25
Er zijn niet veel gebouwen op IJsland die zich op een net zo groots uitzicht kunnen beroepen als het hoofdgebouw van de universiteit. Bríet genoot van het uitzicht, aangezien ze op de trap aan de hoefijzervormige oprit zat. Om een of andere reden had ze ineens zin in een eigen auto. Maar dat zat er met die stomme studieleningen niet in. Ze zou het best leuk vinden om een echte gierigaard tegen te komen die de kosten van levensonderhoud precies kon berekenen om die tegen haar lening af te zetten en te vergelijken. Het zou fijn zijn om de studie af te ronden en aan het werk te gaan. Niet dat historici veel verdienden; als het om geld ging, had ze iets anders moeten studeren. Daarom wilde ze heel graag een goede kostwinner vinden net zoals haar oudere zus, die met een jurist getrouwd was. Hij werkte bij een van de grote banken, verdiende geld als water en haar zus had een luxeleven. Nu waren ze een enorm huis aan de Vatnsendi aan het bouwen; haar zus, die politicologe was, werkte halve dagen bij een ministerie en amuseerde zich de rest van de dag met winkelen. Bríet leunde op de schouder van Halldór, die naast haar zat. Hij was zo knap en gewoon een aardige jongen en, niet onbelangrijk: artsen verdienden over het algemeen heel goed.
‘Waaraan zit je te denken?’ vroeg hij, terwijl hij een sneeuwbal gooide die hij net gemaakt had.
‘Ach, ik weet het niet,’ antwoordde Bríet bezorgd. ‘Vooral aan Hugi.’
Halldór keek zijn sneeuwbal na: hij vloog hoog de lucht in en landde vlak bij het standbeeld van de priester Sæmundur op de zeehond, uit het sprookje. ‘Die hield zich met magie bezig,’ zei Halldór. ‘Wist je dat?’
‘Wie?’ vroeg Bríet. ‘Hugi?’
‘Nee, Sæmundur de geleerde, uit het sprookje.’
‘O, die. Ja, natuurlijk wist ik dat.’ Bríet haalde een pakje sigaretten uit haar tas. ‘Wil je er een? Je favoriete soort.’ Ze reikte hem het witte pakje aan en glimlachte.
‘Halldór keek van het pakje naar haar en glimlachte terug. ‘Nee, dank je. Ik heb nog bij me.’ Hij pakte een van zijn eigen sigaretten en ze staken allebei op. Hij leunde naar voren, zodat Bríet haar hoofd van zijn schouder moest halen. ‘We zitten wel diep in de shit.’
‘Precies.’ Bríet wist helemaal niet wat ze het beste kon zeggen en besloot om voorzichtig af te wachten wat hij verder zou zeggen. Ze wilde niet dat hij iets geks deed waardoor zij, of hijzelf natuurlijk, in de problemen kwamen. Maar ze wilde hem ook laten zien dat zij begripvoller en eerlijker was dan Marta Mist.
‘Ik heb eigenlijk genoeg van deze puinhoop.’ Hij keek recht voor zich uit en dacht even na, voordat hij verderging: ‘De andere studenten hier zijn zo volkomen anders dan wij.’
‘Dat weet ik,’ zei Bríet. ‘Wij zijn niet bepaald voorbeeldige studenten. Ik heb er ook genoeg van.’ Waarom wist ze echter niet.
Halldór praatte verder en het kwam Bríet zo voor dat hij niet geluisterd had naar wat ze gezegd had. ‘Wat me feitelijk nog het meest opvalt is dat andere studenten, die niet de hele tijd lol hebben en de bloemetjes buitenzetten zoals wij, dat die niet minder tevreden met hun leven en hun bestaan zijn dan wij. Als het gewoon wat rustiger is.’
Bríet merkte dat hij haar geen aandacht schonk. Ze legde haar hand op Halldórs schouder en leunde met haar hoofd naar het zijne toe. ‘Ik dacht precies hetzelfde. We zijn veel te ver gegaan; als Andri en de anderen hiermee verder willen gaan, dan moeten ze dat zonder mij doen. Ik wil mezelf weer in het gareel krijgen, met de studie en gewoon met alles. Dit is niet leuk meer.’ Ze had met opzet de naam Marta Mist niet genoemd uit angst dat haar gevoelens te duidelijk zouden blijken.
