22
‘Wat is hier zo bijzonder aan?’ vroeg Thóra, en ze wendde zich af van de kleine winkeletalage. Ze begreep niet waarom Matthew haar zo enthousiast op de prullen had gewezen waar de stoffige witte planken in de etalage vol mee stonden. ‘Een zootje oud serviesgoed, en wat dan nog?’
‘Kijk,’ zei hij, een beetje teleurgesteld, en hij wees naar een klein voorwerp dat tussen een aardewerken valk en een vaas met een verbleekte roos lag.
Thóra tuurde door het glas en zag een zilveren schildje waarin een helm en twee zwaarden gegraveerd stonden. Omdat het plat op de plank lag, moest ze op haar tenen gaan staan om het goed te kunnen zien. ‘Wat is dat?’ vroeg ze.
‘Dat is een Duitse medaille uit de Tweede Wereldoorlog,’ zei Matthew zelfvoldaan.
‘Nou en?’ antwoordde zij. ‘Wil je het kopen?’
Hij lachte. ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei hij, terwijl hij haar naar de ingang leidde. ‘Maar ik heb daarnet een glimp opgevangen van de eigenaar en hij zag er nog ouder uit dan de spullen die hij verkoopt. Het leek me een goed idee om even naar binnen te gaan en hem een paar vragen te stellen over nazi’s op Snaefellsnes. Hij kan ons vast wel iets vertellen. Die medaille is een mooie binnenkomer.’
‘Aha,’ zei Thóra. ‘Nu snap ik het.’
Terwijl zij de winkel betraden, begon het belletje aan de deur luid te rinkelen. Thóra zag er de noodzaak niet van in, want het winkeltje was zo klein dat de winkelier iedereen die binnenkwam meteen kon zien. Elke vierkante centimeter was afgeladen met snuisterijen, zodat de ruimte nog kleiner leek dan hij al was. De volgepropte planken aan alle vier de muren reikten bijna tot aan het plafond. Tegen een van de muren stond een ladder. Alles was bedekt met een dun laagje stof, hetgeen deed vermoeden dat de klanten niet in de rij stonden. Achter in de winkel stond een grijze, oude man achter een ouderwetse kassa, die vast niet voldeed aan de veeleisende richtlijnen die daarvoor golden. Na een tijdje te hebben rondgesnuffeld, baanden ze zich een weg naar de toonbank, waarbij ze voorzichtig tussen de verschillende her en der verspreid staande kleine meubelstukken moesten navigeren.
‘Goedemiddag,’ zei Thóra glimlachend tegen de man, toen ze eindelijk zonder iets te breken de toonbank hadden bereikt.
‘Middag,’ zei de man rustig, zonder terug te lachen. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Mijn vriend hier komt uit Duitsland en zijn belangstelling is gewekt door een sierspeld die hij in de etalage heeft zien liggen,’ antwoordde Thóra. ‘Kunnen we hem eens zien?’
De man knikte en schuifelde langs de snuisterijen naar de etalage. ‘Ah, ja, die ligt hier al een hele tijd, dat kan ik u wel vertellen,’ zei hij, terwijl hij zijn hand ernaar uitstak. ‘Eigenlijk is het geen sierspeld, maar een medaille.’ Hij draaide zich om en legde hem op de toonbank. ‘Een onderscheiding voor degenen die gewond waren geraakt in de strijd.’
‘O,’ zei Thóra, terwijl ze de medaille oppakte. Zoals ze al had gedacht, waren er een helm en twee zwaarden in gegraveerd, maar nu zag ze ook de kleine swastika op de helm. Langs de rand van de medaille liep een lauwerkrans. ‘Dus deze werd toegekend aan soldaten die gewond waren geraakt in de strijd? Dan zijn er zeker heel veel van in omloop?’
De oude man fronste verwijtend zijn wenkbrauwen en Thóra had meteen spijt van haar opmerking. Waarschijnlijk dacht hij nu dat ze wilde afdingen. Hij pakte de medaille uit haar handen. ‘Er zijn er heel veel uitgereikt, ja. Op het hoogtepunt van de oorlog werd hij ook toegekend aan burgers die gewond waren geraakt bij luchtaanvallen. Wat dit exemplaar zo bijzonder maakt, is het feit dat hij van zilver is. Er waren drie verschillende klassen, toegekend overeenkomstig de ernst van de verwondingen van de soldaat. Standaard, zilver en goud. De standaardklasse werd vaak toegekend voor verwondingen die waren opgelopen in de strijd. Die kwam verreweg het meeste voor.’
