1
Þóra Guðmundsdóttir veegde haastig een cornflake van haar ene broekspijp en streek haar kleren netjes voordat ze het advocatenkantoor binnenging. Ze kon ermee door. De ochtenddrukte om haar zesjarige dochter en zestienjarige zoon op tijd naar school te krijgen was achter de rug. Nu weigerde haar dochter opeens om roze te dragen, wat begrijpelijk zou zijn geweest als niet al haar kleren min of meer deze kleur hadden. Haar zoon daarentegen had het hele jaar vrolijk dezelfde versleten kleren gedragen, omdat er een doodshoofd op elk kledingstuk stond. Zijn grootste bijdrage aan dit bestaan was om zo nu en dan eens uit bed te komen. Þóra zuchtte bij de gedachte. Het was niet eenvoudig om een alleenstaande moeder met twee kinderen te zijn. Maar het was ook niet eenvoudig geweest toen ze nog getrouwd was. Het enige verschil was dat het geruzie van de echtelieden vroeger deel uitmaakte van de ochtendlijke bezigheden. De gedachte dat dat verleden tijd was, bracht haar in een beter humeur: een glimlach kroop langzaam om haar lippen en ze opende de deur.
‘Goedemorgen,’ zei ze opgewekt.
De secretaresse beantwoordde de groet niet, maar trok in plaats daarvan een gezicht. Ze keek niet op van haar beeldscherm en bleef de muis van haar computer mishandelen. Altijd even vrolijk, dacht Þóra. Vanbinnen vervloekte ze voor de zoveelste keer de problemen met hun secretaresse. Ze had het kantoor ongetwijfeld klanten gekost. Þóra kon zich geen klant herinneren die niet over het meisje geklaagd had. Ze was niet alleen onbeleefd, maar ook nog eens uitzonderlijk onaantrekkelijk. Het was niet eens zozeer het overgewicht als wel haar onverschilligheid ten aanzien van haar eigen uiterlijk. Daarbij kwam dat ze vaak op alles boos was en tegen iedereen bits. Om alles nog erger te maken – misschien uit pure baldadigheid – hadden haar ouders het meisje Bella genoemd. Als ze nu maar eens uit eigen beweging opzegde. Haar collega’s waren verre van tevreden over haar en ze gaf op geen enkele manier blijk over enige kwaliteit te beschikken. Niet dat Þóra zich een baan kon voorstellen waarin het meisje tot haar recht zou komen. Het was aan de andere kant onmogelijk haar te ontslaan.
Toen Þóra en haar compagnon Bragi, die ouder en meer ervaren was, hun krachten gebundeld hadden en een kantoor hadden geopend, waren ze zo van dit pand gecharmeerd geraakt dat ze hadden ingestemd met de clausule in het huurcontract dat de dochter van de verhuurder als secretaresse ingehuurd diende te worden. Toen hadden ze nog niet kunnen vermoeden in welke situatie ze zouden belanden. Het meisje had prachtige referenties van de makelaars die vroeger in het pand gezeten hadden. Þóra was er nu van overtuigd dat ze van deze prachtige plek aan de Skólavörðustígur gevlucht waren puur en alleen om van dit kreng van een secretaresse af te komen. Ze rolden vast nog om van het lachen over de referenties die Þóra en Bragi geslikt hadden. Þóra wist ook zeker dat ze, mochten ze ooit met deze zaak naar het gerecht gaan, de clausule zouden kunnen aanvechten op grond van het feit dat de referenties nogal twijfelachtig waren geweest. Maar daarmee zou ook het beetje reputatie dat ze nu opgebouwd hadden in rook opgaan: wie wil er nu advies van een advocatenkantoor dat zich in het bijzonder met contractrecht bezighoudt, terwijl het van zijn eigen contracten een puinhoop maakt? Maar toch: hoewel ze van haar af zouden kunnen komen, leek het er niet op dat goede administratieve krachten in rijen stonden te wachten.
‘Er heeft iemand voor je gebeld,’ mompelde Bella, die aan het beeldscherm gekleefd zat.
Þóra keek verwonderd op terwijl ze haar jack ophing. ‘O?’ antwoordde ze en ze voegde er met een sprankje hoop aan toe: ‘Heb je enig idee wie het was?’
‘Nee. Sprak Duits, geloof ik. Ik begreep hem in elk geval helemaal niet.’
‘Heeft hij gezegd of hij terug zou bellen?’
‘Weet ik niet. Ik heb de telefoon erop gegooid. Per ongeluk.’
‘In het onwaarschijnlijke geval dat deze man terugbelt ondanks het feit dat je de hoorn erop gegooid hebt, kun je hem dan tenminste naar mij doorverbinden? Ik heb in Duitsland gestudeerd en spreek wat Duits.’
‘Hrmf,’ gromde Bella. Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien was het geen Duits. Het had best Russisch kunnen zijn. Het was in ieder geval een vrouw. Of een man.’