‘Vreemd, dat vind ik ook.’ Hij keek haar glimlachend aan. ‘We zijn niet zo verschillend, jij en ik.’
Bríet kuste hem zachtjes op zijn wang. ‘Wij hebben het leuk met elkaar. Laat de rest toch stikken.’
‘Hugi niet,’ zei Halldór en zijn glimlach verdween even snel als hij gekomen was.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ze vlug. ‘Ik denk de hele tijd aan hem; hoe zou het eigenlijk met hem gaan?’
‘Vreselijk. Ik kan er niet langer tegen.’
‘Wat?’ Bríet durfde dat eigenlijk niet te vragen: het zou beter zijn om te raden waar hij het over had, maar ze wist niet zeker of ze het bij het juiste eind zou hebben en dus kon ze er beter niet over beginnen.
Halldór wilde gaan staan. ‘Ik geef die advocate een paar dagen extra en dan ga ik naar de politie. Het interesseert me geen reet wat er gebeurt.’
Verdomme. Bríet probeerde in haar verwarring iets te bedenken om Halldór tot bezinning te brengen; ze zou dat op dat moment graag aan Marta Mist overgelaten hebben, als die bij hen geweest was. ‘Halldór, jij hebt Harald toch niet vermoord? Jij zat toch in De Koffiebrander?’
Hij stond op en keek haar aan met een gezicht dat allesbehalve blij was. ‘Ja, ik zat in De Koffiebrander. Waar zat jij?’ Hij liep weg.
Bríet schrok. Ze stond vlug op en zei snel: ‘Zo bedoelde ik dat niet, sorry. Ik bedoelde gewoon: waarom zou je naar de politie gaan?’
Halldór draaide zich heel vlug om. ‘Weet je, ik begrijp eigenlijk niet waarom jij en Marta Mist daar zo vreselijk op tegen zijn. Er komt altijd een dag van de waarheid; vergeet dat niet.’ Hij stevende weg.
Bríet wist niet wat ze daar tegen in kon brengen. Toen ze even had nagedacht pakte ze haar gsm en belde op.
***
Laura Amaming liep in de richting van de hal in het gebouw aan de Arnagarður, waar Gloria worstelde met het stofzuigen van de vloerbedekking. Laura had haar nog geen ochtend onder vier ogen kunnen spreken en greep daarom de gelegenheid met beide handen aan. ‘Gloria,’ zei ze in hun moedertaal, ‘ik moet je iets vragen.’
Gloria keek verbaasd op. ‘Wat? Ik werk toch zoals jij me geleerd hebt.’
Laura woof die zorg met haar hand weg. ‘Ik wil het niet over schoonmaken hebben. Ik wil graag weten of jij in het weekeinde waarin die moord gepleegd werd, iets ongewoons gemerkt hebt in de ruimte voor de studenten. Jij hebt daar toen schoongemaakt. Voordat het lijk gevonden werd.’
Gloria’s donkere ogen werden heel groot. ‘Ik heb jullie dat al verteld en de politie ook: er was niets aan de hand.’
Laura keek haar ernstig aan. Gloria loog. ‘Gloria, vertel me de waarheid. Je weet dat het een zonde is om te liegen. God weet wat jij daar gezien hebt. Wil je ook tegen Hem liegen, wanneer je voor Hem verschijnt?’ Laura pakte de schouder van het meisje beet en dwong haar om haar aan te kijken. ‘Het is allemaal in orde. Jij kon niet weten dat er een moord gepleegd was. Niemand is dat weekeinde het printerhok binnengegaan. Wat heb je gezien?’
Er rolde een traan over Gloria’s wang. Laura was er niet van onder de indruk: het was niet de eerste traan die het meisje op het werk vergoot. ‘Gloria, beheers je en vertel het me. Ik heb bloedspatten op het handvat van een venster gevonden. Wat was daar aan de hand?’
Twee, drie, heel veel tranen vloeiden naar beneden. Gloria zei opeens tussen haar snikken door: ‘Ik wist het niet, ik wist het niet!’
