Hoofdstuk 12

 

Malcolm had in het Ritz Hotel een dubbele suite met uitzicht op Green Park weten te bemachtigen. Hij had geluncht met paté uit Straatsburg en zeetong, althans te oordelen naar de restanten op het witte tafellaken van de room-service, en hij had de onderste helft van een fles Krug bereikt.

'Hoe gaat het met de zenuwen?' vroeg ik, terwijl ik zijn aktentas naast hem neerzette.

'Ben je hierheen gevolgd?' vroeg hij.
'Nee.'

Hij deed zijn best om net te doen alsof hij zichzelf weer geheel meester was, maar toch had ik het vermoeden dat de
treinreis een angstige en eenzame beproeving voor hem was geweest. Het was voor mij moeilijk mij het steeds heviger
wordende trauma diep in hem voor te stellen. Hoe kon iemand voortdurend het doelwit van een moordzuchtige maniak zijn, zonder uiteindelijk in te storten? Ik moest iets beters voor hem bedenken, dacht ik, dan hem opsluiten in deze miljonairscellen. Ervoor zorgen dat hij veilig was, hem zijn luchthartigheid teruggeven, hem bevrijden.

'Eh,' zei ik, 'ik hoop dat je paspoort nog steeds in je aktentas zit?'

'Jawel.' Hij had het in zijn aktentas meegenomen naar Parijs.

'Mooi.'

Een onzalige gedachte viel hem in. 'Waar is het jouwe?' vroeg hij.

'Onder het puin. Maar maak je geen zorgen, ik vraag wel een nieuw aan. Heb je een visum voor Amerika?'

'Ja. Ik had er ook een voor Australië, maar die zijn maar een jaar geldig. Als we daarheen gaan, moeten we nieuwe visa bij het Australia House aanvragen.'

'Wat zou je ervan zeggen om morgen naar Amerika te gaan?' vroeg ik.

'Morgen? Hoe kan ik dat nou?'

'Ik breng je veilig naar Heathrow en zwaai je uit.'

'Verdomme, dat bedoel ik niet.'

'Nee,' zei ik. 'Welnu... de races om de Breeders' Cup zijn morgen over drie weken in Santa Anita. Waarom bellen we
Ramsey Osborn niet? Of de trainer van Blue Clancy? Waarom vlieg je morgen niet naar Los Angeles en geniet je drie weken lang fijn van de paardenraces? Er zijn iedere dag races op dezelfde baan. Jou kennende ben je binnen de kortste keren dikke vrienden met het renbaancomité. Ramsey Osborn zal wel voor introducties zorgen, je kunt logeren in het Beverly Wilshire Hotel, daar komen ook de organisatoren van de Breeders' Cup en het ligt aan het eind van de Rodeo Drive, waar zich naar ik gehoord heb een herenmodezaak bevindt die zo duur is, dat je een afspraak moet maken om er binnen te komen. Koop daar een paar overhemden, dat zal een flink gat in je bankrekening slaan. Vergeet Quantum.
Vergeet de hele vervloekte familie. Ze zullen niet weten waar je zit en er ook nooit achterkomen.'

Ik zweeg slechts heel even om adem te halen, niet lang genoeg om hem met tegenwerpingen te laten komen. 'Dinsdag
na de Breeders' Cup wordt in Australië de Melbourne Cup gelopen. Dat is hun grootste race. Het hele land ligt ervoor stil. Een heleboel mensen gaan van de Breeders' Cup door naar Australië, Je zult inmiddels tientallen dikke vrienden hebben gemaakt. Ik heb gehoord dat het daar fantastisch is.
Ik ben er nooit geweest en ik zou het graag eens zien. Zodra ik een nieuw paspoort heb kom ik bij je en dek ik je weer in de rug — als je dat nog steeds wilt.'

Hij had aanvankelijk apathisch geluisterd, maar uiteindelijk begon hij te glimlachen. Ik had het soort impulsieve gedrag voorgesteld dat hem altijd bijzonder had aangesproken en dat deed het nog steeds, zag ik dankbaar.

'Een verdomd stuk beter dan wegrotten in het Ritz,' zei hij.

'Prachtig,' zei ik. 'Pak je agenda voor de telefoonnummers.'

Het was spoedig geregeld. Blue Clancy zou zolang hij in vorm was naar de overkant gaan voor de Breeders' Cup.

Ramsey Osborn beloofde bulderend vanuit Stamford, Connecticut, net zoveel introducties als we maar wilden bij een
twintigtal heel goede vrienden die hij een aantal malen in het westen ontmoet had. Waarom ging Malcolm op de heenreis niet in Lexington aan om zich te verlustigen aan een paarechte volbloeds? Ramsey bezat een paar heel goede vrienden in Lexington, die opgetogen zouden zijn om Malcolm bij hen te gast te hebben, Ramsey zou ze bellen en het regelen. Blijf bij de telefoon, jongens, zei hij. Hij zou het even regelen en terugbellen. Het was ontbijtuur in Connecticut, zei hij. In Lexington was het een uur vroeger. Hij zou kijken of die luie je-weet-wels al uit bed waren.

