HOOFDSTUK 1
De redding
Vijf maart 1973, Daly City, Californië Ik ben
laat. Ik moet op tijd klaar zijn met de afwas, anders geen ontbijt,
en omdat ik gisteravond ook geen eten heb gehad, moet ik zorgen dat
ik nu wel wat krijg. Moeder loopt tegen mijn broers te schreeuwen.
Ik hoor haar door de gang naar de keuken stampen. Ik dompel mijn
handen weer in het gloeiend hete sop. Het is te laat. Ze heeft
gezien dat ik mijn handen uit het water heb gehaald. PETS! Moeder
slaat me in mijn gezicht en ik val op de vloer. Ik kijk wel uit om
overeind te blijven. Dat beschouwt ze als een uitdaging en dan
krijg ik nog meer klappen, en wat erger is: geen eten. Ik kom
overeind en sla mijn ogen neer terwijl ze tegen me tekeergaat.
Bedeesd knik ik tegen haar borsten. Alsjeblieft, zeg ik bij mezelf,
laat me alleen wat eten. Sla me zoveel je wilt, maar ik moet wat te
eten krijgen. Bij een volgende klap sla ik met mijn hoofd tegen het
aanrecht. Ik doe alsof ik verslagen ben en laat mijn tranen de
vrije loop wanneer ze voldaan de keuken uit stormt. Na haar
voetstappen te hebben geteld om zeker te weten dat ze weg is, slaak
ik een zucht van opluchting. Het is me weer gelukt.
Moeder kan me slaan tot ze erbij neervalt, maar toch zal ze mijn overlevingsdrang niet onderdrukken. Ik doe de rest van de afwas en de andere karweitjes. Als beloning krijg ik ontbijt - een kliekje cornflakes dat een van mijn broers op zijn bord beeft laten liggen. Veel is het niet, maar het bord is nog wel halfvol met melk, dus die werk ik zo snel mogelijk naar binnen voordat ze van gedachten verandert, zoals wel vaker gebeurt. Ze vindt het heerlijk om voedsel als wapen te gebruiken. Ze gooit kliekjes nooit in de afvalbak, want ze weet dat ik die er later uit haal. Moeder heeft al mijn trucjes door. Enkele minuten later zit ik in de oude stationcar. Omdat ik zo laat klaar was met mijn corvee moet ik met de auto naar school worden gebracht. Meestal ren ik ernaartoe en ben dan net op tijd, hoewel ik dan geen gelegenheid meer heb om iets uit de lunchtrommeltjes van andere kinderen te pikken. Moeder zet eerst mijn oudste broer af. Ik blijf achter en krijg te horen wat ze morgen voor me in petto heeft. Ze gaat me naar het huis van haar broer brengen. Ze zegt dat oom Dan 'wel raad met me weet'. Het klinkt dreigend. Ik kijk haar angstig aan alsof ik heel erg bang ben. Maar ook al is mijn oom een ongevoelige man, ik weet dat hij me niet zo zal behandelen als moeder. Nog voordat de auto helemaal tot stilstand is gekomen, spring ik naar buiten. Moeder schreeuwt dat ik terug moet komen. Ik heb mijn verfrommelde lunchzakje vergeten waar de afgelopen drie jaar altijd hetzelfde in heeft gezeten: twee boterhammen met pindakaas en een paar wortelen. Voordat ik weer uit de auto stap, zegt ze: 'Zeg maar... zeg maar tegen ze dat je tegen een deur bent aangelopen.'
Dan vervolgt ze op een toon die ik zelden van haar te horen krijg: 'Prettige dag. ' Ik kijk in haar rode, gezwollen ogen. Ze heeft nog steeds een kater na haar zware drinkpartij van gisteravond. Haar ooit zo mooie glanzende haar is nu een bos uitgezakte klitten. Zoals gewoonlijk draagt ze geen make-up. Ze is te dik, en dat weet ze. Omdat ik te laat ben, moet ik me bij het kantoortje melden. De secretaresse met het grijze haar begroet me met een glimlach. Even later komt de schoolverpleeg-ster. Ze neemt me mee naar haar kamer, waar we de gebruikelijke procedure doorlopen. Eerst inspecteert ze mijn gezicht en mijn armen. 'Wat is dat boven je oog?' vraagt ze. Ik knik schaapachtig. 'O, ik ben tegen een deur aangelopen... per ongeluk. ' Weer glimlacht ze en ze pakt een klembord van een kastje. Ze bladert door een paar pagina's en buigt zich naar me toe om ze te laten zien. 'Hier, ' zegt ze, op het papier wijzend. 'Dat heb je maandag ook gezegd, weet je nog?' Gauw kom ik met een ander verhaal. 'Ik was aan het honkballen en kreeg toen een klap met de knuppel. Het was een ongelukje. ' Van moeder moet ik er altijd bij zeggen dat het een ongelukje was. Maar de verpleegster weet wel beter. Ze geeft me een standje zodat ik de waarheid zal vertellen, wat ik uiteindelijk ook altijd doe, ook al heb ik het gevoel dat ik mijn moeder moet beschermen. De verpleegster zegt dat het niet ernstig is en vraagt me mijn kleren uit te trekken. We doen dit al sinds vorig jaar, dus ik gehoorzaam onmiddellijk. In mijn trui met lange mouwen zitten meer gaten dan in een Zwitserse kaas.
Al bijna twee jaar lang heb ik hem elke dag aan. Dat wil moeder, om me te vernederen. Mijn broek ziet er niet veel beter uit, en er zitten ook gaten in mijn schoenen. Ik kan mijn grote teen naar buiten wriemelen. Als ik alleen nog mijn ondergoed aan heb, noteert de verpleegster de littekens en blauwe plekken op het klembord. Ze telt ook de schrammen in mijn gezicht voor het geval ze er eerder een over het hoofd heeft gezien. Ze is heel grondig. Daarna opent ze mijn mond om naar mijn tanden te kijken. Die zijn beschadigd doordat ik met mijn gezicht tegen het aanrecht ben geslagen. Ze krabbelt nog meer op het klemblok. Daarna inspecteert ze me nauwkeurig, totdat haar ogen op het oude litteken op mijn buik blijven rusten. 'En daar, ' zegt ze met een diepe zucht, 'heeft ze je gestoken?' 'Ja, mevrouw, ' antwoord ik. O nee! besef ik plotseling, nou zeg ik iets verkeerds... alweer. De verpleegster moet mijn ongerustheid hebben gezien. Ze legt het klembord weg en slaat haar armen om me heen. jee, denk ik, wat is ze lekker warm. Ik wil haar niet loslaten en voor altijd in haar armen blijven. Ik hou mijn ogen stijf dicht, en heel even bestaat er niets anders om me heen. Ze geeft me een klopje op mijn hoofd. Ik krimp in elkaar vanwege de buil die moeder me vanochtend heeft bezorgd. Dan maakt de verpleegster zich los en gaat de kamer uit. Haastig trek ik mijn kleren weer aan. Binnen een paar minuten is ze terug met meneer Hansen, de schooldirecteur, en twee leerkrachten: juffrouw Woods en meneer Ziegler. Meneer Hansen kent me heel goed. Ik ben vaker in zijn kantoor geweest dan elk ander kind op school. Hij kijkt op het klembord terwijl de verpleegster verslag doet van haar onderzoek. Hij tilt mijn kin op. Ik ben bang om hem in de ogen te kijken. Dat is een gewoonte geworden door de manier waarop ik moeder het hoofd probeer te bieden. Maar het komt ook doordat ik hem niet alles wil vertellen. Op een keer, ongeveer een jaar geleden, heeft hij moeder opgebeld om te vragen waar mijn blauwe plekken vandaan kwamen. Toen had hij nog geen idee van wat er aan de hand was. Hij wist alleen dat ik een probleemkind was dat voedsel stal. Toen ik de volgende dag op school kwam, zag hij de resultaten van de klappen die ik van moeder had gekregen. Hij heeft haar nooit meer gebeld. Meneer Hansen blaft dat het nu genoeg is geweest. De angst slaat me om het hart. Hij gaat moeder weer bellen! schreeuwt het in mijn hoofd. Ineens heb ik het niet meer en begin te huilen. Ik tril als een plumpudding en stotterend smeek ik meneer Hansen het niet te doen. 'Alstublieft, ' snotter ik. 'Niet vandaag! Begrijpt u het dan niet? Het is vrijdag!' Meneer Hansen verzekert me dat hij mijn moeder niet zal bellen en stuurt me naar mijn klas. Ik ren naar de Engelse les van mevrouw Woodworth.
Vandaag hebben we een proefwerk over de spelling van de staten en hun hoofdsteden. Ik heb me niet voorbereid. Meestal ben ik een goede leerling, maar de afgelopen maanden heb ik alles in mijn leven opgegeven, ook het maken van huiswerk waarbij ik even aan mijn ellende kon ontsnappen. Als ik het lokaal binnenkom, houden alle leerlingen hun neus dicht en sissen me toe. Een vervangster, een jonge vrouw, wuift met haar hand voor haar gezicht. Ze is niet gewend aan de stank die ik afgeef. Met gestrekte arm reikt ze me de test aan, maar voordat ik achter in de klas bij het open raam kan gaan zitten, word ik teruggeroepen naar bet kantoor van de directeur. De hele klas joelt me na. Ik ren naar het administratiekantoor. Mijn keel is rauw en brandt nog van het 'spelletje' dat moeder gisteren met me deed. De secretaresse brengt me naar de le-rarenkamer. Wanneer ze de deur opendoet, moeten mijn ogen even wennen. Aan een ronde tafel zitten meneer Ziegler, mijn klassenleraar, mijn lerares wiskunde juffrouw Moss, de schoolverpleegster, meneer Hansen en iemand van de politie. Ik blijf als verlamd staan. Ik weet niet of ik moet wegrennen of wachten tot het dak boven me instort. Meneer Hansen gebaart me binnen te komen, waarna de secretaresse de deur achter me sluit. Ik ga aan het hoofd van de tafel zitten en begin met te zeggen dat ik niets gestolen heb... vandaag. Er breekt een glimlach door op al die ernstige gezichten. Ik heb er geen notie van dat ze hun baan op het spel zetten ter wille van mij. De man van de politie legt uit waarom meneer Hansen hem heeft laten komen. Ik voel me klein worden in de stoel. De politieman vraagt of ik over mijn moeder wil vertellen. Ik schud van nee. Er zijn al te veel mensen die het geheim weten en ik weet dat moeder erachter zal komen. Een zachte stem spreekt me kalmerend toe. Het is juffrouw Moss geloof ik. Ze zegt dat alles in orde komt. Ik haal diep adem en vertel ze handenwringend en met tegenzin alles over moeder en mij. Dan vraagt de verpleegster me op te staan en het litteken op mijn buik te laten zien. Zonder te aarzelen zeg ik dat het per ongeluk is gebeurd, en dat is ook zo - het was nooit moeders bedoeling geweest me te steken. Ik huil terwijl ik mijn hart uitstort en zeg dat moeder me straft omdat ik ongehoorzaam ben.
Ik wou dat ze met rust lieten. Ik voel me zo smerig van binnen. Na al die jaren weet ik dat niemand iets kan doen. Een paar minuten later mag ik in het bijkantoortje gaan zitten. Voordat ik de deur achter me dichtdoe, kijken alle volwassenen me aan en knikken me goedkeurend toe. Ik zit in een stoel heen en weer te schuiven terwijl de secretaresse aan het typen is. Het duurt een eeuwigheid voordat meneer Hansen me weer naar de lera-renkamer terugroept. Juffrouw Woods en meneer Ziegler gaan de kamer uit. Ze zien er opgelucht en tegelijkertijd zorgelijk uit. Juffrouw Woods knielt bij me neer en neemt me in haar armen. Nooit zal ik de geur van haar haar vergeten. Ze laat me los en draait zich om zodat ik haar niet kan zien huilen. Nu ben ik pas goed ongerust. Meneer Hansen geeft me een lunchblad uit de kantine. Lieve hemel, is het al lunchtijd? zeg ik bij mezelf. Ik werk het eten ze snel naar binnen dat ik het nauwelijks proef. Binnen een recordtijd is het blad leeg. Daarna komt de directeur met een doos koekjes en de waarschuwing dat ik niet zo snel moet eten. Ik heb geen idee wat er aan de hand is. Misschien word ik opgehaald door mijn vader die nu van mijn moeder is gescheiden. Maar ik weet dat dat een illusie is. De politieman vraagt mijn adres en telefoonnummer. Dat was het dan, zeg ik bij mezelf. Terug naar de hel! Wat zal ze me ervan langs geven. De politieman maakt nog meer aantekeningen terwijl meneer Hansen en de verpleegster toekijken. Dan slaat hij zijn opschrijfboekje dicht en zegt tegen meneer Hansen dat hij voldoende informatie heeft. Ik kijk op naar de directeur. Zijn gezicht zit onder het zweet. Mijn maag begint op te spelen. Ik wil naar de wc om over te geven. Meneer Hansen doet de deur open.
Het is lunchpauze en alle docenten staren me aan. Ik schaam me verschrikkelijk. Ze weten het, denk ik bij mezelf. Ze weten hoe het zit met mijn moeder, hoe het werkelijk zit. Het is zo belangrijk dat ze weten dat ik niet slecht ben. Ik wil zo graag aardig gevonden worden. Ik draai me om naar de gang. Meneer Ziegler heeft zijn arm om juffrouw Woods heen geslagen. Ze huilt, ik hoor haar snuiven. Ze knuffelt me nog een keer en draait zich dan snel om. Meneer Ziegler schudt me de hand. 'Hou je goed, ' zegt hij. 'Ja, meneer. ' Meer kan ik niet uitbrengen. De schoolverpleegster staat zwijgend naast meneer Hansen. Ze nemen allemaal afscheid van me. Nu weet ik dat ik naar de gevangenis ga. Ook best, zeg ik bij mezelf. Daar kan ze me tenminste niet slaan. De agent en ik lopen langs de kantine naar buiten waar een stel kinderen uit mijn klas achter een bal aanzit. Een paar blijven staan en schreeuwen: David is gearresteerd! David is gearresteerd!' De politieman legt zijn hand op mijn schouder en zegt dat alles oke is. Als hij de straat met me uitrijdt, zie ik dat een paar kinderen ons angstig staan na te kijken. Voor mijn vertrek heeft meneer Ziegler me gezegd dat hij de andere leerlingen zou vertellen wat er werkelijk aan de hand was. Ik zou er heel wat voor hebben gegeven om erbij te zijn als ze ontdekten dat ik helemaal niet zo slecht was. Binnen een paar minuten arriveren we bij het politiebureau van Daly City. Ik verwacht er moeder te zien. Ik wil de auto niet uit. De agent opent het portier en neemt me zachtjes bij de elleboog mee naar een groot kantoor.
Daar is niemand. De politieman gaat in een stoel zitten om een aantal formulieren in te tikken. Ik kijk hem aandachtig aan terwijl ik langzaam van mijn koekjes eet. Ik geniet er zo lang mogelijk van, want ik weet niet wanneer ik weer te eten zal krijgen. Het is over enen wanneer de agent klaar is met zijn werk. Weer vraagt hij mijn telefoonnummer. 'Waarom?' jammer ik. Ik moet haar bellen, David, ' zegt hij vriendelijk. 'Nee! Stuur me maar terug naar school. Snapt u het dan niet? Ze mag niet te weten komen dat ik het verteld heb!' Hij weet me met een koekje te kalmeren voordat hij langzaam het nummer draait. Ik kijk naar de draaischijf terwijl ik opsta en naar hem toe loop. Al mijn spieren zijn gespannen als ik de telefoon aan de andere kant hoor overgaan. Moeder neemt op. Haar stem maakt me bang. De politieman wuift me weg en haalt diep adem voordat hij zegt: 'Mevrouw Pelzer, u spreekt met brigadier Smith van het politiebureau van Daly City. Uw zoon David zal vandaag niet thuiskomen. Hij wordt onder voogdij geplaatst van de kinderbescherming. Voor vragen kunt u terecht bij het kindertehuis San Mateo. ' Hij hangt op en zegt glimlachend: 'Nou, dat was toch niet zo moeilijk?' Maar aan zijn gezicht te zien probeert hij eerder zichzelf dan mij gerust te stellen. Even later zitten we op highway 280 naar een buitenwijk van Daly City. Rechts van me zie ik een bord met de tekst: DE MOOISTE SNELWEG VAN DE WERELD. De agent glimlacht opgelucht als we de stadsgrenzen verlaten. 'David Pelzer, ' zegt hij, 'je bent vrij. ' 'Wat?' zeg ik, me aan mijn enige voedselbron vastklampend. 'Ik snap het niet. Brengt u me dan niet naar de gevangenis?' Hij legt zijn hand op mijn schouder. 'Nee, David. Je hoeft je nergens zorgen meer over te maken, heus. Je moeder zal je nooit meer pijn doen. ' Ik leun achterover in mijn stoel. De zon prikt in mijn ogen. Ik kijk een andere kant op als er een traan over mijn wangen druppelt. Ik ben vrij?
HOOFDSTUK 2
Goede tijden
In de jaren voordat ik werd mishandeld, maakte ik deel uit van het modelgezin uit de jaren zestig - de 'Brady Bunch'. Mijn twee broers en ik waren gezegend met volmaakte ouders die ons met zorg en liefde omringden. We woonden in een bescheiden woning met twee slaapkamers in wat in Daly City als een 'goede' buurt werd beschouwd. Ik weet nog dat ik op een heldere dag uit het erkerraam van onze woonkamer naar de torens van de Golden Gate Bridge en de prachtige skyline van San Francisco stond te staren die fel oranje oplichtten in de zon. Mijn vader, Stephen Joseph, verdiende de kost als brandweerman in San Francisco. Hij was bijna een meter negentig lang en zo'n negentig kilo zwaar. Hij had brede schouders en gespierde onderarmen. Zijn borstelige wenkbrauwen waren net zo zwart als zijn haar. Ik voelde me altijd heel bijzonder als hij me een knipoog gaf en me 'Tijger' noemde. Mijn moeder, Catherine Roerva, was een onopvallende vrouw van gemiddelde lengte. Ik kon me nooit de kleur van haar haar of haar ogen herinneren, maar wel dat mama glansde van liefde voor haar kinderen. Haar vastberadenheid was haar grootste deugd. Mama zat boordevol ideeën en nam altijd de leiding waar het familiezaken betrof. Op een dag - ik was toen vier of vijf jaar oud - zei mama dat ze niet lekker was, en ik herinner me nog dat ik haar anders vond dan anders. Vader was aan het werk. Na het avondeten te hebben opgediend, rende mama van tafel en begon de trap te schilderen die naar de garage leidde. Ze hoestte, terwijl ze driftig de rode verf op elke tree uitstreek. De verf was nog niet helemaal droog toen ze de rubbermatjes weer op de traptreden legde. De matjes zaten onder de rode verf, net als mama zelf. Toen ze klaar was, liep ze het huis weer in en liet zich op de bank vallen. Ik vroeg haar waarom ze de matjes had neergelegd voordat de verf was opgedroogd. Glimlachend antwoordde ze: 'Ik wilde gewoon je vader verrassen. ' Wat het huishouden betrof was mama een absolute maniak. Nadat ze mij en mijn broertjes Ronald en Stan ons ontbijt had gegeven, ging ze stof afnemen, desinfecteren, schrobben en stofzuigen. Geen plekje in huis werd over het hoofd gezien. Toen we er oud genoeg voor waren, zag mama erop toe dat we zelf onze kamer op orde hielden. Buiten besteedde ze de grootste zorg aan een kleine bloementuin waar de hele buurt jaloers op was. Alles wat mama aanraakte, veranderde in goud. Ze geloofde niet in een halfslachtige aanpak en hield ons dikwijls voor dat we ons uiterste best moesten doen bij alles wat we deden. Mama was ook een heel begaafde kokkin. Het creëren van nieuwe, exotische maaltijden was haar lust en haar leven, vooral op dagen dat vader thuis was. Dan bracht ze het grootste deel van de dag in de keuken
door. Soms, als vader aan het werk was, nam ze ons mee op toeristische ritjes door de stad. Op een dag bracht ze ons naar Chinatown in San Francisco. Onder het rijden vertelde mama over de cultuur en de geschiedenis van de mensen uit China. Toen we thuiskwamen, zette ze de platenspeler aan en werd ons huis gevuld met prachtige oosterse klanken. Vervolgens versierde ze de eetkamer met Chinese lampions. Die avond, gekleed in een kimono, zette ze ons een heel ongewone maar verrukkelijke maaltijd voor. Na afloop gaf ze ons fortune cookies en las de teksten voor die in de harde koekjes zaten. Ik had het gevoel dat die boodschap me naar mijn lot zou leiden. Enkele jaren later, toen ik zelf kon lezen, vond ik er een terug waarop stond: 'Hebt uw moeder lief en houdt haar in ere, want zij is de vrucht die u leven schenkt. ' In die tijd was ons huis vol met dieren - katten, honden, aquaria met exotische vissen, en een schildpad die Thor heette. Ik kan me die schildpad vooral herinneren omdat ik een naam voor hem mocht bedenken. Mijn broers hadden de andere dieren een naam mogen geven en ik was reuze trots dat het nu mijn beurt was. Ik heb de schildpad naar mijn favoriete stripfiguur genoemd. De aquaria van twintig en veertig liter stonden overal in huis. Minstens twee in de woonkamer en een met guppy's in onze slaapkamer. Mama voorzag de bakken van grind en folie in allerlei kleuren om het er zo echt mogelijk uit te laten zien. Vaak zaten we naar een aquarium te kijken terwijl mama over de verschillende vissoorten vertelde. De gedenkwaardigste les kregen we op een zondagmiddag. Een van onze katten gedroeg zich eigenaardig. Mama liet ons allemaal bij de kat neerknielen terwijl ze het geboorteproces uitlegde. Nadat alle kleintjes veilig uit de moederpoes waren gegleden, vertelde mama ons tot in de details over het wonder van het leven. Wat we ook aan het doen waren, ze wist er altijd een constructieve les aan te verbinden zonder dat we in de gaten hadden dat ze ons iets leerde. In die voorspoedige jaren werd met Hallo ween het kerstseizoen voor ons ingeluid. Op een avond aan het eind van oktober, toen de enorme vollemaan aan de hemel was verschenen, loodste mama ons drieën het huis uit om de 'grote pompoen' buiten te bewonderen.
Toen we weer in onze slaapkamer waren, zei ze dat we onder ons hoofdkussen moesten kijken, waar we een raceautootje vonden. Mijn twee broers en ik kraaiden van plezier terwijl mama's gezicht gloeide van trots. De dag na Thanksgiving verdween mama altijd naar de kelder en kwam dan tevoorschijn met grote dozen vol kerstversieringen. Korte tijd later was het hele huis in een romantische kerstsfeer gedompeld. Mama zette rode kaarsen van verschillende grootte op haar kostbare eiken buffet en bracht sneeuwvlokjes aan op de ramen in de woon- en de eetkamer. Langs de kozijnen in onze slaapkamer had ze een snoer met kerstlichtjes gehangen. Elke avond lag ik voor het slapen gaan naar de zachte, kleurige gloed van de knipperende lampjes te kijken. Onze kerstboom was nooit minder dan tweeënhalve meter hoog. Urenlang waren we bezig om die te versieren. Elk jaar mocht een van ons de engel boven op de boom zetten, waarbij vader de gelukkige in zijn sterke armen omhoog tilde. Als de boom versierd was en we hadden gegeten, reden we met de stationcar de buurt door om de kerstversiering van andere huizen te bewonderen. Mama zat dan altijd vol plannen over een nog mooiere versiering en verlichting voor de volgende kerst, ook al wisten mijn broers en ik dat ons huis verreweg het mooist was. Wanneer we weer thuis waren, gaf mama ons bij het haardvuur een glas eierpunch te drinken. Dan vertelde ze ons verhalen terwijl Bing Crosby's 'White Christmas' uit de stereo-installatie klonk. Ik was zo opgewonden tijdens de kerstvakantie dat ik 's nachts geen oog dichtdeed. Soms wiegde mama me in slaap terwijl ik naar het geknapper van het vuur luisterde. Naarmate Kerstmis dichterbij kwam, waren mijn broers en ik bijna niet meer te houden. De stapel cadeaus onder de boom groeide met de dag. Toen het eindelijk zover was, lagen er tientallen pakjes voor ons allemaal. Op kerstavond, na een feestelijk avondmaal en nadat we kerstliedjes hadden gezongen, mochten we één pakje openmaken. Daarna werden we naar bed gestuurd. Daar lag ik altijd gespannen te luisteren of ik de sleebellen van de kerstman hoorde, maar viel in slaap voordat ik zijn rendier op het dak kon horen landen. Nog voor het aanbreken van de dag sloop mama dan onze kamer binnen en fluisterde: 'De kerstman is langsgekomen!' Op een keer gaf ze ons een gele helm van hard plastic en liet ons daarmee naar de woonkamer marcheren. Het duurde een eeuwigheid voordat we het kleurige papier van al onze pakjes hadden getrokken en ons nieuwe speelgoed ontdekten. Daarna liet mama ons in onze nieuwe ochtendjas naar de achtertuin rennen om door het raam naar onze gigantische kerstboom te kijken. Ik weet nog goed toen ik dat jaar in de tuin stond dat ik mama zag huilen. Toen ik vroeg waarom
ze verdrietig was, antwoordde ze dat ze huilde van geluk omdat ze nu haar eigen gezin had. Omdat vader voor zijn werk vaak dag en nacht weg was, nam mama ons geregeld mee op dagtochtjes naar bijvoorbeeld het Golden Gate Park in San Francisco. Terwijl we langzaam door het park reden, vertelde mama over de verschillende boomsoorten en de prachtige bloemen. Als laatste bezochten we dan altijd het Steinhart Aquarium. Mijn broers en ik renden de trappen op en stormden door de zware deuren naar binnen. Opgewonden bogen we ons over het koperen hekwerk dat de vorm van een zeepaardje had en keken naar de kleine waterval in de vijver beneden ons waar krokodillen en grote schildpadden huisden. Van het hele park was dit destijds mijn favoriete plek. Op een keer werd ik bang en vreesde ik tussen het hekwerk door in de vijver te zullen vallen. Mama moet het hebben aangevoeld, want zonder een woord te zeggen pakte ze me liefdevol bij de hand. De lente betekende dat het picknickseizoen was aangebroken. Dan maakte mama de avond tevoren een feestmaal van gebraden kip, salades, broodjes en toetjes. De volgende ochtend vroeg vertrok de hele familie dan naar Junipero Serra Park. Daar ravotten mijn broers en ik in het gras en zwaaiden we steeds hoger op de schommels in het park. Vaak ook gingen we op ontdekkingsreis, maar altijd wist mama ons tegen etenstijd van onze avonturen weg te lokken. We verslonden onze lunch bijna zonder er iets van te proeven, waarna mijn broers en ik weer op zoek gingen naar nieuwe uitdagingen. Onze ouders lagen genoeglijk naast elkaar op een plaid rode wijn te drinken en naar ons gestoei te kijken.