‘Oké, Gloria. Dat weten we allemaal. Hoe kon je dat ook weten?’ Ze veegde de tranen van de wangen van het meisje. ‘Wat was er daarbinnen eigenlijk?’
‘Bloed,’ zei het meisje, terwijl ze Laura bang aankeek. ‘Geen plas bloed of zo. Gewoon bloed dat iemand geprobeerd had op te ruimen, maar dat had hij niet helemaal gedaan. Ik had het eerst niet door, totdat het van de vloer op de schoonmaakdoek kwam. Ik wist niet wat ik moest doen: ik wist niet met… Je weet wel.’
Laura ademde rustiger. Bloedsporen, niets anders. Voor Gloria was alles nu in elk geval in orde: ze zou vast niet in de problemen komen, omdat ze dit verzwegen had. Laura zelf had de schoonmaakdoek met het bloed van het raam bewaard; nu kon ze die aan Tryggvi geven en hij kon hem dan aan de politie geven. Die kenden methodes om erachter te komen wiens bloed het was. Laura twijfelde er niet aan of de moord was daarbinnen gepleegd. ‘Gloria, maak je nou geen zorgen: het is maar een kleinigheid en het is niet belangrijk. Je moet gewoon een nieuwe verklaring afleggen; vertel de waarheid: dat je het belang van deze informatie niet hebt ingezien.’ Ze glimlachte en zag tot haar verbazing dat het meisje nog huilde.
‘Er is nog iets,’ zei ze tussen twee snikken in.
‘Nog iets?’ vroeg Laura verbaasd. ‘Hoezo: nog iets?’
‘Ik vond daar ’s ochtends nog iets. In de besteklade. Ik zal het je laten zien,’ zei Gloria huilend. ‘Ik heb het bewaard. Kom mee.’
Laura volgde Gloria het schoonmaakhok op de eerste verdieping in. Daar klom ze betraand op een trapje en pakte iets van de bovenste plank. Ze kwam naar beneden met een klein voorwerp, gewikkeld in een handdoekje, en gaf dat aan Laura; ze was eindelijk opgehouden met huilen. ‘Ik heb het bewaard, omdat ik wist dat het iets geks was. En toen het lijk gevonden werd, ontdekte ik wat het was en toen werd ik bang. Mijn vingerafdrukken staan erop en ik wist zeker dat de politie zou denken dat ik hem vermoord had. Ik heb hem niet vermoord.’
Laura vouwde het handdoekje voorzichtig open. Ze slaakte een gil en sloeg een kruis, waardoor Gloria zich niet kon bedwingen en weer begon te huilen.
***
Guðrún – of Gurra, zoals haar vrienden haar noemden – hield zich in bedwang en onderdrukte haar verlangen om op haar nagels te bijten. Het was zo lang geleden sinds ze daarmee opgehouden was dat ze zich niet eens kon herinneren wanneer dat was geweest, bijvoorbeeld voor of na haar huwelijk met Alli. Ze keek naar haar goed verzorgde handen. Jammer genoeg had ze geen nagellak: dat zou haar neurotische trekje om op haar nagels te willen bijten namelijk alleen maar versterken. Ze overlegde bij zichzelf of ze haar nagels zou lakken om vervolgens te wachten totdat het hard geworden was en ze de lak er weer af kon halen, maar zette die gedachte uit haar hoofd. In plaats daarvan stond ze op en liep de keuken in. Het was zaterdag en ze had bedacht dat ze die avond iets lekkers op tafel wilde zetten. Alli werkte alle dagen behalve op zondag en de zaterdagavond was daarom de enige avond waarop hij een beetje kon ontspannen. Ze keek op de klok: het duurde nog veel te lang tot etenstijd om nu al te gaan koken. Ze zuchtte. Alles was al schoon en goed bijgehouden: er viel niets op te ruimen. Ze moest iets doen om de tijd te verdrijven, als ze niet knettergek wilde worden. Iets wat haar van deze drukkende angst zou afleiden. Ze herinnerde zich hoe vreselijk ze het had gevonden, toen de politie aan de deur klopte met een huiszoekingsbevel voor de woning op de bovenste verdieping. Zoiets gebeurde toch niet? Ongelofelijk, maar waar. Al haar zorgen waren ongegrond en ze kon weer ontspannen. Heel even maar.