Of ze al uit bed waren of niet, Ramsey belde binnen twintig minuten terug. Net als tevoren gebruikte Malcolm de telefoon in de zitkamer, terwijl ik op die in mijn slaapkamer meeluisterde.

'Voor mekaar,' zei Ramsey. 'Ze verwachten je morgen, Malcolm, en ik vlieg er zondag heen. Het zijn echt reuze fijne lui, je zult echt van ze houden. Dave en Sally Cander. Dogwood Drift Farm, vlak bij Lexington.' Hij gaf het telefoonnummer door. 'Heb je dat?'

Malcolm had het.

Ramsey vroeg waar Malcolm van plan was tijdens de Breeders' Cup te logeren. 'Het Beverly Wilshire? Kon niet beter. Middelpunt van het heelal. Ik zal meteen voor je reserveren.'

Malcolm legde uit dat hij een suite met twee slaapkamers wilde hebben voor zichzelf en mij. Allicht, bevestigde Ramsey, Geen probleem. Tot kijk, zei hij. We hadden zijn dag goedgemaakt, zei hij, en hou jullie haaks.

De zitkamer leek kleiner en stiller toen hij had neergelegd, maar Malcolm was merkbaar opgeknapt, We reden meteen per taxi naar het Australia House, waar Malcolm zonder oponthoud zijn visum kreeg, en op de terugweg stopten we eerst bij zijn bank voor meer travellers-cheques en toen in Piccadilly, niet ver van het Ritz, bij Simpson om ons van onder tot boven in de nieuwe kleren te steken, en niet te vergeten koffers aan te schaffen om ze in te verpakken. Malcolm betaalde voor mijn complete garderobe met zijn credit-card, wat een hele opluchting was. Ik vroeg hem niet graag om mijn reisgeld naar Californië, maar hij had zelf al aan mijn overige financiën gedacht en gaf me die avond een niet misselijke cheque om diverse bijkomende onkosten mee te bestrijden.

'Je reiskosten en zo. Geef Arthur Bellbrook zijn geld. Betaal ook Norman West. En de aannemers voor de afdekking van Quantum, Betaal ook de huurauto. En dan natuurlijk je persoonlijke onkosten. Verder nog iets?'

'Tickets voor Australië?'

'Die halen we morgenochtend. Ik betaal ze hier, samen met het mijne naar Lexington, Als we voor jou een ticket naar Los Angeles kunnen krijgen zonder datum erop, dan kan ik die ook hier betalen.'

We maakten afspraken over het elkaar opbellen. Hij zou mij niet opbellen, ik belde hem.

We dineerden in opgeruimde stemming, de afschuwelijke ochtend in elk geval te boven. Hij hief zijn glas: 'Op Blue Clancy' en 'Op de rensport' en 'Op het leven'.

'Op het leven,' zei ik.


's Ochtends reed ik hem zoals beloofd veilig naar Heathrow en zwaaide hem uit op zijn reis naar Lexington via New York en Cincinnati. Hij bruiste op zijn minst weer op halve kracht en keek mij voor zijn vertrek lang en ernstig aan.

'Denk niet dat ik niet weet wat ik je verschuldigd ben,' zei hij.

'Je bent me niets verschuldigd.'

'Verdomde Moira,' zei hij onverwachts, en hij zwaaide onder het weggaan achterom.

Met een warm gevoel van binnen belde ik vanaf het vliegveld naar inspecteur Yale, maar ik kreeg een van zijn assistenten aan de lijn: zijn chef was naar Quantum en had de boodschap achtergelaten dat ze mij, indien ik mocht bellen, moesten vragen of ik daar bij hem kon komen. Jawel, dat kon ik, stemde ik toe en veertig minuten later was ik in het dorp.

De weg naar het huis zat niet zo verstopt als de vorige dag, maar nog steeds stroomden er nieuwe golven kijklustigen af
en aan. Ik reed tot aan het hek en na radiofonische ruggespraak liet de daar geposteerde agent mij passeren. Toen ik voor het huis uitstapte, stond er meteen een tweede agent naast me. Het waren allebei andere dan de vorige dag.

Inspecteur Yale verscheen uit de richting van de keuken, gewaarschuwd door de man bij het hek, nam ik aan.

'Hoe gaat het met mijnheer Pembroke?' vroeg hij, terwijl hij me de hand schudde. Alles wees erop dat hij thans menselijkheid in zijn vaandel had geschreven.

'Op van de zenuwen,' zei ik.

Hij knikte begrijpend. Hij droeg een overjas en zag blauw van de kou, alsof hij al geruime tijd buiten was. Het zachte windje van de vorige dag was aanzienlijk guurder geworden en de wolken zagen er dreigender uit, alsof het zou gaan regenen, Yale keek bezorgd naar de lucht en vroeg mij om met hem mee te lopen naar de achtertuin.