‘Bella, wie er ook belt – een vrouw uit Rusland of een man uit Duitsland of voor mijn part een hond uit Griekenland die in vreemde tongen spreekt – verbindt de persoon naar me door, oké?’ Þóra wachtte het antwoord niet af – ze verwachtte er geen – en ging in plaats daarvan linea recta haar sober ingerichte werkkamer in.
Ze ging zitten en zette de computer aan. Haar bureau was vandaag een minder erge puinhoop dan gewoonlijk. De dag ervoor had ze een uur besteed aan het ordenen van de stapel papieren die zich in de afgelopen maand opgestapeld had. Ze had ongewenste post en grappige berichten van vrienden en bekenden weggegooid. Er bleven drie telegrammen van cliënten over, eentje van haar vriendin Laufey, die zich in het weekend doorgaans nogal misdroeg, en tot slot eentje van de bank. Verdomme. Zeker alweer zo’n brief waarin stond dat ze te ver in het rood stond. Ze besloot de post maar niet open te maken.
De telefoon ging.
‘Advocatenkantoor Miðbær, met Þóra.’
‘Guten Tag. Frau Guðmundsdóttir?’
‘Guten Tag.’ Þóra zocht naar pen en papier. Hoogduits. Ze herinnerde zichzelf er meteen aan deze vrouw steeds met ‘Sie’ aan te spreken.
Þóra deed haar ogen weer dicht en hoopte dat het Duits dat ze goed onder de knie had gekregen toen ze aan de universiteit in Berlijn haar rechtenstudie afsloot, zou volstaan. Ze lette zo goed als ze kon op haar uitspraak. ‘Hoe kan ik u van dienst zijn?’
‘Mijn naam is Amelia Guntlieb. Ik heb uw naam gekregen van professor Anderheiß.’
‘Dat kan kloppen: hij was degene die mij in Berlijn college gaf.’ Þóra hoopte dat ze de juiste woorden gevonden had. Ze merkte hoe haar uitspraak achteruitgegaan was. Er deden zich op IJsland maar weinig gelegenheden voor om Duits te spreken.
‘Ja.’ Na een ongemakkelijke stilte ging de vrouw verder: ‘Mijn zoon is vermoord. Mijn man en ik hebben hulp nodig.’
Þóra probeerde snel na te denken. Guntlieb? Heette die Duitse student die vermoord was niet Guntlieb?
‘Hallo?’ De vrouw scheen niet zeker te weten of Þóra nog aan de lijn was.
Þóra haastte zich te antwoorden: ‘Pardon… uw zoon. Was dat hier op IJsland?’
‘Ja.’
‘Ik denk dat ik weet over welke moord u het hebt, maar ik moet toegeven dat ik daarover alleen via de media gehoord heb. Weet u zeker dat u de juiste persoon te pakken hebt?’
‘Ik hoop het. Wij zijn niet tevreden over het politieonderzoek.’
‘Nee?’ vroeg Þóra verbaasd. De politie had de zaak voortreffelijk opgelost, vond zij. De moordenaar was binnen drie dagen na die afschuwelijke moord gearresteerd. ‘U weet hopelijk dat ze een man in hechtenis hebben genomen?’
‘Dat is ons inderdaad bekend. We zijn er echter niet van overtuigd dat hij de schuldige is.’
‘Waarom niet?’ vroeg Þóra vol ongeloof.
‘We zijn er gewoon niet van overtuigd; meer valt daar niet over te zeggen.’ De vrouw kuchte beleefd. ‘We willen graag dat een ander de zaak bekijkt, iemand die neutraal is. Iemand die Duits spreekt.’ Stilte. ‘U zult wel begrijpen dat dit moeilijk voor ons is. Weer was het even stil. ‘Harald was onze zoon.’
Þóra trachtte haar medeleven te tonen door de toon van haar stem te verlagen en zachter te spreken. ‘Natuurlijk, natuurlijk, ik begrijp het heel goed. Ik heb zelf een zoon. Ik kan me natuurlijk geenszins in het verdriet van u en uw man verplaatsen, maar ik betuig u mijn innigste deelneming. Desalniettemin weet ik niet zeker of ík u kan helpen.’
‘Hartelijk dank voor uw warme woorden.’ De stem was ijskoud. ‘Professor Anderheiß beweert dat u over de eigenschappen beschikt die wij zoeken. Hij zei dat u vasthoudend en vastberaden was en niet snel tevreden met een antwoord.’ Stilte. Þóra kon zich niet aan de gedachte onttrekken dat Anderheiß zeker geen botte uitspraken had willen doen. De vrouw ging verder. ‘En hij noemde u ook sympathiek. Hij is een goede vriend van onze familie en we vertrouwen hem zeer. Bent u bereid de zaak op u te nemen? We zullen u rijkelijk betalen.’ De vrouw noemde een bedrag.