Het was altijd feest wanneer de zomervakantie aanbrak. Mama was meestal het meesterbrein achter onze uitstapjes. Ze stippelde alle details uit en straalde van trots wanneer alles tot in de puntjes geregeld was. Meestal gingen we naar Portola of Memorial Park, waar we een week in onze gigantische groene tent kampeerden. Maar als vader in noordelijke richting over de Golden Gate Bridge reed, wist ik dat we naar mijn favoriete plekje reden - de Russian River. De gedenkwaardigste reis naar de rivier vond plaats toen ik op de kleuterschool zat. Mama had gevraagd of ik op de laatste schooldag een half uur eerder weg mocht. Toen vader op de claxon drukte, sjeesde ik de school uit en over de kleine heuvel naar de wachtende auto. Ik was opgewonden, want ik wist waar we heen gingen. Tijdens de rit keek ik geboeid naar al die eindeloze wijngaarden. Toen we het rustige stadje Guerneville binnenreden, deed ik mijn raampje omlaag om de heerlijke geur van de sequoiabomen op te snuiven. Elke dag was een nieuw avontuur. Mijn broers en ik klommen in oude, half afgebrande bomen of zwommen in de rivier bij Johnson's Beach. Voor Johnson's Beach werd een hele dag uitgetrokken. Dan vertrokken we rond negen uur en kwamen laat in de middag terug. In een ondiepe geul van de rivier leerde moeder ons zwemmen. Mij leerde ze die zomer de rugslag. Ze was maar wat trots toen ik die uiteindelijk onder de knie had. Het was alsof elke dag met magie was besprenkeld. Op een dag na het avondeten namen mama en papa ons mee om naar de zonsondergang te kijken. We hielden allemaal eikaars hand vast toen we langs het huisje van meneer Parker kropen om bij de rivier met het groene, spiegelgladde water te komen. De gaaien krijsten tegen de andere vogels en een warme bries waaide door mijn haar. Zonder een woord te zeggen stonden we naar de vuurbal te kijken die wegzonk achter de hoge bomen en felblauwe en oranje vegen aan de hemel achterliet. Ik voelde handen op mijn schouders. Ik dacht dat het mijn vader was. Ik draaide me om en gloeide van geluk toen mama me dicht tegen zich aandrukte. Ik voelde het kloppen van haar hart. Nooit heb ik zo'n warm en veilig gevoel gekend als op dat moment bij de Russian River.
HOOFDSTUK 3
Stoute jongen
De relatie met mama veranderde drastisch van een gedisciplineerde, maar liefdevolle band in een situatie die ik niet meer in de hand had. Het werd soms zo erg dat ik niet de kracht had om weg te kruipen, ook al had dat mijn leven kunnen redden. Als klein kind al had ik een stem die verder droeg dan andere. Ook had ik de pech dat ik altijd betrapt werd als ik kattenkwaad uithaalde, ook al begingen mijn broers en ik meestal dezelfde 'misdaad'. In het begin moest ik in de hoek van onze slaapkamer staan. Tegen die tijd was ik al bang voor mama geworden. Heel bang. Ik vroeg haar nooit of ik de kamer uit mocht. Ik wachtte tot een van mijn broers binnenkwam en liet hem dan aan haar vragen of David er nu uit mocht om te komen spelen. Mama's gedrag begon nu radicaal te veranderen. Soms, als vader naar z'n werk was, lag ze de hele dag in haar ochtendjas op de bank televisie te kijken. Dan stond ze alleen op om naar de wc te gaan, nog een borrel in te schenken of een kliekje op te warmen. Als ze tegen ons tekeerging, veranderde ze van liefhebbende moeder in de boze heks. Al gauw bezorgde de stem van moeder me kippenvel. Ook als ze tegen een van mijn broers schreeuwde, rende ik naar mijn kamer om me te verstoppen en hoopte dat ze gauw weer naar de bank, haar borrel en haar tv-show zou terugkeren. Na een tijdje kon ik aan haar kleding zien wat voor dag het zou worden. Ik slaakte een zucht van opluchting als ik haar in een mooie jurk en met een opgemaakt gezicht de slaapkamer uit zag komen. Dan glimlachte ze altijd. Toen moeder vond dat de 'hoek'-methode niet effectief meer was, ging ze over op de 'spiegel-behandeling. Dan greep ze me bij de nek, drukte mijn betraande gezicht tegen de spiegel en liet me keer op keer zeggen: 'Ik ben stout! Ik ben stout! Ik ben stout!' Daar moest ik dan een hele tijd met mijn armen strak langs mijn lichaam blijven staan, doodsbang voor het moment dat het volgende reclameblok op tv zou aanbreken. Ik wist dat moeder dan direct kwam controleren of ik nog steeds met mijn gezicht tegen de spiegel stond en ook om me te zeggen wat een weerzinwekkend kind ik was. Als mijn broers de kamer binnenkwamen, keken ze me schouderophalend aan en gingen verder met spelen alsof ik er niet was. Eerst was ik jaloers, maar al snel begreep ik dat ze hun eigen hachje probeerden te redden. Wanneer vader aan het werk was, schreeuwde moeder vaak tegen mij en mijn broers dat we iets moesten zoeken dat ze kwijt was geraakt. Zo'n zoektocht begon in de ochtend en kon uren duren. Na een tijdje werd ik meestal naar de garage gestuurd die zich onder het huis bevond. Zelfs daar trilde ik over mijn hele lijf als ik moeder tegen een van mijn broers hoorde krijsen. Die zoektochten gingen maandenlang door. Ten slotte was ik de enige die haar spullen moest zien te vinden.
Op een keer was ik vergeten waar ik naar zocht. Toen ik het haar heel bedeesd vroeg, sloeg ze me in mijn gezicht. Ze lag op dat moment op de bank en keek niet eens op van haar televisieprogramma. Het bloed gutste uit mijn neus en ik begon te huilen. Moeder griste een papieren servet van het tafeltje naast haar, scheurde er een stuk af en propte het in mijn neusgat. 'Je weet verdomd goed waar je naar zoekt!' schreeuwde ze. 'Je zorgt maar dat je het vindt!' Ik rende terug naar de garage en maakte genoeg kabaal om haar ervan te overtuigen dat ik koortsachtig haar bevel uitvoerde. Naarmate die zoekacties vaker voorkwamen, begon ik te fantaseren dat ik het vermiste voorwerp had gevonden. Ik stelde me voor dat ik met mijn buit naar boven liep en dat mama me met knuffels en kussen beloonde. In mijn fantasie leefde ons gezin sindsdien nog lang en gelukkig. Maar ik heb nooit een van haar verloren voorwerpen gevonden en ze liet me nooit vergeten dat ik een achterlijke sukkel was. Als klein kind besefte ik al dat mama een heel ander mens werd als vader thuis was. Dan besteedde ze zorg aan haar haar, trok ze mooie kleren aan en was ze veel meer ontspannen. Ik vond het heerlijk als papa thuis was. Dan vielen er geen klappen en waren er geen 'spie-gel'-behandelingen of lange speurtochten naar dingen die mama kwijt was. Vader werd mijn beschermer. Altijd als hij naar de garage ging om te knutselen, liep ik achter hem aan. Als hij in z'n lievelingsstoel de krant ging zitten lezen, zat ik aan zijn voeten, 's Avonds, als de tafel was afgeruimd, deed vader de vaat en droogde ik af. Ik wist dat me niets zou overkomen zolang ik bij hem in de buurt bleef. Op een dag kreeg ik een verschrikkelijke schok voordat hij naar z'n werk ging.
Toen hij Ron en Stan gedag had gezegd, hurkte hij bij me neer, greep me stevig bij mijn schouders en zei dat ik een 'goeie jongen' moest zijn. Moeder stond achter hem met haar armen over haar borst gevouwen en een grimmige glimlach op haar gezicht. Ik keek in mijn vaders ogen en wist onmiddellijk dat ik 'slecht' was. Er ging een ijskoude rilling door me heen. Ik wilde me aan hem vastklampen en nooit meer loslaten, maar voordat ik vader een knuffel kon geven, stond hij op, draaide zich om en liep de deur uit zonder nog een woord te zeggen. Na vaders waarschuwing was de relatie tussen moeder en mij korte tijd iets rustiger. Als papa thuis was, speelden mijn broers en ik buiten of op onze kamer tot ongeveer drie uur in de middag. Dan zette moeder de televisie aan zodat we naar tekenfilms konden kijken. Drie uur betekende 'borreltijd' voor mijn ouders. Dan zette vader allerlei flessen drank en mooie, hoge glazen op het keukenaanrecht. Hij sneed citroenen en limoenen aan schijfjes en legde die in kleine schaaltjes naast een potje kersen. Vaak dronken ze dan tot mijn broers en ik naar bed gingen. Ik zie ze nog op muziek uit de radio door de keuken dansen. Dicht tegen elkaar gedrukt zagen ze er zo gelukkig uit dat ik dacht de slechte tijden te kunnen begraven. Ik had het mis. De slechte tijden waren nog maar net begonnen. Een paar maanden later, op een zondag toen vader aan het werk was, speelden mijn broers en ik op onze kamer toen we moeder tegen ons hoorden schreeuwen terwijl ze de gang door stormde. Ron en Stan renden de woonkamer in om dekking te zoeken.
Ik ging ogenblikkelijk op mijn stoel zitten. Met opgeheven armen kwam moeder op me af. Ik schoof mijn stoel steeds dichter naar de muur totdat ik niet meer verder kon. Moeders ogen waren rood en glazig en haar adem rook naar drank. Ik deed mijn ogen dicht toen ze mijn hoofd van links naar rechts sloeg. Ik probeerde mijn gezicht met mijn handen te beschermen, maar moeder rukte ze weg. Er leek geen einde aan haar vuistslagen te komen. Ten slotte wist ik mijn linkerarm voor mijn ogen te leggen. Toen ze die vastpakte en weg wilde trekken, verloor ze haar evenwicht en wankelde achteruit. Terwijl ze heen en weer zwaaiend weer in balans probeerde te komen, hoorde ik iets knappen en voelde ik een stekende pijn in mijn arm en schouder. Het geschrokken gezicht van moeder zei me dat ze het ook had gehoord. Ze liet mijn arm los en liep weg alsof er niets was gebeurd. Ik hield mijn arm vast waarin zich een kloppende pijn begon te verspreiden. Voordat ik de kans kreeg mijn arm te onderzoeken, riep moeder me voor het avondeten. Toen ik van mijn opgewarmde diepvriesmaaltijd probeerde te eten en een glas melk wilde pakken, reageerde mijn linkerarm niet. Mijn vingers kon ik nog wel bewegen, maar mijn arm tintelde en was gevoelloos geworden. Smekend keek ik moeder aan. Ze negeerde me. Ik wist dat er iets heel erg mis was, maar durfde geen woord te zeggen. Ik zat maar naar mijn eten te staren, totdat moeder me uiteindelijk naar boven stuurde en zei dat ik in het bovenste stapelbed moest slapen. Dat was ongebruikelijk, want ik sliep altijd onderop. Ergens tegen de ochtend viel ik ten slotte in slaap, met mijn linkerarm behoedzaam in mijn rechter gevouwen. Ik had niet lang geslapen toen moeder me wakker maakte en zei dat ik die nacht uit bed was gevallen. Ze scheen hevig verontrust te zijn over mijn toestand terwijl ze me naar het ziekenhuis bracht. Toen ze de dokter over mijn val vertelde, zag ik aan de manier waarop hij me aankeek dat hij wist dat het geen ongelukje was geweest. Weer durfde ik niets te zeggen. Voor vader verzon moeder een nog dramatischer verhaal. In deze versie had ze uit alle macht geprobeerd me op te vangen voordat ik op de grond viel. Terwijl ik op moeders schoot naar haar leugens zat te luisteren, besefte ik dat ze ziek was.
Maar uit angst hield ik het ongeluk geheim, want als ik iemand de waarheid vertelde, zou het volgende 'ongelukje' nog veel ernstiger zijn. School was een toevluchtsoord voor me. Het was een verademing om bij moeder weg te zijn. In de speelpauze leefde ik me uit. Ik flitste over de met kurk betegelde speelplaats op zoek naar avontuur. Ik maakte gemakkelijk vrienden en voelde me overgelukkig op school. Toen ik op een dag aan het eind van de herfst thuiskwam, sleurde moeder me haar slaapkamer in en schreeuwde dat ik niet meer naar school mocht omdat ik niet deugde. Ik begreep het niet. Ik had meer 'blije gezichtjes' in mijn schriften dan wie ook in de klas. Ik deed altijd wat de juf zei en had het gevoel dat ze me aardig vond. Maar moeder bleef maar schreeuwen dat ik de familie te schande had gemaakt en zwaar gestraft zou worden. Voortaan mocht ik geen tv meer kijken. Ik kreeg geen avondeten en moest alle klusjes opknappen die moeder maar kon bedenken. Na nog een pak ransel werd ik naar de garage gestuurd totdat moeder riep dat ik naar bed moest. Die zomer werd ik onderweg naar de camping ineens afgezet bij het huis van mijn tante Jose. Niemand had me hier iets van gezegd en ik begreep niet waarom. Ik voelde me een verstotene toen de stationcar verder reed en mij achterliet. Ik voelde me treurig en leeg. Ik probeerde weg te lopen uit het huis van mijn tante. Ik wilde bij mijn familie zijn, en ook bij mijn moeder, hoe vreemd het ook klinkt. Ik ben niet ver gekomen. Later heeft mijn tante moeder op de hoogte gebracht van mijn vluchtpoging. De eerstvolgende keer dat mijn vader dag- en nachtdienst had, heb ik voor mijn zonde moeten boeten. Moeder sloeg, stompte en schopte me totdat ik ineengedoken op de vloer lag. Ik probeerde haar te zeggen dat ik was weggelopen omdat ik bij haar en ons gezin wilde zijn. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat ik haar gemist had, maar moeder legde me het zwijgen op. Toen ik opnieuw iets wilde zeggen, rende ze naar de badkamer en kwam terug met een stuk zeep dat ze in mijn mond propte. Sindsdien mocht ik alleen nog iets zeggen als het me werd opgedragen. Ik was dolblij toen ik weer terugkwam in de eerste klas. De belangrijkste leerstof kende ik al en ik werd meteen tot de beste van de klas gepromoveerd. Omdat ik was blijven zitten doordat ik zo lang thuis had moeten blijven, zaten Stan en ik nu allebei in de eerste klas. In de pauze rende ik altijd naar hem toe om te spelen. Op school waren we de beste maatjes, hoewel we wisten dat het thuis niet was toegestaan. Op een dag rende ik naar huis om mijn mooie rapport te laten zien.
Moeder schopte me haar slaapkamer in en schreeuwde dat ze een brief van de Noordpool had ontvangen waarin stond dat ik 'een stoute jongen' was en van de kerstman geen cadeautjes zou krijgen. Moeder raasde maar door en riep dat ik opnieuw de familie te schande had gemaakt. Ik was als verdoofd, alsof ik in een nachtmerrie leefde die moeder had gecreëerd, en ik bad dat ze wakker zou worden. Dat jaar lagen er met Kerstmis maar twee pakjes voor me onder de boom en die waren afkomstig van een oom en een tante. Op kerstochtend waagde Stan het moeder te vragen waarom de kerstman mij alleen maar twee kleurplaten had gegeven, waarop hij te horen kreeg: 'De kerstman geeft alleen speelgoed aan gehoorzame jongens en meisjes. ' Stan keek me even aan met een blik waaruit ik iets van medelijden opving en begreep dat hij moeders bizarre spelletjes doorzag. Omdat ik nog steeds straf had, moest ik op eerste kerstdag mijn werkplunje aantrekken en karweitjes in huis opknappen. Terwijl ik de badkamer aan het schoonmaken was, hoorde ik vader en moeder ruzie maken. Ze was kwaad op hem omdat hij 'achter haar rug' de kleurplaten voor me had gekocht. Ze zei dat het haar taak was 'De Jongen' wat discipline bij te brengen en dat vader haar gezag had ondermijnd door cadeautjes voor me te kopen. Hoe langer vader zich verdedigde, hoe nijdiger ze werd. Ik kon horen dat hij het uiteindelijk opgaf, en wist dat ik steeds geïsoleerder raakte. Enkele maanden later werd moeder akela van de welpen. Wanneer de andere kinderen bij ons thuis kwamen, werden ze als vorsten behandeld. Sommigen zeiden tegen me dat ze ook wel zo'n moeder wilden hebben. Ik reageerde er nooit op, maar vroeg me af wat ze zouden zeggen als ze de waarheid wisten. Toen moeder dat baantje na een paar maanden voor gezien hield, was ik enorm opgelucht, want nu kon ik naar het huis van andere kinderen voor de woensdagmiddagbijeenkomsten. Op een woensdag kwam ik thuis van school om mijn blauw met gouden welpenuniform aan te trekken.
Moeder en ik waren de enigen in huis en aan haar gezicht kon ik zien dat ze op bloed uit was. Nadat ze me met mijn gezicht tegen de slaapkamerspiegel had geslagen, sleurde ze me de auto in. Tijdens de rit naar het huis van de nieuwe akela zei ze wat ze met me ging doen als we weer thuis waren. Ik schoof zo dicht mogelijk naar het portier toe, maar dat haalde niets uit. Ze stak haar arm uit en greep me bij de kin om me te dwingen haar aan te kijken. Haar ogen waren bloeddoorlopen en haar stem klonk alsof ze bezeten was. Toen we bij het huis van de akela arriveerden, rende ik huilend naar de voordeur. Snikkend zei ik dat ik ongehoorzaam was geweest en er die middag niet bij mocht zijn. Beleefd glimlachend zei de vrouw dat ze me op de volgende bijeenkomst hoopte te zien. Dat was de laatste keer dat ik haar zag. Thuis moest ik me uitkleden en in de keuken bij het fornuis gaan staan. Ik sidderde van angst en schaamte. Vervolgens onthulde moeder de halsmisdaad die ik had begaan. Ze zei dat ze vaak naar school was gereden om te kijken hoe mijn broers en ik tijdens de lunchpauze aan het spelen waren. Moeder beweerde dat ze me vandaag op het gras had zien spelen, wat ze me ten strengste verboden had. Snel antwoordde ik dat ik nooit op het gras speelde. Ik wist dat ze zich moest vergissen. Als beloning voor mijn eerlijkheid en het naleven van moeders regels kreeg ik een harde klap in mijn gezicht. Daarna stak ze de gasbranders op het fornuis aan. Ze zei dat ze een artikel had gelezen over een moeder die haar zoon op een brandend fornuis had gelegd. Ineens was ik doodsbang. Mijn hersens raakten verdoofd en mijn knieën knikten. Het liefst was ik in rook opgegaan.
Ik sloot mijn ogen en bad vurig dat ze wegging, maar ik kon helemaal niets meer denken toen ze mijn arm in een ijzeren greep nam. 'Je hebt mijn leven tot een hel gemaakt!' krijste ze. 'Nu is het tijd om jou te laten zien wat de hel betekent!' Ze duwde mijn arm in de oranjeblauwe vlam. Het was alsof mijn huid explodeerde. Ik kon de verschroeide haartjes op mijn arm ruiken. Hoe hevig ik me ook verzette, ik kon me niet aan moeders greep onttrekken. Uiteindelijk viel ik op de vloer en probeerde ik lucht op mijn arm te blazen. 'Jammer dat je laveloze vader er niet is om je te redden, ' siste moeder. Vervolgens gebood ze me op het fornuis te klimmen en op de vlammen te gaan liggen zodat ze me kon zien verbranden. Ik wilde niet. Ik huilde en smeekte, ik stampvoette van angst. Maar moeder bleef me dwingen op het fornuis te gaan liggen. Ik keek naar de vlammen en bad dat het gas zou opraken. Ineens besefte ik dat ik tijd moest zien te winnen. Hoe langer ik bij die vlammen weg kon blijven, hoe meer kans ik had om in leven te blijven. Ik wist dat mijn broer Ron al gauw van scouting zou thuiskomen, en ook dat moeder nooit dit soort uitzinnige dingen deed als er anderen in huis waren. Tijd was mijn enige bondgenoot. Ik wierp een blik op de keukenklok achter me. De secondewijzer scheen langzamer dan ooit voort te kruipen. Jammerend begon ik moeder van alles te vragen om haar af te leiden. Dat maakte haar nog woedender en had een regen van vuistslagen op mijn hoofd en borst tot gevolg. Hoe meer ze me afroste, hoe meer het tot me doordrong dat ik had gewonnen! Alles was beter dan verbranden op het fornuis. Eindelijk hoorde ik de voordeur opengaan.
Het was Ron. Mijn hart sloeg over van opluchting. Alle kleur trok uit moeders gezicht weg. Ze wist dat ze had verloren. Heel even stond ze roerloos. Ik greep dat moment aan om mijn kleren te grijpen en naar de garage te rennen, waar ik me snel aankleedde. Met mijn rug tegen de muur gedrukt begon ik zachtjes te huilen, totdat ik me realiseerde dat ik haar had verslagen. Ik had een paar kostbare minuten weten te winnen. Ik had mijn hersens gebruikt om te overleven. Voor het eerst had ik gewonnen! In m'n eentje in die donkere garage besefte ik dat ik kon overleven. Ik besloot voortaan elke denkbare tactiek toe te passen om moeder te verslaan of haar van haar duistere obsessie af te leiden. Als ik in leven wilde blijven, zou ik vooruit moeten denken en niet meer als een weerloze baby in huilen uitbarsten. Om te overleven mocht ik nooit meer voor haar bezwijken. Die dag bezwoer ik mezelf dat ik die heks nooit, maar dan ook nooit meer de voldoening zou geven om me te horen smeken op te houden met me te slaan. In die kille garage trilde ik over mijn hele lichaam van zowel angst als blinde woede. Met mijn tong probeerde ik de pijn op mijn verbrande arm te verzachten. Het liefst had ik het uitgeschreeuwd, maar ik gunde haar niet de voldoening me te horen huilen. Ik rechtte mijn rug. Ik hoorde moeder boven tegen Ron zeggen hoe trots ze op hem was, dat ze niet bang hoefde te zijn dat hij net zo zou worden als David - een stoute jongen.
HOOFDSTUK 4
Het gevecht om eten
Na het voorval met het fornuis werd de school die zomer mijn enige hoop op ontsnapping. Tussen moeder en mij was het een spel van kat en muis - of liever gezegd van klappen krijgen en wegwezen. Als ze me sloeg, rende ik naar de ondergrondse garage. In september ging ik weer naar school, en dat was een zegen. Ik had een fonkelnieuw lunchtrommeltje en ook nieuwe kleren. Omdat moeder me week na week hetzelfde liet aantrekken, stonken die kleren na een maand een uur in de wind en zagen ze er smerig en armoedig uit. Ze deed niet eens moeite de blauwe plekken op mijn gezicht en armen weg te werken. Voor wie ernaar vroeg, had ik de verklaringen paraat die moeder me had ingeprent. Tegen die tijd 'vergat' ze me avondeten te geven. Met het ontbijt ging het net zo. Als ze een goede dag had, mocht ik de restjes cornflakes van mijn broers opeten, maar alleen als ik alle klusjes af had voordat ik naar school ging. 's Avonds had ik zo'n honger dat mijn maag gromde als een boze beer. 's Nachts lag ik de hele tijd aan eten te denken. Misschien krijg ik morgenavond wel wat, zei ik tegen mezelf.
