.

Voorwoord

Hoe groot het verschil in geest tussen de mens en de hogere dieren ook is, het is ongetwijfeld een verschil in gradatie en niet in aard.

Charles Darwin1

slimgenoeg.pdf

Op een vroege ochtend in november, toen de dagen kouder werden, viel het me op dat Franje, een chimpanseevrouw, al het stro uit haar slaapkamer bijeenzocht. Ze nam het onder haar arm en liep ermee naar het grote eiland in Burgers’ Zoo in Arnhem. Haar gedrag verbaasde me. Ten eerste had Franje dat nooit eerder gedaan en ook hadden we nog nooit andere chimpansees stro naar buiten zien slepen. Ten tweede, als ze de bedoeling had overdag warm te blijven, zoals we vermoedden, was het opmerkelijk dat ze het stro verzamelde op een moment dat ze in een gebouw was waar een aangename temperatuur heerste. Franje reageerde niet op kou maar bereidde zich voor op een temperatuur die ze nog niet kon voelen. De aannemelijkste verklaring zou zijn dat ze met de vorige, kille dag in gedachten anticipeerde op het weer dat ze vandaag verwachtte. Hoe dan ook, ze bleef later met Fonsje, haar zoon, lekker warm in het stronest zitten dat ze had gebouwd.

Ik blijf me verwonderen over het mentale niveau waarop dieren functioneren, ook al weet ik best dat één verhaal niet genoeg is om conclusies te trekken. Maar die verhalen inspireren tot observaties en experimenten die ons helpen uitzoeken wat er aan de hand is. Sciencefictionschrijver Isaac Asimov heeft naar verluidt ooit gezegd: ‘De opwindendste zin om te horen in de wetenschap, de zin die nieuwe ontdekkingen aankondigt, is niet “Eureka!” maar “Hé, wat raar...”’ Ik ken die gedachte maar al te goed. We maken een langdurig proces door waarin we naar onze dieren kijken, geïntrigeerd en verrast zijn door hun handelingen, systematisch onze ideeën over hen uittesten en met collega’s discussiëren over wat onze gegevens werkelijk betekenen. Het gevolg is dat we nogal traag conclusies trekken en dat er om elke hoek onenigheid loert. Zelfs als de eerste observatie eenvoudig is – een mensaap vergaart een berg stro –, kunnen de gevolgen enorm zijn. De vraag of dieren plannen maken, zoals Franje leek te doen, is een vraag waar de wetenschap momenteel vrij veel mee bezig is. Specialisten spreken van ‘geestelijk tijdreizen’, ‘chronesthesie’ en autonoesis, maar ik zal hier zulke geheimzinnige termen vermijden en proberen de vooruitgang te verwoorden in gewone taal. Ik zal verhalen vertellen over het dagelijks gebruik van intelligentie bij dieren en bewijsmateriaal voorleggen vanuit degelijke experimenten. De verhalen vertellen ons iets over het doel van cognitieve vaardigheden, terwijl de bewijzen ons helpen alternatieve verklaringen uit te sluiten. Ik hecht aan beide evenveel waarde, al besef ik dat verhalen prettiger Iezen dan experimenten.

Denk aan de verwante vraag of dieren afscheid nemen en elkaar begroeten. Dat laatste is niet zo ingewikkeld. Begroeten is een reactie op het verschijnen van een bekend individu na afwezigheid, zoals een hond naar zijn baasje opspringt zodra hij of zij de kamer binnenkomt. Video’s op internet van militairen die bij terugkeer uit het buitenland worden begroet door huisdieren, wijzen op een verband tussen de duur van de afwezigheid en de intensiteit van de begroeting. We begrijpen deze samenhang meteen omdat die ook voor ons geldt. Er zijn geen enorme cognitieve theorieën nodig om dat te verklaren. Maar hoe zit dat met afscheid nemen?