Waarom bemoeiden deze mensen zich met de zaak? Was de politie niet tevreden over hun eigen conclusie? Waarom moest anders alles weer opgerakeld worden? Ze zuchtte hardop. Wat deed ze toch moeilijk? Hoewel Alli maar al te vaak vreselijk saai was en allang geen interesse in hun huwelijk meer had, wilde dat toch niet zeggen dat ze hem zou willen missen; ze had zelfs in allerlei opzichten haar best gedaan om hem bij zich te houden. Ze was drieënveertig jaar en te oud om zich weer op de huwelijksmarkt te begeven.
Wat was ze stom geweest. Om met hun huurder naar bed te gaan. Daarnaast was de woning vaak aan aantrekkelijker mannen verhuurd dan aan die gestoorde Duitser. Ze kon niet bij haar volle verstand zijn geweest, gezien het feit dat het vaker dan één keer en ook vaker dan twee keer gebeurd was. Met hem vrijen was leuk geweest; dat kon ze niet ontkennen. Er hing een sprookjessfeer omheen, waarschijnlijk omdat ze wist dat ze het niet zou moeten doen. Harald was ook veel, veel jonger dan haar man en had daardoor veel meer pit. Had hij er nou maar niet zo vreselijk onappetijtelijk uitgezien met al die littekens en ringetjes en naalden.
Denken, denken… Ze haalde diep adem. Hoe kon het zo ver komen? Niemand wist ervan; tenminste, ze had er geen levend wezen van verteld. Alleen haar verstand had haar ervan weerhouden om tegen haar beste vriendin over haar overspel op te scheppen. Harald zou er vast niet over gepraat hebben. Hij hoefde niet op te scheppen: er ging een eindeloze stroom jonge vrouwen zijn appartement in en uit. Daar kon hij over opscheppen, als hij de behoefte had gehad om over zijn seksuele successen te praten. Ze dacht er nog wat beter over na. Die eindeloze stroom vrouwen bestond trouwens hoofdzakelijk uit twee meisjes: de een lang en roodharig, de ander klein en blond. Hij kon er haast niet over gepraat hebben: de politie had er in elk geval geen lucht van gekregen. Ze had een paar keer kort met hen gesproken en er was nooit iets van gebleken, niet in hun woorden en ook niet in hun houding, hetgeen aangaf dat ze de relatie van haar en Harald niet anders gezien hadden dan die van huurbazin en huurder. En zo was het tegen het eind ook geweest. Harald had haar verteld dat hij geen zin meer had: hij had andere ijzers in het vuur. Haar gezicht vertrok al bij de gedachte. Zij had de eerste willen zijn om het uit te maken, niet hij. Ze moest hem trouwens nageven dat hij haar hartelijk bedankte voor de uren die ze samen doorgebracht hadden, maar dat voorkwam niet dat zij haar zelfbeheersing verloor. Ze bloosde bij de gedachte. Ze was gemeen geweest en onbeschoft. Het had haar gewoon zo vreselijk gestoken dat ze wist wat erachter zat, terwijl hij er niets over gezegd had. Hij had namelijk een vriendinnetje. Gurra had hen een paar keer samen de woning in en uit zien gaan in de week voordat hij vermoord werd. Ze spraken Duits met elkaar, dus waarschijnlijk was het meisje ook Duits; IJslandse vrouwen waren zeker niet goed genoeg voor hem, als het erop aankwam. Haar kwaadheid zat ’m in de dubbele moraal van Harald: het was oké dat zij haar man bedroog, maar hij was te goed om zijn stomme vriendin te bedriegen.