Na urenlang over voedsel te hebben gefantaseerd doezelde ik dan in. Meestal droomde ik van kolossale hamburgers met alles erop en eraan. Het vlees droop van het vet, dikke plakken kaas borrelden erbovenop, en sla en plakken tomaat hingen ertussen uit. Wanneer ik de hamburger dichter naar mijn gezicht bracht, deed ik mijn mond open om mijn buit te verslinden, maar er gebeurde niets. Hoe ik me ook inspande, geen flintertje van mijn droombeeld kon ik proeven. Vlak daarna werd ik wakker met een holler gevoel in mijn maag dan daarvoor. Ik kon mijn honger niet stillen, zelfs niet in mijn slaap. Kort nadat ik over eten was gaan dromen, begon ik op school voedsel te stelen. Het hart klopte me in de keel, zowel van angst als van hoop. Hoop omdat ik wist dat ik binnen enkele seconden iets te eten zou krijgen. Angst omdat ik elk moment op stelen kon worden betrapt. Ik stal altijd voordat de lessen begonnen en mijn klasgenoten nog op het schoolplein aan het spelen waren. Dan sloop ik naar de gang bij mijn klaslokaal, legde mijn lunchtrommeltje naast dat van een ander en zat er op mijn hurken overheen gebogen zodat niemand kon zien wat ik aan het doen was. Eerst ging het gemakkelijk, maar na een paar dagen ontdekten een paar leerlingen dat er Twinkies en andere lekkernijen aan hun lunch ontbraken. Het duurde niet lang voordat mijn klasgenoten een hekel aan me kregen. De onderwijzeres gaf het door aan het schoolhoofd, die op zijn beurt mijn moeder inlichtte. Het gevolg was dat ik nog meer klappen kreeg en nog minder te eten.
Om me voor mijn diefstal te straffen, kreeg ik in het weekend helemaal niets te eten. Op zondagavond liep het water me in de mond als ik nieuwe manieren bedacht om eten te pikken zonder betrapt te worden. Een daarvan was om van andere eersteklassers te stelen die me nog niet zo goed kenden. Op maandagochtend rende ik van moeders auto naar een ander lokaal van de eerste klas om lunchtrommels open te maken. Korte tijd kon ik ermee wegkomen, maar het duurde niet lang voordat het schoolhoofd de diefstal naar mij kon herleiden. Thuis ging de dubbele straf van slaag en honger lijden onverminderd door. Ik maakte inmiddels geen deel meer uit van het gezin. Ik bestond, maar dat werd niet of nauwelijks erkend. Moeder noemde me niet eens meer bij mijn naam, maar had het nog slechts over De Jongen. Ik mocht niet bij de anderen aan tafel zitten, met mijn broers spelen of televisie kijken. Ik mocht het huis niet uit en evenmin met iemand praten. Wanneer ik thuiskwam van school moest ik onmiddellijk aan het corvee beginnen dat moeder me had opgedragen. Als ik daarmee klaar was, ging ik direct naar het souterrain. Daar bleef ik totdat ik werd geroepen om de eettafel af te ruimen en de vaat te doen. Het werd me heel duidelijk gemaakt dat ik daar beter niet zittend of liggend kon worden aangetroffen, want dan was ik nog niet jarig. Ik was moeders slaaf geworden. Vader was mijn enige hoop en hij deed al het mogelijke om me heimelijk kliekjes te bezorgen. Hij probeerde moeder dronken te voeren in de veronderstelling dat drank haar in een beter humeur zou brengen. Hij probeerde moeder over te halen me te eten te geven. Hij probeerde zelfs een deal met haar te sluiten door haar van alles te beloven. Maar het hielp allemaal niets.
Moeder was niet te vermurwen. Haar dronkenschap maakte alles nog veel erger. Ze begon steeds meer op een heks te lijken. Ik wist dat vaders pogingen om me te helpen spanningen tussen hem en moeder teweegbrachten. Vaak hoorde ik ze midden in de nacht ruzie maken en hun gebekvecht aanzwellen tot een oorverdovende climax. Dan waren ze allebei dronken en krijste moeder de ene vulgariteit na de andere. Het maakte niet uit waarover ze ruzie hadden, uiteindelijk werd ik altijd weer het onderwerp van hun gekift. Ik wist dat vader me probeerde te helpen, maar in bed lag ik te trillen van angst. Ik wist ook dat hij aan het kortste eind zou trekken en ik het de volgende dag nog zwaarder te verduren zou krijgen. Bij hun eerste ruzies stormde moeder naar de auto en scheurde met gierende banden weg. Meestal was ze binnen het uur weer terug. De volgende dag deden ze allebei alsof er niets was gebeurd. Ik was dankbaar als vader een excuus vond om naar het souterrain te komen om me een stuk brood toe te stoppen. Altijd beloofde hij dat hij z'n best voor me zou blijven doen. Naarmate hun ruzies vaker voorkwamen, begon hij te veranderen. Dan pakte hij zijn weekendtas en ging midden in de nacht naar zijn werk. Als hij weg was, rukte moeder me uit bed en sleurde me naar de keuken. Terwijl ik daar in mijn pyjama stond te sidderen, sloeg ze me van de ene hoek naar de andere. Een van mijn verzetstactieken was op de vloer te gaan liggen alsof ik de kracht niet meer had om overeind te blijven. Die aanpak hield niet lang stand. Moeder trok me bij mijn oren overeind en stond minutenlang te schelden en te tieren terwijl ze haar naar whisky stinkende adem recht in mijn gezicht walmde.
Dan was de boodschap altijd dezelfde: ik was de oorzaak van de problemen tussen vader en haar. Vaak was ik zo moe dat ik stond te tollen op mijn benen. Het enige dat ik kon doen was naar de vloer staren en hopen dat moeder buiten adem zou raken. Tegen die tijd zat ik in de tweede klas. Moeder was zwanger van haar vierde kind. Juffrouw Moss, mijn onderwijzeres, begon bijzondere belangstelling voor me tonen. Ze vroeg waarom ik mijn hoofd niet bij de les kon houden. Ik loog dat ik tot laat op de avond tv had gekeken. Mijn leugens overtuigden haar niet en ze bleef doorvragen, niet alleen over mijn slaperigheid maar ook over mijn sjofele kleren en de blauwe plekken op mijn lichaam. Moeder vertelde me altijd wat ik over mijn uiterlijk moest zeggen, dus zei ik tegen de onderwijzeres wat moeder me had voorgehouden. Naarmate de maanden voorbij kropen, werd juffrouw Moss steeds vasthoudender. Op een dag bracht ze het schoolhoofd van haar zorgen op de hoogte. Hij kende me goed omdat ik de voedseldief was en hij belde moeder. Toen ik die dag thuiskwam, was het alsof er een bom explodeerde. Moeder was gewelddadiger dan ooit. Ze was des duivels dat een of andere 'hippie-juf' haar van kindermishandeling beschuldigde. Ze zou de volgende dag naar het schoolhoofd toegaan om die valse aantijgingen te weerleggen. Aan het eind van haar driftaanval had ik neusbloedingen en was ik een tand kwijt. Toen ik de volgende middag van school thuiskwam, lachte moeder alsof ze het winnende lot had getrokken. Ze zei dat ze zich had opgetut en met Russell, haar pasgeboren zoon, in haar armen bij het schoolhoofd was geweest. Ze had uitgelegd dat David een hyperactieve fantasie had.
Ze had hem verteld dat David sinds de geboorte van Russell zichzelf verminkte om aandacht te trekken. Ik zag voor me hoe ze tegenover het schoolhoofd haar slangachtige charme tentoonspreidde met Russell tegen haar borst gedrukt. Aan het eind van hun gesprek had moeder gezegd dat ze maar al te graag met de school wilde samenwerken. Ze konden haar altijd bellen als er een probleem met David was. Moeder zei dat het onderwijzend personeel de opdracht had gekregen geen aandacht te schenken aan mijn wilde verhalen over slaag en voedselgebrek. Toen ik daar in de keuken naar haar triomfantelijke stem stond te luisteren, werd ik helemaal leeg van binnen. Terwijl moeder over het gesprek vertelde, voelde ik haar zelfvertrouwen groeien en daardoor vreesde ik voor mijn leven. Kon ik maar in het niets oplossen en voorgoed verdwijnen. Hoefde ik maar nooit meer een ander menselijk wezen onder ogen te komen. Die zomer bracht de familie de vakantie door aan de Russian River, maar de magische kracht was er niet langer. De plezierritjes, de gegrilde hotdogs en de verhalen behoorden tot het verleden. We brachten steeds meer tijd in het huisje door. Ook de uitstapjes naar Johnson's Beach waren zeldzaam. Vader probeerde nog iets van de vakantie te maken door ons drieën naar de nieuwe superglijbaan te brengen. Russell, die nog een hummel was, bleef thuis bij moeder. Op een dag, toen Ron, Stan en ik bij het huisje van de buren aan het spelen waren, kwam moeder naar buiten en schreeuwde dat we onmiddellijk binnen moesten komen.
Daar begon ze tegen me te kijven omdat ik te veel herrie had gemaakt. Voor straf mocht ik niet met vader en mijn broers mee naar de superglijbaan. Bevend zat ik op een stoel in de hoek en hoopte dat er iets zou gebeuren waardoor ze niet zouden weggaan. Ik wist dat moeder iets gruwelijks van plan was. Zodra ze weg waren, haalde ze een van Russells bevuilde luiers tevoorschijn en drukte die tegen mijn gezicht. Ik probeerde doodstil te blijven zitten, want als ik me verroerde zou het nog erger worden. Ik keek niet op, maar hoorde moeders zware ademhaling. Na wat wel een vol uur had geleken, hurkte moeder naast me neer en zei zacht: 'Eet op. ' Ik keek recht voor me uit en zei bij mezelf: O nee, nooit van z'n leven. Zoals altijd als ik haar blik ontweek, sloeg ze mijn hoofd van links naar rechts. Ik klampte me vast aan de stoel uit angst dat ze boven op me zou springen als ik ervan af viel. 'Opeten zei ik!' snauwde ze. Ik veranderde van tactiek en begon te huilen. Tijd winnen, dacht ik. Om me te concentreren begon ik te tellen. Tijd was mijn enige bondgenoot. Moeder reageerde op mijn gejammer door me nog harder in mijn gezicht te slaan en hield pas op toen ze Russell hoorde huilen. Ik voelde voldoening, ook al zat mijn gezicht onder de stront. Misschien zou ik kunnen winnen. Ik probeerde de smurrie van mijn gezicht te vegen terwijl ik moeder zachtjes voor Russell hoorde zingen. Ik zag voor me hoe ze hem in haar armen wiegde. Vurig bad ik dat hij niet in slaap zou vallen. Een paar minuten later werd mijn hoop de bodem ingeslagen.
Glimlachend hervatte moeder de onderwerping. Ze greep me bij mijn nek vast en duwde me naar de keuken, waar op het aanrecht nog een volle luier lag. Ik werd op slag misselijk van de stank. 'En nu ga je het opeten, ' zei ze. Ze had diezelfde blik in haar ogen als op de dag dat ze me thuis op het brandende fornuis wilde dwingen. Zonder mijn hoofd te bewegen zocht ik met mijn ogen naar de klok die ergens aan de muur moest hangen. Enkele ogenblikken later besefte ik dat die achter me was. Zonder de klok was ik weerloos. Ik moest me ergens op kunnen concentreren om ook maar de minste greep op de situatie te houden. Opnieuw greep moeder me bij de nek en zei: 'Eet op!' Ik hield mijn adem in. De stank was overweldigend. Ik probeerde me op een hoekpunt van de luier te concentreren. Seconden leken een uur te duren. Moeder moest me doorhebben. Ze drukte mijn gezicht in de luier en duwde het heen en weer. Ik had dit zien aankomen. Toen ze mijn hoofd naar beneden dwong, deed ik mijn ogen en mond stijf dicht. Mijn neus kwam er het eerst mee in aanraking. Ik voelde iets warms uit mijn neusgaten druppelen. Ik probeerde het bloeden te stoppen door in te ademen door mijn neus, waardoor tegelijkertijd fecaliën werden opgesnoven. Met mijn handen op het aanrecht steunend probeerde ik me uit haar greep te bevrijden, maar ze was veel sterker dan ik. Ineens liet ze me los. 'Ze zijn terug! Ze zijn terug!' zei ze ademloos. Ze griste een dweiltje uit de gootsteen en gooide het naar me toe. 'Haal die troep van je gezicht, ' blafte ze terwijl ze de bruine vlekken van het aanrecht veegde. Ik maakte mijn gezicht zo goed mogelijk schoon, maar niet na eerst de vuiligheid uit mijn neus te hebben geblazen.
Even later duwde moeder een servet tegen mijn bloedneus en beval me in de hoek te gaan zitten. Daar bleef ik de rest van de avond met de stank van de luier nog in mijn neusgaten. De familie is nooit meer naar de Russian River teruggegaan. In september ging ik weer naar school in m'n kleren van vorig jaar en met mijn oude, verroeste lunchtrom-meltje. Ik was een wandelende schandvlek. Moeder pakte elke dag dezelfde lunch voor me in: twee boterhammen met pindakaas en een paar verlepte worteltjes. Omdat ik niet langer deel uitmaakte van het gezin, mocht ik niet meer in de stationcar meerijden naar school. Moeder liet me lopen. Ze wist dat ik dan nooit genoeg tijd overhad om iets uit de lunchtrommels van mijn klasgenoten te stelen. Op school werd ik door iedereen met de nek aangekeken. Geen enkel ander kind wilde iets met me te maken hebben. In de lunchpauze schrokte ik mijn boterhammen op terwijl ik door mijn voormalige vriendjes werd uitgejouwd. 'David de etenpikker' en 'Stinkdier Pelzer' waren favoriet op de speelplaats. Ik had niemand om mee te praten of te spelen. Ik was helemaal alleen. Thuis, waar ik urenlang in de garage moest staan, verdreef ik de tijd door nieuwe manieren te bedenken om aan eten te komen. Vader probeerde me weleens iets toe te stoppen, maar met weinig succes. Ik kwam tot de conclusie dat ik helemaal op mezelf was aangewezen, wilde ik overleven. Alle leerlingen verstopten nu hun lunchtrommeltje of borgen het weg in een afgesloten kast in het klaslokaal. De onderwijzers en het schoolhoofd hielden me nauwlettend in de gaten.
Kans om te stelen kreeg ik niet of nauwelijks meer. Uiteindelijk bedacht ik een plan dat misschien zou kunnen werken. In de lunchpauze mochten de leerlingen niet van het schoolplein af. Dan zou ik ongezien naar de buurtsupermarkt sluipen om koekjes, brood, chips of wat dan ook te stelen. In gedachten werkte ik mijn plan stap voor stap uit. Toen ik de volgende ochtend naar school rende, telde ik elke stap, zodat ik het tempo kon bepalen waarmee ik naar de winkel moest hollen. Na een paar weken had ik alle informatie die ik nodig had. Nu moest ik alleen nog de moed vinden om het plan uit te voeren. Omdat ik heuvelopwaarts moest rennen om de winkel te bereiken, trok ik er vijftien minuten voor uit. Terug was het makkelijker, dus dat moest in tien minuten te doen zijn. Dat betekende dat ik maar tien minuten in de winkel had. Elke dag probeerde ik harder naar school te rennen en deed dan alsof ik een marathonloper was. Naarmate mijn plan vastere vorm aannam, werd mijn verlangen naar eten door dagdromen vervangen. Steeds als ik thuis met mijn werk bezig was, liet ik mijn fantasie de vrije loop. Terwijl ik op mijn knieën de badkamervloer zat te schrobben, stelde ik me voor dat ik de prins was in het verhaal van de prins en de bedelaar. Als prins kon ik wanneer dan ook een eind maken aan mijn sla-venbestaan. In het souterrain stond ik roerloos en met gesloten ogen te fantaseren dat ik de held uit een stripverhaal was. Maar mijn dagdroom werd altijd onderbroken door het geknor van mijn maag en al gauw begon ik weer over mijn plan na te denken.
Ook toen ik zeker wist dat er niets kon misgaan, was ik bang om het uit te voeren. In de lunchpauze slenterde ik over het schoolplein en zocht verontschuldigingen voor mijn gebrek aan moed. Ik zei bij mezelf dat ik betrapt zou worden, of dat mijn tijdplanning niet klopte. Al die tijd gromde mijn maag dat ik een lafaard was. Nadat ik uiteindelijk al verscheidene dagen geen avondeten had gehad en alleen een paar ontbijtrestjes, besloot ik de stap te wagen. Enkele ogenblikken nadat de pauzebel had geklonken, rende ik met bonzend hart en naar lucht snakkende longen de straat op. Om bij de supermarkt te komen had ik maar de helft van de tijd nodig die ik ervoor had uitgetrokken. Terwijl ik langs de schappen liep, had ik het gevoel dat iedereen me aanstaarde, dat alle klanten smoesden over dat stinkende, armoedige kind. Toen wist ik dat mijn plan tot mislukken was gedoemd, want ik had er niet bij stilgestaan dat ik de aandacht zou trekken. Hoe ongeruster ik over mijn uiterlijk werd, hoe meer de angst bezit van me nam. Als verstijfd bleef ik in het gangpad staan en wist even niet wat ik moest doen. Langzaam begon ik de seconden te tellen en dacht aan al die keren dat ik honger had geleden. Zonder na te denken greep ik het eerste het beste artikel van de plank en rende de winkel uit met mijn buit - een doos volkorenkoeken - stevig in m'n hand geklemd. Vlak bij school gekomen verstopte ik mijn bezit onder mijn shirt aan de kant waar geen gaten in zaten en liep het schoolplein over. Binnen verstopte ik de koeken in de afvalbak in de jongenskleedkamer. Later die middag wist ik met een excuus de klas uit te komen en ging naar de kleedkamer om mijn buit te verslinden. Het water liep me in de mond, maar mijn hart werd loodzwaar toen ik zag dat de afvalbak leeg was. Alle moeite was vergeefs geweest.
De conciërge had de afvalbak geleegd voordat ik het lokaal uit had kunnen glippen. Die dag had mijn plan gefaald, maar bij andere gelegenheden was het geluk aan mijn kant. Op een keer wist ik mijn schat in mijn lessenaar te verbergen, maar de volgende dag bleek dat ik was overgeplaatst naar de school aan de overkant van de straat. Dat was een bof, ook al was ik het voedsel nu kwijt. Nu kreeg ik opnieuw volop kans om te stelen. Behalve dat ik etenswaren uit de lunchtrommeltjes van mijn klasgenoten pikte, sprintte ik ook één keer per week naar de supermarkt. Soms, als ik het gevoel had dat ik in de gaten werd gehouden, stal ik niets. Zoals altijd werd ik uiteindelijk toch betrapt. De bedrijfsleider belde moeder. Thuis kreeg ik een ongenadig pak ransel. Moeder wist waarom ik voedsel jatte en vader ook, maar toch weigerde ze me eten te geven. Hoe hongeriger ik was, hoe meer ik me inspande om mijn maag te kunnen vullen. Na het avondeten schraapte moeder de restjes op de borden altijd in een kleine vuilnisemmer. Daarna riep ze me het souterrain uit, waar ik moest blijven staan terwijl de familie zat te eten. Het was mijn taak de vaat te doen. Terwijl ik in de keuken met mijn handen in het gloeiend hete sop stond, rook ik de etensresten in de vuilnisemmer. Eerst was ik misselijk van angst bij mijn voornemen, maar hoe langer ik erover nadacht, hoe aantrekkelijker het werd. Het was mijn enige hoop op voedsel. Ik deed de vaat zo snel als ik kon en leegde de vuilnisemmer in de garage. Het water liep me in de mond bij het zien van de kliekjes.
Zorgvuldig pikte ik ze eruit, veegde er de papiersnippers en sigarettenas van af en schrokte de restjes naar binnen. Ook nu kwam er een abrupt eind aan toen moeder me betrapte. Een paar weken hield ik de afvalemmer voor gezien, maar ten slotte moest ik het wel opnieuw proberen om mijn knorrende maag tot zwijgen te brengen. Op een keer at ik een restje varkensvlees. Uren later kromp ik in elkaar van de pijn. De hele week daarna heb ik diarree gehad. Moeder vertelde me dat ze het vlees met opzet had laten bederven voordat ze het weggooide. Ze wist dat ik er niet van af zou kunnen blijven. Sindsdien moest ik haar elke avond de afvalemmer komen brengen, die ze inspecteerde terwijl ze op de bank lag. Ze heeft nooit geweten dat ik etensrestjes in keukenpapier wikkelde en onder in de emmer verstopte. Ik wist dat ze haar handen niet vuil wilde maken door tot op de bodem te graven, dus werkte mijn plannetje een tijdje. Toen moeder doorhad dat ik toch aan eten wist te komen, sprenkelde ze ammonia in de afvalemmer. Daarna moest ik het opgeven en concentreerde ik me op een andere manier om op school aan eten te komen. Nadat ik betrapt was op het stelen van andere kinderen, besloot ik diepvrieslunches uit de schoolkantine achterover te drukken. Vlak nadat de bestelwagen de diepvriesmaaltijden had afgeleverd, wist ik met een excuus het klaslokaal uit te komen. Ik sloop de kantine in en griste een paar bevroren maaltijden weg waarmee ik naar de kleedkamer rende. In m'n eentje werkte ik daar de bevroren hotdogs en frieten zo snel en in zulke grote hompen naar binnen dat ik er bijna in stikte. Na mijn maag te hebben gevuld, ging ik weer terug naar de klas met het trotse gevoel dat ik zelf voor mijn eten had gezorgd. Toen ik die middag van school naar huis rende, dacht ik aan niets anders dan aan de manier waarop ik morgen opnieuw uit de kantine zou kunnen stelen.
Enkele minuten later bracht moeder me op andere gedachten. Ze sleurde me naar de badkamer en stompte me zo hard in mijn maag dat ik dubbelsloeg. Ze trok me mee naar het toilet en gebood me mijn vinger in mijn keel te steken. Ik verzette me en begon in mezelf te tellen terwijl ik naar de toiletpot keek. 'Een... twee... ' Tot drie kwam ik niet. Moeder ramde haar vinger in mijn mond alsof ze mijn maag via mijn keel naar buiten wilde rukken. Ik probeerde me uit alle macht uit haar greep te bevrijden. Uiteindelijk liet ze me los, maar alleen als ik beloofde te zullen braken. Ik wist wat er nu zou gaan gebeuren. Ik sloot mijn ogen toen brokken rood vlees in de toiletpot vielen. Moeder stond achter me met haar handen op haar heupen en zei: 'Als ik het niet dacht. Dit krijgt je vader te horen!' Ik bereidde me voor op de stortvloed van klappen die nu zou volgen, maar er gebeurde niets. Toen ik me een paar seconden later omdraaide, zag ik dat moeder de badkamer uit was gegaan. Maar ik wist dat ze nog niet klaar met me was. Even later kwam ze terug met een schaal en zei me het half verteerde voedsel uit de toiletpot te halen en in de schaal te leggen. Omdat vader op dat moment boodschappen aan het doen was, wilde moeder bewijsmateriaal verzamelen voordat hij thuiskwam. Later die avond, toen ik mijn huishoudelijke plichten had gedaan, liet moeder me bij de keukentafel staan terwijl zij met vader in de slaapkamer praatte. Voor me stond de schaal met hotdogs die ik had uitgebraakt.
Ik kon er niet naar kijken, dus deed ik mijn ogen dicht en probeerde me voor te stellen dat ik ergens anders was, heel ver van huis. Korte tijd later stormden vader en moeder de keuken binnen. 'Kijk dan, Steve, ' snauwde moeder, naar de schaal wijzend. 'Dus jij dacht dat die jongen geen eten meer jatte, hé?' Aan het gezicht van vader kon ik zien dat hij meer dan genoeg had van haar eeuwige gezeur over De Jongen. Hij keek me aan, schudde zijn hoofd en zei aarzelend: 'Ach, Roerva, als je die jongen nou maar gewoon te eten gaf. ' Daarop barstte een felle ruzie los, waarbij moeder zoals altijd het laatste woord had. 'Eten? Je wilt die jongen laten eten, Stephen? Nou, dan zal hij eten. Dit kan hij eten!' gilde ze terwijl ze de schaal in mijn richting duwde en naar de slaapkamer stampte. Het werd zo stil in de keuken dat ik vaders gejaagde ademhaling kon horen. Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: 'Wacht hier, Tijger, ik zal zien wat ik kan doen. ' Een paar minuten later kwam hij terug nadat hij had geprobeerd moeder op andere gedachten te brengen. Maar aan zijn sombere blik kon ik meteen zien wie er gewonnen had. Ik ging op een stoel zitten en plukte stukken hotdog uit de schaal. Dikke speekselklodders gleden langs mijn vingers toen ik het vlees weer in mijn mond stopte. Zachtjes huilend probeerde ik het door te slikken. Smekend keek ik vader aan, die me met een glas whisky in zijn hand toeknikte dat ik door moest gaan. Ik kon niet geloven dat hij me gewoon dat walgelijke braaksel liet opeten. Op dat moment wist ik dat we steeds verder van elkaar verwijderd raakten. Ik probeerde te slikken zonder te proeven, totdat ik een hand mijn nek voelde omklemmen. 'Kauwen!' snauwde moeder.