‘Hoe ernstig moest je gewond zijn om een zilveren te krijgen?’ vroeg Thóra.
‘Er waren verschillende redenen op grond waarvan de zilveren werd uitgereikt, zoals het verliezen van een arm of been, of licht hersenletsel.’ Hij pakte de medaille op en liet het bleke zonnetje eroverheen schijnen. ‘Het was geen medaille die mensen graag wilden krijgen, dat kan ik u wel vertellen.’
‘Om over de gouden medaille nog maar te zwijgen,’ zei Thóra. ‘Ik moet er niet aan denken wat je moest hebben doorstaan om daarvoor in aanmerking te komen.’ Ze keek hem glimlachend aan. ‘Ik denk wel dat mijn vriend hem wil kopen. Kunt u ons misschien vertellen waar hij vandaan komt?’
De oude man glimlachte nu ook. ‘Nee, helaas niet. Ik heb hem, samen met nog wat andere persoonlijke bezittingen, uit de nalatenschap van iemand die enkele tientallen jaren geleden overleden is. Er was geen informatie over hoe hij eraan is gekomen.’
‘Ik bedacht dat hij natuurlijk ook van een IJslander geweest kan zijn,’ zei Thóra. ‘Dat zou nog eens interessant zijn.’
‘Ik zou het niet weten,’ zei de oude man. ‘Het is mogelijk, maar ik betwijfel het. Volgens mij werd hij uitsluitend toegekend aan Duitsers, met name als het om burgers ging.’
‘Maar vochten er niet ook IJslanders mee aan de kant van de Duitsers? Kan een van hen de medaille niet hebben gekregen?’ opperde Thóra, die het gesprek in de richting van nazi’s op Snaefellsnes trachtte te sturen.
‘Heel weinig, volgens mij. Ik weet dat een paar halvegaren zich in Noorwegen en Denemarken bij de Duitsers hebben aangesloten, maar ik geloof niet dat die ooit ook maar één voet op een slagveld hebben gezet.’ De man legde de medaille op de toonbank. ‘De IJslanders die destijds warmliepen voor zulke dingen waren geen helden. Stelletje idioten. Ik denk dat ze zich vooral aangetrokken voelden tot de uniformen.’
‘Echt waar?’ zei Thóra. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik helemaal niets weet van de situatie in IJsland. Dus er bestond hier wel een nazibeweging?’
‘O, ja,’ zei de winkelier. ‘Dat waren nationalisten, vooral jongens in de tienerleeftijd die het leuk vonden om met vlaggen te marcheren en tegen de socialisten te vechten. Ik denk dat ze daar meer door jeugdige energie toe werden aangezet dan door enige politieke overtuiging.’
‘Was de beweging hier op Snaefellsnes wijdverbreid?’ vroeg Thóra onschuldig.
Hij krabde op zijn hoofd. Het viel Thóra op dat zijn haar ongewoon dik was voor zo’n oude man, ook al was het helemaal wit. ‘Gelukkig heeft het hier nooit echt voet aan de grond gekregen,’ zei hij, waarbij hij Thóra met fletse, waterige oogjes aankeek. ‘Er was één man aan de zuidkust, hier niet ver vandaan, die de boodschap trachtte te verspreiden en rekruten probeerde te werven, maar hij werd ziek voordat hij veel had kunnen bereiken. Toen hij eenmaal uit beeld verdween, verloren de plaatselijke jongelui die hij tot het nationalisme had weten te bekeren al snel elke belangstelling, zodat het nooit echt iets is geworden.’
Thóra had wel willen juichen, maar ze hield haar stem luchtig en ongeïnteresseerd. ‘Ja, natuurlijk. Was dat niet Grímur Thórólfsson, de boer van Kreppa?’ zei ze, terwijl ze een schietgebedje deed dat ze het bij het goede eind had. Als het Börkur en Elíns grootvader was geweest, zou dat de nazi-attributen verklaren die ze in de doos had gevonden.
