat, om die af te geven aan het gare du Nord. Kijk je daarvan op?' 'Van zoiets kijk je allicht op.'

'Nu begrijp je, waarom ik zeker wil weten of Francois Lagrange vanmorgen, toen je hem onderzocht, inderdaad zo ziek was als hij wilde doen voorkomen, of dat hij deed alsof.' Pardon stond op.

'Voor ik je hierop antwoord, zou ik hem opnieuw willen onderzoeken. Waar is hij?'

Hij dacht, dat Lagrange naar een van de bureaus van de recherche gebracht zou zijn. 'Nog thuis, in zijn bed.' 'Weet hij van niets?'

'Hij weet niet, dat wij het lichaam gevonden hebben.' 'Wat ben je van plan?'

'Met jou erheen te gaan, als je met me mee wilt. Ben

je bevriend met hem?'

Pardon aarzelde, maar zei toen eerlijk:

'Nee.'

'Vind je hem sympathiek?'

'Laten we het medelijden noemen. Ik vond het nooit plezierig hem mijn spreekkamer te zien binnenstappen, vond het eerder hinderlijk, wat ik altijd heb bij slappelingen. Maar ik kan nooit vergeten, dat hij alleen zijn drie kinderen moest opvoeden en dat hij, als hij over zijn jongste zoon sprak, beefde van ontroe- ring.'

'Oppervlakkige sentimentaliteit?' 'Dat heb ik me wel afgevraagd. Ik houd niet van huilende mannen.'

'Heeft hij gehuild, waar jij bij was?9

'Ja. Vooral toen zijn dochter bij hem weg is gegaan,

zonder zelfs haar adres achter te laten.'

'Ik heb haar gezien.'

'Wat zei ze?

'Niets. Dié huilt niet, die. Ga je met me mee?' 'Ik denk dat dit wel even zal duren?' 'Mogelijk.'

'Mag ik dan even mijn vrouw opbellen?'

Het was al nacht toen ze in een van de auto's van de Préfectuur plaats namen. De hele weg zwegen ze, ieder verdiept in zijn eigen gedachten, ieder ongetwijfeld ook onplezierig gestemd over wat zij zouden ontdekken.

'Jij blijft op de hoek van de straat staan,' zei Maigret tegen de chauffeur.

Hij herkende Janvier tegenover 37bis. 'Je collega?'

'Die heb ik voorzichtigheidshalve op de binnenplaats van het huis gezet.' 'De concierge?'

'Die bemoeit zich niet met ons.' Maigret belde en liet Pardon vóór hem naar binnen gaan. Het hokje was niet meer verlicht. De concierge vroeg hun niet wie zij waren, maar de commissaris dacht de lichte vlek van haar gezicht achter het raampje te zien. Boven op de derde etage scheen licht in een der kamers. 'Laten we naar boven gaan...'

Hij klopte, omdat hij de belknop in het duister niet

kon vinden, want het minutenlicht deed het niet. Er

verliep minder tijd dan 's morgens vóór een stem

vroeg:

'Wie daar?'

'Commissaris Maigret.'

'Een ogenblik, alstublieft...'

Lagrange moest opnieuw zijn kamerjas aantrekken. Zijn handen beefden, want het kostte hem moeite de sleutel in Het slot om te draaien.

'Hebt u Alain gevonden?'

Meteen zag hij de dokter in het halve donker en zijn gezicht veranderde en werd nog bleker dan het gewoonlijk was. Hij bleef daar maar staan, zonder te weten wat hij nu doen of zeggen moest. 'Mogen we binnenkomen?'

Maigret snoof en herkende de lucht die zijn neusgaten prikkelde, een lucht van verbrand papier. La-granges baard was nog gegroeid sinds het bezoek van de commissaris, de wallen onder zijn ogen waren nog dieper geworden.

'Gezien uw gezondheid wilde ik niet hier komen zonder uw dokter,' zei eindelijk de commissaris. 'U zult er zich toch niet tegen verzetten, dat hij u onderzoekt?'

'Dat heeft hij vanmorgen al gedaan. Hij weet, dat ik ziek ben.'

'Als u weer in bed wilt gaan, zal hij u opnieuw onderzoeken.'

Lagrange wilde tegenwerpingen maken, dat kon je aan zijn gezicht zien, maar ging tenslotte gelaten zijn kamer binnen, deed zijn kamerjas uit en stapte in bed. 'Wil je je borst bloot maken?' zei Pardon zacht. Gedurende het onderzoek keek de man strak naar het plafond. Wat Maigret betreft, hij liep het vertrek op en neer. Er stond een haard met een zwart deurtje, dat hij opendeed en waarachter hij verkoolde papieren ontdekte, die met een pook zorgvuldig tot poeder waren gestoken.

Zo nu en dan mompelde Pardon plichtmatig: 66

'Omdraaien... Ademen... Dieper ademen... Hoesten...' Er was een deur niet ver van het bed en toen de commissaris daartegen duwde, vond hij een ongebruikte

kamer, die van een van de kinderen moest zijn geweest, met een ijzeren bed waar de matras was afgehaald. Hij draaide de schakelaar om. Het was een soort rommelkamer geworden. In een hoek lagen, behalve een stapel weekbladen, boeken zonder band, waaronder schoolboeken. Rechts bij het raam was een plek van de grond, in de vorm van de grote koffer, die aan het gare du Nord gevonden was, lichter dan de rest.

Pardon rechtop, diep in gedachten. 'En?'

Hij antwoordde niet dadelijk en vermeed de blik van Lagrange, die strak naar hem keek. 'Eerlijk gezegd geloof ik, dat hij je vragen best kan beantwoorden.'

'U hebt het gehoord, Lagrange?' Die keek hen om beurten zwijgend aan met ogen die trachtten hen te doorzien, ogen als van een gewond dier, dat de mensen, die over hem gebogen staan, onafgebroken aankijkt en probeert hen te begrijpen. 'U weet waarvoor ik hier ben?' Lagrange moest ongetwijfeld gedurende het onderzoek een beslissing genomen hebben, want hij bleef zwijgen, zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken.

'Beken maar, dat u het heel goed weet, dat u hier van vanmorgen af op wacht, en dat angst u ziek maakt.'

Pardon was in een hoek gaan zitten, een elleboog op de rugleuning van zijn stoel, de kin in de hand. 'We hebben de koffer gevonden.' Er barstte geen bom. Er gebeurde niets en Maigret zou er zelfs geen eed op hebben kunnen doen, of de oogappels zich niet één bliksemsnel ogenblik vernauwd hadden.

'Ik beweer niet, dat u André Delteil gedood hebt. Het is mogelijk, dat u onschuldig aan de misdaad bent. Ik moet zeggen, dat ik niet weet wat hier allemaal gebeurd is, maar zeker is, dat u het lijk, gestopt in uw grote koffer, in het depot hebt gebracht. In uw eigen belang was het beter te spreken.' Steeds dat zwijgen, die onbeweeglijkheid. Maigret keerde zich naar Pardon, wie hij een ontmoedigde blik toewierp.

'Ik wil zelfs best geloven, dat u ziek bent, dat de inspanning van gisteravond en de emoties u een schok hebben bezorgd. Des te meer reden me ronduit te antwoorden.'

Lagrange opende de ogen, sloot ze weer, maar zijn lippen bewogen niet.

'Uw zoon is voortvluchtig. Als hij de moord heeft begaan, zullen we meteen proberen hem te pakken te krijgen en uw zwijgen helpt hem daarbij nergens in. Als hij het niet heeft gedaan, is het het beste met het oog op zijn veiligheid, dat wij het weten. Hij is gewapend. De politie is ervoor gewaarschuwd.' Maigret was dichter bij het bed gekomen, had zich voorovergebogen zonder zich daar waarschijnlijk rekenschap van te geven en de lippen van dc man bewogen eindelijk, hij stamelde iets. 'Wat zegt u?'

Met angstige stem riep Lagrange toen: 'Sla me niet. Niemand heeft het recht me te slaan.' 'U weet best, dat ik dat helemaal niet van plan ben.' 'Niet slaan... Niet...'

En plotseling wierp hij het dek af, bewoog zich heen en weer en deed net of hij een aanval afsloeg. Het was afschuwelijk om te zien. Het was pijnlijk. Weer keerde Maigret zich tot Pardon, als om hem om raad te vragen. Maar welke raad kon de arts hem geven?

'Luister eens, Lagrange. U moet uw verstand gebruiken. U bent geen kind meer. U begrijpt me heel goed. En even geleden was u heus niet zo ziek, of u kon nog compromitterende papieren verbranden...' Even was het doodstil, alsof de man weer op adem moest komen, om dan nog erger te gaan spartelen en om nu te schreeuwen: 'Help!... Help!... Ze slaan me!... Ik wil niet geslagen worden... Laat me los...' Maigret greep hem bij de pols. 'Nu is het uit, hè!' 'Nee! Nee. Nee.' 'Wilt u zwijgen?'

Pardon was opgestaan en kwam nu ook bij het bed en wierp een onderzoekende blik op de zieke. 'Ik wil niet... Laat me los... Ik zal het hele huis bij elkaar schreeuwen... Ik zal zeggen...' Pardon mompelde aan zijn oor.

'Trek je er maar niets van aan.'

Nauwelijks hadden ze zich van het bed verwijderd of

Lagrange verviel weer in zijn onbeweeglijkheid en

zwijgzaamheid.

Samen beraadslaagden ze in een hoek. 'Denk je, dat hij werkelijk in de war is?' 'Dat kan ik niet zeker zeggen.' 'Is het mogelijk?'

'Het is altijd mogelijk. We zullen hem in observatie . moeten nemen.'

Lagrange had het hoofd iets gedraaid om hen niet uit het oog te verliezen, en het was duidelijk dat hij luisterde. Hij moest de laatste woorden begrepen hebben, want hij scheen gerustgesteld.

Maar Maigret bleef aandringen, niet zonder tegenzin. 'Voor u een besluit neemt, Lagrange, wil ik u voor iets waarschuwen. Ik heb volmacht u in hechtenis te nemen. Beneden wachten twee van mijn mannen. Zij zullen u meenemen naar ons ziekenhuis, tenzij u bevredigend antwoordt op mijn vragen.' Niet de minste reactie. Lagrange keek strak naar het plafond, zo afwezig dat je je afvroeg of hij het wel hoorde.

'Dokter Pardon kan u bevestigen, dat hij beschikt over bijna onfeilbare middelen om te weten te komen of u simuleert. Vanmorgen was u niet gek. En dat was u ook niet, toen u uw papieren verbrandde. En ik ben ervan overtuigd, dat u het ook niet bent.' Was er werkelijk geen vaag glimlachje om de lippen van de man?

'Ik wil niet geslagen worden!' herhaalde hij met kleurloze stem, zoals iemand die gebeden murmelt. Maigret liep gebogen naar het raam, opende het, boog zich er uit en riep tegen de inspecteur, die op de binnenplaats de wacht hield: 'Kom met Janvier boven!'

Hij sloot het venster weer en begon door de kamer te ijsberen. Op de trap waren voetstappen te horen. 'Als u zich aan wilt kleden, kunt u dat doen. Zo niet, dan nemen ze u zo mee, in een deken gerold.' Lagrange bepaalde zich ertoe flauwtjes dezelfde lettergrepen te herhalen, die zinloos eindigden: 'Ik wil niet geslagen worden... Ik wil niet dat ze...' 'Kom binnen, Janvier... Jij ook... Neem die voor me mee naar ons ziekenhuis... Het heeft geen nut hem aan te kleden, want hij is in staat weer te gaan tegenspartelen... Doe hem voor alle zekerheid de handboeien om... Rol hem in een deken...' Op de verdieping boven hen ging een deur open. Aan de andere zijde van de binnenplaats werd een raam verlicht en je zag een vrouw in nachtgewaad uit het raam leunen, achter haar kwam een man uit zijn bed. 'Ik wil niet geslagen worden...' Maigret keek de andere kant uit, hoorde het klikken van de boeien, dan zwaar ademen, stappen, gebons. 'Ik wil niet dat... ik... Help!... Help!...' Een van de inspecteurs moest hem een hand op de mond houden of hem een prop in de mond hebben geduwd, want de stem werd zwakker, zweeg, de stappen bereikten het trappenhuis.

De stilte even daarna was pijnlijk. Het eerste gebaar van de commissaris was het aansteken van zijn pijp. Dan keek hij naar het slordige bed, waarvan een laken tot midden in de kamer was gesleept. De oude pantoffels stonden er nog, de kamerjas lag op de grond. 'Wat vind jij, Pardon?' 'Je zult er last mee krijgen.'

'Het spijt me dat ik je hierin heb gemengd. Het was niet fraai.'

Alsof hem een kleinigheid te binnen schoot, mompelde de dokter:

'Hij was altijd erg bang om te sterven.' 'Zo?'

'Iedere week klaagde hij over nieuwe narigheden, en vroeg me uitvoerig of het ernstig was. Hij kocht medische boeken. Die moet je wel ergens kunnen vinden.' Maigret vond ze inderdaad in een la van de kast en bij verschillende bladzijden lag een bladwijzer. 'Wat ben je nu van plan?'

'Allereerst moeten ze hem in het ziekenhuis eens goed bekijken. En ikzelf ga verder met het onderzoek. Vóór alles zou ik de zoon willen terugvinden.' 'Heb je ergens de gedachte, dat hij het deed?' 'Nee. Als Alain de moord begaan had, zou hij het niet meer nodig hebben gevonden mijn automatische revolver te stelen. De feiten tonen aan, dat de misdaad al begaan was op het uur dat hij in mijn huis was. De moord is van minstens achtenveertig uur geleden, dus van dinsdag.' 'Blijf je hier?'

'Nog even. Ik wacht op de inspecteurs, die ik Janvier heb gezegd te sturen. Binnen een uur heb ik de verklaring van dokter Paul.'

Het was Torrence, die een poosje later kwam met twee collega's en mensen van de onderzoekdienst met hun apparaten. Maigret gaf hun zijn instructies, terwijl Pardon zich afzijdig hield, nog steeds diep in gedachten. 'Ga je mee?'

'Ja'

'Zal ik je thuis afzetten?'

'Ik wou je juist vragen me langs jullie ziekenhuis te rijden. Of zouden mijn collega's daar me met lede ogen bekijken?' 'Integendeel. Heb je een plan?' 'Nee. Ik wou hem alleen nog even zien, misschien nog een poging wagen, 't Is een verward geval.' Het deed goed de buitenlucht in te ademen. De twee mannen kwamen op de quai des Orfèvres en Maigret wist al vooruit, dat er meer ramen dan gewoonlijk verlicht zouden zijn. De grote sportwagen van Pierre Delteil stond nog altijd langs het trottoir. De commissaris fronste de wenkbrauwen en zag de journalist Lombras zitten wachten in de anti-chambre. 'De broer wacht nog op u. Hebt u iets voor mij?' 'Nog steeds niets, jongen.'

Hij sprak gedachteloos, want Gérard Lombras was haast even oud als hijzelf.

Vervolg van de slapeloze nacht en de onaangename besprekingen

Pierre Delteil begon al direct agressief. Om een voorbeeld te noemen: terwijl Maigret zijn instructies aan de jonge Lapointe gaf, die af moest lossen, bleef hij vlak bij het bureau, leunde er met zijn achterste op, terwijl hij met de toppen van zijn goed gemanicuurde vingers op een zilveren sigarettenétui trommelde. En daarna, toen Maigret, juist toen Lapointe wegging, zich bedacht en hem vroeg wat sandwiches en bier voor hem te bestellen, trok hij zijn lippen opzettelijk in een ironische glimlach.

Het is waar dat hij een erge schok had gekregen en dat zijn zenuwachtigheid er sindsdien niet minder op was geworden, zo zelfs dat je moe werd ernaar te kijken.

'Eindelijk!' riep hij toen de deur weer dicht was en de commissaris aan zijn bureau was gaan zitten. En toen die naar hem keek, alsof hij hem nu pais voor het eerst zag:

'Ik veronderstel, dat u er een lage misdaad of een vrouwengeschiedenis van wilt maken? Men zal u van hogerhand wel geïnstrueerd hebben, dit in de doofpot te stoppen? Ik wil u dit zeggen...' 'Gaat u zitten, Mijnheer Delteil.' Hij deed het niet direct.

'Ik vind het afschuwelijk te moeten praten met iemand die staat.'

De stem van Maigret klonk wat vermoeid, wat dof. De plafondlamp was niet aan en die van het bureau gaf slechts een groen licht. Pierre Delteil ging eindelijk zitten op de stoel, die hem werd aangeboden, kruiste zijn benen, deed ze toen weer van elkaar, opende zijn mond voor nieuwe onaangenaamheden, maar kreeg geen tijd ze te uiten.

'Een kleine formaliteit,' kwam Maigret, terwijl hij zijn hand uitstrekte, zonder de moeite te nemen hem aan te kijken, 'mag ik uw identiteitskaart even?' Hij bekeek hem zorgvuldig als een ambtenaar aan de grens, draaide hem om en om tussen zijn vingers. 'Filmproducent,' las hij eindelijk achter het beroep. 'Heeft u veel films gemaakt, mijnheer Delteil?' 'Dat is te zeggen...' 'Heeft u er één gemaakt?' 'Hij wordt nog niet gemaakt, maar...' 'Als ik u goed begrijp, hebt u helemaal niets geproduceerd. U was bij 'Maxim' toen ik u per telefoon trachtte te bereiken. Wat vroeger was u bij 'Fouquet'. U bewoont gemeubileerde kamers in een nogal duur huis in de rue Ponthieu en u hebt een heel mooie wagen.' Nu bekeek hij hem van het hoofd tot de voeten als om de waarde te schatten van de coupe van het pak, van het zijden hemd, van de schoenen uit een dure zaak. 'Hebt u eigen inkomsten, mijnheer Delteil?' 'Ik zie niet in, waarvoor al die vragen...' 'Nodig zijn,' vulde de commissaris bedaard aan. 'Ner-gens voor. Wat deed u vóór uw broer kamerlid werd?' 'Ik werkte voor zijn verkiezingscampagne.' 'En daarvoor.' 'Ik...'

'Genoeg. Dus sedert enkele jaren bent u min of meer de Grijze Eminentie van uw broer. In ruil daarvoor onderhoudt hij u.'

'Probeert u me te vernederen? Maakt dat deel uit van de instructies die u hebt verkregen? Beken maar, dat die heren heel goed weten, dat het een politieke misdaad is en dat zij u bevolen hebben, de waarheid wat het ook kost, te verdoezelen. Daarom heb ik op u gewacht, omdat ik dat boven begreep. Ik sta erop u te verklaren...'

'Weet u wie de moordenaar is?'

'Dat is niet nodig, maar mijn broer werd lastig en

toen heeft men maatregelen getroffen om...'

'U kunt uw sigaret opsteken.'

Meteen was het even stil.

'Volgens u is er geloof ik geen andere oplossing dan een politieke misdaad?' 'Kent u de schuldige?'

'Hier, mijnheer Delteil, ben ik het, die de vragen stelt. Had uw broer maitresses?' 'Dat weet iedereen. Dat verborg hij voor niemand.' 'Ook niet voor zijn vrouw?'

'Hij had des te minder reden het voor haar verborgen te houden, nu ze van plan waren te scheiden. Dat is een van de redenen waarom Pat in de Verenigde Staten is.'

'Vroeg zij de scheiding?' Pierre Delteil aarzelde. 'Waarom?'

'Waarschijnlijk omdat het Parijse leven haar niet meer amuseerde.'

'Voelde ze ook niet meer voor uw broer?' 'Kent u de Amerikanen?' 'Ik heb er wel enkele ontmoet.' 'Onder de rijken?' 'Ook.'

'Dan weet u ook, dat ze het huwelijk een beetje als spel beschouwen. Het gebeurde acht jaar geleden. Pat

was op doorreis in Frankrijk. Het was haar eerste verblijf in Europa. Ze vond het leuk te blijven, een eigen huis in Parijs te hebben, het Parijse leven te leiden...' 'En een man te hebben, die een rol in datzelfde Parijse leven speelde. Heeft zij uw broer in de politiek gedreven?'

'Hij was het altijd al van plan.' 'Hij heeft dus eenvoudig geprofiteerd van de middelen die hij tot zijn beschikking had door zijn huwelijk. U zei me dat zijn vrouw, korter of langer geleden, er genoeg van kreeg en naar Amerika is teruggegaan om een scheiding aan te vragen. Wat zou er met uw broer gebeurd zijn?'

'Hij zou zijn carrière voortgezet hebben.' 'En het geld? Gewoonlijk trouwen rijke Amerikanen uit voorzorg buiten gemeenschap van goederen.' 'André zou haar geld nooit geaccepteerd hebben. Ik begrijp trouwens niet, waar die vragen...' 'Kent u deze jongeman?'

Maigret hield hem de foto van Alain Lagrange voor.

Pierre Delteil keek er niet begrijpend naar en hief het

hoofd weer op.

'Is dat de moordenaar?'

'Ik vroeg u of u hem wel eens gezien hebt.'

'Nooit.'

'Kent u een zekere Lagrange, Francois Lagrange?' Hij zocht in zijn geheugen, alsof de naam hem niet helemaal onbekend voorkwam en hij probeerde hem te vinden.

'In sommige kringen,' verduidelijkte Maigret, 'geloof ik dat ze hem baron Lagrange noemden.' 'Nu weet ik wie u bedoelt. Meestal zei men gewoon de Baron.' 'Kent u hem goed?'

'Ik ontmoette hem zo nu en dan bij 'Fouquet' of zo. Ik heb hem wel eens een hand gegeven. Ik heb eens een aperitief met hem moeten gebruiken...' 'Doet u zaken met hem?' 'Gelukkig niet.'

'Kwam uw broer vaak bij hem?'

'Net zo vaak als ik, waarschijnlijk. Iedereen kent de

baron min of meer.'

'Wat weet u van hem?'

'Bijna niets, 't Is een sufferd, een goeie sukkel, een

slappeling, die probeert zich overal in te dringen.'

'Welk beroep heeft hij?'

En Pierre Delteil, naïever dan hij wilde:

'Heeft hij een beroep?' 'Hij moet toch een middel van bestaan hebben?' Maigret had er haast aan toegevoegd: 'Niet ieder heeft een kamerlid tot broer.'

Hij deed het niet, want het was niet meer nodig. De jonge Delteil begon bij te draaien, zonder zich rekenschap te geven van zijn veranderde houding. 'Hij doet zo'n beetje in zaken. Dat geloof ik tenminste. Daarin is hij niet de enige. Het is zo'n man die je bij je jasje grijpt en je vertelt dat hij een zaak aan het oprichten is van enkele honderden miljoenen en die ermee eindigt je te vragen hem het nodige voor een diner of voor een taxi te lenen.' 'Hij zal dus ook wel geld van uw broer geleend hebben?'

'Hij probeerde van iedereen geld te lenen.'

'U gelooft niet, dat uw broer hem ergens voor heeft

kunnen gebruiken?'

'Stellig niet.'

'Waarom niet?'