'Opeten. Alles!' zei ze, naar het speeksel wijzend. Ik kroop dieper weg in mijn stoel. Tranen stroomden over mijn wangen. Nadat ik de weerzinwekkende troep uit de schaal had fijngekauwd, hield ik mijn hoofd achterover om het door mijn keel proberen te wringen. Ik sloot mijn ogen en schreeuwde in mezelf dat ik niet mocht kokhalzen. Ik deed ze pas weer open toen ik zeker wist dat mijn maag de kantinemaaltijd niet zou afwijzen. Ik keek naar vader, maar die wendde zijn hoofd af om me niet te hoeven zien lijden. Hoezeer ik mijn moeder op dat moment ook haatte, mijn vader haatte ik nog veel meer. De man die me vroeger had geholpen, stond erbij als een zoutpilaar terwijl zijn zoon gedwongen werd iets te eten dat zelfs een hond niet zou willen aanraken. Nadat ik de schaal met uitgebraakte hotdogs had leeggegeten, kwam moeder terug in haar ochtendjas en gooide me een stapel kranten toe. Dat waren mijn dekens, zei ze, en de vloer onder tafel was voortaan mijn bed. Weer keek ik naar vader, maar die deed alsof ik niet bestond. Uit alle macht mijn tranen bedwingend kroop ik met kleren aan onder de tafel en bedekte mezelf met kranten als een rat in een kooi. Maandenlang heb ik onder de ontbijttafel geslapen, maar al gauw leerde ik de kranten in mijn voordeel te gebruiken. Met de kranten om me heen gewikkeld kon mijn lichaamswarmte niet ontsnappen. Ten slotte zei moeder dat ik niet meer in huis mocht slapen en werd ik naar de garage in het souterrain verbannen.
Mijn bed was nu een oude legerbrits. Om warm te blijven hield ik mijn hoofd dicht bij het gaskacheltje, maar na een paar koude nachten leek het me beter mijn handen onder mijn oksels geklemd te houden en mijn voeten tegen mijn billen gedrukt. Vaak werd ik 's nachts huiverend wakker en probeerde ik me voor te stellen dat ik onder een warme elektrische deken sliep, dat ik veilig was en dat er iemand van me hield. Die fantasie hield ik een tijdje vol, maar de kou bracht me altijd weer terug naar de werkelijkheid. Ik wist dat niemand me kon helpen. Mijn onderwijzers niet, mijn zogenaamde broers niet, en zelfs vader niet. Ik was op mezelf aangewezen, en elke avond bad ik God me kracht te geven. In de donkere garage lag ik op de houten brits te rillen totdat ik in een rusteloze slaap viel. Bij een van mijn middernachtelijke fantasieën kwam ik op het idee om onderweg naar school om eten te bedelen. Hoewel elke dag na schooltijd een braakselinspectie volgde, veronderstelde ik dat alles wat ik 's ochtends at tegen de middag wel verteerd zou zijn. Op weg naar school rende ik extra hard om meer tijd voor mijn voedseljacht te hebben. Dan week ik van mijn route af en belde ik bij huizen aan. Aan de mevrouw die opendeed vroeg ik dan of ze misschien mijn lunchtrommel-tje in de buurt had gevonden. Meestal werkte mijn plan, want de meeste vrouwen hadden medelijden met me. Ik gebruikte nooit mijn echte naam, zodat niemand wist wie ik werkelijk was. Wekenlang ging het goed, totdat ik op een dag bij het huis kwam van iemand die mijn moeder kende. Mijn verhaal van 'ik ben mijn lunchpakketje kwijt, wilt u een nieuw voor me maken?'
viel in duigen. Nog voor ik wegliep, wist ik dat ze moeder zou bellen. Die dag bad ik op school dat er een eind aan de wereld zou komen. Terwijl ik rusteloos in de klas zat, wist ik dat moeder op de bank televisie lag te kijken en met het uur dronkener werd terwijl ze zon op een gruwelijke straf. Toen ik die middag naar huis liep, was het alsof mijn voeten in beton waren gegoten. Bij elke stap hoopte ik vurig ik dat moeders vriendin niet had gebeld, of dat ze me misschien voor een ander kind had aangezien. De lucht boven me was hemelsblauw en ik voelde de zonnestralen mijn rug verwarmen. Dichter bij huis komend keek ik naar de zon en vroeg me af of ik die ooit zou terugzien. Zo geruisloos mogelijk deed ik de voordeur open voordat ik naar binnen glipte. Op mijn tenen sloop ik de trap af naar de garage. Elk moment verwachtte ik dat moeder naar beneden zou stormen om me tegen de betonnen vloer te slaan. Nadat ik me in mijn werkplunje had verkleed, sloop ik naar de keuken om de afwas van de middagmaaltijd te doen. Mijn oren waren als radar antennes gespitst op geluiden die haar verblijfplaats verrieden. Onder het afwassen deed mijn rug pijn van de spanning. Mijn handen trilden en ik kon me niet op mijn werk concentreren. Ten slotte hoorde ik moeder uit haar slaapkamer naar beneden komen en door de gang naar de keuken lopen. Heel even keek ik uit het raam naar de lachende en joelende kinderen die buiten aan het spelen waren. Ik deed mijn ogen dicht en stelde me voor dat ik een van hen was. Ik voelde me warm worden en glimlachte bij mezelf.
Mijn hart sloeg over toen ik moeders adem in mijn nek voelde. Van schrik liet ik een bord uit mijn handen vallen, maar wist het nog net op tijd op te vangen. 'Snel als de bliksem, hé?' sneerde ze. 'Hard rennen zodat je tijd hebt om te bedelen... Nou, we zullen zien hoe snel je werkelijk bent. ' Ik spande mijn lichaam, wachtend op de klappen, maar die kwamen niet. Ik dacht dat ze de keuken uit zou lopen om weer tv te gaan kijken, maar dat gebeurde evenmin. Moeder bleef vlak achter me staan en volgde al mijn bewegingen. Ik kon haar spiegelbeeld in het keukenraam ziet. Moeder zag het ook en glimlachte. Ik deed het bijna in m'n broek. Toen ik klaar was met de vaat, begon ik aan de badkamer. Moeder zat op het toiletdeksel toe te kijken terwijl ik de badkuip schoonmaakte. Toen ik op mijn knieën de tegelvoer aan het schrobben was, kwam ze zwijgend achter me staan. Ik verwachtte dat ze voor me zou komen staan om me in mijn gezicht te schoppen, maar dat deed ze niet. Ik werd steeds banger. Ik wist dat moeder me ging slaan, maar niet wanneer, waar en hoe. Het leek eeuwen te duren voordat ik de badkamer gedaan had. Tegen die tijd trilde ik over mijn hele lijf van angst. Ik kon alleen nog denken aan wat ze met me zou doen. Toen ik de moed had naar haar op te kijken, zei moeder glimlachend: 'Sneller, jongeman. Dat zal een stuk sneller moeten. ' Tegen etenstijd was ik uitgeput. Ik viel bijna in slaap terwijl ik wachtte tot moeder me riep om de tafel af te ruimen en de afwas te doen. Beneden in de garage kreeg ik een verschrikkelijke dorst, maar ik wist dat ik moest blijven staan waar ik stond. Ik was een gevangene. Misschien heeft ze dat met me voor, zei ik bij mezelf. Misschien wil ze dat ik mijn eigen plas opdrink. Eerst was dat idee te gruwelijk om bij stil te staan, maar ik moest op alles zijn voorbereid.
Hoe meer ik me probeerde te concentreren op wat ze van plan zou kunnen zijn, hoe zwakker mijn innerlijke kracht werd. Toen flitste er iets door me heen. Ineens wist ik waarom moeder al mijn bewegingen gevolgd had. Ze wilde me voortdurend in spanning en onzekerheid laten of ik slaag zou krijgen of niet. Voordat ik een manier kon bedenken om haar te slim af te zijn, sommeerde ze me naar boven. In de keuken zei ze dat alleen de snelheid van het licht me kon redden, dus ik kon maar beter bliksemsnel de vaat doen. Smalend voegde ze eraan toe: 'Ik hoef je natuurlijk niet te zeggen dat je vanavond geen eten krijgt, maar maak je geen zorgen, ik heb iets tegen de honger. ' Toen mijn avondcorvee erop zat, beval moeder me beneden te wachten. Met mijn rug tegen de stenen muur gedrukt vroeg ik me af wat er ging gebeuren. Ik had geen idee. Het koude zweet dat me uitbrak scheen tot mijn botten door te dringen. Ik werd zo moe dat ik rechtop in slaap viel. Toen ik mijn hoofd naar voren voelde zakken, trok ik het met een ruk weer omhoog. Wat ik ook deed om wakker te blijven, mijn hoofd dobberde op en neer als een kurk in het water. In deze trance-achtige toestand voelde ik de spanning uit mijn lichaam wegtrekken alsof ikzelf op het water dreef. Ik was zo licht als een veertje, totdat mijn hoofd weer naar voren viel en ik opnieuw wakker schrok. Tegen elke prijs moest ik voorkomen dat ik in slaap viel, dus staarde ik met wijd opengesperde ogen naar het raam in de garage, luisterde naar het geluid van passerende auto's en keek naar de rode knipperlichten van overvliegende vliegtuigen. Uit het diepst van mijn hart wenste ik dat ik zelf kon vliegen.
Uren later, toen Ron en Stan in bed lagen, gebood moeder me naar boven te komen. Bij elke stap nam mijn angst toe. Ik wist dat het zo ver was. Ze had me emotioneel en fysiek uitgewrongen. Ik wist niet wat ze van plan was. Ik wilde alleen maar dat ze me zou slaan, zodat de straf eindelijk voorbij was. Toen ik de deur opendeed, kwam er een gevoel van berusting over me heen. Het huis was donker, alleen in de keuken brandde een lampje. Ik zag moeder aan de ontbijttafel zitten. Ik bleef roerloos staan. Ze glimlachte. Aan haar houding kon ik zien dat ze ver heen was van de drank. Op de een of andere manier wist ik dat ze me niet zou slaan. Het werd mistig in mijn hoofd, maar ik was weer klaarwakker toen ze opstond en naar het aanrecht liep. Ze opende het gootsteenkastje en nam er een fles ammonia uit. Ik begreep er niets van. Vervolgens schonk ze wat ammonia op een eetlepel. Ik was te verward om helder na te kunnen denken. Met de lepel in haar hand kwam moeder langzaam op me af, waarbij wat ammonia op de vloer gutste. Ik deinsde achteruit, totdat ik met mijn hoofd tegen het aanrecht bij het fornuis aankwam. Inwendig moest ik bijna lachen. Is dat alles? Wil ze alleen maar dat ik wat van dat goedje slik? Ik was te moe om bang te zijn. Het enige dat ik kon denken was: vooruit, doe maar, dan is het achter de rug. Moeder boog zich naar me toe en zei opnieuw dat alleen snelheid me kon redden. Ik probeerde die raadselachtige opmerking te doorgronden, maar daarvoor was het te nevelig in mijn hoofd. Zonder te aarzelen opende ik mijn mond. Moeder ramde de lepel diep in mijn keel.
Weer dacht ik bij mezelf dat er niets aan was, maar even later kon ik geen adem krijgen. Mijn keel stond in brand. Ik stond op mijn benen te wankelen en dacht dat mijn ogen uit mijn schedel zouden barsten. Ik viel op mijn knieën op de vloer. Lucht, schreeuwde een stem in mijn hoofd. Uit alle macht bonkte ik op de keukenvloer terwijl ik probeerde te slikken en me te concentreren op de luchtbel die in mijn slokdarm vastzat. Ogenblikkelijk werd ik door doodsangst bevangen. Tranen van paniek stroomden over mijn wangen. Enkele ogenblikken later voelde ik de kracht uit mijn bonkende vuisten verdwijnen. Mijn vingernagels schraapten over de vloer. Voor mijn ogen leken alle kleuren samen te vloeien totdat ik me weg voelde glijden. Ik wist dat ik ging sterven. Ik kwam weer bij toen moeder me op de rug sloeg, zo krachtig dat ik ervan boerde en weer kon ademhalen. Terwijl ik grote hoeveelheden lucht in mijn longen gulpte, ging moeder weer terug naar haar whiskyglas. Ze nam een grote slok en keek op me neer. 'Nou, zo moeilijk was dat toch niet?' Ze dronk haar glas leeg en stuurde me weer naar beneden. De volgende avond was van hetzelfde laken een pak, maar nu waar vader bij was. 'Dit zal De Jongen leren om voedsel te stelen!' zei moeder triomfantelijk. Ik wist dat ze het alleen voor haar eigen perverse genoegens deed. Vader stond als een zoutzak toe te kijken toen moeder me opnieuw een dosis ammonia toediende. Maar nu verzette ik me. Ze moest mijn mond open dwingen en ik schudde zo wild met mijn hoofd dat het grootste deel van het schoonmaakmiddel op de vloer terechtkwam. Maar niet genoeg. Weer sloeg ik met mijn vuisten op de vloer. Smekend keek ik op naar vader.
Ik kon helder denken, maar geen geluid voortbrengen. Hij keek op me neer zonder de geringste emotie te tonen terwijl mijn handen op de vloer bij zijn voeten roffelden. Weer sloeg moeder me een paar keer op de rug voordat ik het bewustzijn verloor. Toen ik de volgende ochtend de badkamer aan het schoonmaken was, keek ik in de spiegel om mijn verschroeide tong te inspecteren. Er waren delen van de huid weggebrand en de rest was rood en rauw. Ik staarde in de wasbak en bedacht dat ik van geluk mocht spreken dat ik nog leefde. Hoewel moeder me sindsdien geen ammonia meer liet slikken, liet ze me nog wel een paar keer Glorix drinken. Haar favoriete spelletje deed ze echter met af-wasmiddel. Dan kneep ze de fles met goedkope, roze vloeistof regelrecht uit in mijn keel en beval me in de garage te gaan staan. Mijn mond werd zo droog dat ik stiekem naar het kraantje in de garage sloop en mijn maag met water vulde. Al gauw ontdekte ik dat dit een afschuwelijke vergissing was, want ik kreeg verschrikkelijke diarree. Smekend riep ik naar moeder boven of ik van het toilet gebruik mocht maken. Ze weigerde. Ik durfde me niet te bewegen terwijl de waterige smurrie door mijn ondergoed langs mijn broekspijpen op de vloer viel. Ik huilde als een baby. Het was zo vernederend dat ik me van mijn laatste zelfrespect beroofd voelde. Weer had ik aandrang, maar durfde me niet te verroeren. Uiteindelijk, toen ik mijn ingewanden niet meer in bedwang kon houden, strompelde ik naar het gootsteentje in de garage en hurkte boven een emmer om me te ontlasten.
Ik deed mijn ogen dicht om te bedenken hoe ik mezelf en mijn kleren kon schoonmaken, toen achter me ineens de garagedeur openging. Ik draaide mijn hoofd om en zag vader staan, die emotieloos toekeek hoe zijn zoon hem z'n blote billen toekeerde en zijn ontlasting in een emmer zat te doen. Ik voelde me minder dan een hond. Moeder won niet altijd. Op een keer, in een week dat ik niet naar school mocht, kneep ze afwasmiddel uit in mijn mond en beval me de keuken schoon te maken. Ze wist niet dat ik de vloeistof niet doorslikte. Na enkele minuten was mijn mond gevuld met een mengsel van zeep en speeksel, maar ik stond mezelf niet toe het door te slikken. Toen ik klaar was met mijn werk in de keuken, rende ik naar beneden. Grijnzend van oor tot oor deed ik de deur achter me dicht en spuugde alles uit. Uit de vuilcontainers die bij de garagedeur stonden, viste ik een gebruikt stuk keukenpapier en veegde daarmee de binnenkant van mijn mond schoon totdat er geen druppel zeepsop meer over was. Daarna voelde ik me alsof ik de marathon had gewonnen. Wat was ik trots dat ik moeder te slim af was geweest. Hoewel moeder me meestal betrapte bij mijn pogingen iets te eten te vinden, gebeurde dat niet altijd. Na maandenlang uren achterelkaar in de garage te zijn opgesloten, had ik genoeg moed verzameld om wat eten uit de daar staande vrieskist te pikken. Ik besefte ten volle dat ik elk moment voor mijn misdaad gestraft kon worden, dus at ik iedere kruimel op alsof het mijn laatste maaltijd was. In die donkere garage deed ik mijn ogen dicht en droomde ik dat ik een koning was, gekleed in de prachtigste gewaden en voorzien van het heerlijkste voedsel dat de wereld te bieden had. Als ik dan een stukje bevroren taart of hamburger tussen mijn vingers hield, dan was ik ook die koning. Dan keek ik als een vorst vanaf zijn troon naar het banket, en glimlachte.
HOOFDSTUK 5
Het ongeluk
De zomer van 1971 zette de toon voor de rest van de tijd dat ik bij moeder woonde. Voordat ik mijn elfde verjaardag had bereikt, wist ik al welke straf ik kon verwachten. Als ik de tijdslimiet had overschreden die me bij m'n werk was opgelegd, kreeg ik geen eten. Als ik moeder of mijn broers zonder haar toestemming aankeek, kreeg ik een klap in mijn gezicht. Als ik op het stelen van voedsel werd betrapt, wist ik dat moeder ofwel een voorgaande straf zou toepassen, ofwel iets nieuws en nog gruwelijkers zou bedenken. Meestal scheen ze precies te weten wat ze deed, en vaak wist ik wat me te wachten stond. Toch was ik op mijn hoede en spande ik elke vezel in mijn lichaam als ik haar mijn kant uit hoorde komen. Toen juni overging in juli was mijn mentale veerkracht tot een minimum gereduceerd. Voedsel was niet meer dan een fantasie geworden. Ik kreeg nog maar zelden ontbijtrestjes, hoe hard ik ook werkte, en een lunch was er al helemaal niet meer bij. Avondeten kreeg ik gemiddeld één keer in de drie dagen. Een zekere dag in juli begon als elke andere in wat nu mijn slavenbestaan was geworden. Ik had drie dagen geen eten gehad. Omdat de school gesloten was in verband met de zomervakantie, waren al mijn kansen om iets eetbaars te vinden verkeken. Zoals altijd tijdens de avondmaaltijd zat ik onder aan de trap naar de geluiden van 'het gezin' aan tafel te luisteren.
Moeder eiste nu dat ik dan in 'krijgsgevangenenhouding' zat, met mijn handen onder mijn billen en mijn hoofd achterover. Ik liet mijn hoofd voorover vallen, half dromend dat ik een van hen was - een lid van 'het gezin'. Ik moet in slaap zijn gevallen, want ik schrok ineens wakker van moeders snauwende stem. 'Hier komen! En snel een beetje!' Ik schoot ogenblikkelijk overeind en rende de trap op. Vurig hoopte ik vanavond iets te krijgen om mijn honger te stillen. Terwijl ik in koortsachtig tempo de tafel begon af te ruimen, riep moeder me naar de keuken. Met gebogen hoofd luisterde ik naar de eisen die aan me werden gesteld. 'Je hebt twintig minuten! Een minuut of ook maar een seconde langer en je gaat honger lijden! Is dat duidelijk?' 'Ja, mevrouw. ' 'Kijk me aan als ik tegen je praat!' Gehoorzaam hief ik langzaam mijn hoofd op en zag Russell op moeders schoot zitten. Haar harde toon scheen hem niet te deren. Hij staarde me met kille ogen aan. Hoewel hij pas vier of vijf jaar oud was, was hij al moeders 'kleine nazi' geworden die me met argusogen in de gaten hield voor het geval dat ik voedsel pikte. Soms beschuldigde hij me valselijk tegenover moeder om te zien hoe ik gestraft zou worden. Eigenlijk kon Russell er niets aan doen. Ik wist dat hij door moeder was geïndoctrineerd, maar niettemin was ik hem gaan haten.
'Heb je me begrepen?' schreeuwde moeder. 'Kijk me aan als ik tegen je praat!' Toen ik haar aankeek, griste moeder een vleesmes van het aanrecht en gilde: 'Als je niet op tijd klaar bent, vermoord ik je!' Die woorden hadden geen enkel effect op me. Ze had het die week al zo vaak gezegd. Zelfs Russell keek niet op of om bij haar dreiging en bleef onverstoorbaar hobbelpaardje spelen op moeders schoot. Ze scheen niet tevreden over haar aanpak, want ze bleef maar sarren terwijl de klok mijn kostbare tijd wegtikte. Hield ze nu maar op en liet ze me mijn werk doen, zodat ik het op tijd af kon hebben. Ik wilde niets liever. Ik moest er niet aan denken opnieuw zonder eten naar bed te moeten. Er was iets mis. Heel erg mis! Ik probeerde me op moeder te concentreren. Ze zwaaide met het mes in haar hand, maar dat maakte me niet bang, dat had ze wel eerder gedaan. Ogen, zei ik tegen mezelf, kijk naar haar ogen. Die waren glazig, wat ook heel normaal bij haar was. Maar mijn intuïtie zei me dat er iets niet klopte. Ik geloofde niet dat ze me zou slaan, maar toch was ik zo gespannen als een veer. Toen zag ik wat er mis was, gedeeltelijk door Russells geschommel en ook door de zwaaiende beweging van haar arm en de hand met het mes. Moeders hele lichaam begon heen en weer te deinen. Heel even dacht ik dat ze zou vallen. Ze probeerde haar evenwicht te bewaren, duwde Russell van haar knie, en hervatte toen haar geschreeuw tegen mij.
Op dat moment leek haar bovenlichaam wel een schommelstoel die niet meer in toom te houden was. Ik vergat haar loze dreigingen en zag al voor me hoe ze voorover op haar gezicht zou vallen. Ik richtte al mijn aandacht op moeders ogen, en zag slechts zijdelings iets uit haar hand schieten. Ineens flitste er een stekende pijn door mijn buik. Ik probeerde overeind te blijven, maar mijn benen begaven het en alles werd zwart om me heen. Toen ik weer bijkwam, voelde ik iets warms uit mijn buik stromen. Het duurde even voor ik besefte waar ik was. Ik zat op het toilet tegen de muur aangedrukt. Ik keek naar Russell, die begon te zingen: 'David gaat eraan. De Jongen gaat eraan. ' Ik liet mijn ogen op mijn buik rusten. Moeder zat op haar knieën voor me en bracht haastig een dik prop gaasverband aan op de plek op mijn buik waar donkerrood bloed uit gutste. Ik probeerde iets te zeggen. Ik wist dat het een ongeluk was. Ik wilde moeder laten weten dat ik het haar vergaf, maar ik was te zwak om iets te zeggen. Steeds weer viel mijn hoofd naar voren als ik het probeerde op te richten. Ik had geen besef meer van tijd toen alles weer donker werd om me heen. Toen ik bijkwam, zat moeder nog steeds op haar knieën en wikkelde een verband rond mijn buik. Ze wist precies wat ze deed. Toen Ron, Stan en ik nog heel klein waren, had ze ons vaak genoeg verteld dat ze verpleegster zou zijn geworden als ze vader niet had ontmoet. Altijd als er in of om het huis een ongelukje was gebeurd, had ze de situatie direct onder controle. Ik heb geen seconde aan haar verpleegsterscapaciteiten getwijfeld. Ik was ervan overtuigd dat ze me straks met de auto naar het ziekenhuis zou brengen. Het was gewoon een kwestie van tijd. Ik voelde me merkwaardig opgelucht. In mijn hart wist ik dat het nu voorbij was. Aan die hele schertsvertoning van mijn slavenbestaan was nu een eind gekomen. Zelfs moeder kon er niet meer omheen. Door dit ongeluk was ik weer vrij.
Het kostte moeder bijna een half uur om mijn wond te verbinden. Er was geen wroeging in haar ogen. Ik hoopte dat ze me op z'n minst met haar sussende stem zou troosten. Moeder keek me onbewogen aan, stond op, waste haar handen en zei dat ik nu dertig minuten had om de vaat te doen. Ik schudde mijn hoofd en probeerde te begrijpen wat ze gezegd had. Na een paar seconden drong het tot me door. Net als na die keer dat ze mijn arm in de gasvlam had gehouden, zou ze nooit toegeven wat er gebeurd was. Er was geen tijd voor zelfmedelijden. De klok tikte voort. Ik stond op, wankelde even op mijn benen en strompelde toen naar de keuken. Bij elke stap voelde ik een verscheurende pijn terwijl het bloed uit mijn gerafelde T-shirt sijpelde. Tegen de tijd dat ik het aanrecht had bereikt, greep ik me eraan vast en hijgde als een ouwe hond. Vanuit de keuken hoorde ik vader in de woonkamer de krant doorbladeren. Ik haalde diep adem, hopend dat ik het naar de woonkamer zou halen, maar dat was zo inspannend en deed zoveel pijn dat ik op de vloer viel. Beseffend dat ik met korte pufjes moest ademen, wankelde ik naar de kamer, waar mijn held op de bank zat. Ik wist dat hij het met moeder af zou handelen en mij naar het ziekenhuis zou brengen. Ik bleef voor hem staan, wachtend tot hij een pagina zou omslaan en mij in de gaten zou krijgen. Toen hij me zag, stamelde ik: 'Vader... moe... moeder heeft me neergestoken. ' Hij trok niet eens zijn wenkbrauwen op. 'Waarom?' vroeg hij. 'Als ik niet op tijd klaar was met de vaat, zou ze... zou ze me vermoorden. '
De tijd stond stil. Ik hoorde vader achter de krant zwaar ademhalen. Hij schraapte zijn keel en zei: 'Nou, dan eh... dan zou ik maar gauw beginnen als ik jou was. ' Ik boog mijn hoofd naar voren alsof ik het niet goed gehoord had. Ik kon mijn oren niet geloven. Vader moet mijn verwarring hebben gevoeld, want hij legde zijn krant neer en zei: 'Godallemachtig! Weet moeder dat je tegen me praat? Ga nou maar gauw naar de keuken om af te wassen. Jezus, jongen, laten we haar nou niet nog kwaaier maken! Voor vanavond is het wel weer genoeg...' Vader zweeg even, haalde diep adem en fluisterde toen: 'Weet je wat, als je nu naar de keuken gaat, zal ik haar niet vertellen wat je mij gezegd hebt, oké? Dan blijft het ons geheimpje. Ga nou maar voordat ze ons betrapt. En nou wegwezen!' Als verlamd bleef ik staan waar ik stond. Vader keek me niet eens aan. Als hij nu van boven zijn krant in mijn ogen zou kijken, dan zou hij het voelen, dat wist ik. Hij zou dezelfde pijn voelen als ik, hij zou weten dat ik hunkerde naar zijn hulp. Maar ik wist ook dat moeder hem in haar macht had zoals ze alles en iedereen in huis in haar macht had. Ik denk dat vader en ik allebei de gedragscode van 'het gezin' kenden: zolang we het probleem niet erkennen, bestaat het gewoonweg niet. Terwijl ik daar stond, zag ik bloed op het tapijt druppelen. Ik had gehoopt dat hij me in zijn armen zou tillen en weg zou brengen. Ik had me zelfs voorgesteld dat hij zijn overhemd uitrukte om zijn ware identiteit te onthullen voordat hij zich als Superman in de lucht verhief. Ik draaide me om. Al mijn respect voor vader was verdwenen.