De oude man keek Thóra argwanend aan. ‘Ik dacht dat u er niets van af wist,’ zei hij. ‘Dan zit u er welbeschouwd niet erg ver naast.’
‘Ik ken de familie toevallig,’ mompelde Thóra ontwijkend. ‘Ik weet verder niets over die nationalistische beweging.’ Ze wendde zich tot Matthew en zond hem een samenzweerderige knipoog die de oude man niet kon zien. ‘Nou, ga je die speld nog kopen?’
‘Medaille,’ verbeterde hij haar terwijl hij zijn portefeuille trok. ‘Wat kost hij?’
De winkelier zei wat hij ervoor wilde hebben en aan Matthews blik te zien vond hij het geen koopje. Hij rekende zwijgend af en terwijl de man de medaille inpakte draaide hij zich om naar Thóra en vroeg: ‘Wanneer ben je jarig? Ik heb al een cadeautje voor je.’
Thóra stak haar tong uit en draaide zich om naar de oude man om de ingepakte medaille aan te nemen. ‘Dank u,’ zei ze en vervolgens baanden ze zich voorzichtig een weg naar de deur. Daar draaide Thóra zich om, vastbesloten om toch nog even te vragen wie die nationalistische boer was, maar ze hoefde niet eens iets te zeggen.
De oude man stond nog steeds op zijn plek achter de toonbank, en had zijn handen erop gelegd. Hij bleef Thóra enkele ogenblikken strak aankijken en antwoordde toen voordat ze haar vraag kon stellen: ‘Het was Bjarni,’ zei hij, langzaam en weloverwogen. ‘Grímurs broer. Bjarni Thórólfsson, van Kirkjustétt.’
‘Die Bjarni klinkt als een fijne vent,’ zei Matthew, de medaille tussen hen in op tafel leggend. ‘Misbruikt zijn dochter en verspreidt nazipropaganda.’ Hij draaide de medaille zo dat de helm en de zwaarden bij Thóra vandaan wezen. ‘Ik denk dat hij je geweldig zal staan.’
Thóra schoof het ding van zich af. ‘Voel je je wel helemaal lekker?’ zei ze. ‘Zoiets zou ik echt nooit dragen. Hij brengt vast ongeluk en bovendien zouden de mensen wel eens kunnen denken dat ik geestelijk niet in orde ben.’ Ze gebaarde naar het bord dat voor Matthew stond. ‘Eet nou maar – het gebeurt niet vaak dat ik een man uitnodig voor een lunch.’ Ze zaten in een klein restaurantje, waar Thóra Matthew trakteerde, om iets terug te kunnen doen voor het geld dat hij voor haar had moeten uitgeven. ‘Dit is voor die medaille, oké?’
Ze schepte haar vork vol pasta en stak hem in haar mond. Nadat ze haar hap had doorgeslikt, zei ze: ‘Maar ik heb nog steeds geen flauw idee of dit nu iets met Birna te maken heeft. Ik weet eigenlijk nog steeds niet meer dan hiervoor.’
‘Ik moet eerlijk zeggen dat een op een blocnote getekende swastika nou niet echt een aanwijzing is waar je veel mee kunt.’
‘Nee, misschien niet,’ antwoordde Thóra. ‘Maar ik heb zo’n gevoel dat het allemaal met elkaar te maken heeft.’
‘Soms is zo’n gevoel de moeite waard om aandacht aan te besteden,’ zei Matthew, ‘maar jammer genoeg niet altijd.’ Hij nam een slokje water. ‘Het mooiste zou zijn als je dat gevoel van jou met feitelijke argumenten kon onderbouwen. Bij voorkeur steekhoudende.’
Thóra prikte met haar vork in haar pasta. Toen keek ze blij naar hem op. ‘Weet je wat ik zou moeten doen?’
‘Eh, geen idee, dit hele gedoe vergeten en het onderzoek aan de politie overlaten?’ opperde Matthew hoopvol.
‘Nee,’ zei Thóra. ‘Ik moet gewoon het internet op en verder moet ik Birna’s agenda nog eens nauwkeuriger bekijken. Ik heb alles niet zo goed gelezen omdat ik me schuldig voelde. Ik kan dus best iets over het hoofd hebben gezien.’ Ze klonk met haar limonade tegen Matthews waterglas. ‘Daar drinken we op.’