'Omdat mijn broer sukkels wantrouwde. Ik begrijp niet, waar u heen wilt. Ik heb de indruk, dat u inlichtingen hebt, waarover u liever niet wilt spreken. Wat ik nog steeds niet begrijp is, hoe men wist, dat in een koffer, in bewaring gegeven aan het gare du Nord, het lichaam van André zat.' 'Dat wist men niet.' 'Is het een toeval?' Hij lachte weer spottend.

'Bijna een toeval. Nog één vraag. Waarom zou een man als uw broer een man als Lagrange een bezoek

gebracht hebben?'

'Is hij bij hem op bezoek geweest?'

'U hebt me niet geantwoord.'

'Dat lijkt me onwaarschijnlijk.'

'Een misdaad lijkt aan het begin van het onderzoek

altijd onwaarschijnlijk.'

Toen er geklopt werd, riep hij:

'Binnen!'

Het was de kelner van de Brasserie Dauphine met

sandwiches en bier.

'Wilt u ook iets, mijnheer Delteil?'

'Dank u.'

'Heus niet?'

'Ik zat te dineren, toen...'

'Ik zal u niet meer ophouden. Ik heb uw telefoonnummer. Het is mogelijk dat ik u morgen of overmorgen nodig heb.'

'Dus in principe sluit u het idee van een politieke misdaad uit?'

'Ik sluit niets uit. Ik werk zoals u ziet.'

Hij haakte de telefoon af om beter te laten merken, dat

het onderhoud beëindigd was.

'Hallo! Ben jij het, Paul?'

Delteil aarzelde, maar nam toen zijn hoed en ging naar de deur.

'U moet wel weten dat ik niet zal nalaten...' Met zijn hand wenkte Maigret: 'Goedenavond! Goedenavond !' De deur ging dicht.

'Met Maigret... Dus?... Ja, dat dacht ik wel... Vol-80 gens jou is hij Dinsdagavond vermoord, misschien 's nachts?... Of dat uitkomt?... Zo ongeveer...' 't Was ook Dinsdag geweest, maar 's middags, dat Francois Lagrange nog voor 't laatst gebeld had naar de dokter om er zeker van te zijn, dat Maigret de volgende dag zou komen dineren. Op dat ogenblik hoopte hij nog de commissaris te ontmoeten en het was meer dan waarschijnlijk dat dat niet louter uit nieuwsgierigheid was. Hij verwachtte dus niet dat het kamerlid zou komen, maar misschien voorzag hij, dat dat wel een der volgende dagen zou kunnen gebeuren. Op woensdagmorgen bezocht zijn zoon Alain boulevard Richard-Lenoir en was daarbij zo nerveus en leek zo geschrokken, volgens Mevrouw Maigret, dat zij er medelijden mee kreeg en hem onder haar hoede nam.

Wat kwam de jongen daar doen? Raad vragen? Had hij meegedaan aan de moord? Had hij het lijk ontdekt, dat toen misschien nog niet in de koffer zat? Zeker is, dat het zien van het pistool van Maigret hem van gedachte deed veranderen, dat hij zich van het wapen meester maakte, het huis op zijn tenen verliet en zich naar de dichtstbijzijnde wapenhandelaar haastte om patronen te kopen. Er was dus een plan bij hem gerijpt. Die zelfde avond was zijn vader niet aan het diner bij de Pardons. In plaats daarvan zocht hij een taxichauffeur met wiens hulp hij het lijk aan het gare du Nord in bewaring gaf, waarna hij naar bed ging en zich ziek hield.

'De kogel, Paul?'

Zoals hij wel verwacht had, was die niet uit zijn Amerikaanse pistool afgeschoten, wat trouwens onmogelijk was, omdat het wapen op het moment van de misdaad nog bij hem thuis lag, maar door een kleiner wapen, een 6.35, wat niet veel kwaad had kunnen uitrichten als de kogel bij het linkeroog gekomen, niet in de schedel was gedrongen. 'Verder niets te vertellen?... En de maag?' Die bevatte de resten van een overvloedig diner waarvan nog amper iets verteerd was. Zodat de misdaad, volgens dokter Paul, op een uur of elf gesteld kon worden, daar de afgevaardigde Delteil niet behoorde tot diegenen, die vroeg dineren.

'Dank je, beste. Nee, de problemen die ik nu nog moet oplossen horen niet tot jouw afdeling.' In zijn kamer waar nog altijd alleen het groene licht scheen, begon hij nu op zijn eentje te eten. Hij voelde zich onrustig, slecht op zijn gemak. Hij vond het bier lauw. Hij had er niet aan gedacht koffie te bestellen en zijn lippen afvegend liep hij naar de cognac-fles, die hij in de muurkast had staan en schonk zich een glas in.

'Hallo! Mag ik het ziekenhuis?' Tot zijn verrassing hoorde hij de stem van Journe. De professor had zich hier persoonlijk mee belast. 'Hebt u gelegenheid gehad mijn patiënt te onderzoeken? En wat denkt u ervan?' Een afdoend antwoord zou hem hebben opgelucht, maar de oude Journe was er de man niet naar afdoende antwoorden te geven. Hij hield door de telefoon een betoog vol technische termen, waaruit hij opmaakte dat er ongeveer zestig kansen op de honderd waren, dat Lagrange simuleerde, maar dat er bij de minste onhandigheid van zijn kant weken voorbij zouden kunnen gaan, voor men daar een wetenschappelijk bewijs van had. 'Is dokter Pardon nog bij u?' 'Hij is op 't punt hier weg te gaan.' 'Hoe is Lagrange?'

'Een en al volgzaamheid. Hij heeft zich in bed laten stoppen en is tegen de verpleegster gaan praten met een kinderstemmetje. Hij heeft haar huilend toevertrouwd, dat men hem heeft willen slaan, dat hij door iedereen hardnekkig wordt vervolgd en dat dat zijn hele leven al zo is geweest...' 'Zou ik hem morgenochtend kunnen bezoeken?' 'Als u dat wenst.'

'Ik zou graag een woordje met Pardon wisselen.'

En tegen hem:

'Nu?'

'Geen nieuws. Ik ben het niet helemaal met de professor eens, maar hij weet er meer van dan ik en ik heb in jaren niet aan psychiatrie gedaan.' 'Je persoonlijk oordeel?'

'Ik zou er graag enkele uren over denken voor ik me daarover uitspreek. Het is te ernstig om er een lichtvaardig oordeel over te vellen. Ga je nu naar bed?' 'Nog niet. Het is niet erg waarschijnlijk dat ik vannacht nog zal slapen.'

'Heb je mij niet meer nodig?'

'Nee, beste. Dank je wel. Wil je je vrouw nog mijn

verontschuldigingen aanbieden?1

'Zij is het gewend.'

'De mijne ook, gelukkig.'

Maigret stond op met het plan naar de rue Popincourt te gaan om te zien hoe zijn mensen het daar maakten. Vanwege de verbrande papieren in de kachel rekende hij er niet te veel op, dat er nog een aanwijzing zou worden gevonden, maar hij wilde wat in het huis rondsnuffelen. Juist toen hij zijn hoed greep, ging de telefoon. 'Hallo! Met commissaris Maigret? U spreekt hier met de post faubourg Sint-Denis. Ik moest u in ieder geval bellen. U spreekt met agent Lecoeur.' Je kon horen, dat de agent erg opgewonden was. 'Het gaat over die jongeman, van wie we een foto hebben gekregen. Ik heb hier iemand...' Hij verbeterde: '...een man, die zo juist van zijn portefeuille is beroofd in de rue de Maubeuge...' De man, die zijn beklag was komen maken, stond naast hem te luisteren, zodat agent Lecoeur naar woorden zocht.

' 't Is een industrieel uit de provincie... een ogenblik... uit Clermont Ferrand... Hij liep door de rue Maubeuge, een half uur geleden ongeveer, toen een man uit het duister opdook en hem een groot automatisch pistool onder de neus duwde... om juister te zijn, een jonge man...'

Lecoeur sprak tegen iemand achter zich.

'Hij zegt een heel jonge man, eigenlijk een jongen-Het was net of zijn lippen trilden en of hij de grootste moeite had om uit te brengen: 'Uw portefeuille...' ' Maigret fronste de wenkbrauwen. Tien tegen één, of een aanvaller zou zeggen: 'Jè portefeuille!' En daaraan herkende je meteen de amateur, de dilettant. 'Toen deze mijnheer het had over een jongeman,' vervolgde Lecoeur niet zonder trots, 'heb ik meteen gedacht aan de foto die ons gisteren is gegeven en heb ik hem die laten zien. Hij heeft hem zonder aarzelen herkend... Wat zegt u?...'

Nu sprak de industrieel uit Clermont-Ferrand en

Maigret hoorde hem luid zeggen:

'Ik weet het zeker!'

'Wat deed hij daarna?' vroeg Maigret.

'Wie?'

'De aanrander!'

Weer twee stemmen als op een slecht geregelde radio-

post, twee stemmen die hetzelfde zeiden:

'Hij is hard weggelopen.'

'Welke richting uit?'

'Boulevard de la Chapelle.'

'Hoeveel geld zat er in de portefeuille?'

'Ongeveer dertigduizend francs. Wat moet ik doen?

Wilt u hem zien?'

'Wie, de bestolene? Nee. Schrijf zijn verklaring maar in. Een ogenblik. Geef hem eens aan de lijn.' De man begon meteen:

'Ik word Grimal genoemd, Gaston Grimal, maar ik zou liever hebben dat mijn naam...' 'Natuurlijk. Ik wilde u alleen vragen of u niets in de houding van uw aanvaller is opgevallen. Denkt' u er rustig over na.'

'Ik denk er al een half uur over. Al mijn papieren...' 'Er bestaat veel kans, dat ze gevonden worden. Uw aanvaller?'

'Ik kreeg de indruk van een jongeman van goeden

huize, niet van een gewone boef.'

'Was u ver van een straatlantaarn af?'

'Niet zo ver. Van hier naar de andere kamer. Hij

scheen even verschrikt als ik, waarom ik me dan ook

niet...'

'Verdedigd heb.'

'Ja. Toen dacht ik eraan dat er voor je het weet een

ongeluk is gebeurd en...'

'Nog iets anders? Wat voor pak droeg hij?'

'Een donker, marineblauw, denk ik.'

'Verkreukeld?'

'Dat weet ik niet.'

'Ik dank u wel, mijnheer Grimal. Het zou me sterk verwonderen, als uw portefeuille niet heel gauw door een van de dienstdoende agenten op het trottoir gevonden werd, zonder het geld natuurlijk.' Hier was nu een kleinigheid, waaraan Maigret niet gedacht had en hij nam dat zichzelf kwalijk. Alain Lagrange had een revolver weten te bemachtigen, maar hij moest heel weinig geld op zak hebben, gezien de manier van leven in de rue Popincourt. Hij verliet meteen zijn kamer om de radiodienst binnen te vallen, waar slechts twee mannen dienst hadden.

'Roep alle politieposten en -auto's voor mij op.' Binnen een half uur luisterden alle Parijse posten. Aan commissaris Maigret melden elke gewapende aanval of poging daartoe van de laatste vierentwintig uur. Dringend.

Hij herhaalde bovendien het signalement van Alain Lagrange.

Moet zich nog bevinden in de buurt van het gare du Nord en de boulevard de la Chapelle. Hij ging niet dadelijk naar zijn bureau terug, maar langs het registratiebureau voor kamerverhuur. 'Zoek eens of jullie niet ergens de naam van Alain Lagrange hebben. Waarschijnlijk in een tweederangshotel.' Het was te proberen. Alain had mevrouw Maigret niet zijn naam genoemd. Het was mogelijk dat hij de vorige nacht ergens had geslapen. Waarom zou hij, nu men hem toch niet kende, niet zijn ware naam op het formulier ingevuld hebben? 'Wacht u er op, mijnheer de commissaris?' 'Nee. Geef me het antwoord boven maar.' De dactyloscopen waren met hun instrumenten terug van de rue Popincourt, maar de inspecteurs waren er nog gebleven. Om half een kreeg Maigret een telefoontje van de Prefect. 'Iets bijzonders?' 'Niets, tot nu toe.' 'En de kranten?'

'Zullen slechts het communiqué publiceren. Maar zodra de eerste editie uit is, verwacht ik een leger journalisten.' 'Wat denk je, Maigret?'

'Nog niets. Delteils broer wil er met alle geweld een politieke misdaad van maken. Daarvan heb ik hem met een zoet lijntje afgebracht.' Ook de directeur van de P.J. belde en zelfs rechter Rateau. Ze sliepen allemaal slecht die nacht. Wat Maigret aangaat, hij was niet van plan naar bed te gaan. Het was kwart over één, toen hij een heel vreemd telefoontje kreeg. Het kwam niet bij het gare du Nord vandaan, zelfs niet uit het centrum, maar van het commissariaat van Neuilly.

Men had daar zojuist met een agent, die van zijn ronde terugkwam, over de oproep van Maigret gesproken en na zich op het hoofd gekrabd te hebben, had de agent gebromd:

'Misschien had ik er beter aan gedaan hem op te bellen.'

Hij had zijn verhaal gedaan aan de dienstdoende brigadier. De brigadier had hem aangemoedigd zich tot de commissaris te wenden. Het was een jonge agent, die pas enkele maanden het uniform droeg. 'Ik weet niet of u het belangrijk zult vinden,' zei hij, veel te dicht bij de telefoon, zodat zijn stem kraakte. 'Het was vanmorgen of eigenlijk gistermorgen, want het is nu na middernacht... Ik deed de ronde op de boulevard Richard-Wallace, in de buurt van het Bois de Boulogne, bijna tegenover de Bagatelle, want het is pas vanavond dat ik nachtdienst heb. Je hebt daar een rij precies eendere panden... Het was ongeveer tien uur... Ik stond stil om te kijken naar een grote auto, een buitenlands merk, met een nummerbord, dat ik niet kende... Achter me kwam een jongeman een der huizen uit, dat met het nummer 7bis... Ik lette er niet op, want hij liep heel gewoon naar de hoek van de straat... Toen zag ik de concierge, die ook naar buiten kwam en er vreemd uitzag...

Nu wil het geval dat ik haar een beetje ken, sinds ik een paar woorden met haar wisselde, toen ik iemand die bij haar in huis woont, een oproep moest brengen... Zij herkende me... 'U lijkt ongerust,' zei ik tegen haar. En zij antwoordde me:

'Ik vraag me af, wat die daar in mijn huis kwam doen.' Zij keek de jongeman na, die juist de hoek om sloeg. 'Hij liep de loge langs zonder iets te vragen,' ging ze verder. Hij liep op de lift af, aarzelde toen en nam de trap. Omdat ik hem nooit eerder had gezien, liep ik hem na. 'Wie zoekt u?'

Hij was al een paar treden op. Hij keerde zich om, scheen geschrokken en bleef even staan zonder te antwoorden.

Alles wat hij me eindelijk wist te zeggen, was: 'Ik moet me in het huis hebben vergist.' De agent vertelde verder:

'De concierge beweert, dat hij haar zo vreemd aanstaarde, dat ze niet durfde aandringen. Maar toen hij wegging, is ze hem gevolgd. Nieuwsgierig geworden, ben ik zelf naar de hoek van de rue Longchamp gelopen, waar niemand meer te zien was. De jongeman moet het op een lopen hebben gezet. Nu nèt hebben ze

me pas de foto laten zien. Ik weet het niet zeker, maar

zou er op willen zweren, dat hij het was. Misschien heb

ik er verkeerd aan gedaan u op te bellen. De brigadier

heeft me gezegd...'

'Je hebt er heel goed aan gedaan.'

En de jonge agent was niet zo gek of hij zei nog:

'Ik heet Emile Lebraz.'

Maigret riep Lapointe. 'Moe?*

'Nee, chef.'

'Ga jij hier op mijn kamer zitten en neem de telefoon aan. Ik denk binnen drie kwartier weer terug te zijn. Is er iets dringends, bel me dan op nr. 7bis van de boulevard Richard-Wallace. Bij de concierge, die wel telefoon zal hebben. Eigenlijk zou het tijd sparen, als je haar vast opbelde om te vertellen dat ik haar beslist even moet spreken. Zo zal ze tijd hebben op te staan en een peignoir aan te trekken voor ik kom.' De tocht door de verlaten straten nam weinig tijd en toen hij belde, vond hij de loge verlicht en de concierge niet in een peignoir, maar aangekleed om hem te ontvangen. Het was een deftig huis en de loge leek op een salon. In de kamer ernaast, waarvan de deur half open stond, kon je een kind zien liggen slapen. 'Mijnheer Maigret?' stamelde de goede vrouw, helemaal uit haar doen hem in eigen persoon te zien. 'Het spijt me heel erg dat ik u wakker heb moeten maken. Ik wilde alleen dat u deze foto's eens bekeek en me zei, of de jongeman die u vanmorgen op de trap overviel, lijkt op één ervan.

Uit voorzorg had hij zich voorzien van een stel foto's met jongemannen erop van ongeveer dezelfde leeftijd. De concierge aarzelde evenmin als de industrieel uit Clermont.

'Die is het!' zei ze en wees Alain Lagrange aan. 'Bent u er heel zeker van?' 'Ik kan me er niet in vergissen.' 'Heeft hij u toen u hem inhaalde, niet willen bedreigen?'

'Nee! Het is grappig dat u me dat vraagt, want daar heb ik zelf ook over gedacht. Het is eerder een indruk, ziet u? Ik zou niet iets willen beweren, waarvan ik niet helemaal zeker ben. Toen hij zich om had gedraaid, bewoog hij zich niet, maar ik kreeg een raar gevoel in mijn borst. Om u de waarheid te zeggen, ik had de indruk alsof hij aarzelde me te gaan mishandelen...'

'Hoeveel huurders hebt u hier?' 'Er zijn meestal twee huurders per etage. Dat zijn dus veertien appartementen op de zeven etages. Maar er staan er op 't ogenblik twee leeg. Eén gezin is drie weken geleden naar Brazilië vertrokken - het waren trouwens Brazilianen van de Ambassade - en een mijnheer van de vijfde is twaalf dagen geleden gestorven.' 'Zou u me een lijst van uw huurders kunnen geven?' 'Heel gemakkelijk. Ik heb er een liggen.' Op een gastoestel kookte water en de concierge wijdde zich aan het koffiezetten, nadat ze de commissaris een getypt vel toegestoken had. 'Ik dacht dat u wel trek in een kopje zou hebben. Op

dit uur... Mijn man die ik verleden jaar moest missen, was niet bepaald bij de politie, maar hoorde bij de Parijse gendarmerie.'

'Gelijkvloers zie ik twee namen, de Delvals en de

Trélo's.' Ze lachte.

'Ja. De Delvals zijn importeurs en hebben hun bureaus op de place Voltaire. Maar mijnheer Trélo is helemaal alleen. Kent u hem niet? Hij is filmkomiek. Maar naar hem zal de jongeman niet gewild hebben, daar hij immers aarzelde bij de lift en toen naar de trap liep.'

'Op de eerste verdieping links mijnheer Desquiens, zoals u op de lijst kunt zien, die is op het ogenlijk afwezig. Hij houdt vakantie bij zijn kinderen die een huis hebben in de Midi.' 'Wat doet hij?'

'Niets. Hij is rijk. Hij is weduwnaar en heel beleefd en rustig.' 'Rechts, Rosetti?'

'Italianen. Zij is heel knap. Ze hebben drie bediendes en een kinderjuffrouw voor de baby, die ruim een jaar is.'

'Beroep?'

'Mijnheer Rosetti doet in auto's. Het was zijn wagen,

waar de agent naar stond te kijken, toen ik naar buiten

kwam, de jongeman achterna.'

'Op de tweede? Neemt u me niet kwalijk dat ik u

zo lang ophoud.'

"t Is niets. Twee klontjes? Melk?'

'Geen melk. Dank u. Mettelal. Wie zijn dat?' 'Ook rijke mensen, maar die geen personeel kunnen houden, want mevrouw Mettelal, die sukkelend is, verwijt dat aan iedereen.'

Maigret maakte aantekeningen in de marge van de lijst.

'Op dezelfde verdieping zie ik staan: Beauman.' 'Makelaars in diamant. Ze zijn op reis. 't Is de tijd van het jaar. Ik stuur hun de post door naar Zwitserland.'

'Op de derde rechts. Jeanne Debul. Een vrouw alleen?'

'Een vrouw alleen ja.'

De concierge had dit op de toon gezegd, waarop vrouwen gewoon zijn te spreken, als ze het over een andere vrouw hebben, die ze niet kunnen uitstaan. 'Wat voor soort vrouw?'

'Het is moeilijk dat een soort te noemen. Zij is gisteren tegen de middag naar Engeland vertrokken. Ik heb me er wel over verbaasd, dat ze er niet over gesproken had.' 'Met wie?'

'Met haar dienstmeisje, een aardig meisje, dat mij alles vertelt.' Ze zei het niet zonder voldoening. 'Is de dienstbode boven?'

'Ja, zij heeft hier een deel van de avond doorgebracht. Zij talmde met naar bed gaan, want ze is bang en vindt het vreselijk alleen in die kamers te slapen.'

'U zei, dat ze verbaasd was?' 'Het meisje? Ja. De vorige nacht was mevrouw De-

bul heel laat thuisgekomen, wat dikwijls gebeurt.

Let wel, dat ze mevrouw wordt genoemd, maar ze is

vast nooit getrouwd geweest.'

'Welke leeftijd?'

'De echte, of die ze voorgeeft?'

'Beide.'

'Haar ware leeftijd ben ik te weten gekomen, toen ze kwam huren, want toen heb ik haar papieren in handen gehad.' 'Hoe lang is dat geleden?'

'Twee jaar ongeveer. Daarvoor woonde ze in de rue Notre-Dame-de-Lorette. Kortom, ze is negenenveertig maar zegt veertig, 's Morgens kun je haar d'r leeftijd wel aanzien, 's Avonds, heus...' 'Heeft ze een minnaar?'

'Het is niet zoals u misschien denkt. Anders zou ze hier niet mogen wonen. De beheerder is heel streng op dat punt. Ik weet niet goed hoe ik het u moet uitleggen.'

'Probeer het maar.'

'Ze is niet van hetzelfde slag als de andere huurders. Toch maakt ze geen ongunstige indruk, ziet u? Ze is geen maintenée bijvoorbeeld. Ze heeft geld. Ze krijgt brieven van haar bank en van haar makelaar in effecten. Ze zou een weduwe of gescheiden vrouw kunnen zijn, die het leven van de plezierige kant bekijkt.' 'Ontvangt ze mensen?'

'Geen gigolo's, als u dat bedoelt. Haar zaakwaarnemers komen zo nu en dan. Ook vrienden. Soms echtparen. Maar ze gaat liever uit, dan dat ze bezoek ontvangt. 's Morgens blijft ze tot twaalf uur in bed, 's middags gaat ze soms de stad in, altijd even goed gekleed, heel bescheiden zelfs. Dan komt ze thuis om zich in avondkleren te steken en ik trek pas vèr na middernacht voor haar aan het touw. Toch is wat Georgette, haar dienstmeisje zegt, vreemd. Zij geeft veel geld uit. Haar bontmantels zijn alleen al een fortuin waard en ze draagt aan haar vinger altijd zó'n grote diamant. Georgette beweert niet minder, dan dat ze gierig is en veel tijd besteedt aan het controleren van de huishoudrekeningen.' 'Wanneer is ze vertrokken?'