We zien ertegen op afscheid te nemen van iemand van wie we houden. Mijn moeder huilde toen ik naar de andere kant van de Atlantische Oceaan verhuisde, hoewel we allebei beseften dat mijn afwezigheid niet permanent zou zijn. Afscheid nemen vooronderstelt het besef van afwezigheid in de toekomst; daarom komt het zelden voor bij dieren. Maar ook hier heb ik een verhaal. Ik heb ooit een chimpanseevrouw aangeleerd een geadopteerde chimpanseebaby de fles te geven. Ze heette Kuif. Kuif handelde in alle opzichten als moeder van het kind, maar had zelf niet genoeg melk om het te zogen. We gaven haar een fles warme melk, waarmee ze de babyaap zorgvuldig voedde. Kuif werd er zo goed in, dat ze de fles zelfs eventjes weghaalde als de baby moest boeren. Tijdens dit project werd Kuif met de baby, die ze dag en nacht op haar lichaam droeg, overdag naar binnen geroepen voor een voeding terwijl de rest van de kolonie buiten bleef. Na een tijdje viel ons op dat Kuif in plaats van meteen naar binnen te komen een lange omweg maakte. Ze deed de ronde over het eiland, ging langs bij de alfaman, de alfavrouw en een paar goede vrienden en vriendinnen, die allemaal een kus kregen, voordat ze naar het gebouw liep. Als de anderen sliepen, maakte ze hen wakker om afscheid te nemen. Ook hier was het gedrag eenvoudig, maar door de precieze omstandigheden vroegen we ons af wat de onderliggende cognitie was. Net als Franje leek Kuif vooruit te denken.

Hoe zit het met sceptici die menen dat dieren per definitie opgesloten zitten in het heden en dat alleen mensen nadenken over de toekomst? Is dat een redelijke veronderstelling of zijn ze simpelweg blind voor dierlijke vaardigheden? En waarom is de mensheid zo geneigd intelligentie bij dieren te bagatelliseren? We ontzeggen dieren regelmatig vaardigheden die we bij onszelf vanzelfsprekend vinden. Wat zit daarachter? Als we proberen uit te zoeken op welk mentaal niveau andere soorten functioneren, komt de ware uitdaging niet alleen van de dieren zelf, maar ook vanuit ons innerlijk. Het heeft veel te maken met onze eigen houding, onze creativiteit en ons voorstellingsvermogen. Voordat we vragen of dieren over een bepaalde vorm van intelligentie beschikken, met name een vorm die we in onszelf koesteren, moeten we innerlijke weerstand overwinnen om de mogelijkheid zelfs maar te overwegen. Vandaar de centrale vraag van dit boek: zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn?

Het korte antwoord is: ja, maar je zou het nooit hebben gedacht. Het grootste deel van de vorige eeuw stond de wetenschap overdreven terughoudend en sceptisch tegenover de intelligentie van dieren. Dieren intenties en emoties toeschrijven werd gezien als naïeve, ‘volkse’ onzin. Wij wetenschappers wisten wel beter! Wij deden nooit mee aan dat aanstellerige ‘mijn hond is jaloers’, of ‘mijn kat weet wat ze wil’, laat staan als het ingewikkelder werd, zoals beweren dat dieren over het verleden nadenken of elkaars pijn voelen. Kenners van diergedrag hadden geen interesse voor cognitie of waren bewust gekant tegen dit begrip. De meesten liepen met een wijde boog om het onderwerp heen. Gelukkig waren er uitzonderingen – en bij hen zal ik zeker stilstaan, want ik houd van de geschiedenis van mijn vakgebied. De twee toonaangevende denkrichtingen zagen dieren ofwel als stimulus-responsmachines die eropuit waren beloningen te krijgen en straf te vermijden, of als robots die genetisch begiftigd waren met nuttige instincten. Terwijl beide scholen elkaar bestreden en elkaar van kortzichtigheid betichtten, hadden ze een fundamenteel mechanistische visie gemeen: je verdiepen in het innerlijk leven van dieren was niet nodig, en wie dat wel deed was antropomorf, romantisch of onwetenschappelijk bezig.

Moesten we wel door die duistere periode heen? In vroeger tijden werd er aanmerkelijk ruimer gedacht. Charles Darwin schreef uitgebreid over emoties van mens en dier, en menig negentiende-eeuwse wetenschapper stond te popelen om hogere intelligentie bij dieren aan te treffen. Het blijft een raadsel waarom die inspanningen tijdelijk werden opgeschort en waarom we vrijwillig ‘een molensteen om de hals van de biologie hingen’, zoals de grote evolutiekenner Ernst Mayr de cartesiaanse visie omschreef dat dieren domme automaten zijn.2 Maar tijden veranderen. Iedereen moet hebben gemerkt dat er de afgelopen tientallen jaren een lawine van kennis bij is gekomen, die zich razendsnel via het internet verspreidde. Bijna elke week is er wel een nieuwe ontdekking over geavanceerde cognitie bij dieren, vaak met overtuigende video’s ter staving. We horen dat ratten spijt kunnen hebben van hun beslissingen, dat kraaien werktuigen maken, dat inktvissen gezichten van mensen herkennen en dat apen dankzij speciale neuronen kunnen leren van elkaars fouten. We spreken openlijk over cultuur bij dieren en over hun empathie en vriendschappen. Niets is meer verboden, zelfs niet de ratio die ooit werd beschouwd als het handelsmerk van de mensheid.