De voorkant van het huis zag er triest en doods uit, met lichtbruin triplex tegen alle vensters getimmerd. Vanaf het dak hing een zwaar, zwart dekzeil omlaag om het gat in het midden af te dekken. Aan de achterzijde waren de luiken voor de ramen neergelaten en de kale daksparren waren afgedekt, maar het verwoeste middenstuk lag nog open en bloot voor weer en wind. Verscheidene mannen in overall en met hoge petten op waren daar aan het werk, langzaam stukje voor stukje oprapend uit de kolossale puinhoop, waarna ze ermee naar de afvalcontainer liepen die op korte afstand op het gazon stond.

'Denken ze dat allemaal met de hand te verwijderen?' vroeg ik.

'Zoveel als nodig is,' zei Yale. 'We hebben een verrassing voor u.' Hij wuifde naar een man in een beige overall en met
een hoge blauwe pet, die naar ons toe kwam en mijn naam vroeg.

'Ian Pembroke,' zei ik gewillig.

Hij ritste de voorkant van zijn overall open, stak zijn hand naar binnen en haalde een verfomfaaid donkerblauw voorwerp te voorschijn, dat hij me met een voldaan glimlachje toestak, 'Misschien hebt u dit nog nodig,' zei hij.

Geen juister woord. Het was mijn paspoort.

'Waar ter wereld hebt u dit gevonden?' vroeg ik verheugd.

Hij haalde zijn schouders op en wees naar de rommel. 'We komen altijd wel een paar dingen tegen die onbeschadigd zijn gebleven, We leggen ze voor u op een hoop, maar verwacht u er niet te veel van.'

Ik stopte het paspoort weg in mijn nieuwe Simpson's Barbour en dacht dankbaar dat ik nu geen tijd hoefde te verliezen met een nieuw aan te vragen.

'Bent u misschien al een paar goud-met-zilveren borstels tegengekomen?' vroeg ik.

Tot dusver niet.'

'Het zijn de lievelingsvoorwerpen van mijn vader.'

'We zullen ernaar uitkijken,' zei hij. 'Maar nu hadden we graag dat u op uw beurt ons hielp.'

'Alles wat in mijn vermogen ligt.'

Het was een magere, zeer professioneel ogende man, achter in de veertig, schatte ik, die de indruk gaf van een militair.
Hij vertelde dat hij Smith heette. Hij was explosievendeskundige.

Toen u hier gisterochtend was,' zei hij, 'hebt u toen iets geroken?'

Ik was verbaasd. Ik dacht na.

'Steenstof,' zei ik, 'De wind wierp dat op. Het zat in mijn keel.'

Hij gromde. 'Dit lijkt op een gasexplosie, maar u bent er heel zeker van, niet waar, dat er geen gas in huis was?'

'Absoluut zeker.'

'Weet u hoe cordiet ruikt?' vroeg hij.

'Cordiet? Wat je ruikt na het afvuren van een geweer, bedoelt u?'

'Precies.'

'Nu, ja, ik weet hoe het ruikt.'

'En dat hebt u hier gisterochtend niet geroken?'

Ik keek hem verbaasd aan. 'Er is niemand neergeschoten,' zei ik,

Hij glimlachte heel even. 'Weet u wat cordiet is?' vroeg hij.

'Eigenlijk niet.'

'Het werd algemeen als springstof gebruikt,' vertelde hij, 'tot Nobel in 1867 het dynamiet uitvond. Het is minder krachtig dan dynamiet. Het is een soort hoogwaardig buskruit en het wordt in sommige steengroeven nog steeds gebruikt. Het explodeert betrekkelijk langzaam, met ongeveer vijfentwintighonderd meter per seconde of iets meer. Het ontploft als een gas. Het slaat niet als een stormram kleine gaten in muren, maar heeft meer weg van een zich uitzettende ballon, waardoor ze platslaan.

Ik keek naar het huis.

'Ja, zoals dat,' zei Smith.

'Cordiet...' Ik fronste mijn voorhoofd. 'Het zegt mij niets.'

'De scherpe lucht ervan blijft lang hangen,' zei hij.

'Tja... we waren hier pas tegen tienen en de explosie had om halfvijf 's ochtends plaatsgevonden, en het was tamelijk
winderig, hoewel niet zo erg als vandaag. Het lijkt mij dat iedere mogelijke lucht al moest zijn weggewaaid.' Ik zweeg even. 'En al die mensen die hier vóór ons waren? Wat zeggen die?'

'Die zijn hier vandaag niet,' zei Smith kortaf. 'Ik heb het hun niet gevraagd.'

'Niemand heeft tegen mij iets gezegd over een scherpe lucht,' zei ik.

Smith haalde zijn schouders op. 'We zullen microscopische proeven doen. Dat doen we trouwens toch altijd. Maar cordiet lijkt mij een reële mogelijkheid.'

