Proloog 

Verboden toegang meldt het houten bord. In eerste instantie begrijpt ze helemaal niet wat daarmee wordt bedoeld. Twee simpele woordjes, waarmee opeens het verloop van een hele dag wordt verstoord. Ze zijn immers uitsluitend om deze reden naar Ma-riazell gekomen. Om een kaarsje op te steken in de basiliek. Zoals elk jaar. Brigitta Sirny verroert zich niet. 'Verboden toegang, ' leest ze nogmaals. 'Ouders zijn aansprakelijk voor hun kinderen. ' Juist nu, denkt ze. 'Wegens verbouwing gesloten. ' Juist vandaag. 'Wat is er, oma?' Helena trekt haar aan haar broek. 'De lichtgrot is dicht, ' zegt Brigitta Sirny. 'We kunnen geen kaarsje opsteken. Jullie weten toch waarom we dat elk jaar doen. ' Alina kijkt de anderen aan. Ze is het kleinst van allemaal en snapt nog niets van kaarsen en verbouwingen. 'Ik weet waarom, ' zegt Michelle. 'Voor Natascha. ' Brigitta Sirny pakt haar kleindochters bij de hand, draait zich om en laat de kerk achter zich. Het heeft geen zin. En de kinderen hebben honger. Het is tussen de middag, kort na half een.  'Ik wil worstjes, ' zegt Michelle. 'Ik wil friet, ' roept Helena. De menukaarten in Konditorei Pirker in Mariazell veroorzaken nogal wat opwinding. Brigitta Sirny bestelt. Voor zichzelf slechts koffie. In eten heeft ze geen trek. 'Willen jullie ketchup?' vraagt ze. De worstjes worden gebracht, de frietjes ook. De meisjes zijn druk bezig. Het bord is niet langer het enige waar ketchup op zit. Brigitta Sirny zoekt in haar tas naar een zakdoek. 'He, ' zei ze, 'nu ben ik mijn mobieltje vergeten. ' Het laat de kinderen koud. 'Wat gaan we eigenlijk doen wanneer Natascha weer terugkomt?' Opeens is het stil. Brigitta Sirny kijkt haar kleindochter aan. Michelle stelt die vraag zomaar, uit het niets. Achtenhalf jaar lang hangt hij al in de lucht, en het is vreemd dat niemand hem eerder heeft gesteld. Zo concreet. Brigitta Sirny krijgt opeens kippenvel, hoewel de zon schijnt en het zesentwintig graden is. 'Dat komt wel goed, ' zegt ze. Na alles wat ze al heeft meegemaakt, krijgt ze zichzelf in gevallen als deze weer snel onder controle. 'We hebben plaats zat thuis, de woning is groot genoeg. ' Brigitta Sirny pakt haar koffiekopje. 'We zullen haar kamer een likje verf geven, ' zegt ze. 'Mintgroen, want roze past niet meer. ' Ze zette de koffie neer zonder een slok te hebben genomen. Het is kort voor enen. 'Daar is mijn mobieltje. ' Brigitta Sirny loopt de paar stappen naar de tafel. Drie gemiste oproepen. Twee van de nummers zeggen haar niets. Normaal gesproken zou ze terugbellen, maar nu niet. In de kitchenette zet ze koffie. De vakantiewoning op de boerderij in Wienerbruck is een soort tweede thuis. 'Hoe was het in de lichtgrot?' vragen de jongens. Markus en René zijn thuisgebleven. 'We zijn helemaal niet... ' Verder komt Brigitta Sirny niet. Haar mobieltje gaat. Ze neemt op. 'Goedemiddag, mevrouw Sirny. Dat is lang geleden. Hoe is het?'  Brigitta Sirny draait er niet omheen. De journaliste die ze aan de lijn heeft, belt niet uit interesse. 'Is er iets aan de hand? Is er nieuws? Over Natascha?' 'Nou... ik weet niet of ik het tegen u mag zeggen... Ik wil niet dat u boos wordt als het straks niet waar blijkt te zijn... ' 'Als wat niet waar blijkt te zijn?' Brigitta Sirny's toon wordt scherper. 'In Deutsch Wagram is een jonge vrouw opgedoken. Ze beweert Natascha te zijn. ' Brigitta Sirny verbreekt de verbinding. Sabina en de vijf kinderen kijken haar aan. Er is iets gebeurd. Dat zien ze aan haar gezicht. Iedereen begint door elkaar te praten. Brigitta Sirny begint meteen opnieuw te bellen. Belt een collega van haar werk. Vraagt naar het nummer van de politie in Deutsch Wagram. Twintig minuten lang probeert ze iemand aan de lijn te krijgen. Het lukt niet. Dan wordt ze zelf gebeld. 'Goedemiddag, mevrouw Sirny. Fischer, recherche. Tijd niet gesproken... ' 'Is ze het?' 'Negenennegentig procent kans van wel. ' Het is het einde van de middag. Even na vijven. Woensdag, 23 augustus 2006.  


Een

Mijn leven in de hel begon om half zes. Maar dat wist ik toen nog niet. De wekker ging, zoals altijd. Ik stond meteen op, zoals elke dag. Ik waste me, deed mijn haar, gaf de katten te eten, zette koffie. Niets wees erop dat op deze tweede maart 1998 mijn hele leven overhoop zou worden gehaald. En het leven van mijn dochter. Mijn dochter Natascha. In haar kamer was nog geen geluidje te horen. Ze kwam niet graag haar bed uit. Dat geldt voor alle kinderen van tien. Ik kon haar nog wel een paar minuten laten liggen. De koffie was klaar. Ik ging aan tafel zitten en stak mijn eerste sigaret op. 'Natascha! Wakker worden, het is half zeven!' Ik klopte op haar deur en liep nogmaals naar de badkamer. In haar kamer bleef het stil. 'Toe, kom je bed uit! Je weet toch dat je vandaag vroeger moet opstaan?' Ze was nog niet gewend aan haar bijlessen Duits. Die begonnen eerder dan de gewone lessen op school, om tien voor half acht. En vandaag was het pas de derde keer. Ik ging op de rand van haar bed zitten en schudde haar zachtjes door elkaar. 'Jouw schuld, ' mompelde ze half slapend. 'Je hebt me niet op tijd wakker gemaakt, nu kom ik te laat. '  'Je redt het nog wel, maar dan moet je nu wel opschieten. Ik heb je kleren al klaargelegd. ' Ik doelde op de geruite jurk van spijkerstof die op haar stoel lag. 'Die trek ik echt niet aan, ' zei Natascha, maar ze was in elk geval wakker. 'Ik wil een broek aan. En ander ondergoed. ' 'Je trekt aan wat ik voor je uitzoek. Dat doe ik toch niet voor niets?' Ze stond op, liep naar de kast en rommelde erin. Wanneer ze goedgeluimd was, noemde ze me soms Mausi. Nu kon er niet eens 'mama' van af. Ik liet haar alleen met haar slechte humeur. Dat van mij was ook niet al te best meer. 'Waar is je bril?' vroeg ik, toen ze eindelijk aangekleed de keuken in liep. Ze gaf geen antwoord. 'Je bril, die heb je op school nodig. ' Nog steeds niets. 'Moet ik je naar school brengen?' 'Nee, ik ga wel alleen. ' 'Zeg, niet zo brutaal. ' In het voorbijgaan gaf ik haar een tik tegen haar wang. Zonder een woord te zeggen pakte Natascha haar rode windjack van de kapstok, hing haar schooltas over haar schouder en liep naar de voordeur. 'Dag, hoor, ' riep ik haar na. 'Krijg ik geen zoen?' 'Daa-haag, ' riep ze terug. Ze klonk super chagrijnig. Ik stond al op het balkon toen Natascha het portaal van onze flat verliet. Ze liep niet sneller dan gewoonlijk, ik keek haar bij elke stap na. Ze was de enige op het binnenplein. Het was een sombere dag, je kon de winter nog ruiken. Ik wachtte totdat ze nog één keer naar me zou opkijken. Ze wist dat ik daar stond. De paar keer dat ze alleen naar school was gegaan had ik haar steevast uitgezwaaid. Maar ze draaide zich niet om. Ze zag er heel klein uit, maar misschien lag dat aan de zevende verdieping. Toen sloeg ze de hoek om en verdween uit het zicht. Ik dacht er verder niet over na.  Er was iets mis met mijn auto. De wielen leken aan het wegdek vast te kleven en ik had het idee dat ik een tientonner aan het uitparkeren was. Er was iets niet in orde; misschien waren het de banden. Als ik mazzel had. Als het niet zo was, was het misschien wel het stuur. Dit kon ik met mijn werk niet gebruiken. Als chauffeur voor Tafeltje-Dek-Je heb je een auto nodig. En vandaag moest ik niet alleen mijn gebruikelijke bezorgronde rijden, maar ook nog naar de belastingadviseur. Ik reed de WagramerstraBe in, maar het werd niet beter. Ik stopte bij een tankstation en bleek geluk te hebben. 'Uw banden zijn te zacht, ' zei de pompbediende, en hij vulde ze bij. Voor een maandag was het rustig op straat. Aan het begin van de week is heel Wenen doorgaans opgefokt, of in elk geval degenen die aan het verkeer deelnemen. Of misschien was ik wel een paar minuten later dan gewoonlijk. Ook in de BöcklinstraBe was het ergste al achter de rug. Er was zelfs een plekje vrij, precies voor het uitgiftepunt van Tafeltje-Dek-Je. 

Ik laadde mijn maaltijden in en reed mijn rondjes door de stad. Gürtel. Heiligenstädter Lände. TaborstraBe. Marxergasse. Ring. Gürtel. Ik kende de weg. De belastingadviseur lag uit de route. Richting Döbling, bij het Türkenschanzpark. Ik gaf mijn ordners met papieren af en ging snel weer weg; over een faillissement praat je niet graag. Hij had wat hij nodig had. Nu wilde ik naar huis. Het faillissement speelde voortdurend door mijn hoofd. Dat had allemaal niet hoeven gebeuren. Ik had mijn uiterste best gedaan het eettentje draaiende te houden. Het had een succes kunnen worden, als Koch maar een handje had geholpen. En een beetje minder had gezopen. Koch heten en alleen maar naar de keuken komen als de fles leeg is. Ex-mannen! 'Hallo, Brigitta!' In eerste instantie besefte ik niet waar de stem vandaan kwam. De stem van Koch. Onwillekeurig draaide ik mijn hoofd naar links. Daar zat hij. In de auto naast de mijne. In de NuBdorferstraBe. Midden in de file. Ik draaide het raampje naar beneden.  'Hallo. ' 'Wat doe jij hier?' Ik had geen zin daarop te antwoorden. Hij had me al failliet laten gaan, aan nog meer gedoe had ik geen behoefte. 'Waar is het paspoort van Natascha?' 'Dank je wel, met mij gaat het ook prima. Haar paspoort? Hoezo?' 'Sinds jullie zijn teruggekomen uit Hongarije kan ik het nergens meer vinden. Ik heb gisteravond overal lopen zoeken. Ligt het soms nog bij jou?' 'Het zit...' De rest van de zin ging verloren in het lawaai van de tram die net passeerde. 'Wat?' 'In de zak van haar windjack. Links! In de zak aan de linkerkant!' De stoet auto's zette zich in beweging. Het meisje zat doodstil op haar stoel. Niet omdat de les haar zo vreselijk boeide, maar omdat het de enige manier was waarop ze zich kon concentreren. Ze was nog steeds op weg naar school. Liep over de Rennbahnweg. In gedachten was het daar heel anders. Ze zette de ene voet voor de andere, de schooltas op haar rug zwaaide van de ene naar de andere schouder heen en weer. Ze keek bijna niet op van het trottoir. Totdat de bomen groter werden. Ze wist niet waarom ze opeens had opgekeken. Naar dat witte bestelbusje een stukje verderop. Naar dat meisje, dat dezelfde kant op slenterde als zij. Naar de man, die haar tegenhield. Die haar vastpakte. De auto in trok. Het portier dichtgooide en wegreed. Het geluid van de bel voor de pauze verdreef de gedachten uit haar hoofd. Maar niet helemaal. Ik moet het aan de juf vertellen, dacht ze.'... en toen pakte hij haar vast en trok haar het busje in en toen gooide hij het portier dicht en toen reed hij weg. ' De juf klopte haar liefkozend op haar rug. 'Je hebt een veel te grote fantasie, die moet je maar wat meer voor je houden. '  Er was weer eens geen parkeerplekje te vinden. Vanaf vier uur 's middags komen alle bewoners van de flats rond de Rennbahnweg thuis, dan moet je gewoon mazzel hebben. Daar was nog een gaatje. Ik keek op mijn horloge. Precies op tijd. Natascha zit tot vier uur in de naschoolse opvang, ze kan elk moment thuiskomen. De katten begroetten me in de gang. Ik liep naar de keuken en haalde het voer uit de kast. 

Ze gingen voor me zitten en keken naar me. Daarna stortten ze zich op hun bakjes. Ze aten snel, ze waren de hele dag alleen geweest. Ik ging aan de eettafel zitten en keek naar hen. Ik stak een sigaret op. Ik vroeg me af wat ik voor het avondeten moest klaarmaken. Af en toe moest ik aan Koch denken. Dat was me al een hele tijd niet meer overkomen. We waren al bijna vier jaar uit elkaar, en niet één keer had zijn pad het mijne gekruist. En nu had hij zomaar naast me voor het rode stoplicht gestaan. Ik drukte mijn sigaret uit en vroeg me af of het paspoort echt in haar rode windjack zat. Hopelijk zat het er nog als ze thuiskwam. Ik keek weer op de klok. Half vijf. Waar bleef dat kind? 'Tante Joesi?' De stem had hetzelfde geklonken, maar er werken wel meer tantes bij de naschoolse opvang. 'Is ze er niet? Dan bel ik later nog wel een keer. ' Wanneer later? Het was al vijf uur. Ik hing op en draaide het volgende nummer. Jürgens kinderen gingen naar de kleuterschool die vlak achter de opvang lag. Misschien wist hij meer. 'Nee? Heb je niets gezien? Bedankt. ' De naschoolse opvang ligt aan de Oswald-Redlich-Strabe. Kubin-platz. Rennbahnweg. Wagramerstrabe. Langs de flats. Dat is nog geen twintig minuten lopen. Ik belde nogmaals naar de opvang. 'Aha, tante Joesi, godzijdank. Is Natascha nog bij jullie?' Op 'nee' had ik niet gerekend. 'Waar is ze dan... Ja, natuurlijk is ze naar school... Wie zegt dat? Conny? Conny beweert dat ze helemaal niet op school was?' God o god. Er is iets gebeurd. In het voorbijgaan griste ik mijn jas van de kapstok en rende naar  de lift. Het duurde een eeuwigheid voordat die de zevende verdieping had bereikt. De wijkpost lag vlakbij, aan de Rennbahnweg, maar het leek honderd kilometer ver. Ik trok de deur open. 'Is er iets gebeurd? Is er een ongeluk gebeurd? Mijn dochter... ' De agent reageerde gelaten, maar niet onbeleefd. 'Gaat u maar even rustig zitten, dan kijk ik het na. Wat is er precies aan de hand?' 'Mijn dochter... Ze is niet van de naschoolse opvang thuisgekomen... Ze zeggen dat ze vandaag niet eens op school was... Er moet iets gebeurd zijn! Hebt u geen... ' 'Rustig aan. Hoe heet u, en hoe heet uw dochter?' 'Brigitta Sirny. En mijn dochter heet Natascha. Natascha Kam-pusch. ' De man bladerde door zijn papieren en schudde zijn hoofd. 'Nee, daar kan ik niets over vinden. ' 'Wat moet ik nu doen?' 'Afwachten. Die duikt wel weer op. En zo niet, dan moet u aangifte doen van vermissing. Maar niet hier. ' 'Waar dan wel?' 'Op het bureau aan de Schrödingerplatz. ' Het klonk als een afscheid. In vijf minuten loop je van dat bureau naar onze woning, in trapportaal 38. Ik deed het in twee. Ik keek niet naar links of naar rechts. Ik wist dat ik Natascha hier niet zou aantreffen. Ik zag haar onder de tram liggen. Geschept worden door een auto. Op de intensive care. Ik beefde over mijn hele lichaam. Het ging allemaal veel te langzaam. De lift. De deur van het slot halen. Bellen. Ik moest Koch zien te bereiken. Hij is toch haar vader. Hij nam niet op. Het volgende nummer. Claudia. 'Je zusje is verdwenen. Ze was niet op school. En ze is niet thuisgekomen. Is Jürgen er? Ik moet naar de politie. Op de Schrödingerplatz. Kan hij me brengen? Ik ben bang. '  'Wacht u maar even op de gang. ' De toon was bars. De toon van een agent. Onpersoonlijk. Niet betrokken. Niet geïnteresseerd. Maar dat was niet het ergste. Het ergste was het wachten. Op die lelijke gang met niets anders dan drie harde houten stoelen, een tafel met een kunststof blad vol zinloze formulieren, muren waar de verf van afbladderde en zeil waarin de voetafdrukken te zien waren van anderen die hier hadden gewacht. Ik ging zitten, zoals me was opgedragen. En stond meteen weer op. Je zit niet lekker wanneer je moet wachten. Wanneer je weet dat je op iets wacht wat je helemaal niet wilt weten. Wanneer je eigen kind is verdwenen, ergens daarbuiten. De onzekerheid, die is het ergste. Boven de deur van de spreekkamer hing de bondspresident in een zwart lijstje. Naast hem hing een klok. Ik volgde met mijn blik de secondewijzer, maar die leek amper vooruit te gaan. 

Ik stapte op de afdrukken op de vloer, volgde die een stukje. Ging zitten. Stond weer op. Uit de kamer kwam geen enkel geluid. De tijd stond stil. Tien minuten lang. Voor mijn gevoel was het tien jaar. 'Misschien valt het allemaal wel mee, ' zei Jürgen. Hij was beter in zitten dan ik. 'Misschien is ze bij een vriendinnetje aan het spelen. ' 'Je weet best dat het niet meevalt. Natascha gaat niet bij een vriendinnetje spelen, ze komt altijd meteen naar huis. ' 'Ja, dat weet ik. ' Vervolgens was ik weer alleen met de bondspresident en de klok. Toen de deur openging, dook ik ineen. De agent was bijna breder dan de deuropening. Fors, stierennek, reusachtig gezicht. Zijn lijf knapte bijna uit zijn uniform. Dat mag wel snel worden uitgelegd, dacht ik. Dat had ik nog wel kunnen doen, want eenmaal geleerd vergeet je het niet, ik heb mijn halve leven als naaister gewerkt. Gek waar je op zo'n moment allemaal aan denkt. 'Komt u binnen. ' 'Ik wil graag aangifte doen van vermissing. Mijn dochter is zoek, ik was al op de wijkpost aan de Rennbahnweg. Daar hebben ze gezegd dat ik hierheen moest gaan, voor de aangifte van vermissing. 'Wat een  term. En toch was dat hetgeen waar ik me aan vastklampte. Het was de enige verbinding tot mijn kind. 'Momentje. Momentje, mevrouw. 'Sirny. Ik heet Sirny. ' 'Kunt u zich legitimeren?' Ik zocht in mijn tas en gaf hem mijn rijbewijs. 'Maar het gaat om mijn dochter. Natascha Kampusch. ' De agent las elke regel van mijn rijbewijs, alsof daar alles over mij te vinden was. 'En? Wat is het probleem?' 'Mijn dochter!' 'Dat heeft ze allemaal al verteld, ' schoot Jürgen me te hulp. 'Natascha is zoek, ze is niet van de naschoolse opvang naar huis gekomen, en naar het schijnt is ze zelfs helemaal niet op school geweest. ' 'Aha. ' 'Dat is niets voor haar, ze komt altijd meteen naar huis. En ze heeft nog nooit gespijbeld. ' 'Ja, dat heb ik vaker gehoord, ' zei de agent. 'Nee, echt niet. Ik weet zeker dat er iets is gebeurd. ' 'Weet u, mevrouw...' hij bladerde in het rijbewijs,'... Sirny, vandaag is het best een mooie dag, dus misschien had ze gewoon geen zin om naar school te gaan. U moest eens weten hoe vaak we dat meemaken. ' Dat was het moment. Het moment waarop ik mezelf weer werd. Waarop ergens in me de motor aansloeg. Ik was nog steeds bang, maar ik was opeens sterker. Ik kon hem wel iets aandoen, maar ik koos voor een betere manier. 'Luistert u nu eens naar me: mijn dochter heeft vanmorgen om zeven uur het huis verlaten. Ze ging naar school, voor bijles, maar ze is daar nooit aangekomen. Dat is al twaalf uur geleden. Bij de naschoolse opvang heeft niemand haar gezien. Ze is niet thuisgekomen. En het kan me geen zak schelen hoe vaak u met spijbelende kinderen te maken hebt, Natascha zou nooit van haar leven spijbelen. 

En nu wil ik graag aangifte van vermissing doen. '  Het was bijna acht uur toen bij mij thuis de bel ging. 'Dat is Koch, ' zei ik, alsof dat een oplossing kon bieden. Jürgen en Sabina knikten alleen maar. Zij was er eerder geweest dan Koch. Ik was blij dat ik in elk geval één dochter bij me had. Clau-dia kon niet komen, die was net aan haar meniscus geopereerd en kon geen stap buiten de deur doen nu ze een spalk had. Ze zat naast de telefoon. Als er iets aan de hand is, steunt de familie elkaar. Ik deed de deur open. 'Weten ze al iets meer?' Ook Koch was nerveus. Ik had hem pas een half uur eerder kunnen bereiken, maar niemand hoefde hem uit te leggen dat het menens was. Je kunt van hem zeggen wat je wilt, maar hij is dol op zijn kind. 'We weten helemaal niets, echt niets. ' 'Wat zegt de politie?' 'Die zegt niets, helemaal niets. ' 'Ze denken dat ze gewoon een dagje de hort op is gegaan, ' zei Jürgen. Opeens praatten ze allemaal door elkaar. Misschien ligt ze wel ergens, gewond. Misschien ligt ze in een ziekenhuis en weet niemand hoe ze heet. Misschien is ze wel verdwaald en zwerft ze over straat. Misschien... Plotseling vielen ze allemaal stil. Dat laatste 'misschien' snoerde ons de mond. Ik liep naar de keuken om koffie te zetten. Ik pakte kopjes uit de kast, zette ze op een dienblad, droeg ze een paar meter de bocht om naar de salontafel. Ik had de lepeltjes vergeten. De koffie pruttelde. Ik schonk in. Alles heel gewoon. Zoals altijd. Niet anders dan anders. Het was bijna negen uur toen de bel weer ging. Twee mannen in leren jacks. 'Recherche, ' zei een van hen, en hij liet me zijn legitimatie zien. Binnen een tel leek de bodem onder me weg te zakken. De mannen bewogen hun lippen, maar ik hoorde hen niet. Ik deinsde terug, ze liepen de woonkamer in. Ze gingen zitten. De anderen schoven naar elkaar toe. Stelden vragen.... opsporing... Spraken.'... aangifte van vermissing... ' Een kat sprong bij de agent op schoot. Hij vroeg me iets.'... verhoudingen binnen het gezin Ik begreep het niet. Het geluid van stemmen kwam van heel ver. Natascha... ' Haar naam bleef hangen. De andere agent keek me aan. Zijn blik liet me geen moment los. 'Weet u wat, mevrouw Sirny, als u me nu eens de sleutel van de kelderbox gaf?' 


Twee

Ik leek wel een misdadigster. Ik zat niet meer op mijn bank, maar in de beklaagdenbank. Ik werd ervan verdacht mijn kind in de kelderbox te hebben verstopt. Natascha was al veertien uur zoek, en twee vreemde mannen zaten bij mij in de woonkamer en sloegen al mijn handelingen gade. 'Mevrouw Sirny, ' zei de ene nogmaals. 'De sleutel van de kelder-box.' Ik bleef doodstil zitten, als in trance. De anderen waren er weliswaar nog, maar ik wist eigenlijk niet meer waarom. Ze hadden allemaal een lijf, maar ze waren gezichtloos. Jürgen stond op. Ik voelde dat hij zijn hand op mijn schouder legde. Maar het hielp niet. Ik was helemaal alleen op de wereld. 'Hier, ' zei Jürgen, en hij gaf de agenten de sleutel. 'Ik loop wel even met u mee, ' hoorde ik mezelf zeggen. Het leken wel twee verschillende werelden. In de ene bestonden alleen ikzelf en mijn angst, de andere leek achter glas te zitten. Toch bewoog ik me door die wereld, liep met de rechercheurs de kelder in, deed de deur voor hen open, maakte de weg voor hen vrij. In dat piepkleine hok kon je amper een stap zetten. Ongelooflijk  wat een mens in vierentwintig jaar allemaal verzamelt. Vooral een oud fornuis vonden ze erg boeiend. 'Kijkt u maar, ' zei ik, 'kijkt u maar. ' Hij deed de oven open. Ze draaiden elk voorwerp om, openden laatjes, tuurden onder pakpapier, haalden alles overhoop. 'Ruimen jullie dat ook weer op?' 'Ja, ' zei de een. 'We zijn hier klaar. ' Boven was het een drukte van belang. Koch hing aan de telefoon en liet jan en alleman weten dat onze dochter zoek was. Zijn gejaagde gedrag zorgde ervoor dat ik juist weer onder mijn glazen stolp kroop. Ik ging op de bank zitten en keek naar hem. 'Goed, zijn we klaar met bellen, meneer Koch?' zei de grootste van de twee streng. De stem van de magere was nog onaangenamer. 'We moeten eens even goed met elkaar praten. ' De ene na de andere vraag werd op me afgevuurd. De ene nog intiemer dan de andere. Hoe lang woont u al gescheiden van elkaar? Hoe is uw onderlinge verhouding? Hebt u relaties? Met wie? Bij wie woont het kind? Hoe vaak ziet ze haar vader? Heeft ze veel vriendinnetjes? Hoe gaat het op school? Lijdt ze onder de scheiding? Hoe staan de zaken er financieel voor? Op een bepaald moment moet een van hen mijn blik hebben gezien. 'U begrijpt natuurlijk ook wel, mevrouw Sirny, ' zei hij, 'dat we altijd eerst binnen de familie zoeken. ' 'Maar er is nog een andere mogelijkheid, ' zei zijn collega. En daar was het dan, het woord waarvoor ik al die tijd zo bang was geweest. 'Een zedenmisdrijf. ' 'Wij vinden vooral het tijdstip opvallend. ' Hij zweeg even. 'Een dergelijk delict vindt doorgaans aan het begin of in de loop van de middag plaats. Niet om zeven uur 's morgens. ' Niemand zei iets. De rechercheurs stonden op. 'We zullen een zoekactie starten. ' De eerste nacht begon.  De koffiekan was leeg. Als een robot zette ik verse koffie. Ik zette de gebruikte kopjes in de vaatwasser, pakte nieuwe uit de kast, maakte het fornuis schoon. De handelingen waaraan ik zo gewend was, deden me goed. Ik deed mijn bescheiden taken in mijn bescheiden keuken en probeerde mijn verbinding tot mijn oude wereld te bewaren. Vijftien uur geleden had ik nog een volkomen normaal leven geleid. In mijn gedachten wisselden beelden elkaar af. De geruite jurk van spijkerstof. Natascha in de badkamer. Natascha die haar zwarte schoenen aantrekt. De tik op haar wang. Haar kleine gestalte die tussen de bomen verdwijnt. Ik had haar altijd op het hart gedrukt nooit weg te lopen als ze ruzie had, en dat had ze ook nooit gedaan. Maar vandaag was het anders gegaan. Je bent boos, je denkt er verder niet over na, je denkt dat je alle tijd van de wereld hebt om het weer goed te maken. Goed, dan ben je eens een keer kwaad op elkaar, geen ramp, niemand is volmaakt. 

En zeker tussen moeder en dochter gaat niet altijd alles van een leien dakje. Natascha heeft een eigen willetje. En ik spring ook wel eens uit mijn vel. Hoe heb ik dat kunnen doen? Opeens was het gewoonweg onvoorstelbaar. Zo ongelooflijk zinloos. Die tik was helemaal niet nodig geweest. En nu bleek die het laatste contact tussen moeder en dochter te zijn geweest. De laatste keer dat ik haar had aangeraakt. 'Tot morgen, ' hoorde ik vanuit de gang. De deur viel in het slot. Jürgen en Koch waren vertrokken. Sabina kwam alleen terug. 'Koffie?' vroeg ze, en ze schonk weer bij. Ik tastte naar mijn sigaretten. Er zat er nog één in het pakje. Aan slapen hoefde ik al helemaal niet te denken. Ik zat naar de groene telefoon te staren. Mijn borstkas voelde steeds kleiner aan, maar mijn woning leek groter nu er geen kindergelach klonk. De telefoon staarde terug. 'Als ze iets meer weten, horen we het wel, ' zei Sabina. Ik knikte. 'Moeten we de ziekenhuizen afbellen?' Ik schudde mijn hoofd.  'We kunnen niets doen, alleen maar afwachten. ' De tijd kwam bij ons zitten. We hadden niets om die door te komen. Af en toe verstreek er een uur, maar er gaan veel uren in een nacht. En het ene bleef nog langer hangen dan het andere. Het gesprek kwam telkens op hetzelfde neer. Waar is ze? En vooral: is ze bang? Net zo bang als wij? De kringetjes van onze gedachten werden steeds kleiner. Zedendelict. Ik stak duizend sigaretten op. Maar de beelden weigerden in rook op te gaan. Ik merkte niet eens dat Sabina de radio aanzette.'... wordt een tienjarig meisje uit een flat aan de Rennbahnweg in Weense wijk Donaustadt vermist. Natascha draagt een rood windjack... ' Pas toen kwamen de tranen. Het was officieel. Een stem op de radio deelde aan heel Oostenrijk mee dat mijn kind werd vermist. Ik riep inwendig om hulp, en die kreet kwam door een luidspreker naar buiten. Zo ging dat dus. Tot nu toe was ik slechts luisteraar geweest. Aan de andere kant. Daar waar het geen pijn doet. Tot nu toe had ik rampen die anderen troffen altijd van me af laten glijden. Je leeft heel even mee. Je denkt: wat erg. En dan ga je weer verder. Nu was het mijn verhaal dat daar werd verteld. Rustig. Onpersoonlijk. Alsof de aarde zich niet had geopend en mijn dochter had verslonden. Een paar jaar geleden was er ook een meisje zoek geweest, het had in alle kranten gestaan. Meegenomen door een man die haar vier weken lang in zijn huis gevangen had gehouden. Ze had voor hem moeten koken en god mag weten wat nog meer moeten doen. Naar haar hadden ze ook gezocht. Ze had ook een moeder gehad. Ze hebben haar nooit gevonden. Of misschien ook wel, en heb ik eroverheen gelezen. 'Mama, je ziet lijkbleek. ' Sabina sloeg een arm om me heen. 'Ik haal wel iets voor je bij de apotheek.' 'Geen pillen, ik wil geen pillen. '  'Nee, ik haal wel wat valeriaandruppels.' Ik hoorde dat ze de woning verliet. Maar de deur viel niet in het slot. Ik hoorde stemmen. Ik maakte me er niet druk om. Totdat drie mannen voor me stonden. En achter hen nog twee. Vier. Vijf. De hele woonkamer stond vol mensen. Een paar hadden een camera om hun nek hangen. Net toeristen. Ik kende geen van allen. 'Mevrouw Sirny?' Ik keek door hen heen. 'Recherche. Team-Fleischhacker. ' Ik knikte. 'We hebben iets van Natascha nodig. Voor de speurhonden. Het liefste een borstel. Vanwege het dna. ' Ik bleef zitten. 'Weet u... ' Ik stak een sigaret op.'... we hebben maar drie dagen, daarna kunnen de honden geen spoor meer opvangen. ' Ik stond op, liep naar de badkamer en pakte een borstel. 'Overigens... 'Een ander stel lippen bewoog. 'Er is een getuige. Een meisje van twaalf. 