Thóra zat bij de receptie achter de computer die gasten konden gebruiken. Ze had een laptop in haar kamer, waar ze geacht werd een draadloze verbinding te hebben, maar na tien vruchteloze pogingen om op internet te komen had ze het opgegeven en Matthew meegesleept naar de receptie. ‘Dit moet hem zijn: “Grímur Thórólfsson, in 1890 geboren te Stykkishólmur, in 1957 overleden te Reykjavík.”’ Ze zat door de begraafplaatsarchieven van Reykjavík te bladeren en had Grímurs naam gevonden. Ze klikte hem aan en las van het scherm: ‘“Fossvogur Begraafplaats. Graf H-36-0077.”’ Ze keek Matthew triomfantelijk aan.
‘Ik wil je plezier niet bederven, maar wat hebben we daaraan?’ vroeg hij.
‘Ik ben benieuwd wat er op zijn grafsteen staat. Wie weet, misschien ligt Kristín wel naast hem. Helaas kun je niet zoeken op grafnummer, dus zal ik er iemand naartoe moeten sturen.’
‘Wie?’ vroeg Matthew. ‘Hopelijk niet je vluchtelingen in de caravan.’
‘Nee,’ antwoordde Thóra. ‘Ons eigen wonder – Bella.’
‘Ja, Bella, ik vraag je om naar de Fossvogur Begraafplaats te gaan en een graf voor me te zoeken.’ Thóra mimede een wanhopig gekerm en sloeg haar ogen ten hemel. Matthew grijnsde.
‘En dan moet je me vertellen wat er op de grafsteen staat en of daar, of daar vlak in de buurt, ook iemand begraven ligt die Kristín heet.’ Ze zweeg even om de protesten van haar secretaresse aan te horen, maar viel haar toen in de rede. ‘Natuurlijk begrijp ik dat je niet tegelijkertijd op een begraafplaats en op kantoor kunt zijn. Maar het zal niet veel tijd in beslag nemen. Je kunt de telefoon laten doorschakelen naar je mobieltje en voor je het weet zit je weer aan je bureau.’ Thóra luisterde en wreef over haar voorhoofd. ‘Mooi zo. En laat me weten wat je ontdekt.’ Ze hing op. ‘Verdorie. Waarom heb ik geen normale secretaresse die meteen haar kans grijpt om een frisse neus te halen? Ook al is het op een begraafplaats.’
Matthew glimlachte. ‘Ze valt wel mee. Je moet haar alleen een kans geven.’ Hij lag in bed, blij met alles en iedereen, inclusief Bella. Het was dankzij haar dat Thóra en hij wat tijd over hadden gehad en hij had daar onmiddellijk dankbaar gebruik van gemaakt. De eerste keer dat Thóra haar had gebeld, had Bella niet opgenomen, de tweede keer ook niet en de derde keer evenmin. Toen had Thóra besloten Bella nog een halfuur te geven voordat ze een vierde poging deed.
Thóra zat in een badjas de koffie te drinken die ze had gezet met het kleine koffiezetapparaatje in de hotelkamer. Op een klein bijzettafeltje vóór haar lag Birna’s agenda. Ze tikte op een pagina. ‘Dit is vreemd.’ Ze keek naar Matthew, die half lag te dommelen onder het dekbed in het grote bed.
‘Probeer je er soms uit alle macht voor te zorgen dat elke vierkante centimeter van dat boekje onder jouw vingerafdrukken zit voor het geval dat het ooit in handen van de politie belandt?’ vroeg hij slaperig.
‘Nee, luister,’ zei Thóra opgewonden. ‘Op de bladzijden vóór de swastika was ze bezig de dozen te doorzoeken die ik zelf ook heb bekeken in de kelder. Ik herken de beschrijving van een paar van de dingen die erin zaten.’ Ze hield het boekje omhoog zodat Matthew het kon zien. ‘Kijk, hier beschrijft ze een deel van de inhoud. Misschien heeft ze wel wat aantekeningen gemaakt. Ze moet dezelfde dingen zijn tegengekomen als ik, inclusief die nazivlag. Die zat in de eerste doos die ik openmaakte, maar misschien heeft zij ze in een andere volgorde geopend.’