'Is cordiet gewoon te koop?' vroeg ik, 'Voor iedereen?'

'Nee, waarachtig niet,' zei Smith zeer beslist, 'Een jaar of twintig geleden misschien, maar nu niet meer. Sinds terrorisme een deel van het leven is geworden, zijn de meeste springstoffen streng gereguleerd. Voor een gewoon iemand is er uiterst moeilijk aan te komen. Er zijn een paar explosieve stoffen op de vrije markt, maar detonators om ze tot ontploffing te brengen niet.'

Ik betrapte mij erop dat ik aan cordiet dacht in termen van de kleine hoeveelheden die in vuurwapens gebruikt werden,

terwijl het verwoesten van een half huis daarentegen...

'Hoeveel cordiet zou daarvoor nodig zijn geweest?' vroeg ik, terwijl ik naar de gevolgen wees.

'Ik heb het nog niet uitgerekend. Flink wat.'

'Waar kan het in gezeten hebben?'

'Van alles.'

'Hoe ziet het eruit? Is het een gelei?'

'Nee, nu denkt u aan tnt. Dat is vloeibaar wanneer het in bomhulzen gegoten wordt, en stolt daarna tot een gelei.
Bommen die door vliegtuigen worden afgeworpen zijn van dat type. Cordiet bestaat uit losse korreltjes, net als buskruit.
Om een bruikbaar resultaat te krijgen, dien je het samen te persen. In een kleine ruimte opsluiten. Daarna heb je hitte nodig om de chemische reactie op gang te brengen, die met zo'n snelheid plaatsvindt dat de ingrediënten lijken te exploderen.'

'Lijken!' zei ik, en ik voegde er haastig aan toe: 'Oké, ik geloof u graag, leg het maar niet uit.'

Hij wierp me een enigszins meewarige blik toe, maar brak de lezing af en ging weer terug naar zijn speurtocht tussen de
wrakstukken. Inspecteur Yale vroeg of een van de Pembrokes ooit iets met steengroeven te maken had gehad. Niet dat ik wist, zei ik. Het was iets hoogst onwaarschijnlijks.

'Of anders kennissen die een steengroeve bezaten of in zo'n groeve gewerkt hebben?'

Ik wist het niet. Ik had er nooit over gehoord.

Mijn blik dwaalde weg van Smith en zijn ploegje zoekersnaar-de-waarheid en ik werd mij meer bewust van de toeschouwers achter het touw in de tuin. Het waren er lang niet zoveel als de dag tevoren, maar het werk in uitvoering vormde blijkbaar een trekpleister op zich.

Arthur Bellbrook was er ook weer, druk pratend. Hij moest genieten van de beroemdheid, meende ik. Hij was degene geweest die Moira gevonden had en nu was er het huis... Arthur praatte alsof hij de wijsheid in pacht had, achterover wippend op zijn hielen en zijn buik vooruit stekend.
De honden stonden ongeduldig aan hun riem te trekken. Het maakte Arthur niets uit, veronderstelde ik, dat hij misschien 
al voor de twintigste keer over leven en dood bij de familie Pembroke verhaalde.

Een in mijn hoofd rondzwevende herinnering bracht Arthur in verband met de lucht van cordiet en ik kon er niet op komen hoe dat kwam, tot ik mij herinnerde hoe hij destijds met zijn jachtgeweer in het huis was verschenen, toen hij dacht dat ik een inbreker was.

Ik zette de vage herinnering van mij af, maar zij bleef terugkomen en maakte mij duidelijk dat het niets te maken had met Arthur en jachtgeweren.

Wat dan?

Ik probeerde het mij fronsend te herinneren.

'Wat scheelt eraan?' vroeg Yale die mij gadesloeg.

'Niets.'

'Er is u kennelijk iets te binnen geschoten. Een van uw familieleden heeft wel degelijk iets te maken met steengroeven, is het dat?'

'O nee,' lachte ik half. 'Dat niet. De lucht van cordiet...'

De lucht van cordiet op een mistige morgen, en de tuinman... niet Arthur, maar de oude Fred vóór hem... die tegen ons kinderen zei dat we uit de buurt moesten blijven, weg uit het veld, hij wilde niet dat onze hoofden eraf geblazen werden...

Ik herinnerde het mij opeens weer, als een complete bioscoopscène die op het doek tot leven komt. Ik liep naar Smith, die met zijn blauwe pet op aan het werk was en vroeg zonder inleiding: 'Heeft cordiet nog een andere naam?'

Hij rechtte zijn rug, met een stuk steen en kalk in zijn hand.

'Dat dacht ik wel,' zei bij. 'Het wordt algemeen "zwart kruit" genoemd.'

Zwart kruit.

'Waarom?' vroeg hij.

'Nu, daar hadden we hier destijds wat van. Maar lang geleden, toen we nog kinderen waren. Op zijn minst twintig jaar geleden, misschien nog wel meer. Maar het zou best kunnen zijn... dat iemand van de familie het zich herinnerd heeft... net als ik.'