'Tegen half twaalf. Dat bevreemdde Georgette. Om die tijd lag mevrouw meestal nog op bed. Zij sliep, toen ze werd opgebeld. Direct daarna heeft ze zich een spoorboekje laten brengen.' 'Was dat kort nadat de jongeman probeerde het huis binnen te komen?'

'Ja, kort daarna. Ze heeft niet op haar ontbijt gewacht en is gaan pakken.' 'Veel bagage?'

'Alleen handkoffers, geen grote koffers. Ze heeft veel gereisd.'

'Waarom zegt u dat?'

'Omdat haar koffers vol etiketten zitten, van de grote hotels in Deauville, Nice, Napels, Rome, en andere buitenlandse steden.'

'Heeft ze niet gezegd wanneer ze terugkwam?' 'Niet tegen mij. Georgette weet er evenmin iets van.' 'Heeft ze haar niet gevraagd de post op te sturen?' 'Nee. Ze heeft alleen naar het gare du Nord opgebeld, om een plaats te bespreken in de expresse naar Calais.'

Maigret werd getroffen door de hardnekkigheid waarmee die woorden 'gare du Nord' steeds terugkwamen van het begin van deze geschiedenis af. Op het bagage-depót van het gare du Nord was het, dat Francois Lagrange de grote koffer in bewaring had gegeven met het lichaam van het kamerlid erin. En ook was het in de omgeving van het gare du Nord, dat zijn zoon de industrieel uit Clermont-Ferrand had aangerand. Diezelfde Alain ging zomaar een huis binnen en de trap op op de boulevard Richard-Wallace, en wat later begaf een huurster van datzelfde huis zich naar het gare du Nord. Samenloop van omstandigheden?

'Weet u, als u soms van plan bent Georgette te ondervragen, zal ze verrukt zijn. Ze is zo bang alleen te zijn, dat ze blij zal wezen gezelschap te krijgen.' En de concierge voegde eraan toe: 'En vooral gezelschap als het uwe!' Maar allereerst wilde Maigret de lijst van huurders afwerken en hij ging hem geduldig systematisch door. Op de vierde zat een filmregisseur, een goeie, wiens naam je op alle muren in Parijs zag staan. Vlak boven hem een cineast, ook heel bekend, en het was wel toevallig dat op de zevende verdieping een scenarioschrijver woonde, die elke ochtend op het balkon gymnastiek deed.

'Zal ik Georgette voor u gaan waarschuwen?*

'Ik zou eerst even op willen bellen.' Hij belde het gare du Nord.

'Met Maigret van de P.J. Zeg eens, gaat er omstreeks

middernacht een trein naar Calais?'

Het was tegen halftwaalf, dat de industrieel in de rue

Maubeuge was aangerand.

'Dertien minuten over twaalf.'

'Een expresse?'

'Hij heeft om halfzes aansluiting op de mailboot naar Dover. Stopt nergens onderweg.' 'Herinnert u zich of er een kaartje is afgegeven aan

een jongeman alleen?'

'De beambten die toen achter de loketten zaten, zijn allemaal naar bed gegaan.' 'Ik dank u zeer.'

Hij belde de havenpolitie te Galais en gaf hun het signalement van Alain Lagrange. 'Hij is gewapend,' voegde hij er voor alle zekerheid aan toe.

Al hechtte hij er niet al te veel waarde aan, toch zei hij, nadat hij zijn kopje had leeggedronken: 'Nu ga ik naar boven naar Georgette. Waarschuwt u haar vast?'

Waarop de concierge ondeugend lachend, antwoordde:

'Pas maar op! Het is een knap meisje!'

Ze voegde er nog aan toe:

'Dat houdt van knappe mannen!'

Waarin het dienstmeisje over zichzelf tevreden is, maar waarin Maigret dit tegen zes uur in de morgen van zichzelf niet kan zeggen

Ze had een rose huid en een zware boezem en droeg een crêpe pyama, die zo dikwijls gewassen was dat haar vormen er door schenen. Je zou kunnen zeggen dat haar rolronde figuur niet uitgegroeid was en dat ze met haar voor Parijs te frisse kleur, deed denken aan een gans, die nog in de nestveren zat. Toen ze hem had open gedaan, had hij de bedlucht geroken. Hij had de concierge laten bellen om haar wakker te maken en te vertellen dat hij naar boven kwam. Zij had blijkbaar geen gehoor gegeven, want toen hij op de derde verdieping was gekomen, rinkelde in haar kamer nog steeds de telefoon.

Hij had gewacht. Het toestel was te ver van het portaal dan dat hij haar stem zou kunnen horen. Maar toen waren er voetstappen op de loper te horen geweest en zij had hem opengedaan, helemaal niet verlegen en zonder eerst de moeite genomen te hebben, een peignoir aan te trekken. Zou ze er misschien geen hebben? Als ze 's morgens opstond, was dat om aan het werk te gaan, en als ze zich 's avonds uitkleedde, was het om naar bed te gaan. Haar blonde haar zat helemaal door de war en op haar lippen zaten nog restjes lippenstift.

•Wilt u daar gaan zitten?*

Ze waren de voorkamer doorgegaan en ze had in de zitkamer alleen een grote staande lamp aangestoken. Zelf koos ze een grote canapé van een zacht groene kleur en strekte zich daar half zittend op uit. De wind, die door de hoge glazen deuren kwam, bolde de gordijnen op. Zij keek naar Maigret met de ernst van kinderen, die vol aandacht kijken naar een groot man, van wie men hun veel heeft verteld. 'Ik had me u niet helemaal zó voorgesteld,' bekende ze eindelijk.

'Hoe had u me zich dan voorgesteld?* 'Dat weet ik niet. Maar het valt wél mee.' 'De concierge verzekerde me, dat u niet boos zou zijn als ik naar boven ging om u enkele vragen te stellen.' 'Over mevrouw?'

Dat verbaasde haar niet. Niets zou haar ooit verbazen.

'Hoe oud bent u?'

'Tweeëntwinig jaar, waarvan ik er zes in Parijs ben. Maar vraagt u nu maar wat u weten wilt.' Hij begon met haar de foto van Alain Lagrange te tonen .

'Kent u hem?'

'Ik heb hem nooit gezien.'

'Weet u zeker, dat hij nooit bij uw mevrouw is geweest?'

'In ieder geval niet, sinds ik hier ben. Jonge mannen zijn haar smaak niet, al zou men dat kunnen denken.'

'Waarom zou men dat kunnen denken?

'Vanwege haar leeftijd.'

'Bent u al lang bij haar in dienst?'

'Sinds ze hier is komen wonen. Dat is nu bijna twee

jaar.'

'Werkte u niet bij haar, toen ze nog in de rue Notre-Dame-de-Lorette woonde?'

'Nee. Ik ben me komen aanbieden op de dag, dat ze hiér introk.'

'Had ze toen haar vorig meisje nog?' 'Dat heb ik zelfs nooit ontmoet. Men zou zeggen, dat ze helemaal opnieuw begon. De meubels, de andere dingen, alles was nieuw.'

Voor haar scheen dat iets te betekenen en Maigret meende te begrijpen, wat ze ermee bedoelde. 'Houdt u niet van haar?'

'Zij is niet het soort vrouw, waar je van houden kunt. Dat laat haar trouwens koud ook.' 'Wat wilt u daarmee zeggen?'

'Dat ze aan zichzelf genoeg heeft. Ze doet geen moeite om aardig te zijn. Als ze praat, is dat niet voor uw plezier maar omdat ze zin heeft om te praten.' 'Weet u niet, wie haar heeft opgebeld toen ze plotseling besloot naar Londen te vertrekken?' 'Nee. Ze nam zelf de telefoon aan. Ze heeft geen naam genoemd.'

'Was ze verrast, onaangenaam getroffen?' 'Als u haar kende, zou u weten, dat ze nooit laat merken wat ze voelt.'

'Weet u niets van haar verleden af?'

'Alleen, dat ze woonde in de rue Notre-Dame-de-Lorette, dat ze erg familiaar met me is en alle rekeningen uitpluist.'

Volgens haar verklaarde dat blijkbaar alles en ook nu weer dacht Maigret haar te begrijpen. 'Dus, volgens u, is ze niet een echte vrouw van de wereld?5

'Stellig niet. Ik heb gewerkt bij een echte vrouw van

de wereld en ik ken het verschil. Ik heb ook gewerkt in

de omgeving van de place Saint-Georges bij een vrouw,

die zich liet onderhouden.'

'Werd Jeanne Debul onderhouden?'

'Als ze het werd, dan nu toch niet meer. Ze is stellig

rijk.'

'Kwamen er mannen bij haar?'

'Haar masseur om de andere dag. Met hem praatte

ze ook vertrouwelijk en ze noemde hem Ernst.'

'Was er iets tussen hen?'

'Zoiets interesseert haar niet.'

Haar pyjamajasje was er zo een, dat je over je hoofd aan moet trekken, erg kort en omdat Georgette achterover in de kussens lag, zag je boven de ceintuur een stuk van haar huid. 'Vindt u het niet erg, als ik rook?5 'Neemt u me niet kwalijk,' zei hij, 'maar ik heb geen sigaretten.'

'Er staan er op dat ronde tafeltje...' Zij vond het heel gewoon, dat hij opstond en haar een pakje Egyptische sigaretten aanreikte, dat van Jeanne Debul was. Terwijl hij haar een lucifer voorhield,

trok ze onhandig aan haar sigaret en blies de rook uit als een beginneling.

Ze was tevreden over zichzelf, in haar schik, wakker gemaakt te zijn door een zo belangrijk man als Maigret, die bovendien aandachtig naar haar luisterde.

'Zij heeft veel vrienden en vriendinnen, maar die komen zelden hier. Zij belt hen op en noemt hen dikwijls bij hun voornaam. Ze ziet ze 's avonds op cocktails of in restaurants en nachtclubs. Ik heb me dikwijls afgevraagd of ze hiervóór niet een huis hield. Begrijpt u, wat ik daarmee wil zeggen?' 'En de mannen die hier komen?' 'Dat is vooral haar zaakwaarnemer. Ze ontvangt hem in haar werkkamer, 't Is een procureur, Mr. Gibon, die niet uit deze buurt is, maar woont in het negende arrondissement. Ze kende hem dus van vroeger, toen ze in diezelfde wijk woonde. Er is ook een jongere man, die op een bank werkt, en met wie ze over haar beleggingen praat. Hem belt ze op als er beursorders te geven zijn.'

'Ziet u nooit een zekere Francois Lagrange?'

'De ouwe sok?' En lachend ging ze verder:

'Ik noem hem niet zo, maar mevrouw. Als ik haar

kom zeggen dat hij er is, moppert ze:

'Alweer die ouwe sok?'

'Dat is ook een aanwijzing, vindt u niet? Als hij zich laat aandienen, zegt hij altijd:

'Vraag aan mevrouw Debul, of zij baron Lagrange kan ontvangen.'

'En ontvangt ze hem?* 'Bijna altijd.' 'Betekent dat dikwijls?

'Laten we zeggen, ongeveer eens per week. Er gaan weken voorbij, dat hij niet komt, en andere, waarin hij twee keer komt. De vorige week is hij twee keer op één dag geweest.' 'Hoe laat?'

'Steeds 's morgens tegen een uur of elf. Buiten Ernst de masseur, is hij de enige, die zij op bed ontvangt.' En, omdat hij die steek opmerkte: 'Het is niet, wat u denkt. Zelfs voor de procureur kleedt zij zich. Ik moet zeggen, dat zij zich goed kleedt, zeer eenvoudig. Dat is ook wat me direct trof. Haar manier van doen als ze op bed ligt of in haar kamer is, en haar manier van doen als ze gekleed is. Het zijn twee verschillende mensen. Ze spreekt niet op dezelfde manier, je zou haast zeggen, dat zelfs haar stem verandert.'

'Is ze in bed gewoner?

'Ja. Niet alleen gewoner, ik weet eigenlijk niet hoe ik het zeggen moet...'

'Is Fran^ois Lagrange de enige, die zij zo ontvangt?' 'Ja. Ze roept tegen hem, in wat voor toilet ze ook is: 'Kom er maar in, jij'. Alsof ze oude vrienden zijn.' 'Of oude medeplichtigen?'

'Wat u wilt. Zolang ik er ben, praten ze over niets bijzonders. Hij zit bescheiden op de punt van zijn stoel, alsof hij bang is de satijnen bekleding te kreukelen.' 'Heeft hij papieren of een tas bij zich?'

'Nee. Het is een keurige man. Het is niet mijn

smaak, maar hij is heel deftig.'

'Hebt u nooit hun gesprekken gehoord?*

'Dat kan niet met haar. Zij raadt alles. Ze hoort

scherp. Hier in huis is zij het eerder, die aan de deur

luistert. Als ik soms eens telefoneer, kan ik er zeker

van zijn, dat ze me ergens bespiedt. Als ik een brief

naar de post breng, zegt ze tegen me: 'Aan wie heb

je nu weer geschreven?' En ik weet dat ze naar het

adres kijkt. Kent u het type nu?'

'Ik ken het, ja.'

'Er\is iets wat u nog niet hebt gezien en wat u misschien belangrijk vindt.'

Ze sprong op en wierp het eindje van haar sigaret in de asbak.

'Komt u maar mee. U kent nu de zitkamer. Die heeft dezelfde soort meubilering als alle kamers in dit huis. Een van de beste Parijse stoffeerders heeft voor die inrichting gezorgd. Hier is de eetkamer, ook in moderne stijl. Wacht, dan zal ik het licht aan doen.' Ze duwde een deur open, draaide een schakelaar om en ging opzij om hem een slaapkamer te laten zien, helemaal in wit satijn.

'En hier kunt u zien, hoe ze zich 's avonds kleedt.'

In een aangrenzend vertrek opende ze muurkasten

en ging met haar hand langs de zij van japonnen, die

daar keurig op een rij hingen.

'Goed. Komt u nog even mee?'

Ze ging hem voor een gang door, de crêpe van haar

pyjamabroek heel strak om haar dijen. Ze opende een andere deur, draaide weer aan een schakelaar. 'Kijk!'

Het was een bureau aan de achterzijde van het huis, dat dat van een zakenman had kunnen zijn. Er was niet het minste spoor van vrouwelijkheid. Een stalen sorteerbak was groen geverfd en achter de draaibare fauteuil met een hoge rug stond een enorme, vrij moderne brandkast.

'Hier brengt ze een deel van haar middagen door en ontvangt ze de procureur en de man van de bank. Hier...'

Zij wees op een stapel kranten: Le Courrier de la Bourse. Beursberichten. 'Draagt ze een bril?' 'Alleen in deze kamer.'

Er lag er één, met grote ronde glazen in een schildpad montuur, op een vloeiblad met koperen hoeken. Werktuiglijk probeerde hij de brandkast open te maken, maar die zat op slot.

'Elke nacht, zodra ze thuiskomt, sluit ze haar juwelen in de brandkast.'

'Wat zit er verder in? Hebt u er wel eens in gekeken?' 'Vooral stukken. En papieren. En dan een klein rood boekje dat ze dikwijls raadpleegt.' Van het bureau nam Maigret zo'n lijstje, waarop je veel voorkomende telefoonnummers kan noteren en ging plichtmatig de lijst langs. Hij las de namen zacht. Georgette verduidelijkte:

'De melkboer... De slager... De winkel met huishoudelijke artikelen in de avenue de Neuilly... De schoenmaker van mevrouw...'

Toen er slechts voornamen kwamen, glimlachte ze voldaan.

'Olga... Nadine... Marcelle...' 'Wat heb ik u gezegd?'

Er waren ook voornamen van mannen, maar minder. Dan namen die het meisje niet kende. Bij de rubriek 'banken' waren niet minder dan vijf van zulke instellingen ingeschreven, waarvan een Amerikaanse op de Place Vendöme.

Hij zocht, maar vond niet de naam Delteil. Er waren wel ergens op de lijst een André en een Pierre. Waren dat het kamerlid en zijn broer? 'Verwachtte u, na de rest van het huis en haar garderobe gezien te hebben, dit te vinden?' Hij zei nee, om haar plezier te doen. 'Hebt u geen dorst?'

'De concierge was zo vriendelijk koffie voor me te zetten.'

'Wilt u geen borreltje?'

Ze nam hem mee naar de zitkamer, ondertussen de lampen achter zich uitdraaiend, en nam haar plaats weer in op de canapé, alsof hun onderhoud nog uren zou duren, al had hij geweigerd iets te drinken. 'Drinkt mevrouw?' 'Als een man.' 'Veel dus?'

'Ik heb haar nooit dronken gezien, behalve een of twee keer, dat ze tegen de morgen thuiskwam. Maar

ze maakt voor zichzelf een whisky klaar direct na haar

koffie en neemt er dan nog twee of drie in de loop van

de middag. Daarom zeg ik, dat ze drinkt als een man.

Ze drinkt de whisky bijna puur.'

'Heeft ze u niet gezegd in welk hotel in Londen ze zou

logeren?'

'Nee.'

'En ook niet hoe lang ze denkt te blijven?'

'Ze heeft niets tegen me gezegd. Ze had nog geen

half uur nodig om te pakken en zich te kleden.'

'Wat droeg ze, toen ze wegging?'

'Haar grijze tailleur.'

'Heeft ze avondjaponnen meegenomen?'

'Twee.'

'Ik geloof, dat ik u niets meer te vragen heb en dat ik u naar bed kan laten gaan.' 'Nu al? Hebt u zo'n haast?'

Ze liet hem expres nog wat meer van zichzelf zien tussen de twee delen van haar pyjama in, en ook kruiste ze haar benen met opzet op een bepaalde manier. 'Gebeurt het u dikwijls, dat u 's nachts de mensen ondervraagt?' 'Zo nu en dan.'

'Wilt u werkelijk niets gebruiken?' Ze zuchtte.

'Ik zal, nu ik eenmaal wakker ben, niet meer in slaap

kunnen komen. Hoe laat is het?'

"t Zal gauw drie uur zijn.'

'Om vier uur begint het al dag te worden en gaan

de vogels zingen.'

Hij vond het vervelend haar teleur te stellen, maar stond op, en misschien hoopte zij nog, dat hij niet werkelijk zou gaan, maar dat hij bij haar zou komen. En het was pas toen ze hem naar de deur zag gaan, dat ze ook opstond. 'Komt u terug?' 'Misschien.'

'U komt nooit ongelegen. U moet alleen twee keer kort en een keer lang op de bel drukken. Dan zal ik weten, dat u het bent en opendoen. Als ik alleen ben, doe ik niet altijd open.' 'Dank u, juffrouw.'

Hij rook weer de lucht onder haar armen. Een van haar zware borsten streek tamelijk opdringerig langs zijn mouw.

'Veel succes!' wenste ze hem, toen hij bij de trap was. En zij boog zich over de leuning om hem naar beneden te zien gaan.

Op zijn bureau vond hij Janvier op hem wachten, die urenlang doorgebracht had in het huis in de rue Popincourt en er uitgeput uitzag. 'En chef? Heeft hij bekend?' Maigret schudde van nee.

'Ik heb Houard voor alle zekerheid daar gelaten. Wij hebben het huis binnenstebuiten gekeerd, zonder dat het veel heeft opgeleverd. Ik wilde u alleen dit laten zien.'

Maigret schonk zich eerst een glas wijn in en schoof toen de fles naar de inspecteur toe. 'U zult zien dat het wel iets vreemds is.'

In een kartonnen kaft, die van een schoolschrift was afgescheurd, zaten krantenknipsels, sommige met foto's erbij.

Met gefronste wenkbrauwen las Maigret de opschriften, keek de teksten door, terwijl Janvier vermaakt naar hem zat te kijken.

Alle artikelen gingen zonder uitzondering over de commissaris, en sommige waren zeven jaar oud. Het waren verslagen van het onderzoek in veel zaken, van dag tot dag bijgehouden, met dikwijls nog een resumé van de rechtszittingen.

'Valt u niets op, chef? Terwijl ik hier op u zat te wachten, heb ik ze van het begin tot het eind gelezen.' Er viel Maigret wel iets op, maar daarover praatte hij liever niet.

'Je zou er op zweren, nietwaar, dat die zaken gekozen zijn, waarin het lijkt, dat u de schuldige verdedigt.' Een van de artikelen was zelfs getiteld: De commissaris is een goedmoedig mens.

Een ander was gewijd aan een verklaring van Maigret op de rechtszittingen, een verklaring, aan de hand waarvan alle antwoorden blijk gaven van zijn genegenheid voor de jongeman, die berecht werd. Duidelijker nog was een ander artikel, een jaar geleden in een weekblad verschenen, dat niet over een bepaalde zaak ging, maar over de schuld in 't algemeen, en dat als titel had: De menselijkheid van Maigret. 'Waar denkt u aan? Dit dossier bewijst, dat de brave man u sedert lang volgt, belang stelt in uw doen en laten en in uw karakter.'

Er waren woorden onderstreept met blauw potlood, onder andere de woorden toegeeflijkheid en begrip. Tenslotte was er een artikel in zijn geheel aangestreept, waarin een journalist vertelde van de laatste morgen van een ter dood veroordeelde die, na de priester geweigerd te hebben, als gunst een laatste onderhoud met commissaris Maigret vroeg. 'Vindt u het niet grappig?'

Hij was inderdaad ernstiger geworden en bedrukter, alsof deze ontdekking nieuwe gezichtspunten opende. 'Heb je niets anders gevonden?' 'Rekeningen. Kennelijk niet voldaan. De baron heeft overal schuld. De kolenman is van verleden winter af niet betaald. Hier is een foto van zijn vrouw met hun eerste kind.'

Het was een lelijke afdruk. De jurk was uit de mode en het kapsel ook. De jonge vrouw op het portret glimlachte melancholiek. Misschien was het uit de tijd waarin dat mooi werd gevonden, voornaam. Toch kon Maigret er een eed op doen, dat iedereen alleen bij het zien van die foto, wel begreep dat die vrouw niet gelukkig zou worden.

'In een kast heb ik een van haar japonnen gevonden van bleekblauw satijn en ook een doos vol babykleertjes!'

Janvier had drie kinderen, waarvan de laatste nog geen jaar was.

'Mijn vrouw bewaart alleen hun eerste paar schoentjes.'

Maigret nam de telefoon van de haak.

'Met het politieziekenhuis?' vroeg hij zacht. 'Hallo! Met wie spreek ik?' 't Was de rossige verpleegster, die hij goed kende. 'Met Maigret. Hoe is het met Lagrange? Wat zegt u? Ik versta u niet goed.'

Ze zei, dat haar patiënt, na een injectie gekregen te hebben bijna direct na het vertrek van de professor ingeslapen was. Een half uur later had ze een geluidje gehoord en was op haar tenen gaan kijken. 'Hij huilde.' 'Zei hij wat tegen u?'