De bevrijder voor wie ik hem zo lang had aangezien, was een lafaard. Ik was woedender op hem dan op moeder. Kon ik maar wegvliegen, maar de kloppende pijn bracht me terug naar de werkelijkheid. Ik deed de vaat zo snel als mijn lichaam het toeliet. Al gauw merkte ik dat het bewegen van mijn onderarm een felle pijn in mijn maagstreek tot gevolg had. Als ik een stap opzij deed van de was- naar de spoelbak, flitste de pijn door mijn hele lichaam. Het laatste restje kracht dat ik nog bezat, voelde ik wegtrekken. Naarmate moeders tijdslimiet naderde, werd mijn kans op eten kleiner. Het liefst wilde ik gaan liggen en het opgeven, maar de belofte die ik mezelf jaren had gedaan hield me op de been. Ik zou die heks laten zien dat ze me niet klein kon krijgen zolang als ik leefde. Nooit zou ik toegeven, al werd het mijn dood. Terwijl ik stond af te wassen, ontdekte ik dat door op mijn tenen te staan en met mijn bovenlichaam tegen het aanrecht te steunen de druk op mijn buik iets werd verminderd. In plaats van steeds een stap opzij te doen, waste ik eerst een aantal borden tegelijk af voordat ik ze in de andere gootsteen afspoelde. Na het afdrogen zag ik als een berg op tegen het inruimen. De kastjes bevonden zich boven mijn hoofd en me uitstrekken zou verschrikkelijk veel pijn doen. Met een schaaltje in mijn handen ging ik op mijn tenen staan en probeerde mijn arm omhoog te krijgen om het weg te zetten. Het lukte me bijna, maar de pijn was zo fel dat ik in elkaar kromp op de vloer. Mijn shirt was nu doorweekt met bloed. Terwijl ik overeind probeerde te komen, voelde ik vaders sterke handen rond de mijne. Ik duwde hem weg. 'Ik ruim alles wel op, ' zei hij. 'Ga jij maar naar beneden om een ander shirt aan te trekken.'
Zonder een woord te zeggen draaide ik me om. Ik keek naar de klok. Ik had bijna anderhalf uur voor mijn werk nodig gehad. Met mijn rechterhand stevig om de leuning geklemd ging ik langzaam de trap af naar beneden. Bij elke stap zag ik het bloed uit mijn T-shirt druppelen. Onder aan de trap stond moeder me op te wachten. Ze trok het shirt van mijn lijf, maar deed het wel heel voorzichtig, ook al was dat de enige troost die ze me gaf. Voor haar was het gewoon een zakelijke kwestie. In het verleden had ik haar meer meegevoel met dieren zien hebben dan ze mij nu betoonde. Ik was zo zwak dat ik per ongeluk tegen haar aanviel toen ze me een oud, veel te groot T-shirt aantrok. Ik verwachtte een klap, maar ze liet me even tegen haar aanleunen. Toen zette ze me op de onderste tree neer en ging weg. Een paar ogenblikken later kwam ze terug met een glas water, dat ik met grote slokken leegdronk. Daarna zei moeder dat ik nu niet meteen te eten kon krijgen, maar over een paar uur, als ik me wat beter voelde. Opnieuw klonk haar stem heel vlak en zonder enige emotie. Ik keek even naar het raam en zag dat het was gaan schemeren. Moeder zei dat ik buiten mocht spelen, samen met de jongens op de oprit voor de garage. Het was wazig in mijn hoofd. Het duurde even voordat het tot me doordrong. 'Toe maar, David, naar buiten, ' drong ze aan. Met moeders hulp strompelde ik de garage uit naar de oprit. Mijn broers wierpen even een vluchtige blik op me. Ze hadden meer belangstelling voor de sterretjes die ze ter gelegenheid van de Vierde Juli hadden gekregen.
Moeder werd iets toeschietelijker. Ze hield mijn schouders vast terwijl we toekeken hoe mijn broers figuren vormden met de sterretjes. 'Wil je er ook een?' vroeg ze. Ik knikte. Ze pakte mijn hand en hurkte naast me neer om er een aan te steken. Heel even dacht ik de geur van het parfum te ruiken dat ze vroeger altijd gebruikte. Maar ze had al heel lang geen parfum of make-up meer gebruikt. Terwijl ik met mijn broers aan het spelen was, moest ik steeds denken aan de verandering in moeders gedrag. Probeert ze het goed te maken? vroeg ik me af. Zijn mijn dagen in het souterrain eindelijk voorbij? Ben ik weer terug in de schoot van de familie? Op dat moment deed het er niet toe. Mijn broers schenen mijn aanwezigheid te accepteren en ik voelde een vriendschap en warmte voor hen die ik voorgoed dacht te hebben begraven. Binnen enkele seconden was mijn sterretje opgebrand. Ik keek naar de wegtrekkende zon. Het was een eeuwigheid geleden dat ik voor het laatst de zon had zien ondergaan. Ik sloot mijn ogen en probeerde de laatste stralen op te vangen. Een paar vluchtige ogenblikken lang waren mijn pijn, honger en ellende verdwenen. Ik voelde me warm en levend. Ik deed mijn ogen open en hoopte dit moment tot in de eeuwigheid te kunnen bewaren. Voordat ze naar bed ging gaf moeder me nog een glas water en kleine hapjes eten. Ik voelde me als een gewond dier dat gevoerd werd om aan te sterken, maar het kon me niet schelen. Beneden in de garage ging ik op mijn oude legerbrits liggen. Ik probeerde niet aan de pijn te denken, maar die was onmogelijk te negeren. Door uitputting overweldigd dommelde ik ten slotte in. 's Nachts werd ik door nachtmerries gekweld en schrok badend in het zweet wakker. Achter me hoorde ik een geluid dat me angst aanjoeg. Het was moeder.
Ze boog zich over me heen en legde een vochtig washandje op mijn voorhoofd. Ze zei dat ik koorts had. Ik was te moe en te zwak om te reageren. Ik dacht alleen maar aan de pijn. Later ging moeder terug naar de slaapkamer van mijn broers op de benedenverdieping, die dichter bij de garage lag. Ik voelde me veilig in de wetenschap dat ze van vlakbij over me waakte. Al gauw zakte ik weer weg in de duisternis, en met de slaap kwam een afschuwelijke droom over warme, rode regenbuien die me overspoelden. Ik probeerde het bloed van mijn lichaam te vegen, maar werd er direct weer mee bedekt. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, staarde ik naar mijn handen, die vol zaten met opgedroogde bloedkorsten. Het shirt dat ik aanhad, was helemaal rood. Ik voelde ook opgedroogd bloed op mijn gezicht. Ik hoorde de garagedeur opengaan en zag moeder op me afkomen. Ik verwachtte hetzelfde medeleven van de vorige avond, maar dat was valse hoop. Op kille toon gebood ze mij me te wassen en aan het werk te gaan. Toen ik haar de trap op hoorde marcheren, wist ik dat er niets veranderd was. Ik was nog steeds het ongewenste kind. Tot ongeveer drie dagen na 'het ongeluk' bleef ik me koortsig voelen. Ik durfde moeder nog niet om een aspirientje te vragen, zeker nu vader weg was naar zijn werk. Ik wist dat ze weer net was als anders. De snee in mijn buik was die nacht meer dan eens opengegaan. Stilletjes, zodat moeder het niet zou horen, sloop ik naar het gootsteentje in de garage. Ik zocht de minst smerige doek die er in mijn stapeltje vodden te vinden was. Vervolgens draaide ik de knarsende waterkraan net genoeg open om een paar druppels water op de lap te laten vallen.
Toen ging ik zitten en trok mijn rode, doorweekte shirt uit. Ik raakte mijn wond aan en kromp in elkaar van de pijn. Ik haalde diep adem en kneep de snee zo voorzichtig mogelijk dicht. De pijn was zo fel dat ik achterover sloeg en met mijn hoofd op de koude betonnen vloer terechtkwam. Toen ik weer naar mijn buik keek, zag ik een geelachtig witte substantie uit de gemene rode jaap sijpelen. Ik wist niet veel van dit soort dingen, maar wel dat de wond geïnfecteerd moest zijn. Ik wilde opstaan om naar boven te gaan en moeders hulp in te roepen, maar ik bedacht me. Nee! zei ik bij mezelf. Ik heb de hulp van die heks niet nodig. Ik wist genoeg over de grondbeginselen van eerstehulp om een wond te kunnen schoonmaken, dus ik had het volste vertrouwen dat ik het in mijn eentje af kon. Ik wilde niet van moeder afhankelijk zijn of haar nog meer macht over me geven dan ze al had. Opnieuw maakte ik de doek nat en bracht hem naar de wond. Ik aarzelde voor ik die aanraakte. Mijn handen trilden van angst en de tranen rolden over mijn wangen. Ik voelde me een baby en dat haatte ik. Ten slotte zei ik tegen mezelf: met janken schiet je niets op. Vooruit, tanden op elkaar. Wetend dat mijn verwonding waarschijnlijk niet levensbedreigend was, probeerde ik de pijn te negeren. Ik handelde snel, voordat mijn motivatie me kon ontglippen. Ik pakte een andere lap en propte die in mijn mond. Al mijn concentratie richtte ik op de duim en wijsvinger van mijn linkerhand waarmee ik de huid rond de snee samendrukte.
Met mijn andere hand veegde ik de pus weg. Dat bleef ik net zolang doen totdat er alleen maar bloed uit kwam en de witte etter was verdwenen. De pijn van het knijpen en vegen was onverdraaglijk. Mijn geschreeuw werd gesmoord door de prop die ik stevig tussen mijn tanden had geklemd. Ik had het gevoel dat ik aan de rand van een ravijn hing. Toen ik eindelijk klaar was, was mijn shirt doordrenkt van tranen. Bang dat moeder zou merken dat ik niet onder aan de trap zat, ruimde ik gauw alles op en strompelde naar de mij toegewezen plaats. Voordat ik op mijn handen ging zitten, controleerde ik mijn shirt, waaruit nu nog maar een paar bloeddruppels van mijn verband van oude lappen doorsijpelden. Door wilskracht zou ik de wond laten genezen. Dat wist ik gewoon. Ik was trots op mezelf. Ik zag mezelf als de held uit een stripboek die grote gevaren overwon. Al gauw zakte mijn hoofd naar voren en viel ik in slaap. In mijn droom vloog ik in levendige kleuren door de lucht. Ik droeg een rode cape... Ik was Superman.
HOOFDSTUK 6
Als vader niet thuis is
Na het incident met het mes bracht vader steeds minder tijd thuis door en steeds meer op zijn werk. Hij verzon de ene uitvlucht na de andere, die ik geen van alle geloofde. Vaak huiverde ik van angst als ik in de garage was en hoopte dat hij om welke reden dan ook niet weg zou gaan. Ondanks alles had ik nog steeds het gevoel dat vader me beschermde. Als hij thuis was, deed moeder me nog niet de helft van de verschrikkingen aan die ik moest ondergaan als hij weg was. Vader had er een gewoonte van gemaakt me 's avonds met de vaat te helpen. Hij waste en ik droogde. Tijdens het werk praatten we zo zachtjes dat moeder of de jongens het niet konden horen. Soms zwegen we een paar minuten om zeker te weten dat de kust veilig was. Vader doorbrak altijd als eerste de stilte. 'Hoe gaat het, Tijger?' vroeg hij dan. Bij het horen van de koosnaam die vader altijd gebruikt had toen ik nog klein was, verscheen er een glimlach op mijn gezicht. 'Best, ' zei ik dan. 'Heb je vandaag iets te eten gekregen?' vroeg hij dikwijls. Meestal schudde ik van nee. 'Maak je geen zorgen, ' zei hij dan. 'Op een dag zijn jij en ik uit dit gekkenhuis vertrokken. ' Ik wist dat vader het thuis verschrikkelijk vond en ik dacht dat het mijn schuld was. Ik zei tegen hem dat ik gehoorzaam zou zijn en geen eten meer zou stelen. Ik zou beter mijn best doen, zei ik, en nog harder werken. Dan keek hij me glimlachend aan en verzekerde me dat het mijn schuld niet was. Soms voelde ik een sprankje hoop terwijl ik aan het afdrogen was.
Ook al wist ik dat vader niets tegen moeder zou ondernemen, toch voelde ik me veilig als hij in mijn nabijheid was. Zoals aan alle goeie dingen in mijn leven maakte moeder ook een eind aan vaders hulp in de keuken. Ze zei dat De Jongen geen steun nodig had, dat vader te veel aandacht aan mij en te weinig aan de rest van het gezin besteedde. Zonder enig verweer gaf vader het op. Moeder had nu iedereen in huis volledig in haar macht. Na verloop van tijd bleef vader zelfs niet meer thuis als hij vrij was. Dan bleef hij niet langer dan een paar minuten om mijn broers gedag te zeggen en mij op te zoeken om me een paar woorden toe te voegen. Binnen tien minuten was hij het huis uit om de eenzaamheid te zoeken, die hij meestal in een kroeg vond. Wat vader dan tegen me zei, was meestal dat hij plannen voorbereidde voor ons beider vertrek. Daar moest ik altijd om glimlachen, maar in mijn hart wist ik dat het een illusie was. Op een dag hurkte hij bij me neer en zei dat het hem speet. Ik keek hem aan. De verandering in zijn gezicht was beangstigend. Hij had donkere kringen onder zijn ogen, en zijn gezicht en hals waren dieprood. Zijn ooit zo rechte houding was verzakt en zijn gitzwarte haar was bijna helemaal grijs. Voordat hij die dag vertrok, sloeg ik mijn armen om zijn middel. Ik wist niet wanneer ik hem terug zou zien. Nadat ik die dag mijn werk had gedaan, rende ik naar beneden. Er was me opgedragen mijn haveloze kleren en een stapel stinkende dweilen te wassen. Maar ik was zo verdrietig over vaders vertrek dat ik huilend mijn gezicht in het smerige wasgoed verborg en hem smeekte terug te komen en me mee te nemen. Na een paar minuten vermande ik me en begon mijn 'zweetkaas'-kleren te wassen.
Ik boende totdat mijn knokkels bloedden. Ik gaf niet langer om mijn bestaan. Moeders huis was ondraaglijk geworden. Wist ik maar een manier om uit dit gekkenhuis te ontsnappen. Tijdens een van die periodes dat vader weg was, heeft moeder me tien dagen lang niets te eten gegeven. Hoe ik ook mijn best deed haar tijdslimiet te halen, het lukte me niet. Het gevolg was dat ik geen eten kreeg. Moeder zorgde er wel voor dat er niets te stelen viel. Ze ruimde zelf de eettafel af en gooide de restjes in de afvalemmer, die ze elke dag doorzocht voordat ik hem in de vuilniscontainer beneden moest legen. Ze had de vrieskist in de garage afgesloten en hield de sleutel bij zich. Ik had me eraan gewend het drie dagen zonder voedsel uit te houden, maar een langere periode was ondraaglijk. Water was de enige manier om te overleven. Wanneer ik het ijs-bakje uit het vriesvak met water vulde, zette ik het aan mijn mond. Beneden sloop ik naar het gootsteentje om de knarsende kraan open te draaien. Vurig hopend dat de leidingbuizen me niet door hun gegorgel zouden verraden, slurpte ik aan het koude metaal totdat mijn maag zo vol was dat ik dacht te zullen barsten.
Tegen de zesde dag was ik zo verzwakt toen ik wakker werd dat ik nauwelijks van mijn oude legerbrits overeind kon komen. Mijn dagelijkse plichten vervulde ik met een slakkengang. Ik was totaal versuft en kon mijn eigen gedachten niet meer volgen. Het scheen minuten te duren voordat ik begreep wat moeder tegen me schreeuwde. Wanneer ik traag mijn hoofd naar haar ophief, kon ik zien dat dit voor haar een spelletje was - een spelletje waar ze met hart en ziel van genoot. 'Ach, arm kindje van me, ' kirde moeder sarcastisch. Vervolgens vroeg ze hoe ik me voelde en begon te lachen toen ik om voedsel smeekte. Aan het eind van die zesde dag en al die dagen die erop volgden, kon ik alleen maar hopen dat moeder me iets te eten zou geven, het kon me niet schelen wat. Op een avond, nadat ik mijn werk had gedaan, smeet moeder een bord eten voor me neer. In mijn ogen waren die koude kliekjes een feestmaal. Maar ik was op mijn hoede; dit was te mooi om waar te zijn. 'Twee minuten!' blafte moeder. 'Je hebt twee minuten om te eten! En geen seconde langer. ' Als de weerlicht pakte ik mijn vork op, maar voordat ik iets van mijn bord kon prikken, griste moeder het bord onder mijn neus vandaan en gooide de inhoud in de afvalemmer. 'Te laat!' Ik was verbijsterd, niet wetend wat te zeggen of te doen. Ik kon alleen maar denken: waarom? Ik kon maar niet begrijpen waarom ze me zo behandelde. Ik was er zo dichtbij dat ik het voedsel kon ruiken. Ik wist dat ze me wilde zien instorten, maar ik hield stand en slikte mijn tranen in. Weer terug in de garage voelde ik dat ik mijn greep op de wereld begon te verliezen. Ik hunkerde naar voedsel. Ik verlangde naar mijn vader.
Maar vooral wilde ik een heel klein snippertje respect, een heel klein beetje waardigheid. Daar, op mijn handen zittend, hoorde ik mijn broers de deur van de koelkast openen om hun toetjes te pakken. Ik haatte dat geluid. Ik keek naar mezelf. Mijn huid was geelachtig en mijn spieren waren dun en pezig. Ik vervloekte mijn broers wanneer ik ze hoorde lachen bij een tv-programma. Die rotzakken boffen maar! Waarom geeft ze die niet eens een keer op hun donder in plaats van mij? huilde ik bij mezelf om lucht te geven aan mijn haatgevoelens. Bijna tien dagen lang had ik geen kruimel te eten gehad. Ik was net klaar met de vaat van de avondmaaltijd toen moeder weer haar 'twee minuten om te eten'-spel-letje deed. Er lagen maar een paar kleine hapjes op het bord. Ik voorvoelde dat ze het weer weg zou graaien, dus ging ik doelgericht te werk. Ik gaf haar gewoon de kans niet om het weg te halen. Dus greep ik het bord stevig vast en slikte zonder te kauwen snel alles door wat erop lag. Binnen een paar seconden was het bord leeg en likte ik het schoon. 'Je eet als een varken!' grauwde moeder. Ik boog mijn hoofd en deed alsof ik het me aantrok, maar van binnen lachte ik haar uit en zei tegen mezelf: krijg de pest maar! Zeg maar wat je wilt! Binnen is binnen! Moeder had nog een ander favoriet spelletje als vader er niet was. Ze liet me de badkamer schoonmaken met haar gebruikelijke tijdslimiet. Maar nu zette ze een emmer met een mengsel van ammonia en chloor bij me neer en deed de deur achter zich dicht. De eerste keer dat ze dit deed, zei ze dat ze er een artikel over had gelezen en het wilde uitproberen.
Hoewel ik deed alsof ik bang was, was ik dat helemaal niet. Ik had geen idee wat er ging gebeuren. Pas toen moeder de deur dichtdeed en me verbood hem open te doen, werd ik een beetje ongerust. In de afgesloten ruimte begon de lucht al gauw te veranderen. In de hoek van de badkamer zat ik op mijn knieën naar de emmer te staren, waaruit een fijne, grijze mist opkringelde naar het plafond. Toen ik de dampen inademde, sloeg ik dubbel en begon te spugen. Mijn keel voelde aan alsof hij in brand stond en was binnen enkele minuten rauw. Het gas dat vrijkwam bij de reactie van het ammonia-chloormengsel deed mijn ogen tranen. Ik was in paniek dat ik moeders tijdslimiet voor het schoonmaken van de badkamer niet zou halen. Na een paar minuten begon ik zo hevig te hoesten dat ik dacht te zullen stikken. Ik wist dat moeder de deur niet zou opendoen. Om dit nieuwe spelletje te overleven, moest ik mijn hersens gebruiken. Op de vloer liggend strekte ik me uit en duwde met mijn voet de emmer naar de deur. Dit deed ik om twee redenen: ik wilde de emmer zo ver mogelijk uit mijn buurt hebben, en wanneer moeder de deur opendeed, wilde ik dat ze zelf met haar neus op het gifgas werd gedrukt. In de verste hoek van de badkamer maakte ik me zo klein mogelijk en drukte de dweil tegen mijn mond, neus en ogen. Voordat ik er mijn gezicht mee bedekte, had ik hem nat gemaakt in de toiletpot. Ik durfde de kraan in de wasbak niet open te draaien uit angst dat moeder het zou horen. Door de dweil ademend zag ik de mist steeds dichter naar de vloer kruipen. Ik had het gevoel dat ik in een gaskamer was opgesloten. Toen dacht ik aan de
kleine ventilator die zich op de vloer vlak bij mijn voeten bevond en om de paar minuten automatisch werd ingeschakeld. Ik legde mijn gezicht er vlak naast en zoog zoveel lucht naar binnen als mijn longen konden bevatten. Na ongeveer een half uur deed moeder de deur open en beval me de emmer leeg te gooien in het putje in de garage voordat haar hele huis begon te stinken. Beneden heb ik bijna meer dan een uur bloed opgehoest. Van al moeders straffen vond ik de gaskamer het ergst. Tegen het eind van de zomer had moeder er kennelijk genoeg van om steeds weer nieuwe straffen binnenshuis te bedenken. Op een dag, nadat ik mijn plichten had gedaan, stuurde ze me naar buiten om gazons te maaien. Dat had ze vorig jaar tijdens de paasvakantie al eerder gedaan. Ze had een minimumbedrag voor mijn verdiensten vastgesteld en me opgedragen het geld aan haar te geven. Omdat het bedrag onhaalbaar voor me was, heb ik uit wanhoop een keer negen dollar uit de spaarpot van een klein meisje uit de buurt gestolen. Binnen een paar uur stond haar vader bij ons op de stoep. Natuurlijk gaf moeder hem het geld terug en kreeg ik de schuld. Toen de man weg was, heeft ze me bont en blauw geslagen. Ik had het geld alleen gestolen om aan haar eisen te kunnen voldoen. Het grasmaaien die zomer verliep niet veel beter dan in de paasvakantie. Ik ging van deur tot deur om te vragen of het gazon gedaan moest worden. Niemand had belangstelling. Met mijn haveloze kleren en broodmagere armen moet ik er erbarmelijk hebben uitgezien. Uit medelijden gaf een mevrouw me een paar boterhammen in een papieren zak mee voordat ze me wegstuurde.
Een paar huizen verderop liet een echtpaar me hun gras maaien. Toen ik klaar was, rende ik met de papieren zak naar moeders huis met het voornemen die te verbergen voordat ik thuiskwam. Ik haalde het niet. Moeder was met de auto op inspectietocht en zag me rennen. Voordat ze met gierende banden tot stilstand kwam, wierp ik mijn handen in de lucht alsof ik een misdadiger was. Moeder sprong de auto uit, griste de papieren zak van me af en stompte me de auto in. Vervolgens reed ze naar het huis waar ik de boterhammen had gekregen. De vrouw was er niet. Moeder was ervan overtuigd dat ik haar keuken was binnengeslopen en zelf het brood had klaargemaakt. Ik wist dat het in bezit hebben van voedsel een halsmisdaad was. In stilte vervloekte ik mezelf dat ik het brood niet meteen had opgegeten. Weer thuis werd ik net zo lang geslagen tot ik ineengekrompen op de vloer lag. Moeder zei me buiten in de achtertuin te blijven terwijl zij 'haar zoontjes' meenam naar de dierentuin. Ik moest op mijn handen in de 'krijgsgevangenen'-houding gaan zitten op een plek die met kiezelstenen was bedekt. Al gauw deed mijn hele lichaam zeer. Ik begon aan God te twijfelen. Hij moest me hebben gehaat. Waarom zou Hij me anders zo'n leven laten lijden? Al mijn inspanningen om te overleven leken verspilde moeite. Al mijn pogingen om moeder een stap voor te blijven waren zinloos. Altijd hing er een donkere schaduw over me heen. Zelfs de zon scheen me te mijden. Die verschool zich achter de dikke wolken boven mij. Ik liet mijn hoofd hangen en trok me terug in mijn eenzame dromen. Ik weet niet hoeveel tijd er is verstreken voordat ik moeders auto over de oprit aan hoorde komen.