Hoe dan ook, het was niet anders en nu moest ze ervoor zorgen dat ze er niet steeds weer over nadacht, omdat het met een beetje geluk nooit aan het licht zou komen. Ze sleepte zichzelf naar het washok. Het was al lang geleden sinds ze daar schoongemaakt had. Het hok kwam uit op de gang en je kon er vanuit haar woning en door de hal vanuit Haralds woning in komen. Het was een van de weinige dingen die ze aan het huis veranderd hadden, nadat ze besloten hadden om het te kopen en de bovenste verdieping te verhuren. Ze opende het slot en ging naar binnen. Ja, hier kon ze de boel eens onder handen nemen. Er waren zelfs nog sporen van de speurhonden die overal doorheen gewalst waren op zoek naar drugs. Gelukkig was er in het washok niets gevonden: Gurra wist niet of zij en Alli verdacht zouden worden of op een zwarte lijst terechtgekomen waren, als er in een gemeenschappelijke ruimte drugs gevonden waren. In elk geval hadden ze het wenselijk geacht dat zij bij het zoeken aanwezig waren, ook al had geen van hen beiden ooit drugs aangeraakt; zij in elk geval niet, maar Joost mocht weten wat Alli op die eindeloze reizen van hem uitprobeerde. Wat dat aanging had zij nooit zoiets geprobeerd. De agent had de hond hierbinnen overal ongestoord laten ruiken en toen ze het genoeg schenen te vinden, had het legertje de kamer zonder verdere omhaal verlaten. Eentje had in de droogtrommel en de wasmachine gekeken, meer uit nieuwsgierigheid dan iets anders. Verder hadden ze daar niets gedaan.
Ze deed de bezemkast open en pakte een bezem en een emmer. Toen ze de emmer naar zich toe trok, kreeg ze een doos in het oog. Ze staarde ernaar. De laatste keer dat ze gedweild had, stond er geen doos in de kast. Over het algemeen was de kast zo goed als leeg, afgezien van schoonmaakspullen voor beide woningen. Ze trok de doos er voorzichtig uit. Hij moest van Harald zijn. Ze probeerde zich te herinneren wanneer ze hier voor het laatst gedweild had. Godallemachtig, dat was geweest net toen Harald er een punt achter gezet had. Hij was hier naar binnen gegaan om zijn was in de machine te stoppen en toen zij hem vertelde – zodat er geen misverstand over zou bestaan – dat ze er zin in had, had hij glimlachend meegedeeld dat de affaire voorbij was. Hij had de doos daar dus ergens kort voor de moord neergezet. Waarom? Hij had haar aanbod om van het berghok gebruik te maken nooit aangenomen. De vier planken die voor huurders gereserveerd waren, waren leeg. Kon het zijn dat hij iets voor zijn nieuwe vriendin wilde verbergen, het in deze doos had gestopt en die in de kast gestopt had? Vergeleken met zijn eigen uiterlijk en zijn vreemde smaak in binnenhuisarchitectuur was het maar zeer de vraag of hij iets te verbergen had. Ze voelde een steek in haar hartstreek: stel dat hij stiekem foto’s van zijn eerdere seksuele hoogstandjes genomen had en niet had gewild dat zijn vriendin die in handen kreeg? Er waren weinig dingen afstotelijker dan aan de kant geschoven te worden: dan te weten dat je al gauw deel van een verzameling uitmaakte. Gurra hield verschrikt met beide handen haar hoofd vast. Het kon dus zijn dat ze zelf op een filmpje of een foto stond. Ze bleef als bevroren staan en staarde naar de doos aan haar voeten. Ze moest hem openmaken: er zat niets anders op. De doos openmaken om er zeker van te kunnen zijn dat er niets in zat wat haar geheimen zou onthullen.
Gurra bukte en trok de kartonnen flappen open. Ze staarde naar de inhoud. Geen foto’s, geen filmpjes. Er zaten voorwerpen in, gewikkeld in theedoeken, die waarschijnlijk breekbaar waren, en ook wat papieren in een plastic mapje. Ze voelde zich enorm opgelucht. Ze pakte een van de papieren en zag dat het een oeroude brief was, waarvan ze vermoedde dat die waardevol was. Ze begreep noch het soort letters, noch de tekst meteen en dus klemde ze de brief onder haar oksel: ze zou er straks beter naar kijken. Ze bladerde door de rest van de papieren en zag tot haar grote opluchting dat ook die niets met seks of Haralds privéleven te maken hadden. Eén blad trok haar aandacht. Het was werkelijk slordig geschreven, een kladje in rode inkt, en het papier – als dit al papier was – was dik, donker en met was behandeld. De tekst was heel vreemd en onder aan de bladzijde was een rune of een ander teken getekend. Het was met twee namen van verschillende mensen ondertekend die allebei leesbaar waren. Ze herkende één ervan van de huurovereenkomst als Haralds handtekening. Ze legde het papier terug in de doos. Vreemd.