'Hij hoorde me en toen heb ik het licht aangedaan. Er blonken tranen op zijn wangen. Hij keek me een tijdje zwijgend aan en hij scheen te aarzelen of hij me in vertrouwen zou nemen.'

'Had u de indruk, dat hij goed bij zijn verstand was?' Ook zij aarzelde.

'Daar kan ik niet over oordelen,' krabbelde ze terug. 'En toen?'

'Hij deed alsof hij mijn hand wilde grijpen.' 'En deed hij het?'

'Nee. Hij begon te drenzen en herhaalde steeds dezelfde woorden:

'U zult mij toch niet door hen laten slaan?... Ik wil niet geslagen worden...' 'Is dat alles?'

'Eindelijk werd hij opgewonden. Ik dacht dat hij uit bed zou springen en hij begon te roepen: 'Ik wil niet sterven!... Ik wil niet! Ze mogen me niet laten sterven...'

Maigret hing op, en wendde zich tot Janvier die tegenover hem zat te vechten tegen de slaap. 'Je kunt wel naar bed gaan.' 'En u?'

'Ik moet wachten tot halfzes. Ik moet weten of die kwajongen werkelijk de trein naar Calais heeft genomen.'

'Waarom zou hij dat gedaan hebben?' 'Om in Engeland iemand te ontmoeten.' Donderdagmorgen had Alain hem zijn pistool ontstolen en zich van patronen voorzien. Vrijdag begaf hij zich naar de Boulevard Richard-Wallace en een half uur later kreeg Jeanne Debul, die zijn vader kende, een telefoontje en ging haastig naar het gare du Nord. Wat deed de jongeman gedurende de middag? Waarom vertrok hij niet meteen? Zou het niet kunnen zijn, omdat hij zonder geld zat?

Om dat te krijgen, door het enige middel dat hem ten dienste stond, moest hij wachten tot het vallen van de avond.

Schijnbaar toevallig overviel hij de industrieel uit Clermont-Ferrand, niet ver van het gare du Nord en kort voor het vertrek van een trein naar Calais. 'Ik vergat u eigenlijk nog te vertellen, dat er opgebeld is over de portefeuille. Hij is op straat teruggevonden.' 'Waar?'

'In de rue Dunkerque.' Alweer vlak bij het station. 'Zonder geld natuurlijk.'

'Bel vóór je gaat nog even de afdeling paspoorten op, 112

en vraag hun of ze ooit een paspoort hebben uitgereikt op naam van Alain Lagrange.' Ondertussen installeerde hij zich voor het raam. Het was nog geen dag, maar het grauwe, kille uur voor zonsopgang. In een zeegroen waas stroomde de bijna zwarte Seine voort en een schipper spoelde met veel water de brug schoon van zijn schip, dat aan de kade gemeerd lag. Een sleepboot zakte de stroom af om ergens zijn sleep te zoeken.

'Hij heeft elf maanden geleden een paspoort aangevraagd, chef. Hij wilde naar Oostenrijk.' 'Dus zijn pas is nog geldig. Voor Engeland is geen visum vereist. Heb je zijn pas niet tussen zijn paperassen gevonden?' 'Niets.'

'Nog reserve-kleren?'

'Hij moet slechts , één net pak hebben en dat heeft hij aan. Er hangt er nog een in zijn kast, maar dat is tot op de draad versleten. Alle schoenen die we gezien hebben waren door.' 'Ga maar naar bed.'

'Weet u zeker, dat u me niet meer nodig hebt?* 'Heel zeker. Er blijven trouwens nog twee inspecteurs op het bureau over.'

Maigret merkte niet dat hij in zijn leunstoel indommelde en toen hij plotseling zijn ogen opendeed, omdat de sleepboot van straks de stroom weer opkwam en floot voor hij onder de brug doorging, nu gevolgd door zeven schepen, was de lucht rose gekleurd en hij zag al lichtschitteringen aan de nokken der daken. Hij keek op zijn horloge en nam de telefoon van de haak:

'De havenpolitie te Calais.'

Dat duurde een poosje. De havenpolitie gaf geen

antwoord. De inspecteur die eindelijk aan het toestel

kwam, was buiten adem.

'Met Maigret, van de Parijse recherche.'

'Ik weet ervan.'

'En?'

'We zijn juist klaar met het controleren van de passagiers. Het schip ligt nog aan de kade. Mijn collega's zijn nog aan boord.'

Maigret hoorde de stoten op de sirenes van de mailboot die op het punt stond te vertrekken. 'De jonge Lagrange?'

'Hebben we niet gevonden. Niemand die er op lijkt. Er waren weinig passagiers, dus het was gemakkelijk na te gaan.'

'Hebt u nog een lijst van hen, die gisteren scheep gingen?'

'Die zal ik even in het bureau hiernaast moeten halen. Wacht u even?'

Toen hij weer sprak, was het om te vertellen: 'Ik zie ook bij de vertreklijst van gisteren geen Lagrange staan.'

'Het gaat niet om Lagrange. Zoek eens ene Jeanne Debul.'

'Debul... Debul... D...D... Hier... Daumas... Dazer-gues... Debul, Jeanne, Louise, Clémentine, negenenveertig jaar, wonende te Neuilly-sur-Seine, 7 bis, Boulevard...'

'Dat weet ik. Welk adres heeft ze als haar bestemming

opgegeven?'

'Londen, Hotel Savoy...'

'Dank u zeer. Weet u zeker, dat Lagrange...'

'U kunt er zeker van zijn, mijnheer de commissaris.'

Maigret had het warm, misschien omdat hij niet naar

bed was geweest. Hij was in een slecht humeur, en het

was alsof hij zich ergens op moest wreken toen hij

naar de cognacfles greep. Toen ineens, nam hij weer

de haak af en gromde:

'Le Bourget.'

Zijn stem klonk bars en met een grimas haastte de telefoniste zich wat ze kon. 'Met Maigret, van de recherche.' 'Met inspecteur Mathieu.'

Is er vannacht een vliegtuig naar Londen vertrokken?'

'Er ging er één gisteravond tien uur, één om nul uur vijfenveertig en tenslotte is het eerste vliegtuig van vanmorgen daarnet losgekomen. Ik hoor het nog stijgen.'

'Wilt u een lijst van passagiers zien te krijgen?' 'Van welk?'

'Van nul uur vijfenveertig.' 'Een ogenblik.'

Zelden was Maigret zo weinig beminnelijk. 'Bent u daar?'

'Ja-'

'Zoek Lagrange.'

'Goed... Lagrange, Alain, Francois, Marie...'

'Ik dank u.'

Maigret had al opgehangen. Door dat verwenste Gare

du Nord, dat hem gehypnotiseerd had, had hij niet

aan een vliegtuig gedacht, zodat Alain Lagrange met

zijn geladen pistool nu al een tijdje in Londen was.

Zijn hand dwaalde even doelloos over het bureau,

voor hij de haak opnam.

'Hotel Savoy in Londen.'

Hij kreeg het bijna meteen.

'Hotel Savoy. Met de receptie.'

Het begon hem te vervelen weer zijn doopceel af te

moeten draaien.

'Kunt u me zeggen of er gisteren een zekere Jeanne Debul bij u is aangekomen?'

Dat nam minder tijd dan bij de politie. De bediende van de receptie had de lijst van de gasten van die dag onder zijn bereik.

'Ja mijnheer. Kamer 605. Wilt u haar spreken?' Hij aarzelde.

'Nee. Kijkt u ook of er deze nacht een zekere Alain Lagrange bij u is aangekomen.' Dat duurde nauwelijks langer. 'Nee mijnheer.'

'Ik veronderstel dat u uw gasten hun pas vraagt als ze zich melden?'

'Zeker. Wij houden ons aan de regels.'

'Alain Lagrange zou dus niet onder een andere naam

bij u kunnen zijn ingeschreven?'

'Behalve als hij een valse pas heeft. Vergeet u niet dat

ze elke avond door de politie nagezien worden.' «Dank u.'

Nu moest hij nog één telefoonnummer laten aanvragen en dat vond hij extra vervelend, temeer omdat hij dan zijn slechte school-Engels te hulp moest roepen. 'Scotland Yard.'

Het zou een wonder zijn als inspecteur Pyke, die hij in Frankrijk had ontmoet, op zo'n uur dienst had. Hij moest zich tevreden stellen met een onbekende, die eindelijk begreep wie hij was en hem met een neusstem antwoordde.

'Een zekere Jeanne Debul, negenenveertig jaar oud, logeert in Savoy, kamer 605... Ik zou graag willen dat u haar de eerstvolgende uren onopvallend liet schaduwen...'

De man aan het andere eind van de lijn had de gewoonte de laatste woorden van Maigret te herhalen, maar dan goed uitgesproken, alsof hij hem wilde verbeteren.

'Het is mogelijk dat een jonge man tracht haar een bezoek te brengen of haar op straat aanspreekt. Ik geef u hier zijn signalement...' Nadat hij dat gegeven had, voegde hij er aan toe: 'Hij is gewapend met een Smith en Wesson speciaal. Daarvoor kunt u hem grijpen. Ik zal u binnen enkele minuten zijn foto telegrafisch oversturen.' Maar de Engelsman wilde het niet begrijpen en Maigret was gedwongen in details te treden en drie, vier keer hetzelfde te zeggen. 'Dus, wat wilt u nu van ons?5 Bij zo'n hardnekkigheid kreeg Maigret spijt uit voorzorg Scotland Yard gebeld te hebben en hij had zin te

zeggen:

'Helemaal niets!'

Hij was doornat van het zweet.

'Ik ben er zo gauw mogelijk,' verklaarde hij nog.

'Bedoelt u, dat u naar Scotland Yard komt?'

'Ik kom naar Londen, ja.'

'Hoe laat?'

'Dat weet ik niet, ik heb de dienstregeling van de vliegtuigen niet in mijn hoofd.' 'Komt u per vliegtuig?'

Woedend legde hij de telefoon maar op de haak en wenste de ambtenaar, die hij niet kende en die misschien een heel beste man was, naar het andere eind van de wereld. Wat zou Lucas een inspecteur van de Yard antwoorden, die hem om zes uur 's morgens opbelde om hem zo'n verhaal te doen in slecht Frans? 'Daar ben ik alweer! Geef me Le Bourget nog eens.' Om kwart over acht vertrok er een vliegtuig. Zo had hij nog tijd langs de Boulevard Richard-Lenoir te gaan, zich te verkleden en zelfs om zich te scheren en te ontbijten. Mevrouw Maigret was zo verstandig hem niets te vragen.

'Ik weet niet, wanneer ik terug ben,' bromde hij, half van plan haar woedend te maken, om zijn zenuwen op iemand te kunnen luchten. 'Ik ga naar Londen.' 'Zo?'

'Pak in mijn handkoffertje wat schoon linnengoed en mijn toiletartikelen, wil je? Er moeten onderin de la nog een paar Engelse ponden liggen.'

De telefoon ging. Hij stropte net zijn das. 'Met Maigret? U spreekt met Rateau.' De rechter van instructie had de nacht zoals het hoort, in bed doorgebracht, was zonder twijfel verrukt dat een heerlijk zonnetje hem wakker had gemaakt en wilde, terwijl hij zijn croissants at, het nieuws horen. 'Wat zegt u?'

'Ik zeg, dat ik geen tijd heb, dat ik binnen vijfendertig minuten het vliegtuig naar Londen moet hebben.' 'Naar Londen?' 'Inderdaad.'

'Maar wat hebt u ontdekt, dat u...'

'Neem me niet kwalijk dat ik ophang; het vliegtuig

wacht niet.'

Hij was in zo'n stemming dat hij er aan toevoegde: 'Ik zal u een ansicht sturen!'

Op dat moment was de verbinding overigens al verbroken.

Waarin Maigret zo opofferend is een anjelier in zijn knoopsgat te dragen maar waarin hem dat geen succes brengt

Ze vlogen boven de wolken, die er bij het naderen van de kust waren. Wat later gelukte het Maigret door een grote scheur in het wolkendek de zee te zien glinsteren als de schubben van een vis, en vissersbootjes een schuimend zog achter zich aan te zien trekken. Zijn buurman boog zich vriendelijk voorover om hem de krijtrotsen te wijzen en legde uit: 'Dover... Douvres...'

Hij bedankte hem glimlachend en al gauw was er slechts een bijna doorschijnende damp tussen de aarde en het vliegtuig. Soms vloog je door een grote, heldere wolk, waar je haast direct weer uit was, om onder je de weilanden te zien, bespikkeld met miniatuur koeien. Eindelijk veranderde het landschap en daar had je Croydon. En daar had je ook mijnheer Pyke. Want mijnheer Pyke stond daar zijn Franse collega op te wachten. Niet op het vliegveld zelf, al had hij daar stellig het recht toe, niet buiten de menigte, maar wijselijk daartussen, achter de afscheiding, tussen de passagiers en de wachtende ouders of vrienden. Hij maakte geen misbaar of zwaaide met zijn zakdoek. Toen Maigret zijn kant uitkeek, knikte hij hem alleen even toe, zoals hij dat elke morgen zijn collega's deed.

Ze hadden elkaar in jaren niet gezien en het was twaalf of dertien jaar geleden dat de commissaris een voet op Engelse bodem had gezet. Hij volgde de stroom, drong met zijn koffertje in de hand een gebouw binnen, waar hij zijn pas en bagage moest laten controleren en al die tijd was mijnheer Pyke daar in zijn donkergrijze pak, dat hem een beetje te nauw scheen en met zijn zwarte vilthoed, een anjelier in het knoopsgat.

Hier had hij ook binnen kunnen gaan om tegen de douanebeambte te zeggen: 'Daar is commissaris Maigret, die ons een bezoek komt brengen...' Maigret zou zo voor hem op Le Bourget gedaan hebben. Toch nam hij het hem niet kwalijk, want hij begreep, dat het juist een soort fijngevoeligheid van zijn kant was. Ook schaamde hij zich een beetje over zijn woede van vanmorgen jegens de Yardfunctionaris. Want het feit, dat Pyke hier was, bewees dat deze man niet zo slecht voor zijn werk was, dat hij zelfs initiatief wist te nemen. Het was pas halfelf. Om op tijd in Croydon te zijn, was Pyke, bijna zodra hij op zijn bureau was gekomen, uit Londen vertrokken. Maigret kwam naar buiten. Een koele, stevige hand werd hem toegestoken. 'Hoe gaat het?' Pyke vervolgde in het Frans, wat een opoffering voor hem was, omdat hij het moeilijk sprak en bang was fouten te maken:

'Ik hoop, dat je... enjoy... Hoe vertaal je dat?... blij... ja, blij zult zijn met deze schitterende dag.' Inderdaad was Maigret voor het eerst in de zomer in

Engeland en hij vroeg zich af, of hij Londen wel eens met zon gezien had.

'Ik dacht dat je liever per auto dan in die volle bus wilde gaan.'

Hij sprak niet over het onderzoek, maakte er zelfs geen toespeling op, wat ook hoorde bij zijn idee van tact. Ze stapten in een Bentley van de Yard, bestuurd door een chauffeur in livrei, die zich nauwgezet aan de snelheidsbepalingen hield. 'Aardig, hè?'

Pyke wees naar rose huisjes, die onder een grauwe lucht somber zouden lijken, maar die er in het zonnetje lief en fris uitzagen, elk met een grasveldje, niet veel groter dan een beddelaken, tussen voordeur en hek. Je kon merken dat hij genoot van het kijken naar deze Londense voorstad, waar hij zelf woonde. Na de rose huisjes kwamen de gele, dan de bruine en daarna weer de rose. Het begon erg warm te worden en in sommige tuintjes spoot een fonteintje. 'Ik zou haast vergeten je dit te geven.' Hij reikte Maigret een papier waarop in het Frans aantekeningen waren geschreven. Alain Lagrange, negentien jaar, kantoorbediende, om vier uur vanmorgen aangekomen in Hotel Gilmore, tegenover het Victoriastation, zonder bagage. Heeft tot acht uur geslapen, is daarna uitgegaan. Heeft zich eerst vertoond in Hotel Astoria, en heeft daar gevraagd naar Mevrouw Jeanne Debul. Is vervolgens naar Hotel Continental gegaan, dan naar Hotel Claridge, steeds dezelfde vraag stellend.

Schijnt de alfabetische lijst van grote hotels te volgen. Is nooit in Londen geweest. Spreekt geen Engels. Ook Maigret beperkte zich tot een knikje als dank en

hij had meer dan ooit spijt van zijn slechte gedachten over de ambtenaar van vanmorgen. Na een lange tijd stilte en nog meer rijen eendere huisjes, begon Pyke te praten:

'Ik ben zo vrij geweest een kamer voor je te bespreken in het hotel, want er zijn op 't ogenblik veel toeristen.' Hij reikte zijn collega een kaart met de naam Savoy en het nummer van de kamer. Maigret kon niet laten er naar te kijken. Het nummer trof hem: 604. Dus ze hadden eraan gedacht hem zijn intrek te laten nemen pal tegenover Jeanne Debul. 'Is ze er nog altijd?' vroeg hij. 'Ze was er nog toen we Croydon verlieten. Ik kreeg een telefonisch verslag, toen je toestel begon te dalen.' Anders niets. Hij was in z'n schik, niet zozeer omdat hij Maigret kon bewijzen, dat de Engelse politie haar werk deed, als wel omdat hij hem Engeland kon laten zien onder zo'n onzegbaar heerlijke zon. Toen ze Londen binnenreden langs de grote rode autobussen, toen ze de vrouwen in lichte jurken op de trottoirs zagen, kon hij niet nalaten te zeggen: 'Er is wèl iets aan de hand, niet?' En, bij het Savoy komend:

'Als je niet te druk bent, zal ik je dan tegen enen voor de lunch komen halen? In die tussentijd ben ik op mijn bureau. Daar kun je me bellen.' Dat was alles. Hij liet hem alleen het hotel binnengaan terwijl de chauffeur in livrei het koffertje aan een portier gaf.

'Kende de man van de receptie hem nog na twaalf jaar? Of kende hij hem alleen van foto's? Of was het alleen een beroepsvleierijtje? Voor hij iets kon zeggen, had hij hem zijn sleutel al aangereikt: 'Had u een goede reis, mijnheer Maigret?* 'Heel goed. Dank u.'

Van de ruime hal, waar op elk uur van de dag en de nacht mensen de diepe fauteuils in beslag namen, raakte hij altijd een beetje onder de indruk. Rechts werden bloemen verkocht, waarvan ieder er een in zijn knoopsgat droeg en Maigret kocht, stellig door Pyke's goede humeur, een rode anjer. Hij herinnerde zich, dat de bar links was. Hij had dorst en liep naar de glazen deur, die hij tevergeefs open probeerde te krijgen. 'Om halftwaalf, sir.'

Zijn sombere bui kwam weer terug. Zo was het nu altijd in het buitenland. Kleinigheidjes maakten je blij, en dan was er meteen weer een ander kleinigheidje, dat een averechtse uitwerking had. Waarom had hij verdorie niet het recht om vóór halftwaalf iets te drinken? Hij was de hele nacht niet naar bed geweest. Zijn hoofd bonsde en de zon had hem een beetje duizelig gemaakt. Misschien ook de beweging van het vliegtuig?

Toen hij naar de lift wilde gaan, naderde hem een man, die hij niet kende:

'De dame heeft net haar ontbijt boven laten bren-124

gen. Mijnheer Pyke heeft me gevraagd u op de hoogte te houden. Wilt u dat ik hier blijf?5 Het was iemand van de Yard. Maigret vond hem elegant, zeker op zijn plaats in dit luxe hotel en hij droeg ook een bloem in zijn knoopsgat, een witte. 'Heeft de jongeman zich nog niet vertoond?' 'Tot nu toe niet, mijnheer.'

'Wilt u op de hal letten en me waarschuwen, zodra hij er aankomt?'

'Voor hij aan de letter S toe is, zal er nog wel wat tijd voorbijgaan, sir. Ik geloof, dat inspecteur Pyke een van mijn collega's in hotel Lancaster heeft laten post

vatten.'

De kamer was groot, de salon ernaast parelgrijs en de ramen keken uit op de Theems, waar juist een boot ongeveer als de Parijse bateaux-mouches met twee dekken vol toeristen voorbijvoer. Maigret had het zo warm, dat hij besloot een douche te nemen en ander ondergoed aan te trekken. Hij wilde eerst Parijs opbellen om nieuws over de baron, maar veranderde van gedachte, kleedde zich aan en deed zijn kamerdeur half open. Nummer 605 was tegenover hem. Je kon de zon onder de deur door zien schijnen, dus de gordijnen waren open. Juist toen hij wilde kloppen, hoorde hij water in het bad lopen en dus begon hij, een pijp rokend, door de gang te ijsberen. Een kamermeisje, dat voorbijkwam, bekeek hem nieuwsgierig. Ze moest over hem in de keuken gepraat hebben, want even later kwam er ook een bediende in livrei naar hem kijken. Toen, terwijl hij op

zijn horloge zag dat het vierentwintig minuten over

elf was, nam hij de lift en was bij de deur van de bar,

precies op het moment, dat die openging. Er waren

trouwens nog andere mannen, die in de hal in hun

fauteuils op dit ogenblik gewacht hadden, en die

zich eveneens haastten.

'Scotch?'

'Graag.'

'Soda?'

Aan zijn gezicht was blijkbaar te zien, dat het drankje niet veel smaak had, want de barman stelde voor: 'Een dubbele, sir?'

Dat was tenminste al beter. Hij had nooit kunnen denken dat het zo warm in Londen kon zijn. Hij ging even wat frisse lucht happen voor de grote draaideur, keek opnieuw op zijn horloge en liep naar de lift. Toen hij klopte op de deur van nummer 605, riep een vrouwenstem: 'Entrez!'

En toen, zonder twijfel in de veronderstelling, dat het de hotelbediende was, die af kwam ruimen: 'Comein!'

Hij draaide aan de knop en de deur ging open. Hij stond in een kamer, trillend van zonlicht, waar een vrouw in een peignoir voor haar kaptafel zat. Zij keek niet meteen. Zij ging verder haar bruine haren te borstelen en had haarspelden tussen haar tanden. En toen zag ze hem in de spiegel. Haar wenkbrauwen fronsten zich.

'Wat wenst ui" 126

'Commissaris Maigret, van de recherche.'

'Geeft dat u het recht zo maar bij de mensen binnen

te komen?'

'U zei zelf, dat ik binnen kon komen.' Het was moeilijk haar leeftijd te schatten. Zij moest heel mooi geweest zijn, dat kon je nu nog zien. 's Avonds bij kunstlicht zou je je heel goed in haar leeftijd kunnen vergissen, vooral als ze niet zo'n harde trek om haar mond had als nu.

'U zou kunnen beginnen uw pijp uit de mond te nemen.'

Hij deed het onhandig. Hij had helemaal niet aan zijn

pijp gedacht.

'En als u nu iets met me te bepraten hebt, wilt u het dan vlug doen? Ik begrijp niet wat de Parijse politie wil van mij. En hier helemaal niet.' Ze keek hem nog steeds niet aan en daar werd hij onzeker van. Ze moest dat merken, want ze treuzelde met haar kapsel voor de spiegel, waarin ze hem op zat te nemen.