Bij dat alles zetten we de intelligentie van dieren en mensen vaak naast en tegenover elkaar, waarbij we onszelf als toetssteen nemen. Maar die methode is achterhaald, dat moeten we goed beseffen. Het gaat niet om een vergelijking tussen mens en dier, maar tussen de ene diersoort – wij – en een breed scala aan andere soorten. Hoewel ik meestal kortweg de term ‘dier’ zal gebruiken voor die laatste categorie, valt niet te ontkennen dat ook mensen dieren zijn. We vergelijken dus niet twee afzonderlijke categorieën van intelligentie, maar bestuderen de variatie binnen één enkele categorie. Ik zie de cognitie van de mens als een variant op die van dieren. Het is ook niet duidelijk hoe speciaal de onze is als we die vergelijken met een cognitie verdeeld over acht onafhankelijk bewegende armen, elk met een eigen neuraal netwerk, of een cognitie die een vliegend organisme in staat stelt een bewegende prooi te vangen door de echo van zijn eigen kreten te registreren.

Uiteraard hechten we veel belang aan abstract denken en taal (niet het soort aandacht waar ik tijdens het schrijven van een boek de spot mee zal drijven!), maar in het grotere verband is dat maar één manier om het probleem van het overleven tegemoet te treden. Als het puur om aantallen en biomassa gaat, hebben mieren en termieten het misschien beter gedaan dan wij door zich te concentreren op een strakke coördinatie tussen de leden van een kolonie en niet op individueel denken. Elke samenleving functioneert als een zelfstandige geest, ook een samenleving die rondtrippelt op duizenden kleine pootjes. Er zijn vele manieren om informatie te verwerken, te organiseren en te verspreiden, en pas sinds kort stelt de wetenschap zich ervoor open om al die verschillende methoden met verwondering en verbazing te bezien in plaats van ze te verwerpen en te ontkennen.

Dus ja, we zijn slim genoeg om andere soorten op waarde te schatten, maar daarvoor heeft onze dikke schedel wel een continu bombardement moeten ondergaan met honderden feiten die aanvankelijk werden weggewuifd door de wetenschap. Het is de moeite waard na te gaan hoe en waarom we minder antropocentrisch en bevooroordeeld zijn geworden als we alles in aanmerking nemen wat we in de tussentijd te weten zijn gekomen. Bij het behandelen van die ontwikkelingen zal ik onvermijdelijk mijn eigen visie naar voren schuiven, waarin evolutionaire continuïteit wordt benadrukt ten koste van de traditionele dualismen. Dualismen tussen lichaam en geest, tussen mens en dier, en tussen verstand en emotie kunnen nuttig klinken, maar leiden sterk af van het grotere geheel. Als getraind bioloog en etholoog heb ik weinig geduld met de verlammende scepsis van het verleden. Ik betwijfel of het de oceaan van inkt waard is geweest die we eraan hebben gespendeerd, ikzelf incluis.

Bij het schrijven van dit boek streef ik niet naar een uitgebreid, systematisch overzicht van het hele terrein van de evolutionaire cognitie. Dergelijke overzichten zijn te vinden in andere, technischer boeken.3 In plaats daarvan zal ik een keuze maken uit een groot aantal ontdekkingen, diersoorten en wetenschappers om een beeld te geven van de opwindendste ontwikkelingen van de afgelopen twintig jaar. Ikzelf ben gespecialiseerd in het gedrag en de cognitie van primaten, een vakgebied dat voorop heeft gelopen en andere gebieden sterk heeft beïnvloed. Omdat ik sinds de jaren zeventig op dat terrein actief ben, heb ik veel van de spelers uit de eerste hand gekend – zowel mens als dier –, waardoor ik een persoonlijke toets kan aanbrengen. Er is veel geschiedenis om bij stil te staan. De groei van dit veld is een avontuur geweest, maar blijft eindeloos fascineren, want gedrag is, zoals de Oostenrijkse etholoog Konrad Lorenz stelde, het levendigste aspect van al wat leeft.