Zij schijnt te hebben gezien dat een meisje in een wit bestelbusje werd getrokken. ' Dat had ik wel verstaan. Dat was de eerste aanwijzing. Daar klampte ik me aan vast. 'Waar is ze?' 'Beneden, in de wijkpost. U moet ook komen. ' 'Hoe voelt u zich?' 'Waar is de vader?' 'Wat is er volgens u gebeurd?' 'Hebt u een foto van Natascha?' 'Zegt u toch eens iets!' Iemand hield een microfoon onder mijn neus. Camera's volgden mijn bewegingen. De orf, de Oostenrijkse publieke omroep, was er. Het was alsof ik spitsroeden liep. Door de wijk, richting de wijkpost. Nu had een andere agent dienst. Godzijdank niet die bullebak van gisteren, dacht ik. 'We zijn net bezig een getuigenverklaring op te nemen, ' zei hij, ook niet veel vriendelijker, en hij schoof me een stoel toe. 'Gaat u zitten. ' Hij zette me een kamer verder neer. Weer zo'n gat in de tijd.  Ik hoorde stemmen aan de andere kant van de deur. Een kinderstem. Ik ving slechts flarden op. 'Mag ik even...' zei ik, maar ik stond al op. Het was niet als vraag bedoeld, ik wilde gewoon naar binnen en met het kind praten. Zij wist wat er was gebeurd. Ze had Natascha als laatste gezien. 'U blijft zitten, ' zei de agent. Zijn toon was als een klap in mijn knieholten. En ik gehoorzaamde. Zat daar met mijn handtas op mijn schoot, terwijl er naast me een spoor was dat naar Natascha leidde. Het enige dat ik had. Er ging een andere deur open. Ik draaide me om en zag een gezicht dat ik herkende. De juf van Natascha. 'Loopt u maar door, ' zei de agent nog voordat we de gelegenheid hadden hallo tegen elkaar te zeggen. 'Daarheen. ' Hij knikte in de betreffende richting. 'Ze zit daar met haar moeder. ' De juf knikte naar me, aarzelde, en keek een tikje verontschuldigend. Heel even leek het alsof ze haar hand op mijn schouder wilde leggen, maar zoiets doe je niet waar een vreemde in uniform bij is. Ik zag de deur open- en weer dichtgaan. Een korte blik op de agent nagelde me aan de stoel vast. Hij deed alsof ik er helemaal niet was. Bladerde door zijn stapel papieren, zette druk parafen op afzonderlijke pagina's. Hij hing de ambtenaar uit. Boog zich over belangrijker zaken dan de gevoelens van een moeder. Ik bleef doodstil zitten. Achter de deur was er alleen nog maar gemompel te horen. Ik kon de stemmen niet eens van elkaar onderscheiden. Af en toe een flard van een woord dat het meisje uitte. Haar stem klonk hoger dan die van de anderen, maar ik kon er niets van verstaan. Weer verstreken er miljoenen jaren, net als gisteren. Iemand zette de deur op een kier, ik zag de hand van een man naar de deurkruk grijpen. 'Goed, dan leggen we het vast, ' zei de politieagent. Een en al onverschilligheid.  Ik voelde er niets van. De injectienaald stak in de huid aan de binnenkant van mijn arm, maar drong niet tot me door. De arts drukte een watje tegen het plekje en duwde zachtjes mijn onderarm naar boven. Ik bleef in die houding zitten, het middel werkte snel. 'Ze neemt gewoonlijk nooit medicijnen in, ' zei Sabina. Haar stem klonk akelig vervormd. 

En kwam van heel ver weg. 'Maar nu heeft ze die nodig, ' zei de arts. 'Anders redt ze het niet. ' Sabina aaide me over mijn hoofd. 'Het zal zo wel beter gaan, mama. ' Ze vergiste zich. Een golf van fluweel welde in me op, maar dat maakte het niet beter. Ik deed mijn ogen dicht. Meteen werd aan de binnenkant van mijn oogleden een film afgespeeld. Een hand pakte Natascha vast. Ik deed mijn ogen weer open. Er stonden allemaal mensen om me heen. Iedereen keek me aan. Wilde bij me naar binnen kijken. En zag niet wat nu echt belangrijk was. De twaalfjarige getuige die een gek had gezien. Een gek die Natascha nu in zijn macht had. Waarom zou een meisje zoiets verzinnen? Hem moeten ze opsporen. Waarom snapt niemand dat? 'De recherche heeft gebeld, ' zei iemand, 'of ze kan komen, om een verklaring af te leggen. ' De arts boog zich over me heen. 'Gaat het, mevrouw Sirny?' 'Mmm. ' Hij hielp me overeind. Een ander hield mijn jas voor me omhoog. Sabina gaf me mijn tas. De journalisten gingen opzij en maakten de gang tot aan de voordeur van mijn woning vrij. De eerste paar stappen wankelde ik een beetje, maar daarna ging het beter. De rit deed me goed. Ik had het raampje een heel klein stukje naar beneden gedraaid en ademde de koele lucht in. Niemand zei iets. De huizen schoten langs me heen, ik zag de mensen op straat in fragmenten. Ik had graag met hen van plaats geruild. De auto hield halt bij de Robauer Kaserne. De kamer waarheen ze me brachten, was nieuwer en iets uitnodigender dan de wijkpost bij de Rennbahnweg. Het leek net een kantoor; er zaten twee mannen aan bureaus, in de hoek stond een potplant. Langs de muren stonden rekken vol grijze ordners, zware laden die van etiketten waren voorzien, op alfabetische volgorde. Het parket kraakte onder mijn voeten. 'Goed, ' zei de politieman. Hij drukte de opnametoets van een recorder in. 'Het zal wel even duren. We moeten alles weten, vanaf het begin. Levensloop, familie, omgeving, vrienden, financiën. Elk detail kan belangrijk zijn. ' Ik begon te vertellen. Dat ik Sirny heette omdat ik op mijn achttiende was getrouwd. Dat ik twee oudere dochters uit mijn eerste huwelijk had. Sabina en Claudia. Dat Natascha een nakomertje was. Van Koch, met wie ik tot haar zesde had samengewoond. Dat ze daarom Kampusch heette, net als ik vroeger. 

Opleiding, financiële situatie? Eigenlijk had ik meubelmaker willen worden, net als mijn vader, maar in die tijd kozen vrouwen nog niet voor mannenberoepen, en zeker niet in een arbeiderswijk als Meidling. Leer maar iets waar je wat aan hebt, had hij gezegd, en na de middelbare school had hij zonder morren het schoolgeld betaald voor de modevakschool in de Speergasse. Sindsdien maakte ik kleren. Heb ik altijd mijn eigen geld verdiend. Heb ik gebuffeld; in een boetiek, uniformen voor stewardessen van de aua, kostuums voor stripteasedanseressen, in een zaak met bont en lederwaren. Ik heb bij modeshows geassisteerd, één keer zelfs op het stadhuis. De band liep zonder geluid te maken verder. Toen ik zwanger werd, zat ik nog op school. Ik zei het tegen niemand, want kort nadat ik het had ontdekt, gingen we op skicursus. In de trein zei ik tegen de lerares: ik mag niet skiën, want ik krijg een kindje. Weten je ouders dat, vroeg ze. Ja natuurlijk, was mijn antwoord. Na de cursus moest mijn moeder op school komen, om een jurk te passen die we hadden genaaid. Toen ze in haar ondergoed voor me stond, heb ik het haar verteld: mama, voor het geval de lerares erover begint, ik ben zwanger, dan weet je dat. Haar beha viel uit haar handen. Maandenlang heeft ze het voor mijn vader verzwegen. Dat heeft hij ons altijd kwalijk genomen, vooral haar. Hij wilde het kind niet zien, maar kocht wel een huis voor ons. De agent tikte met een potlood op zijn onderlegger. Privè ging het nooit echt goed. Ik viel altijd op de verkeerde kerels. De eerste keer was het al raak, hij was een alcoholist die mijn geld inpikte en me zelfs eens heeft geslagen. Toen de kinderen een keer ziek waren, ging hij medicijnen halen bij de apotheek en bleef meteen drie dagen weg. Treinsteward was hij, bij Wagons Lits. Hij belde vanuit Salzburg. Alimentatie heeft hij nooit betaald, waarvan had hij dat moeten doen? Toen kwam hij er eentje tegen die ook wel een borrel lustte. Nu ligt hij in Stammersdorf, op het kerkhof. En Koch? Ook die lust wel een glaasje. We hadden samen een zaak in levensmiddelen, met een eettentje erbij. Hij zat altijd buiten, met de klanten, met een borrel. Ik serveerde. Om vijf uur 's morgens haalde ik al de broodjes, in Seeënbrunn. Ik deed de boekhouding. Maakte schoon. Van zes uur 's morgens tot elf uur 's avonds stond ik in de zaak. Hij had altijd geld nodig om te wedden. De lotto. Vijfduizend shilling per week, die hij eigenlijk aan het ziekenfonds had moeten betalen. Een keer heeft hij me tegengehouden toen ik naar huis wilde rijden en eiste hij dat ik hem de dagomzet gaf. Ik heb de bankbiljetten door het raampje naar hem toe gegooid. Nu hadden we alleen nog maar het faillissement. 'Kan Natascha goed met haar vader opschieten?' 'Ja. Afgelopen weekend zijn ze nog samen naar Hongarije geweest. Daar heeft hij een huis. Toen ze terug was, heeft ze niets gezegd. Mijn stem stierf weg. 'Is er niemand die u als verdacht zou beschouwen? Iemand die nog een appeltje met u te schillen heeft?' Ik schudde mijn hoofd. Ik zag een vreemde voor me, zonder gezicht. Een gestoorde. Misschien wel een vrouw, een gestoorde vrouw  die haar eigen kind had verloren en nu het mijne had meegenomen. 'Maakt u zich geen zorgen, ' zei de agent. Voor de eerste keer toonde iemand hier een beetje medelijden. 'We vinden haar heus wel, er werken hier professionals. We hebben helikopters. De zoekactie is in volle gang. De honden zijn buiten aan het zoeken. We brengen Nata-scha wel weer bij u terug. ' Dat ze uit zichzelf terug zou keren, daar rekende hij niet meer op. De weg door mijn buurt was nog nooit zo lang geweest. 

Het verhoor had me uitgeput, en door het kalmerende middel reageerde ik traag. Elke stap was een inspanning. Ik keek voor me naar de grond, totdat er ergens een kind lachte. Ouder dan drie, vier kon het niet zijn, maar ik draaide me toch om. Op de schommel zat een klein jongetje. De speelplaats was nagenoeg leeg. Voor trappenhuis 38 stonden de journalisten elkaar te verdringen. Weer moest ik spitsroeden lopen. Iemand stak een hand naar me uit, maar ik schudde hem af. 'Laat me met rust!' 'Mama, eindelijk. ' Sabina sloeg haar armen om me heen. Achter haar dromden de kleinkinderen bij elkaar. Ook Claudia was er inmiddels, ondanks haar gespalkte been. Ik wilde net koffie zetten toen de telefoon ging. 'Hallo? Ja? Ik kom meteen. ' 'Wat is er?' Mijn beide dochters keken me vol verwachting aan. 'Ik moet naar het bureau komen. Om iets te identificeren. Ze hebben een zwarte schoen gevonden. ' Ik stond al in de gang. Een schoen. De lift was er nog. Een zwarte schoen. Ik volgde de weg tot aan de eerste bocht. Ik bleef staan. Stel dat... Ik kwam op de vindplaats aan. Ze lieten me meteen de schoen zien. Die had ik nog nooit gezien. Hij was niet van Natascha. Ik kon weer ademhalen. Een seconde lang voelde ik bijna iets van opluchting. Maar we waren geen stap verder gekomen. Bewijs? De schoen had niets te betekenen. Ook al was hij wel van haar geweest, dan nog had hij ons niets kunnen vertellen.  Ik ging terug naar huis. Liep langs de journalisten. Sabina had intussen koffie gezet. De telefoon ging. Weer de politie. Ze hadden nog iets gevonden. Een onderbroek. Ook die was niet van haar. Ik ging naar huis. We dronken koffie. De telefoon ging. Een make-uptasje. Nog nooit van mijn leven gezien. Ik ging naar huis. Koffie. Telefoon. Een windjack. Rood. Het werd zwart voor mijn ogen. Zwarte schoenen hebben zo veel mensen. Van onderbroeken heb je er duizenden. Make-up kan uit elke tas vallen. Het rode windjack was een ander verhaal. Ik zag Natascha verdwijnen, als een klein rood vlekje. Ik liep naar de vindplaats alsof ik mijn eigen executie tegemoet ging. Het was een andere kleur rood. We waren terug bij af. We hadden rondjes gelopen. Zesendertig uur lang. Geen spoor. Geen aanwijzing. Niet eens een strohalm. De verklaring van een meisje van twaalf waarvoor niemand zich interesseerde. Terzijde gelegd. Niemand zocht naar een wit bestelbusje.  


Drie 

Koch had een wit bestelbusje. Ik weet niet wie dat had gezegd. Misschien ik wel. Opeens besefte ik wat me al die tijd zo dwars had gezeten. Koch. Het paspoort. 'Ze is toch naar Hongarije geweest?' zei Jürgen. 'Hongarije?' vroeg een journalist. Ik vond het helemaal niet vreemd meer. De journalisten hoorden gewoon bij mijn interieur, net als de meubels. Ze stelden telkens dezelfde vragen, ik gaf steeds dezelfde antwoorden, orf. zdf. rtl. Gek dat je zo snel aan camera's went. Kronen Zeitung, Kurier, News. Ze maakten aantekeningen, ze dronken mijn koffie op, ze maakten het zich gemakkelijk in mijn woonkamer, ze lachten naar mijn kleinkinderen, ze gingen naar mijn wc. Ze waren beleefd, meelevend. Onaangenaam vertrouwd. Ze woonden daar bij ons, en ze waren nuttig. Ze vormden de verbinding met de wereld buiten. Als iemand iets hoorde, dan waren zij het. 'Wanneer was ze in Hongarije?' Ik reageerde niet. 'Mevrouw Sirny?' 'Afgelopen weekend, ' zei Jürgen. 'Met haar vader.'  'Hij zei dat haar paspoort in de zak van haar jas zat. Ik ben hem gisteren tegengekomen in de NuBdorferstraBe. ' Ik zweeg even. 'Toevallig. ' 'Dan kan ze dus net zo goed in het buitenland zitten, ' zei de journalist. Een ander trok zijn jas aan en opende zijn mobieltje. 'Ben ik nog op tijd voor de late editie?' vroeg hij. 'Goed, ik kom er nu aan.' 'Bedankt voor de koffie, mevrouw Sirny. ' Opeens hadden ze allemaal haast. 'Godzijdank, ' zei Sabina toen de laatste de woning had verlaten. 'Denk je echt dat ze in Hongarije zit?' vroeg ik. Claudia keek me aan. 'Weet je nog? Dat gedoe toen, met Italië?' 'Wat voor gedoe?' wilde Jürgen weten. Claudia vertelde het hem. Dat Koch een weekje met Natascha naar Italië wilde en dat ik daarom een eigen paspoort voor haar had aangevraagd; tot die tijd had ze in het mijne gestaan. Dat ik hem een paar dagen later in Wenen tegenkwam, zonder Natascha. Dat hij tegen me had gezegd dat hij van gedachten was veranderd en voor Hongarije in plaats van Italië had gekozen en dat mijn kind daar nog steeds zat. Alleen. Bij vreemde mensen. Ergens vlak achter Sopron. 'Mama dacht dat ze helemaal gek werd. Dat was een vreemde toestand. ' 'Koch heeft altijd al rare kameraden uitgekozen,' zei ik. 'Van alle rangen en standen. Hij heeft overal vrienden. ' Mijn gevoel werd steeds sterker. Koch had er iets mee te maken. 'En?' vroeg Jürgen. 'Je kent Koch toch. Die ligt altijd wel met iemand overhoop. Gokken, geld lenen, niet terugbetalen. Er was altijd wel iemand kwaad op hem. Het kan best zijn. Opeens viel alles op zijn plaats.'... dat iemand hem onder druk wil zetten. Toch?' 'Maar wie kan hebben geweten dat ze al om zeven uur 's morgens naar school zou gaan?' vroeg Sabina zich hardop af. 'Nou ja, Koch heeft Natascha wel eens ergens mee naartoe genomen. Misschien ging hij met haar net zo om als met mij. Heeft hij haar ergens alleen laten zitten en is hij met anderen gaan zuipen. ' 'En Natascha babbelt nu eenmaal graag, ' zei Sabina. 'En waar praat je over met een meisje van tien? Over school. Ze kan best iets over die bijlessen hebben verteld. ' Sabina stond op en haalde een blocnote uit Natascha's kamer. "We moeten alles opschrijven, ' zei ze. 'Voor de politie. ' De tweede nacht begon. Veertig uur zonder slaap. Jürgen had kranten gekocht, de letters dansten voor mijn ogen. Ik ging op de bank liggen en deed mijn ogen dicht. In het donker was het nog angstaanjagender. Achter mijn oogleden flitste het licht van de tv. Rundvlees in de aanbieding. Ik moest even nadenken wat ze daarmee bedoelden. Een wasmiddel dat niet gewoon schoon, maar stralend schoon wast. Ik begreep het niet. Ik leefde niet meer in die wereld. Rentetarieven. Rijstepudding. Levensverzekering. Waarom. 'Mama, het journaal begint. ' Claudia gaf me een por. Ik was zeker een paar minuten ingedommeld. Het journaal opende ermee. Grote zoekactie. De speurhonden op de Rennbahnweg. 

Helikopters van de politie boven onze wijk. Natascha Kampusch. Mijn dochter keek me vanaf het scherm aan. Haar beeld werd wazig door mijn tranen. Sabina sloeg haar armen om me heen en slikte. Claudia sloeg haar handen voor haar gezicht. De telefoon ging. Sabina zat er het dichtste bij en nam op. Kennissen wilden weten of ze iets voor ons konden doen. Of ze konden helpen. Sabina schudde alleen maar haar hoofd, ze kon amper een woord uitbrengen. Ze gaf de hoorn aan mij. Ik zei niet echt veel meer. De telefoon bleef gaan. Elke keer leek de bliksem bij me in te slaan. 'Hallo, ' zei ik, maar ze hoorden me amper. Een vriend had dezelfde gedachtegang gehad als wij. 'Wist je dat Koch honderdduizend schilling in de schuld staat?' vroeg hij. 'Dat moet je tegen de politie zeggen. ' Sabina schreef mee, noteerde het kleinste detail. Tegen middernacht was de blocnote bijna vol. De meisjes en de kinderen gingen even een paar uur slapen. Ik zat alleen in de woonkamer. De wereld om me heen was zo klein geworden, die was gekrompen tot een tv, een bank, een asbak, een radio, een koffiezetapparaat. Ik zat gevangen op een paar vierkante meter eenzaamheid. Die waren tegelijkertijd kooi en toevluchtsoord. Ik verviel in een soort schemertoestand, ergens tussen angst en hoop. De dageraad was grijs. De tv stond nog aan. Er was niets veranderd. De tijd verstreek. De meisjes stonden op. De kinderen hadden honger. Het ochtendjournaal bracht Natascha weer bij ons in de woonkamer. Het had iets troostends. Er werd naar haar gezocht. Ze was niet vergeten. Günter ging posters ophangen, vermist, stond daar met grote letters op. En natascha kampusch. Een foto van haar. De vraag of mensen wilden bellen als ze informatie hadden. Het nummer van de politie. Claudia bleef bij de telefoon. Haar knie deed nog pijn van de operatie. Ze schreef alles op wat een aanwijzing zou kunnen zijn, onderstreepte af en toe een woord. Zette kringetjes om namen. Legde dwarsverbanden. Gaf die met pijltjes aan. Günter kwam met een stapel kranten aanzetten. We plozen elk artikel uit. Heel veel klopte niet. Uitspraken waren uit hun verband gerukt. In één artikel lazen we: achtenveertig uur na natascha's verdwijning - moeder geeft alle hoop op. Toch bladerden we verder. Misschien hadden we iets over het hoofd gezien. Er kon ergens een detail vermeld staan dat we nog niet kenden. Sabina haalde een paar diepvriesmaaltijden bij de supermarkt. Maakte iets te eten klaar. Ik at geen hap. Vrienden meldden zich. De eerste journalisten kwamen langs. Er ontstonden bijzondere gewoonten. Het leven gaat door, zegt iedereen altijd, wanneer een mens door iets vreselijks wordt getroffen. Dat had altijd zo'n holle frase geleken, maar nu begreep ik die.  Alleen op een andere manier. Het was geen goedbedoelde uitspraak, je had er niets aan. Het leven ging uit zichzelf al door. Iemand kon zich herinneren dat Natascha een geheime plek had gehad. In SüBenbrunn. Een verstopplekje dat ze met een vriendinnetje deelde. De politie ging kijken. Ze vonden niets. In de Kurier stond dat de redactie een privédetective op pad had gestuurd. Hij heette Walter Pochhäcker - om de een of andere reden onthield ik die naam. Sabina moest weer naar haar werk. Die avond bracht ze eten voor me mee uit de kantine van het kantoor van de stadsverwarming. Zodra ze weer was vertrokken, gooide ik het weg. Ik leefde met mijn demonen. Met de waanzinnige die mijn kind had gestolen. Met de psychopaat die me duidelijk maakt wat hij Natascha nu gaat aandoen. Met de ontvoerder die Natascha een krant van vandaag in de hand drukt. 

Met de pleger van zedendelicten voor wie Natascha wegkruipt en zich in een hoekje verstopt. Het was een chaos. Dag en nacht liepen in elkaar over. Na maandag kwam donderdag. Na vrijdag werd het woensdag. De tijd was niet meer goed te onderscheiden. De uren liepen over in het niets. Ik was een lege huls. Ik had zelfs geen tranen meer om te vergieten. Ik sliep hoogstens drie kwartier achter elkaar. Ik hoorde zelfs de kat geeuwen. Ik merkte het wanneer de lift zich zeven verdiepingen lager in beweging zette. De telefoon hoefde maar te rinkelen of ik was al in paniek. Wanneer de bel ging, stond mijn hart stil. Zoals nu. Ik liep naar de gang alsof ik een vijand tegemoet trad. Ik deed open. Er stond een zonnebloem voor de deur. Aangenaam, Wabl. ' Een man met wit haar stak zijn hand naar me uit. Vervolgens gaf hij me de zonnebloem. 'Ik ben familierechter in Fürstenfeld, ' zei hij, 'en ik wil u graag helpen. ' Hij vertelde dat hij al de nodige ouders bij het zoeken naar vermiste kinderen had geholpen. Nu wilde hij ons graag bijstaan. Mocht hij binnenkomen? Hij vroeg naar Natascha's omgeving, haar juffen,  want daarvoor moest je uitkijken, die bemoeiden zich overal mee. Hij vroeg welke route Natascha precies naar school was gelopen. Hij vroeg naar tijden, naar haar kleren, naar haar vriendinnetjes en onze kennissen. Hij wekte de indruk serieus en hulpvaardig te zijn. Hij bleef een paar uur. 'Ik bel nog, ' beloofde hij toen hij wegging. 'Snel. ' Ik ging niet meer naar buiten, maar daalde af. Als op een wenteltrap die diep in mijn binnenste naar beneden voerde. Ik sloop door mijn woning en stuitte op de vier wanden. De buitenwereld achter die muren kende ik niet meer. Ik leefde naast de telefoon. Daardoor kwam de informatie naar me toe. Van de politie. Van familie. Van de pers. Daglicht zag ik slechts tussen de kier in de gordijnen. Voor een beetje frisse lucht ging ik het balkon op. Ik ging nooit naar Natascha's kamer. Af en toe stond ik voor haar deur. Ik wist waar haar poppen lagen, ik wist waar haar groene knuffelmuis lag, ik wist dat precies op ooghoogte aan de andere kant van de deur een poster van een heilige hing. Don Bosco. Een paar van haar kleren die in de wasmand hadden gelegen, had ik gewassen. Ze lagen nog steeds op de strijkplank. Opruimen was nu veel zinlozer dan voorheen. Ik zette de vaatwasser aan maar ruimde hem niet leeg. Wie geen huishouden meer heeft, doet er weinig aan. Wanneer dag en nacht niet meer kloppen, heeft een routine geen zin meer. Ik sliep wanneer mijn lichaam het niet langer volhield. Soms heel vroeg. Overdag. Soms hield ik mijn ogen erbij open. Een keer zag ik Natascha. Mammie, zei ze. Ik zag een engel die haar beschermde. Die had haar gezicht. Het beeld verdween weer. Ook de engel kon ik niet bij me houden. Langzaam verloor ik mijn verstand. Ik keek in de spiegel en zag een spook. Ik was afgevallen. Hoe zwaar wegen tranen? Er waren slechte dagen. En er waren heel slechte. 'Daar ben ik weer, ' drong op zo'n zondag vol tranen de stem van Martin Wabl tot me door. 'We willen haar route naar school volgen. Ik heb een vriend meegebracht.'  'Neemt u het me niet kwalijk, meneer Wabl, maar kijkt u eens naar me. Ik ga nu de route naar school niet lopen.' De twee mannen sloegen voor de deur van trappenhuis 38 rechtsaf en probeerden zich te midden van de hoge flats van het complex te oriënteren. Er was bijna niemand op straat. Er waren keukengeluiden te horen, het rook naar zondags gebraad. Alles zag er hetzelfde uit. 2500 flatwoningen, eindeloos lange huizenblokken, raam na raam, balkon na balkon. Speelplaatsjes met klimrekken en schommels, paden van betonplaten, grasvelden met bordjes: verboden voor honden. Een vreemde kon hier gemakkelijk verdwalen. 

Ze kwamen bij de supermarkt aan. Links een paar winkels, een café, ertegenover een bloemenzaak, een snackbar waar kinderen 's morgens hun tussendoortje voor op school konden kopen. Vandaag was alles dicht. De mannen deden net alsof Natascha voor hen uit liep en volgden haar. Drie weken geleden had ze hier gelopen. Ze namen elk detail in zich op. Aan het einde van de passage voerde een trap naar beneden, honderd meter verder lag links de wijkpost, daarna kwam de zebra over de WagramerstraBe. Het verkeerslicht sprong op groen. De vier banen van de doorgaans zo drukke doorgaande weg waren bijna leeg. Ze liepen over de Rennbahnweg. Naar de Kubinplatz. De hemel was grauw. Net als op 2 maart. Een bewoner had de motorkap van zijn auto geopend en was bezig iets te repareren. 'Weet u waar de school is?' vroeg Martin Wabl. De man dacht even na en werd achterdochtig. Hij vond de twee maar een vreemd stel. Wat moesten ze op zondag op school? Er werd nog steeds naar dat meisje gezocht, de hele buurt was een plaats delict. 'Wie bent u eigenlijk?' 'Wij zijn van de politie, ' zei Wabl. De man legde zijn schroevendraaier op de accu en keek het tweetal nog iets aandachtiger aan. 'Aha. Nou, zo ziet u er niet uit. '  Er kwam een vrouw de tuin in. 'Lieverd, wat is er?' 'Bel de politie maar, ik heb hier twee vreemde vogels en vertrouw het helemaal niet. ' zaak-kampusch: rechter gearresteerd. Ik las de kop nogmaals. En toen het bijschrift onder de foto: 'Martin Wabl, kandidaat voor het presidentschap, lid van het deelstaats-parlement, politicus voor de Groenen, heeft eigenhandig onderzoek verricht en zich daarbij voor politieman uitgegeven.' 'Ze hebben hem gearresteerd, ' zei ik tegen de lege flat. Gisteren stond hij hier met een wildvreemde voor de deur en wilde hij de route naar de school lopen, nu zit hij daar. Ik legde de krant op de salontafel en liep het balkon op. Ik keek naar het binnenplein onder me en schudde mijn hoofd. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was, nu kreeg ik ook nog eens zulke gasten op mijn dak. Ik liep weer naar binnen en bleef voor de foto van Natascha staan, die in een lijstje op het dressoir stond. Waarom doet iemand zoiets? De barmhartige Samaritaan uithangen en vervolgens gearresteerd worden. O, Natascha, gebeurt dit allemaal echt? Drie weken geleden stonden we hier met elkaar op het balkon, weet je nog? Toen heb je me over Hongarije verteld, en dat het leuk was met papa, maar thuis is het nog leuker, zei je toen, allemaal van die dingen die je als vanzelfsprekend beschouwt, we waren een heel gewoon gezin, dat het met je papa niet goed is gegaan, daar kun jij niets aan doen, dat overkomt andere mensen ook, we hadden elkaar, meer had ik niet nodig, en weet je nog, toen in Mariazell? Toen was je drie en in de lichtgrot glansden je ogen, en Parijs, toen je die prijsvraag had verloren en ik je moest troosten, geeft niets, dan gaan we toch gewoon zelf naar Disneyland, dat heb ik toen zonder nadenken gezegd maar je was het niet vergeten, en toen moest ik de reis wel boeken, de parade met al die Mickeys, de duizenden lichtjes bij de Magie Mountain, het piratenschip, we hebben uren in de rij gestaan maar dat vond je helemaal niet erg, het lijkt wel alsof het gisteren  was, en nu weet ik niet eens waar je bent, hoe is het daar, wat doe je nu, denk je aan mij, ik ben voortdurend bij je, voel je dat? Ja, dat moet je wel voelen, ik weet het, je bent altijd al een dapper meisje geweest, we komen hier wel doorheen, je zult wel zien dat het allemaal goed-komt. Het komt allemaal wel goed. Het kwam niet goed. De grootste naoorlogse zoekactie van Oostenrijk had niets opgeleverd. De helikopters vlogen bijna niet meer. De honden werden teruggefloten. De honderdtwintig agenten die de hele omgeving in een straal van vijftig kilometer hadden uitgekamd, hadden zich grotendeels teruggetrokken. 