Als hij stond voelde hij zich te groot, te kolossaal. Het bed was nog niet opgemaakt. Er stond nog een blad

met de resten van haar ontbijt, en als zitplaats zag hij alleen een leunstoel, waar hij met zijn dikke dijen haast niet in zou kunnen.

Hij keek ook naar haar in de spiegel, terwijl hij zei: 'Alain is in Londen.'

Of ze was niet gauw van haar stuk te brengen, of die voornaam zei haar niets, want ze verblikte noch verbloosde.

Hij ging op dezelfde toon verder: 'Hij is gewapend.'

'Bent u het Kanaal overgestoken om me dat te vertellen? Want u komt zeker uit Parijs? Welke naam zei u ook? De uwe, bedoel ik.'

Hij was ervan overtuigd, dat ze komedie speelde, met

de bedoeling hem te ergeren.

'Commissaris Maigret.'

'Waarvan?'

'Recherche.'

'U zoekt een jonge man, die Alain heet van zijn voornaam? Hier is hij niet. U kunt hier huiszoeking doen, als dat u kan geruststellen.' 'Hij zoekt u.' 'Waarom?'

'Dat wilde ik u juist vragen.'

Nu stond ze op en zag hij dat ze bijna even groot als hijzelf was. Ze droeg een peignoir van een dikke zalmkleurige zijde, waarin haar nog goedgevormde figuur te zien was. Ze nam een sigaret van een tafeltje, stak hem aan en belde de ober. Een moment dacht hij dat ze van plan was hem de deur te laten wijzen, maar toen de bediende kwam, zei ze gewoon: 'Een scotch. Zonder ijs. Met gewoon water.' Toen de deur dicht was, richtte ze zich weer tot de commissaris:

'Ik heb u niets anders te vertellen, tot mijn spijt.' 'Alain is de zoon van baron Lagrange.' 'Best mogelijk.'

'Lagrange behoort tot uw vrienden.' 128

Ze haalde haar schouders op, alsof ze medelijden met hem had.

'Luister eens, mijnheer de commissaris, ik weet niet

wat u hier komt doen, maar u verspilt uw tijd. U hebt

vast de verkeerde voor.'

'U heet toch Jeanne Debul?'

'Zo heet ik. Wilt u mijn pas zien?*

Hij schudde van nee.

'Baron Lagrange was gewoon u te bezoeken in uw huis op de boulevard Richard-Wallace en daarvoor ook stellig in de rue Notre-Dame-de Lorette.' 'Ik merk dat u goed bent ingelicht. Zegt u me nu ook in hoeverre het feit dat ik Lagrange heb gekend, het noodzakelijk maakt, dat u me tot hier in Londen achtervolgt.'

'André Delteil is dood.'

'Bedoelt u het kamerlid?'

'Was hij ook één van uw vrienden?'

'Ik heb hem nooit ontmoet, geloof ik. Ik heb, zoals

iedereen, wel over hem horen spreken, vanwege zijn

interpellaties. Als ik hem gezien heb, moet dat in een

of ander restaurant zijn geweest, of in een nachtkroeg.'

'Hij is vermoord.'

'Door zijn manier van aan politiek doen, moet hij zich wel vijanden hebben gemaakt.' 'De moord is begaan in het huis van Francois Lagrange.'

Er werd geklopt. Het was de ober met de whisky. Ze dronk er van als iemand die gewend is elke dag op dezelfde tijd een borrel te nemen, en met het glas in de

hand ging ze in de leunstoel zitten, kruiste de benen en trok haar peignoir glad. 'Is dat alles?' vroeg ze.

'Alain Lagrange, de zoon, heeft zich meester gemaakt van een pistool en patronen. Hij is gisteren aan uw huis geweest, even voor uw overhaaste vertrek.' 'Zegt u dat woord nog eens?' 'O-ver-haast.'

'Omdat u weet, veronderstel ik, dat ik de vorige dag niet van plan was naar Londen te gaan?' 'U had het niemand verteld.'

'Vertelt u uw plannen aan uw dienstbode? Want het is blijkbaar Georgette, die u ondervraagd hebt?' 'Dat doet er minder toe. Alain kwam naar uw huis.' 'Dat heeft niemand me verteld. Ik heb ook niet horen bellen.'

'Omdat de concierge hem op de trap inhaalde en hij

rechtsomkeert heeft gemaakt.'

'Heeft hij tegen de concierge gezegd, dat hij mij wilde

bezoeken?'

'Hij heeft niets gezegd.'

'Maakt u geen gekheid, commissaris? Hebt u werkelijk die reis gemaakt om me deze nonsens te vertellen?' 'U bent door de baron opgebeld.' 'Werkelijk!'

'Hij heeft u verteld wat er gebeurd was. Of misschien wist u dat al.'

Hij had het warm. Hij kreeg geen vat op haar, ze bleef even kalm, even onaangedaan in haar morgentoilet. Zo nu en dan nipte ze aan haar glas zonder eraan te

denken hem iets te drinken aan te bieden, en ze liet hem maar staan, verlegen met zijn figuur. 'Lagrange is in arrest gesteld.' 'Dat gaat hem en u aan, niet? Wat zegt hij ervan?' 'Hij wil ons laten geloven, dat hij gek is.' 'Hij is altijd al een beetje gek geweest.' 'En toch was hij uw vriend?' 'Nee, commissaris. Spaar uw vernuft. U krijgt me niet aan het praten, en wel om deze goede reden, dat ik niets te vertellen heb. Als u mijn pas zou inkijken, zou u zien, dat ik dikwijls enkele dagen in Londen kom. Steeds in dit hotel, wat men u hier kan bevestigen. En wat die arme Lagrange betreft, ik ken hem al jaren.'

'Hoe hebt u hem ontmoet?'

'Dat gaat u niets aan. Maar ik wil het u wel verklappen, het was heel gewoon, zoals zoveel mannen en vrouwen elkaar ontmoeten.' 'Is hij uw geliefde geweest?' 'U bent buitengewoon fijngevoelig.' 'Was hij het?'

'Stel dat hij het geweest is, een dag of een week, of een maand zelfs, dan is dat al twaalf of vijftien jaar geleden...'

'En u bent goede vrienden gebleven?5 'Zouden we dan moeten twisten of vechten?5 'U ontving hem 's morgens, op uw kamer, als u nog in bed was.'

'Het is nu ook ochtend, mijn bed is niet opgemaakt en u bent hier in mijn kamer.'

'Deed u zaken met hem?' Ze glimlachte.

'Wat voor zaken in vredesnaam. Weet u dan niet, dat alle zaken waarover die sul praatte, alleen maar in zijn verbeelding bestonden? Hebt u niet de moeite genomen inlichtingen over hem in te winnen? Ga naar 'Fouquet', naar 'Maxim', naar welke bar dan ook op de Champs-Elysées en u kunt daar uw licht opsteken. Daarvoor had u niet de boot of het vliegtuig hoeven te nemen.'

'Gaf u hem wel geld?' 'Is dat zo erg?' 'Veel?'

'U ziet dat ik geduldig ben. Ik had u al een kwartier geleden buiten de deur kunnen laten zetten want u hebt niet het minste recht me hier te ondervragen. Toch wil ik eens voor al herhalen, dat u op de verkeerde weg bent. Vroeger heb ik baron Lagrange gekend; toen hij nog knap was en een goede indruk maakte. Later zag ik hem weer op de Champs-Elysées en deed hij met mij, wat hij met iedereen deed.' 'Dat wil zeggen?'

'Dat hij van me leende. Ga maar eens informeren. Hij is de man, die eeuwig en altijd een paar honderd francs nodig heeft voor de wonderbaarlijkste zaak van de wereld, om binnen een paar dagen rijk te zijn. Dat wil dan zeggen, datje of zijn aperitief of zijn metro naar huis betaalt. Ik deed als iedereen.' 'En hij heeft u zelfs tot thuis achtervolgd?' 'Dit is alles.'

'Zijn zoon doet niet minder zijn best u te vinden.'

'Ik heb hem nooit gezien.'

'Hij is sinds vannacht hier in Londen.'

'In dit hotel?'

Dat was de enige keer dat haar stem iets minder vast klonk en een zekere ongerustheid liet raden. 'Nee.'

Hij aarzelde. Hij moest tussen twee antwoorden kiezen en hij gaf dat, wat hem het beste leek: 'In hotel Gilmore, tegenover het Victoriastation.' 'Hoe weet u zo zeker, dat hij mij zoekt?' 'Omdat hij sinds vanmorgen al in een reeks hotels naar u is wezen informeren. Hij schijnt de lijst alfabetisch af te werken. Binnen een uur kan hij hier zijn.' 'Dan zullen we dus weten, wat hij van me wenst, niet?' Haar stem beefde een beetje. 'Hij is gewapend.'

Ze haalde even haar schouders op, stond op en keek naar de deur.

'Ik moet u dus bedanken, omdat u zo goed bent over

me te waken.

'Nu is het nog tijd.'

'Waarvoor?*

'Om te spreken.'

'We hebben al een half uur niet anders gedaan. En nu zou ik graag alleen gelaten willen worden, om me aan te kleden.'

Ze voegde er aan toe op een toon die niet helemaal echt klonk: 'Als die jongeman me werkelijk komt bezoeken, zal ik toch klaar moeten zijn 1'

Maigret vertrok zonder nog iets te zeggen; hij liep voorover en was ontevreden over zichzelf en haar, want hij had niets uit haar gekregen en het was alsof Jeanne Debul gedurende het hele onderhoud de situatie had beheerst. Toen de deur dicht was, bleef hij in de gang staan. Hij had graag geweten, of ze nu opbelde of een plotselinge activiteit ontwikkelde. Jammer genoeg kwam er uit een kamer even verder een dienstmeisje, hetzelfde dat hem al eerder door de gang had zien zwerven, en nam hem onderzoekend op. Slecht op zijn gemak, liep hij naar de lift. In de hall vond hij de Yard-agent weer zitten in een fauteuil, de draaideur voortdurend in het oog houdend. Hij ging naast hem zitten. 'Niets?' 'Nog niet.'

Het was om deze tijd een komen en gaan van gasten. Onophoudelijk stopten er auto's voor het hotel, niet alleen voor reizigers, maar ook voor Londenaars, die kwamen lunchen of alleen maar een glas wijn aan de bar kwamen drinken. Ze waren allemaal erg opgewekt. En ze keken ook allemaal even verrukt als Pyke had gedaan, om zo'n bijzondere dag. Er vormden zich groepjes. En er stonden steeds wel drie of vier mensen bij de receptie. Vrouwen wachtten in de fauteuils op hun partners, waarmee ze dan de eetzaal binnen gingen.

Maigret herinnerde zich een andere uitgang van het hotel, op het Embankment. Was hij maar in Parijs... Dan zou alles veel eenvoudiger zijn. Al was Pyke nu tot zijn beschikking, daar kon hij toch geen misbruik van maken. En eerlijk gezegd was hij hier altijd bang een gek figuur te slaan. Had inspecteur Pyke datzelfde vernederende gevoel gedurende zijn verblijf in Frankrijk?

Dat kamermeisje nu bijvoorbeeld boven in de gang, dat zou hem in Frankrijk niets hebben kunnen schelen. Hij zou iets tegen haar gezegd hebben, 't deed er niet toe wat, waarschijnlijk dat hij van de politie was, en verder zijn gaan surveilleren. 'Een mooie dag, mijnheer.'

Die begon ook al hinderlijk te worden. Wat waren

die mensen vervelend met hun buitengewone zon.

Niets was er belangrijker. De voorbijgangers liepen als

in een droom over straat.

'Denkt u, dat hij komen zal, sir?'

'Niet onmogelijk, wel? Savoy staat op zijn lijst.'

'Ik ben een beetje bang, dat Fenton onhandig heeft

gedaan.'

'Wie is Fenton?'

'Mijn collega, die door inspecteur Pyke naar Hotel Lancaster gestuurd is. Hij moest evenals ik in de hal gaan zitten wachten. En als de jongeman dan uitging, hem achternagaan.' 'Voldoet hij niet?'

'Dat wel, sir. 't Is een heel goeie agent. Alleen is hij rossig en draagt een snor. Zodat je hem maar één keer hoeft te hebben gezien om hem te herkennen.' De agent keek weer op zijn horloge en zuchtte. En Maigret lette op de liften. Jeanne Debul kwam uit de ene, gekleed in een aardig voorjaarspakje. Zij leek volkomen op haar gemak. Om haar lippen zweefde de flauwe glimlach van vrouwen, die weten dat ze mooi zijn en goed gekleed. Verscheidene mannen keken haar na. Maigret had de grote diamant aan haar vinger gezien.

Volkomen natuurlijk liep ze, naar de gezichten om zich heen kijkend, enkele stappen de hall in, legde haar sleutel op het bureau van de concierge en aarzelde toen. Ze had Maigret gezien. Gedroeg ze zich zo om hem?

Er waren twee plaatsen om te lunchen: aan de ene kant de grote eetzaal, die aan de hall grensde en aan de andere kant de grill, kleiner, niet zo deftig, waar meer mensen waren en waar je door de ramen de ingang van het hotel zien kon.

Naar die grill ging ze tenslotte. Ze zei iets tegen de ober, die zich haastte haar naar een klein tafeltje bij een raam te begeleiden.

Op hetzelfde ogenblik zei de agent naast Maigret: 'Daar is hij...'

De commissaris keek snel door de draaideur op straat, maar zag niemand, die leek op de foto van Alain Lagrange, en deed zijn mond al open voor een vraag. Maar voor hij die kon stellen, begreep hij. Een rossig mannetje met een vuurrode snor naderde de deur. Het was niet Alain, maar de agent Fenton. Zijn ogen zochten in de hal naar zijn collega, hij ging naar hem toe en vroeg, zich niet bewust van de aanwezigheid van Maigret:

Ís hij niet gekomen?' 'Nee.'

'Hij kwam bij Lancaster, ik ben hem direct gevolgd. Hij is Montreal binnen gegaan. Ik vraag me af of hij me gezien heeft. Hij is een keer of twee, drie omgekeerd en is toen plotseling in een taxi gesprongen. Ik moest een minuut verloren laten gaan om er ook een te hebben. Ik ben naar vijf andere hotels gegaan Hij...' Een piccolo boog voor Maigret: 'De chef van de receptie wilde u graag wat zeggen,' mompelde hij zachtjes.

Maigret ging met hem mee. De chef, in jacket, een bloem in zijn knoopsgat, hield een telefoon in zijn hand. Hij gaf de commissaris een knipoogje, een teken dat deze meende te begrijpen. Toen zei hij in het toestel:

'Ik zal u de bediende, die daar over gaat, geven.'

Maigret nam het toestel over.

'Hallo!'

'Spreekt u Frans?'

'Ja... Yes... Ik spreek Frans...'

'Ik zou graag willen weten of Mevrouw Jeanne Debul

bij u logeert.'

'Wie vraagt dat?'

'Een van haar vrienden.'

'Wilt u haar spreken? Ik kan naar haar kamer laten bellen.'

zijn. Ik denk dat ze ieder ogenblik beneden kan komen...' 'Dank u.' 'Kan ik niet...'

Alain had al opgehangen. Hij was dus niet zo stom. Hij moest gemerkt hebben, dat hij gevolgd werd. Liever dan zelf in de verschillende hotels te gaan, had hij besloten, op te bellen vanuit een publieke telefooncel of vanuit een bar.

De chef der receptie hield weer een hoorn voor Maigret in de hand.

'Weer voor u, mijnheer Maigret.'

Deze keer was het Pyke, die hem vroeg of hij met hem

ging lunchen.

'Het is beter dat ik hier blijf.' 'Hebben mijn mannen succes gehad?' 'Niet helemaal, maar dat is niet hun schuld.' 'Ben je het spoor kwijt?' 'Hij komt hier zeker.'

'Ze blijven in ieder geval tot je beschikking.'

'Als je het goed vindt, zou ik graag Fenton houden.'

'Houd Bryan. Veel beter. Hij is heel schrander. Zie

ik je dan vanavond misschien?'

'Misschien vanavond.'

Hij ging naar de twee mannen toe, die zaten te praten, maar zwegen, toen hij er aan kwam. Bryan moest aan Fenton verteld hebben, wie hij was, want de rossige man deed berouwvol.

'Mijnheer Fenton, ik dank u wel. Ik heb het spoor van de jongeman. Vandaag heb ik u niet meer nodig.

Drinkt u nog een glas wijn?' 'Dank u, niet in diensttijd.'

'Mijnheer Bryan, ik zou graag willen, dat u in de grill ging lunchen, in de buurt van de dame, die een deux-pièces met blauwe bloemetjes draagt. Probeert u haar te volgen, als ze weggaat.'

Er speelde een glimlachje om de lippen van Bryan, toen hij zijn collega weg zag gaan. 'U kunt op me rekenen.'

'U kunt de rekening op mijn naam laten schrijven.' Maigret had dorst. Hij had al langer dan een half uur dorst. Omdat hij de diepe fauteuils te warm vond, stond hij op en slenterde wat door de hal, slecht op zijn gemak tussen die Engels pratende mensen, die allemaal een reden hadden hier te zijn. Hoeveel keren zag hij de deur draaien, die bij elke duw een zonnestraal op de muur wierp? Nog heel wat keren. Het was een onophoudelijk gaan en komen. Auto's stopten, reden weer weg, oude gemakkelijke taxi's, zo typerend voor Londen, Rolls-Royces, of Bentley's met onberispelijke chauffeurs, en de beste race-auto's. Zijn keel werd dik van de dorst, en waar hij stond, kon hij de bar zien, vol gasten, de bleke martini's die uit de verte zo fris leken in hun beslagen glazen, de whisky's, die de klanten, staande aan de bar, in hun hand hielden.

Als hij erheen ging, verloor hij de deur uit het oog. Hij kwam wat dichterbij, ging weer terug en had spijt, dat hij Fenton weg had laten gaan, die zijn plaats een paar minuten had kunnen innemen.

En dan Bryan, die maar zat te eten en te drinken. Maigret begon ook honger te krijgen. Hij ging zuchtend weer zitten, toen een oude heer met spierwitte haren, die in de stoel naast de zijne zat, op een elektrisch belletje drukte, dat Maigret niet gezien had. Even later boog een ober in een kort wit jasje voor hem.

'Een dubbele scotch met ijs.'

Kijk, wat was dat eenvoudig. Hij was niet op de gedachte gekomen zich in de hal te laten bedienen. 'Ik hetzelfde. U hebt zeker geen bier?' 'Zeker, sir. Welk bier wenst u?'

De bar had alle mogelijke soorten bier, Hollands, Deens, Engels, en zelfs een Frans exportbier dat Maigret niet kende.

In Frankrijk zou hij twee glazen tegelijk besteld hebben, zo'n dorst had hij. Hier durfde hij dat niet. En hij werd woedend op zichzelf dat hij dat niet durfde. Hij vond het vernederend, dat hij van dit gedoe onder de indruk was.

Waren deze bedienden, obers, piccolo's, portiers im-ponerender dan die in een dergelijk paleis in Parijs? Hij had het gevoel, dat iedereen naar hem keek en dat de oude heer naast hem, hem kritisch zat op te nemen.

Was Alain Lagrange nu van plan te komen, ja of nee? Het was niet de eerste keer dat het Maigret overkwam, dat hij zonder aanwijsbare reden het vertrouwen in zichzelf verloor. Wat deed hij hier eigenlijk? Hij had vannacht niet geslapen. Hij was koffie gaan drinken bij een concierge in haar kamertje, en toen had hij geluisterd naar de verhalen van een dik meisje in een rose pyama, die een stuk van haar buik liet zien en probeerde onderhoudend te zijn. En wat nog meer? Alain Lagrange had hem zijn pistool ontstolen, een voorbijganger ermee gedreigd op straat, zich diens portefeuille toegeëigend voor hij in het vliegtuig naar Londen stapte. In het politieziekenhuis hield de baron zich gek. En als hij nu eens werkelijk gek was? Veronderstel nu, dat Alain hier in het hotel kwam, wat moest Maigret dan doen? Hem vriendelijk aanspreken? Hem om een uitleg vragen? En als hij dan eens trachtte te ontsnappen, als hij eens tegenstribbelde? Wat voor indruk zou het maken, als hij hier onder al die Engelsen, die blij waren om de zon, tegen een kwajongen begon? Zouden ze hem dan niet met z'n allen te lijf gaan? Het was hem eens overkomen, maar dat was in Parijs, toen hij nog jong was en de ronde deed. Op het moment dat hij bij een uitgang van de metro zijn hand op de schouder van een zakkenroller legde, begon die te schreeuwen: 'Help!' En het was Maigret, die door de menigte werd vastgehouden tot agenten hem kwamen verlossen.

Hij had nog dorst, en aarzelde te bellen, maar drukte eindelijk toch op het witte knopje, overtuigd dat zijn buurman met de witte haren hem een slecht opgevoede kerel vond, die maar aan de lopende band glazen bier verzwolg.

«Een...'

Hij meende vaag iemand te herkennen buiten en zei, zonder er bij te denken: 'Whisky and soda...' 'Goed, sir.'

Het was Alain niet. Van dichtbij leek hij er helemaal niet op en hij ging trouwens naar een meisje toe, dat bij de bar op hem wachtte.

Maigret zat er nog, helemaal stijf en met een vieze smaak in zijn mond, toen Jeanne Debul in haar volle lengte de grillroom uitkwam en naar de draaideur ging. Buiten wachtte ze tot de portier een taxi voor haar gefloten had. Bryan volgde haar, ook in een uitstekend humeur, en gaf Maigret in het voorbijgaan een knipoogje, alsof hij zeggen wilde: 'Vertrouw maar op mij.' Hij stapte in een volgende taxi. Als Alain nu een reuzevent was, zou hij op dit ogenblik komen. Jeanne Debul was weg. Het gevaar, dat hij op haar toe zou stormen en zijn pistool op haar afvuren was dus afgewend. In de hal was het rustiger dan een halfuur geleden. Iedereen had gegeten. Opgefleurd gingen ze de een na de ander naar hun zaken, of wandelen in Piccadilly of Regentstreet. 'Hetzelfde, sir?'

'Nee, nu zou ik wel een sandwich willen.' 'Neemt u me niet kwalijk, sir. Wij mogen geen spijzen in de hal serveren.' Hij kon wel schreeuwen van woede. 'Geef me dan maar wat je wilt. Hetzelfde, vooruit!' Het was nu eenmaal zo, en hij kon er ook niets aan doen.

Hoe belangrijk een stuk melkchocolade kan zijn, en hoe een kat een hele wijk in rep en roer brengen kan

Om drie uur, halfvier, vier uur zat Maigret er nog en voelde zich even ellendig als na dagen van onweerachtige hitte, wanneer de mensen elkaar nijdig zitten aan te kijken, zo lamgeslagen dat je verwacht dat ze hun mond open zullen doen om lucht te happen als vissen op het droge. Maar het verschil was, dat hij de enige was, die zich zo voelde. Er was geen spoor van onweer in de lucht. De lucht boven het Strand bleef mooi, strakblauw, zonder streepjes paars en met alleen hier en daar een wit wolkje, dat door de ruimte zweefde als een veertje, dat uit een dekbed ontsnapt is.