Yale, die achter mij aan was gekomen om te luisteren, vroeg: 'Zich wat herinnerd heeft?'

'Er stonden destijds vier of vijf kolossale oude wilgen ginds langs de beek, aan de overkant van het veld.' Ik wees.
'Die u nu ziet zijn pas een jaar of twintig oud. Ze groeien heel vlug... ze zijn geplant nadat de oude bomen waren omgehakt. Het waren prachtige oude bomen, enorm groot.'

Yale maakte gebaren dat ik moest opschieten, alsof hij wilde zeggen dat de toestand van lang verdwenen wilgen, hoe
statig ook, niet ter zake deed.

'Ze waren aan het eind van hun leven,' vertelde ik. 'Bij iedere storm braken er grote takken af. Oude Fred, die hier jarenlang tuinman was vóór Arthur, zei tegen mijn vader dat ze gevaarlijk werden en dat ze omgehakt moesten worden, en daarom liet hij een paar houthakkers komen om ze te vellen, Het was verschrikkelijk om ze te zien omvallen...' Ik zou Yale maar niet vertellen dat de halve familie in tranen was geweest. De bomen waren vrienden geweest, speelterrein, klimrek, in onze fantasie een regenwoud van het allerdiepste purper - en na het omhakken was het daglicht te fel en waren de dode rompen tot brandhout gezaagd en in een afvalvuur gegooid. De beek had in het stralende zonlicht niet meer dezelfde geleken — nogal gewoontjes, niet meer door grillige, mysterieuze schaduwen stromend.

'Gaat u door,' zei Yale met half bedwongen ongeduld.
'Wat hebben die bomen ermee te maken?'

'De stronken,' zei ik. 'Die houthakkers zaagden de bomen dicht boven de grond af, maar ze lieten de stronken zitten en
niemand kon ze eruit krijgen. Er kwam een tractor van een boerderij in de buurt die het probeerde...' We hadden destijds een reuzetijd gehad, de hele dag meerijden. 'In elk geval lukte het niet. De stronken lieten zich door niets ter wereld verwijderen en Fred wilde ze daar niet laten wegrotten, en daarom besloot hij ze op te blazen... met zwart kruit.'

'Aha,' zei Yale.

Zwart kruit had op de een of andere manier geklonken alsof het bij piraten hoorde. We waren heel erg geïmponeerd geweest. Fred had aan kruit weten te komen en onder de weerbarstige wortels van de eerste stronk een gat gegraven, dat hij

ermee gevuld had. Een enorme explosie was het gevolg geweest. Het was maar goed dat hij ons uit het veld had weggestuurd, want Fred zelf werd door de klap ondersteboven gegooid, hoewel hij op zo'n dertig meter afstand stond. De eerste boomstronk die uit de grond kwam had eruitgezien als een kruising tussen een olifant en een octopus, maar Malcolm, die geschrokken kwam aangehold om te zien wat er gebeurde, verbood Fred ten strengste de andere op te blazen.

Terwijl ik dit verhaal in grote trekken aan Yale en Smith vertelde, ontrolde zich in mijn hoofd al de tweede spoel film, en ik zweeg tamelijk abrupt toen ik besefte wat ik mij herinnerde.

'Fred droeg de doos met zwart kruit weer naar de gereedschapsschuur en waarschuwde ons dat we daar nooit aan
mochten komen,' vertelde ik. 'We waren behoorlijk dwaas, maar zo gek toch ook weer niet. We bleven mooi van het kruit af. En daar bleef de doos staan, tot hij onder de andere rommel bedekt raakte, en we zagen hem niet meer en dachten er ook niet meer aan...' Ik zweeg, en vroeg toen: 'Zouden explosieven na zoveel tijd nog werkzaam zijn?'

'Dynamiet zou in een gereedschapsschuur niet langer dan een jaar goedblijven,' zei Smith. 'Eén warme zomer zou het
doen ontbinden. Maar zwart kruit —cordiet —is veel stabieler en twintig jaar is daarvoor niets.'

'Waar wachten we op?' zei Yale en hij liep in de richting van de gereedschapsschuur, die achter de garage aan deze kant van de keuken lag.

De gereedschapsschuur was een plek waaraan ik de vorige dag niet had gedacht om erin te kijken - maar zelfs al had ik
dat gedaan, dan betwijfelde ik nog of ik mij het zwarte kruit zou hebben herinnerd. De herinnering eraan had te diep verborgen gezeten.

'Waar staat die kist?' vroeg Yale.

Ik keek perplex naar de inhoud van de schuur. Ik was er in geen jaren geweest en in die tijd was hij van Fred op Arthur
overgegaan. Fred had een omgekeerde sinaasappelkrat gehad om op te zitten als hij schuilde voor zware buien - Arthur 
had een oude haardfauteuil. Fred had een blad met een gebarsten kroes en een doos suikerklontjes gehad en had zijn thee altijd in de keuken gehaald - Arthur had een elektrische ketel. Fred had oude gereedschappen liefdevol onderhouden — Arthur bad glimmend nieuwe met de verf nog op de handvatten.