De getuigen die Natascha tussen Wenen en Hongarije hadden gezien, werden niet serieus genomen of als leugenaars ontmaskerd. Honderdveertig aanwijzingen leidden tot niets. De journalisten uit Duitsland keerden terug naar huis. Er hing steeds minder pers voor onze deur rond. Mijn woonkamer was weer van mijn gezin. Wat we aan nieuws hoorden, hoorden we via de tv, de radio, de kranten, via de telefoontjes van het team-Fleischhacker van de recherche of van journalisten. De bliksemschichten die bij elk telefoontje door me heen gingen, werden steeds minder heftig. De waanzin leek weg te ebben, maar in werkelijkheid verplaatste hij zich slechts van buiten naar binnen. De familie kwam nog steeds voortdurend bij elkaar. We spraken net als voorheen over niets anders, maar ik zei niet meer alles wat door mijn hoofd spookte. Mijn oudere dochters hadden hun handen vol aan hun eigen kinderen, die hadden geen behoefte aan een moeder voor wie ze ook nog eens moesten zorgen. Ik trok een muur rond mezelf op. Ik verstopte me voor mezelf. Ik ging naar buiten om boodschappen te doen. Ik kookte mijn eigen eten. Ik ruimde de tafel af nadat ik alles erop had neergezet. Ik kocht sigaretten. Ik liet mijn hoofd hangen wanneer iemand me groette. Ik reageerde niet wanneer ik werd aangesproken. Ik schonk  geen aandacht aan de blikken die me zijdelings werden toegeworpen. Ik verbaasde me over het feit dat ik elke dag opstond. Het Rode Kruis nam contact met me op. Of ik nog wensen had, werd me gevraagd. Ja, zei ik, een paar speurhonden graag. De politie liet regelmatig van zich horen. Ze hadden amper iets nieuws te melden. En als ze dat wel hadden, was het nooit iets wat hoop gaf. 'We doen alles wat in ons vermogen ligt,' zeiden ze. Ze stuurden een paar meisjes op pad die voorbijgangers vroegen hoe laat het was. Een paar minuten later hielden agenten dezelfde voorbijgangers staande, lieten hun foto's van de meisjes zien die ze net hadden gesproken en vroegen of die hen bekend voorkwamen. Nee, zeiden ze allemaal, nog nooit gezien. Zo betrouwbaar zijn getuigen, mevrouw Sirny. Ze haalden zelfs de getuigenverklaring weer tevoorschijn die het meisje had afgelegd dat bij Natascha op school zat. Er zat een tweede man in het bestelbusje, stond erin. Dat stond er al twee weken, maar nu viel het opeens iemand op. Nu betekende het opeens iets. Nu, nu alle sporen doodliepen, was er opeens sprake van een medeplichtige. Koch kwam weer in beeld. 'U hebt ooit gezegd dat meneer Koch ook een wit bestelbusje heeft, ' zeiden ze. Toen Natascha jarig was, had hij met een wit busje berliner bollen laten brengen. Door een personeelslid van de bakkerij waarmee we toen zaken deden. De man werd opgetrommeld en ondervraagd. Niets. De gegevens van alle eigenaren van witte bestelbusjes die in aanmerking kwamen werden uitgeprint. Het waren zevenhonderd namen. 'Is dat witte busje van u?' De man knikte. 'Wilt u even uw rijbewijs en het kentekenbewijs laten zien? Waar gebruikt u de auto voor?'  De man gaf de politie zijn papieren. 'Ik vervoer bouwafval. ' 'Mogen we even kijken?' De man schoof de zijdeur open en wees op een berg afval. 'Dat is in orde. Bedankt, meneer Priklopil. Prettige dag verder. ' Er werden duikers ingeschakeld. Ze zochten in de twee meertjes bij SüBenbrunn en Hirschstetten waar we vaak met Natascha waren geweest. De kranten en de tv brachten het nieuws breed uitgemeten. 

Nieuwsgierigen dromden samen achter de afzettingslinten en wachtten af. Net gieren, dacht ik. Net gieren. Ik kreeg het steenkoud. Ze willen per se dat er iets wordt gevonden, dacht ik. Ze willen sensatie. Het maakt hen niet uit of Natascha ergens gevangen wordt gehouden en wordt bevrijd of dat ze hier uit het meertje wordt gevist. Levend of dood. Ze willen dat het verhaal een einde krijgt. De duikers zochten naar een dode Natascha. Ze leeft! Iets anders bestond voor mij niet. Tot nu toe had ik dit beeld altijd kunnen verdringen, maar nu de mogelijkheid van een dode Natascha ter sprake was gekomen, kon ik er niet meer aan ontkomen. Ik deed mijn ogen dicht. Het beeld bleef bestaan. 'Als iemand haar in de Donau heeft gegooid, is ze al door de stroom meegevoerd, ' zei een agent. 'Dan vinden we haar vroeg of laat wel, ' zei een collega. Dan vinden we haar vroeg of laat wel. Dan vinden we haar vroeg of laat wel. Dan vinden we haar vroeg of laat wel. De zin bleef door mijn hoofd spoken, schoot heen en weer in mijn hersenpan. Een ge-pingpong van gruwelijkheden. Laat het ophouden, smeekte ik, laat het ophouden. Nieuwe kranten. Nieuwe afgronden. Ze beweerden dat ik mijn kind had geslagen. De tik uit het procesverbaal was in kindermishandeling veranderd. Ik, de ontaarde moeder. Ik, het monster. Het noodlot had weer toegeslagen. Hoeveel kan een mens verdragen? Ik liet me op de bank zakken en rolde me op. Ik trok de deken over  mijn hoofd en kroop diep weg. Ik wilde niets meer zien. Niets meer horen. Niets meer denken. Ik dook weg in een poel van duisternis. Onder water heerst mosgroene rust lichtstralen spelen over waterlelies Natascha naast me ze pakt mijn hand haar vingers zijn warm we drijven een zwakke stroming voert ons mee we kunnen ademhalen een schaduw schiet over ons heen zwemt met ons mee Natascha draait zich naar me om ze lacht de schaduw weg een school vissen omringt ons Natascha steekt haar hand uit ze wil me iets laten zien een duiker verspert ons de weg hij draagt een rood windjack hij ziet ons niet een rooster houdt ons tegen de spijlen staan vlak naast elkaar ze zijn buigzaam Natascha zwemt erdoorheen ze trekt me mee aan de andere kant is het donkerder de vissen kijken alsof ze gaan lachen ik kijk naar beneden slingerplanten wenken naar me op de bodem ligt een scheermesje Natascha schudt langzaam haar hoofd een tweede rooster komt dichterbij de stroming duwt Natascha naar voren ze zwemt tussen de spijlen voor me een gezicht. Natascha opent haar dode ogen. 


 Vier 

De afstand tussen leven en dood, zeggen ze, is niet zo groot. Bij mij was het slechts een armlengte. Ik hoefde alleen maar mijn hand uit te steken om de telefoon te pakken. Ik verroerde me niet. Ik weet niet hoe lang ik daar zo heb gelegen. Ik staarde een gat in de tijd en hoopte dat ik het minder koud zou krijgen. Had ik vandaag al iets gegeten? Dat deed er niet toe. Op het tafeltje naast de bank stond een kop koude koffie. De asbak zat boordevol. Ik zocht naar mijn sigaretten. Die had ik in de keuken laten liggen. Ik kroop onder de deken vandaan, liep naar de keuken en maakte een nieuw pakje open. Ik nam een flinke trek, blies langzaam de rook uit en keek hoe die opsteeg naar het plafond en daar bleef hangen. Het was bedompt in huis. De gordijnen zagen grijs van de rook. Ik schoof ze opzij en deed de balkondeur open. Buiten was het koel; ik ademde de zuurstof in en hoestte. Op een armlengte afstand van de rand bleef ik staan. Hoewel. Niet ik bleef staan. Ik werd staande gehouden. Mijn hersens functioneerden nog. Maar mijn lichaam niet meer. Het maakte zich van me los en bekeek het standbeeld dat daar op het  balkon stond, alsof de beeldhouwer me daar had laten staan. Ik wilde een paar haren uit mijn gezicht strijken, maar mijn hand reageerde niet. Ledematen van steen bewegen niet. Zo zagen de mensen me. De kunstenaar had goed werk geleverd. Een realist. Er ontbrak geen rimpeltje aan mijn gezicht. En elk ervan vertelde een verhaal. Alleen de saaie stukjes had hij weggelaten. En alles wat ooit was geweest. Het was ooit zo mooi begonnen. In een gezin waar de kinderen geliefd waren. Met twee oudere broers die de wereld aan je uitleggen. Eentje acht jaar ouder, de ander veertien maanden. Bij hem had de navelstreng om zijn arm gewikkeld gezeten, hij was met slechts één hand ter wereld gekomen. Ik was zijn beschermster, ik nam het voor hem op wanneer andere kinderen hem voor 'kreupele' uitscholden. Wij zagen hem helemaal niet als gehandicapt. Toen we een keer de tram pakten, zei een vrouw tegen hem: o jeetje, waarom heb je maar één hand? Die heeft hij tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren, zei ik tegen haar. Niet zo brutaal jij, zei ze toen. Een andere vrouw bemoeide zich ermee: je hebt gelijk, zei ze, dan moeten mensen maar niet zulke vragen stellen. Zo ging het toen. Van mijn oudste broer heb ik alles geleerd wat ik nog niet kon. Op mijn vingers fluiten. En hij moest altijd op me passen en me meenemen als hij ging schaatsen. Op een dag ben ik gevallen en heeft hij me vijf rondjes lang voortgetrokken, totdat ik helemaal nat was. Later heeft hij me voor de kachel neergezet, zodat ik kon opdrogen, en toen kon hij eindelijk alleen schaatsen. Mijn vader zei altijd dat je moest knijpen, krabben, bijten en spugen als iemand je iets deed, en daar heb ik me aan gehouden. Dat deed ik altijd wanneer iemand mijn broer pestte. Altijd. Ik was opstandig. Op school zeiden ze altijd: het is een lief meisje, maar wat een scherpe tong! Ik was het lievelingetje van de directrice. Wanneer een juf me voor straf naar haar toe stuurde, zei ze altijd: kom, help me maar even de gatenplant af te stoffen. Toen mijn broer naar de kleuterschool voor gehandicapte kinderen ging, zag ik dat sommige kinderen helemaal geen handen hadden. Die tekenden met hun voeten. Dat probeerde ik thuis ook. Ik zat eigenlijk altijd te tekenen. Misschien wilde ik daarom wel naar de modevakschool, toen bleek dat ik geen meubelmaker mocht worden. Niet naar de deftige school in Hetzendorf, maar naar de opleiding tot coupeuse van dameskleding. Het toelatingsexamen was een makkie voor me. In die tijd kwamen net de spijkerbroeken in de mode, toen moet ik een jaar of twaalf zijn geweest. Mijn vader had een rode voor me gekocht. 

Dat was me wat! Ik droeg altijd zijn truien, ook al waren de mouwen veel te lang, maar dat vonden we juist leuk. Toen had je ook van die wijde, bolle rokken, maar omdat mijn moeder geen geld had voor stof knipte ze een wijde mantel aan stukken en maakte daarvan zo'n rok voor me. De eerste liefde, die begon ook goed. Hij heeft van het begin af aan gedronken, maar dat was me helemaal ontgaan. Bij ons thuis dronk niemand, en ik gebruik nog steeds geen alcohol, zelfs geen glaasje champagne met oud en nieuw. In een cafébestel ik doorgaans wijn met mineraalwater, zodat ik niet vreemd overkom, en dan giet ik er zo veel water bij dat het eerder een glas mineraalwater is. Daar doe ik dan uren mee. Toen ik achttien was, werd Claudia geboren, zo gaan dat soort dingen nu eenmaal. Sabina was evenmin gepland, toen was ons huwelijk eigenlijk al op de klippen gelopen. Maar het duurt gewoon even voordat je de knoop kunt doorhakken. De kinderen hebben een vader nodig, dacht ik altijd, maar hij is nooit een vader geweest. Alimentatie heeft hij nooit betaald. Van de staat kon ik 350 schilling per kind krijgen, maar ik heb gezegd dat ze dat geld net zo goed konden houden; het was te veel om te verhongeren en te weinig om van te leven. Geef het maar aan een ander. Vervolgens moest ik opdraven bij de kinderbescherming om uit te leggen waarom ik dat geld niet wilde aannemen. Ik voelde me voor schut gezet. Neem me niet kwalijk, heb ik gezegd, maar wat kan ik met 350 schilling beginnen? De créche kost al vierhonderd. En toen gaven ze me opeens 1050 schilling per kind. Ik heb altijd voor de meisjes gezorgd en mijn hele leven hard gewerkt. Tot 's avonds laat zat ik te naaien; blouses en rokken voor kennissen van me. Ik wist een behoorlijke klantenkring op te bouwen. Honderd broeken per week, of honderd blouses uitleggen. Soms zat ik tot vier uur 's nachts achter de naaimachine, maar dat kon me niet schelen. En in het weekend draaide ik vroege diensten bij tante Liesi en bij de folkloristische vereniging. Die hadden hun clubhuis in de SiemensstraBe. Tante Liesi was niet op haar achterhoofd gevallen. Kijk eens, mop, zei ze altijd, dat mens drinkt, dat ziet je meteen, ze heeft geen kont en geen kuiten. Dat klopte altijd. Dus wanneer er eentje zonder kont en zonder kuiten bij ons de zaak binnenkwam, wist ik al hoe laat het was. Zo eentje ging dan bij Koch zitten, en dan werd het altijd een latertje. Bij hem was er altijd wat te drinken, en altijd voor niets. Soms wilde hij ook mij trakteren, en dan vroeg ik altijd om een dubbele Bailey's en rekende hem er drie. Zo doe je dat, dat heb ik ook van tante Liesi geleerd. En hoe je een wodka-jus zonder wodka maakt. Eentje was iets beter bij de les, laat eens ruiken, zei hij dan. Tja, dat heb je als je met een alcoholist getrouwd bent. Toen ik hoorde dat mijn eerste man was overleden, ben ik naar het kerkhof in Stammersdorf gegaan om te kijken of het echt waar was. Zijn naam stond niet op de steen, die van zijn schoonmoeder grappig genoeg wel, maar die was nog helemaal niet dood. Misschien was dat wel omdat zij van het platteland kwam, misschien doen ze dat daar op die manier. Misschien... Maar dat kan ik mijn ouders niet aandoen. Mijn vader heeft me nodig, ik doe altijd boodschappen voor hem. Hij heeft last van zijn knie en kan niet met zware flessen sjouwen. En mijn moeder, die heeft alzheimer. Het gaat op zich goed met haar, maar helemaal alleen? Goed, mijn kinderen, die zijn al volwassen, die hebben hun leven op orde. Die zouden hoogstens geen moeder meer hebben, maar de kleinkinderen? Dat kan ik niet maken.  Op dat moment besefte ik dat ik weer naar binnen moest gaan. Ik was niet langer van steen. Nog een seconde langer bij de rand, nog een stap verder naar voren, en ik lig daar beneden. Ik werd bang van mezelf, ik draaide me om, ik sloeg de balkondeur met een klap achter me dicht en deed hem maandenlang niet meer open. 


Vijf 

De duivel staat voor illusies. Die uitspraak leidde me in elk geval af van de etensresten die op nog geen twee meter afstand op het aanrecht stonden. Het moest dagen geleden zijn dat iemand van die borden had gegeten; ze stonden daar op elkaar gestapeld en kleefden met oude groenten en brokjes vlees aan elkaar. De stapel kon elk moment omvallen en werd waarschijnlijk alleen door opgedroogde saus bijeengehouden. Het verbaasde me dat het hier niet zo rook als het eruitzag. Ik keek naar de vrouw die tegen me praatte. Wie eet er nu met zo'n mens, vroeg ik me af, maar misschien waren het wel haar restjes. Af en toe knikte ik. Ze merkte niet dat ik haar niet kon volgen. Alleen de zin over de duivel was tot me doorgedrongen. Welke illusies had ik dan? afhankelijkheid, vaste grenzen, het negatieve heeft de overhand. Begrijpt u?' Haar dunne, lange vingers streken over de kaart met de duivel. Het gebaar had iets teders. Ik antwoordde niet omdat ik haar niet wilde storen. Ik keek naar haar terwijl ze met de duivel speelde. Haar haar was lang en rood. Een kleur rood die ik nog nooit eerder had gezien. Het  viel los over haar rug, tot aan het zitvlak van een vreemde troon. In dikke lokken ontsproot het aan haar schedel en viel het langs haar gezicht naar beneden. Bij elke beweging leek het tot leven te komen en kringelden de lokken heen en weer, alsof ze ergens naar op zoek waren. Ik schoof een stukje achteruit op mijn stoel zodat het haar me niet zou kunnen raken. Het onverwachte geluid deed haar opschrikken uit haar onderonsje met de duivel. 'Begrijpt u?' vroeg ze nogmaals. Het gezicht van de vrouw paste niet bij het slangennest waardoor het werd omlijst. Ooit moest het mooi zijn geweest, smal en met fijne trekken, de mond een tikje scheef, ogen waarvan mannen het warm hadden gekregen. De jaren hadden hun sporen op die ragfijne vormen achtergelaten. Het leek wel alsof er dun, breekbaar perkament over haar kaken was gespannen dat elk moment kon scheuren. 'Het is de zot die de reis begint, ' zei ze. Ook dat was me volkomen duidelijk. Bij deze vorm van tarot ging het om de reis die de held maakt, had ze me uitgelegd. Met een held kon ik weinig, maar een zot lag me des te meer. Daar herkende ik wel iets in. Ga niet te snel, was mijn gedachte. Maar ik kan ook niet alleen maar blijven zitten, luidde mijn antwoord aan mezelf. 'De hogepriesteres staat voor contemplatie, voor naar binnen gericht zijn, ' zei de roodharige vrouw, en ze schoof nog een kaart over tafel. 'En dat, ' er kwam nog een kaart naar me toe, 'is de magiër, die symboliseert het handelen, het naar buiten gerichte. ' Kijk eens aan, dacht ik. 'Weet u, ' zei de slangenvrouw, en haar lange, magere vingers wezen op het stapeltje kaarten, 'hier liggen de antwoorden op uw vragen. Uw vraag ligt voor de hand. Concentreert u zich. Ik ga de kaarten schudden. ' 'Moet ik dat niet doen?' vroeg ik. Ze schudde haar hoofd. 'Sommigen doen het zo, anderen weer anders. ' Je kunt de klant laten schudden, die moet dan tijdens het schudden denken aan de reden voor zijn komst, maar dan kun je  nooit zeker weten of hij daaraan denkt of reeds aan het antwoord waarop wordt gehoopt. Daarom deed ze het liever zelf. 'Ik weet waar ik mijn gedachten op moet richten, ik leg de kaarten...' Ze schudde. 'Met links, ' zei ze, 'want dat is de hand van het gevoel. ' Ze zat een eeuwigheid te schudden. 'Sommigen doen het drie keer, maar voor mij is één keer voldoende. ' Eindelijk was ze klaar. 'We leggen een Keltisch kruis, ' liet ze me weten, alsof ik ook iets in te brengen had. 

Ze legde de kaarten langzaam en nadenkend. Stukje bij beetje verscheen er inderdaad een kruis voor mijn ogen. Het waren mooie kaarten, de symbolen hadden iets verhevens. Het leggen was rustgevend, en ik kon me weer wat meer ontspannen. Toen de kaarten eenmaal waren gelegd, vertrok ze geen spier. Alleen het perkament van haar gezicht leek iets strakker te staan. Toen keek ze me aan en zei: 'Niet schrikken. ' Ik begreep niet waarom ik zou moeten schrikken. 'De dood, ' zei ze, 'is slechts een kaart. ' Wat had ik nu weer op de hals gehaald? Zotten. Hogepriesteressen. Magiërs. Een smerig huis. Een heks met rood haar. De dood. De dood betekende verlies, had de kaartenlegster me uitgelegd. Het loslaten van alle oude banden. Dat sloeg ook op mij, vond ze. Ik zat in een proces van verandering; meer viel er niet uit op te maken. De magiër liet me niet meer los. Dat symbool paste bij wat ik voelde. Een paar weken lang had ik alleen maar naast de telefoon gezeten, zodat ik geen belletje zou missen en geen enkele flard informatie me zou ontgaan. Nu wilde ik naar buiten. De politie was geen steek verder gekomen, ik moest nu zelf iets doen. Ik ging naar de bibliotheek en haalde een paar boeken over de tarot die me meer konden vertellen over de reis van de held. De zot is degene die met de reis begint, las ik, de zot staat voor alles open, als een klein kind, en heeft geen oog voor mogelijke gevaren.  Dat is waar, dacht ik. Wanneer je naar je vermiste kind zoekt, denk je niet aan het gevaar dat je zelf zou kunnen lopen. De keizer en de keizerin symboliseerden de vader en de moeder; de keizerin stond voor het leven, voor ongeremde emoties, en de keizer voor orde en bescherming. Koch, een beschermer? was mijn eerste gedachte, maar toen besefte ik dat niet Koch en ik werden bedoeld, maar mijn ouders. De paus of hiërofant staat voor het traditionele weten, voor boekenwijsheid, en ook - maar niet uitsluitend - voor kennis op het spirituele vlak. Die kaarten vertegenwoordigen de jeugd van de held. De kaart van de geliefden geeft het einde van die jeugd aan, die kaart staat namelijk voor het verlangen naar een metgezel, naar liefde. Daar kon ik op dat moment niet veel mee. De zegewagen staat voor de wens bekend terrein te verlaten en op zoek te gaan naar nieuwe dingen. Ja, ja. Tijdens de zoektocht wordt de held zich bewust van de noodzaak tot rechtvaardigheid, en dat is de volgende kaart, maar als je de volgorde van Waite aanhoudt, staat de volgende kaart voor de kracht tot verder handelen. Ja, dacht ik, nu zitten we op dat punt, wie die Waite ook moge zijn. De kluizenaar staat de held met raad en daad terzijde en wijst hem erop dat je niet alleen door handelen, maar ook door nadenken ervaring kunt opdoen. 

Daarna volgt het rad van fortuin; door aan het rad te draaien kan de reiziger het vermogen tot handelen verliezen, maar ook inzicht krijgen in een bepaald doel. Door het draaien kan de reiziger kracht verkrijgen, of, in de volgorde van Waite, het inzicht dat rechtvaardigheid noodzakelijk is. Daarna kan hij als een ondersteboven opgeknoopte gehangene aan de reis naar de duisternis van de onderwereld of het eigen ik beginnen... Ik moest het boek even wegleggen, maar pakte het meteen weer op. De dood staat voor de overgang van de buitenwereld naar de wereld van het innerlijk of de onderwereld. De reiziger zal inzien dat matigheid noodzakelijk is, dat er een evenwicht en balans tussen tegengestelde krachten moet worden gevonden. Ik begreep lang niet alles, maar de overeenkomsten gaven me een ongemakkelijk gevoel. Het was alsof mijn eigen verhaal werd verteld. De fasen die ik zou moeten beleven. En hoe ik die zou kunnen doorstaan. Ik stak een sigaret op en probeerde verder te gaan met ademhalen. De dood staat voor illusies. Daar was het weer. De dood staat voor illusies, die de reiziger verblinden en gevangen houden, en vaak zijn ze de ogenschijnlijke vervulling van zijn verlangen. Ik merkte dat ik kippenvel kreeg. Was alles voor niets? Waren het allemaal maar hersenschimmen? De val van de toren staat voor de vernietiging van de illusies, en de kaart van de ster symboliseert dat de reiziger het doel van zijn zoektocht heeft bereikt of zijn innerlijke rust en evenwicht heeft gevonden. Het doel van mijn zoektocht! Deze reis, in het teken van de maan, is niet zonder gevaren, en wanneer de reiziger ongeschonden de zon bereikt, betekent dat nog niet dat hij ook zijn doel heeft bereikt. Het einde wordt gevormd door de kaart van de wereld, het uiteindelijke doel van de reis die een reis naar de eigen vervolmaking is. Onderweg wordt de reiziger zich niet alleen bewust van zijn lichamelijke krachten, maar ook van zijn innerlijke sterkte en leert hij hoe hij die kan gebruiken. De kaart van de rechtvaardigheid staat in eerste instantie voor een laatste hindernis, zoals ook Odysseus zich eerst nog van de vrijers rondom Penelo-pe moest ontdoen. De telefoon ging. 'Hallo, met de redactie van Vera. Spreek ik met mevrouw Sirny?' Mijn odyssee begon.  Er kwam geen einde aan de gangen. Wie als gast over de drempel van het orf-centrum op de Küniglberg in Hietzing stapt, wordt er meteen door opgeslokt. Afzichtelijke gangen kronkelden als slangen door het onmetelijke gebouw. Als een redacteur ons niet van de parkeerplaats had opgehaald, zouden we onherroepelijk zijn verdwaald. visagie stond er boven de deur. De redacteur klopte beleefd en liet me plaatsnemen in een kappersstoel, voor een spiegel die was omlijst door een rij lampjes. De visagiste stond achter me en lachte me in de spiegel toe. De mensen om me heen zeiden meestal niet veel, ze wisten niet waarover ze met me moesten praten. 'We doen niet veel, ' zei ze, 'wat aan uw haar, een klein beetje make-up, zodat uw huid niet gaat glimmen in het licht van die felle lampen.' Ze keek Margot aan en wees op de stoel naast me. 'Gaat u toch zitten. ' Margot ging zitten, maar liet haar hand op mijn leuning rusten. Ik pakte hem vast en gaf hem even een kneepje. Ik was blij dat ze mee was gegaan. Mij was dit wereldje totaal vreemd. Zo van de flats aan de Rennbahnweg in de meest bekeken talkshow van het land, dat was nogal een contrast. De camera's voor mijn flat waren anders, daar was ik slachtoffer, of verdachte. 

Hier werd ik als een ster behandeld. Margot was de enige die normaal tegen me deed. Zij legde ook kaart. Ik was na mijn bezoek aan de roodharige vrouw meteen naar haar toe gegaan. Ik kende haar nog van vroeger, toen mijn schoonzus in scheiding had gelegen en had gevraagd of ik mee wilde gaan naar de afspraak met Margot. Aanvankelijk was ik alleen als gezelschap mee gegaan, maar mijn interesse was al snel gewekt. U zult nog een kind krijgen, had ze voorspeld, met Koch. Zijn naam had ze niet genoemd, ze had alleen gezegd dat ik iemand met bruin haar kende die nog heel erg aan zijn moeder hing. En dat was waar. Toen was ze nog iets verder gegaan en had me op het hart gedrukt goed op te letten omdat mijn schoonzus aan zelfmoord dacht. Margot deed me een beetje aan haar denken. 'Zo. Klaar, ' zei de visagiste. Ze maakte de kapperscape los en hielp me overeind. 'Bent u tevreden?'  'Ja, bedankt. ' Mijn uiterlijk was het laatste wat me interesseerde. Alsof er een teken was gegeven, verscheen de redacteur weer in de deuropening. 'We zijn veel te vroeg, mevrouw Sirny, dus als u wilt, kunt u nog even de repetitie bijwonen. ' We liepen door de eindeloze gangen terug naar studio 1. De redacteur hield de deur voor ons open en we zagen rijen oplopende stoelen, als in een bioscoop. Hij wees op de achterste rij, die niet bezet was. 'Gaat u daar maar zitten, dan valt u niet op. Ik kom u straks weer halen. ' De zaal onder ons was al tamelijk vol. Alles stond al op het podium. Het decor moest de sfeer van een woonkamer oproepen: de rode bank, bonte leunstoelen, een tafeltje, een lessenaar voor de presentatrice met erachter een gele wand met een deur in het midden en het reusachtige logo van het programma. In het midden van het podium stond een jongeman met lang haar in een paardenstaart die iedereen aanwijzingen gaf. 'We doen het nog een keer, ' zei hij in zijn microfoon. 'Als mijn collega daar zijn bordje met applaus omhooghoudt, wat doet u dan?' Het publiek begon te klappen. Het was net een kudde Duracell-konijnen. 'Was dat alles?' riep hij. Het publiek klapte nogmaals en stampte met de voeten op de grond. De man op het podium maakte een buiging. En daar zou ik straks staan. Ze zouden voor me klappen, omdat iemand mijn dochter had ontvoerd. 'En nu even het lachen, ' zei de paardenstaart. 'Als mijn collega daar het bordje met lachen omhooghoudt, wat doet u dan?' Het publiek lachte. 'Dat kan harder, ' zei hij. Het publiek lachte harder. Alsof ze naar een klucht zaten te kijken. 'Is dat alles?' riep hij. Het publiek lachte en stampvoette. De man op het podium maakte met zijn duim en wijsvinger een kringetje. En daar zou ik dadelijk zitten. Stel dat zijn collega zich zou vergissen en het verkeerde bordje zou pakken, zouden ze dan lachen en joelen? Margot gaf me een por en duwde me in de richting van de deur. 'Dit is niet uit te houden, ' zei ik.  'Daarvoor zijn we hier ook niet. Vergeet dat spektakel maar. Waar het om gaat, is dat elke aanwijzing ons naar Natascha kan leiden. Hoe meer mensen dit zien, hoe groter de kans op tips voor de politie. ' Ze pakte me bij mijn arm. 'Je redt je wel. ' 'Hebben de dames soms trek in een rustgevend drankje?' 