Hij merkte, dat hij de mensen in zijn buurt zo nu en dan zat op te nemen alsof hij hen persoonlijk haatte. En op andere ogenblikken drukte er een minderwaardigheidscomplex op zijn maag, waardoor hij er geniepig uitzag. Ze waren allemaal zo keurig, zo zeker van zichzelf. Hij ergerde zich nog het meest aan de chef de réception in zijn keurige jacket met zijn losse boord dat niet slap werd van het transpireren. Hij had vriendschap voor Maigret opgevat, of misschien medelijden en gaf hem zo nu en dan een aanmoedigend knipoogje, dat tegelijkertijd iets medeplichtigs had.

Hij scheen onder het gaan en komen van onbekende gasten door te willen zeggen: 'Wij zijn beiden slachtoffers van ons beroep. Kan ik iets voor u doen?' Maigret zou ongetwijfeld geantwoord hebben: 'Me een sandwich brengen.'

Hij had slaap. Hij had het warm. Hij had honger. Toen hij even over drieën gebeld had om een nieuw glas bier, had de kelner zo ontdaan gekeken, alsof hij hem in hemdsmouwen een kerk zag binnengaan. 'Het spijt me, sir. De bar is gesloten tot halfzes, sir.' De commissaris had zoiets gebromd van: 'Idioten!' En tien minuten later was hij verlegen naar de jongste piccolo toegestapt, die er het gewoonst uitzag. 'Wil je een tablet chocolade voor me gaan kopen?' Hij kon onmogelijk zonder iets te eten blijven en dus at hij met kleine stukjes het tablet melkchocolade, dat hij diep in zijn zak wegstopte. Leek hij nu, in de hal van dit paleis, niet op de Franse politieagenten van de karikaturen, die door de Franse journalist chaus-settes a clou genoemd worden?

Hij betrapte zich erop, dat hij zich in de spiegel liep te bekijken en zich lomp en slecht gekleed vond. Neem Pyke nu, die zag er niet uit als een politieman, maar als een bankdirecteur. Of liever een onderdirecteur. Of als een directiesecretaris of een zeer nauwgezet ambtenaar.

Zou Pyke wachten zoals Maigret nu deed, zonder zelfs te weten of er iets zou gebeuren? Om twintig voor vier gaf de chef de réception hem een wenk.

Hier Parijs voor u. U wilt de verbinding zeker hier hebben?'

In een hoek rechts in de hal was een rij telefooncellen, maar vandaar kon hij niet de ingang in het oog houden.

'Bent u het, chef?'

Het deed goed de stem van die beste Lucas te horen.

'Hebben jullie daar nog iets nieuws, kerel?*

'De revolver is gevonden. Ik dacht dat u dat moest

weten.'

'Vertel op.'

'Even voor de middag ben ik nog even naar die ouwe

toe gegaan.'

'In de rue Popincourt?'

'Ja. Voor alle zekerheid ben ik alle hoeken nog eens gaan doorsnuffelen, 'k Heb niets gevonden. Toen boog ik me uit het raam, omdat ik een baby hoorde huilen op de binnenplaats. Zijn kamers zijn zoals u weet op de bovenste etage, vlak onder het dak. Het water loopt door een dakgoot, en ik zag dat ik daar bij kon met mijn hand.

'En de revolver lag in die goot?'

'Ja. Vlak onder het raam. Een klein automatisch

pistool, Belgisch fabrikaat, erg mooi, met de initialen

A.D. erin gegraveerd.

'André Delteil?'

'Precies. Ik heb me op de Prefectuur laten inlichten. Het kamerlid had vergunning een wapen te hebben. Het nummer klopte.' 'En was dat het gebruikte wapen?* 'De expert gaf me net per telefoon de uitslag. Daar heb ik voor u op gewacht. Hij luidde bevestigend.' 'Vingerafdrukken ?'

'Van de overledene en van Francois Lagrange.' 'Is er verder niets gebeurd?'

'De middagkranten publiceren er kolommen vol over. De gang is vol verslaggevers. Ik geloof, dat er een, die de lucht kreeg van uw vertrek naar Londen, per vliegtuig is vertrokken. Rechter Rateau heeft een paar keer gebeld of er ook nieuws van u was.' 'Is dat alles?' 'Het is prachtweer.' Hij ook al. 'Heb je geluncht.' 'Ja chef. Heel goed.'

'Ik niet! Hallo. Niet afbreken, juffrouw. Luister je, Lucas? Je moest voor alle zekerheid boulevard Ri-chard-Lenoir nummer 7 in het oog laten houden. Ook taxichauffeurs laten ondervragen of ze Alain Lagrange vervoerd hebben... Denk er om! Het gaat over de zoon, wiens foto je...' 'Begrepen.'

'Ik bedoel, dat je te weten moet komen of een van hen hem donderdagmorgen naar het gare du Nord heeft gebracht.'

'Ik dacht, dat hij 's nachts per vliegtuig vertrokken was.'

'Dat doet er niet toe. Zeg tegen de baas, dat ik opbellen zal, zodra ik nieuws heb.' 'Hebt u de jongen nog niet gevonden?'

Hij gaf daar liever geen antwoord op. Vond het onplezierig te moeten bekennen, dat hij Alain aan de telefoon gehad had, dat zijn doen en laten door de Londense straten minuut voor minuut nagegaan was, maar dat ze niet veel verder gekomen waren. Alain Lagrange was hier ergens in de buurt, stellig niet ver weg, met het grote pistool van Maigret in zijn zak, en alles wat de commissaris kon doen was wachten en kijken naar de mensen die om hem heen af en aan liepen. 'Ik hang op.'

Zijn ogen begonnen te prikken. Hij durfde niet in een fauteuil te gaan zitten uit vrees in te zullen dommelen. De chocolade zat hem dwars. Hij ging voor de deur even een luchtje happen. 'Taxi, mijnheer?' 'Mooi weer, sir.'

Hij was nauwelijks de hal weer binnen, of zijn ergste vijand, de chef de réception, riep hem, met een glimlach om de lippen en een telefoon in de hand. 'Voor u, mijnheer Maigret.' Het was Pyke. 'Ik krijg zojuist telefonisch bericht van Bryan en wilde het jou doorgeven.' 'Dank je wel.'

'De dame heeft zich op Picadilly Circus af laten zetten en is te voet Regent Street afgegaan, telkens stilstaand voor etalages. Ze leek geen haast te hebben. Ze is enkele zaken binnengegaan voor wat inkopen, die ze bij Savoy liet bezorgen. Wilt u er een lijstje van?' 'Wat voor dingen?'

'Lingerie, handschoenen, schoenen... Toen is ze Old Regent Street teruggegaan om weer op Piccadilly te komen en is een half uurtje geleden een bioscoop met doorlopende voorstellingen ingegaan. Daar is ze nu nog. Bryan gaat haar verder na.' Weer zo'n kleinigheidje, dat hem anders niet opgevallen zou zijn, maar waarvan hij nu uit zijn humeur raakte. Inplaats van hem, Maigret, op te bellen, had Bryan naar zijn wettige chef getelefoneerd. 'Eten we nog samen?'

'Dat weet ik nog niet zeker. Ik begin er zelfs aan te twijfelen.'

'Fenton zit erg in de put om wat hem overkomen is.' 'Daar kon hij niets aan doen.'

'Als je nog een of meer van mijn mannetjes nodig mocht hebben...' 'Nee, dank je.'

Wat deed die vlegel van een Alain toch? Moest Maigret nu werkelijk gaan geloven dat hij er volkomen naast geweest was?

'Wilt u me Hotel Gilmore geven?' vroeg hij, toen het gesprek met Pyke afgelopen was. Aan het gezicht van de chef de réception merkte hij dat dat geen eersterangs hotel was. Hij moest nu ook Engels spreken, de man aan het andere eind van de lijn verstond geen woord Frans. 'Is mijnheer Alain Lagrange, die vanmorgen heel vroeg bij u aangekomen is, in de loop van de dag nog teruggeweest?' •Met wie spreek ik?'

'Met commissaris Maigret, van de Parijse recherche.'

'Wilt u aan het toestel blijven, alstublieft?' Hij riep

een ander, naar zijn toon te oordelen een hoger iemand.

'Pardon! Met de directeur van Hotel Gilmore.'

Maigret vroeg hetzelfde.

'Hebt u een reden dat te vragen?'

Hij putte zich uit in een uitleg, die nogal verward

werd, omdat hij de juiste Engelse woorden niet kon

vinden. De chef de réception maakte er een eind aan

door hem het toestel uit handen te nemen.

'Mag ik even?'

Hij had maar twee zinnen nodig, waarin sprake was van Scotland Yard. Toen hij de haak ophing, was hij in zijn schik.

'Die lui daar wantrouwen buitenlanders altijd een beetje. De directeur van Gilmore vroeg zich al af of hij de politie moest waarschuwen. Tegen één uur heeft de jonge man zijn sleutel genomen en is naar zijn kamer gegaan. Hij bleef er niet lang. Wat later heeft een kamermeisje, dat een appartement op dezelfde verdieping schoonmaakte, gemeld, dat haar loper, die ze op de deur had laten zitten, verdwenen was. Zegt u dat iets?'

'Ja-'

De gang der gebeurtenissen veranderde wel een beetje de voorstelling, die hij zich van de jonge Alain gemaakt had. Zijn brein was aan het werk geweest van vanmorgen af. Hij had bij zichzelf gezegd dat, als de sleutel van een bediende op alle kamers van een hotel

paste, er veel kans bestond, dat die ook op de kamers van een ander hotel zou passen. Maigret ging zitten. Toen hij op de klok keek, bleek het vijf uur te zijn. Plotseling ging hij weer naar de receptie terug.

'Denkt u, dat je met een loper van Hotel Gilmore de kamers hier open kan krijgen?' 'Dat is niet waarschijnlijk.'

'Wilt u nagaan, of een van de meisjes haar loper kwijtgeraakt is?'

'Ik denk, dat ze dat dan tegen de cheffin van die verdieping gezegd zal hebben, die het dan zelf... Een ogenblikje...'

Hij sprak nog even met een mijnheer, die van kamer wilde veranderen, omdat er in de zijne te veel zon kwam, en verdween toen in een bureau ernaast, waar men verschillende malen kon horen bellen. Toen hij terugkwam, deed hij niet meer zo beschermend en zaten er rimpels in zijn voorhoofd. 'U hebt gelijk. Er is een bos sleutels verdwenen op de zesde verdieping.' 'Op dezelfde manier als in Gilmore?' 'Op dezelfde manier. Als ze de kamers doen, hebben de meisjes de gewoonte, tegen het reglement in, sleutels op de deur te laten zitten.' 'Hoe lang geleden gebeurde dat?' 'Een half uur geleden. Denkt u dat we er moeilijkheden door zullen krijgen?'

En de man keek even bezorgd de hal door als een kapitein, die de verantwoording draagt voor zijn schip.

Moest hij er niet ten koste van alles voor zorgen dat niets, hoe gering ook, deze schitterende dag zou kunnen bederven?

In Frankrijk zou Maigret gezegd hebben: 'Geef me een andere loper. Ik moet naar boven. En komt Jeanne Debul, houd haar dan even vast en waarschuw mij.' Hier ging dat niet. Hij wist zeker, dat ze hem hier zonder vergunning niet het appartement, dat verhuurd was aan iemand anders, binnen zouden laten sluipen.

Hij was zo voorzichtig, nog wat door de hal te blijven slenteren. Toen besloot hij het opengaan van de bar af te wachten, omdat dat maar een kwestie van een paar minuten was, en niet meer lettend op de draaideur, nam hij de tijd er af twee grote glazen te drinken. 'U hebt dorst, sir.'

'Ja.'

Het leek wel of dat ja de glimlachende barman moest verpletteren. Hij zorgde de hal te verlaten zonder dat het bij de receptie te zien was, en nam de lift, angstig bij de gedachte dat zijn hele plan nu verder afhing van het humeur van de een of andere bediende. De lange gang was leeg toen hij er kwam, hij ging langzamer lopen, en bleef staan tot hij een deur open zag gaan, waaruit een knecht in een gestreept vest kwam, met een paar avondschoentjes in de hand.

Toen liep hij fluitend tussen zijn tanden en met de vrijmoedigheid van een reiziger, die geen bijbedoelingen heeft, naar nummer 605, zocht in al zijn zakken en deed verward. 'Ach, jongen.' 'Yes, sir.'

Hij zocht maar door. Het was niet dezelfde bediende als vanmorgen. Die moest nu afgelost zijn. 'Zou je mijn deur even open willen doen, zodat ik niet naar beneden hoef om mijn sleutel te halen?' De ander had geen erg in het slimmigheidje. 'Natuurlijk, sir.'

Hij deed de deur open, maar keek niet naar binnen, anders zou hij een damespeignoir hebben zien hangen. Maigret deed de deur zorgvuldig dicht, en wiste zich het zweet van het voorhoofd. Hij liep naar het midden van de kamer en zei daar, alsof hij tegen iemand sprak, die aanwezig was: 'Daar zijn we dan!'

Hij was de badkamer, waarvan de deur half open stond, niet ingegaan, had niet in de muurkasten gekeken. Maar hij was opgewonden, veel meer dan hij liet merken en zijn stem deed vermoeden. 'Daar zijn we, joggie. Nu kunnen we eindelijk eens samen babbelen.'

Hij liet zich zwaar in de leuningstoel neer, sloeg zijn benen over elkaar, haalde een pijp uit zijn zak en stak die aan. Hij wist, dat Alain Lagrange zich ergens verstopt moest hebben, misschien in een kleerkast, misschien onder het bed.

Hij wist ook dat de jongeman gewapend was, en dat hij erg nerveus en uitgeput moest zijn.

'Al wat ik je vraag is, geen gekke dingen te doen.' Hij dacht bij het bed een geluidje te horen, maar was er niet zeker van en boog zich dus niet voorover. 'Eens,' ging hij verder, alsof hij een verhaaltje vertelde, 'heb ik geholpen bij een grappige situatie vlak bij mijn huis op de boulevard Richard-Lenoir. Het was op een avond in de zomer, toen het erg warm geweest was, het was nog warm, en de hele buurt was buiten.' Hij sprak langzaam en wie er op dit moment binnen zou zijn gekomen, had hem minstens voor een zonderling versleten.

'Ik weet niet, wie de kat het eerst zag. Ik geloof, dat het een klein meisje was, dat op dat ogenblik al lang in bed had moeten liggen. Het begon duister te worden. Ze had naar iets donkers in een boom gewezen. Zoals altijd, waren er voorbijgangers stil blijven staan. Vanuit het venster, waaruit ik leunde, zag ik ze druk gebaren. Er kwamen anderen bijstaan. Tenslotte stonden er wel honderd mensen onder de boom en toen ben ik ook gaan kijken.'

'Hier zijn we alleen, dat maakt alles veel gemakkelijker.' Hij onderbrak zijn verhaal om op te merken: 'Wat de nieuwsgierigen te hoop had doen lopen, was een kat, een grote rooie kat, die helemaal boven in een boom verscholen zat. Zij scheen bang te zijn daar te zitten. Ze had zich vast niet gerealiseerd, dat ze zo hoog geklommen was. Ze durfde niet te bewegen en zich om te keren. Ze durfde evenmin te springen. De vrouwen stonden medelijdend naar boven te kijken. De mannen bespraken een middel om haar uit haar moeilijke positie te verlossen. 'Ik ga een ladder halen,' zei een werkman, die er tegenover woonde. De ladder werd tegen de boom gezet en hij klom er op. Hij was nog een meter van de onderste takken af, toen de kat, bij het zien van zijn uitgestrekte armen, al begon te blazen en zijn klauwen uit te slaan. Een straatjongen stelde voor: 'Ik klim erin.'

'Dat kun je niet. De tak is niet dik genoeg.'

'Ik zal eraan schudden en dan moeten jullie er een

laken onder houden.'

Hij had blijkbaar brandweermannen op de film aan het werk gezien. Het werd een opwindende toestand. Een concierge had een laken gehaald. De straatjongen had aan de tak geschud waaraan het arme dier zich radeloos met al haar klauwen vastklemde. Iedereen had medelijden. 'Als we eens een langere ladder haalden...?' 'Pas op. Ze is misschien dol. Er zit bloed om haar bek.' Ja. Ze hadden medelijden, maar waren ook bang, begrijp je? Niemand wilde naar bed voor hij wist hoe het met de kat zou aflopen. Hoe moest je haar nu bijbrengen, dat ze zich zonder gevaar in het uitgespreide laken kon laten vallen? Of dat ze zich alleen maar even om hoefde te draaien?' Maigret verwachtte bijna, dat een stem zou vragen: 'En wat gebeurde er toen?' Maar er klonk geen vraag en dus ging hij verder: 'Eindelijk kregen ze het gedaan, een lange magere jongen klom langs de stam naar boven en slaagde erin

het beest door middel van een stok in het laken te laten vallen. Toen ze het open deden, sprong de kat er zo vlug uit, dat ze haar nauwelijks over de straat zagen rennen, waar ze in een keldergat verdween. En dat was alles.'

Nu wist hij zeker dat er onder het bed iets bewoog. 'De kat was bang, omdat ze niet wist, dat ze haar geen kwaad wilden doen.' Het was stil. Maigret trok aan zijn pijp. 'Ik wil jou evenmin kwaad doen. Jij doodde André Delteil niet. En wat mijn pistool betreft, dat is niet zo erg. Wie zal zeggen, of ik als ik zo oud was als jij en in dezelfde situatie zat, niet hetzelfde gedaan zou hebben? Het is eigenlijk mijn schuld. Maar ja. Als ik die middag geen borreltje was gaan drinken, zou ik een half uur eerder thuis zijn geweest, toen jij er nog was.' Hij sprak met zo'n saaie stem dat je er haast bij in slaap kon vallen.

'Wat zou er dan gebeurd zijn? Je zou me heel gewoon verteld hebben, wat je van plan was me te vertellen. Want je kwam bij me om me te spreken. Je wist niet dat er een revolver op de schoorsteen slingerde. Je wilde me de waarheid vertellen en me vragen je vader te redden.'

Nu zweeg hij wat langer om zijn woorden goed tot de jongen te laten doordringen.

'Beweeg je nog maar niet. Dat is niet nodig. Zo gaat het best. Ik zou je alleen willen aanraden voorzichtig met het pistool te zijn. Het is een speciaal model, waar de Amerikaanse politie erg trots op is. Het is zo

precies, datje de trekker amper behoeft aan te raken of het gaat al af. Ik heb het zelf nog nooit gebruikt. Het is een souvenir, zie je?' Hij zuchtte.

'Laten we het nu eens hebben over wat je me verteld zou hebben als ik eerder thuis was gekomen. Je had wel over het lijk moeten praten... Wacht... We hebben geen haast... Eerst wil ik je zeggen, dat ik denk, dat je niet thuis was, die dinsdagavond, toen Delteil je vader kwam bezoeken... Als je wel thuis was geweest, zou alles anders verlopen zijn. Maar je kwam pas thuis toen alles gebeurd was. Waarschijnlijk was het lijk verstopt in de kamer, die als bergruimte dienst doet, misschien zat het ook al in de koffer. Je vader heeft niets tegen je gezegd. Ik wed dat jullie niet veel tegen elkaar zeggen?'

'Goed! Misschien begon je iets te vermoeden, misschien ook niet. Maar de volgende morgen ontdekte je in ieder geval het lijk. Je zweeg. Het is moeilijk om over zoiets met je vader te beginnen. De jouwe was bovendien weer ziek. Toen dacht je aan mij, omdat je de krantenknipsels had gelezen, die je vader verzamelde. En dit zou je me ongeveer gezegd hebben: Er ligt een lijk bij ons thuis. Ik weet niet wat er voorgevallen is, maar ik ken mijn vader. Er was nooit een wapen bij ons in huis.

Want ik wed, dat jullie er nooit een gehad hebben, wel? Ik ken je vader niet zo goed, maar ik weet zeker dat hij erg bang is voor revolvers.

Je zou verder gezegd hebben: Deze man kan een ander nooit kwaad doen. Dat neemt niet weg, dat men hem in staat van beschuldiging zal stellen. Hij zal de waarheid niet zeggen, omdat er een vrouw bij betrokken is. Als alles zo gebeurd zou zijn, zou ik je zeker geholpen hebben. We zouden samen de waarheid achterhaald hebben.

Nu is het bijna zeker, dat deze vrouw in hechtenis genomen zal worden.'

Hoopte hij dat dit meteen zou gebeuren? Hij veegde over zijn gezicht, wachtend op een reactie, die niet kwam.

'Ik heb een tamelijk lang gesprek met je zuster gehad. Ik denk niet, dat je veel van haar houdt, 't Is een egoïste, die alleen aan zichzelf denkt. Ik had geen tijd je broer Philippe te bezoeken, maar hij moet nog erger zijn dan zij. Alle twee nemen ze je vader de jeugd die ze gehad hebben kwalijk, terwijl hij toch, over het geheel genomen, heeft gedaan wat hij kon. Het is niet ieder gegeven sterk te zijn. Jij hebt begrepen...' Heel zacht zei hij in zichzelf: 'Maak Heer, dat zij nu niet binnenkomt!'

Want nu zou het waarschijnlijk met hem net zo zijn als met de kat van de Boulevard Richard-Lenoir, alle bewoners van Savoy rond een jongen die op was van de zenuwen.

'Zie je, er zijn dingen die jij weet en die ik niet weet, en er zijn andere dingen, die ik weet, maar jij niet. Je vader is op het ogenblik in ons eigen ziekenhuis. Dat betekent, dat hij in arrest is, maar dat men zich afvraagt of hij wel normaal is. Uiteindelijk waren de psychiaters het zoals gewoonlijk niet eens. Ze zijn het nooit eens. Wat hem het meeste zal verontrusten is, dat hij niet weet wat er met jou gebeurd is en ook niet wat je van plan bent. Hij kent je en weet dat je in staat bent tot het uiterste te gaan. Jeanne Debul zit in de bioscoop. Niemand is er bij gebaat, dat zij gedood zal worden als ze thuiskomt. Het zal zelfs vrij vervelend zijn, allereerst omdat het dan onmogelijk is haar te ondervragen en vervolgens omdat jij dan in handen zult vallen van de Engelse politie, die je tenslotte op zal hangen.

Zo staan de zaken, jongen.