Gurra duwde de inhoud boven in de doos opzij, zodat ze bij de breekbare voorwerpen kon komen die in theedoeken gewikkeld eronder zaten. Ze pakte een bundeltje en tilde het er voorzichtig uit. Het was licht, net alsof er niets in de theedoek zat. Ze vouwde de doek voorzichtig open en keek verbijsterd naar de inhoud. Ze gilde, klemde de oude brief, die ze nog steeds vast had, nog steviger vast en gooide de theedoek neer. Ze sprong uit het washok en smeet de deur in het slot.
***
Gunnar pakte de telefoon op en draaide het interne nummer van María, de directeur van het Árni Magnússon-instituut. Het was niet onwaarschijnlijk dat ze er was, hoewel het zaterdag was. Er zat een grote tentoonstelling aan te komen en als er iets was dat het gedoe rond eerdere tentoonstellingen van een dergelijke omvang gekenmerkt had, dan was het wel dat alles in het instituut op volle toeren draaide. ‘Hallo María, met Gunnar.’ Hij zorgde ervoor dat zijn stem gepast autoritair was: de stem van een man die alles op een rijtje heeft en niet meer wil lijken dan hij is.
‘Aha, Gunnar.’ Het bruuske antwoord gaf aan dat ze niet van enthousiasme overliep. ‘Ik wilde net contact met je opnemen. Heb je nieuws?’
‘Ja en nee,’ antwoordde Gunnar tegen zijn zin. ‘Ik zit op het juiste spoor wat betreft het achterhalen van de brief, denk ik.’
‘Nu voel ik me een stuk opgeluchter, nu je dénkt dat je de brief vindt,’ zei ze sarcastisch.
Gunnar paste ervoor op dat hij niet aan het bekvechten zou slaan. ‘Ik heb binnen mijn vakgroep alles nagetrokken, maar zonder resultaat; ik heb contact opgenomen met de vertegenwoordigers van Haralds familie, die van plan zijn om bij hem thuis te gaan zoeken. Die brief is daar, dat weet ik heel zeker.’
‘Bedoel je niet dat je dénkt dat je het heel zeker weet?’
‘Hoor eens, ik belde je alleen om je op de hoogte te houden; je hoeft niet zo onbeschoft te doen,’ zei Gunnar, hoewel hij het liefst de hoorn op de haak zou gooien.
‘Je hebt gelijk, het spijt me. Er gebeurt hier momenteel een hoop vanwege de tentoonstelling, dus ik ben wat prikkelbaar. Trek je er niets van aan,’ zei María met een veel vriendelijker stem. Toen voegde ze er op dezelfde toon als daarvoor aan toe: ‘Ik blijf wel bij wat ik gezegd heb, Gunnar: je krijgt nog een paar dagen extra om hem te vinden. Ik ga omwille van jullie studenten geen dingen in de doofpot stoppen.’
In gedachten overlegde Gunnar bij zichzelf hoeveel dagen ‘een paar dagen’ waren. Vast niet meer dan vijf, maar een dag of drie zeker. Hij wilde haar niet dwingen om preciezer te zijn uit angst dat ze hem minder respijt zou geven. ‘Dat besef ik; ik laat het je weten, zodra ik nieuws heb.’
Ze beëindigden het gesprek. Gunnar begroef zijn gezicht in zijn handen en steunde op zijn ellebogen. De brief moest boven water komen. Zo niet, dan zou hij waarschijnlijk zijn baan moeten opzeggen. Het kon toch niet dat een vakgroepshoofd geassocieerd werd met een diefstal van spullen van een buitenlands instituut. Hij voelde haat in zich opborrelen: die duivelse Harald Guntlieb. Voordat hij ten tonele verscheen, had Gunnar de gedachte gekoesterd om zich in de toekomst voor de positie van rector magnificus beschikbaar te stellen. Nu droomde hij er alleen nog maar van dat zijn leven weer zijn gewone gangetje zou gaan. Dat was alles. Er werd op zijn deur geklopt.