De redacteur was ongemerkt naderbij geslopen, we hadden hem helemaal niet gehoord. 'Ja, ' zei Margot, 'rust kunnen we wel gebruiken. ' In de wachtruimte zaten nog meer gasten van het programma. Ik ging in de verste hoek staan. Margot haalde een glas champagne voor zichzelf en een glas mineraalwater voor mij. Een ober liep een rondje met een dienblad vol zalmkleurige hapjes. Margot tastte toe. Ik had geen hap door mijn keel kunnen krijgen, al had ik nog zo mijn best gedaan. Mensen dromden in groepjes bij elkaar. Af en toe keek iemand even naar ons, maar we zagen er blijkbaar niet uitnodigend uit. Toch maakte een man zich van de anderen los en kwam naar ons toe. 'Pardon, u bent toch mevrouw Sirny?' Hij was bijna verlegen. 'Ik ben van het zdf, van het programma Aktenzeichen XY ungelöst! Hij hield mijn hand langer vast dan beleefd was. Waarschijnlijk wist hij hoe mensen op die naam reageerden. 'We willen u graag helpen en in ons programma aandacht aan uw zaak schenken. Zou u daaraan willen meewerken?' 'Ik doe alles wat in het belang van Natascha is. ' Hij gaf me een visitekaartje. 'Alstublieft, voor het geval u nog vragen mocht hebben. We zullen contact met u opnemen. ' Toen hij wegliep, draaide hij zich nog even om. 'Het beste, ' zei hij. 'Die viel best mee, ' zei Margot met een mond vol zalm. Meer kon ze niet zeggen omdat de volgende alweer naar ons onderweg was. 'Hoe gaat het? Ik ben de regisseur. Zeg het gerust als ik iets voor u kan betekenen.' Ik wilde het liefste dat alles achter de rug zou zijn, maar dat kon de regisseur niet voor me regelen. Ik nam een slok water.  De deur ging open en er kwam een vrouw binnen, gevolgd door een groepje jongelui met blocnotes, papieren en een stapeltje witte kaartjes. 'Daar staan de vragen op, ' fluisterde Margot. Ik vroeg me af hoe ze dat kon weten. De vrouw liep het vertrek door en kwam eerst naar mij toe. Ze was nog maar halverwege toen ze haar hand al uitstak. Ze greep de mijne vast en schudde die, ondertussen een vloedgolf aan bedankjes op me afvurend. 'U moet even het interview doornemen, ' fluisterde een assistent haar in haar oor, en hij gaf haar de stapel witte kaartjes. Margot had gelijk, die stonden vol vragen. De presentatrice nam ze snel door, we waren zo klaar. 'En u bent de helderziende, ' zei ze. Margot kon niet meteen antwoord geven omdat ze nog altijd een stukje brood in haar mond had. 'M-m, ' zei ze, en ze slikte snel. 'Ik leg kaart. ' De presentatrice nam het voor kennisgeving aan. 'U zult dus uw uiterste best doen om Natascha te vinden. Wat denkt u te zullen ontdekken?' 'Dat kun je van tevoren nooit zeggen. Misschien zie ik wel helemaal niets. ' Daarmee leek de presentatrice geen rekening te hebben gehouden. 'Nog tien minuten!' riep een technicus. En daarmee was de voorbespreking ten einde. De gasten die als eersten aan de beurt waren, werden gevraagd mee te lopen. Margot en ik liepen naar een paar stoelen. We waren als laatsten aan de beurt, hadden ze gezegd, want de beste verhalen vormden altijd de uitsmijter. De wachtruimte liep langzaam steeds verder leeg. Ik was blij dat we nog even de tijd hadden. Ik was niet aan zo veel mensen gewend. Het was nog maar kort geleden dat ik uit mijn schulp was gekropen en me in de richting van Natascha had gewaagd. De reis kostte de nodige inspanningen, ik was nog altijd meer zot dan magiër. En beiden moest ik achter de facade van Brigitta Sirny verbergen. Mensen hoeven niet alles te zien wat er in je omgaat, had mijn moeder altijd tegen me gezegd. 

Zoiets leg je niet zomaar naast je neer. 'Ben je ook zenuwachtig?' vroeg Margot. Ik haalde mijn schouders op. 'Er zitten ik weet niet hoeveel mensen in de zaal, en ook nog eens heel veel thuis voor de buis, ' merkte ze op. 'Ik ben zenuwachtig. ' Als ik al iets was, dan was het hoopvol. Mijn gevoelens beperkten zich intussen tot de hoognodige. 'Het is zover, ' zei de redacteur, die wederom uit het niets opdook. 'U bent na de popgroep aan de beurt. Ik neem u mee naar het podium. ' Achter het podium gaapte een groot zwart gat. Een hal ter grootte van een hangar. Stangen, schoren, stutten. Technici liepen met enorme apparaten te slepen, andere reden met heftrucks af en aan. Eindeloos lange houten tafels vormden de enige plekken waar je kon zitten. Medewerkers van de omroep stonden te roken. Ik ging vlak bij hen staan en stak een sigaret op. Op een klein beeldscherm naast de enige deur in de hal was te zien wat de kijkers thuis op een donderdag zagen. Ik had het beeldscherm niet nodig. De band speelde zo hard dat het geluid ook hier alles verdrong. Maar misschien lag dat wel aan mij. Ik kromp al bij de tune van het journaal in elkaar. Als je langere tijd je huis niet verlaat en alleen maar op het rinkelen van de telefoon zit te wachten, word je veel gevoeliger voor geluiden. De laatste maten van de band stierven weg en het publiek applaudisseerde, vermoedelijk alleen maar omdat het bordje omhoog werd gehouden. Iemand wenkte me, duwde me achter het podium, een trapje op, door de deur, en daar stond ik dan, in het licht van de schijnwerpers. Applaus. Handen schudden. Hoe gaat het met u, mevrouw Sirny. Politie. Geen enkel spoor. Dat is toch onvoorstelbaar, hé? Radeloosheid. Natascha. Hoop. Dat drijft een mens toch tot waanzin, nietwaar? Zoeken. Nachtmerrie. Aanwijzingen. Er wordt toch geen mogelijkheid onbenut gelaten? Het bovennatuurlijke. Hulp van gene zijde. Dat gaan we hier in de uitzending proberen. Medium. Margot. Goedenavond. Kaarten. Schudden. Leggen. En waar staat die keizer eigenlijk voor? Uitleg. Ontgoocheling. En dan wensen we u natuurlijk het beste we leven met u mee bedankt voor uw komst. 'Je deed het heel goed, mama, ' zei Sabina door het slotapplaus heen. 'Ik zou dat nooit... ' De telefoon ging. 'Hallo? Ja... Spreekt u mee... Ik sta voor alles open... Wichelroede? Ja... Waar? Nou, als u denkt... Belt u dan maar... Goed... Tot later. ' 'Wie was dat?' wilde Claudia weten. 'Een wichelroedeloper, hij wil. De telefoon ging weer. 'Hallo... Ja? Nee, heb ik nog niet... Ja, natuurlijk... Ik sta overal voor open... Goed... Tot dan. ' 'Wie was dat?' 'Iemand die aan pendelen doet, hij kan. De hele avond bleef de telefoon rinkelen. Helderzienden. Kaar-tenleggers. Astrologen. Tafeldansers. Koffiedikkijkers. Een paar van de beroepsbeschrijvingen had ik zelfs nog nooit gehoord. Iedereen wilde helpen, niemand wilde er geld voor hebben. Ik maakte afspraken. 'Ga je die mensen echt allemaal laten komen?' vroeg Claudia. 'Ja, ' zei ik, 'misschien zit er eentje tussen die echt iets kan ontdekken. ' Baat het niet, dan schaadt het niet, dacht ik. Maar misschien schaadt het jou, zei een stem vanbinnen, de zot is kwetsbaar. Ik wilde niet naar mezelf luisteren. En de telefoon ging weer. Sabina nam op. 'Ene mevrouw Puchinger voor je aan de lijn. '  Tina Puchinger woonde in de Reindlgasse, in de wijk Penzing. Ik vond het adres meteen. Een grote blonde vrouw deed de deur open. Ze leek helemaal niet op de roodharige heks, ze kwam op mij juist over als iemand die hier geboren en getogen was. Ze nam me mee naar een soort praktijkruimte aan huis. Geen aangebrande pannen, geen etensresten, geen bovennatuurlijk getover. 

Het zag er bijna net zo uit als bij mij thuis. Ik kon gaan zitten zonder dat ik eerst hoefde te kijken of er iets aan de stoel kleefde. 'Zegt het begrip numerologie u iets?' vroeg Tina. 'Nee, ' zei ik, 'maar ik vermoed dat het iets met getallen te maken heeft. ' Ze moest lachen. 'Getallen hebben voor ieder mens een enorme betekenis, ' zei ze. 'Ze kunnen ons veel over ons leven vertellen, of over vorige levens. Ze vertellen ons wie we zijn. Alleen al je geboortedatum bepaalt wie je bent. ' 'Ik wil niet weten wie ik ben, ' viel ik haar in de rede, 'u weet waarom het gaat. Aan de telefoon hebt u gezegd dat u me misschien kunt helpen Natascha te vinden. ' Ze knikte geduldig. 'Je kunt het een niet los van het ander zien. Alles hangt samen, alles heeft invloed op elkaar. De getallen vertellen ons wat belangrijk is in het leven en wat we moeten leren. En daarom moeten we eerst weten wat voor mens we zijn. ' Mensen die vallen onder de vijf, legde ze uit, moeten bijvoorbeeld de waarde van geld leren kennen. Een acht moet leren balans te vinden. 'Goed, laten we eens kijken welk getal op u van toepassing is. Wanneer bent u geboren?' Ik noemde mijn geboortedatum. Ze ging op in haar werk. Lange tijd leek ze me helemaal te zijn vergeten; ze zat op te tellen, dacht even na, begon weer op te tellen. Het kwam helemaal niet zweverig over, ze had net zo goed mijn boekhoudster kunnen zijn. 'U bent een zeven, ' zei ze ten slotte. Ik wachtte op meer.  'In de bijbelse symboliek der getallen staat de zeven voor geboor te, dood, magie. ' Magie? 'Zeven is een heilig getal. ' Ze zweeg even. 'En het staat voor over winning. ' 


Zes 

Natascha leeft. ' Zo klinkt de waarheid, dacht ik. Ze zei het heel kalm. Er was geen spoor van twijfel te horen. Ze geloofde het niet alleen, ze zag het ook voor zich. In de getallen. Ik wist het instinctief, Tina sprak het uit. Er waren niet veel mensen die dat tegen me durfden te zeggen. Niemand wilde me te veel hoop geven. Wie zelf nergens meer op rekent, heeft er moeite mee een ander moed in te spreken. De politie had het min of meer opgegeven. Ze zochten nog wel, maar meer uit plichtsbesef. Zodat hun niets te verwijten viel. Voor hen was Natascha een onopgeloste zaak, en dat zou ook zo blijven. Een open dossier. 'Ik weet het zeker, Natascha leeft nog, ' zei Tina nogmaals. 'Dat weet ik, ' zei ik. Tina keek naar de getallen, en toen veranderde er iets in haar uitdrukking. 'Wat ziet u?' 'Er is geld in het spel, ' zei ze. 'In welk opzicht?' 'Dat kan ik niet zien. Het heeft iets te maken met... ' Ze hield midden in de zin op.  'Met wat?' 'Met haar vader. De vader is er op een bepaalde manier bij betrokken. ' Ik vertelde over zijn contacten, zijn schulden, het witte bestelbusje. Maar de getallen zwegen. Ze zat met haar kaarten te spelen. Zigeu-nerkaarten, legde ze uit. 'Wacht even, er is nog iets, ' zei ze. 'Ik zie een huis, een huis tussen het groen, niet al te ver bij u vandaan. ' 'Buiten Wenen?' 'Tja, adressen krijg ik niet door. ' Ze lachte. 'Maar voor het huis, daar staat een... ' Ze boog zich naar voren, alsof ze het zo beter kon zien. 'Een fontein of iets dergelijks. Zonder water. ' Waar kon dat zijn? Wie had er zo'n fontein in de tuin? Dat moest toch niet altijd te moeilijk te vinden zijn. 'Een gevangenis tussen het groen, ' zei Tina. 'Daarop moeten we ons concentreren. De komende paar jaar. ' Die periode maakte me aan het schrikken. 'Zo lang?' 'Ik zie een zeven, nee, een acht. Dan duikt Natascha weer op. Over acht jaar. ' Ze zag me schrikken. 'Misschien vinden we haar wel eerder. We hebben nu een paar aanwijzingen. ' Dat 'we' gaf me vertrouwen. Dit was iemand die me niet alleen wilde helpen, maar het ook kon. Ik was tijdens mijn reis niet helemaal alleen. '... de Weense politie is ten einde raad. ' De presentator keek nog een paar tellen in de camera en verdween toen uit beeld. In scéne gezet, vermeldde de inzet. Een meisje verliet een flatgebouw. Dat was niet onze flat, dat was niet mijn kind. 'Ik kan het niet aanzien, ' zei Sabina, maar ze bleef kijken. Ik staarde naar het scherm. Volgde uiterst geboeid elke stap die het meisje zette. Ik had me altijd afgevraagd wie er naar Aktenzeichen XY ungelöst  keken, en waarom. Het was geen detective met een goede afloop. Dit was echt. En nu was het ons verhaal. Het meisje liep verder. De camera vlak achter haar. Een tikje schokkerig. De kijkers moesten alles vanuit haar perspectief zien. Toen het witte bestelbusje in beeld kwam, deed ik heel even mijn ogen dicht. Sabina stond op. Een man stond tegen de auto geleund. De Natascha van het filmpje was nog lang niet bij hem, had hem nog niet gezien, vervolgde haar weg als voorheen. Langzaam liep ze zijn kant op, steeds langzamer. Een hand greep naar het kleintje. Ze verdween in de auto. 'Waarom laten ze dat in slowmotion zien?' vroeg ik. 'Slowmotion?' Sabina begreep me niet. 'Dat ging allemaal zo langzaam, zo trek je iemand toch niet een busje in?' 'Dat was geen slowmotion, mama, zo leek het in jouw ogen alleen maar. ' Alsof mijn hersenen me probeerden te beschermen, dacht ik. Zodat de gruwelijkheden worden verzacht en het te verdragen is. Het filmpje was afgelopen. De presentator kwam weer in beeld. 

En meteen daarna een spookbeeld. Het gezicht van een man: ogen, neus, mond, haar. Zo zagen duizenden mannen eruit. 'Hebt u deze man gezien, of hebt u op 2 maart in die omgeving iets gezien wat de politie verder zou kunnen helpen, neemt u dan contact op met de recherche te Wenen. ' Er verscheen een telefoonnummer in beeld. Ik kende het vanbuiten. De smeedijzeren poort stond open. In de voortuin lag een border met tulpen, een bonte mengeling van kleuren. Het gazon was net een biljartlaken, en precies in het midden stond een magnolia. De afgevallen bloesem lag in het gras, dat bedekt leek met een wit-roze tapijt. Wat gek, dacht ik, een magnolia, zo laat in het jaar? Ik bleef staan en keek om. Een mooie tuin, een mooie omgeving.  Döbling, een van de chiquere wijken van Wenen, en het was duidelijk waarom dat zo was. Een echt herenhuis. Okerkleurig, witte pilaartjes met hier en daar slingerende klimop. Ik liep verder, naar de voordeur. Ernaast hing een bel van glanzend gepoetst messing. Ik belde aan. Het goudkleurige bordje op het donkere hout van de deur was met nette zwarte krulletters beschreven, dr... De deur ging open. Voor me stond een keurige heer met schouderlang, asgrauw haar in een tweed pak; een pochet bolde op naast zijn revers. Je zag meteen dat het geen goedkope stof was. Of misschien zag alleen ik dat. 'Welkom, mevrouw, ' zei hij met de stem van een hypnotiseur. 'Komt u binnen. ' Hij draaide zich om en maakte met zijn rechterarm een gebaar alsof hij rozenblaadjes verstrooide. Hij maakte een merkwaardige indruk op me. Dit kan niet waar zijn, dacht ik, en ik liep naar binnen. Hij nam me mee naar een eetkamer en liet me aan het hoofd van een indrukwekkende tafel plaatsnemen. Aan de telefoon was zijn aangename lage stem me al opgevallen; hij sprak als een toneelspeler. Wat hij precies deed, wilde hij niet zeggen, dat was te ingewikkeld. Hij was helderziende, hij moest de mensen persoonlijk zien. 'Hoe werkt u?' vroeg ik. Ik zag geen kaarten of andere hulpmiddelen. 'Met glazen. ' Hij liep naar een vitrine, pakte een glas en haalde uit een la eronder een houten plaat met letters erop. Hij zette beide op tafel. 'Dit is een ouijabord. Dit zijn de letters van het alfabet. ' Hij streek teder over het bord. 'En hier staan de woorden ja en nee. ' Ik knikte. 'Nu leggen we beiden onze rechtervinger op het glas en concentreren we ons op de vraag die we willen stellen. Dan zal het bord spreken. De seance kan beginnen. ' We raakten het glas aan. Het leidde ons rond, van a naar z. Ik kreeg niet de indruk dat er hogere machten aan het werk waren. Minutenlang dwaalde het glas heen en weer over het bord, en het woord dat ten slotte het resultaat vormde, luidde xjghliutgdsw. 'Laat maar zitten, ' zei ik. 

Het tafereel had iets lachwekkends. Ik voelde me niet op mijn gemak en schoof op mijn stoel heen en weer. Hij leek het niet te merken. 'Nu maken we een fles chablis open, ' zei hij bijna vrolijk, alsof er iets te vieren was. 'Dank u, maar ik drink niet. ' Zo helderziend was hij blijkbaar ook weer niet. 'Wat kunt u me over Natascha vertellen?' Hij keek me lange tijd aan. 'Natascha. ' 'Ja, daarom ben ik hierheen gekomen. ' 'Tja, Natascha... ' 'Ja?' 'Natascha is dood, ' zei hij. Ik sprong op, zodat de stoel omviel, en rende naar buiten. In de auto leunde ik achterover en probeerde mezelf onder controle te krijgen. Mijn god, Natascha, dacht ik, wat een gek, we hebben toch helemaal geen tijd voor zulke idioten, je wacht op me en nu heeft hij mijn tijd verspild, maar hoe had ik dat moeten weten, aan de telefoon klonk hij zo serieus, ik moet voortaan meer navraag doen, sorry, van nu af aan zal ik beter opletten, hou vol, we redden het wel, we redden het wel. Optimisme is een onbetrouwbare metgezellin. Soms ging ze 's nachts op stap en liet mij alleen op de bank zitten. Ik sliep nog altijd op de bank, of deed daar in elk geval iets wat ik'slapen' noemde. Sinds die dag in maart had ik mijn bed alleen tijdens het opruimen gezien. De dagen kwam ik op een bepaalde manier nog wel door. Hoop dreef me voort, van de ene afspraak naar de andere. De stroom helderzienden droogde maar niet op. Telkens meldden zich weer nieuwe. De telefoon bleef maar rinkelen. Ik sprak met iedereen, maar nu stelde ik gerichte vragen, zodat ik wist wat ik kon verwachten. Degenen die niet geloofden dat Natascha ergens gevangen werd gehouden, wimpelde ik meteen af. De dood verdrong ik, die bestond voor mij niet. Een huis als dat in Döbling ben ik niet meer tegengekomen. Helderzienden wonen niet in dure buurten. Ze zijn een merkwaardig volkje en voelen zich op de gekste plekken thuis. Ze nemen het niet zo nauw met hygiëne, ze wonen tussen bergen kleren, vuile borden, porseleinen beeldjes en glazen bollen. Ze wonen ergens anders. Als er al iets bloeit, dan is het de fantasie. Bij slechts één kaartenlegster zwierven er overal sneeuwwitte, met kant afgezette kleedjes rond. Let maar niet op de kleedjes, zei ze. Alsof ik daar oog voor had. Ik kwam niet bij iedereen thuis. Sommigen lieten me naar de onmogelijkste plekken komen die ze in hun kaarten, hun glazen bollen of hun koffiedik hadden gezien. Telkens weer ontboden ze me bij plassen en meertjes en waadden we tot aan onze knieën door het water. Het leek hen niet te deren dat we niets vonden. Ze verontschuldigden zich niet wanneer hun zesde zintuig weer eens tot niets had geleid. Het bovennatuurlijke is immers onberekenbaar. Ik leerde ook op die manier naar de zaken te kijken en ging ermee door. Ik weet niet of mijn familie het allemaal wel begreep, maar ze stonden in elk geval achter me. 'Mama, ' zei Sabina, 'pas op dat het je allemaal niet te veel wordt. ' Ik kwam net terug van een astrologe. 'Het gaat best, ' zei ik, 'het was een aardig mens. ' 'Nog nieuws?' 'Ja. Ze heeft uitgerekend wanneer Natascha terugkomt. In 2000. Vanwege Saturnus. ' 'Ga toch even een uurtje liggen, ' zei ze. 'Nee, ik ga koffie zetten. Wil je ook?' Terwijl de koffie doorliep, ruimde ik de tafel af. Die oude kranten moet ik nog doorbladeren, dacht ik, en ik schoof ze opzij. Eentje gleed van tafel. 

Opengeslagen op de pagina waar over ons werd geschreven. Mijn oog viel op een foto van een huis, en ik keek nog eens goed.  'Dat is een foto van Kochs huis in Hongarije, ' zei ik, min of meer in mezelf. 'Wat?' Sabina keek over mijn schouder. 'Mooi, hoor. Daar vond Natascha het toch zo leuk?' 'Weet je wat, ' zei ik, 'nu wil ik het ook wel eens zien. Ik rij erheen. ' Het was vreemd om zo'n lang stuk alleen in de auto te zitten. Het autorijden was anders; het leek wel alsof niet ik in een golf naar voren bewoog, maar alsof de weg op me af kwam. Net een loopband, dacht ik, zo kom ik nooit in Sopron. Wat moet je daar eigenlijk, hoorde ik mezelf vragen. Kijken, antwoordde ik, gewoon even kijken. En wat denk je daar dan te zullen zien? Waarschijnlijk helemaal niets. Aha, dus het gaat je niet om het vinden, maar om het zoeken. En wanneer? Nee, het is goed, nu moet het je wel duidelijk zijn. Wat? Dat de reis het doel is, en de reis duurt lang. Ik deed het kalm aan en was een uurtje later in Sopron. Aan de grens was het rustig. De kaart lag naast me op de passagiersstoel, ik volgde de 15 en nam toen de 34 naar Sarvar, telkens maar rechtdoor, in zuidoostelijke richting. De hemel had een fris, lenteblauw kleurtje, de condensstrepen van de vliegtuigen losten maar niet op en vormden patronen, net grote vierkanten, alsof iemand ze met een liniaal had getrokken. Zo recht had ik de route nog nooit waargenomen. Ik haalde mijn zonnebril uit mijn tas. SIMASAG, zag ik op een bordje aan de rand van de bebouwde kom staan. Ik zei het hardop, het was voor Hongarije een erg kort woord. Iemand had me ooit eens verteld dat in het Hongaars elke zin minstens de helft langer is dan in het Duits. Vreemde taal. Vreemde gedachten, zei mijn ik. Tompaladony. Dat kon ik nog wel onthouden. Ik reed zo langzaam dat ik de borden kon lezen. Je kon rechtsaf slaan naar Chernelhaza-damonya of iets dergelijks. Dat had de helderziende met het ashoofd beslist op zijn houten bordje kunnen spellen. Ik verdrong hem meteen uit mijn gedachten. Zsedeny. Rabapaty. Nog vier kilometer tot Sarvar. Nu kwam het  moeilijkste gedeelte. Sarvar was een kuuroord, de belangrijkste plaats van de hele gemeente, dat waren een hoop huizen. Toen Koch na dat gedoe over Italië weer met Natascha hierheen wilde rijden, had ik gezegd dat hij het adres moest opschrijven, voor het geval hij haar weer eens alleen zou laten. Ik hield de eerste de beste voorbijganger aan en liet hem het briefje met het adres zien, en daarna loodsten anderen me verder. Twintig minuten later stond ik voor het huis. Ik keek even naar de foto in de krant, die ik had meegenomen. Het was de villa van Koch. Tja. Hij had altijd de mond vol van dingen gehad, had Natascha verteld, en in Hongarije had hij altijd de rijke stinkerd uitgehangen. 

Die Hongaren kun je blijkbaar alles wijsmaken. Want dit was een steenhoop, helemaal geel, geen grassprietje te zien, hier zou geen mens zich thuis voelen, en Natascha al helemaal niet. En het kerkhof lag ernaast. Zoek er niet te veel achter, zei de stem in mijn binnenste, kerkhoven heb je overal. Ik stapte uit en liep naar het huis. Ik drukte de klink van de voordeur naar beneden, maar die zat op slot. De ramen waren al een eeuwigheid niet meer gelapt, je kon er amper doorheen kijken. Ik tikte tegen de ruit, maar er was niemand. Ik veegde het stof weg, hield mijn handen als een koker rond mijn gezicht en tuurde naar binnen. Een geluid deed me schrikken, maar toen herkende ik het. Ik keek om. Een zwarte kat kromde zijn rug en blies naar me. Was jij dat, vroeg ik me af. Maar ik kreeg geen antwoord. De dame met het toverpotlood had nagels als klauwen. Verzorgd, maar vlekkerig rood, alsof ze er bloeddruppels op had gemorst. Ze staken uit, in een omgeving die zich in slechts weinig opzichten van de huizen van andere helderzienden onderscheidde. Alleen de keuken was opgeruimd. Maar aan die vrouw te zien at ze waarschijnlijk toch al nooit iets. Ze had een volmaakt figuurtje. De jurk met het luipaardmotief sloot als een tweede huid om haar heen. Ze legde uit hoe haar contact met gene zijde verliep. Ze verkreeg  haar informatie schriftelijk. 'Met dit potlood, ' zei ze, en ze liet me een soort miniatuurkrukje zien. Drie poten ter grootte van een lange lucifer, met in het midden een vierde, een stift waarmee je kon schrijven. 'Een beetje als tafeldansen, ' zei ik. Ze keek alsof ik haar zwaar beledigd had. 'Ik bedoel, het ziet eruit alsof het zo werkt, ' verbeterde ik mezelf. 'Niet echt, mevrouw Sirny. ' Haar toon werd iets afstandelijker, ze zette haar professionele masker op. Ik was graag over het Carpenter-effect begonnen, waarop ik tijdens mijn onderzoek naar helderzienden was gestuit en waarmee sceptici altijd op de proppen komen wanneer ze willen bewijzen dat dit soort dingen onzin zijn. Volgens hen waren de aanwezigen bij spiritistische seances al vooraf in zo'n stemming gebracht dat hun hersenen het teken tot onwillekeurige spierbewegingen geven. Door de gezamenlijke kracht die daardoor ontstaat, gaan voorwerpen vervolgens bewegen. Dat vond ik logisch klinken, maar ik was er nog niet uit of er echt meer tussen hemel en aarde was. Ook om die reden zei ik niets. De luipaarddame zei daarentegen des te meer. Ik werd een beetje moe van haar uitleg, ik had liever gezien dat er iets uit dat potlood kwam. Maar ik had niet de moed haar te onderbreken tijdens haar uitwijdingen over het spirituele. Ten slotte stond ze op en dimde het licht. Helderzienden hebben het graag een tikje duister. 'Ik stel een vraag, en het potlood antwoordt met ja of nee, ' zei ze. Aan die uitleg had ik wel genoeg gehad, dacht ik. We legden onze handen op het kleine werktuig, bijna net zoals bij de ouijaspecialist en zijn glas. 'Bent u er klaar voor?' Ik sloot heel even mijn ogen en was helemaal bij Natascha. 'Leeft ze nog?' Het potlood bewoog. Een kartelig 'ja' verscheen op het vel. 'Gaat het goed met haar?'  Weer'ja'. 'Is ze ontvoerd?' Nog een keer 'ja'. 'Door haar vader?' Het begin van een j, maar niets wat op 'nee' leek. Mij verbaasde het niet. Koch was al zo vaak verdacht geweest dat ik dat misschien onbewust uitstraalde en daarmee de uitkomst had beïnvloed. Volgens Carpenter was dat mogelijk. 'Wordt ze gevangen gehouden?' Ja. 'Is ze gewond?' 

Die letter zag er heel anders uit. Moeiteloos herkende ik slechts een grote n. 'Is ze in de buurt?' Het potlood bewoog over het papier, tekende lijnen en een rechte hoek. Het was geen ja en geen nee. Het medium hield op en bekeek de hiërogliefen. 'Herkent u iets?' vroeg ik. 'Dat is een... ' 'Een?' 'Een soort schacht. Ze ligt in een schacht. ' 'In een schacht?' Mijn stem leek de mijne niet te zijn. 'Zullen we haar vinden?' vroeg de vrouw. Het potlood schreef'nee'. Vrij duidelijk. 'Kunnen speurhonden haar vinden?' Nee. 'Stel geen vragen meer, ' zei ik smekend. Meer kon ik vandaag niet verdragen. Tina luisterde aandachtig naar me. We zaten al sinds het begin van de avond bij haar in de woonkamer en ik had haar over de laatste haltes van mijn odyssee door de schaduwwereld verteld. Wat ik zo absurd vond en wat me zo dwarszat, was dat ik het nog kon geloven ook. Ze  gaf haar mening, weersprak sommige van mijn vermoedens of voedde juist andere. We schoven de theorieën als puzzelstukjes in het rond. Tegen de tijd dat ik over de schacht begon te vertellen, schemerde het buiten al. 'Idioot, alweer zo laat, ' zei ze. Het was niet de eerste keer dat we in de afgelopen paar weken tot 's morgens vroeg hadden zitten praten. Na onze afspraak had ik nog niet genoeg van Tina, en soms kwamen haar getallen en kaarten niet eens op tafel. Zij was iemand met wie ik kon praten. Zonder dat ik me af hoefde te vragen wat ik beter voor me kon houden. Mijn familieleden wilde ik niet langer met alles opzadelen. 'Ben je moe?' vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd en wees op de kan koffie die voor ons op het tafeltje stond. Niet de eerste kan van die nacht. 'Zal ik nog een keer de kaart leggen?' 'Graag, ' zei ik, 'misschien komen we dan meer over die schacht te weten. ' Dat kwamen we niet. Er was niets wat ons meer over de schacht kon vertellen. Er was wel een huis te zien, naast een vijver. Ergens in Burgenland, in de buurt van de grens met Hongarije. Ik had al zo veel huizen en plassen gezien dat dit me niet echt opviel, maar Tina schrok even. 'Het zou iets kunnen betekenen, ' zei ze. 'Maar je hebt geen idee waar dat is. Zelfs niet bij benadering. ' 'Daar laat ik me niet door weerhouden. Ik laat me door mijn gevoel leiden. In het ergste geval hebben we alleen een beetje in het rond gereden, maar jij kunt wel wat frisse lucht gebruiken. ' Het enige wat duidelijk was, was de richting. De snelweg naar het oosten. Bij de afrit Neusiedl liet Tina's gevoel van zich horen en namen we de provinciale weg. Ik beschouwde het vooral als een uitje en keek naar de omgeving. Als mijn dochter niet ontvoerd was geweest, had ik hier leuk vakantie kunnen vieren. Dat doen we dan wel als je er weer bent, Natascha, je zou het hier mooi vinden.  'Podersdorf?' vroeg Tina. 'Dat moet je niet aan mij vragen, maar aan je gevoel, ' zei ik. Podersdorf, dus. Illmitz. Apetlon. Wallern. Pamhagen. Langzaam reden we door de dorpjes, sloegen hier en daar een zijstraat in, keken naar de huizen en wachtten totdat Tina's radar ergens op zou reageren. Een huis met een vijver, ergens in Burgenland. Het was de reis van een zot. 