Achter de gereedschappen en de stoel stonden, in het midden van een gedeelte van de ruime schuur, dingen als maaimachines, kettingzagen en heggescharen, en in het halfduister van de verste hoek stond de door de tijd overbodig geworden oude rommel, net als de spullen in de kelder, in vergeten, wanordelijke hopen bijeen.

Het zag er allemaal onaangeraakt en weinig hoopvol uit, maar Yale liet een paar jonge agenten komen en beval hun alles uit de gereedschapsschuur te halen en ieder voorwerp apart op de grond te leggen. Smith ging terug naar zijn puin, maar Yale en ik sloegen de agenten gade, evenals Arthur Bellbrook, die kwam aangehold zodra hij zag wat er gaande was.

'Wat gebeurt hier?' vroeg hij achterdochtig.

'Wanneer hebt u voor het laatst de gereedschapsschuur opgeruimd?' vroeg Yale.

Arthur was van zijn stuk gebracht en stond op het punt zijn hoofd in de nek te gooien.

'Zeg het maar,' zei ik, 'We willen het alleen maar weten.'

'Ik was het van plan,' verweerde hij zich, 'Dat is allemaal ouwe troep van Fred, dat daar achter.'

De inspecteur knikte en we stonden naar de naar buiten komende optocht van oude, roestige, kapotte en vergeten
rommel te kijken. Ten slotte kwam een van de mannen naar buiten met een vies houten kistje dat ik aanvankelijk niet
herkende omdat het kleiner was dan ik in mijn herinnering gezien had. Hij zette het op de grond naast de andere zaken en ik zei aarzelend: 'Ik geloof dat dit het is.'

'Mijnheer Smith,' riep Yale.

Mijnheer Smith kwam aanlopen. Yale wees naar het kistje, dat ongeveer zo groot was als een krat voor frisdranken, en
Smith knielde ernaast neer.

Het deksel zat dichtgespijkerd. Met een oude beitel wrikte Smith het open en vouwde het geelachtige papier terug dat

zichtbaar werd, In het oude papier zat inderdaad zwart kruit, een half kistje vol.

Smith rook eraan en porde erin rond, 'Het is wel degelijk cordiet en in goede staat. Maar aangezien het hier stond, is het kennelijk niet gebruikt. En trouwens, er zou bij lange na niet genoeg in dit kistje hebben gezeten om zoveel schade aan het huis aan te richten.'

'Tja,' zei ik zwak, 'het was maar een idee.'

'Het idee was niet slecht,' zei Smith. Hij keek om zich heen naar de aangroeiende verzameling afgedankte spullen.
'Hebt u ook detonators gevonden?'

Hij liet iedereen ieder los pakje en blikje openen — een hoop roestige nietjes en spijkers kwam voor den dag en oude
hangsloten zonder sleutels en verteerde batterijen, maar niets dat hij kon identificeren als een voorwerp waarmee je een explosie op gang kon brengen.

'Onovertuigend,' zei hij schouderophalend en hij keerde naar zijn puinberg terug.

Yale zei tegen Arthur dat hij het cordiet moest laten staan en met de rest mocht doen wat hij wilde, en Arthur begon de
uit elkaar vallende rommel in de afvalcontainer te gooien.

Ik probeerde mij te verontschuldigen voor alle tijdverspilling, maar de inspecteur viel mij in de rede.

'Wie van uw broers en zusters waren erbij toen u naar het opblazen van die boomstronk stond te kijken?'

Ik zuchtte, maar het moest onder ogen worden gezien.
'Gervase, Ferdinand
en ik waren in die tijd altijd samen, maar een paar van de ouderen waren er ook. Ook nadat ze volwassen waren geworden kwamen ze nog vaak het weekend over, Vivien spoorde ze daartoe aan, zodat Malcolm ze niet zou uitsluiten. Alicia had er een ontzaglijke hekel aan. In elk geval weet ik dat Lucy erbij was, omdat ze een gedicht schreef over boomwortels die blind naar de hemel gilden.'

Yale trok een sceptisch gezicht.

'Ze is dichteres,' zei ik hulpeloos. 'Heeft gepubliceerd.'

'Dat wortelgedicht is gepubliceerd?'

'Ja.'

'Goed dan. Zij was er dus bij. Wie nog meer?'

'Iemand droeg Serena op zijn schouders toen we voor de explosie uit het veld weg moesten. Ik denk dat het Thomas
moet zijn geweest. Hij probeerde haar altijd aan het lachen te maken.'

'Hoe oud was u allen in die tijd?' vroeg Yale.

