11
Sinds ze op Nevis verbleef was het nog niet voorgekomen dat als ze met haar kopje thee naar buiten stapte, aan de overkant meneer Braun niet naar haar zwaaide. Na een korte nacht met Karen kwam Patty laat in de ochtend uit bed en desondanks trof ze meneer Braun niet aan. Ze stak het grasveld over om poolshoogte te nemen.
De kar van de schoonmaakster stond op het grindpad. Patty streek met een hand over de stapel zachte schone badlakens. Haar oog viel op een blauwe vuilniszak die aan het karretje hing. Er lagen vellen papier met wilde houtskoolschetsen in. Ze wilde die beter bekijken, maar Maria snelde naar buiten.
‘Sorry, miss.’
Patty ging naar binnen. Op de tafel lag het exemplaar van de Stern dat ze de avond daarvoor aan meneer Braun gegeven had. Ze pakte het tijdschrift op. Het was enigszins verkreukeld, hij had het in elk geval doorgebladerd. Patty keek naar de cover: BLUTBAD AM SCHULHOF.
Ze had het uitgedokterd, oorzaak en gevolg. Ze begreep nu hoe het liep, hoe de geest van haar overbuurman werkte.
Haar gedachten werden wreed verstoord doordat ze omvergelopen werd door vier politiemannen, die het huisje bezetten alsof het om een oefening van de mobiele eenheid ging. Agent 1 bleef achter bij de voordeur en hield Maria buiten. Agent 2 zette Patty met haar rug tegen een muur en ging breed voor haar staan. Agent 3 posteerde zich met zijn rechterschouder tegen de wand naast de slaapkamerdeur. Agent 4 trapte de slaapkamerdeur in met zijn zware laars. Vervolgens maakte de bolle commissaris zijn entree.
‘Meneer Braun wordt voor nader verhoor meegenomen,’ zei hij.
De vorige hoogste politiefunctionaris op Nevis, die op zijn 53ste in zijn slaap aan een hartinfarct overleden was, had de nieuwbouw van het hoofdbureau in Charlestown geleid. Hij had zich een idee gepermitteerd dat op een speelse manier educatief genoemd mocht worden. Naast de hoofdingang van het complex, waarop statig Magistrate’s Court stond, was een cel gebouwd met een etalage. Achter twee meter hoge tralies lag een betonnen cel van drie bij vier meter waarin slechts een houten bankje stond dat stevig aan de muur geklonken was. Als in de tweede helft van de middag de zon genadeloos op het bureau scheen, werd de cel een oven.
Meneer Braun trof het niet. Hij kreeg deze cel met straatzicht toen de zon op haar hoogste punt stond. Slechts een enkele voorbijganger durfde een steelse blik op de arrestant te werpen.
Meneer Braun zat tweeënhalf uur in het gloeiend hete, kleine kamertje van het politiebureau. Hem was nog niets gevraagd en niets te drinken aangeboden. Toch onderging meneer Braun zijn lot gelaten en onbeweeglijk. Het kan niet alle dagen feest zijn, was wat hij dacht. Bovendien wist hij zijn geweten zuiver.
Eindelijk ging de deur van de cel open en een agent liet een man binnen die verlegen glimlachte. Meneer Braun kende hem, het was de dokter die wel eens naar The Hermitage kwam om naar een zieke toerist te kijken. De dokter verontschuldigde zich. De commissaris had hem verzocht meneer Braun bloed af te nemen, had hij daar bezwaar tegen? Dat had meneer Braun niet. Wel wilde hij graag weten waarom. De dokter vertelde dat de commissaris een DNA-onderzoek had gelast. Op blijmoedige en samenzweerderige toon voegde hij daar aan toe dat spoedig resultaat van dit onderzoek niet te verwachten viel. Het zou al een wonder zijn als de politie van Nevis het bloedmonster ongeschonden naar het laboratorium in Florida wist te krijgen.
Nadat meneer Braun bloed had afgestaan zette hij zich op het bed. Het was niet zo warm meer en nog steeds onderging meneer Braun zijn lot gelaten. Hij had als kind geschuild en geslapen in een kamertje dat kleiner was dan deze ruimte en, zeker in de zomer onder het platte dak, heter. En toen waren er ook nog de geluiden geweest. Van zijn vader en zijn moeder. Van zijn vader en zijn zusje. Van zijn vader en de hoer die hij gehuurd had van het geld dat klaarlag voor de huisbaas.
De geluiden van het verleden mengden zich met stemmen uit het heden. Twee vrouwen maakten een hoop kabaal achter de celdeur.
‘Het is mooi geweest, we nemen hem mee naar huis.’
Karen, de amazone van de strandtent op Qualie Beach.
‘Zijn gezondheid laat dit niet langer toe.’
Patty, de vrouw die als een vriendin was geworden.
‘U bent verantwoordelijk als hem iets overkomt,’ stelde Karen. ‘Of wilt u soms dat ik de eerste minister in Basseterre op de hoogte stel?’
De politieman gromde wat.
‘We vinden hier wel een oplossing voor,’ suste Patty. ‘De commissaris is een redelijk mens.’
‘Ja, alles heeft hier zijn prijs,’ snierde Karen. ‘Ik ken hem echt, hoor. Denzil Llewellyn Douglas. Mag ik uw telefoon anders even gebruiken?’
Patty mompelde wat. Een sleutelbos rinkelde. Hadden ze de commissaris overtuigd of omgekocht?
Hij was vrij. De vrouwen lachten en vierden hun overwinning. Hij wilde per se op de achterbank van de jeep zitten. Een barstende koppijn brak door. Misselijk slofte hij naar zijn huisje. Hij voelde zich oud en moe. En bezoedeld, vooral bezoedeld.
Patty, Karen en Roger keken meneer Braun na. Hij keek niet op of om en verdween rechtstreeks in zijn huisje.
‘Misschien moeten we hem wat te eten brengen,’ zei Patty.
‘Ze hebben hem niet lang vastgehouden,’ constateerde Roger.
Patty keek liefdevol naar The Blue House. ‘Hij is ook onschuldig.’
‘Natuurlijk. Maar toch, ze hebben hem niet lang vastgehouden.’
Ze zwegen even.
‘Misschien een tosti of zo,’ zei Patty. ‘Met een koud biertje.’
‘Ze kennen hem allemaal hier,’ stelde Roger. ‘Ze weten dat hij geen vlieg kwaad zou doen. De dokter is bij hem geweest, hoorde ik. Die kent hem ook.’
‘Het is zo’n prachtig eiland,’ verzuchtte Patty.
‘Een vredig eiland,’ vulde Roger aan.
‘Yeah, right,’ zei Karen.