In een straatje in een dorpje van niets voelde Tina opeens iets. 'Dat ziet er goed uit, ' zei ze, 'dat merk ik. ' We volgden het smalle straatje en kwamen aan bij een huis. Een vrouw was bezig de was op te hangen. We reden verder, dwars over haar erf. De vrouw balde haar vuist en schreeuwde naar ons. We konden niet horen wat ze zei, maar haar gebaren spraken boekdelen. 'Draai maar om, ' zei ik. 'Nee, ' zei Tina, 'daarachter gaat de weg verder, en daar staat nog een huis, zie je dat?' In de zijspiegel zag ik dat de vrouw nog steeds stond te schelden. 'Daar is een brug, ' zei Tina. 'Daar is de grens, ' zei ik. Een soldaat met een geweer zat op de brugleuning. Hij bleef naar ons kijken toen we overstaken en naar het huis aan de andere kant reden. Hij maakte echter geen aanstalten ons tegen te houden. Kort daarop begreep ik waarom. 'Dat is een restaurant, ' zei ik. 'Stop hier eens. ' Tina parkeerde de auto voor het pand. We stapten uit. De deur van het pand stond op een kier. Het was muisstil. We keken om ons heen. Rechts van ons was een lattenhekje. Met vissenkoppen erop, grote en kleine, met ogen van glas. Erachter lag de vijver. We slopen een stukje verder. Langs twee caravans, naar een traliehek waaraan iets was vastgebonden. Het leek wel alsof er een mens over dat hek hing. Angst welde in me op, en ik liep erheen. Het was een pop. Opgehangen aan de nek. Terug naar het restaurant. Voorzichtig duwden we de deur open. Zachte geluiden, er moest iemand zijn.  'Ja? Zegt u het maar. ' Een vrouw kwam naar ons toe. Dik, gezellig, met rode wangen. Ik leunde even tegen de deurpost. Tina nam het woord. Legde uit wat we kwamen doen. Natascha. 'Die is achter, ' zei de vrouw. Ik zakte bijna door mijn knieën. Heel even hield mijn hart op met kloppen. 'Papa!' riep de vrouw. 'Iemand zoekt je dochter. ' Zijn dochter? Mijn dochter! In de gang verscheen een man. 'Goeiedag, mijn naam is Neger. Kan ik u helpen?' Tina had zichzelf sneller onder controle dan ik. 'U hebt een dochter die Natascha heet? Hoe oud is ze?' 'Tien. Hoezo?' 'En ze is uw kind?' vroeg ik. 'Ja, natuurlijk. Hoezo?' Tina vertelde wie ik was. Het toeval is de schuilnaam van God, die Hij gebruikt wanneer Hij niet wil laten merken dat Hij er is. Hier was de goddelijke vingerafdruk overduidelijk zichtbaar, en Hij deed er zelfs nog een schepje bovenop. 'Neger?' vroeg Koch, toen ik hem over ons uitstapje vertelde. 'Neger? De waard, van dat restaurantje, een paar meter van de grens?' 'Ja. Ken je die?' vroeg ik. 'Ja, die ken ik. En die vrouw op dat erf, die jullie heeft uitgescholden, die ken ik ook. Dat is de moeder van Brigitte. ' 'Welke Brigitte?' 'Mijn Brigitte. Brigitte Horvath. ' De vrouw met wie hij toen iets had. Gekker moest het niet worden. 


Zeven 

Het geluid klonk als een schot. Meteen daarna begon de auto te slingeren, er rammelde iets. Ik remde en botste tegen de betonnen rand aan de zijkant van de weg. 'Verdomme!' Ik stapte uit. Lekke band. Je zult altijd zien dat dat nu gebeurt, dacht ik. De wichelroedeloper had er maar één dag aan willen besteden. We reden een heel eind bij Wenen vandaan en zagen een witte bus, maar het was een gewone schoolbus, die doorgaans in een ander dorpje rondreed. Het was allemaal maar verwarrend, en dat terwijl ik me er zoveel van had voorgesteld. Ik had nog nooit een wichelroedeexpert tot mijn beschikking gehad. 'Ik ben radiësthesist, ' had hij aan de telefoon gezegd. Inmiddels vroeg ik aan iedereen wat ze van plan waren, om te voorkomen dat ik zou worden meegesleept naar het zoveelste meertje waar ik in de modder kon gaan staan graven. Hij heeft vast een goede opleiding gehad, dacht ik. Ik had een uur met hem zitten bellen, en hij had me alles over radiësthesie verteld. Dat de roede altijd van het hout van een wilg of een hazelaar moet zijn, het liefst in de vorm van een katapult. Dat er in de tijd van Mozes al aan wichelroedelopen werd gedaan, dat  die al met een stok tegen een steen had geslagen en dat die stok in een slang was veranderd. Dat er vroeger vooral naar goud of steenkool werd gezocht en pas in de afgelopen decennia ook naar verdwenen voorwerpen. En dat een zekere Jacques Aymar door de bewegingen van zijn roede in de zeventiende eeuw voor het eerst misdadigers wist op te sporen. Het zal allemaal wel, dacht ik. Het toverhoutje is een ongedempte klankkast, had hij uitgelegd, waarvan de frequentie overeenkomt met die van aardstralen. Is er sprake van een vondst, dan slaat de roede boven de zogenaamde stralingszone heftiger uit. Nou ja, had ik gezegd, we kunnen het proberen. En nu stond ik daar dan, in een berm ergens in Niederösterreich, met een lekke band, en keek toe hoe hij de band verwisselde. Met de wichelroede was hij een stuk handiger. Het duurde een tijd voordat we weer verder konden rijden. Ik bracht de helderziende naar huis, hij wuifde me uit met zijn wichelroede. Ik schrok heel even omdat ik zoiets inmiddels normaal vond. Ik zwaaide terug en reed naar huis. Hopelijk gaat het nu in Passau wel goed, dacht ik onderweg. Nog zo'n ontgoocheling en ze zouden me kunnen opvegen. Maar de brief van de vrouw uit Slovenië klonk veelbelovend. Natascha was volgens haar door iemand met donker haar ontvoerd, en dat had tot nu toe niemand gezien. En de tekening van de man die ze had bijgevoegd, die kwam aardig overheen met het spookbeeld uit Aktenzeichen XY ungelöst. Het was de eerste concrete aanwijzing in maanden. Ergens stroomopwaarts aan de Donau zat hij, beweerde ze, bij Passau. 

Mijn mobieltje ging. In eerste instantie reageerde ik niet, want het toestel was nieuw en had een onbekende ringtoon. Het duurde even voordat ik het uit mijn tas had gevist. Op het display stond: kapper. 'Hallo, stoor ik? Even kort: ik heb twaalf lui opgetrommeld, uit Meidling en overal vandaan, en die gaan allemaal mee naar Passau. Goed? Nee, niks zeggen. We vertrekken morgen om acht uur, hier bij de zaak. '  Goed. Ik zei niets meer. Twaalf mensen, wildvreemden, en Passau lag ook niet om de hoek. De tranen stroomden vrijelijk over mijn wangen. Je zult zien dat de helft niet komt opdagen, dacht ik op de weg naar de kapperszaak, in de drukke Weense spits. Ik was op tijd vertrokken. Wijk zeven, daar stond 's morgens altijd de grootste file. Door al dat wachten ging ik zitten piekeren. De laatste tijd hadden we nergens resultaten mee geboekt, de teleurstellingen volgden elkaar op. En ook met de kapster had ik al een keer pech gehad. Een klant had haar over de Kreuzerlwiese verteld, en daardoor was ze ervan overtuigd geraakt dat Natascha daar was begraven. Weer zo'n vijvertip. Weer niets. Overwinning, had Tina gezegd, de zeven staat voor overwinning, je bent een zeven, je moet alleen een beetje geduld hebben. Geduld. Mijn kind zat ergens opgesloten. Ik sloeg een zijstraatje in en kon opeens doorrijden. Mijn stemming sloeg om. Dat gebeurde de laatste tijd wel vaker. Hoop. Vertwijfeling. Overwinning. Wijk zeven. Misschien hoefde ik niet zo heel veel geduld meer te hebben. Ik bleef voor de kapperszaak staan. Een parkeerplaats, vlak voor de ingang. Ik liep naar binnen. Ze waren er alle twaalf. Ik werd begroet, ik bedankte iedereen, al kon ik niet veel uitbrengen, en daarna verdeelden we ons over de auto's. De volgende etappe van mijn odyssee kon beginnen. Wenen-Passau. 285 kilometer. Twee uur en drieënveertig minuten. Eentje van ons groepje wist de weg in Passau. Hij zat in een van de achterste auto's. Nadat we de snelweg hadden verlaten, stapte hij over in de mijne. De plek die in de Sloveense brief was beschreven, moest ergens aan de rand van de stad liggen. Een opvallend dakraam, ergens aan een vierkante binnenplaats. Eengezinswoningen, tuinen, dat klonk als een rustige buitenwijk. 'Passau is een bijzonder fraaie stad, ' vertelde mijn bijrijder lyrisch, 'een oude bisschopszetel. De dom uit de barok is de moeite van het  bekijken waard, het hele centrum is dat. Maar daar hoeven we nu niet heen. ' 'Misschien wel, als we hier dat dakraam niet vinden, ' zei ik, al hoopte ik op het tegendeel. 'Hou hier maar links aan, anders belanden we bij de Marienbrücke over de Inn en in het centrum. ' Hij vertelde dat zijn vroegere schoonzus met iemand uit deze buurt getrouwd was en dat hij daarom de weg wist. 'Ja, nu weet ik het weer, laten we eerst hier maar eens een kijkje nemen. ' We reden overal langs. We keken rond totdat onze ogen er pijn van deden. Er was altijd wel iets wat afweek van de beschrijvingen in de brief van de Sloveense. Soms leken de huizen precies op de schetsjes die ze had bijgevoegd, en de binnenplaatsen ook, maar dan waren er weer geen ramen. We gingen verder. We draaien steeds kleinere rondjes. Langzaam werd het avond. 'Daar!' riep mijn gids, en hij wees naar een restaurant. 'Daar is het raam!' Het klopte allemaal. Het huis, de binnenplaats, elk detail, de kleur, de vorm, de verhoudingen. Dit dakraam met luiken, daarnaar hadden we gezocht. 'Onvoorstelbaar, ' mompelde mijn gids. 'Dat is niet te geloven. ' Hij had niet dezelfde ervaringen als ik. Je rijdt met slechts een tekening op zak naar een vreemde stad in Duitsland om naar een dakraam te zoeken. Om naar luchtkokers te speuren. Mijn groepje helpers was meegegaan om me bij te staan. Of ze echt in wonderen geloofden, kon me niet zoveel schelen. Dit was mijn enige kans. En nu was ik er zeker van dat we vlak voor een doorbraak stonden. Dat Natascha hier was. Ergens achter dit raam. Onze reisgezelschap werd in schemer gehuld. 

Er stak een zacht briesje op. Een vrouw gaf me een hoofddoekje aan. 'Doe dat maar om, ' zei ze, 'dan wordt u niet herkend. ' Ik knikte slechts bij wijze van dank. 'We moeten naar binnen gaan, ' zei ik tegen het groepje, 'op de achterste binnenplaats, in het volgende huis, daar zit Natascha. '  We gingen op pad, ik voorop. Klaar om mijn kind te bevrijden. Alle stukjes vielen op hun plaats. Alleen deze binnenplaats nog. 'Wat doet u daar?' Het Beierse accent was onmiskenbaar. 'We zoeken iemand. ' 'Nou, wie dan?' Ik gaf geen antwoord, wilde gewoon doorlopen. 'Zeg, dat gaat zomaar niet, dit is privèterrein. ' 'U begrijpt niet wat... ' 'Nee, u begrijpt mij niet. Ik wil dat u nu weggaat, met uw... ' Hij keek onderzoekend naar het groepje om me heen. 'Anders bel ik de politie. ' 'Dat kunt u rustig doen, ' zei ik. 'Laat ze maar komen. ' Ik was er zeker van dat Natascha hier werd vastgehouden, ik wist het gewoon. De man pakte zijn mobieltje en toetste een nummer in. Mijn bijrijder pakte me bij mijn arm. Ik wilde hem afschudden. 'Kom maar, ' zei hij bijna zacht, 'laten we maar doen wat hij zegt, anders arresteren ze ons nog. ' Hij bracht me naar de auto. Ik liep mee, als in een waas. Hij pakte mijn sleutel, zette me op de passagiersstoel neer en zei zacht: 'Natascha is hier niet. We gaan naar huis. ' Ik deed mijn ogen dicht. Tijdens de rit bewoog ik geen enkele keer. Ik zweeg, ik volgde de witte strepen op het wegdek met mijn blik totdat mijn ogen pijn deden. Ik deed ze weer dicht. Ogenschijnlijk was ik heel erg afwezig, maar binnen in me was een wereld aan het instorten. Alles liep door elkaar, schoot alle kanten op, kwam op me af, dreigde me te vermorzelen. Ik kon er niets tegen beginnen. Ik zag het dakraam, kon erdoorheen kijken. Ik zag Natascha in een wit bestelbusje, in een schacht. Ik wilde dat allemaal niet meer zien, maar ik was niet sterk genoeg om mijn ogen te openen. De koplampen van de auto's die ons inhaalden, schenen door mijn oogleden heen. In hun schaduw zag ik donkere auto's de andere kant op rijden. In elk ervan zat Natascha. Céline Dion  zong. 'My Heart Will Go On. ' Een liedje dat me aan Natascha deed denken. De muziek veranderde in ondraaglijke dissonante klanken. De donkere auto's omsingelden me. In elk ervan zat Natascha. Ik gaf me over aan de waanzin. Iemand schudde me door elkaar. 'We zijn er, mevrouw Sirny, ' zei mijn chauffeur. 'U bent thuis. Moet ik even mee naar boven lopen?' Hij deed de buitendeur open, drukte op het knopje van de lift, maakte de deur van mijn flat open en gaf me de sleutel aan. 'Redt u het verder?' 'Ja, bedankt voor alles, ' wist ik uit te brengen. Misschien klonk het kalm. Hij nam afscheid. De donkere auto liet me niet meer los. Ik wist niet meer waar die vandaan was gekomen. Had iemand hem gezien? Had er iemand gebeld? Hij was op weg naar Passau. Met Natascha. Dat was geen verbeelding, dat was echt. Ik stortte me op de telefoon en belde Inlichtingen. Grenspolitie. Passau. Het meisje begreep eerst niet wat ik bedoelde en gaf me drie nummers, voor de zekerheid. Ik belde het eerste en kreeg een bandje. Het tweede was van de grenspolitie. 

Een donkere auto, zei ik, die is op weg naar Passau, en Natascha Kampusch zit erin. Houdt u die auto tegen, houdt u alle donkere auto's tegen. Ik hoorde iemand iets antwoorden maar praatte verder, over mijn dochter. U moet mijn dochter uit die auto halen. Ik liet me op de bank vallen, de hoorn gleed uit mijn hand, en ik hoestte alsof ik net heel hard had gerend. Mijn mobieltje ging. Ik was meteen klaarwakker. 'Ja?' riep ik. 'Recherche. ' 'Ja. ' 'Mevrouw Sirny, wat bent u aan doen?' 'Wat?' 'We zijn gebeld door collega's aan de grens. Ze zeggen dat u helemaal van de kaart bent. Wat is dat voor verhaal over een donkere auto?'  'Natascha. ' 'Die zit niet in een donkere auto, mevrouw Sirny. Houdt u daar toch mee op. ' 'Passau. ' 'Nee! Laat het speuren nou aan ons over. Bemoeit u zich er niet mee. ' Ik hing op. Belde weer met Inlichtingen. Vroeg naar het nummer van een benzinestation in Passau. Weer kreeg ik meerdere nummers. Ik vergiste me bij het intoetsen. Probeerde het nog een keer. Een mannenstem. 'U moet op alle donkere auto's letten. Er zit een meisje in. Natascha. Natascha Kampusch. Ze is ontvoerd. Helpt u me. Help me toch!' Tuut-tuut-tuut-tuut-tuut. 'Mevrouw Sirny, u moet sterk zijn.' De politieman van het team-Fleischhacker van de Weense recherche sprak op kalme, maar indringende toon. Hij had een hand op mijn schouder gelegd. 'We weten dat het niet zo goed met u gaat, en het zal nog moeilijker worden, maar het is niet anders. ' Ik had geen idee waar hij het over had. 'We hebben een paar videobanden in beslag genomen. Scénes met kinderen, u weet wel wat ik bedoel. ' Dat wist ik niet. 'Vreselijke taferelen, kinderporno. Wanneer het u te veel wordt, kunnen we elk moment ophouden. ' Hij zette de tv aan en drukte op play. Er was geen inleiding, ik viel meteen in de gruwelijkheden. Een kind lag op een bed. Als het niet geboeid was geweest, had je nog kunnen denken dat het lag te slapen. Toen viel de onnatuurlijke houding op. En het gezicht. Dat leek in eerste instantie op dat van Natascha, en toen ik de overeenkomsten zag, leek het alsof de grond onder me werd weggeslagen.  'Is ze het?' Ik schudde mijn hoofd. Hij spoelde de band door. Toen haalde hij iets uit de la van zijn bureau en liet het me zien. Het was een oorbel. 'Komt deze u bekend voor?' Ik draaide hem tussen mijn vingers in het rond. 'Nee, die heb ik nog nooit gezien. ' Ik balde mijn vuist rond het kleine sieraad, alsof het een reddingsboei was. De rechercheur gaf me even de tijd om op adem te komen. Hij onderbrak het doorspoelen van de band. 'Nog ééntje, mevrouw Sirny, dan zijn we klaar. ' Hij wierp me een zijdelingse blik toe. 'Moet ik een dokter voor u halen?' 'Nee, het gaat wel. ' De band ging weer verder. Die eerste scéne bleek niet de ergste te zijn geweest. Er verscheen een meisje in beeld, de ledematen waren van haar romp gehakt. 'Mevrouw Sirny. ' 'Mevrouw Sirny?' 'Ze is het niet. ' Ik had amper mijn lippen bewogen, de man wachtte nog steeds op mijn reactie. Hij las mijn antwoord in mijn blik. 'Moet iemand u naar huis brengen?' vroeg hij. 'U kunt nu beter niet autorijden. ' Ik stond gewoon op en liep het bureau uit. Het voelde alsof ik verdoofd was. De trap af, het trottoir op, naar mijn auto. Mensen slenterden voorbij, ik liep tussen hen door alsof ik door een onzichtbare tunnel liep. Het was alsof er een afgietsel van mezelf door deze stad liep. 

Ik startte mijn auto, voegde me tussen het overige verkeer, het ging allemaal vanzelf. Ik zag alleen mezelf op straat. Een verkeerslicht sprong op rood. Mijn auto bleef staan, had ik soms geremd? Ik was het, zei een stem in mijn binnenste, ik doe dat wel. Heb jij het ook gezien, vroeg ik. Ja, zei mijn andere ik. Wie doet er nu zoiets? Mensen, zei de andere stem.  Ik was weer aan het werk gegaan. De dagen duurden te lang om ze alleen maar uit te zitten, en door mijn mobieltje kon ik gaan en staan waar ik wilde. Waar ik wilde. Alsof ik nog wist wat ik wilde. Ik reed mijn oude rondjes voor Tafeltje-Dek-Je. Haalde de maaltijden op in de Böcklinstraße, reed mijn kilometers. Net als vroeger. Alles was hetzelfde, behalve ik. Onderweg dacht ik vooral na over de dagelijkse dingen in mijn lege leven. Had ik nog genoeg eten voor de katten? Had mijn moeder nog iets nodig? Had ik de kleinkinderen nog iets beloofd? Zodra ik over de drempel van een huis stapte waar ik een maaltijd moest bezorgen, was het alsof er een knop in mijn hoofd werd omgedraaid. De moedersleutel, die alle medewerkers hebben om bedlegerigen te kunnen helpen en waarmee je toegang tot alle panden met een intercom kunt krijgen, werd de sleutel tot Natascha. Achter elke deur kon ze zitten. Ik hoorde kinderstemmen, soms heel zacht. Ik zag schoenen voor deuren staan, halfhoge zwarte schoenen. Soms ging Sabina met me mee. De dingen die mij opvielen, hoorde ze niet eens. Ze trok me mee wanneer ik ergens wilde aanbellen. Ergens waar een kind huilde. De dagen waren eentonig. Belaagd door het onvoorstelbare, maar eentonig. De nachten waren kort. Ik sliep nog steeds hoogstens anderhalf uur achter elkaar, en dat waren geen verkwikkende uren. Ik droomde. Natascha lag op een bed. Als ze niet geboeid was geweest, had je nog kunnen denken dat ze lag te slapen. Pas toen viel haar onnatuurlijke houding op. En haar gezicht. Dat had ze niet. Ik schrok op, zat rechtop in bed, bezweet. Ik durfde niet meer te gaan slapen. Wanneer ik op mijn rug lag, kreeg ik geen lucht, en wanneer ik op mijn zij lag, kon ik mezelf niet beschermen tegen de onzichtbare gevaren die me bedreigden. Ik staarde voor me uit in het donker, en wanneer ik mijn ogen sloot, ging de film verder waar de nachtmerrie was geëindigd. Ik verlangde naar de ochtend, en 's ochtends verlangde ik naar de avond. Ergens in die periode kreeg een helderziende uit Niederösterreich een visioen. Ik zie een witte stad, liet ze me weten, een plaats waar alles wit is. Athene, dacht ik meteen. Maar ik kon nu niet naar Athene gaan. 'Heb je zin om met mij en Michelle en René naar Ibiza te gaan, mama?' Sabina en Jürgen waren inmiddels uit elkaar, maar de vakantie was al geboekt. 

Op Ibiza zijn de huizen ook wit. 'Ja, ' zei ik, 'maar geen twee weken. Twee weken zijn te lang. Als er dan iets gebeurt, ben ik er niet, en dat kan niet. Ik ga mee, maar hoogstens een week.' 'Veel plezier, ' zei de stewardess. Haar glimlach bleef hetzelfde, hield geen enkel verband met wat ze ons zo-even had gewenst. Ze had me met mijn naam aangesproken toen ze me het dienblad met eten had aangegeven: kip met pasta in pastelkleuren en chocolademousse gegarneerd met een onnatuurlijke rode, kleverige halve kers. Misschien had ze op de passagierslijst gezien wie ik was, misschien was ik gewoon 15F voor haar. Een vrouw die zich achter een zonnebril had verstopt, zonder het humeur dat bij een party-eiland paste. Dat had ik inderdaad niet. Na de airco in het vliegtuig was de hitte een klap in ons gezicht. Sabina en de kinderen liepen voor me uit. Het meisje voor hen lachte, haar vriend omhelsde haar, gaf haar een zoen, ze zagen er allebei gelukkig uit. Een bus stond op ons te wachten, en we waren bijna de laatsten die instapten. Ik ging bij het raampje zitten. Het landschap trok aan me voorbij, soms leek het scheef te hangen, afhankelijk van naar welke kant de bus overhelde. De schommelende bewegingen maakten me slaperig. Ben je hier ergens, vroeg ik aan Natascha. De bus hield halt voor het hotel. 'Het strand van Figueretas, ' zei Sabina. 'Die naam beviel ons wel. ' Meer zei ze niet en ik vroeg er ook niet naar. We waren op onze eigen manier allemaal alleen. Sabina opende de balkondeur, het gordijn bolde op in het warme briesje, en door de dunne witte stof heen zag ik de palmen, het zwembad en het strand. Vanaf hier moesten ze de foto's voor de brochure hebben gemaakt.  Sabina liep naar buiten. 'Kijk eens, daar beneden zijn nog ligstoelen vrij. ' Ze draaide zich naar me om. 'Kom. ' Ze gebaarde dat ik op het balkon moest komen. Ik deed net alsof ik het druk had met mijn koffer. 'Straks, ' zei ik. Ze hoefde niet alles te weten. We hielden iets wat op vakantie leek. Die indruk zullen de andere gasten in elk geval hebben gekregen. We vielen niet op. De kinderen speelden in het water. We dronken koffie aan de bar bij het zwembad. We maakten wandelingen langs het strand. Een keer namen we deel aan een excursie. Op woensdag, naar de hippiemarkt. Sabina hoefde niet haar hele vakantie aan te passen, ze had hem immers verdiend. We kochten souvenirs voor de andere kinderen. Ik vond een klein Mariabeeldje voor Natascha. Ik zocht naar witte huizen en liet niet merken hoe onrustig ik was. Weer hoorde ik de stem van mijn moeder: anderen hoeven niet te weten wat er in je omgaat. Dat wist ik zelf niet eens. Tegen de avond werd het gevoel sterker. De hotelidylle verstoorde mijn kunstmatig geschapen evenwicht. Ongelooflijke hoeveelheden bougainvillea lichtten paarsrood op, in de schemering leken de kleuren meer verzadigd. Gitaarmuziek werkte me op de zenuwen, het ritme van de samba klonk opdringerig. Dansende mensen, lachende gezichten, probleemloze leventjes. Vreselijk, wilde ik hardop zeggen, maar dat zou niemand hebben begrepen. We gingen naar Ibiza-stad. Tien minuten lopen. De lucht was aangenaam fris, de huizen werden witter. We liepen langs de eerste cafés, ik keek naar binnen, de kinderen dansten om ons heen. Mensen stonden drie rijen dik aan de bar, rond tafeltjes op de terrassen, hadden drankjes met parasolletjes en rietjes in hun handen. Geen omgeving voor een meisje van Natascha's leeftijd, maar toch zag ik haar in elk gezicht. 

We liepen in de richting van de haven. Mannen met donkere ogen en witte colbertjes bekeken ons in het voorbijgaan aandachtig. 'Hola, ' zei er eentje, en hij keek Sabina met een blik voor boven de achttien aan.  'Mama, ik ga met de kinderen terug naar het hotel, ' zei ze. Michel-le en René hadden niet bij het kindermeisje in het hotel willen blijven; ze was wel aardig, maar sprak alleen Engels. 'Dat is goed, ' zei ik, 'dan wandel ik in mijn eentje nog een stukje verder. ' Ik liep een kroeg in die niet zo overvol was en ging aan een tafeltje bij de muur zitten. Vlakbij zaten vier mannen, een van hen schudde een spel kaarten. Ik bestelde een glas mineraalwater, waarop de ober me aankeek alsof ik hem persoonlijk had beledigd. Een live orkestje speelde een Cubaans deuntje. Een zangeres van rond de vijftig kondigde het volgende nummer aan. Lagrimas negras. Ze vertaalde het met black tears, zwarte tranen. Tijdens het refrein kroop haar met pailletten bestikte jurkje langs haar bovenbenen omhoog. Iemand stak een sigaret op, op een tafeltje naast hem stond een lege fles whisky, omringd door rook. 'Jack, ' zei een vrouw achter me liefdevol, 'net als in Panama, vind je niet?' Ze hadden allemaal hun herinneringen. Ik had geen herinneringen aan Panama. Ik nipte aan mijn mineraalwater en keek om me heen. Aan het tafeltje van de kaartspelers was het rustig, ze hadden eerder hun drankjes gekregen. Ik zag de hartenheer. De speler die met zijn gezicht naar me toe zat, keek aandachtig naar zijn kaarten en legde de hartenheer op tafel. Naast zijn linkeroog zat een litteken dat zijn wenkbrauw in tweeën deelde. Langzaam verscheen er een grijns rond zijn lippen, er blonk een gouden tand. De andere drie gooiden ook hun kaarten op tafel. Hij wendde zijn blik niet één keer van zijn medespelers af, niet toen hij de kaarten schudde, achteroverleunde in zijn stoel, zijn hand ophief en met zijn vingers knipte om de ober te wenken en op de lege tequilaglazen wees. Hij draaide de stapel kaarten om in zijn handen, legde ze neer, pakte ze weer op, spreidde ze in een halve cirkel voor zich uit, pakte er twee keer twee uit het midden en zette die schuin tegen elkaar aan op de tafel. De tequila werd geserveerd. Hij pakte zijn glas, dronk het leeg en smeet het op de grond, waar het in duizenden  stukjes uiteenspatte. Hij trok weer een kaart, legde die dwars op de vier andere, liet heel voorzichtig los, zette er een spits op en keek naar zijn werk. Zijn tegenspeler sloeg met zijn vuist op tafel en de toren stortte in. Door de val van de toren worden illusies verstoord, en in de kaart met de ster ziet de reiziger het doel van zijn reis. Een van de kaarten viel fladderend op de grond en bleef met de voorkant naar boven liggen. Schoppen zeven. Zeven is een heilig getal, dat staat voor overwinning. Een spel bestaat uit tweeënvijftig kaarten, en als je vijf en twee bij elkaar optelt, krijg je zeven. Voor de bar stonden zeven krukken. In een klein houten doosje voor me op tafel lagen visitekaartjes met het adres van de kroeg, en het telefoonnummer eindigde op twee zevens. Ik stond op en liep naar buiten. Een groepje jongeren waggelde me tegemoet, perste zich langs me heen, raakte me even aan. Eentje greep me bij mijn arm en wilde me meetrekken. Ik maakte me van hem los, en hij lachte en floot me na. De volgende kroeg opende zijn muil. Ik viel erin. Op een klein podium stond een Japanner met een rood gezicht 'My Way' te zingen. And now the end is neal, and so I face the final cultain, my friend... Hij leek in de microfoon te willen bijten. Een knalgroen bolletje danste boven de tekstregels op het beeldscherm op en neer. 