'Ik weet het niet precies.' Ik dacht diep na. Alicia was niet lang daarna vertrokken. 'Misschien dat ik dertien was. Gervase is twee jaar ouder, Ferdinand een jaar jonger, Lucy zal misschien... eh... tweeëntwintig zijn geweest, zo iets, en Thomas negentien. Serena moet zes geweest zijn, als ik het zo uitreken, en Donald... ik weet niet of hij erbij was of niet... hij zal toen vierentwintig geweest zijn.'

Yale haalde peinzend zijn notitieboekje voor den dag en vroeg mij de leeftijden te herhalen, te beginnen met Donald.

'Donald vierentwintig, Lucy tweeëntwintig, Thomas negentien, Gervase vijftien, ikzelf dertien, Ferdinand twaalf, Serena zes.'

'Mooi,' zei hij, en hij zette er een vette punt achter.

'Maar wat maakt dat allemaal uit, als het cordiet hier nog steeds is?' vroeg ik.

'Ze hebben allemaal de kracht van de explosie gezien,' zei hij. 'Ze hebben allemaal gezien hoe de tuinman op dertig meter afstand ondersteboven werd gegooid, zei u dat niet?'

Ik keek naar het verwoeste huis en zei wanhopig: 'Geen van hen kan het gedaan hebben.'

Yale stopte zijn notitieboekje weer weg, 'Misschien dat u gelijk hebt,' zei hij.

Smith kwam weer op ons toegelopen. 'U hebt me op een idee gebracht,' zei hij. 'Met die drie boomstronken. Kunt u de ligging van de kamers voor me tekenen, heel precies, met name die op de bovenverdieping?'

Ik zei dat dat wel moest lukken en om uit de wind te zijn gingen we gedrieën de garage in, waar ik een stuk papier op de motorkap van Moira's auto legde en mijn best deed.

'De zitkamer besloeg het hele gedeelte tussen de twee dikke muren, zoals u weet,' zei ik. 'Ongeveer negen meter. Daarboven...' — ik schetste het - '...lag mijn kamer, ongeveer tweeënhalve meter breed en drieënhalf diep, met aan de korte zijde een raam dat uitkeek op de tuin. Daarnaast lag Malcolms slaapkamer, ik denk zo'n vierenhalve meter breed en veel dieper dan de mijne. De gang buiten liep er met een hoek omheen... en dan zijn badkamer, eveneens op de tuin uitkijkend, met een soort kleedkamer aan de achterkant, waarvandaan je ook in de slaapkamer kon komen...' Ik tekende het.

'De hele suite van Malcolm zal ongeveer zes meter zeventig breed zijn geweest aan de tuinkant, bij ongeveer vijf tot vijfenhalve meter diep.'

Smith bestudeerde de tekening. 'Uw kamer en de suite samen waren dus min of meer identiek aan de zitkamer?'

'Ja, ik dacht het wel.'

'Een groot huis,' merkte hij op,

'Vroeger was het nog groter. De keuken was heel vroeger een ontbijtkamer en waar nu de garage is lagen de keuken en
de bediendenvertrekken. En aan de andere zijde, waar nu de gang naar de tuin loopt, lagen wapenkamers en bloemenkamers en muziekkamers, een complete doolhof. Ik heb die vleugels niet meer gekend, alleen maar foto's ervan gezien.
Toen Malcolm het huis erfde heeft hij ze laten afbreken, om het eenvoudiger in onderhoud te maken, zonder de zwermen bedienden die zijn moeder had.'

'Hm,' zei hij. 'Dat verklaart waarom er geen zijramen op de benedenverdieping zijn.'

'Inderdaad,' beaamde ik.

Hij leende mijn pen, maakte een paar berekeningen en fronste zijn wenkbrauwen.

'Waar precies stond het bed van uw vader?'

Ik tekende het in. 'Het bed stond tegen de muur tussen zijn kamer en de grote overloop, die meer een soort zitje was, aan de overkant van de hal.'

'En uw bed?'

'Tegen de muur tussen mijn kamer en die van Malcolm.'

Smith bestudeerde de plattegrond enige tijd en zei toen: 'Ik denk dat de lading hier centraal geplaatst was. Had uw vader toevallig een kledingkist of zo iets aan het voeteneind van zijn bed staan?'

'Ja, inderdaad,' zei ik verrast. 'Een langwerpige kist met een gecapitonneerd deksel om op te zitten. Hij bewaarde er zijn tennisspullen in toen hij nog speelde.'

'Dan zou ik zeggen dat de explosie daar moet hebben plaatsgevonden. Of onder het bed van uw vader. Maar als er een kist aan het voeteneind stond, houd ik het daar op.'
Smith leende nogmaals de pen voor nog een paar berekeningen en trok ten slotte een aarzelend gezicht.

'Wat scheelt eraan?' vroeg ik.