Ik vroeg me af wat ze nu met me van plan was. Ik bad dat het niet de gaskamer zou zijn. Vanuit de garage schreeuwde ze dat ik haar naar boven moest volgen. Ze bracht me naar de badkamer. De moed zonk me in de schoenen. Ik was verloren. Direct begon ik met volle teugen frisse lucht in te ademen, wetend dat ik die straks hard nodig zou hebben. Tot mijn verbazing zag ik geen emmer of flessen in de badkamer staan. Krijg ik geen straf? dacht ik bij mezelf. Dat leek me wat al te gemakkelijk. Timide keek ik toe terwijl moeder de koudwaterkraan in de badkuip opendraaide. Ik vond het vreemd dat ze de warmwaterkraan vergat. Terwijl de kuip zich met koud water vulde, trok moeder mijn kleren uit en beval me in bad te stappen. Ik deed wat me gezegd werd en ging in het water liggen. Een kille angst sloeg me door het hart. 'Lager!' schreeuwde moeder. 'Met je gezicht in het water. Zo!' Ze boog zich voorover, greep mijn nek vast en duwde mijn hoofd onder water. Instinctief maaide ik wanhopig met mijn armen en benen om weer boven te komen en lucht te krijgen. Maar ze hield me in een ijzeren greep. Onder water deed ik mijn ogen open. Ik zag belletjes uit mijn mond naar het oppervlak drijven toen ik probeerde te schreeuwen. Ik probeerde mijn hoofd heen en weer te bewegen en zag de belletjes steeds kleiner worden. Ik voelde me zwakker worden. Met een laatste krachtsinspanning strekte ik mijn arm uit en greep haar schouder vast. Ik moet mijn nagels in haar huid hebben gezet, want ze liet me los en keek op me neer. 'Nu blijf je met je gezicht in het water, anders duw ik het nog langer onder. ' Ik dompelde mijn hoofd onder zodat mijn neusgaten net boven water bleven. Ik voelde me als een krokodil in een moeras. Toen moeder de badkamer uitging, werd haar plan me duidelijk.
Terwijl ik in het bad lag, werd het water ondraaglijk koud, alsof ik me in een koelkast bevond. Ik durfde me nauwelijks te bewegen van angst, dus hield ik mijn hoofd onder zoals ze gezegd had. Zo gingen er uren voorbij. Mijn huid werd rimpelig. Ik richtte mijn hoofd net genoeg op om beter te kunnen horen. Steeds als ik iemand door de gang naar de badkamer hoorde komen, liet ik mijn hoofd weer onder het koude water glijden. Meestal waren de voetstappen die van mijn broers die naar hun slaapkamer gingen. Soms kwam een van hen de badkamer in om naar de wc te gaan. Dan keek hij me even aan, schudde zijn hoofd en draaide zich om. Ik probeerde me voor te stellen dat ik ergens anders was, maar ik was te gespannen om te kunnen dagdromen. Voordat de familie aan tafel ging voor het avondeten kwam moeder binnen en schreeuwde tegen me dat ik uit bad moest komen en me aankleden. Ik reageerde onmiddellijk en wilde een handdoek pakken om me af te drogen. 'O nee!' grauwde ze. 'Je trekt meteen je kleren aan!' Zonder te aarzelen gehoorzaamde ik. Mijn kleren waren doorweekt toen ik naar beneden rende en weer in de tuin ging zitten zoals me was opgedragen. De zon was al aan het ondergaan, maar bescheen nog de helft van de tuin. Ik wilde op een zonnig plekje gaan zitten, maar moeder beval me in de schaduw te blijven. Daar zat ik te huiveren in mijn krijgsgevangenenhouding. Ik wilde alleen maar een paar seconden warmte, maar die kans werd elke minuut kleiner. Uit het raam hoorde ik 'de familie' schalen met voedsel aan elkaar doorgeven
en gelach opklinken. Nu vader thuis was, kookte moeder extra lekker. Ik wilde mijn hoofd omdraaien om ze te zien eten, maar ik durfde het niet. Ik leefde in een andere wereld. Ik verdiende het niet om ook maar een glimp van het goede leven op te vangen. De badkuip- en achtertuinstraf werd al gauw een gewoonte. Als ik in het koude water lag, brachten mijn broers vaak hun vriendjes mee naar de badkamer om ze hun naakte broer te laten zien. Die lachten me meestal uit. Wat heeft hij nou weer gedaan? vroegen ze dan. Meestal haalden mijn broers hun schouders op en zeiden: 'Ik zou het niet weten. ' Met de start van het nieuwe schooljaar kreeg ik weer hoop mijn akelige bestaan nu en dan te kunnen ontvluchten. Onze vierde klas had die eerste twee weken een vervangende onderwijzeres omdat onze eigen juf ziek was. De vervangster was jonger dan de rest van het onderwijzend personeel en ze leek me ook aardiger. Aan het eind van de eerste week deelde ze ijsjes uit aan leerlingen die goed hun best hadden gedaan. Ik kreeg die week geen beloning, maar wel aan het eind van de tweede. De nieuwe juf draaide 'pophits' op 45-toerenplaten en zong voor de klas. We vonden haar heel aardig. Toen het vrijdagmiddag was, wilde ik op school blijven. Nadat alle andere leerlingen waren vertrokken, boog ze zich dicht naar me toe en zei dat ik ook naar huis moest. Ze wist dat ik een probleemkind was. Ik zei dat ik bij haar wilde blijven. Ze hield me even vast, stond toen op en draaide het liedje dat ik het mooist vond. Daarna ging ik weg. Omdat ik laat was, rende ik zo snel mogelijk naar huis en deed daar razendsnel mijn karweitjes. Toen ik klaar was, stuurde moeder me naar de achtertuin waar ik op het koude stoepje moest gaan zitten.
Die vrijdag keek ik op naar de dikke mist die de zon bedekte en huilde van binnen. De invaljuf was zo aardig tegen me geweest. Ze behandelde me als een mens en niet als een stuk vuil dat in de goot lag. Ik vroeg me af waar ze was en wat ze aan het doen zou zijn. Op dat moment begreep ik nog niet dat ik verliefd op haar was. Ik wist dat ik die avond geen eten zou krijgen en de volgende evenmin. Omdat vader niet thuis was, zou het een slecht weekend voor me worden. In de koude achtertuin zittend kon ik horen hoe moeder mijn broers te eten gaf. Het kon me niet schelen. Ik sloot mijn ogen en zag het glimlachende gezicht van mijn nieuwe juf voor me. Die avond, terwijl ik buiten zat te huiveren, hielden haar schoonheid en vriendelijkheid me warm. In oktober was mijn bestaan uitzichtlozer dan ooit. Ik was een gemakkelijke prooi voor pestkoppen op school die me naar hartenlust schopten en sloegen. Na schooltijd moest ik naar huis rennen en de inhoud van mijn maag aan moeders inspectie onderwerpen. Soms liet ze me meteen aan mijn werk beginnen, andere keren liet ze de badkuip vollopen met koud water. Als ze het echt op haar heupen had, zette ze de emmer met ammonia en chloor ernaast. Wanneer ze me niet in huis kon verdragen, stuurde ze me erop uit om gazons te maaien, maar niet voor me een pak slaag te hebben gegeven. Een paar keer heeft ze me met de hondenketting afgeranseld. Dat deed verschrikkelijk pijn, maar ik klemde mijn tanden op elkaar en wist het te verdragen. Het ergst was als ik met de bezemsteel in mijn knieholten werd geslagen.
Dan bleef ik op de vloer liggen zonder me te kunnen bewegen. Meer dan eens strompelde ik daarna met de oude grasmaaier de straat op om te proberen wat geld voor haar te verdienen. Uiteindelijk kwam er een tijd dat het er niet meer toe deed of vader thuis was of niet, want moeder had hem verboden naar me toe te komen. Ik had nu geen enkele hoop meer en begon te geloven dat er nooit meer iets zou veranderen, dat ik voor de rest van mijn leven moeders slaaf zou blijven. Mijn wilskracht werd met de dag minder. Ik droomde niet langer van Superman of een andere denkbeeldige held die me zou komen redden. Ik wist dat vaders belofte om me hier weg te halen loze woorden waren. Ik bad niet langer en probeerde alleen maar van de ene op de andere dag te overleven. Op een dag moest ik me bij de schoolverpleegster melden. Ze ondervroeg me over mijn kleren en de blauwe plekken en schrammen op mijn armen. Eerst zei ik wat moeder me had opgedragen. Maar naarmate ik de verpleegster meer begon te vertrouwen, vertelde ik haar steeds meer over moeder. Ze maakte aantekeningen en zei dat ik altijd naar haar toe kon komen als ik de behoefte voelde met iemand te praten. Later hoorde ik dat de verpleegster speciale aandacht aan mij besteedde vanwege hetgeen de vervangende onderwijzeres haar eerder dat jaar had verteld. In de laatste week van oktober was het in moeders huis traditie dat de jongens figuurtjes in pompoenen kerfden. Dat voorrecht was mij ontzegd sinds ik zeven of acht jaar oud was. Toen die avond was aangebroken, vulde moeder de badkuip zodra ik klaar was met mijn werk. Weer waarschuwde ze me dat ik mijn gezicht onder water moest houden. Als geheugensteuntje greep ze me bij mijn nek en duwde mijn hoofd onder.
Voordat ze wegliep, deed ze het licht in de badkamer uit. Door het kleine raampje links van me zag ik dat het was gaan schemeren. Ik verdreef de tijd door in mezelf te tellen. Ik begon bij een en hield op bij duizend. Daarna begon ik opnieuw. Naarmate de uren verstreken, voelde ik het water langzaam weglopen. Ik kreeg het steeds kouder. Ik warmde mijn handen tussen mijn benen en ging tegen de rechterkant van de badkuip aanliggen. Ik hoorde de geluiden van Stans Halloween-plaat die moeder een paar jaar geleden voor hem had gekocht, van krijsende spoken en krakende deuren. Toen de jongens klaar waren met hun pompoenen, hoorde ik moeder ze met sussende stem een eng verhaal vertellen. Hoe meer ik hoorde, hoe meer ik ze allemaal begon te haten. Het was al erg genoeg om als een hond buiten op de stoep te moeten blijven zitten terwijl zij lekker bij de kachel zaten, maar dat ik huiverend in de koude badkuip moest liggen terwijl zij popcorn aten en naar moeders verhaaltjes luisterden, was om gek van te worden. Moeders toon van die avond deed me denken aan de mama van wie ik zoveel jaren geleden had gehouden. Nu deden zelfs mijn broers alsof ik niet meer bestond. Voor hen was ik minder dan de geesten die op Stans plaat aan het jammeren waren. Toen de jongens naar bed waren, kwam moeder de badkamer binnen. Het leek wel of ze schrok toen ze zag dat ik nog steeds in de badkuip lag. 'Heb je het koud?' sneerde ze. Ik huiverde en knikte. 'Waarom maakt mijn kleine lieverd dan niet als de donder dat hij uit bad komt en lekker in vaders warme bed gaat liggen?' Wankelend kwam ik het water uit, trok mijn ondergoed aan en kroop vaders bed in waar ik de lakens doorweekte met mijn druipnatte lichaam.
Om redenen die ik niet begreep, liet moeder me in de ouderlijke slaapkamer slapen, of vader nu thuis was of niet. Zij sliep in de kamer van de jongens. Ik vond het allang best dat ik niet op de oude legerbrits in de koude garage hoefde te slapen. Die avond kwam vader thuis, maar voordat ik iets tegen hem kon zeggen, was ik al in slaap gevallen. Tegen Kerstmis was ik alle geestkracht verloren. Ik haatte het om vanwege de vakantie twee weken thuis te moeten blijven en kon niet wachten om weer naar school te gaan. Op kerstdag kreeg ik een paar rolschaatsen. Het verbaasde me dat ik überhaupt iets kreeg, maar later bleek dat de rolschaatsen niet zozeer een kerstcadeautje waren als wel nog een manier voor moeder om me het huis uit te krijgen en me het leven nog zuurder te maken. In het weekend liet moeder me vaak buiten rolschaatsen terwijl de andere kinderen binnen bleven vanwege de kou. Dan schaatste ik door de straten, het enige kind uit de buurt dat buiten was, en had niet eens een jas aan om me warm te houden. Soms zag ik Tony, een van onze buren, naar buiten komen om zijn middagkrant uit de bus te halen. Dan lachte hij me opgewekt toe voordat hij weer gauw naar binnen ging vanwege de kou. Om te proberen warm te blijven, schaatste ik zo hard als ik kon. Ik zag rook uit de schoorstenen komen van huizen met een open haard. Wat verlangde ik ernaar ergens binnen bij het vuur te zitten. Moeder liet me altijd urenlang buiten.
Ze riep me alleen binnen als ze werk voor me te doen had. Eind maart van het jaar daarop, tijdens de paasvakantie, moest moeder bevallen. Terwijl vader haar naar het ziekenhuis in San Francisco bracht, hoopte ik vurig dat het geen vals alarm was en dat ze er zou blijven. Want zolang zij niet thuis was, zou vader me eten geven en zou ik geen slaag krijgen. Terwijl moeder in het ziekenhuis lag, liet vader me met mijn broers spelen. Ik werd onmiddellijk weer in hun midden opgenomen. We speelden Star Trek en van Ron kreeg ik dan de rol van Captain Kirk toebedeeld. De eerste dag maakte vader broodjes voor de lunch en mocht ik zoveel eten als ik wilde. Toen hij naar het ziekenhuis ging om moeder te bezoeken, speelden we met ons vieren aan de overkant bij onze buurvrouw Shirley. Shirley was heel aardig en behandelde ons alsof we haar eigen kinderen waren. Ze liet ons pingpongen of buiten ravotten. Ergens deed Shirley me aan mama van vroeger denken, in de tijd dat ze me nog niet sloeg. Na een paar dagen kwam moeder weer thuis met ons nieuwe broertje - Kevin. Na een week was alles weer terug bij het oude. Vader was meestal niet thuis en ik bleef de zondebok op wie moeder haar frustraties botvierde. Moeder ging niet of nauwelijks met de buren om, dus het was heel opmerkelijk dat zij en Shirley dikke vriendinnen werden. Ze kwamen elke dag bij elkaar over de vloer. In Shirley's aanwezigheid speelde moeder de rol van bezorgde, liefhebbende ouder - net als toen ze akela was. Na een paar maanden vroeg Shirley haar waarom David niet met de andere kinderen mocht spelen. Ze was ook nieuwsgierig waarom David zo vaak gestraft werd. Moeder had een heel arsenaal aan excuses.
David was verkouden, of hij moest aan een schoolproject werken. Uiteindelijk zei ze tegen Shirley dat David heel erg ongehoorzaam was geweest en voor heel lang huisarrest had gekregen. Mettertijd kwam de relatie tussen Shirley en moeder onder druk te staan. Zonder duidelijke redenen verbrak moeder op een dag alle banden met haar. Shirley's zoon mocht niet meer met de jongens spelen, en moeder had het over 'dat rotwijf. Ook al mocht ik niet met de anderen spelen, toch voelde ik me iets veiliger toen Shirley en moeder nog bevriend waren. Op een zondag aan het eind van de zomer kwam moeder de slaapkamer binnen waar ik in krijgsgevangenen-houding in de hoek zat. Ze vroeg me op te staan en op het bed te komen zitten. Vervolgens zei ze dat ze genoeg had van het leven dat we leidden. Ze zei dat het haar speet en dat ze de verloren tijd wilde inhalen. Breed lachend sprong ik in haar armen en hield haar stevig vast. Terwijl ze me door mijn haar streek, begon ik te huilen. Moeder huilde ook. Ik had het gevoel dat alles anders zou worden. Ik liet moeder los en keek haar recht in de ogen. Ik moest het zeker weten. Ik moest het haar opnieuw horen zeggen. 'Is het echt voorbij?' vroeg ik bedeesd. 'Het is voorbij, lieverd. Vanaf nu wil ik dat je vergeet wat er gebeurd is. Zul je proberen lief te zijn?' Ik knikte. 'Dan zal ik proberen een goede moeder te zijn. ' Vervolgens liet moeder me een warm bad nemen en me de nieuwe kleren aantrekken die ik voor Kerstmis had gekregen maar nooit had mogen dragen. Daarna nam mama mij en mijn broers mee naar de bowlingbaan terwijl vader thuisbleef bij Kevin.
Toen we weer naar huis reden, stopte moeder bij een speelgoedwinkel en kocht voor ons allemaal een draaitol. Thuisgekomen zei mama dat ik buiten mocht spelen met de andere jongens, maar ik nam de tol mee naar de grote slaapkamer waar ik er in een hoekje in mijn eentje mee ging spelen. Voor het eerst sinds jaren, behalve als we gasten hadden, at ik samen met mijn familie aan de eettafel. Het ging allemaal zo snel dat het te mooi leek om waar te zijn. Hoe gelukkig ik ook was, ik had het gevoel dat ik op eieren liep. Ik wist bijna zeker dat moeder straks wakker zou worden en weer in haar oude ik zou veranderen. Maar dat gebeurde niet. Ik mocht zoveel eten als ik wilde en voor we naar bed gingen met mijn broers televisie kijken. Ik vond het vreemd dat ik bij vader moest blijven slapen, maar ze zei dat ze vlak bij de baby wilde blijven. De volgende dag, toen vader naar zijn werk was, kwam er 's middags iemand van de sociale dienst op bezoek. Moeder stuurde me naar buiten om met mijn broers te gaan spelen terwijl zij met de mevrouw in gesprek was. Ze praatten meer dan een uur. Voordat de mevrouw wegging, riep mama me naar binnen. De mevrouw wilde even met me praten. Ze wilde weten of ik gelukkig was. Ik zei dat het zo was. Ze wilde weten of ik goed met mama kon opschieten. Ook dat bevestigde ik. Ten slotte vroeg ze of mama me weleens sloeg. Voordat ik antwoord gaf, keek ik op naar moeder, die beleefd glimlachte. Ik had het gevoel alsof er een bom in mijn maag explodeerde. Ik dacht dat ik moest overgeven. Ineens begreep ik waarom moeder sinds gisteren zo anders deed, waarom ze zo aardig tegen me was. Ik voelde me een stommeling dat ik het niet meteen had doorzien. Ik hunkerde zo naar liefde dat ik de hele schertsvertoning voor zoete koek had geslikt.
Moeders hand op mijn schouder bracht me terug naar de werkelijkheid. 'Kom, zeg het maar, lieverd, ' zei moeder, nog steeds glimlachend. 'Zeg maar dat ik je laat verhongeren en je het hele huis door ransel. ' Moeder grinnikte om te proberen de mevrouw ook aan het lachen te krijgen. Ik keek naar de mevrouw. Mijn gezicht gloeide en ik voelde zweetdruppeltjes op mijn voorhoofd. Ik durfde haar niet de waarheid te vertellen. 'Nee, zo is het helemaal niet, ' zei ik. 'Mama zorgt heel goed voor me. ' 'En ze slaat je nooit?' 'Nee... eh... ik bedoel, alleen als ik gestraft word... als ik stout ben geweest, ' zei ik. Aan moeders blik kon ik zien dat dit het verkeerde antwoord was. Jarenlang had ze me gehersenspoeld en nu had ik het verkeerd gezegd. Ik kon merken dat de mevrouw de blik had gezien die moeder en ik hadden gewisseld. 'Goed, ' zei de mevrouw, 'ik kwam zomaar even langs. ' Ze nam afscheid van me, waarna moeder haar naar de deur bracht. Toen de mevrouw veilig en wel vertrokken was, smeet moeder razend de deur achter zich dicht. 'Pestjong dat je er bent!' krijste ze. Instinctief sloeg ik mijn armen voor mijn gezicht toen ze uithaalde. Na me gestompt en geslagen te hebben, verbande ze me naar de garage. Na het eten riep ze me naar boven om de vaat te doen. Onder het afwassen voelde ik me niet eens zo heel ellendig. Diep in mijn hart had ik geweten dat moeder alleen maar aardig was geweest om redenen die niets met liefde te maken hadden. Ik had kunnen weten dat ze er niets van meende, want ze gedroeg zich net zo als oma kwam logeren.
In elk geval had ik twee heerlijke dagen achter de rug, en die kon niemand me afnemen. Ik viel weer in mijn oude leventje terug en vertrouwde uitsluitend op mijn eigen eenzame ik die me op de been zou houden. Nu hoefde ik tenminste niet meer op eieren te lopen en bang te zijn dat het dak elk moment boven mijn hoofd kon instorten. Alles was terug bij het oude en ik was weer de slaaf van de familie. Ook al was ik mijn lot gaan accepteren, nooit voelde ik me eenzamer dan op de ochtenden dat vader naar zijn werk ging. Dan stond hij om vijf uur 's ochtends op. Hij wist niet dat ik dan ook al wakker was. Dan luisterde ik hoe hij zich in de badkamer stond te scheren en hoorde hem naar de keuken lopen om iets te eten. Als hij zijn schoenen aantrok, stond hij op het punt het huis uit te gaan. Soms draaide ik me net op tijd om om hem zijn donkerblauwe PanAm-reistas op te zien pakken. Dan gaf hij me een zoen op mijn voorhoofd en zei: 'Probeer het haar naar de zin te maken en blijf uit haar buurt. ' Uit alle macht probeerde ik mijn tranen te bedwingen, maar dat lukte nooit. Ik weet zeker dat hij het wist, ook al heb ik het nooit gezegd. Wanneer hij de voordeur achter zich had dichtgetrokken, telde ik zijn stappen naar de oprit. In gedachten zag ik hem linksaf de straat uit lopen om op de bus naar San Francisco te stappen. Soms, als ik er de moed voor had, sprong ik uit bed en rende naar het raam om een glimp van hem op te vangen. Maar meestal bleef ik in bed en rolde naar het warme plekje dat hij had achtergelaten. Ik verbeeldde me hem te kunnen horen lang nadat hij was vertrokken. En toen ik uiteindelijk accepteerde dat hij werkelijk weg was, drong er een koud, hol gevoel door me heen tot in het diepst van mijn ziel. Ik hield heel veel van vader. Ik wilde altijd bij hem blijven, en ik huilde in stilte omdat ik niet wist wanneer ik hem terug zou zien.
HOOFDSTUK 7
Het gebed van de heer
Ongeveer een maand voordat ik overging naar de vijfde klas kwam ik tot de overtuiging dat God niet bestond. Wanneer ik alleen in de garage of in de halfduistere slaapkamer van mijn ouders zat, besefte ik dat ik voor altijd zo zou moeten leven. Een rechtvaardige God zou me nooit zo in de steek hebben gelaten. Ik geloofde dat ik alleen stond in mijn strijd om te overleven. Tegen de tijd dat ik tot de conclusie was gekomen dat er geen God was, had ik me totaal losgemaakt van alle fysieke pijn. Altijd als moeder me sloeg, was het alsof ze haar agressie uitleefde op een lappenpop. Van binnen werd ik verscheurd van angst en woede, maar uiterlijk was ik een robot die zelden emoties verried, behalve wanneer ik dacht dat het De Heks plezier zou doen en het in mijn voordeel zou werken. Ik hield mijn tranen in en weigerde te huilen, want ik gunde haar niet de voldoening van mijn nederlaag. 's Nachts droomde ik niet langer en dagdromen deed ik ook niet meer. De ooit zo levendige vlucht in mijn fantasie waarbij ik mezelf in fel gekleurde kostuums door de wolken zag vliegen, behoorde nu tot het verleden. Als ik in slaap viel, verdween mijn ziel in een zwarte leegte. Ik werd 's morgens niet meer verkwikt wakker. Ik was moe en zei bij mezelf dat ik weer een dag minder op deze wereld te verduren had. Zonder mijn dromen waren woorden als hoop en geloof niet meer dan letters die in willekeurige volgorde waren gezet om iets uit te drukken dat voor mij geen betekenis had - woorden waren er alleen voor sprookjes. Wanneer mij de luxe van voedsel vergund was, at ik als een zwerfhond. Ik gromde als een beest bij moeders bevelen.
Het kon me niet meer schelen dat ze me uitlachte wanneer ik de kleinste kruimel verslond. Niets was me nog te min. Op een zaterdag, toen ik de ontbijtborden stond af te wassen, gooide moeder een paar half opgegeten pannenkoeken in de etensbakken van de honden. Haar weldoorvoede huisdieren knabbelden eraan tot ze niet meer lustten en liepen vervolgens weg om een dutje te doen. Later, toen ik een paar potten en pannen in een aanrechtkastje opborg, kroop ik op handen en voeten naar de voerbak en at de pannenkoekenrestjes op. Die gaven een duidelijke hondengeur af, maar dat kon me niet schelen. Ik besefte dat ik er zwaar voor zou moeten boeten als De Heks me erop betrapte dat ik opat wat de honden toebehoorde, maar op welke manier dan ook aan voedsel zien te komen was mijn enige middel van bestaan geworden. Van binnen was ik inmiddels zo verkild dat ik alles en iedereen verachtte. Ik haatte zelfs de zon, want ik wist dat ik nooit in haar warme aanwezigheid zou mogen spelen. Ik kromp ineen van haat als ik andere kinderen buiten hoorde lachen. Mijn maag begon te grommen als ik eten rook dat straks voor anderen zou worden opgediend en niet voor mij. Ik wilde niets liever dan alles kapotslaan wanneer ik naar boven werd geroepen om mijn rol van familieslaaf te vervullen en de rotzooi van die luilakken op te ruimen.