Het is hier afschuwelijk warm en ik ga het raam opendoen. Ik ben niet gewapend, je moet niet denken dat alle inspecteurs en commissarissen van de recherche gewapend zijn. In werkelijkheid hebben ze niet meer recht wapens te dragen dan andere burgers. Ik kijk niet onder het bed. Ik weet datje er zit. Ik weet bijna alles watje denkt. Het is blijkbaar nogal moeilijk. Het baart minder opzien dan wanneer je schiet op een vrouw en zelf voor rechtertje speelt.' Hij liep naar het raam, deed het open en leunde eruit om naar buiten te kijken, terwijl hij zijn oren spitste. Nog steeds bewoog zich niets achter hem. 'Kun je nog geen besluit nemen?5 Hij werd ongeduldig en keek de kamer weer in. 'Ik ga geloven, dat je minder verstandig bent, dan ik

dacht! Wat helpt het je, daar te blijven? Geef antwoord, sufferd! Want eigenlijk ben je een kleine sufferd. Je hebt niets van deze geschiedenis begrepen en als je zo doorgaat zal het jouw schuld nog zijn, dat je vader veroordeeld wordt. Laat mijn pistool met rust, hoor je? Ik verbied je het aan te raken. En kom er nu onderuit!'

Hij leek werkelijk woedend. En misschien was hij het ook wel. In ieder geval wilde hij nu vlug een eind aan deze onaangename situatie maken. Evenals bij de kat zou een verkeerde beweging of een gedachte die door het hoofd van de jongen flitste tenslotte voldoende kunnen zijn.

'Schiet op. Het zal niet lang meer duren of zij komt thuis. Dat zal een verheffende vertoning zijn, als zij ons hier zo vindt, jij onder het bed en ik me uitslovend je er onderuit te krijgen. Ik tel tot drie... Een... twee... Als je niet staat met drie bel ik de detective van het hotel en...'

Toen, eindelijk kwamen er voeten te voorschijn, een paar afgetrapte zolen, dan katoenen sokken, het ondereind van een broek, die opstroopte bij het kruipen. Om hem te helpen keerde Maigret zich weer naar het raam, en daar hoorde hij over de grond schuiven, en toen het lichte geluid van iemand, die gaat staan. Hij vergat niet dat de jongeman gewapend was, maar hij bleef staan om hem gelegenheid te geven zich wat te herstellen. 'Klaar?'

Hij maakte een halve draai om. Alain stond voor hem,

stof op zijn blauwe pak, zijn das scheef, zijn haar in de war. Hij was heel bleek, zijn lippen trilden en zijn blik scheen door de dingen heen te willen boren. 'Geef me mijn pistool terug.' Maigret stak zijn hand uit en de aangesprokene voelde in zijn rechterzak en stak op zijn beurt de hand uit. 'Voel je je zo niet beter?' Er kwam een zwak:

'Ja.'

En toen meteen:

'Wat gaat u nu doen?'

'Eerst drinken en eten. Heb jij geen honger?'

'Ja. Ik weet het niet.'

'Ik heb een verschrikkelijke honger en er is een uitstekende grill beneden.' Hij liep naar de deur. 'Waar heb je de loper gelaten?' Hij haalde er niet één, maar een hele bos uit zijn andere zak.

'Het is beter dat ik ze bij de receptie teruggeef, want ze zijn in staat er een drama van te maken.' In de gang bleef hij staan voor zijn eigen deur. 'We kunnen ons eerst beter wat opfrissen.' Hij wilde geen zenuwtoeval en wist dat daar maar al te veel kans op was. Daarom hield hij de geest van de jongen bezig met kleine zakelijke dingetjes. 'Heb je een kam?' 'Nee.'

'Je kunt de mijne gebruiken. Hij is schoon.' Daar moest hij haast om glimlachen.

"Waarom doet u dit alles?* 'Wat alles?' 'Dat weet u best.'

'Misschien omdat ik ook jong ben geweest. En een vader had. Borstel je wat af. En trek je jasje recht. Onder dat bed is het in lang niet schoon gemaakt.' Zelf waste hij gezicht en handen met koud water. 'Zou ik maar niet weer een schoon overhemd aantrekken? Ik heb vandaag zo getranspireerd!' Hij deed het, zodat Alain hem zag staan met ontblote borst en met zijn bretels naar beneden. 'Je hebt zeker geen bagage bij je?5 'Ik denk niet dat ik zo in de grill kan verschijnen.' Hij bekeek hem kritisch.

'Je overhemd ziet er niet bepaald fris uit. Heb je erin geslapen?'

'Ja.'

'Ik kan je er geen van mezelf lenen. Het zou veel te groot zijn.' Nu lachte Alain al wat vrijmoediger. 'De kelners zullen wel niet tevreden over ons zijn, maar vooruit! Wij zullen wel een hoekje vinden en we zullen proberen een lekker fris wit wijntje op de kop te tikken. Dat hebben ze misschien wel.' 'Ik drink niet.' 'Nooit?'

'Ik heb het een keer geprobeerd, maar ben er zo ziek van geworden, dat ik er niet meer mee begonnen ben.' 'Heb je een meisje?' 'Nee.'

'Waarom' niet?' "k Weet niet.' 'Ben je verlegen?' "k Weet niet.'

'Heb je nooit graag een meisje gehad?' 'Misschien wel. Ik geloof van wel. Maar zoiets is niets voor mij.'

Maigret drong niet verder aan. Hij had het begrepen.

En, bij het verlaten van de kamer legde hij zo maar

zijn hand op de schouder van zijn metgezel.

'Je hebt me heel wat angst bezorgd, kwajongen.'

'Angst, waarvoor?'

'Zou je geschoten hebben?'

'Op wie?'

'Op haar.'

'Ja'

'En op jezelf?"

'Misschien. Ik geloof nu wel dat ik het gedaan zou hebben.'

Ze kwamen de kamerbediende tegen, die omkeek. Misschien had hij ze 604 uit zien komen, terwijl Maigret 605 was binnengegaan? De lift bracht hen op de begane grond. Maigret had zijn sleutel in de hand, evenals de bos lopers. Hij liep naar de receptie. Hij verheugde zich al op zijn triomf tegenover zijn ergste vijand, in het te volmaakte jacquet. Wat voor gezicht zou de man trekken als hij hen beiden zag en als hij de lopers kreeg? Helaas! Hij stond niet achter de toonbank, maar een grote, blonde, bleke jongeman in een jacquet met een eendere anjelier. Hij kende Maigret niet.

'Ik vond deze bos in de gang.'

'Dank u,' zei hij onverschillig.

Toen Maigret zich omdraaide, stond Bryan midden in

de hal. Met een blik vroeg hij de commissaris even te

spreken. 'Mag ik even?' vroeg hij aan Alain.

Hij liep naar de Engelse politieman toe.

'Hebt u hem gevonden? Is hij het?'

'Hij is het.'

'De dame is zo juist thuisgekomen.' 'Is ze naar haar kamer gegaan?' 'Nee. Ze zit aan de bar.' 'Alleen?'

'Ze praat met de barman. Wat moet ik doen?' 'Heb je de moed haar nog een of twee uur voor me te blijven nagaan?' 'Dat is gemakkelijk genoeg.'

'Mocht ze van plan zijn uit te gaan, waarschuw me dan onmiddellijk. Ik ben in de grill.' Alain had niet geprobeerd te ontvluchten. Hij stond, wat links en verlegen, apart van de mensen, te wachten. 'Eet smakelijk, sir.' 'Dank je.'

Hij voegde zich weer bij de jongeman, trok hem mee de grill in, terwijl hij zei: 'Ik heb honger als een paard.'

En tot zijn eigen verbazing voegde hij er aan toe, toen hij door een zonnestraal liep, die schuin naar binnen viel door een groot raam: 'Wat een prachtig weer!'

Waarin Maigret wel enkele dagen Onze Lieve Heer zou willen zijn en waarin het vliegtuig niet voor iedereen even prettig is

'Hou je van kreeft?*

Alleen Maigret keek bet enorme menu door, dat de kelner hem overhandigd had, want Alain wist niet, wat hij met het zijne doen moest, dat hij uit bescheidenheid niet inkeek.

'Ja mijnheer,' antwoordde hij, alsof hij op school zat.

'Goed, dan nemen we kreeft. Maar eerst heb ik zin

in een flinke hors d'oeuvre. Ober!'

Toen hij besteld had, ging hij verder:

'Toen ik zo oud was als jij, hield ik meer van kreeft

in blik en al vertelden ze me nu, dat dat de grootste

ketterij was, ik vond dat ze meer smaak had. We

maakten niet elk half jaar een blik open, alleen bij

bijzondere gelegenheden, want we waren niet rijk.'

Hij ging wat achteroverleunen.

'Heb jij er onder geleden niet rijk te zijn?*

'Dat weet ik niet, mijnheer. Ik had wel gewild, dat

mijn vader niet zoveel zorgen had gehad om ons op

te voeden.'

'Wil je werkelijk niets drinken?' 'Liever alleen water.'

Niettemin bestelde Maigret voor zichzelf een fles wijn, Rijnwijn, en er werden groenachtige glazen voor hen neergezet op hoge voeten van een wat dieper tint. De grill was wel verlicht, maar van buiten kwam nog zonlicht binnenvallen. De zaal raakte snel vol, met obers en hun in het zwart geklede helpers, die geruisloos rondliepen. Alain had de grootste belangstelling voor de serveerwagentjes. Er was er een met horsd'oeuvre bij hun tafel neergezet, en er waren andere, vooral met gebak en vruchten. En dan de grote zilveren, in de vorm van een koepel, die je als een doos opendeed.

'Voor de oorlog zat er een kwart van een gebraden os in,' vertelde Maigret. 'Ik heb hier, geloof ik, de lekkerste ossehaas van mijn leven gegeten. In ieder geval heeft het hier de meeste indruk op me gemaakt. Nu doen ze er kalkoen in. Hou je van kalkoen?' 'Ik denk van wel.'

'Als je nog trek hebt na de kreeft, kunnen we kalkoen nemen.' 'Ik heb geen trek.'

Zo met z'n tweeën aan een tafeltje leken ze net de rijke oom van buiten met zijn neef, die hij aan 't eind van diens schooljaar een feestdiner aanbiedt. 'Ik verloor mijn moeder ook toen ik nog heel jong was en ben ook door mijn vader opgevoed.' 'Bracht hij u naar school?'

'Dat zou hij niet gekund hebben. Hij moest werken. Op het land.'

'Toen ik klein was, bracht mijn vader mij naar school en hij kwam me ook halen. Hij was de enige man, die bij de voordeur stond te wachten tussen al die vrouwen in. Als we thuis kwamen, maakte hij voor ons allemaal het eten klaar.'

'Er waren toch wel tijden dat jullie personeel hadden?'

'Heeft hij u dat verteld? Hebt u hem gesproken?'

'Ik heb hem gesproken.'

'Maakte hij zich zorgen over mij?'

'Ik zal straks naar Parijs bellen om hem gerust te

stellen.'

Het drong niet tot Alain door, dat hij lekker zat te eten en een grote slok wijn had gedronken, die de wijnkelner hem had laten proeven. Hij trok er geen raar gezicht bij.

'Dat duurde nooit lang.' 'Wat niet?'

'Dat personeel. Mijn vader hield zoveel van verandering, dat zijn verlangen het dikwijls won van de werkelijkheid.'

'Kinderen,' kondigde hij aan, 'voortaan gaan we als iedereen leven. Morgen gaan we verhuizen.' 'En gingen jullie verhuizen?'

'Dat kwam vaak voor. We kwamen in een nieuw huis, waarin nog geen meubels stonden. Maar toch wist iedereen direct dat we er waren. We zagen nieuwe gezichten, van vrouwen, die mijn vader van een verhuurkantoor had, en die bij hun voornaam werden genoemd. Dan kwamen bijna direct de leveranciers allemaal langs, en deurwaarders, die uren lang wachtten, omdat ze dachten dat mijn vader niet thuis was, terwijl hij zich in een kamer verborgen hield. Tenslotte werden gas en elektriciteit afgesloten. Het was zijn schuld niet. Hij is erg intelligent en heeft bendes ideeën. Werkelijk!'

Maigret boog het hoofd voorover om beter te kunnen luisteren, zijn gezicht was rustig en zijn blik toonde veel begrip.

'Dat ging jaren zo... Ik herinner me, dat hij een hele tijd, misschien wel twee jaar lang, op alle bureaus een ontwerp voor vergroting en modernisering van een Marokkaanse haven aanbood. Ze deden vage beloftes. Als het doorgegaan was, zouden we daar zijn gaan wonen en heel rijk zijn geworden. Toen het plan bij de hoogste autoriteiten kwam, haalden die hun schouders op. Het scheelde niet veel of mijn vader werd voor gek versleten, om op die plaats een grote haven te willen maken. En nu hebben de Amerikanen het gedaan.' Ik begrijp het!'

Maigret kende dit type zo goed. Maar mocht hij de ogen van de jongen openen? Waar was dat goed voor? De twee anderen, de oudste en de dochter hadden de waarheid allang ontdekt en waren weggegaan, zonder de minste dankbaarheid voor dat grote kind, dat met al zijn zwakheden en zijn slappe karakter hen dan toch maar had opgevoed. Van die twee kon hij zelfs geen medelijden verwachten. Nu had hij alleen Alain nog maar om in hem te geloven. En dat was vreemd, want Alain leek pijnlijk veel op zijn zuster. 'Nog wat champignons?' 'Nee, dank u.'

Hij kon zijn ogen haast niet afhouden van wat hij buiten zag. Om deze tijd volgden de auto's, evenals voor de lunch, elkaar zonder onderbreking en wachtten hun beurt af om even onder het afdak te stoppen, waar een chasseur in muisgrijze livrei zich haastte het portier open te doen.

In tegenstelling tot vanmiddag waren de personen, die uit de auto's stapten bijna allen in avondtoilet. Er waren veel jonge paren en ook hele families. De meeste vrouwen droegen een orchidee. De mannen waren in smoking, sommigen in rok en door de ramen zag je ze in de hal heen en weer lopen, voor ze de chique eetzaal binnengingen, waaruit bij vlagen het orkest te horen was. Het was tot het eind toe een wondermooie dag, en de ondergaande zon toverde op de gezichten een onwezenlijke glans. 'Tot hoe lang ben je op school geweest?' 'Tot ik vijftienenhalfwas.' 'Op 't lyceum?'

'Ja. Ik heb mijn derde jaar afgemaakt en ben er toen

af gegaan.' 'Waarom?'

'Ik wilde geld verdienen om mijn vader te helpen.'

'Kon je goed leren?' 'Nogal. Behalve wiskunde.' 'Vond je werk?' 'Op kantoor.'

'Gaf je zuster aan je vader wat ze verdiende?' 'Nee. Ze betaalde hem kostgeld. Dat had ze precies uitgerekend, zonder huur, verwarming of verlichting erbij. En zij gebruikte juist het meeste licht, omdat ze halve nachten las in bed.' 'Gaf jij hem alles?'

'Ja'

'Rook je niet?' 'Nee.'

Er was even een onderbreking doordat de kreeft werd

opgediend. Alain leek ook wat rustiger, maar omdat

hij met zijn rug naar de deur zat, keerde hij zich

toch telkens om.

'Waar kijk je naar?'

'Of zij niet komt.'

'Denk je dat ze zal komen?'

'Ik zag u met iemand praten en u keek de bar rond. Daaruit maakte ik op, dat zij er was.' 'Ken je haar?'

'Ik heb haar nooit gesproken.' 'En kent zij jou?' 'Zij zal mij wel herkennen.' 'Waar heeft ze je gezien?'

'Op de boulevard Richard-Wallace, twee weken geleden.'

'Ben je bij haar thuis geweest?' 'Nee. Ik stond er voor, buiten het hek.' 'Je was je vader achternagegaan?'

'Ja-'

'Waarom?'

Maigret liep te hard van stapel. Alain kroop in zijn schulp.

'Ik begrijp niet, waarom u dit alles doet.' 'Wat alles?'

Met zijn blik wees hij op de grill, de tafel, de kreeft,

de luxe waarmee de man, die hem goedbeschouwd

in de gevangenis moest stoppen, hem omringde.

'Wij moesten toch eten, niet? Ik heb sinds vanmorgen

niets gehad. En jij?'

'Een sandwich, in een koffiebar.'

'En dus eten we nu. Daarna zullen we verder zien.'

'Wat gaat u doen?'

'Waarschijnlijk zullen we het vliegtuig naar Parijs nemen. Houd je van vliegen?' 'Niet erg.'

'Was je al eens in het buitenland geweest?* 'Nog nooit. Verleden jaar zou ik twee weken naar een vakantiekamp in Oostenrijk gaan. Een vereniging zorgde voor uitwisseling van jongelui tussen de twee landen. Ik had me in laten schrijven. En ik moest een pas aanvragen. Toen ik later aan de beurt was, had ik een oorontsteking en lag in bed.' Het was even stil. Hij kwam ook weer op hun uitgangspunt terug en het was goed, dat hij er zelf weer over begon.

'Hebt u haar gesproken?'

'Wie?'

'Haar?'

'Vanmorgen, op haar kamer.'

'Wat zei ze?'

'Niets.'

'Zij heeft mijn vader ongelukkig gemaakt. Maar ziet u wel, dat je niets tegen haar kunt doen?' 'Zou je denken?'

'Zeg maar eerlijk, dat u haar niet durft arresteren.' 'Waarom niet?'

'Dat weet ik niet. Zo is het altijd geweest. Zij heeft zich wel gedekt.'

'Weet je iets af van haar zaken met je vader?' 'Niet precies. Ik heb haar pas een paar weken geleden door gekregen.' 'Hij kende haar toch al lang?' 'Hij heeft haar kort na de dood van mijn moeder leren kennen. In die tijd heeft hij haar niet voor ons weggehouden. Ik herinner me het niet meer, omdat ik nog een baby was, maar Philippe heeft het me verteld. Vader had hem verteld, dat hij weer ging trouwen, wat voor iedereen veel prettiger zou zijn, omdat er dan weer een vrouw was om voor ons te zorgen. Dat is niet gebeurd. Nu ik haar gezien heb, nu ik weet wat voor soort vrouw zij is, weet ik zeker, dat zij hem voor de gek heeft gehouden.' 'Het is mogelijk.'

'Philippe beweert, dat vader zich er erg ongelukkig door heeft gevoeld en dat hij vaak 's avonds in bed lag te huilen. In jaren heeft hij haar toen niet gezien. Had ze Parijs soms verlaten? Of was ze van adres veranderd zonder het hem te zeggen? ...Toen, ongeveer twee jaar geleden merkte ik dat mijn vader veranderde.' 'Hoe?'

Het is moeilijk dat precies te definiëren. Zijn humeur werd anders. Hij werd somber en vooral onrustiger.

Als er iemand de trap opkwam, begon hij te beven en scheen pas weer gerustgesteld als het een leverancier was, zelfs als die om zijn geld kwam vragen. Mijn broer was toen al niet meer bij ons. Mijn zuster had aangekondigd, dat ze ons zodra ze eenentwintig was zou verlaten. Het is niet plotseling gekomen, ziet u. Pas langzamerhand ging ik de verandering merken. Eerst dronk hij, zelfs in bars, want ik ging daar wel eens heen om hem iets te zeggen, alleen kleine flesjes Vichy. Toen begon hij borrels te drinken en sommige avonden kwam hij maar moeilijk thuis en zei dan dat hij hoofdpijn had. Hij keek op een andere manier naar me, deed verlegen en praatte ongeduldig.' 'Eet eens wat.'

'Neemt u me niet kwalijk, maar ik heb geen honger.'

'Wil je iets toe?'

'Alstublieft.'

'Ben je hem toen nagegaan?5

Hij aarzelde met zijn antwoord, en keek Maigret oplettend, met gefronste wenkbrauwen aan; hij leek zo op zijn zuster, dat Maigret de andere kant uitkeek. 'Het is heel gewoon, dat je probeerde inlichtingen te krijgen.'

'En toch weet ik niets!'

'Ik begrijp het. Je weet alleen, dat hij die vrouw dikwijls opzocht, vooral tegen 't eind van de middag. Je volgde hem naar de boulevard Richard-Wallace, dat heb je straks toegegeven. Jij stond beneden, achter het hek van het Bois. In haar huis kwamen je vader en zij toen aan het raam staan. Zag zij je toen?' 'Ja. Zij wees naar me. Zeker omdat ik naar haar raam keek.'

'Je vader zei haar, dat jij het was. Praatte hij er later met je over?'

'Nee. Ik verwachtte het wel, maar hij deed het niet.' 'En jij?'

'Ik durfde niet.' 'Je vond geld?' 'Hoe weet u dat?'

'Beken maar, dat je 's avonds in de portefeuille van je vader hebt gekeken, niet om er geld uit te nemen, maar om te weten.'

'Niet in zijn portefeuille. Hij legde het onder zijn hemden, in de kast.' 'Was het veel?'

'Soms honderdduizend francs, soms meer, soms

maar vijftigduizend.'

'Vaak?'

'Dat hing er van af. Een of twee keer in de week.' 'En de dag na die avonden ging hij naar de boulevard Richard-Wallace?'

'Ja-'

'En dan lag het geld er niet meer?' 'Zij liet hem een kleinigheid houden.' Alain zag de ogen van Maigret, die naar de deur keek, oplichten, maar hij was flink genoeg zich niet om te draaien. Hij wist niet, dat Jeanne Debul binnenkwam. Achter haar maakte Bryan een vragend gebaar naar de commissaris, die hem op zijn beurt te kennen gaf, dat hij niet meer op haar hoefde te letten.

Dat ze zo laat was, kwam, omdat ze zich na in de

bar gezeten te hebben, boven was gaan verkleden. Al was ze niet in avondjapon, toch droeg ze een zeer geklede jurk die van een der beste modistes kwam. Om haar pols droeg ze een grote diamanten armband en ze had ook diamanten in haar oren. Ze had de commissaris en Alain niet gezien en volgde de ober onder de opmerkzame blikken van de meeste vrouwen. Ze kreeg een meter of zes van hen af een tafeltje, zo, dat ze het volle gezicht op elkaar hadden, ging zitten en wierp een blik om zich heen, terwijl het menu haar werd overhandigd, kruiste de blik van Maigret en keek toen meteen gespannen naar zijn metgezel. Maigret glimlachte, als iemand, die het zich goed laat smaken, en zich tevreden voelt. Alain kreeg een kleur en durfde haar kant niet uit te kijken. 'Heeft ze mij gezien?*

'Ja.'

'Wat doet ze?* 'Zij tart me.' 'Hoe bedoelt u?'

'Ze doet, alsof ze zich op haar gemak voelt, steekt een sigaret op, en buigt zich over de hors d'oeuvre, die op een karretje vlak bij haar staat. Nu praat ze met de ober en laat haar diamanten schitteren.' 'U arresteert haar niet,' zei hij bitter en een beetje uitdagend.

'Vandaag arresteer ik haar niet, want zie je, als ik zo onvoorzichtig zou zijn dat te doen, zou ze zich veilig weten te stellen.' 'Dat zal ze altijd doen, terwijl mijn vader...' 'Nee. Niet altijd. Hier in Engeland heb ik geen wapens tegen haar, want ik zal moeten bewijzen, dat ze een misdaad bedreven heeft, die valt onder de wet tegen afpersing. Zij zal niet eeuwig in Londen blijven. Zij heeft Parijs nodig. Zij zal er terugkomen en ik zal de tijd hebben gehad me met haar bezig te houden. Zelfs al is het niet onmiddellijk, haar beurt zal komen. Het gebeurt soms dat we mensen vrij rond laten lopen, en dat het dan lijkt of ze ons maanden, jaren zelfs als speelbal gebruiken. Let maar eens op haar. Je hoeft je niet te schamen. Zij bluft. Zij zou wel zo lief in jouw plaats willen zijn, als in de hare. Stel nu, dat ik je onder haar bed had laten liggen. Zij zou naar boven gekomen zijn. En dan...' 'Ga niet verder.' 'Zou je geschoten hebben?'