'Mmm... tja, vanwege uw boomstronken moest ik aan een springstof denken die boeren en landeigenaren weleens gebruiken en die veiliger is dan cordiet. Ze gebruiken het om boomstammen mee op te blazen, geblokkeerde sloten mee
vrij te maken, dat soort dingen. Je kunt de grondstoffen overal onbeperkt kopen en zelf mengen.'

'Dat klinkt ongelooflijk,' zei ik.

Hij glimlachte flauwtjes, 'Het is niet zo makkelijk om aan de detonators te komen om het te laten exploderen.'

'Wat is het dan?' vroeg ik.

Ook Yale luisterde met grote interesse.

'Kunstmest met dieselolie,' zei Smith.

'Wat?' Mijn stem klonk teleurgesteld en de glimlach van Smith verbreedde zich.

'Ammoniumnitraat,' zei hij. Dat kun je in fijne korreltjes bij zaadhandelaren en tuincentra kopen. Vermeng het met
dieselolie. Doodsimpel. Voor zover ik mij kan herinneren, maar ik zou het voor de zekerheid moeten opzoeken, dien je zestien delen kunstmest op één deel olie te nemen. Het enige probleem is,' zei hij terwijl hij aan zijn neus krabde, 'dat je er volgens mij heel wat van nodig hebt om een schade teweeg te brengen zoals we hier zien. Ik bedoel, nogmaals, ik zou het moeten opzoeken, maar ik meen me te herinneren dat het zo iets is als de inhoud in kubieke meters gedeeld door drie, uitkomst in kilo's.'

'De inhoud waarvan?' vroeg ik.

'De inhoud van de ruimte die door de explosie bestreken dient te worden.'

Hij zag de gemengde gevoelens die ik op mijn gezicht te lezen voelde staan en deed in elk geval wat aan de onwetendheid.

'Zeg dat je alles binnen een ruimte van drie bij drie bij drie meter doeltreffend verwoest wilt zien. Zevenentwintig kubieke meter, oké? Om en nabij de inhoud van uw slaapkamer. Deel dat door drie, uitkomst negen. Negen kilo springstof benodigd.'

'Is dat de reden,' zei ik langzaam, 'waarom in verslagen van terroristische aanslagen vaak zo precies melding wordt
gemaakt van het gewicht van de gebruikte bom?'

Inspecteur Yale knikte alsof hij er alles van wist.

'Maar u denkt niet dat deze bom in mijn slaapkamer is afgegaan,' zei ik.

'Nee, Met negen kilo ammoniumnitraat zou er niets van uw slaapkamer zijn overgebleven en eromheen een geweldig gat zijn geslagen, maar ik dacht niet dat het halve huis erdoor zou instorten. Als we dus aannemen dat het ding in een kist aan het voeteneind van het bed heeft gelegen, zoeken we naar iets in de orde van grootte van...' - hij maakte nog een paar berekeningen - '...laten we zeggen minstens vijfenzeventig kubieke meter voor de slaapkamer van uw vader... dat is vijfentwintig kilo springstof.'

'Dat is veel,' zei ik toonloos.

'Ja. Een grote koffer vol. Maar die hoeveelheid heb je ook nodig als je cordiet zou gebruiken. Om dit hele huis op te blazen zou je vier keer die hoeveelheid nodig hebben, geplaatst op zo'n vier plaatsen op de benedenverdieping, dicht tegen de dikste muren aan. De mensen denken vaak dat een kleine hoeveelheid springstof een enorme verwoesting kan aanrichten, maar dat is niet waar.'

'En hoe wordt het tot ontploffing gebracht?' vroeg ik.

'Aha.' Hij toonde de beroepsglimlach van iemand die niet van plan is zijn geheimen prijs te geven. 'Laten we het houden op knalkwik, plus vermoedelijk een elektrisch circuit.'

'Legt u dat eens uit,' zei ik.

Hij aarzelde, en haalde toen zijn schouders op, 'ando ontploft niet uit zichzelf, het is heel stabiel.'

'Wat is ando?' onderbrak ik hem.

'Ammonium-nitraat-diesel-olie. De eerste letters. Afgekort ANDO.'

'O ja. Pardon.'

'Je steekt er dus een pakketje in van iets dat snel explodeert — de ontstekingsinrichting in feite. Dan maak je een voorziening om de ontstekingssubstantie te verhitten, een brandende lont bij voorbeeld of door middel van een elektrisch circuit, waarvoor gewone batterijen voldoende zijn.
De hitte doet de detonator ontploffen, de detonator doet de ando ontploffen. Et voil
à...'

'Boem, dood.'

'Precies.'

'Om halfvijf 's ochtends zal het wel een tijdbom geweest zijn, dacht u niet?' vroeg ik.

Mijnheer Smith knikte verheugd. 'Daar zoeken we naar.
Als het bij voorbeeld een wekker geweest is, dan vinden we waarschijnlijk de stukken ervan. Als we maar vlijtig genoeg zoeken, vinden we ze meestal wel. Ze verdampen niet bij de explosie, ze vliegen overal in het rond.'