Een roedel Duitsers trakteerde hem op boe-geroep. Een niet meer zo heel jonge vrouw klom op tafel en friemelde aan de sluiting van haar beha; de rest van haar kleren had ze al uitgetrokken. De Duitsers joelden. Ik kwam bij de haven aan. Overal witte huizen, in het wit geklede mensen, witte boten met witte zeilen en witte vaantjes. Op een ervan stond Destiny II. Bars, discotheken, bars, bars, discotheken, bars. Ik liep overal naar binnen, keek naar alle kleine meisjes. Naar iedere serveerster, naar iedere danseres. Sommigen hadden de goede kleur haar, anderen het juiste figuur, lengte, gebaren. Maar bij niemand kwam alles overeen. Een man doemde voor me op. 'Sjurmanie?' vroeg hij. Ik liep door. Een paar huizen, de volgende kroeg. Een interieur dat door het licht van de stroboscoop in stukken werd gehakt. Gezichten  doken op in het verblindende licht. Techno beukte tegen mijn longen. Ik had nog nooit van mijn leven zo'n drom mensen om me heen gehad. Een lichaam kronkelde zich om een paal. Ik baande me een weg naar de dansvloer, door de bespottelijke drukte heen. Schokkende lijven duwden me voort. Iemand greep me bij mijn t-shirt en riep iets. Ik gebaarde dat ik er niets van kon verstaan. Mensen met metaal door hun lippen, hun oren en hun neus. Mannen in vrouwenkleding. Vrouwen met helemaal geen kleding. Tieners met weggedraaide ogen waarvan alleen nog het wit te zien was. Een oudere man legde bij een jong meisje een roze pil op haar tong. In de gang naar de toiletten hing een zoet geurende damp. Ik drong me in de richting van het damestoilet. Uit èèn hokje kwamen twee mannen tevoorschijn, hun bovenlip vol wit poeder. Een vrouw stond bij de wastafel, ze had een bloedneus. Een van de beide mannen greep haar van achteren onder haar topje, en ze draaide zich om en gaf hem een kus. Haar bloed droop van zijn kin. De ander gaf hem een klap op zijn schouder, schreeuwde hem iets in zijn oor, knikte in de richting van de dansvloer. Het was net een startschot. De massa golfde naar voren. Ik drukte me tegen de muur. Ze trokken allemaal aan me voorbij. Ergens in het midden een fontein van schuim. Wit schuim. Alleen maar zeepbellen. Salida, uitgang. Hou nu toch eens op, zei de stem in mijn binnenste. Dat kan ik niet, luidde mijn verweer. Denk eens aan Passau, denk aan Ibiza, dakramen, witte huizen, weet je nog? Ja, nou en, mijn kind wordt vermist, dan doe je nu eenmaal alles, dan ga je elk spoor na, ook al blijkt het bedrog. Hou toch je mond, het is jouw dochter niet. Maar als jij zo doorgaat, zal ze binnenkort ook geen moeder meer hebben. 

Ik ga net zo lang door totdat ik haar heb gevonden. Onder dat hertengewei, dat een van je helderzienden in haar glazen bol heeft gezien? Dat klonk heel logisch, iemand kan Natascha best in een jachthut hebben verstopt, met zo'n gewei boven de deur, zo heeft ze het gezien. Aha,  een gewei, in een jachthut, in Oostenrijk, daar heb je echt wat aan. Ik ben alleen maar even bij een paar gaan kijken. Het waren er meer dan een paar, ik ben er toch elke keer bij geweest, ook toen met de pendelaars en die rare vlammenwerper. Die heeft alleen maar wat met kaarsen gedaan, daar heb ik verder helemaal geen aandacht aan geschonken. Ja, maar dat was alleen maar omdat hij echt geen aanknopingspunt had, trillingen, kosmische straling, esoterische lulkoek; als hij met dat hertengewei op de proppen was gekomen, dan hadden we al eerder in Tirol gezeten. 'Tirol? Brigitta, toe nou, ' zei Tina. Sinds mijn terugkeer uit Ibiza hadden we elkaar alleen telefonisch gesproken, maar nu zaten we bij haar thuis en ging het helemaal niet goed. Ik was met positief nieuws gekomen. Nederlanders die me hadden gebeld en moed hadden gegeven. Onderzoekers van het bovennatuurlijke die alles wetenschappelijk benaderden en in Innsbruck wilden afspreken. Tina wilde er niets van weten. 'Hou nu toch eens op, ' zei ze nog voordat ik was uitgesproken, 'dat leidt toch helemaal nergens toe...' 'Wel waar!' onderbrak ik haar. 'Ze komen helemaal uit Amsterdam, ze hebben gezegd dat ze me kunnen helpen. ' 'Dat zeggen ze allemaal. ' 'Maar het zijn parapsychologen. ' 'Dat betekent niet dat ze de wijsheid in pacht hebben. ' 'Tina, neem me niet kwalijk, maar aan jouw getallen heb ik net zo weinig gehad als aan de aanwijzingen van anderen. En ze komen helemaal voor me uit het buitenland. We hebben in Kufstein afgesproken. ' 'Doe het niet, ' zei ze smekend. 'Maak je geen zorgen, Tina, ' zei ik. 'Een reiziger moet je niet tegenhouden. ' 


 Acht 

Weer een ruk, toen een draai naar links. Ik werd opgetild, weer  zachtjes neergezet. Ik had de grond nog niet aangeraakt of we dansten alweer de andere kant op, ik werd in veiligheid gewiegd, er werd geremd en ik tolde rond mijn as. Een keer, twee keer, mijn hoofd bleef op zijn plaats maar mijn lichaam maakte een pirouette, ik draaide bliksemsnel rond. Ik zweefde, ik hing heel even in de lucht, het was bijna alsof ik was vergeten en de zwaartekracht er niet langer toe deed. Maar we hielden ons aan de choreografie en kwamen weer neer. Pas toen we dwars naar beneden gleden, werd de dans minder soepel. De auto gleed door de bosjes en knalde tegen de bomen. Ik zat klem tussen de voorsteel en de achterbank. De auto hing bijna verticaal langs de helling naar beneden, tegengehouden door twee boomstammen bij de radiator en de kofferbak, waarvan de klep was afgerukt. De achterruit was gebarsten, er stak een tak dwars de auto in die Markus bij zijn slaap had geraakt. Het bloed liep in zijn ogen. Op de passagiersstoel zat Claudia, zo te zien niet gewond. Markus begon te huilen. We hadden net achterin zitten dutten toen de auto in een slip was geraakt. Het ballet was voorbij. Nu was het een verkeersongeluk met gewonden, zo stond het in het proces-verbaal.  Ik wilde bewegen en vergat dat meteen weer. Waarom leef ik nog, dacht ik. 'Snel, help mama, ' hoorde ik Claudia roepen. 'De auto is in brand gevlogen. ' Ik wist niet wat boven en onder was. 'Er is hulp onderweg, ' zei iemand. Dat zal wel goed zijn, dacht ik. 'Daar kunnen we niet op wachten, ' zei iemand anders, 'we moeten hen er zelf uit halen. ' Inderdaad, dacht ik, de Nederlanders wachten op me, ik moet zo snel mogelijk naar Kufstein. 'Pas op, misschien heeft ze inwendig letsel of is er iets mis met haar ruggengraat. ' Ergens knapte een tak, de auto gleed een paar centimeter verder richting de afgrond. Ze tilden me uit de wagen. De bodem was helemaal scheef. Onder me was de vrije val. 'Heb je haar?' Nee, wilde ik roepen, dat zou ik toch moeten voelen. 'Nog een paar meter. ' Heb ik het gas wel uitgedraaid, dacht ik opeens. 'Daar komt de ambulance, geloof ik. ' De kaart met de wagen staat voor het verlangen bekend terrein te verlaten en op zoek te gaan naar nieuwe dingen. 'Wie zorgt er voor het kind?' Natascha? 'Is al geregeld. En die man met die schaafwond wordt ook opgevangen. ' Goed, dan kunnen we doorrijden. 'Hoort u me?' Natuurlijk hoor ik u, dacht ik. 'Ziet u dat lampje? Kunt u het met uw ogen volgen?' Ik volgde het lampje met mijn ogen. 'Ze reageert niet. '  Ze denken dat ik dood ben. Misschien is dat ook wel zo. 'Laten we meteen een infuus aanleggen. ' Ik neem nooit medicijnen. 'Ik knip nu uw spijkerbroek open. ' Nee, die is net nieuw. 'Voelt u dat?' Wat? 'Dat ziet er niet best uit. ' Wat bedoelt hij? 'Ze moet meteen naar het ziekenhuis. ' Naar Kufstein! 'Nee, we hebben speciaal vervoer nodig, geef maar door. ' Aan wie dan? 'Dat duurt nog een uur, stabiliseer haar eerst maar. Ga alvast maar vooruit. ' Laat me alleen niet met hem. 'Ze is misschien vanaf haar middel. Opeens konden die Nederlanders me helemaal niets meer schelen. 


Negen 

Het lot had me tegengehouden. Wat Tina en mijn innerlijke stem niet voor elkaar hadden gekregen, was een hogere macht wel gelukt. Ik was een bezetene geweest, had voortdurend buiten de werkelijkheid gestaan, ergens tussen manie en zenuwinzinking. De enige manier om me tot stilstand te dwingen, was me lamleggen. De reis van de held was ten einde. Nu lag ik in het ziekenhuis van Kufstein en kon me niet bewegen. Vanaf haar middel... hoorde ik nog steeds in mijn oor. Ik wist wat ze daarmee bedoelden. Gek genoeg dacht ik er niet te veel over na, en ik kon al helemaal niet bevatten wat het zou kunnen betekenen. Als de eerstehulparts had gezegd dat ik roodvonk had, had ik net zo gereageerd. Dat is ook erg als je dat als volwassene oploopt. Nu had ik gewoon niet het gevoel dat er iets heel ergs was gebeurd. Althans niet iets wat betrekking had op mijn gezondheid. Op een bepaalde manier was ik gedwongen geweest mijn odyssee door de schaduwwereld te staken, zoveel had ik instinctief wel begrepen. De kamer was licht, maar niet bijzonder gezellig. Behalve een bed, een afzichtelijk tafeltje met twee stoelen en een antiseptisch plaatje aan de muur was er niets waarop je blik lang kon blijven rusten. Geen  tv, geen radio, geen telefoon. Typische ziekenhuischarme, opdat je niet vergeet dat je ziek bent. De deur ging open en er kwam een witte jas binnen. 'Goedemorgen, mevrouw Sirny, ' zei de hoofdarts. 'Hoe voelt u zich?' 'Ik heb me wel eens beter gevoeld, ' antwoordde ik. 'U zult weer snel opknappen, ' sprak hij geruststellend. 'We hebben de uitslagen van de onderzoeken van gisteren binnen. ' Hij ging aan het voeteneinde staan, zette zijn metalen brilletje op en keek onbewogen voor zich uit. Met moeite haalde hij de röntgenfoto's uit een grote doos. 'Kijkt u maar eens, ' zei hij, en hij wees op een melkwitte vlek waaraan mijn ruggengraat ontsproot. 'Kijk, de tweede lendenwervel is gebroken. ' 'Ben ik nu... ' 'Nee, nee, maakt u zich geen zorgen. Het is een fikse breuk, maar het komt allemaal goed. We lappen u wel weer op. ' Hij zweeg heel even, wat op niets goeds kon duiden. 'Maar we moeten wel opereren. En daarvoor moeten we verdere onderzoeken doen. ' Hij zette zijn bril weer af en deed hem in zijn borstzak. 'Hebt u nog vragen?' 'Ja, ' zei ik. 'Hoe is het met Markus?' 'Met zijn enkel gaat het goed. We hebben hem een nachtje ter observatie opgenomen; hij moest worden gehecht. Maar vandaag mag hij weer naar huis. Uw dochter is ongedeerd, en uw schoonzoon heeft een whiplash. Alles bij elkaar genomen hebt u behoorlijk veel geluk gehad. Meestal lopen dergelijke ongelukken veel slechter af. ' 

Hij wachtte op mijn toestemming, maar ik zei niets. Hoe kon ik het hem uitleggen? Hij nam mijn zwijgen voor kennisgeving aan en draaide zich om. 'Ik stuur de verpleegkundige wel even. ' Hij liet de deur openstaan. Dat zie ik graag. Ik had me het liefst even gewassen, in elk geval mijn gezicht. Onder het klaptafeltje links van me stond mijn handtas, daar zat mijn 1 make-up in, en een borstel, alles op een armlengte afstand. Ik stak voorzichtig mijn hand uit. Dat ging best. Een karretje op wielen werd naar binnen geschoven. Chroomkleu-rige sleutels, donkergroene plastic zakken, een bezemsteel, erachter een vrouw in een blauw-wit uniform die amper groter was dan het gevaarte dat ze voortduwde. Ze wenste me een goedemorgen, al geloofde ze dat duidelijk zelf niet, en begon op te ruimen. 'Kunt u me misschien mijn handtas aangeven?' vroeg ik. Ze kwam naar me toe en bleef staan. 'Zeg, waarom liggen er eigenlijk blaadjes in uw bed?' Op dat moment vergat ik mijn tweede lendenwervel. 'Misschien kunt u het even uit mijn haar halen, dan word ik niet overal vies, ' zei ik tegen haar, en ik hees me aan het rekje boven het bed omhoog. 'Ik ben door het kreupelhout gesleept, maar niemand heeft de moeite genomen de takjes van mijn hoofd te plukken. ' Ik zwaaide mijn benen het bed uit. 'En nu ga ik douchen. ' Ik stond op en zakte in elkaar. 'Zuster! Dokter!' riep de schoonmaakster. Ze rende de kamer uit. 'O god, mama, wat is er gebeurd?' Claudia en Günter stormden naar binnen en hielpen me weer in bed. 'Laat me niet alleen, ' zei ik smekend, 'ik hou het niet uit, ik wil me wassen, mijn haar kammen en dan terug naar Wenen. ' Günter greep de telefoon. Me zomaar in de auto zetten en van Kuf-stein naar huis rijden, dat ging niet, dat begreep zelfs ik. Ook wanneer we nog een auto hadden gehad. Mijn eerste gedachte was het Rode Kruis. 'Hoeveel?' Günters stem leek net een sirene. '42 000 schilling?' Hij keek ons aan alsof wij om dat bedrag vroegen. 'Bedankt, ' zei hij zo beleefd als hij kon, en hij hing op. Volgende poging. Samaritanerbund. Het ticket naar Wenen werd niet veel goedkoper. 29 000. Hij draaide het nummer van de Öamtc. 'Ja, ziekenvervoer vanuit Tirol... Gebroken wervel... Aha... dan bellen we nog wel. ' 'Wat vragen die?' wilde Claudia weten.  'Nog altijd negenduizend. ' Negenduizend schilling, dacht ik, vanwege een stel Nederlanders. Maar het was te laat om mezelf iets te verwijten. Voor Natascha had ik al het geld ter wereld willen uitgeven. In Günters broek ging een telefoon af, maar het was niet zijn ringtoon. 'Je mobieltje. ' 

Hij wilde het aan me geven. 'Ik heb het gisteren meegenomen. ' Ik pakte het niet aan. 'Ik wil met niemand praten. ' Hij nam op. 'Met het toestel van Sirny. ' Een paar minuten lang luisterde hij, zei een paar keer ja, een paar keer nee, en toen stak hij me het toestel toe. 'Een journalist, ' legde hij op zachte toon uit, 'hij heeft over het ongeluk gehoord en vraagt om een interview. ' Ik trok een lelijk gezicht. 'We zouden kunnen... ' begon hij. 'Nee, stom idee. ' 'Wat is er?' vroeg Claudia. 'Ik dacht alleen maar, ' zei Günter, 'dat de krant ons misschien kan helpen. Die hebben toch die detective ingehuurd?' 'Pöchhacker, ' zei ik. Soms ontging me helemaal niets. 'Als zij me naar Wenen brengen, dan praat ik met hem. ' Terwijl Günter met de man van de krant onderhandelde, kwam de hoofdarts weer binnen. 'Ik wil graag naar huis, ' zei ik. Ik greep alweer naar het rekje. De arts keek me onbewogen aan. Waarschijnlijk was hij het wel gewend dat patiënten hun gebreken niet wilden accepteren en gewoon verder wilden met hun leven. Alsof je gewoon op kon staan, de lendenwervels ter reparatie kon afgeven en ze na twee weken genezen en wel weer kon ophalen. Maar op een bepaald moment verdwijnt de opstandigheid en krijgt gehoorzaamheid de overhand. Oostenrijkers zijn erg gehoorzaam. Iemand heeft amper een uniform aangetrokken of zijn bevelen worden al opgevolgd. En wanneer dat uniform wit is en wordt gedragen door een halfgod met een scalpel tonen ze al helemaal geen verzet meer. Maar ik was anders.  'Kunt u misschien mijn ontslagpapieren tekenen, ' zei ik. Het was geen vraag. De arts begreep het. Zijn ogen werden heel even kleiner, alsof hij ze tot spleetjes kneep en me door een vizier aankeek. Toen hem duidelijk werd dat ik me niet onder zijn dak wilde laten opensnijden, trok hij zich beledigd in zichzelf terug. Stuk onbenul, leek hij achter zijn facade te denken, laat haar maar naar huis gaan, naar Wenen, naar de dure jongens, naar het Lorenz-Böhler-ziekenhuis of waar dan ook. Toen stond hij zonder iets te zeggen op en liep de kamer uit. De ambulance was nieuw. De broeders legden me op een speciaal soort brancard, een luchtkussen dat me een centimeter of veertig boven de bodem van de auto liet zweven. Ik ben claustrofobisch, wilde ik zeggen, maar daar zou de auto niet hoger van zijn geworden. De nieuwe-autogeur was penetrant, ik verwachtte dat ik op zijn laatst vlak voor Salzburg misselijk zou worden. Een van de broeders ging bij me achter in de wagen zitten. Erg spraakzaam was hij niet. Het kon me niet schelen. Ik lag doodstil, op het lichte schommelen van de ambulance na, en het luchtkussen ving alle oneffenheden in het wegdek op. De pijnstiller uit de infuus maakte me doezelig. Ik was op weg naar Wenen, over een paar uur... Ik dommelde in. Zag wat er tegenwoordig op het witte doek van mijn gesloten oogleden werd vertoond. 

Tussen waanzin en inslapen zag ik soms een paar kalmerende taferelen. Een paar felle cirkels begonnen te dansen, warm licht, als van een klein vlammetje. Duizenden kaarsen flakkerden, als in een zachte windvlaag. Ik stelde mijn blik scherp. De lichtgrot in Mariazell, dacht ik, en ik spoelde mijn herinnering een paar banden terug. Toen Natascha drie was, hadden we de basiliek voor de eerste keer bezocht. Ze had met stralende ogen voor de kaarsen gestaan. Elke kaars staat voor een wens, had ik haar uitgelegd. Dat iemand weer gezond mag worden, dat iemand weer kan lachen, dat iemand niets akeligs overkomt of misschien wel alleen maar dat iemand een voldoende voor een examen mag halen. Ik  wil er ook eentje aansteken, had ze gezegd, en ze had met haar kleine handjes naar een kaars gegrepen. Als je dat wilt, moet je betalen, had ik uitgelegd. Wensen zijn niet gratis. De cirkels van licht veranderden in een caleidoscoop. Net als vroeger op tv. Een nieuwe film begon met een zachte kreet. De eerste keer dat ik de stem van Natascha had gehoord. Meteen daarna hadden ze haar in mijn armen gelegd. Een bundeltje dat bijna niets woog. Alleen haar gezichtje stak uit de witte, pluizige doek omhoog. Een volmaakt kunstwerk, een tikje gerimpeld, rood van het huilen en de inspanning die op de wereld komen nu eenmaal kost. Zodra ze mijn warmte voelde, werd ze stil. Ze sliep als een engeltje. Ik keek naar de fijne trekken, naar de bewegingen van haar gezichtje. Die waren amper te zien, en toch drukte het zoveel uit, was het onvoorstelbaar boeiend. Ik kon urenlang kijken naar haar bewegende mondje, haar opgetrokken wenkbrauwen, haar trillende neusvleugels. De kleine vingertjes die ze naar me uitstak, de ongelooflijke kracht waarmee ze me vastgreep. Ik weet nog goed dat ik voor de eerste keer haar naam zei. Natascha, wilde ik zeggen, omdat ik de klank wilde horen. Het voelde alsof ik watten uitspuugde. Ik kreeg mijn lippen niet van elkaar, mijn tong kleefde tegen mijn verhemelte en werd steeds dikker. De broeder naast me was ingedommeld. Na een paar minuten wist ik in elk geval een geluidje te maken dat hem wekte. Toen ik eindelijk uit wist te brengen dat ik dorst had, had ik het idee dat mijn tong bij elke lettergreep klakte. 'We hebben geen rietjes, ' zei hij, en daarmee was voor hem de kous af. 'Tankstation?' 'O, ' zei hij, 'dat is een goed idee, ' maar hij maakte geen aanstalten. Vanuit mijn ooghoeken kon ik zijn horloge zien. We waren een uur onderweg. Ik vroeg me net af wanneer we bij het volgende tankstation zouden komen en of hij nog tegen zijn collega achter het stuur zou vertellen dat we daar moesten stoppen, of ik dommelde alweer in. De bioscoop in mijn hoofd was nog open, maar de films waren niet langer de moeite van het bekijken waard. Vreemde momentopnamen waarin ik niet eens gezichten kon herkennen. Af en toe deed ik mijn ogen open, merkte dat de tong in mijn mond steeds dikker werd en droomde van vaten vol water. Eindelijk minderde de ambulance vaart, helde bij een bocht naar rechts een klein beetje naar links en bleef toen staan. 

Misschien moest de chauffeur even een plasje doen. Ik kreeg een rietje en dronk het flesje in één keer leeg. 'Hoe lang duurt het nog?' vroeg ik. 'Een half uurtje, ' zei de broeder. 'We zitten een minuut of twintig bij Wenen vandaan. ' En zo had ik dus 280 kilometer lang dorst gehad. Het was niet zo dat het Lorenz-Böhler-ziekenhuis nu zo veel leuker was dan dat in Kufstein. Een ziekenhuis is een ziekenhuis, en ik vond het al vreselijk wanneer ik er op bezoek ging. Maar het staat in Wenen, in de wijk Brigittenau, niet ver van mijn huis. Hemelsbreed lag ik maar een paar kilometer bij mijn flat vandaan, en dat was in elk geval iets. Een operatie bleek niet nodig. Ik kreeg een gipskorset. Ik had weer een ruggengraat. En het gevoel dat ik snel weer op de been zou zijn. Ik drong er bij de verpleegsters op aan dat ze me zouden helpen de eerste stappen te zetten. Tina remde me een beetje af. Je moet uitrusten, bracht ze me in herinnering. Meer hoefde ze niet te zeggen. Dat had ik in Kufstein wel begrepen. Ik wilde gewoon het ziekenhuis verlaten. Dat stomme ritme van ontbijt om half acht, middageten om half twaalf, avondeten om half zeven en tussendoor bezoek van artsen, onderzoeken en bezoek van familie - dat maakte me zenuwachtig. Nog los van het feit dat je er niet mocht roken en dat de koffie niet te drinken was. Na twaalf dagen was de ellende voorbij. Een ambulance bracht me naar huis. Ik bewoog me met de gratie van een robot en de snelheid van een stoomwals, maar ik was weer eigen baas. Ik zette een dubbeIe espresso voor mezelf en betrok mijn nest op de bank. Erg veel afwisseling bood het leven thuis niet. Ik had ziekteverlof, ik hoefde niet te werken, maar mijn werk had me tot nu toe in elk geval een paar uur per dag afgeleid. Sabina zweeg beleefd wanneer ik zoiets zei. Ze dacht aan mijn manische fase met de helderzienden, de kinderstemmen die ik had gehoord, de deuren van huizen waar ik had willen aankloppen. Afgeleid was misschien niet het goede woord. Claudia was blij dat we Kufstein hadden overleefd. Markus' litteken werd langzaam bleker en hij vertelde met steeds minder enthousiasme over zijn letsel. Het leven van alledag kreeg ons weer in zijn greep. Ik bracht de dagen door met denken aan Natascha en de nachten met wakker liggen. Van de tijd had ik amper besef; die verstreek gewoon, bleef af en toe staan, ging langzamer dan ik. Ik maakte me er niet meer druk om. Ik leefde voor de paar vaste afspraken per week. Fysiotherapie en revalidatiegymnastiek in het ziekenhuis, het komen en gaan van de kinderen, de bezoeken van Tina. Heel af en toe een telefoontje van de politie, die niets nieuws te melden had. Totdat Martin Wabl een brief aan het ministerie van Binnenlandse Zaken schreef. Martin Wabl, dacht ik, de man met de zonnebloem. De gepensioneerde familierechter die zo graag anderen helpt. Die opeens voor de deur staat en onaangekondigd vrienden meesleept met wie hij dan samen wordt gearresteerd omdat hij ergens op zondag rondsluipt en zich voor politieman uitgeeft. Ja, meneer Wabl kon ik me nog goed herinneren. En hij zich mij blijkbaar nog beter. Brigitta Sirny, schreef hij in zijn brief aan het ministerie, had een verhouding gehad. Met ene meneer Schor. Wie dat was, hoorde ik van de recherche. Het was de man die aan zijn auto had staan sleutelen en zijn vrouw had gevraagd of ze de politie wilde bellen omdat hij het maar verdacht vond dat een man op de Rennbahnweg naar de school had gevraagd. Ik had hem nog nooit gezien, maar nu had ik een verhouding met hem. 1 Verder, zo meldde de brief, had Brigitta Sirny niet alleen seksueel contact met genoemde heer Schor gehad, maar hadden ze ook samen het dochtertje van mevrouw Sirny seksueel misbruikt. 

Op dat moment werd ik al onpasselijk, maar Wabls drang tot openbaring was nog niet ten einde. Nee, de voormalige zwager van Brigitta Sirny, de heer Heinrich Sirny, had het liefdespaar geholpen zich van het tienjarige kind te ontdoen, zodat het niets zou kunnen verraden. 'Mevrouw Sirny, ' zei de rechercheur tegen me, 'wat zegt u nu van zo'n verhaal?' Soms is het een zegen als je iets niet meteen kunt bevatten. Aanvankelijk zei ik helemaal niets. Waarom zou ik? Wat moet je zeggen wanneer je, nadat je al maanden naar je vermiste kind hebt gezocht, er opeens zelf van wordt beschuldigd dat kind te hebben verborgen? Wat voor verklaring kun je afleggen wanneer een man die gewoon op straat aan zijn auto staat te sleutelen opeens je medeplichtige is, wanneer je van slachtoffer opeens in een vermeend misdadigster verandert? Wat moet je zeggen over een voormalige zwager die je slechts één keer van je leven hebt gezien, bij je eigen bruiloft in 1968? Wat zeg je daarop? Nee, zo zit het niet. Toe, ik heb helemaal geen verhouding. En ik heb mijn dochter al helemaal niet seksueel misbruikt of ergens verstopt. 'Het is niet waar, ' zei ik ten slotte. Wat leek de waarheid armzalig in verhouding tot die opgeblazen leugens. Het voelde alsof ze me naakt aan de schandpaal hadden genageld, met alleen een gipskorset om me tegen vernederingen te beschermen. Een gipskorset dat me was aangemeten na een ongeluk dat me een paar maanden eerder bijna het leven had gekost. Een ongeluk dat onvermijdelijk was geweest omdat ik op de onzichtbare ontvoerders van mijn dochter had gejaagd. Omdat ik zo bezeten was geweest dat ik pas ophield nadat ik bijna mijn bekken had gebroken. Toen kreeg ik eindelijk rust. Maar alleen maar om kracht te kunnen verzamelen voor de strijd tegen iemand die me zonder enig bewijs als een perverse nymfomane afschilderde die haar kind op meedogenloze wijze zou hebben misbruikt.  Wat wordt een mens toch snel veroordeeld. Je goede naam is zo kapot gemaakt. Iemand is beledigd omdat hem op een zondagmiddag niet wordt verteld waar de school precies ligt en verzint dan een verhaaltje, en omdat hij niets beters te doen heeft, schrijft hij het nog op ook. En stuurt het aan het ministerie, wijk, Herrengasse. Geachte heer. Ik wil u op de hoogte brengen van het feit dat mevrouw Sirny schuldig is. En ik voel het als mijn plicht dat aan de recherche mede te delen. 

Ze gingen bij mijn voormalige zwager langs en bezorgden diens zoon de schrik van zijn leven. Hij was alleen thuis, zijn vader was op vakantie. De politie doorzocht zijn woning en zijn weekendhuisje. Er werd niets gevonden. In de krant las ik dat Heinrich die fijne meneer Wabl wegens laster had aangeklaagd. Dagenlang vroeg ik me af of ik mijn ex-zwager moest bellen. Ik bedoel, wat moest hij er wel niet van denken? Wat moest ik ervan denken? Ik pakte de telefoon. Het spijt me zo, zei ik wel vijftig keer. Daar kun je toch niets aan doen, zei Heinrich. Hij begreep alleen niet hoe hij bij de zaak betrokken was geraakt. Die vent had ze blijkbaar niet helemaal goed op een rijtje. Het idee dat hij de tijd had genomen een hele stamboom uit te pluizen, naar onderlinge verhoudingen te zoeken, wie wat met wie kan hebben gedaan, en dan uitgerekend een familielid op te sporen dat ik dertig jaar lang niet had gesproken. En ik werd niet alleen als misdadigster afgeschilderd, zei Heinrich, maar ook nog eens als een slet. Dat mocht blijkbaar in dit land. Bewijzen zijn niet nodig, en je kunt wel zeggen dat je onschuldig bent, maar dat zijn slechts woorden. Iedereen mag de politie aanwijzingen geven, dat is geen laster, en het is al helemaal niet strafbaar. Zo luidt het civiele recht. En ik heb het proces verloren, vertelde Heinrich, dus ik moet ook nog eens de kosten van de advocaat ophoesten. Pas alsjeblieft op voor die Wabl. Ik paste niet voldoende op. Hij belde me telkens weer op. Natuurlijk had ik meteen moeten ophangen, maar hij overrompelde me met zijn zonnebloemstem en onderbrak me gewoon. En toen vertelde hij me over het pakje.  Er was een pakje of iets dergelijks, dat zou iemand me hebben gestuurd, en daar zat een sleutel in, en die had met Natascha te maken. En waarom? Omdat het waar is. Ik maakte een afspraak met hem, bij mijn advocaat. Wabl zat erbij met een gezicht alsof hij de sleutel van Natascha's gevangenis had. Hij wees op zijn colbertje en zei: daar zitten de sleutels. Hij stak zijn rechterhand in zijn zak, liet ze rinkelen, haalde ze eruit, hield ze tegen zich aan en borg ze weer op. Dat spel speelden we nog een paar keer. Ik weet ik weet wat jij niet weet. Goed, zei de advocaat, die hem volkomen onbewogen aankeek, en op welk slot zouden die moeten passen? Wabl speelde verder; sleutels uit zijn zak, sleutels op tafel, sleutels weer in zijn zak. De advocaat was sneller dan ik en pakte de sleutels af. Hij schreef het nummer op en verklaarde dat het onderhoud ten einde was. Hij zou de zaak onderzoeken. Een paar dagen later werd ik door hem gebeld. De sleutels waren van een van Wabls kennissen. Een lid van zijn fractie. Het waren de sleutels van zijn tuinhuisje. Vanaf dat moment was ik doodsbang voor Martin Wabl. Anderen moesten mij vrezen. Iedereen die de kranten las. De verwijten deden je haren te berge rijzen. Mishandeling, seksueel misbruik, de vrouw die waarschijnlijk haar kind heeft ontvoerd. Er werden heel veel 'misschiens' en 'mogelijks' gebruikt, maar wie wilde, kon alles geloven. 