Moeder haatte ik nog het meest. Ik wilde dat ze dood was. Maar eerst zou ze de pijn en eenzaamheid moeten voelen die ik al die jaren had doorstaan. Al die keren dat ik tot God had gebeden, had Hij me slechts één teken gegeven. Op een dag - ik was toen vijf of zes jaar oud -had moeder me het hele huis door geslagen. Voordat ik die avond naar bed ging, knielde ik neer om te bidden. Ik vroeg God om moeder ziek te maken zodat ze me niet meer kon slaan. Ik bad heel lang en zo geconcentreerd dat ik met hoofdpijn in bed stapte. Tot mijn grote verrassing was moeder de volgende ochtend ziek. De hele dag bleef ze op de bank liggen zonder zich te verroeren. Omdat vader naar zijn werk was, zorgden mijn broers en ik voor haar. Naarmate met het verstrijken der jaren de afstraffingen toenamen, probeerde ik te berekenen hoelang moeder nog te leven had. Ik verlangde naar haar dood, naar de dag waarop haar ziel zou afdalen naar de diepten van de hel. Pas dan zou ik werkelijk vrij zijn. Vader haatte ik ook. Hij wist in wat voor mensonterende omstandigheden ik leefde, maar hij had de moed niet om me te bevrijden zoals hij vroeger zo vaak had beloofd. Maar wanneer ik nadacht over mijn relatie met mijn vader, realiseerde ik me dat hij mij als een deel van het probleem beschouwde. Ik geloof dat hij me als een verrader zag.
Vaak als De Heks en vader felle ruzie hadden, werd ik er door moeder bij betrokken. Dan trok ze me aan mijn haren weg van wat ik ook aan het doen was en liet me elk scheldwoord herhalen waarvoor vader haar tegenover mij ooit had uitgemaakt. Ik had maar al te goed door wat haar bedoeling was, maar het viel me niet moeilijk om partij te kiezen. Moeders wraakzucht was oneindig veel erger dan de zijne. Schuchter zei ik dan wat ze horen wilde. Vervolgens schreeuwde ze dat ik het moest herhalen waar vader bij was. Vaak wilde ze dat ik maar iets verzon als ik het me niet kon herinneren. Dat vond ik heel erg, want om een pak ransel te vermijden moest ik dan de hand bijten die me zo vaak had gevoed. Aanvankelijk probeerde ik vader uit te leggen waarom ik had gelogen en me tegen hem had gekeerd. Eerst zei hij dat hij het wel begreep, maar uiteindelijk wist ik dat hij zijn vertrouwen in mij had verloren. In plaats van medelijden met hem te krijgen, begon ik hem nog meer te haten. De jongens die in het huis woonden, waren niet langer mijn broers. In het verleden hadden ze me nog weleens moed ingesproken. Maar in de zomer van 1972 begonnen ze me ook te slaan en genoten ze van de macht die ze over me hadden. Het was duidelijk dat ze zich ver verheven voelden boven de slaaf van de familie. Als ze op me afkwamen, verhardde ik van binnen, en ik weet zeker dat ze de haat op mijn gezicht zagen afgetekend. Soms sneerde ik stilletjes 'klootzak" bij mezelf als een van hen hooghartig langs me heen liep, maar ik zorgde er wel voor dat niemand het hoorde. Ik verachtte de buren, ooms en tantes en ieder ander die wist onder welke omstandigheden ik moest leven. Haat was het enige dat me nog restte.
Maar vooral haatte ik mezelf, tot in het diepst van mijn ziel. Ik kwam tot de overtuiging dat alles wat me overkwam mijn eigen schuld was, omdat ik het al die tijd had toegestaan. Ik wilde hetzelfde wat anderen hadden, maar wist niet hoe ik eraan moest komen, en daarom haatte ik hen. Ik wilde sterk zijn, maar in mijn hart wist ik dat ik een slappeling was. Nooit had ik de moed om tegen De Heks in opstand te komen, dus verdiende ik niet beter. Jarenlang had moeder me gehersenspoeld door me hardop te laten zeggen: 'Ik haat mezelf! Ik haat mezelf!' Dat had zijn vruchten afgeworpen. Een paar weken voordat ik naar de vijfde klas ging, haatte ik mezelf zo intens dat ik liever dood was geweest. De school had allang niet meer de opwindende aantrekkingskracht van vroeger. In de klas deed ik mijn uiterste best om mijn aandacht erbij te houden, maar mijn opgekropte woede kwam vaak op de verkeerde momenten tot een uitbarsting. Op een vrijdagmiddag in de winter van 1973 stormde ik ineens schreeuwend het klaslokaal uit. Zomaar. Ik smeet de deur zo hard achter me dicht dat het glas boven de deur trilde. Ik rende naar de wc en bonkte met mijn vuistjes op de tegelmuur tot ik geen kracht meer over had. Daarna liet ik me op de vloer vallen en bad om een wonder. Het is nooit gekomen. Buiten het klaslokaal was het weinig beter dan in moeders 'hel'. Omdat ik de paria van de school was, namen mijn klasgenoten het over waar moeder was opgehouden. Een van hen was Clifford, de grootste bullebak van het schoolplein, die me vaak achterna zat als ik 's middags naar huis rende. Mij verrot slaan was zijn manier om tegenover zijn vrienden de held uit te hangen. Ik kon niet meer doen dan me op de grond laten vallen en mijn hoofd beschermen terwijl Clifford en zijn maten me om beurten sloegen en schopten.
Aggie pestte me op een heel andere manier. Ze wist me elke dag in nieuwe bewoordingen duidelijk te maken dat ze me het liefst zag 'doodvallen'. Aggie had altijd een groep meisjes om zich heen. Behalve treiteren deden Aggie en haar hofdames niets liever dan met hun dure kleren pronken. Ik had altijd geweten dat Aggie niks van me moest hebben, maar hoe groot haar afkeer was, bleek op de laatste schooldag van ons vierde jaar. Aggies moeder gaf les in onze klas. Op de laatste dag kwam Aggie het lokaal binnen en deed alsof ze moest braken. 'David het Stinkdier zit volgend jaar bij mij in de klas, ' zei ze. Er ging geen dag voorbij dat ze geen rotopmer-king over mij tegen haar vriendinnen maakte. Ik had Aggie nooit erg serieus genomen, totdat we een keer met de vijfde klas een klipper in San Francisco gingen bekijken. Terwijl ik in m'n eentje op de boeg naar het water stond te staren, kwam Aggie met een valse glimlach naar me toe en zei zacht: 'Spring!' Ik schrok op en keek haar aan, niet begrijpend wat ze bedoelde. Heel rustig zei ze: 'Ik zei dat je moest springen. Ik weet alles van je, Pelzer, en springen is voor jou de enige uitweg.' Achter haar hoorde ik een andere stem zeggen: 'Ze heeft gelijk, weet je. ' Het was John, een andere klasgenoot en een van Aggies machomaatjes. Ik keek weer over de reling naar het koude groene water dat tegen de houten romp van het schip klotste. Heel even zag ik mezelf in het water springen en verdrinken. Het was een troostende gedachte. Dan was ik verlost van Aggie en van alles wat ik haatte op deze wereld. Maar mijn gezonde verstand kreeg de overhand. Ik keek op en staarde John zonder te knipperen lange tijd recht in de ogen.
Na een paar ogenblikken moet hij mijn woede hebben gevoeld, want hij liep weg en nam Aggie mee. Aan het begin van mijn vijfde schooljaar had meneer Ziegler, mijn onderwijzer, geen idee waarom ik zo'n probleemkind was. Later, toen de schoolverpleegster hem had uitgelegd waarom ik voedsel had gestolen en er zo armoedig bij liep, schonk meneer Ziegler wat extra aandacht aan me. Als initiatiefnemer van de schoolkrant was het zijn taak een leerlingencomitë te vormen dat een naam voor de krant moest verzinnen. Ik had iets heel pakkends bedacht, en een week later werd mijn bijdrage door de hele school als de beste geselecteerd. Later die dag nam meneer Ziegler me apart en zei dat hij heel trots op me was. Ik zoog zijn woorden op als een spons. Het was zo lang geleden dat iemand me een compliment had gegeven dat ik bijna begon te huilen. Aan het eind van die dag, nadat hij me verzekerd had dat er geen moeilijkheden van zouden komen, gaf hij me een brief mee voor moeder. Opgetogen rende ik zo hard als ik kon naar moeders huis. Zoals te verwachten viel, duurde mijn geluk niet lang. De Heks vouwde de brief open, las hem vluchtig en zei spottend: 'Zo zo. Meneer Ziegler zegt dat ik trots op je moet zijn omdat je een naam voor de schoolkrant hebt bedacht. Hij beweert ook dat je een van zijn beste leerlingen bent. Tjonge jonge, je schijnt een wereldwonder te zijn. ' Ineens werd haar toon ijskoud. Ze priemde haar vinger in mijn gezicht en siste: 'Laat één ding duidelijk zijn, etterbak! Nooit zal ik van jou onder de indruk zijn, wat je ook doet! Begrepen? Jij bent een niemand! Een het! Je bestaat niet. Je bent een bastaard.
Ik veracht je en ik wou dat je dood was! Dood! Hoor je me? Doodt Ze scheurde de brief aan snippers, draaide zich om en ging weer televisie kijken. Roerloos stond ik naar de brief te staren die als sneeuwvlokken aan mijn voeten lag. Ook al had ik die tirade vaak genoeg gehoord, nu vervulde het woordje 'bet me met verbijstering. Deze keer had ze me zelfs van mijn bestaansrecht beroofd. Alles had ik gedaan om baar het gevoel van erkenning te geven. Maar ook daarin had ik gefaald. Ik voelde me verslagener dan ooit. Moeders woorden waren niet door drank ingegeven, ze kwamen recht uit haar hart. Ik zou opgelucht zijn geweest als ze met een mes op me was afgekomen en overal een eind aan had gemaakt. Ik hurkte neer om de snippers weer samen te voegen, maar het was onmogelijk. Ik gooide ze in de prullenbak en wenste dat ik dood was. Op dat moment geloofde ik oprecht dat de dood beter was dan mijn vooruitzichten in dit leven. Ik was niet meer dan een 'bet. Nu mijn zelfrespect tot nul was gereduceerd, begon ik in mijn zelf vernietigingsdrang te hopen dat ze me zou vermoorden, en ik voelde dat ze dat uiteindelijk ook zou doen. Het was slechts een kwestie van tijd. Dus begon ik haar met opzet te irriteren om haar zo te provoceren dat ze me uit mijn lijden hielp. Ik begon mijn werk slordig te doen. Na het dweilen van de badkamervloer 'vergat' ik hem droog te vegen in de hoop dat moeder of een van haar koninklijke afstammelingen erover zou uitglijden en zich bezeren. Tijdens het afwassen na de avondmaaltijd liet ik etensrestjes achter op de borden.
Ik wilde dat De Heks wist dat het me niets meer kon schelen. Naarmate mijn houding begon te veranderen, werd ik steeds opstandiger. Op een dag kwam het in de supermarkt tot een uitbarsting. Meestal bleef ik in de auto zitten, maar om een of andere reden besloot moeder me mee naar binnen te nemen. Ze gebood me met één hand het winkelwagentje te duwen en mijn hoofd gebogen te houden. Met opzet negeerde ik al haar bevelen. Ik wist dat ze in het openbaar geen scène wilde maken. Dus liep ik zeker een meter voor het wagentje uit. Als mijn broers iets op te merken hadden, gaf ik ze meteen van katoen. Ik zei tegen mezelf dat ik van niemand wat dan ook hoefde te pikken. Moeder wist dat andere mensen ons zagen en hoorden, dus pakte ze me paar keer zacht bij de arm en vroeg me op vriendelijke toon een beetje in te binden. Ik voelde me bruisen van leven toen ik daar in de supermarkt de touwtjes in handen had, maar besefte ook dat het me duur zou komen te staan zodra we buiten waren. Zoals verwacht gaf moeder me een paar rake klappen nog voor we de auto hadden bereikt. Bij het instappen beval ze me op de vloer bij de achterbank te gaan liggen, waar haar jongens me om beurten in de ribben trapten vanwege 'mijn grote bek' tegen hen en moeder. Zodra we thuiskwamen maakte moeder haar speciale mengsel van ammonia en chloor. Ze moet geweten hebben dat ik de dweil als gasmasker gebruikte, want die legde ze in de emmer. Zodra ze de badkamerdeur achter zich had dichtgeslagen, rende ik naar de ventilator. Die deed niets. Er kwam geen frisse lucht uit. Ik moet langer dan een uur in de badkamer zijn gebleven, want de grijze mist hing boven de hele vloer van de kleine ruimte. Mijn ogen begonnen te tranen, wat het gif nog meer scheen te activeren.
Ik spuugde slijm op en kreeg het zo benauwd dat ik dacht in zwijm te zullen vallen. Toen moeder eindelijk de deur opendeed, wilde ik naar de gang rennen, maar ze greep me bij de nek en probeerde mijn gezicht in de emmer te duwen. Ik verzette me zo fel dat het haar niet lukte. Maar mijn plan om in opstand te komen had gefaald. Na deze langdurige gaskamerstraf werd ik weer dezelfde slappeling als daarvoor, maar van binnen voelde ik nog steeds de woede gisten om in het diepst van mijn ziel als een vulkaan tot uitbarsting te komen. Het enige dat me op de been hield was mijn kleine broertje Kevin. Het was een prachtige baby en ik was dol op hem. Ongeveer drieënhalve maand voor zijn geboorte mocht ik van moeder naar een kerstprogramma met tekenfilms kijken. Na afloop gebood ze me in de slaapkamer van mijn broers te gaan zitten. Ik had geen idee waarom. Enkele minuten later stormde ze naar binnen, drukte haar handen om mijn nek en kneep mijn keel dicht. Ik rukte mijn hoofd heen en weer en probeerde me uit alle macht van haar greep te bevrijden. Toen ik voelde dat mijn krachten het begaven, schopte ik instinctief tegen haar benen om haar te dwingen me los te laten. Al gauw zou ik daar spijt van krijgen. Ongeveer een maand na moeders poging me te wurgen, zei ze dat ik haar zo hard in haar buik had getrapt dat de baby onherstelbaar letsel had opgelopen. Ik voelde me een moordenaar. Moeder bleef het me maar inwrijven. Voor iedereen die het maar horen wilde, had ze weer een andere versie van het incident paraat. Ze zei dat toen ze me wilde knuffelen, ik haar herhaaldelijk in haar buik had gestompt en getrapt. Ze beweerde dat ik jaloers was op de nieuwe baby. Ze zei dat ik bang was dat de baby meer aandacht zou krijgen dan ik. Ik hield echt van Kevin, maar omdat ik hem of mijn andere broers niet eens mocht aankijken, kreeg ik de kans niet mijn liefde te tonen. Ik weet nog goed dat moeder op een zaterdag haar jongens meenam naar een honkbalwedstrijd in Oakland. Vader bleef thuis om op Kevin te passen en ik om mijn dagelijkse plichten te doen.
Toen ik klaar was, haalde vader Kevin uit de wieg. Ik vond het heerlijk om hem in zijn leuke speelpakje te zien rondkruipen. Het was een prachtige baby. Toen Kevin naar me opkeek en naar me lachte, smolt ik van binnen. Heel even was ik al mijn ellende vergeten. Zijn onschuld werkte hypnotiserend terwijl ik hem door het huis volgde. Ik veegde het kwijl van zijn mond en bleef dicht bij hem in de buurt zodat hij zich niet kon bezeren. Voordat moeder terugkwam speelden we kiekeboe. Bij het horen van zijn geschater werd ik helemaal warm van binnen. Wanneer ik me daarna neerslachtig voelde, glimlachte ik bij mezelf wanneer ik Kevin hoorde kraaien van plezier. Maar mijn samenzijn met Kevin was van korte duur en al gauw namen mijn haatgevoelens weer de overhand. Hoe ik er ook tegen vocht, ik kon ze niet verdringen. Ik wist dat niemand ooit van me zou houden. Ik wist dat ik nooit zo'n leven zou krijgen als mijn broers. Het ergste was nog dat ik besefte dat Kevin me op een dag net zo intens zou haten als de anderen. Later in dat najaar richtte moeder haar frustraties ook op andere familieleden. Ze verachtte me nog steeds, maar ze begon nu ook haar man, haar broer en zelfs haar eigen moeder van zich te vervreemden. Als klein kind al besefte ik dat moeder niet met haar familie overweg kon. Ze had het idee dat iedereen haar de wet wilde voorschrijven.
Ze voelde zich nooit op haar gemak, vooral niet bij haar eigen moeder, die ook een wilskrachtige persoonlijkheid was. Vaak bood oma aan een nieuwe jurk voor haar te kopen of haar mee te nemen naar de schoonheidssalon. Niet alleen wilde moeder er niets van horen, maar ook schreeuwde en tierde ze net zolang totdat oma het huis verliet. Soms probeerde oma me te helpen, maar dat maakte alles nog erger. Dan snauwde moeder dat het niemand wat aanging hoe zij haar kinderen opvoedde. Na een paar van dit soort confrontaties kwam oma nog maar heel zelden naar moeders huis. Sindsdien maakte moeder vaak over de telefoon ruzie met oma en schold haar dan uit voor alles wat ze maar bedenken kon. Dat was niet best voor mij, want na hun gebekvecht werd ik meestal het mikpunt van moeders woede. Op een dag hoorde ik vanuit de garage dat moeder mijn broers naar de keuken riep en zei dat oma en oom Dan voor hen niet langer bestonden. In haar relatie met vader was moeder al even genadeloos. Wanneer hij thuiskwam, of het nu voor korte of voor langere tijd was, begon ze tegen hem te schreeuwen zodra hij een voet over de drempel had gezet. Het gevolg was dat hij dikwijls dronken thuiskwam. Om zoveel mogelijk uit haar buurt te blijven, zorgde vader er altijd voor dat hij buitenshuis iets te doen had. Zelfs op zijn werk was hij niet veilig voor haar. Vaak belde ze hem daar op om tegen hem uit te varen. 'Sukkel' en 'waardeloze dronkelap' waren haar favoriete benamingen voor hem. Na een paar telefoontjes legde de brandweerman die opnam de haak erop zonder vader aan de lijn te roepen. Dat maakte moeder razend en weer moest ik het ontgelden.
Een tijd lang werd vader de toegang tot het huis ontzegd, en de enige keer dat we hem zagen was toen we naar San Francisco reden om zijn looncheque op te halen. Bij een van die gelegenheden reden we door het Golden Gate Park. Ondanks mijn altijd aanwezige wrok moest ik terugdenken aan de tijd dat het park zoveel voor ons hele gezin had betekend. Ook mijn broers waren zwijgzaam toen we door het park reden. Allemaal schenen we te voelen dat het park zijn aantrekkingskracht had verloren en dat alles voorgoed was veranderd. Misschien hadden mijn broers het gevoel dat de goede tijden ook voor hen definitief tot het verleden behoorden. Korte tijd veranderde moeders houding tegenover vader. Op een dag zette ze ons allemaal in de auto en reed ze van de ene platenwinkel naar de andere op zoek naar Duitse liedjes. Ze wilde een speciale sfeer creëren wanneer vader thuiskwam. Het grootste deel van die middag was ze in de keuken bezig om met hetzelfde enthousiasme van weleer een feestmaal te bereiden. Ook was ze uren bezig om zich mooi te maken. Ze trok zelfs een jurk aan die herinneringen opriep aan de moeder die ze ooit was geweest. Ik wist zeker dat God mijn gebeden had verhoord. Terwijl ze rusteloos door het huis liep om alles tiptop in orde te brengen, kon ik alleen maar aan eten denken. Ik was ervan overtuigd dat moeder haar hand over haar hart zou strijken en me die avond aan tafel zou laten meeëten. De middag leek eeuwen te duren. Vader werd tegen lunchtijd thuis verwacht. Elke keer dat moeder een auto aan hoorde komen, rende ze naar het raam, klaar om hem met open armen te begroeten. Ergens na vieren kwam vader binnenwankelen met een vriend van zijn werk, totaal verrast door de feestelijke sfeer die in huis hing.
Vanuit de slaapkamer hoorde ik de spanning in moeders stem toen ze vader zo vriendelijk mogelijk toesprak. Een paar minuten later strompelde vader de slaapkamer binnen. Ik keek verbaasd op. Nooit eerder had ik hem zo dronken gezien. Zonder dat hij iets gezegd had, kon ik zijn alcoholwalm al ruiken. Hij kon nauwelijks op zijn benen staan of zijn bloeddoorlopen ogen openhouden. Nog voor hij bij de kastdeur was, wist ik wat er ging gebeuren. Ik wist waarom hij was thuisgekomen. Toen hij zijn blauwe weekendtas volpropte, begon ik van binnen te huilen. Was ik maar klein genoeg om in die tas te springen en met hem mee te gaan. Na het pakken knielde vader bij me neer en mompelde iets tegen me. Hoe langer ik hem aankeek, hoe wanhopiger ik werd. De ene vraag na de andere tuimelde door mijn hoofd. Waar is mijn held gebleven? Wat is er met hem gebeurd? Toen hij de deur uit wilde gaan, botste hij zo hard tegen zijn dronken collega op dat hij bijna onderuit ging. Vader schudde zijn hoofd en zei verdrietig: 'Ik kan dit niet meer aan. Je moeder, dit huis, jij. Ik kan het gewoon niet meer. ' Voordat hij de deur achter zich dichttrok, hoorde ik hem mompelen: 'Ik... ik... Het spijt me. ' Het Thanksgiving-diner dat jaar werd een mislukking. Voor één keer mocht ik met de anderen aan tafel eten. Ik zat diep weggedoken in mijn stoel en concentreerde me stilletjes op mijn bord, zodat ik niets zou doen of zeggen dat moeder kon irriteren. Ik voelde de spanning tussen mijn ouders. Ze spraken nauwelijks met elkaar. Ook mijn broers zaten zwijgend te kauwen. De maaltijd was nog niet voorbij of vader en moeder kregen felle ruzie.
Daarna verliet vader het huis. Moeder pakte een fles drank uit de kast en ging ermee op de bank zitten, waar ze het ene glas na het andere dronk. Toen ik de tafel afruimde en de afwas deed, besefte ik dat ik deze keer niet de enige was die aangeslagen was door moeders gedrag. Mijn broers schenen dezelfde angst te voelen waar ik al die jaren onder te lijden had gehad. Korte tijd probeerden vader en moeder zich beschaafd tegenover elkaar te gedragen. Maar tegen Kerstmis hadden ze er genoeg van de schijn op te moeten houden. Ze konden het niet langer opbrengen aardig tegen elkaar te zijn. Boven aan de trap zittend, terwijl mijn broers hun cadeautjes uitpakten, hoorde ik ze tegen elkaar tekeergaan. Ik bad dat ze het weer zouden bijleggen, al was het alleen maar voor die bijzondere dag. Toen ik die kerstochtend op de trap naar de garage zat, kwam ik tot de conclusie dat vader en moeder alleen gelukkig konden worden als ik dood was. Enkele dagen later stopte moeder vaders kleren in dozen en reed met mijn broers en mij naar een straat vlak bij de brandweerkazerne. Daar, voor een armoedig motel, stond vader te wachten. Het leek wel alsof hij opgelucht was. De moed zonk me in de schoenen. Na jaren van zinloze gebeden wist ik dat het ten slotte toch zou gebeuren - mijn ouders gingen scheiden. Ik balde mijn vuisten en drukte mijn nagels diep in mijn handpalm. Terwijl moeder en de jongens naar vaders motelkamer gingen, bleef ik in de auto achter en vervloekte hem keer op keer. Ik haatte hem dat hij zijn gezin in de steek liet.
Maar meer nog was ik jaloers op hem, want hij was ontsnapt en ik niet. Ik moest bij moeder blijven. Voordat moeder wegreed, boog vader zich door het open raampje naar me toe en gaf me een pakje. Het was de informatie die hij me had beloofd voor een boekenproject waar ik op school mee bezig was. Ik wist dat hij blij was van moeder af te zijn, maar zijn ogen stonden verdrietig toen we wegreden. De terugrit naar Daly City verliep in stilte. Als mijn broers iets zeiden, deden ze het op zachte fluistertoon om moeder niet te hinderen. Aan de rand van de stad probeerde moeder haar jongens op te vrolijken door ze op een Big Mac te trakteren. Zoals gewoonlijk bleef ik in de auto achter. Ik keek door het open raampje naar de hemel die met een grauwe deken was bedekt en voelde de koude mist op mijn gezicht. Ineens werd ik doodsbang. Nu was er niets meer dat moeder nog in de weg stond. Mijn laatste restje hoop was verdwenen. Ik had niet langer de wil om verder te leven. Ik voelde me als een gevangene in een dodencel die niet wist wanneer zijn tijd gekomen was. Ik had de auto uit willen rennen, maar was nog te bang om me te verroeren. Ik haatte mezelf om mijn slapheid. In plaats van te vluchten klemde ik het pakje tegen me aan dat vader me had gegeven. Ik rook eraan in de hoop een vleug van vaders aftershave op te vangen. Toen ik helemaal niets rook, ontsnapte er een snik aan mijn keel. Op dat moment haatte ik God meer dan wie ook op deze wereld. God had geweten van mijn jarenlange strijd, maar Hij had het van kwaad tot erger laten worden. Hij gunde me niet eens een vleugje van vaders Old Spice. God had mijn enige hoop van me afgenomen.