'Ja.'

'Waarom?'

Alain gromde tussen zijn tanden: 'Daarom!'

'Vind je het jammer?'

'Ik weet het niet. Dit is geen gerechtigheid.' 'Toch wel. Er is een gerechtigheid en die doet, wat ze kan. Maar een feit is, dat ik als ik Onze Lieve Heer was, vanavond de zaak anders zou regelen; ik zou niet aan het hoofd van de Speciale Brigade staan en verantwoording af moeten leggen aan mijn meerderen, aan de rechter, de procureur. Ik zou ook de journalisten niet moeten ontvangen.' 'Wat dan?'

'Allereerst zou ik vergeten, dat je mijn pistool gestolen hebt. Dat kan ik nóg doen. En verder zou ik ervoor zorgen, dat zekere zakenman, van ik weet niet waar vandaan, vergeten zou, dat hij zijn portefeuille niet verloren had, maar dat hij gedwongen was hem te geven omdat men hem een pistool onder de neus hield.' 'Het was niet geladen.' 'Weet je dat zeker?'

'Ik had ervoor gezorgd, dat de patronen eruit waren.

Ik had geld nodig om naar Londen te gaan.'

'Wist je dat die Debul er was?'

'Ik was haar 's morgens gevolgd. Eerst probeerde ik

naar haar huis toe te gaan. De concierge...'

'Dat weet ik.'

'Toen ik het huis uitging, stond er een agent bij de deur en ik beeldde me in, dat die voor mij kwam. Ik liep het blok om. Toen ik rond was, stond de agent er niet meer. Ik verborg me in het park en wachtte tot zij het huis uit zou komen.' 'Om te schieten?'

'Misschien. Zij moest een taxi bellen. Ik kon niet dicht bij haar komen. Ik was zo gelukkig een andere taxi te krijgen, die van Puteaux kwam. Ik volgde haar naar het station. Ik zag haar in de trein naar Calais stappen. Ik had geen geld genoeg om een kaartje te kopen.' 'Waarom schoot je niet, toen ze voor de coupédeur stond?'

Alain aarzelde en keek hem aan om te weten of hij in ernst sprak en mompelde toen: 'Ik durfde niet.'

'Als je niet durfde schieten tussen al die mensen in, zou je het in haar kamer nog minder gedurfd hebben. Ben je je vader verschillende weken nagegaan?'

'Ja'

'Heb je een lijst van de mensen, die hij bezocht?' 'Ik kan hem wel uit mijn geheugen maken. Hij ging meerdere malen naar een kleine Bank in de rue Chauchat, en ook naar een krant, waar hij de onderdirecteur moest spreken. Hij belde vaak op en keek onophoudelijk om, om er zeker van te zijn, dat hij niet gevolgd werd.' 'Begreep je het?'

'Niet direct. Toevallig las ik erover in een roman.'

'Waarover?'

'Dat weet u best.'

'Over chantage?5

'Dat was het.'

'Juist. En daar is tijd voor nodig om haar te betrappen. Ik weet niets van haar leven voor ze zich op de boulevard Richard-Wallace installeerde. Zij had waarschijnlijk een veelbewogen leven en kende allerlei slag mensen. Een vrouw kan zelfs beter dan een man achter kleine geheimpjes komen, vooral als je je over die geheimen schamen moet. Toen ze niet jong genoeg meer was voor die manier van leven, kwam ze op het idee haar kennissen in te schakelen.' 'Zij gebruikte mijn vader.'

'Precies. Zijzelf zocht haar slachtoffers niet op om hun geld af te zetten. Het was een man die je overal

zag en die geen bepaald beroep uitoefende. Men verwonderde er zich niet over. Verwachtte het bijna.' 'Waarom zegt u dat?'

'Omdat we de waarheid onder ogen moeten zien. Was je vader misschien nog verliefd? Ik denk het wel. Hij is er de man naar om zo'n hartstocht te blijven koesteren. Jeanne Debul zorgde min of meer voor zijn levensonderhoud. Hij was bang gesnapt te worden. Hij schaamde zich voor jou. Hij durfde je niet recht aan te kijken.'

Alain keek met een harde, haatdragende blik om naar de vrouw, die een misprijzend glimlachje voor hem had.

'Een aardbeientaart, ober.'

'Neemt u er niet van?' stribbelde Alain tegen.

'Ik neem zelden dessert. Voor mij koffie en een

cognac.'

Hij schoof zijn stoel iets achteruit en haalde zijn pijp uit zijn zak. Toen hij hem zat te stoppen, boog de kelner zich naar hem toe en zei zachtjes iets, terwijl hij een vaag verontschuldigend gebaar maakte. Toen stopte Maigret zijn pijp maar weer in zijn zak en hield een wagentje met sigaren aan, dat langs werd gereden.

'Rookt u geen pijp?'

'Is hier verboden! Ter zake, heb je je hotelkamer betaald?' 'Nee.'

'Je hebt de loper nog hè, die je uit de gang wegnam. Geef hem mij maar.'

Hij stak hem Maigret over de tafel toe. 'Smaakt de taart goed?'

'Ja.'

Hij had zijn mond er vol mee. Hij was nu een kind, dat dol is op zoetigheid en even was er alleen de taart. 'Zag hij Delteil dikwijls?' 'Ik heb hem twee keer naar zijn bureau zien gaan.' Was het onvermijdelijk de hele waarheid aan 't licht te brengen? Het was meer dan waarschijnlijk, dat het kamerlid, wiens vrouw echtscheiding eiste en die dan zonder een cent bleef en zijn eigen huis in de avenue Henri-Martin zou moeten verlaten, geld sloeg uit zijn invloed. Het zou hem ernstiger aangerekend worden dan een ander, omdat hij zijn politieke carrière had opgebouwd door het aan het licht brengen van schandaaltjes en gekonkel.

Was Jeanne Debul daar te ver in gegaan? Maigret dacht daar anders over.

'Praatte je vader er nooit meer over, op te houden met deze manier van leven?'

Ondanks de aardbeientaart keek Alain met een plotseling wantrouwen op. 'Wat bedoelt u?'

'Vroeger zei hij telkens, dat dit moest veranderen. Daarna is er een tijd geweest dat zijn zelfvertrouwen en zijn goede gesternte hem in de steek schenen te laten.' 'Toch hoopte hij nog altijd.' 'Maar niet zo vast meer?' 'Nee.'

'En de laatste tijd?' 'Een paar keer sprak hij erover in de Midi te gaan wonen.'

Maigret hield niet verder aan. Dat wees ergens op. Het had geen nut de zoon uit te leggen, wat hij er uit opmaakte.

Had Francois Lagrange, die nu al twee jaar voor die Debul werkte en slechts de kruimeltjes kreeg, zich niet in 't hoofd gezet, voor eigen rekening te gaan werken? Stel, dat Jeanne Debul hem opgedragen had honderdduizend francs van Delteil, die niet de eerste de beste was te eisen... En dat de baron een miljoen vroeg? Of meer? Hij werkte graag met grote getallen en had zijn hele leven met denkbeeldige fortuinen gegoocheld...

Delteil besloot niet te betalen.

'Waar was je die dinsdagavond?'

'Ik ben naar de bioscoop geweest.'

'Had je vader je aangepraat uit te gaan?'

Hij dacht na. Voor 't eerst kwam die gedachte bij

hem op.

'Ik geloof van wel... Hij zei... Hij had het geloof ik over een bijzondere film, die op de Champs-Elysées draaide en...'

'Was hij al naar bed, toen je thuiskwam?'

'Ik ben hem welterusten gaan wensen, zoals altijd; hij

voelde zich niet goed. En hij beloofde me naar de

dokter te gaan.'

'Vond je dat gewoon?'

'Nee.'

'Waarom niet?' 180

'Ik weet niet. Ik was ongerust. Ik kon niet in slaap komen. Er hing een vreemde lucht in huis, van Amerikaanse sigaretten. De volgende dag ben ik toen het nog nauwelijks licht was opgestaan. Ik ben de kamers doorgelopen. Mijn vader sliep. Ik merkte dat de rommelkamer die van mij was toen ik nog klein was, op slot zat en dat de sleutel niet in het slot stak. Ik deed hem open.' 'Hoe?'

'Met een haakje, 't Is een trucje, dat ik van mijn

schoolvriendjes heb geleerd. Je buigt een dikke ijzeren

draad op een bepaalde manier en...'

'Ik weet het, dat heb ik ook gedaan.'

'Ik had altijd zo'n haakje in mijn la liggen. Ik zag de

grote koffer midden in de kamer staan en tilde het

deksel op.'

Het was beter nu op te schieten. 'Heb je met je vader gepraat?' 'Ik kon niet.'

'Je bent meteen weggegaan.'

'Ja. Ik ben de straten doorgelopen. Ik wilde naar die vrouw toe.'

Er was één scène, waar niemand ooit de bijzonderheden van zou vernemen, tenzij de baron op een goeie dag opgaf zich voor gek te laten houden, en dat was die in huis tussen Francois Lagrange en André Delteil. Dat ging Alain niets aan. Het was nergens goed voor het beeld, dat hij zich van zijn vader gevormd had, af te breken. Het was niet waarschijnlijk, dat de advocaat van plan was geweest een moord te begaan, toen hij kwam. Maar wel wilde hij, desnoods door bedreiging, naar huis met de documenten, waarmee hij gechanteerd werd, in zijn zak. Was het geen ongelijkwaardige partij? Delteil zat vol wrok. Hij was gewend aan de strijd en had tegenover ach een erge bangerd, die zuinig was op zijn hachje. De stukken waren er niet. Al had hij gewild, dan had Lagrange ze nog niet kunnen geven.

Wat zou hij gedaan hebben? Hij had vast gehuild, gesmeekt, vergeving gevraagd. Hij had beloofd... En al die tijd was hij doodsbang voor die dreigende revolver onder zijn neus.

Maar hij had door zijn eigen zwakheid de partij uiteindelijk gewonnen. Hoe had hij zich van het wapen meester gemaakt? Door welke list had hij de afgevaardigde afgeleid?

Zeker is, dat hij niet meer beefde toen. En op zijn beurt luid begon te praten en te dreigen... Allicht had hij niet expres zijn vinger tegen de trekker geduwd. Hij was te slap daarvoor en sinds het lyceum te zeer gewend met kromme rug te lopen en schoppen te krijgen. 'Ik zal nooit meer bij u komen.' Alain draaide zich om naar Jeanne Debul, die tevergeefs trachtte iets van hun gesprek op te vangen. Het rumoer in de grill, het geluid van borden, messen, vorken, het gemurmel van de gesprekken, het gelach, en de muziek beletten haar iets te horen. 'Als we eens gingen...?' In Alain's ogen was protest te lezen: 'En haar daar laten?

Ook de vrouw was verbaasd Maigret langs haar te zien lopen, zonder een woord tot haar te zeggen. Dat leek haar al te gemakkelijk. Misschien had ze op een schandaaltje gehoopt, waarin zij makkelijk spel zou hebben? In de hal, waar hij eindelijk zijn pijp kon pakken, duwde hij zijn sigaar zegevierend in het zand van een monumentale asbak en mompelde: 'Wacht je even?' Hij ging naar de portier. 'Hoe laat gaat er een vliegtuig naar Parijs?' 'Binnen tien minuten gaat er een, maar dat kunt u natuurlijk niet meer halen. Het volgende gaat morgenochtend om halfzeven. Zal ik een plaats voor u bespreken?' 'Twee.'

'Hoe zijn de namen?'

Hij gaf ze. Alain stond naar de lichten van het Strand te kijken en had zich niet bewogen. 'Nog een ogenblik. Ik moet even opbellen.' De receptie hoefde het nu niet voor hem te doen, hij kon een cel nemen.

'Ben jij het, Pyke? Ik bied je mijn verontschuldiging aan, dat ik niet met je kon lunchen of dineren. En morgen zal ik je ook niet meer zien. Vannacht vertrek ik.'

'Met het vliegtuig van halfzeven? Dan breng ik je erheen.' 'Maar...' 'Tot straks.'

Je kon hem beter zijn zin geven; anders was hij toch niet tevreden. Wonderlijk genoeg had Maigret geen slaap meer.

'Zullen we buiten wat gaan lopen?' 'Zoals u wilt.'

'Anders zou ik de hele reis geen voet op de Londense trottoirs gezet hebben.'

Dat was waar. Was het omdat hij zich in het buitenland wist? Hij vond dat de lantaarns ander licht dan in Parijs gaven, dat de avond anders van tint was en zelfs dat de lucht hier anders rook. Ze liepen beiden op hun dooie gemak, zagen de mensen bioscopen en bars binnengaan. Na Charing Cross kwamen ze op een enorm plein met een zuil midden-op.

'Ben je hier vanmorgen langs gekomen?' 'Ik geloof het wel. Het komt me bekend voor.' 'Trafalgar Square.'

Hij vond het prettig voor zijn vertrek nog wat bekende plekjes terug te zien en hij nam Alain mee tot Piccadilly Circus.

'We moesten nu maar naar bed gaan.'

Alain had kunnen weglopen. Maigret zou geen vin

verroerd hebben om het te verhinderen. Maar hij wist,

dat de jongeman het niet doen zou.

'Ik heb toch nog wel trek in een glas bier. Goed?'

Het was niet zozeer het bier, als wel de sfeer van een

pub, waarnaar Maigret verlangde. Alain dronk niets

en wachtte zwijgend.

'Houd je van Londen?'

Ik weet het niet.'

'Je zou hier over enkele maanden misschien eens terug kunnen komen. Want je hebt er nauwelijks iets aan als je niet voor een tijdje gaat.' 'Zal ik mijn vader kunnen zien?'

'Ja-'

Een poosje later hoorde Maigret hem snuiven, maar deed alsof hij het niet merkte.

Toen ze weer in het hotel waren, deed Maigret wat geld en de loper in een envelop, en adresseerde die aan Hotel Gilmore.

'Ik zou hem haast meegenomen hebben naar Frankrijk!' En tegen Alain, die niet wist wat te doen, zei hij:

'Kom je?'

Ze namen de lift. Er scheen licht bij Jeanne Debul, die misschien op een bezoekje van Maigret zat te wachten. Ze zou lang kunnen wachten! 'Kom maar binnen. Er is een lits-jumeaux.' En toen hij de verlegenheid van de jongen zag: 'Als je dat prettiger vindt, kun je je kleren wel aanhouden in bed.'

Hij liet zich om halfzes wekken en sliep tot zolang diep, zonder ook maar even te dromen. Maar het te-lefoongerinkel haalde Alain niet uit zijn slaap. 'Opstaan, jongen!'

Had Francois Lagrange de gewoonte zijn zoon te wekken? Tot het einde toe was het een ander onderzoek dan anders. 'Toch ben ik heel tevreden.' 'Waarover?*

'Dat je niet geschoten hebt. Laten wc er niet meer over praten...'

Pyke wachtte hen in de hal, precies zoals de vorige dag en het was nog stralend weer. 'Mooie dag, hè?* 'Schitterend.'

De wagen stond voor. Maigret bedacht dat hij hen nog niet had voorgesteld.

'Alain Lagrange. Mijnheer Pyke, een vriend van me, van Scotland Yard.'

Pyke maakte een begrijpend gebaar en vroeg niet verder. De hele weg praatte hij over de bloemen in zijn tuin en een bijzonder gekleurde hortensia, die hij pas na jaren proberen zo gekregen had. Het vliegtuig kwam los van de grond, er was geen wolkje te zien, slechts een fijne ochtendnevel. 'Wat is dat?' vroeg de jongeman, terwijl hij naar de papieren zakjes wees, die ten behoeve van de reizigers waren opgehangen.

'Voor wanneer iemand misselijk wordt...' Was het daarom, dat Alain even later bleek, ja groen werd en zich met een wanhopige blik over zijn zakje boog? Hij zou zo graag niet ziek geworden zijn en zeker niet in het bijzijn van commissaris Maigret.

Waarin Maigret 'Tête de veau en tortue' ontdekt en waarin hij Londen beschrijft aan Mevrouw Maigret

Het was gegaan zoals gewoonlijk, behalve dat er nog

lang geen maand verlopen was sinds het laatste diner.

Eerst Pardons stem door de telefoon:

'Ben je morgenavond vrij?'

'Waarschijnlijk wel.'

'Met je vrouw natuurlijk.'

'Ja-'

'Hou je van hoofdkaas, 'en tortue'?'

'Nooit gehad.'

'Hou je van hoofdkaas?'

'Nogal.'

'Dan vind je het lekker, 'en tortue'. 't Is iets wat ik op reis in België ontdekte. Je zult het wel merken. Maar ik weet heus niet welke wijn er bij hoort. Bier misschien?' Maar op het laatste ogenblik had Pardon, zoals hij het bijna wetenschappelijk uitdrukte, besloten tot een lichte Beaujolais.

Maigret en zijn vrouw waren te voet gegaan en hadden vermeden elkaar aan te kijken, toen ze langs de rue Popincourt kwamen. Jussieu van het politielaborato-rium was er en mevrouw Maigret beweerde dat hij een echte vrijgezel was.

'Ik had professor Journe ook gevraagd. Maar hij zei

dat hij nooit in de stad at. Hij heeft al in geen twintig jaar buitenshuis gegeten.'

De glazen deuren stonden open, de figuurtjes in het smeedijzeren balkon waren weer te zien tegen de donker wordende lucht. 'Mooie avond, niet?'

Er kwam een glimlachje om Maigrets lippen, waarom wist niemand. Hij bediende zich twee keer van de hoofdkaas. Aan de koffie presenteerde Pardon sigaren en hield de doos bij vergissing ook Maigret voor. 'Dank je! Alleen in Savoy.'

'Rookte je in Savoy een sigaar? vroeg zijn vrouw verwonderd.

'Dat moest wel. Ze kwamen me in 't oor fluisteren dat een pijp roken verboden was.' Pardon had dit dinertje niet op touw gezet om over de kwestie Lagrange te praten, en ieder zorgde ervoor zich niet op dat terrein te begeven in het gesprek. Er werd traag over alles gepraat, behalve over dat, waar iedereen aan dacht.

'Ben je nog bij Scotland Yard geweest?

'Daar had ik geen tijd voor.'

'Hoe is jouw oordeel over hen?

'Uitmuntend. Het zijn de fijngevoeligste mensen, die

je je denken kunt.'

Hij dacht aan hen en had een warm gevoel vooral voor Mr. Pyke, die zijn hand opstak als groet, toen het vliegtuig opsteeg en die in zijn hart misschien wel ontroerd was.

'Is er op 't ogenblik veel werk op de quai des Orfèvres?' 188

'Alleen het routinewerk. Zijn er veel zieken in je wijk?'

'Ook alleen het routinewerk.'

Toen werd er wat over ziektes gepraat. Zodat het al

tien uur was, toen Pardon mompelde:

'Ben je bij hem geweest?'

'Ja. Jij ook?'

Ik ben er twee keer geweest.'

De vrouwen veinsden bescheiden, niet te luisteren. En Jussieu keek uit het raam, omdat de zaak hem niet aanging.

'Heeft men zijn zoon bij hem gebracht?'

'Ja-'

'Heeft hij niets gezegd?'

Maigret schudde ontkennend het hoofd.

'En nog zijn zelfde refrein?'

Want Francois Lagrange volhardde in zijn eerste houding en kroop als een bang dier in elkaar. Zodra er iemand bij hem kwam, drukte hij zich tegen de muur en hield een arm gebogen voor zijn gezicht, als om de slagen af te weren. 'Sla me niet... Ik wil niet geslagen worden...' Soms klappertandde hij werkelijk. 'Wat denkt Journe ervan?' Het was Maigret die deze vraag stelde. 'Journe is een geleerde, waarschijnlijk een van onze beste psychiaters. Maar hij wordt gekweld door angst voor de verantwoordelijkheid.' 'Dat begrijp ik.'

'Bovendien is hij altijd tegenstander van de doodstraf geweest.'

Maigret zei daar niets op en trok langzaam aan zijn PIJP-

'Toen ik eens iets zei over vissen, keek hij me ontdaan aan. Hij kan zelfs geen vis dood maken.' 'Zodat...?'

'Als Francois Lagrange het nog een maand uit kan houden...'

'Zou hij het uithouden?'

'Hij is er bang genoeg voor. Tenzij iemand zijn bolwerk doorbreekt...'

Pardon keek Maigret doordringend aan. Dat was de reden tot het diner, de vraag die hij allang wilde stellen en die hij slechts met een blik kon uiten. 'Wat mij betreft,' mompelde de commissaris, 'het gaat mij niet meer aan. Ik heb mijn rapport ingediend. Rechter Rateau van zijn kant, zal de raad van de experts volgen.'

Waarom zag Pardon eruit, of hij hem bedanken wilde? Het was om verlegen van te worden. Maigret werd een beetje boos daarom. Het ging hem inderdaad niet meer aan. Vanzelfsprekend zou hij wel... 'Ik heb wat anders te doen,' zuchtte hij opstaande, 'onder andere een zekere Jeanne Debul... Ze is gisteren weer in Parijs gekomen. Ze bluft nog altijd. Maar ik hoop haar binnen twee maanden onder vier ogen in mijn bureau te hebben...' 'Je zou zeggen, dat ze jou persoonlijk iets aangedaan heeft,' merkte Mevrouw Maigret op, die toch niet scheen te luisteren.

Er werd niet meer over gepraat. Een kwartier later 190

stak mevrouw Maigret in het duister, op straat, haar arm door die van haar man.

"t Is wonderlijk,' begon hij, 'in Londen, waar de

lantaarns toch ongeveer eender zijn...'

En al lopende, begon hij haar Strand, Charing Cross

en Trafalgar Square te beschrijven.

'Ik denk, dat je nauwelijks tijd gehad hebt om er te

wandelen.'

'Ik ben 's avonds een poosje gegaan na het diner.'

'Alleen?'

'Nee. Met hem.'

Ze vroeg niet over wie hij het had. Toen ze aan de boulevard Richard-Lenoir kwamen, moest hij aan de pub denken, waar hij voor het naar bed gaan een glas bier gedronken had. Hij kreeg er dorst van. 'Vind je het erg als ik...'

'Welnee! Ga maar wat drinken. Ik wacht wel even.' Want dit was een kleine bistro waar zij niet hoorde. Toen hij, zijn mond afvegend, naar buiten kwam, nam ze zijn arm weer. 'Een mooie nacht...'

'Ja-'

'En zoveel sterren.'

Waarom voelde hij zich, bij het zien van een kat, die bij hun nadering in een keldergat verdween, een ogenblik somber worden?

het pistool van Maigret
content001.xhtml