Monster Sirny. De pers liegt niet. En het einde leek nog lang niet in zicht. De vermeende kinderporno werd gepubliceerd. Foto's van Natascha toen ze nog heel klein was. Ze had bloot door het huis gelopen, mijn rijlaarzen zien staan en had eentje ervan aangetrokken. Wat schattig, had Claudia gezegd, en ze had het fototoestel gepakt. Natascha had naar de camera gelachen en geposeerd. Een blote driejarige op een hobbelpaard in de woonkamer. Foto's voor het familiealbum. Opeens stonden ze in de weekendbijlage, waar iedereen ze kon zien.  Zo gaat het er in huize Kampusch aan toe. Kinderporno, al jaren voor de ontvoering. Ik wist niet eens hoe ze aan die foto's waren gekomen. Misschien via de politie, misschien had een journalist ze uit mijn woning meegenomen, misschien had ik ze zelf aan iemand gegeven. Het deed er niet toe. Een paar onschuldige foto's kregen opeens een heel andere betekenis, en de media smulden ervan. Het paste allemaal zo mooi in elkaar. Een willekeurige persoon beweert iets, maar ja, hij is vroeger familierechter geweest, en waar rook is, is vuur, en dan ook nog die foto's. Er moet toch iets heel erg mis zijn met dat gezin. Hoe meer je erover nadenkt, hoe voor de hand lig-gender dat is. Zo ontstaan complottheorieën. Zoek er gewoon een paar nieuwe puzzelstukjes bij, druk ze met kracht tussen de andere, en kijk naar het beeld dat je hebt gemaakt. Er ontstaat vanzelf een betekenis. Ik zag een vertekend beeld van mezelf. De onmacht die ik de eerste dagen had gevoeld, welde weer in me op. In tegenstelling tot toen deed ik nu wel pogingen me te verdedigen. Mijn advocaat eiste voor de rechtbank dat Martin Wabl zijn pogingen tot laster zou staken. De rechter stond aan mijn kant. Weer een gek minder, dacht ik, maar dat was te vroeg gejuicht. Het volgende opgeblazen ego liet al snel van zich horen. Walter Pöchhacker. De privédetective die eerst in opdracht van de krant onderzoek had verricht en daarna op eigen houtje verder was gegaan. Hoe meer speurneuzen, hoe beter, had ik toen gedacht, maar ik had er geen rekening mee gehouden dat hij zijn pijlen op mij zou richten. 'Contacten met mannen' was de term die hij in zijn heksenjacht tegen mij gebruikte. Contacten met mannen. Dat paste heel goed in het beeld van de alleenstaande moeder, die gefrustreerd was geraakt door haar relaties met alcoholisten en aan de ergste een baby had overgehouden. Logisch dat zo'n mens wel eens een verzetje wil. Hij had mijn hele omgeving uitgekamd, hij klopte zichzelf op de borst omdat hij de enige was die aan zoiets had gedacht. Hij was slimmer dan de politie. En weer moest ik mezelf verdedigen. 110 En het volstond niet te zeggen dat ik geen contacten met mannen had, of dat, als ik die wel had, mijn seksleven niemand iets aanging. Opeens was dat leven uitermate fascinerend, alleen maar vanwege een uit de lucht gegrepen beschuldiging. Een vrouw die haar dochter misbruikt, moet worden gevierendeeld. Het was alleen vreemd dat niemand namen kon noemen. Een minnaar was me opgedrongen omdat hij Martin Wabl niet had willen helpen. Maar waar waren de anderen? Met wie had ik al die one-nightstands, verhoudingen, affaires beleefd? Wie had ik uit de snackbar om de hoek geplukt en meegesleept naar mijn bed? Wie had ik tijdens de ouderavond in een stil hoekje op het schoolplein versierd? Bij wie had ik een maaltijd van Tafeltje-Dek-Je geserveerd en mezelf als toetje aangeboden? En hoe sexy is een vrouw in een gipskorset? Walter Pöchhacker wist meer. Dat dachten de mensen tenminste. Ik werd heen en weer geslingerd tussen berusting en vechtlust. In het openbaar was ik een onmens, thuis was ik de moeder die verder niemand zich leek te herkennen. 

De moeder die haar familie wilde afzonderen en haar kinderen wilde beschermen. Ik speelde de rol van sterke vrouw. Maar ik had geen kracht meer. En niemand om mee te praten. De kamer van de psychologe op het bureau voor jeugd- en gezinszorg leek net een woonkamer. Een gezellig kantoor, een mooi bureau, een paar planten, in het vertrek ernaast een bank. De vrouw was al even gezellig. Rond de veertig, een tikje mollig, het karakter van een golden retriever. 'Hebt u de ademhalingsoefeningen gedaan die ik u heb geleerd?' vroeg ze. Bij mijn vorige bezoek had ze me in de eerste beginselen van de yoga ingewijd, in de hoop dat ik daardoor beter zou kunnen slapen. 'Ja, ' zei ik. 'Erg veel heeft het niet geholpen, al kon ik me wel iets beter ontspannen. ' Ik was inderdaad iets rustiger geworden sinds ik hier een keer per  week over mijn zorgen kon komen praten. De brief waarin ze me hulp hadden aangeboden, was precies op tijd gekomen. Ik had me aanvankelijk niet zoveel voorgesteld van een overheidsinstelling, maar het Weense bureau voor jeugd- en gezinszorg bleek precies te zijn wat ik nodig had. Ik had mijn twijfel snel opzij kunnen zetten. 'Hoe gaat het met de fysiotherapie?' vroeg de vrouw. 'Dat gaat prima, ik ben al bijna weer de oude. ' Ze glimlachte. 'En de dromen?' 'Die veranderen eigenlijk niet. Ik slaap anderhalf uur, zoals altijd, en droom vooral over Natascha. Nieuw is dat ik nu in afleveringen droom. Soms praat ik met haar. Een paar keer heb ik zelfs haar hand vastgepakt en wilde ik haar naar me toe trekken, maar ze is aan me ontsnapt. Vroeger werd ik daar bang van, maar nu weet ik dat het zo gaat. Het betekent verder niets. ' Daar scheen ze tevreden mee te zijn. 'Hebt u vandaag nog iets speciaals waarover u wilt praten?' Ik aarzelde even en keek toen naar mijn tas, die naast me op de grond stond. 'Hebt u iets meegenomen?' 'Ja, nu u het zegt. Ik heb een brief ontvangen. ' Ze wachtte op verdere uitleg. 'Van een vrouw die haar zoon heeft verloren. Hij was bij een vriendje aan het spelen. Er was een wapen in huis, de jongens hebben ermee gespeeld, en haar zoon werd door een kogel getroffen. ' 'En wat hebt u daarmee te maken?' 'De moeder heeft het pas nu, na twee jaar, verwerkt. Ze wil met me praten. Ze schrijft dat we bij elkaar moeten komen, vanwege Natascha, en ze wil me graag vertellen hoe ze met dit vreselijke verlies is omgegaan. Maar ik wil haar eigenlijk helemaal niet spreken omdat het bij haar om iets heel anders gaat. Haar zoon is dood. Dat is niet te vergelijken. ' 'Ik vind het niet zo'n slecht idee, ' zei de vrouw aan de andere kant van de tafel. Het zou me kunnen helpen het een en ander af te sluiten. Het hele verhaal. Van Natascha. 'Weet u, mevrouw Sirny, misschien kunt u maar het beste een graf kopen. ' Opeens vond ik het hier niet meer zo gezellig. Ik schoof mijn stoel naar achteren, stond op, pakte mijn handtas, draaide me om en liep naar de deur. Op de een of andere manier wist ik de straat te bereiken. Het regende. Ik liep naar mijn auto, deed het portier open en stapte in. Ik liet me op het stuur vallen en barstte in tranen uit. Een graf kopen. Natascha is toch al dood. Een graf. De hemel weent om mijn kind. Een graf. 


Tien

 Ik liet me in de WeiBen Hof opnemen. Maanden geleden had ik al contact met de revalidatiekliniek gehad, maar toen was het idee van zeven weken rust ondenkbaar geweest. Nu had ik afstand nodig, en een andere omgeving betekende ook een vakantie voor de geest. Ik wilde rust vinden. Klosterneuburg was daarvoor een goede plek. Even buiten Wenen, aan de Donau, waar mensen met geld graag een huis kopen omdat je vanaf daar nog altijd binnen twintig minuten in de binnenstad zit. De kliniek was niet zo deftig, het was een staatskuuroord. De verzorging was goed, maar het eten smaakte naar een ongevallenverzekering. Een van de andere patiënten dacht er net zo over, en we besloten een restaurantje in het dorp te zoeken. 'Hé, ben jij het?' De restauranthoudster spreidde haar armen uit. 'Brigitta!' 'Wat is de wereld toch klein, ' zei ik. Ze had vroeger een levensmiddelenzaak in Kaisermöhlen gehad. Als je in dezelfde branche werkt, kom je elkaar voortdurend tegen. 'Wat is er toch van de buurtwinkeltjes geworden, ' zei ze enigszins weemoedig.  'Die zijn er niet meer, hé? De kleine zaakjes zijn allemaal weggeconcurreerd door de grote supermarktketens. ' 'En de tankstations, ' zei ze. 'Dat is snel gegaan, de dood van de winkel op de hoek. ' 'Kun je je nog herinneren dat we vanuit het magazijn op proef verkochten?' Ze knikte. 'Dat hadden we bedacht omdat ze bij het tankstation de sigaretten onder de toonbank verkochten. ' 'Ja, ' zei ze, 'maar dat heeft de buurtwinkelier ook niet kunnen redden. ' Ze zweeg even. 'Ik had je nog willen bellen, Brigitta. Wacht even, dan kom ik zo dadelijk bij jullie zitten. Die daar, ' ze wees op een tafeltje achterin, 'die wachten op hun varkenslapjes. ' We bestelden salade bij de serveerster. De drankjes stonden nog niet eens op tafel of de bazin schoof al aan. 'Vanwege Natascha, ' zei ze, alsof dat meteen alles verklaarde. Instinctief deinsde ik terug. 'Ik hou me namelijk bezig met stemmen op band. ' Meteen vroeg ik me af hoe ik het gesprek op een ander onderwerp kon brengen. Ik had genoeg van mijn uitstapjes naar gene zijde, daar wilde ik niet opnieuw aan beginnen. Maar ze was al bezig het een en ander uit te leggen. Ze experimenteerde er al jaren mee, en het was een echte wetenschap, geen vaag gedoe. Je hoefde er niet eens zoveel over te weten, het was vooral een kwestie van uitproberen. 'Wanneer je het een keer hebt gehoord, ' zei ze, 'spreekt het voor zich. Het is natuurlijk niet gezegd dat we Natascha echt kunnen bereiken, maar het is niet uitgesloten. ' Ze wachtte op mijn reactie. 'Goed dan, ' zei ik. 'Laten we het proberen. ' 'Volgende week, nu heb ik het te druk met de zaak. Dinsdag, is dat goed? 

Dan zijn we gesloten. ' Die paar dagen gingen snel voorbij. Ik moest de oefeningen doen die ik had opgekregen, ik moest naar fitness, mijn auto moest naar de garage. Door al dat gedoe was ik onze afspraak bijna vergeten.  'Moet ik je naar het restaurant brengen?' vroeg de patiënt met wie ik daar had gegeten. 'Je hebt immers geen auto. ' Dankbaar zei ik ja. Hij zette me voor de deur af. 'Ik kom je over een uur of twee weer ophalen, ' zei hij. 'Dat moet wel lang genoeg zijn. ' De restauranthoudster had al van alles voorbereid. We gingen in de lege eetzaal zitten, met onze ruggen naar de muur. Tegenover ons was een soort veranda, mooie oude ramen met houten kozijnen, een oude houten vloer, houten tafels. Zonder gasten zag het er een beetje spookachtig uit. Ze stopte een nieuwe cassette in de recorder en drukte op de opna-metoets. Er gingen een paar minuten voorbij waarin niets gebeurde. 'Ik... ' Ze legde een wijsvinger tegen haar lippen. Ik hield mijn mond. Er gebeurde niets. Ik weet niet hoe lang we daar hebben gezeten. Het was heel stil in de eetzaal. Geen geluid te horen. De cassette draaide door. In het begin luisterde ik ingespannen, maar langzaamaan ontspande ik me. Lege kilometers, dat is niet erg. Achter me kraakte iets. Het oude hout, dacht ik. Er kraakte weer iets. En deze keer leek het alsof er iemand achter me langs liep. Ik voelde de beweging, lucht die zich verplaatste. Ik kreeg het koud. Opeens zette de vrouw het apparaat uit, drukte op eject en gaf me de cassette. Alsof het een aandenken was. 'Luister er maar eens naar, ' zei ze. 'Meer zeg ik er nu niet over, we bespreken het volgende keer wel. ' Buiten claxonneerde iemand. De twee uur waren voorbij. Voor mijn gevoel was het maar een half uurtje. Ik nam afscheid van de restauranthoudster. 'Hoe ging het?' vroeg mijn chauffeur toen ik instapte. Toen veranderde zijn uitdrukking. 'Je brengt kou mee. ' Ik kon me een antwoord besparen. De rit verliep in stilte. Ik vertrouwde de zaak niet. Er was me iets eigenaardigs overkomen.  Op mijn kamer in de WeiBen Hof luisterde ik naar het bandje. Dat liet niet de stilte in de zaal horen. Ik hoorde zachte stemmen, maar kon geen woord verstaan. Ook het kraken was te horen. Ik spoelde de cassette terug. Ik had me niet vergist. Telkens hoorde ik hetzelfde. Iemand zei iets, er klonk gekraak. Ik legde de cassette weg. Opeens had ik het steenkoud. Ik trok een trui aan. De cassette heb ik nooit meer aangeraakt. 'Er zullen heel wat idioten opbellen, ' zei de technicus. Hij was bezig een apparaatje bij mijn telefoon te installeren dat inkomende gesprekken kon traceren. 'Ja, ' zei een van de rechercheurs die aan de eettafel zaten, 'het kan vermoeiend worden. ' Hij onderdrukte een geeuw. Het was zes uur 's morgens en mijn woning zag eruit als een woongroep voor politieagenten. Ik stond op amper twee meter afstand in de keuken en hield me bezig met het zetten van koffie. We zouden heel wat koffie nodig hebben. De vier technici die aan mijn telefoon zaten te sleutelen dronken zoveel dat de kan voortdurend leeg was. Bij de recherche was iemand op het idee gekomen de bevolking te vragen of er nog tips waren. We hadden een telefoonnummer via de pers verspreid, zogenaamd mijn eigen nummer, zodat de telefoontjes direct bij mij terecht zouden komen. 

Dat de politie zou meeluisteren stond niet in de krant. De achterliggende gedachte was dat de ontvoerder zo uit zijn tent kon worden gelokt. Sinds de dag van Nata-scha's ontvoering was er zo veel tijd verstreken dat er bijna niet meer over haar werd bericht. Misschien zou de kidnapper nu overmoedig worden en contact met mij opnemen. De politie waakte ervoor in mijn nabijheid een bepaald woord uit te spreken. Moord was taboe wanneer ik in de buurt was. 'Het kan zijn dat hij zich in de val laat lokken, ' zei de rechercheur nadenkend. 'Hoe bedoelt u?' Ik zette zijn kopje voor hem neer. 'Ik bedoel dat hij nu heel erg zeker van zichzelf is. Tot nu toe is hij  aan ons ontsnapt, dat geeft hem zelfvertrouwen. Hij denkt dat we hem nooit zullen betrappen. Aan de andere kant krijgt hij nu ook niet de lof die hij volgens zichzelf verdient omdat hij de politie voor de gek weet te houden. Zulke figuren hebben een enorme drang om zichzelf te bewijzen, en die drang moet op de een of andere manier worden bevredigd. Met een beetje psychische terreur. Hij zal u kwellen en wil u horen lijden. ' Korte pauze. 'Sadistische klootzakken, ' mompelde hij in zichzelf. 'Alles staat klaar, ' zei de technicus. 'Wat ons betreft kan de val dichtklappen. ' 'Nog iets, mevrouw Sirny, ' zei een andere rechercheur. 'Dit is heel belangrijk. Wanneer u denkt dat iemand niet goed wijs is, leg dan niet meteen neer. We hebben minstens anderhalve minuut nodig om te bepalen vanaf welk nummer er wordt gebeld, anders wordt het niets. ' 'Het werkt zo, ' vulde de man aan de eettafel aan, 'we begrenzen het gebied steeds verder, u moet aan steeds kleinere kringetjes denken die we om hem heen trekken. Deelstaat, stad, wijk, straat, huizenblok, woning, telefoon. Als hij lang genoeg aan de lijn blijft, weten wij hem te traceren. ' De tweede vervolgde: 'In het gunstigste geval duurt het dan een paar minuten, zeg drie a vier, voordat we weten van wie het nummer is. ' De derde rechercheur, die tot nu toe zwijgend op de bank had gezeten, stond op en klapte in zijn handen. 'Goed, jongens, het is zover. Nu wordt het afwachten. ' Dat deden we. De telefoon ging. Ik wilde me op de hoorn storten, maar de rechercheur hield me tegen. 'Rustig aan, ' zei hij. 'Laat ze maar een paar tellen langer aftappen. ' Hij liet me los, ik nam op. 'Sirny?' Mijn stem trilde een beetje. 'Mama, ' zei mijn dochter, 'wat is er aan de hand? Ik zie net een telefoonnummer in de krant staan.  'Claudia. ' Ik ademde uit. 'Hang op, we zijn bezig... Ik leg het je later wel uit, goed?' Ik hing op. We wachtten af. De telefoon ging. 'Spreek ik met mevrouw Brigitta Sirny?' zei een hoog stemmetje. 'Een heel goede morgen, u spreekt met Gerlinde Gross, ik ben van hms Marktonderzoek, is het niet te vroeg? We doen namelijk een onderzoek naar de ochtendgewoonten van Oostenrijkers, bent u al wakker? O, stomme vraag, hebt u een paar minuten tijd? Een paar korte vraagjes. Hebt u een vast ritme? Wanneer is... ' 'Dit komt heel slecht uit, mevrouw... Ik heb geen belangstelling, dag. ' Ik hing op. De politieman schudde zijn hoofd. 'Dat is niet de bedoeling, mevrouw Sirny, dat waren hoogstens tien seconden. Ik zei toch dat we meer dan dat nodig hebben?' 'Dat was een enquête, ' zei ik verdedigend. 'U hebt dat piepstemmetje toch ook gehoord?' 'Ja, maar iemand kan ook doen alsof, om de situatie te verkennen. Alles kan belangrijk zijn. ' 'Nou ja, dit was... ' begon zijn collega, die het voor me opnam. 'Volgende keer zal ik beter mijn best doen, ' beloofde ik. 'Ik doe dit ook voor het eerst. ' We wachtten. De telefoon ging niet. We wachtten. 'De krant is nog maar net bezorgd, ' zei een van technici geruststellend. De telefoon ging. 'Sirny. ' Nu klonk mijn stem veel minder beverig. 'Mijn naam is niet belangrijk, ' zei een mannenstem. De rechercheur, die het gesprek via zijn koptelefoon kon volgen, stak een arm omhoog en gaf de anderen een teken, alsof hij een startschot gaf.  'Wat mezelf betreft, ik ben ambtenaar, een hoge ambtenaar, maar inmiddels gepensioneerd. 

Zoals gezegd... Ik bel omdat ik iets belangrijks mee te delen heb. Wat u is overkomen, heeft te maken met mechanismen die in onze maatschappij tot een schandelijk verval van normen en waarden hebben geleid. Want waarden, dat weet u ook wel, dat is een term die tegenwoordig alleen nog maar in de materiële betekenis van het woord wordt gebruikt. De consumptiemaatschappij heeft een hele generatie jongeren voortgebracht wier leven niets meer is dan een zinloze aaneenschakeling van verspilde kansen... Nu weet ik niet meer wat ik... Er dreigt in elk geval iets... Nu even niet, Martha, je ziet toch dat ik... Waar waren we?' 'Bij de verspilde kansen, ' zei ik. De rechercheur met de tweede koptelefoon op knikte en maakte een draaiende beweging met zijn hand, die aangaf dat ik zo door moest gaan. 'Ja, ja, de kansen. Die hadden wij vroeger niet, in de oorlog. Ik heb voor Stalingrad gelegen, begrijpt u, zoiets kent de jeugd van tegenwoordig niet meer. Tweeënveertig graden onder nul, kunt u zich dat voorstellen? Ik bedoel, als zo'n jonge man... Toen moesten we elkaar helpen, dat was een zaak van leven of dood, eentje heeft mij nog zijn schoenen gegeven, vlak voordat hij stierf, want die van hem hadden betere zolen... ' De rechercheur schreef iets op een briefje en schoof het me onder de neus. Natascha, stond erop, met een vraagteken. 'Luister eens, ' onderbrak ik de ambtenaar, 'dat vind ik allemaal heel erg voor u, maar u weet dat het om mijn dochter gaat, en we hopen op aanwijzingen over Natascha. ' 'Ja, daar heb ik het ook over. Vanuit sociaal-filosofisch oogpunt gezien een erg interessant geval, dat ik vanaf het begin heb gevolgd, dat kind, ik zei al tegen Martha. De rechercheur streek met zijn vinger langs zijn keel. Ik hing op. 'Ik zei al dat het vermoeiend kon worden. ' Hij klopte me op mijn rug. 'U doet het prima. ' Ik wilde een kop verse koffie inschenken, maar de telefoon hield  niet meer op met rinkelen. De volgende bellers waren niet bepaald beter te volgen. Ik ben er altijd van uitgegaan dat de rest van de wereld net zo denkt en doet als ik. Ik ben vriendelijk, ik zeg de mensen gedag, ik kwets niemand en zit niemand dwars en heb altijd gedacht dat anderen net zo zijn. Met uitzondering van de gek die mijn dochter gevangen hield. Maar in de uren die volgden, ontdekte ik dat zeventig procent van de bevolking gestoord was. Niet goed bij hun hoofd, van hoge ambtenaar tot werkloze. 

Uit wijk 16, uit de ThaliastraBe, kwam een telefoontje dat aanvankelijk veelbelovend leek. Een man zette vraagtekens bij zijn buurman, hij vond dat die zich vreemd gedroeg. Soms hoorde hij kinderstemmen uit die woning komen, vertelde hij, maar de buurman had helemaal geen kinderen. Hij had voornamelijk meisjes gehoord, eerder huilen dan lachen, en dan was het weer geheel stil geworden. De rechercheurs gingen rechtop zitten. Dat was te verklaren, vervolgde de beller, door aardstralen. Die waren overal, als een netwerk door heel Wenen, en die waren natuurlijk het werk van buitenaardse wezens. Die hadden menselijke organen nodig om het voortbestaan van hun soort te waarborgen. Harten, levers, maar vooral nieren, al wist hij nog niet precies waarom. Het antwoord is Falco, riep iemand anders door de telefoon, heb ik nu een prijs gewonnen? Op dat moment greep de rechercheur zelf in. Vreemd genoeg belden de eerste paar uur voornamelijk mannen op. Eentje wilde met me afspreken in Café Servus in de Mariahilfer-strafie. Hij had mijn foto in de krant zien staan en vond dat ik er best mee door kon. En het praatte toch gemakkelijker, van mens tot mens. Tussendoor belden er altijd wel een paar snotneuzen. Schoolkinderen die een grap wilden uithalen en in de pauze stoer probeerden te doen. En jonge mannen met vreemde accenten die wilden weten of ik een Lada met een gereviseerde bak in topconditie wilde kopen. 'Goeiedag, ' lalde er eentje tegen de middag. 'Dat komt allemaal door die lamzakken van de pliesie... doen niks, vinden niks, voeren geen zak uit. Pliesie, verbaliseren, onderzoeken, mensen arresteren,  met zwaailichten rijden, tutu tutu, beetje bij de Italiaan parkeren, pizzeria Da Luci, voor een kleine cappuccino, weet je? Je beste vriend, laat me niet lachen. Tot horens, mevrouw Na... Natascha. ' En een heleboel mensen die een ander erbij wilden lappen. Zoals de vrouw uit de Per-Albin-Hanson-flat die haar huismeester niet vertrouwde. Die ziet er zo verdacht uit, fluisterde ze, als de meisjes uit school naar huis komen, geeft hij hun een snoepje, dat deugt toch niet. De bellers die echt aanwijzingen dachten te hebben, waren schaars. Een man had iets over een wit bestelbusje te melden, maar dat bleek ook weer een gek die klonk alsof hij zijn informatie uit het heelal kreeg. Een oudere dame vond Natascha lijken op een tienermeisje dat een paar huizen verder woonde. Hongarije passeerde nog een paar keer de revue, en een van de sporen zou naar Wels voeren. Na een tijdje was ik doodop. Ik maakte net mijn derde pakje sigaretten open toen iemand een paar seconden lang zwaar in de hoorn ademde, zijn keel schraapte en zei: 'Ik heb Natascha. ' Opeens leek de woonkamer onder stroom te staan. Ik moet iets zeggen, dacht ik, ik moet hem minstens anderhalve minuut aan de lijn houden. Geen directe vragen, had de rechercheur gezegd. 'Hoe bedoelt u dat?' 'Precies zoals ik het zeg. ' De stem klonk niet eens zo onvriendelijk. 

Rustig en zeker, je geloofde het. 'Gaat het goed met haar?' Geen antwoord. 'Kan ik haar spreken?' Stilte. 'Bent u daar nog?' Ademen. 'Hoe kan ik weten of u de waarheid spreekt?' 'Dat kun je nooit zeker weten. Wat wilt u?' 'Haar stem horen. ' Er was een minuut verstreken. 'Goed, wat moet ik doen?' 'Op de post wachten. ' 'Waarom?' 'Misschien stuur ik wel iets van Natascha. Een vinger. ' Mijn maag draaide zich om. Ik wilde schreeuwen. Nog twintig seconden. 'Doet u haar niets. Ik zal alles doen wat u zegt. ' 'Alles. Dan kan ik wel een paar leuke dingen bedenken. ' 'Doet u met mij wat u wilt, maar laat mijn dochter gaan. ' Nog acht seconden. Ik moest nog even vol zien te houden. De rechercheur knikte, hief zijn handen op en telde af op zijn vingers. Zeven. Zes. Vijf. 'Ik ben heel dicht in de buurt, ' zei de man. Drie. Twee. 'Waar dan? Waar bent u dan?' De verbinding werd verbroken. 'Hebben we hem?' riep de rechercheur. 'Dat weet ik nog niet, het was kantje boord, ' zei de technicus. 'Toe, ' zei de andere rechercheur, 'dat moet genoeg zijn, het was anderhalve minuut. ' 'Ik heb 'm, ' zei de technicus. 'Millennium Tower. ' 'Eenheid Millennium Tower, ' zei de derde in zijn mobieltje. 'Doel onbekend. Mannelijk, middelbare leeftijd. ' 'Ik heb de details, ' zei de technicus. 'Het is het nummer van een winkel in lederwaren. ' 'We gaan erop af. ' Jager één in positie. Zaak wordt geobserveerd. Vier personen. Drie vrouwen, een man. Jager twee: oprukken. Jager drie: halt. Voorbijgangers uit de vuurlinie. Jager één: zicht op mogelijke verdachte. Man, blank, midden dertig, een meter vijfenzeventig lang. Donker haar.  Jager twee: bevestigd. Jager drie: gereed. De leden van het arrestatieteam hadden hun machinegeweren in de aanslag. Het gebied rondom de lederwarenzaak in het winkelcentrum Millennium City werd hermetisch afgesloten. Voorbijgangers maakten zich uit de voeten en renden naar de uitgangen. Een helikopter draaide rondjes boven de wolkenkrabber. De man in de winkel hielp een klant. Twee vrouwen keken wat rond, en eentje liep naar een rek met handtassen dat langs de wand stond. De andere snuffelde in een vitrine met portemonnees. Jager één: over drie seconden aanvallen. Jager twee gereed. Jager drie gereed. Bijna geruisloos stormden de drie mannen in kogelwerende vesten het pand in. De commandant was al om de kassa heen gelopen en had de verdachte bij de schouders gepakt, draaide hem om en trapte hem met zijn rechterbeen in zijn knieholten, zodat hij vooroverviel. Hij draaide de arm van de man op diens rug, drukte hem tegen de grond, duwde zijn rechterelleboog in zijn kruis en deed hem met één beweging handboeien om. Zijn collega's schermden de drie vrouwen af en brachten hen in veiligheid. Jager één: verdachte opgepakt, einde actie. 'Mevrouw Sirny, ' zei de man van de recherche. 'Eindelijk!' De hand waarmee ik de hoorn vasthield, beefde. Ik heb slecht nieuws. ' 'Over Natascha?' 'Nee, nee, dat niet, blijf kalm. Het gaat om de beller. We hebben hem gearresteerd, maar hij is het niet. Het was gewoon iemand die een grap wilde uithalen. Een erg zieke grap. Ten koste van u. ' De man was drie dagen geleden vader geworden, legde de rechercheur uit, en dat had hij nog niet helemaal kunnen verwerken. Hij was niet dronken geweest, maar er had blijkbaar altijd al een steekje  los aan hem gezeten. Aanvankelijk had hij alles ontkend, maar nadat de politie hem de opname had laten horen, had hij alles toegegeven. Hij had er verder niet over nagedacht, het was een opwelling geweest. Nu wilde hij me bellen om zijn excuses aan te bieden. 'Nee, alsjeblieft niet, ' zei ik. 'Zeg dat hij me met rust moet laten. ' 'Zo gemakkelijk komt hij er niet van af, ' zei de politieman. 'We hebben nota bene een arrestatieteam ingezet. Dit was heel iets anders dan zomaar voor de lol de brandweer bellen, en zelfs daar maken we al werk van. ' 'Wat bezielt zulke mensen?' vroeg ik, zonder echt op een antwoord te rekenen. 'Tja, ' zei de rechercheur, 'dat vragen wij ons voortdurend af, mevrouw Sirny. Ik hoop dat u de slaap kunt vatten. ' 

Daar hoefde ik niet eens aan te denken. Een paar uur geleden had iemand nog beweerd dat hij mijn dochter had ontvoerd, en nu bleek het allemaal verzonnen. Ik deed de balkondeur open omdat het binnen blauw stond van de rook. Ik stak mijn tweehonderdste sigaret op sinds de afluisterapparatuur was geïnstalleerd, maar dat kon me niet schelen. Blijft u kalm, had de recherche tegen me gezegd. Hoe moest ik dat doen? Ik had echt gedacht dat ik Natascha's ontvoerder aan de lijn had. Ze was zo dichtbij geweest. We leken zo dicht bij haar bevrijding te zijn. En nu bleek het allemaal maar een misselijke grap te zijn geweest. Het was alsof iemand me in een achtbaan had gezet en me eindeloos op topsnelheid rondjes liet rijden. Naar boven, naar beneden, naar links en naar rechts. Heen en weer geslingerd door de grillen van het lot. Het lot in de gedaante van een verwarde idioot die niet wist hoe hij met het vaderschap moest omgaan. Het was allemaal zo absurd, zo ontzettend absurd. Het gedoe met de telefoon was gelukkig bijna voorbij. Zoals de politie al had voorspeld, werd er tegen de avond amper nog gebeld. Tegen middernacht moest het min of meer afgelopen zijn, hadden ze gezegd. Neemt u op, hou de bellers aan de praat, we blijven er niet  meer bij zitten, maar we luisteren wel mee. Ik haalde mijn beddengoed uit de slaapkamer en maakte het me op de bank gemakkelijk. Een paar keer deed het geluid van de telefoon me opschrikken uit mijn gedachten, maar het was niets wat serieus te nemen was. Een keer was het zelfs een fax. Om twee uur 's nachts belde er een man op. Zijn stem klonk schor. 'Ik weet hoe je eruitziet. ' 'Wat heeft dat met Natascha te maken?' 'Heel veel. Ik kan je vertellen waar ze is. ' 'Maar?' 'Dan moet je wel iets voor me doen. ' 'Je bent niet de eerste die zoiets zegt. ' 'En? Heb je het voor anderen gedaan?' 'Waar is Natascha?' 'Niet zo vlug. Vertel eens wat je draagt. ' 'Een flanellen pyjama in grijs en bruin. ' Hij kreunde, maar niet op de manier die ik wilde. 'Goed, nog een keer van voor af aan, ' zei hij. 'We spreken het volgende af: jij en ik houden een lekker potje telefoonseks, en in ruil daarvoor vertel ik waar Natascha is. ' 'Nee, we doen het omgekeerd. Je zegt nu meteen wat je weet en daarna praten we wel over telefoonseks. Dat is net zo eerlijk. ' 'Hé, vieze trut, zo werkt het niet, ' riep hij opeens uit. 'Dan gaat het hele feest niet door, ' zei ik. Ik legde neer. Dat was het laatste telefoontje van die nacht. Tot half acht 's morgens bleef het stil. Bij het eerste rinkelen schrok ik op; blijkbaar was ik ingedommeld. Er was een vrouw aan de lijn, en je kon meteen horen dat ze had gehuild. Ze vertelde dat ze kort geleden haar dochter had verloren. Die was overvallen, ze had binnenkort vijftien moeten worden. Een paar minuten lang kon de vrouw geen woord uitbrengen en hoorde ik haar slikken. Vanwege vijftig schilling, zei ze telkens weer, dat is toch niet te geloven. Een mensenleven is vijftig schilling waard. 