‘En wat dan nog?’ vroeg Matthew. ‘Wat wil je met die briljante ontdekking aantonen?’
Thóra legde de agenda neer. ‘Dat weet ik niet precies,’ zei ze, terwijl ze de pagina met de swastika omsloeg. ‘Het is wel duidelijk dat dit belangrijk voor haar was, als je nagaat hoe zorgvuldig ze het symbool heeft getekend en ingekleurd. Kijk maar.’ Ze hield de agenda nogmaals omhoog zodat Matthew mee kon kijken.
‘Wacht maar tot je veertig bent,’ zei hij, half overeind komend om het beter te kunnen zien. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en liet zijn hoofd toen weer op het kussen zakken. ‘Je hebt gelijk, het is heel zorgvuldig getekend. Wat heeft ze er omheen geschreven?’
‘Van alles en nog wat,’ zei Thóra. ‘Het is gedeeltelijk onleesbaar omdat ze eroverheen heeft gekrabbeld, maar ik zie hier “Swastika??” en “Waar was hij dan?” En dan volgen er een paar telefoonnummers die ik niet kan lezen omdat zij ze heeft doorgestreept.’
‘Misschien heeft zij ze eerst gebeld en daarna doorgestreept?’
‘Vijf, acht en nog iets…’ zei Thóra, met haar neus bijna op het papier. Opeens richtte ze zich op en sloeg op haar bovenbeen. ‘Wacht eens, ik heb de nummers opgeschreven die Birna vanaf haar hotelkamer heeft gebeld. Ik kan proberen die te bellen.’
Ze viste een papiertje uit haar zak, ging naar de telefoon en draaide het eerste nummer. Na enkele ogenblikken werd er opgenomen. ‘KB Bank. Wat kan ik voor u doen?’ zei een stem aan de andere kant van de lijn.
Thóra legde het toestel neer. ‘Dat is niks,’ zei ze tegen Matthew en ze draaide het volgende nummer. Toen er werd opgenomen legde ze een vinger op haar lippen om aan te geven dat Matthew zijn mond moest houden.
‘Reykjalundur Revalidatiecentrum. Wat kan ik voor u doen?’ zei een opgewekte vrouwenstem.
Thóra, die had gehoopt dat het een privénummer zou zijn van iemand die zich Birna herinnerde, wist even niet wat ze moest zeggen. Ze besloot ter zake te komen. ‘Hallo. U spreekt met Thóra.’
‘Hallo, hoe kan ik u helpen?’
‘Ik ben op zoek naar informatie over Birna Halldórsdóttir, een architect. Zij heeft dit nummer genoteerd en ik vroeg me af of u haar misschien hebt gekend, of dat u kunt nagaan wie zij kende bij uw instelling.’ Thóra kon zich wel voor haar kop slaan – deze benadering ging natuurlijk niet werken.
De vrouw aan de andere kant van de lijn leek er niet van op te kijken. ‘Wij houden helaas geen gegevens bij van bezoeken of telefoongesprekken. We hebben hier zoveel patiënten dat dat onmogelijk is.’
‘Misschien gaat het niet om een patiënt,’ zei Thóra, die hoopte dat Birna geprobeerd had een werknemer te bellen.
‘Daar hebben we ook geen zicht op,’ zei de vrouw. ‘Ik vrees dat ik u niet kan helpen. Neemt u mij niet kwalijk, maar ik krijg een gesprek op een andere lijn. Goedendag.’
‘Reykjalundur,’ zei ze zuchtend tegen Matthew. ‘Een privékliniek. Kunnen niet achterhalen wie ze daar heeft gebeld.’ Ze pakte het papiertje weer op. ‘Dit is het laatste nummer. Jammer dat ik het zo haastig heb neergekrabbeld. Is dat een vijf of een zes?’ Ze pakte de telefoon weer op en draaide nog een nummer. Nadat hij tien keer was overgegaan wilde ze het net opgeven toen een mechanische stem haar vertelde dat het gesprek werd doorgeschakeld. Ditmaal werd de telefoon na één keer overgaan al opgenomen.
‘Gemeentehuis. Wat kan ik voor u doen?’
‘Hallo,’ zei Thóra. ‘Sorry, maar ik verstond u zo gauw niet. Zei u: “Gemeentehuis”?’