Gunnar ging rechtop zitten en riep: ‘Binnen.’
‘Mag ik u even storen?’ Het was Tryggvi, de conciërge. Hij kwam binnen en deed de deur achter zich dicht. Discreet liep hij naar Gunnars bureau en bedankte voor de stoel die Gunnar hem aanbood. Hij stak zijn hand naar voren, draaide hem om en opende hem. ‘Een van de schoonmaaksters heeft dit in het hok van de studentenvereniging gevonden.’
Gunnar pakte een klein, stalen sterretje van zijn hand. Hij bekeek het aandachtig en keek Tryggvi verbaasd aan. ‘Wat is het? Dat heeft toch geen enkele waarde?’
De conciërge kuchte. ‘Ik denk dat dit sterretje van een van Haralds schoenen afgevallen is. Die schoonmaakster heeft het een paar dagen geleden gevonden, maar ze heeft het me nu pas verteld.’
Gunnar keek hem niet-begrijpend aan. ‘En wat dan nog? Ik begrijp het niet helemaal.’
‘Dat was nog niet alles: als ik haar goed begrijp, heeft ze ook oude bloedsporen op een van de vensters gevonden.’ Tryggvi keek Gunnar in de ogen en scheen te wachten op een reactie.
‘Bloed? Hij was toch gewurgd?’ vroeg Gunnar verbaasd. ‘Is het niet gewoon bloed van iets wat eerder gebeurd is?’
Tryggvi haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik wilde u dit gewoon geven: u moet maar beslissen wat u ermee wilt doen.’ Hij wilde zich al omdraaien, maar bedacht zich. ‘Hij was natuurlijk niet alleen gewurgd.’
Gunnars maag draaide zich om bij de gedachte aan hoe erg het lijk toegetakeld was. ‘Dat kan kloppen.’ Hij staarde hulpeloos naar het sterretje. Hij keek op, toen Tryggvi weer begon te praten.
‘Ik weet zeker dat het van de schoenen afgekomen is die hij aanhad, toen hij werd vermoord. Maar ik heb natuurlijk geen idee of dat sterretje er al eerder af gevallen is.’
‘Tja,’ mompelde Gunnar. Hij klemde zijn kiezen op elkaar, keek Tryggvi vastberaden aan, stond op en zei: ‘Bedankt; misschien is het niet belangrijk, maar het is goed dat je me dit hebt laten weten.’
De conciërge knikte rustig. ‘Er is trouwens nog meer,’ zei hij, terwijl hij het opgevouwen handdoekje uit zijn zak haalde. ‘De schoonmaakster die het studentenhok schoonmaakte in het weekeinde waarin de moord gepleegd werd, vond bloedsporen op de vloer, die iemand geprobeerd had uit te wissen. Ze heeft toen ook dit gevonden.’ Hij gaf Gunnar het doekje. ‘Ik denk dat dit met de politie besproken moet worden.’ Hij bedankte hem bij voorbaat en ging de kamer uit. Gunnar ging weer zitten, staarde naar het sterretje en overlegde bij zichzelf hoe hij dit nu moest oplossen. Was het belangrijk? Zou een telefoontje met de politie alles weer oprakelen en zou de hele boel dan opnieuw beginnen? Dat kon niet, dat mocht niet; niet nu alles net aan het betijen was. Afgezien van die verdraaide brief, natuurlijk. Gunnar zuchtte diep en legde het sterretje weg. Dit moest toch kunnen wachten tot maandag. Hij vouwde het handdoekje open. Het duurde even voordat hij begreep wat dit onbeduidende voorwerp met de hele zaak te maken had. Toen hem iets begon te dagen, kon hij nog net zijn hand voor zijn mond slaan, voordat hij zou gaan schreeuwen. Hij pakte de telefoon en belde 112. Dit kon niet tot maandag wachten.