Elf 

Nikolaus Tsekas kwam op de fiets. Het was niet echt weer om te fietsen, en vanuit wijk 5 was het ook nog eens een eind rijden naar mijn woning. Dat kon hem niet schelen, zei hij, het was een goede vorm van lichaamsbeweging en voor meer had hij nu toch geen tijd. Dat was ook niet nodig; hij was slank, je zag meteen dat hij vaak beweging nam. Hij was praktisch ingesteld, had hij me bij onze eerste ontmoeting verteld. Neustart, de organisatie waarvoor hij werkzaam was, hield zich bezig met slachtofferhulp en zette zich in voor mensen die waren overvallen, verkracht, gewond, misbruikt, bedrogen of op een andere manier lichamelijk of geestelijk mishandeld. En ook familieleden konden bij hen terecht. Tsekas was sociaal werker. In tegenstelling tot psychologen, psychotherapeuten en psychiaters deed hij meer dan luisteren en vragen stellen. Hij gaf ook antwoorden en goede tips. Hij ging met de mensen mee naar instellingen, vertelde hij, zodat hij kon helpen allerlei formaliteiten te regelen, en ook in alle andere opzichten ben ik er voor u. Het was alsof de hemel hem had gezonden. Ik besprak al lang niet meer alles met mijn familie. Ten eerste omdat ik hen niet te veel lastig wilde vallen; inmiddels begon ik zelfs mezelf vervelend te vinden. Er was niets nieuws te melden. Waar zal ze zijn? Hoe zal het met haar gaan? Wat doet ze nu? Alleen maar vervelende vragen en nooit een antwoord. En de kranten boden ook niet bepaald stof voor ontspannen gesprekken. Hebben jullie het al gelezen? Nu ben ik weer een moeder die haar kind mishandelde, een bijgerecht voor bij de lasagne, o mag ik de Parmezaanse kaas even? Contacten met mannen die ik over de pannenkoeken voor de kleinkinderen kon strooien. We hadden het nog steeds voortdurend over Natascha, maar op een andere manier. De meeste zinnen begonnen met: weet je nog dat... Over mijn angsten en nachtmerries sprak ik net zo zelden als over mijn radeloosheid en beklemmende gedachten. Je moet geen kind voor je eigen kinderen worden, dacht ik vaak. Bij vrienden was het nog moeilijker. Die hadden in het begin allemaal heel vaak gebeld en gevraagd of ze iets voor me konden doen, maar ik had altijd 'Nee, dat hoeft niet' gezegd. De maanden waren verstreken, hun kinderen waren groter geworden. Net zo groot als Natascha nu zou zijn. Maar in tegenstelling tot mij hadden die ouders wel iets te vertellen. Dat hun kinderen aan het puberen waren, hoe het op school ging, ze kenden de grapjes waarom kinderen moesten lachen, de uitdrukkingen die ze gebruikten en de stopwoordjes die nu weer in zwang waren. Onder normale omstandigheden zouden we om al dat pubergedoe hebben gelachen, maar mijn omstandigheden waren niet normaal. 

En ik kon aan hun gezichten zien dat het heel moeilijk was om vrolijke gespreksonderwerpen altijd maar te moeten vermijden. Wanneer ze over een slecht gemaakt proefwerk, een ruzie met een beste vriendin of de rommel na een verjaardagsfeestje wilden vertellen, slikten ze het verhaal altijd op het laatste moment in, wanneer het al op het puntje van hun tong lag. We zagen elkaar steeds minder vaak. Tegenover Nikolaus Tsekas hoefde ik me niet in te houden. Aan hem vertelde ik alles. Van de berg strijkgoed die al twee weken in de  wasmand lag tot mijn donkerste momenten vol vertwijfeling. Hij deed niet mijn was, maar hij kon wel mijn tranen drogen. 'Hoe verloopt een gemiddelde dag bij u?' was het eerste wat hij wilde weten. Dat was op een van die dagen waarop ik niet kon ophouden met praten, en ik gooide alles eruit. Ik sta vroeg op maar weet eigenlijk niet waarom. Dan ga ik douchen, poets mijn tanden, doe mijn haar. Ik kijk in de spiegel, maar zie mezelf niet. Het gaat allemaal vanzelf. Gewoonten hebben een heilzame macht over een mens. Je doet dan net alsof alles normaal is. 'Ja, ' zei Tsekas knikkend, 'dat snap ik, en het is goed dat u zich aan die gewoonten houdt. ' Ik hoorde zijn lof graag. Niet omdat ik verder geen erkenning kreeg: bekenden, maar ook wildvreemden die me af en toe op straat of in een winkel aanspraken, zeiden keer op keer dat ze zo veel bewondering voor me hadden. Voor mijn kracht, mijn positieve instelling. Dat deed me goed, maar niemand begreep hoeveel moeite het me kostte om al die kleine dingetjes in het leven voor elkaar te krijgen. Dat juist de kleinigheden een marteling konden zijn. Andere mensen gaan naar de supermarkt en kopen ingrediënten voor een groot familiediner in het weekend. Bij hen zit iedereen rond een grote tafel en vertelt onbeduidende verhalen en lacht om niets. Het kostte mij al de grootste moeite om een zak aardappelen te kopen die ik soms 's avonds klaarmaakte en met wat boter at. Of om een voorraad pasta in te slaan die ik kookte en wat met knoflook en uien opbakte; dat was inmiddels mijn lievelingseten geworden. Voor zover iemand die nooit trek heeft daarvan kan spreken. Er waren ook dagen waarop ik simpelweg een zak maïskorrels in de oven stopte en wachtte totdat de popcorn klaar was. 'Dat eet ik ook graag, ' zei Tsekas. 'Het is zo klaar en vult goed. ' Wanneer ik naar buiten ging en naar het uitgiftepunt voor de maaltijden van Tafeltje-Dek-Je reed, ging het vaak wat beter, vertelde ik hem. Dan kon ik me op het verkeer richten en dwaalden mijn gedachten enigszins af zonder dat ik ze heel erg moest intomen. Als ik een wens kon doen, zou ik vragen om een knop waarmee ik mijn gedachten kon uitschakelen. Dat zou nog eens een wens zijn. 'Ik weet precies wat u bedoelt, ' zei Tsekas. 'Dat zou ik ook wel willen. ' Ja, en dan ben ik de hele dag op pad, vervolgde ik. 's Morgens bezorg ik de maaltijden. Het ene adres na het andere, al die verschillende mensen, uitstappen, het eten naar binnen brengen, even kort babbelen, terug naar de auto, instappen, starten, rijden, parkeren, uitstappen, het eten naar binnen brengen... En daarna alle andere dingen die moeten worden geregeld. 

Totdat het donker wordt alleen maar kleine stapjes, tot aan middernacht alleen maar kleine dingetjes. Die dagen waarop ik maar blijf rennen, die vind ik het fijnst, want daar word ik moe van. Dan plof ik op de bank neer en ben ik blij dat mijn voeten pijn doen. 'Dat kan ik me voorstellen, ' zei Tsekas. 'Vermoeidheid is een fantastische uitvinding, lichamelijke vermoeidheid. ' Het enige wat ik echt goed heb geregeld, zei ik tegen hem, is mijn voorraad sigaretten. Twee pakjes per dag, die ik haal in tabakszaken die ik onderweg toevallig tegenkom. Dat functioneert. Trouwens, functioneren, dat is een woord dat veel beter van toepassing is dan leven. Ik weet niet of we in het jaar 1999 of 2001 zitten, ik beweeg me voort door de tijd alsof ik verdoofd ben. Tsekas glimlachte naar me, haalde zijn handen door zijn haar dat hij voor zijn leeftijd - ik schatte hem halverwege de veertig - een tikje lang droeg, en deed zijn trui aan. 'Tot de volgende keer, mevrouw Sirny, ' zei hij. Hij zocht in zijn broekzak naar de sleutel van zijn fiets. 'We zien elkaar over twee weken weer, maar als u eerder iets nodig hebt, dan...' Hij haalde een mobieltje uit zijn jaszak en zwaaide ermee voor mijn ogen heen en weer, 'dan belt u maar en dan kom ik, ' zei hij. De hemel had die man gezonden.  Er waren dagen waarop ik helemaal niets zei. Waarop elk woord me te veel was. Je moet een woord bedenken, het langs de stembanden de mond in duwen en dan met de tong vormen en over de lippen heen de wereld in sturen. Soms was dat me te veel moeite. Meestal merkte ik het al zodra ik wakker werd. Vandaag hou ik mijn mond, besloot ik dan, en dan beperkte ik me tot stommetje spelen. Het was niet echt zoals in die film waarin een man telkens weer dezelfde dag beleeft en waarin hij steeds beter leert hoe hij op bepaalde zaken moet reageren omdat hij ze al eerder heeft meegemaakt. Mijn dagen waren amper van elkaar te onderscheiden, en er werd niets beter. Het enige wat veranderde, was dat ik mezelf aanleerde de leegte met min of meer nuttige bezigheden te vullen. Gewenning. Dat is zo'n weldaad in het menselijk bestaan. Zelfs wanneer je leven onmenselijk is, kun je nog op de gewenning rekenen. Het is onvoorstelbaar wat een mens allemaal kan verdragen, dacht ik vaak. Ik was niet de eerste die door een dergelijk lot werd getroffen, en wanneer ik me niet zo beroerd voelde, zei ik vaak tegen mezelf dat het altijd erger kon. Denk maar aan wat mensen tijdens de oorlog hebben meegemaakt. Af en toe hadden de mensen bij wie ik een maaltijd bezorgde behoefte aan iets meer dan 'Goedemorgen' of 'Eet smakelijk', dan werden hun herinneringen hen te veel en moesten ze het over hun ervaringen van toen hebben. Hoe het was wanneer er een bombardement dreigde, wanneer de sirene ging en ze naar de dichtstbijzijnde schuilkelder moesten rennen, met hun kinderen aan hun rokken en in een klein koffertje het weinige wat ze snel hadden kunnen inpakken maar wat over een paar minuten misschien nog hun enige bezit zou zijn. 

Een oude man had me verteld dat hij als enige van zijn hele familie het concentratiekamp had overleefd en nog steeds geen enkele nacht kon doorslapen. Dat zijn pas beproevingen, dacht ik. En een paar uur lang had ik genoeg aan zo'n vergelijking. Ik had immers altijd nog hoop. Tijdens een gesprek met Tsekas had ik het daar uitgebreid over. 'Hoop, ' zei hij, 'wat een woord. '  Ik stak een sigaret op, en nog voordat ik de rook kon uitblazen, vervolgde hij: 'Ik heb het laatst in het woordenboek en op internet nagezocht. Er stond: hoop is een wens of een verwachting. Een diepgaande, emotionele, optimistische, innerlijke kijk op de toekomst. ' 'Ja, ' zei ik, 'zo had ik het zelf niet kunnen omschrijven, maar zo ervaar ik het ook. ' 'Jean-Paul Sartre, ' zei hij, en hij keek me even aan. 'Dat was een Franse filosoof, een van de bekendste en invloedrijkste intellectuelen van de twintigste eeuw. Schrijver van boeken, toneelstukken en essays. Zijn verhouding met Simone de Beauvoir was trouwens...' Hij zag mijn blik. Het was niet zo dat ik nog nooit van Sartre had gehoord, maar ik vroeg me af waarom Tsekas opeens vol lof over een dode Fransman sprak. 'Doet er niet toe, ' zei hij. 'Sartre beschouwt hoop als de opwekkende tegenstelling van angst, het beste en sterkste wat er is. En nu we toch bij de filosofen zitten: volgens Immanuel Kant heeft de hemel de mensheid drie zaken geschonken als tegenwicht voor de vele beproevingen van het leven, en wel de hoop, de lach en de slaap. ' Hij keek me grijnzend aan. 'Daarvan hebt u er in elk geval al twee. En met die slaap komt het ook wel goed, wacht maar af. ' 'En hoe denkt u over hoop?' Zijn uitstapje naar de filosofische bespiegelingen had indruk op me gemaakt. En ik wist zeker dat hij dat niet allemaal had hoeven opzoeken. Tsekas was bescheiden en liep niet snel met zijn kennis te koop. 'Ik zie het op vergelijkbare wijze, ' antwoordde hij. 'De psychologie zegt het heel fraai, die ziet hoop als een soort motivatiesysteem dat ons, indien nodig, een bovenmenselijke kracht geeft om elk doel te bereiken, mits dat niet utopisch is. ' Voor die laatste halve zin had hij een tel lang geaarzeld en gehoopt dat ik er niets van had gemerkt. Het was me niet ontgaan, maar ik zei er niets over. Voor mij was Nata-scha's terugkeer geen utopie. Er hoorde alleen geen datum bij die je op de kalender kon aankruisen, zodat je de dagen kon afstrepen. Dat was nog het ergste, dat er geen tijdstip aan te verbinden was. En het werd steeds moeilijker om dat te accepteren. Hoe langer we in  deze uitzonderlijke situatie verkeerden, hoe duidelijker we ook de effecten op de kinderen zagen. Claudia, Sabina en ik hadden ons best gedaan de kleinkinderen voor het ergste af te zonderen, maar het instinct van zulke kleintjes is onfeilbaar. Ze hoeven niets te horen, ze voelen het vanzelf wel. En ze hadden er problemen mee. Markus was in de eerste klas van de lagere school blijven zitten. Hij had zich niet goed kunnen concentreren, zijn prestaties waren veel slechter geworden, zijn cijfers waren een ramp. 

En met René ging het nog slechter. We moesten bij de directeur komen omdat hij een ander kind had geslagen, zonder reden. 'Hij moet ook zijn agressie kwijt en zich afreageren, ' zei Tsekas. 'We kunnen ons helemaal niet voorstellen wat er in zo'n klein hoofdje omgaat, en kinderen zijn nog niet in staat hun problemen op een analytische manier te bekijken. ' Met die woorden zette hij me aan het denken. Op een analytische manier vroeg ik me af waarom ik nog steeds naar die stomme talkshows op tv keek of een muziekzender opzette. De tv stond altijd aan wanneer ik thuis was. Het kon geen kwaad, was mijn uitleg. In zulke programma's babbelden mensen over wat er wel en niet bij hun life-style paste, of ze wel of geen piercing moesten nemen, of lieten ze de wereld weten met welk dieet zij waren afgevallen. Dat waren niet mijn beslommeringen. Op een analytische manier zocht ik een antwoord op de vraag waarom ik Rosamunde Pilcher-verfilmingen zo erg vond. Niet alleen omdat het zo'n vreselijke kitsch was; de hele idylle maakte me misselijk. Dat voorspelbare happy end. Zelfs in politieseries liep alles altijd goed af, was er voor alles altijd een oplossing. Behalve voor mij. Het verlangen naar een leven zoals anderen dat leidden, was heel sterk. Ik probeerde alles op dezelfde manier als zij te doen en me niet van de rest van de mensheid te onderscheiden. Maar elke dag faalde ik in mijn pogingen. Soms, wanneer ik langs een modezaak liep, bleef ik staan om naar de etalage te kijken en dwong mezelf iets uit te kiezen. Wat zou ik hebben gekocht als ik nog belangstelling voor de mode had gehad?  Ik was opgeleid als coupeuse, al sinds mijn opleiding had ik er altijd piekfijn uitgezien: niet volgens de nieuwste trends, daarvoor ben ik te eigenzinnig, maar ik zag er wel uit als iemand die wist wat de mode van nu was. Ik keek naar de kleren die de poppen in de etalage droegen en liep weer verder. Twintig meter verder had ik niet kunnen zeggen of de broek die ik zo-even had gezien geel of groen was geweest. Ik maakte ook geen kleren meer voor mezelf. Af en toe kwam een van mijn dochters aanzetten met een broek of rok waaraan iets moest worden veranderd. O, dat doe ik wel voor je, zei ik dan, en ik legde het kledingstuk in een andere kamer en vergat het volledig. Maar broeken worden niet uit zichzelf korter. Pas wanneer de meisjes drie weken later vroegen of ze hun kleren weer konden meenemen, begon ik er eens aan. 'Niemand kan u iets verwijten, ' zei Tsekas geruststellend, en hij pakte een krant van de stapel op de eettafel. 'Ook alweer vier weken oud, ' zei hij na een blik op de datum. 'Zelfs te laat voor de vis van gisteren. ' Ik begreep niet wat hij bedoelde. 'Een krant van gisteren is alleen nog goed om vis in te verpakken. Een oude journalistengrap. ' Hij legde hem weer terug. 'Leest u de krant nog?' 'Ja, af en toe, ' zei ik. 'Mijn schoonzoon neemt hem altijd trouw voor me mee. 

Maar ik vergeet meteen weer wat ik heb gelezen. ' 'Er staat toch niets bijzonders in, ' zei hij. 'O, meneer Tsekas. ' Ik wist opeens weer wat ik nog met hem wilde bespreken. 'Ik heb een nieuwe auto nodig. ' 'Ik ben op de fiets, ' zei hij. Ik wilde ook niet uw auto lenen. Maar die van mij heeft zijn beste tijd gehad, en ik vraag me al een paar dagen af wat voor eentje ik moet kopen. Een rode, dat weet ik wel. ' 'Is dat uw lievelingskleur?' 'Ja, dat ook, maar dat is niet de reden. Mijn huidige auto is rood,  dus ik dacht: als Natascha op auto's let, dan zal ze kijken of ze een rode ziet. ' 'Slim bedacht, ' zei hij. 'Dan kunt u het beste een rode auto kopen. En hebt u al nagedacht over het slot?' Ik had verteld dat de politie me had aangeraden een nieuw slot op de deur te zetten. Zodat me niets kon gebeuren. Ik zet er geen ander op, ' zei ik. 'Ten eerste heeft Natascha de sleutel. Mocht ze terugkomen en ik ben er niet, dan kan ze in elk geval naar binnen. Ten tweede vraag ik me af wie hier zou moeten komen. Als het degene is die haar heeft ontvoerd, mag hij me rustig ombrengen. ' 'Dan zijn we wel klaar voor vandaag, ' zei Tsekas. 'Of niet?' 'Nog niet helemaal, ' zei ik. 'Ik heb nog een nieuwtje.' Zoekt u een nieuwe baan? Flexibele werktijden, interessante uitdagingen in het verzekeringswezen, uitstekende beloning. Reacties onder nummer 84646. Ik had op de advertentie gereageerd. Tafeltje-Dek-Je was leuk werk, maar ik kreeg behoefte aan afwisseling. Sinds kort deed ik ook nog de boekhouding voor het bedrijf van een oude vriend, en ik had gemerkt dat dat weer andere hersencellen aan het werk zette. Ik vond het fijn dat hij aan mij had gedacht; hij was een van die vrienden op wie ik na twintig jaar nog steeds kon bouwen. Het werk kostte me twee tot drie uur per week en was dus niet eens avondvullend, maar het hielp. Het zou triest zijn geweest als ik alleen maar met maaltijden door Wenen had kunnen rijden. En ik moest het huis uit, anders had ik het gevoel dat de muren op me af zouden komen. Tsekas had enthousiast gereageerd op het nieuwtje van de advertentie. Per omgaande post had ik een folder ontvangen. Financiële analyses, de opleiding kon op elk gewenst moment beginnen. Tijdens de cursus waren we met ons tienen. Ik hoop maar dat niemand me herkent, dacht ik toen ik aan het uiteinde van de grote tafel in de vergaderzaal ging zitten. Het bleek dat ik me onnodig druk  had gemaakt. De andere cursisten waren bijna allemaal jonger dan ik en vooral met zichzelf bezig. Niemand wist precies wat we konden verwachten. Het onderwerp klonk ingewikkeld. Als je er niets van snapt, ga je gewoon iets anders doen, hield ik mezelf voor. Er kwam een donkerblonde man van gemiddelde lengte binnen, gekleed in een lichtgrijs pak. Jij wordt verzekeringsadviseur, had iemand voor zijn geboorte al bepaald. Stoppeltjeshaar, stropdas die waarschijnlijk aan zijn nek was vastgegroeid, horloge van deels staal deels goud, schoenen met metaal in de zolen zodat je al aan zijn voetstappen kon horen dat hij belangrijk was. Zo op het eerste gezicht leek hij me helemaal niet aardig. Zodra hij zijn mond opende, werd mijn weerzin iets minder. Hij sprak met krachtige stem en articuleerde alsof elk 'en' ertoe deed. Hij drukte zich keurig uit en had tv-priester kunnen worden als hij niet af en toe een beetje pech met de V had gehad. De 'Meidlinger !' noemen de inwoners van Wenen die uitspraak, en daarmee bedoelen ze dat de spreker eigenlijk een beetje een proleet is. Een compliment is het in elk geval nooit, en ik kan het weten, want ik kom uit Meidling. 'Wilt u graag geld verdienen?' vroeg hij bij wijze van begroeting. En toen legde hij uit hoe we dat konden doen. 'Voor het geval we elkaar verkeerd begrijpen: ik heb het over veel geld verdienen. 

Dat is helemaal niet zo moeilijk. Weet u, dames en heren, ik heb het over de mooiste baan die u zich kunt voorstellen. Geld verdienen in een handomdraai. Geld verdienen door gewoon met de mensen te praten, iets wat u normaal gesproken ook al doet. ' Ik niet, dacht ik. 'Geld verdienen door de mensen te helpen. We zijn hulpverleners met een jaarinkomen van zes cijfers. ' Hij wachtte op het gelach waaraan hij blijkbaar was gewend. Dat kwam niet. Hij ging soepeitjes verder, alsof er niets aan de hand was. 'En hoe doen we dat? Niet dat u denkt dat we mensen verzekeringen opdringen. Nee. ' Hij hief zijn arm op, alsof hij bezig was met de bergrede. 'We weten wat we doen, en daarom schenken mensen ons hun vertrouwen. En terecht. Met onze omvangrijke potpourri...' Dat woord leek bijna te veel voor hem, '... aan keuzes kunnen onze cliënten elke maand honderd tot driehonderd euro besparen, en wij kunnen al snel het dertigvoudige verdienen. ' Enkele aanwezigen hapten naar adem. De mond van Stoppeltjes-haar vertrok een beetje, alsof hij lachte, en toen trok hij even zijn schouders op, zodat zijn manchetknopen zichtbaar werden en hij die kon aanraken. Het trucje werkte, we hadden allemaal het goud rond zijn polsen gezien. 'Ik ga u nu iets laten zien, ' vervolgde hij. Hij liep met zo'n overdreven ferme pas naar een bijzettafeltje langs de wand dat zijn schoenzolen kleine inkepingen in het muisgrijze tapijt achterlieten. Hij maakte een klem los die een stapel papier op zijn plaats hield en haalde een folder te voorschijn; twee keer vier kantjes, in elkaar gevouwen. 'Dat is de sleutel tot uw rijkdom, het geheim van uw succes. ' Hij gaf een stapeltje folders aan de man die vooraan zat. 'Geeft u die even door. ' 'Alstublieft' kan er zeker niet van af, dacht ik. Hij wachtte totdat iedereen een folder had gekregen, omdat het beneden zijn waardigheid was de aandacht met een simpel stukje papier te moeten delen. 'Met deze financiële analyse kunnen we de huidige situatie van onze cliënten bepalen. ' Interessant, dacht ik. Ik was de laatste die de folder had gekregen, hij lag voor me. Het was niet meer dan een vragenlijst. 'Voordat we onze cliënten optimaal financieel kunnen adviseren dienen we eerst vast te stellen wat zij bezitten. Geld. Leningen. Verzekeringen. U ziet... ' hij raakte even de papieren aan die voor hem lagen, '... dat hier de naam wordt ingevuld, en hier het adres... ' Alsof we op de lagere school zaten. 'U neemt als financieel adviseur deze punten met uw cliènt door en komt daardoor alles van de cliënt te weten. 

Mits u hem natuurlijk kunt verleiden alles mede te delen. Maar ik twijfel er niet aan dat u dat  kunt. Ik twijfel aan geen van u. ' Hij keek ons een voor een recht aan. Hij liep naar een overheadprojector en zette die aan. Op de witte wand tegenover ons verscheen een felgekleurde vlek met drie bonte rechthoeken erop. 'Dat, ' zei hij, terwijl hij door de zaal liep, 'is het drie-kolommen-principe van de financiële zekerheid. ' Hij pakte een aanwijsstok en tikte tegen de linkerkolom. 'Dat is het inkomen dat door middel van arbeid wordt verkregen. ' Tweede kolom. 'Pensioen, voor zover dat aanwezig is. ' Derde kolom. 'Maar dit hier...' Korte stilte.'... is de voorziening die men zelf heeft getroffen. ' Lange stilte. 'U ziet, dames en heren, dat het belangrijkste in het leven wordt verwaarloosd. De mensen denken niet aan morgen. De mensen leven in het hier en nu. ' Hij haalde het volgende vel uit zijn stapel en schoof dat onder de projector. 'De statistiek van morgen' stond bovenaan, met eronder de jaartallen 2002, 2012, 2022 en kleine zwarte poppetjes die in de laatste paar rijen maar voor de helft waren ingekleurd. 'Het pensioenstelsel is ziek. Nog niet zo lang geleden, ' met zijn arm dirigeerde hij een onzichtbaar orkest, 'waren er drie werkenden per gepensioneerde. Dat was goed. Maar de mensen worden steeds ouder. Nu is het al zo dat iedere werkende een gepensioneerde moet onderhouden. Hoe ziet dat er over tien jaar uit, dames en heren?' Aanwijsstok. 'Een werkende moet twee gepensioneerden onderhouden. Dat kan niet eeuwig zo doorgaan. En over twintig jaar?' Hij keek ons vol verwachting aan. 'Nou?' De vrouw die twee stoelen bij me vandaan zat, was nu al overijverig. 'Drie gepensioneerden, ' zei ze. 'Dan moet iedere werkende drie gepensioneerden onderhouden. ' 'Goed zo, ' zei het lichtgrijze pak alsof hij het tegen een wijsneuzig kind had. 'Wat er wederom op wijst dat het systeem niet langer functioneert. De oplossing heet... ' Hij maakte het nu echt spannend. 'Zelfvoorziening. We stellen mensen in staat door middel van levensverzekeringen een eigen reserve voor later op te bouwen. ' Het klonk alsof hij net een geneesmiddel tegen kanker had uitgevonden, namelijk geld. 'We kennen allemaal minstens honderd mensen. En dat is uw startkapitaal. Met hen begint u. Op hen voert u een financiële analyse uit. ' De folder schoot omhoog. 'Wanneer u slechts drie analyses per dag uitvoert, wat erg bescheiden is, dan bent u binnen een maand klaar. Zeven van de tien mensen kiezen voor onze hulp. Provisie: minstens honderd euro. Maal zeventig, dat is zevenduizend. Zevenduizend euro. Dat is geen slecht begin, hé?' Voor mij zou het genoeg zijn.