In mijn hart vervloekte ik Hem en wenste dat ik nooit geboren was. Buiten hoorde ik moeder en de jongens aankomen. Snel veegde ik mijn tranen af en sloot me weer veilig in mezelf op. Toen moeder wegreed van het parkeerterrein keek ze me over haar schouder even aan en sneerde: 'Nu ben je helemaal van mij. Jammer voor je dat je vader je niet meer kan beschermen. ' Ik wist dat al mijn verdedigingsmiddelen nutteloos waren. Ik zou het niet overleven. Ik wist dat ze me zou vermoorden. Was het vandaag niet, dan was het morgen. Die dag hoopte ik dat moeder genadig zou zijn en me snel zou doden. Terwijl mijn broers in hun hamburger hapten, vouwde ik mijn handen, boog mijn hoofd, sloot mijn ogen en bad met heel mijn hart. Toen de auto de oprit indraaide, voelde ik dat mijn tijd gekomen was. Voor ik het portier opendeed, boog ik opnieuw mijn hoofd. Met vrede in mijn hart fluisterde ik: '... en verlos me van het kwaad. Amen.
EPILOOG
Sonoma County, Californië
Ik leef. Terwijl ik naar de schoonheid van de oneindige Stille Oceaan sta te kijken, waait er een zachte bries vanuit de heuvels achter me. Zoals altijd is het een prachtige dag. De zon is aan zijn laatste afdaling begonnen. Het wonder kan zich elk moment voltrekken. De hemel is gereed om in een flonkerende gloed los te barsten wanneer zachte blauwtinten overgaan in fel oranje. Met mijn ogen op het westen gericht staar ik in stille bewondering naar de hypnotische kracht van het water. Een gigantische golf krult zich om en breekt met een daverende klap tegen de vloedlijn. Een onzichtbare mist slaat in mijn gezicht, wit schuim bedekt mijn voeten en trekt zich vervolgens weer terug. Ineens spoelt er een stuk drijfhout aan. Het heeft een merkwaardig verwrongen vorm. Het hout is gepit, maar toch glad en gebleekt door de zon. Ik buk me om het op te rapen. Voordat ik het kan aanraken, krijgt het water het in z'n greep en sleurt het weer terug in zee. Heel even lijkt het alsof het hout vecht om aan land te blijven. Het laat een spoor achter voordat het de golven bereikt, waar het heftig op en neer deint en zich ten slotte overgeeft aan de oceaan. Ik sta er even over na te denken. Het stuk hout herinnert me aan mijn vroegere leven.
Het begin was uiterst turbulent. Ik werd alle kanten uit geduwd en getrokken. Hoe somberder mijn situatie werd, hoe meer ik het gevoel had dat ik door een immense kracht naar een machtige onderstroom werd gezogen. Ik vocht zo hard als ik kon, maar die cyclus scheen eeuwig door te gaan. Totdat ik me er ineens, heel onverwacht, van kon bevrijden. Ik heb veel geluk gehad. Mijn donkere verleden ligt nu achter me. Hoe erg het ook was, zelfs toen wist ik dat ik mijn leven in eigen hand zou krijgen. Ik had mezelf gezworen dat als ik die duistere periode zou overleven, ik iets van mezelf zou maken. Ik zou een zo goed mogelijk mens worden. Nu heb ik het verleden achter me gelaten en geaccepteerd dat dat deel van mijn bestaan maar een fractie van mijn leven is geweest. Ik wist dat daar een zwart gat op de loer lag om me op te zuigen en voorgoed mijn lot te bepalen - maar alleen als ik het liet gebeuren. In plaats daarvan nam ik zelf de macht over mijn leven in handen. Ik ben gezegend. De uitdagingen van mijn verleden hebben me een immense innerlijke kracht gegeven. Ik paste me snel aan en leerde hoe ik een uitzichtloze situatie het hoofd moest bieden. Ik leerde het geheim van innerlijke motivering.
Mijn ervaringen hebben me een nieuw perspectief op het leven gegeven dat anderen misschien nooit zullen kennen. Ik heb enorme waardering voor dingen die anderen misschien heel vanzelfsprekend vinden. Ik heb fouten gemaakt, maar ik heb bet geluk gehad die te kunnen inzien. In plaats van in het verleden te blijven stilstaan, hield ik me aan het gezichtspunt vast dat ik mezelf jaren geleden in de garage had voorgehouden, wetend dat onze Lieve Heer altijd over mijn schouder keek en me aanmoediging en kracht schonk toen ik die het hardst nodig had. Mijn zegeningen betekenen ook dat ik de gelegenheid heb gekregen om al die mensen te ontmoeten die een positieve invloed op mijn leven hebben uitgeoefend. De eindeloze zee van gezichten die me moed inspraken, die me leerden de juiste keuzes te maken en me hielpen bij het zoeken naar levensvervulling. Ze hebben mijn drang om te winnen aangemoedigd. Door dienst te nemen bij de Amerikaanse luchtmacht leerde ik de betekenis van historische waarden kennen en ondervond ik een gevoel van trots en betrokkenheid dat ik nooit eerder had gekend. Na jaren van strijd werd mijn doel me duidelijk; want bovenal kwam ik tot het besef dat Amerika werkelijk het land was waar je vanuit de nederigste startpositie toch als winnaar kon eindigen. Het donderend geraas van de branding brengt me terug naar het heden. Het stuk hout verdwijnt in het kolkende water. Resoluut draai ik me om en loop terug naar mijn pick-up. Enkele ogenblikken later race ik met mijn Toyota over de bochtige weg naar mijn geheime utopia. Jaren geleden, toen ik nog in de duisternis leefde, droomde ik altijd over mijn geheime plekje. Nu, zodra ik er tijd voor heb, ga ik altijd terug naar de rivier.
Nadat ik mijn kostbare lading bij de Rio Villa in het vlakbij gelegen Monte Rio heb afgezet, ben ik weer op de smalle weg. Voor mij is het een race tegen de klok, want de zon kan elk moment ondergaan. Een van mijn mooiste dromen staat op het punt bewaarheid te worden. Wanneer ik het serene stadje Guerneville binnenrijd, breng ik mijn vaart terug tot een slakkengangetje. Ik trap op de rem voordat ik rechtsaf sla naar Riverside Drive. Met de ramen naar beneden gedraaid vul ik mijn longen met de heerlijk zuivere lucht van de zacht heen en weer wiegende sequoia's. Ik breng de witte Toyota tot stilstand voor hetzelfde huis waar een eeuwigheid geleden mijn familie en ik de zomervakantie doorbrachten. 17426 Riverside Drive. Zoals zoveel dingen is ook het huis veranderd. Jaren geleden zijn er twee kleine slaapkamers aan toegevoegd. Voor de overstroming van 1986 is er een poging gedaan het popperige keukentje uit te bouwen. Zelfs de machtige boom waarin mijn broers en ik vroeger urenlang hebben geklommen is nu aan het vergaan. In het huisje zijn alleen het cederhouten plafond en de van rivierstenen aangelegde open haard nog onveranderd gebleven. Ik voel me een beetje weemoedig als ik over het grind-paadje slenter. Dan, na me ervan te hebben verzekerd dat ik niemand lastigval, breng ik mijn zoon Stephen naar de smalle doorgang naast het huisje waar mijn ouders mij en mijn broers zo lang geleden doorheen hebben geleid. Ik ken de eigenaar en weet zeker dat hij het niet erg zal vinden. Zonder een woord te zeggen staren mijn zoon en ik naar het westen.
De Russian River is nog precies zo als toen. Donkergroen en spiegelglad vloeit de rivier lieflijk naar de machtige oceaan. Blauwe gaaien roepen elkaar toe terwijl ze door de lucht scheren en in de sequoia's verdwijnen. De hemel boven ons baadt in oranje en blauw. Ik haal diep adem en sluit mijn ogen. Ik koester het moment, net als al die jaren geleden. Als ik mijn ogen opendoe, rolt er een traan over mijn wang. Ik kniel neer en sla mijn armen om Stephens schouders. Zonder aarzeling legt hij zijn hoofd tegen mijn borst en geeft me een zoen. 'Ik hou van je, pap. ' Ik ook van jou, ' antwoord ik. Mijn zoon kijkt op naar de donker wordende hemel en tuurt met grote ogen van verbazing naar de verdwijnende zon. 'Dit vind ik het mooiste plekje van de hele wereld, ' zegt hij. Ik voel een brok in mijn keel en mijn ogen vullen zich met tranen. Ik ook, ' antwoord ik. 'Ik ook. ' Stephen heeft nog die magische leeftijd der onschuld, maar toch is hij wijs voor zijn jaren. Zelfs nu, terwijl zilte tranen over mijn gezicht stromen, glimlacht hij en laat me mijn waardigheid behouden. Maar hij weet waarom ik huil. Stephen weet dat het tranen van geluk zijn. Ik hou van je, pap. ' 'En ik hou van jou, jongen. ' IK BEN VRIJ.
Gezichtspunten over
kindermisbruik
Dave Pelzer
Overlevende.
Toen ik als kind in een verduisterde wereld woonde, vreesde ik voor mijn leven en dacht ik dat ik alleen was. Nu ik volwassen ben, weet ik dat ik niet alleen was. Er waren duizenden andere kinderen die mishandeld werden. Uit verschillende statistieken blijkt dat in ons land naar schatting een op de vijf kinderen fysiek, emotioneel of seksueel misbruikt wordt. Helaas zijn er nog velen onder het slecht geïnformeerde publiek die denken dat het allemaal wel meevalt; dat ouders hun 'recht' om kinderen discipline bij te brengen gewoon weleens een beetje uit de hand laten lopen. Diezelfde mensen geloven waarschijnlijk ook dat excessieve tucht het kind niet in zijn volwassenheid zal achtervolgen. Dat is een tragische denkfout. Ooit zal een volwassene die in zijn jeugd het slachtoffer van kindermishandeling is geweest zijn of haar opgekropte frustraties ventileren op de maatschappij of op degenen die hem of haar dierbaar zijn. Over extreme gevallen wordt het publiek wel goed geïnformeerd.
Dergelijke incidenten zijn aantrekkelijk voor de media en schroeven de kijkcijfers op. We horen over een vader die zijn kind bewusteloos slaat en het op de vloer laat liggen terwijl hijzelf naar bed gaat. We horen over een vader die zijn peuter in de toiletpot onderdompelt. Beide kinderen hebben het niet overleefd. Nog extremer is het geval van een vader en moeder die elk een kind vermoordden en de lijkjes vier jaar lang verborgen hielden. Er is het geruchtmakende verhaal over het mishandelde kind dat als volwassen man in een moordzuchtige bui net zolang weerloze bezoekers van een McDonald's neermaai-de totdat de politie er een eind aan maakte door hem van het leven te beroven. Maar veel vaker verdwijnen slachtoffers van kindermishandeling in de anonimiteit, zoals de dakloze jongen die onder een brug slaapt en een kartonnen doos als zijn thuis beschouwt. Elk jaar lopen duizenden misbruikte meisjes van huis weg en zijn gedwongen hun lichaam te verkopen, willen ze overleven. Anderen sluiten zich aan bij groeperingen die op niets anders uit zijn dan op geweld, terreur en vernietiging. Veel slachtoffers van kindermishandeling stoppen hun verleden diep weg, zo diep dat het ondenkbaar lijkt dat ze hun kinderen hetzelfde aan zullen doen.
Ze leiden een heel normaal leven, stichten een gezin en werken aan hun carriëre. Maar dikwijls dwingen de gebruikelijke problemen van het dagelijks leven hen zich te gedragen zoals hun als kind is geleerd. Hun partner en kinderen worden dan het mikmunt van hun frustraties, en zonder het te beseffen maken ze met hun altijd sluimerende woede de cirkel weer rond. Veel slachtoffers van kindermishandeling houden zich veilig in hun schulp verborgen. Ze kijken de andere kant op en denken dat ze met het verleden hebben afgerekend door het niet te erkennen. Zij geloven dat hun doos van Pandora vooral gesloten moet blijven. Elk jaar worden er miljoenen in de kinderbescherming en aanverwante instanties gepompt. Dat geld gaat hoofdzakelijk naar pleeggezinnen, kindertehuizen en opvangcentra. Er zijn subsidies voor duizenden particuliere organisaties, waaronder die voor misbruikpreven-tie en voor de begeleiding van gewelddadige ouders en hun slachtoffers. Elk jaar neemt hun aantal toe. In 1990 waren er in de Verenigde Staten meer dan 2,5 miljoen gevallen van kindermisbruik bekend. In 1991 steeg dit aantal tot meer dan 2,7 miljoen. Op het moment dat ik dit schrijf, zijn het er meer dan 3 miljoen. Waarom? Wat ligt er ten grondslag aan deze tragedie? Is het werkelijk zo erg als de statistieken zeggen? Kan er een eind aan worden gemaakt? En misschien nog wel de belangrijkste vraag: hoe wordt mishandeling door het kind zelf ervaren?
Wat u zojuist hebt gelezen is het verhaal over een gewoon gezin dat geruïneerd werd door hun eigen geheim. Dit verhaal dient een tweeledig doel. Het eerste is om de lezer duidelijk te maken dat een liefhebbende, zorgzame ouder in een kil, genadeloos wezen kan veranderen dat zijn frustraties uitleeft op een hulpeloos kind. Het tweede is om aan te tonen dat de menselijke geest in staat is onder de onwaarschijnlijkste omstandigheden te zegevieren. Ongetwijfeld zullen er lezers zijn die dit verhaal onwerkelijk en schokkend zullen vinden, maar kindermisbruik is een schokkend fenomeen dat in onze samenleving maar al te reëel is. Kindermisbruik heeft een domino-effect dat zich uitspreidt naar iedereen die met het gezin in aanraking komt. De grootste tol wordt van het kind geëist, en vervolgens van de vader of moeder die heen en weer wordt geslingerd in het partij kiezen voor het kind of de partner. Dan heeft het zijn weerslag op de andere kinderen in het gezin. Ze begrijpen het niet en gaan zich eveneens bedreigd voelen. Andere betrokkenen zijn buren die het geschreeuw en gehuil horen, maar er niet op reageren; leerkrachten die de littekens en kneuzingen zien en te maken krijgen met een kind dat zich niet kan concentreren; andere familieleden die wel zouden willen interveniëren maar de relatie niet op het spel willen zetten. Dit is meer dan een verhaal over overleven. Het is een verhaal over overwinning en vreugde. Zelfs in de aller-donkerste tijd laat het hart zich niet dwingen. Het is belangrijk dat het lichaam overleeft, maar dat de menselijke geest zegeviert is van nog grotere betekenis. Dit is mijn verhaal en dat van mij alleen. Jarenlang was ik opgesloten in de duisternis die heerste in mijn eigen hart en ziel.
Ik was alleen, ik was een beklagenswaardige 'verliezer'. Aanvankelijk wilde ik niets liever dan net zo zijn als anderen, maar allengs wilde ik meer. Ik wilde een 'winnaar' worden. Meer dan dertien jaar heb ik mijn land als militair gediend. Nu dien ik mijn land door seminars en workshops te geven aan anderen die in nood zijn en hen te helpen hun ketenen te verbreken. Als iemand die weet wat ze hebben doorgemaakt, breng ik een boodschap aan misbruikte kinderen en degenen die hen bijstaan. Ik breng een perspectief dat geboren is uit de brute werkelijkheid en gekoesterd in de hoop op een betere toekomst. Het belangrijkste is dat ik de cyclus heb doorbroken en een vader ben geworden die zijn zoon met liefde en aanmoediging overlaadt. Vandaag de dag zijn er miljoenen mensen in ons land die dringend behoefte hebben aan hulp. Ik zie het als mijn taak hun de helpende hand te bieden. Ik geloof dat het belangrijk is dat mensen beseffen dat ze de duistere kant voorgoed kunnen verlaten om de weg naar een betere wereld in te slaan - wat er in het verleden ook is gebeurd. Het is misschien een paradox, maar zonder mijn sombere jeugd zou ik wellicht nooit degene zijn geworden die ik nu ben. Juist daardoor heb ik diep respect voor het leven gekregen. Ik heb het geluk gehad een tragedie in een overwinning te kunnen veranderen. Door economische en maatschappelijke veranderingen staat het gezin in ons land misschien wel onder zwaardere druk dan ooit en is mede daardoor het kindermisbruik toegenomen. Als de samenleving dit probleem onder controle wil krijgen, moet het aan de kaak worden gesteld en bespreekbaar worden gemaakt. Pas dan kunnen we de oorzaken ervan begrijpen en werkelijk aan de oplossing werken. Kinderen moeten zorgeloos in de zon kunnen spelen, niet teruggetrokken in hun door nachtmerries verduisterde ziel moeten leven.
Steven E. Ziegler
Docent
Voor mij begon september 1992 zoals elk nieuw schooljaar begint. Mijn tweeëntwintigste jaar als leraar begon met de gebruikelijke hectiek en chaos. Er waren zo'n tweehonderd nieuwe leerlingen die ik bij naam moest leren kennen en tal van nieuwe leerkrachten die ik welkom moest heten. De zomervakantie was voorbij en er wachtten me bijkomende verantwoordelijkheden en het jaarlijkse geharrewar over het geld dat de school was toegekend. Er was dus kennelijk niets nieuws onder de zon, totdat een telefonische boodschap die op de 21ste arriveerde me met een pijnlijke schok terugbracht naar 1972. 'Ene David Pelzer wil graag dat u contact opneemt met zijn agent in verband met een geval van kindermishandeling zo'n twintig jaar terug. ' O ja, David Pelzer herinnerde ik me maar al te goed. Ik was toen net afgestudeerd en een kersverse onderwijzer. Ik wist weinig of niets over de praktijk van de loopbaan die ik had gekozen. En van kindermishandeling wist ik nog minder. Begin jaren zeventig wist ik niet eens dat zoiets werkelijk bestond. Zoals vele afwijkende levenswijzen en gedragspatronen was dat in die tijd 'taboe'. We hadden zoveel geleerd en toch nog zo'n lange weg te gaan. In gedachten ging ik terug naar de Thomas Edison School in Daly City, Californië. September 1972. Ik zag de kleine David Pelzer het lokaal binnenkomen, een van mijn leerlingen uit de vijfde klas. Ik was naïef in die tijd, maar wel gezegend met een ontvankelijkheid die me vertelde dat er iets verschrikkelijk mis was in Davids leven. Vermiste etenswaren uit de lunchpakketten van andere leerlingen werden herleid naar deze broodmagere, ongelukkige jongen, die elke dag met nieuwe schrammen en blauwe plekken op school verscheen.
Alles wees erop dat dit kind werd geslagen en gestraft op manieren die de gebruikelijke ouderlijke opvoedingsmethoden ver te buiten gingen. Pas verscheidene jaren later hoorde ik dat ik in mijn klaslokaal getuige was geweest van een van de drie zwaarste gevallen van kindermishandeling in de hele staat Californië. Het is niet aan mij om de gruwelijke bijzonderheden te herhalen die mijn collega's en ik al die jaren geleden aan de autoriteiten hebben gerapporteerd. Dat blijft aan David voorbehouden. Maar wat een prachtige gelegenheid is het voor hem om in dit boek zijn verhaal te vertellen en misschien daardoor andere kinderen veel leed te besparen. Ik heb grote bewondering voor zijn moed. Ik wens je het allerbeste, David. Ik ben er tot in het diepst van mijn hart van overtuigd dat je het verder hebt gebracht dan je zelf vermoedt.
Valerie Bivens
Sociaal werkter
Als sociaal werkster bij de kinderbescherming in Cali-fornië ben ik me maar al te goed bewust van de frequentie en de ernst van misdrijven jegens kinderen. Dit boek is het relaas van een kind dat iets onvoorstelbaars heeft doorgemaakt. We kijken door de ogen van het kind terwijl het zich door een ijzingwekkend continuüm begeeft; een kind dat vanuit de geborgenheid van een 'ideaal' gezin tot gevangenschap en slavernij wordt veroordeeld. Dit verhaal wordt met de lezer gedeeld door de man die het heeft overleefd. Een man met buitengewone moed en innerlijke kracht. Helaas is het grote publiek zich niet bewust van de omvang die kindermishandeling in ons land heeft aangenomen. Deze kinderen, slachtoffers van extreem geweld, zijn vaak niet bij machte over hun kwelgeesten te spreken of iets tegen hen te ondernemen. Hun woede en pijn richt zich vervolgens op henzelf of degenen die hen na staan, waardoor de cyclus zich voortzet. Gevallen van kindermisbruik worden in toenemende mate in de openbaarheid gebracht. Er verschijnen steeds meer films en tijdschriftartikelen over dit onderwerp, maar die zijn vaak op sensatie toegespitst en geven geen inzicht in de werkelijke pijn en belevingswereld van het slachtoffer. Dit boek is verhelderend en leerzaam. Wanneer we met David meegaan op zijn pad van angst, verlies, isolement, pijn en woede, een pad dat uiteindelijk leidt naar dat van de hoop, wordt de duistere wereld van het mishandelde kind ons pijnlijk duidelijk. Door Davids ogen, oren en lichaam worden we ons bewust van de noodkreet van het kind, en voelen we met zijn hart hoe hij vanaf een met wanhoop geplaveide weg die van de overwinning weet te vinden.
Glenn A.
Goldberg
Voormalig president-directeur van het Californische consortium ter preventie van kindermishandeling.
Het verhaal van David Pelzer moet worden verteld opdat we onze medeburgers kunnen oproepen een land te creëren waar een kind niet bang hoeft te zijn. Miljoenen van onze kinderen - ons kostbaarste erfgoed - zijn het slachtoffer van een tragische en ten hemel schreiende epidemie van kindermisbruik en verwaarlozing. Zowel de ernst als de omvang van dit fenomeen heeft het afgelopen decennium dramatische en extreme vormen aangenomen. Davids verhaal zal bijdragen tot het besef dat er iets moet gebeuren. Elk jaar worden honderdduizenden hulpeloze kinderen fysiek, emotioneel en seksueel misbruikt en gemarteld. Elke daad van kindermisbruik werpt zijn schaduwen over de toekomst. Als een kind leed wordt aangedaan, zullen we er allemaal de gevolgen van ondervinden. David Pelzer heeft zijn lijden overleefd en overwonnen.
Zijn verhaal is een inspiratiebron voor ons allen. Niettemin mogen we nooit vergeten dat tienduizenden kinderen hun beproeving niet hebben overleefd en dat er miljoenen zijn die er nog steeds onder lijden. Er is maar één oplossing voor het probleem van kindermishandeling, en dat is preventie. Het is mijn vurige hoop dat dit boek zal leiden tot groeiende waakzaamheid over en preventie van kindermisbruik in welke vorm dan ook.
Ik wist het niet
Ik heb nooit geweten hoe erg het was;
Ik wist dat het bestond.
Ik was diep geschokt dat zoiets kon:
Een kind beroven van 'het groene gras'.
Ik heb nooit geweten hoeveel pijn het deed;
De littekens zijn niet te zien.
En ook niet waarom je je leven lang moest boeten voor je leed.
Ik heb nooit geweten wat je hebt gevoeld;
Je had weinig respect voor jezelf. Ik wist dat je ergens was weggekropen
Waar elke emotie werd weggespoeld.
Ik heb nooit geweten dat ik iets voor je kon doen;
Dat ik er voor je kon zijn.
Dat je alleen een vriend nodig had,
Voor een lach en een traan, of een zoen.
Nu ben ik er wel, dat een ieder het ziet!
En helpen kan ik je ook.
Ik zal naast je staan en met je schreeuwen.
Dan kan niemand zeggen: ik wist het niet.
Cindy M. Adams
Over de
schrijver.
Dave Pelzer, voormalig vlieger bij de Amerikaanse luchtmacht, speelde een belangrijke rol bij de operaties Just Cause, Desert Shield en Desert Storm. Daarnaast werkte Dave in een jeugdopvangcentrum en voor andere projecten met randjongeren in Californië. Dave's buitengewone prestaties werden beloond met een groot aantal onderscheidingen en ook met een persoonlijke aanbeveling van de voormalige presidenten Ronald Reagan en George Bush sr. In 1990 ontving hij de J. C. Penney Golden Rule Award. In januari 1993 werd Dave benoemd tot een van de Ten Outstanding Young Americans, waardoor hij zich kon scharen onder grootheden als John. F. Kennedy, Richard Nixon, Anna Bancroft, Orson Welles, Elvis Presley, Walt Disney en Nelson Rockefeller. In november 1994 werd Dave als enige Amerikaan in Kobe, Japan, uitgeroepen tot een van de Outstanding Young Persons of the World voor zijn inspanningen met betrekking tot de bewustmaking van kindermishandeling en de preventie ervan. Dave viel ook de eer te beurt tijdens de Spelen van 1996 de Olympische toorts te dragen die de onoverwinnelijkheid van de menselijke geest vertegenwoordigt. Wanneer hij niet op reis of bij zijn zoon Stephen is, leidt Dave een teruggetrokken bestaan aan de Russian River in Guerneville, Californië, met zijn schildpad Chuck.