‘Ja,’ zei het meisje aan de andere kant van de lijn. ‘Wilde u Baldvin spreken?’ Toen Thóra aarzelde, voegde ze eraan toe: ‘Ik zag dat u zijn toestelnummer had gedraaid. Hij houdt elke woensdag tussen vier en zes telefonisch spreekuur. Probeert u het dan nog eens.’ Ze zei opgewekt gedag.
Thóra keek Matthew aan. ‘Dat was het nummer van Baldvin Baldvinssons kantoor op het Gemeentehuis. Hij is raadslid, vandaar dat hij daar een kantoor heeft.’
‘En wie mag die Baldvin zijn?’ vroeg Matthew onverschillig.
‘De kleinzoon van de oude Magnús,’ antwoordde ze, en ze greep naar de agenda. Ze tuurde naar de nummers die waren doorgestreept. ‘Hij wordt beschouwd als een van de meest veelbelovende politici van dit moment, maar ik kan me niet voorstellen dat Birna hem belde om het over de verbouwing van zijn grootvaders zomerhuisje voor permanente bewoning te hebben. En ik weet zeker dat dit een van de nummers is die Birna in de agenda heeft geschreven.’ Ze bladerde een eindje terug. ‘Volgens mij heb ik ook ergens een e-mailadres zien staan, maar dat heb ik niet goed gelezen. Dat zou het zijne wel eens kunnen zijn.’ Ze bladerde snel door het boekje tot ze een bladzijde vond waarop in de kantlijn ‘baldvin. baldvinsson@reykjavik.is’ stond geschreven. ‘Hier heb ik het. Dat kan alleen maar van hem zijn.’
‘Wat denk je dat ze van hem wilde?’ vroeg Matthew.
‘Dat weet ik niet, maar wat ik wel weet, is dat we de oude man nog eens aan de tand moeten gaan voelen,’ antwoordde Thóra. Toen pakte ze de agenda weer op en bladerde hem door. ‘Hier staat vast nog veel meer nuttige informatie in, als ik maar wist hoe ik het kaf van het koren moest scheiden.’
‘Kun je je voorstellen hoe blij de politie met die agenda zou zijn?’ vroeg Matthew. ‘Als ze die agenda hadden, zouden ze de moordenaar misschien al achter de tralies hebben.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Thóra. ‘Wil je daarmee zeggen dat de politie slimmer is dan ik?’
‘Nee, nee,’ antwoordde Matthew, ‘maar jij beschikt niet over de middelen om een gedegen onderzoek in te stellen naar een zaak als deze.’
Thóra pakte de agenda en begon te lezen. Omdat ze niet wist wat ze op zijn opmerking moest zeggen, deed ze maar alsof ze helemaal opging in een willekeurig opgeslagen bladzijde. Het bleek het ontwerp te zijn voor de bouwplaats, met opmerkingen van Birna. ‘Wat is er mis met deze plek??? Oude tekeningen???’ Ze bekeek de twee pagina’s zorgvuldig en toen ze niets nieuws ontdekte bladerde ze verder. Op de volgende bladzijde stond geschreven: ‘De rots misschien?’ En daarachter stond: ‘Er moeten tekeningen zijn – Jónas vragen.’
Thóra stond op en liep naar het raam. Het keek uit over het gebied waarin Birna zoveel belang had gesteld en Thóra wilde kijken of ze iets zag wat haar opviel. Ze trok het gordijn helemaal open en keek uit over het gras. Het land was vrij vlak en leek Thóra een ideale plek om iets op te bouwen. In een poging de exacte locatie van het bijgebouw te vinden, raadpleegde ze de voorgaande pagina’s. Het stond aan de oostkant van het hotel, ver genoeg verwijderd om het uitzicht vanuit de kamers die al waren gebouwd niet te bederven.
‘Er is niks mis met die grond,’ zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen Matthew. ‘Het is een doodgewoon grasveld. Maar het gras moet wel worden gemaaid.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. Boven het hoge groene gras, dat golfde in de wind, stak een groot, grijs rotsblok uit. ‘Kom op,’ zei ze tegen Matthew, terwijl ze aan een punt van het dekbed trok. ‘Kleed je aan. We gaan een rots bekijken.’