Het honorarium was ongelofelijk hoog en het maakte Þóra niet uit of daar nog btw af zou gaan. Een uurloon was meer dan de helft hoger dan wat Þóra gewend was. Daarnaast bood de vrouw een bonus aan, wanneer het onderzoek zou leiden tot de arrestatie van een ander dan degene die nu vastzat. De bonus was alleen al hoger dan Þóra’s hele jaarinkomen. ‘Wat verwacht u voor dit bedrag? Ik ben geen privédetective.’
‘We zijn op zoek naar iemand die de zaak opnieuw kan bekijken, het bewijsmateriaal onder de loep kan nemen en de conclusie van de politie kan evalueren.’ Wederom onderbrak de vrouw haar verhaal, voordat ze verder ging. ‘De politie weigert met ons te praten. Dat stoort ons.’
Hun zoon is vermoord en de politie houdt te veel voor zich, dat irriteert hen, dacht Þóra. ‘Ik zal over de zaak nadenken. Hebt u een telefoonnummer waarop ik u kan bereiken?’
‘Ja.’ De vrouw dreunde het nummer op. ‘Ik vraag u vriendelijk om niet al te veel bedenktijd te nemen. Ik ga naar andere manieren zoeken, als ik later vandaag niet van u gehoord heb.’
‘Maakt u zich geen zorgen: ik laat u spoedig weten wat mijn antwoord is.’
‘Frau Guðmundsdóttir, nog één belangrijk punt.’
‘Ja?’
‘We stellen één voorwaarde.’
‘En die is?’
Ze kuchte. ‘Wij willen als eerste bericht worden over alles wat u ontdekt, of het nu belangrijk is of niet.’
‘We moeten eerst zien of ik u van dienst kan zijn, voordat we in detail treden,’ antwoordde Þóra.
Ze namen afscheid van elkaar en Þóra hing op. Wat geweldig om de dag te beginnen door je als dienstmeid te laten behandelen. En om zo diep in het rood te staan. De telefoon ging weer. Þóra nam op.
‘Met de garage. Zeg, het ziet er iets slechter uit dan we dachten.’
‘Dus hij kan naar de schroothoop?’ antwoordde Þóra geïrriteerd. De auto had niet willen starten, toen ze de dag ervoor ’s middags boodschappen wilde gaan doen. Ze had herhaaldelijk geprobeerd hem aan de praat te krijgen, maar zonder succes. Ten slotte had ze het moeten opgeven en was de auto naar de garage gesleept. De automonteur had medelijden met haar gehad en haar een oud brik geleend, terwijl haar eigen auto in reparatie was. Op de voor- en achterkant van het wrak stond de naam ‘Garage Bibbi’ en de bekleding van de achterbank en de passagiersstoel voorin waren bedolven onder allerhande rotzooi, met name verpakkingen, losse onderdelen en lege colablikjes. Þóra liet zich dit alles welgevallen, omdat ze niet zonder auto kon.
‘Nou, veel scheelt het niet,’ antwoordde de man, nog steeds koeltjes. ‘Dit gaat nogal in de prijzen lopen.’ Daarna volgde een uiteenzetting met begrippen uit de wereld van auto-onderdelen waar Þóra maar weinig van begreep. Het bedrag dat volgde behoefde echter geen nadere uitleg.
‘Dank u wel. Repareert u hem maar.’
Þóra hing op. Ze keek in gedachten verzonken een paar minuten naar de telefoon. Kerst stond voor de deur met de daarbij behorende uitgaven: uitgaven voor kerstversiering, uitgaven voor cadeautjes, uitgaven voor feesten, uitgaven voor familiebezoeken en – gek genoeg – nog meer uitgaven. Van grote drukte op het kantoor was simpelweg geen sprake. Als ze deze Duitse opdracht zou accepteren, zou ze genoeg te doen hebben. De zaak zou bovendien al haar geldnood oplossen en nog veel meer dan dat. Ze zou zelfs met de kinderen op vakantie kunnen gaan. Er moesten toch plaatsen op aarde bestaan die geschikt waren voor een meisje van zes, een jongen van zestien én een vrouw van zesendertig. Sterker nog, ze zou het zich kunnen veroorloven een vent van zesentwintig mee te vragen om het gezelschap te completeren en de hoeveelheid seksuele activiteit weer op peil te brengen. Ze pakte de telefoon op.
Niet mevrouw Guntlieb, maar een dienstmeisje nam dit keer aan. Þóra vroeg naar de vrouw des huizes en hoorde al gauw voetstappen naderen, waarschijnlijk over een betegelde vloer. Een ijskoude stem kwam aan de telefoon.
‘Goedendag, Frau Guntlieb. U spreekt met Þóra Guðmundsdóttir uit IJsland.’
‘Ja.’ Na een korte stilte werd duidelijk dat de vrouw op dit moment niet van plan was meer te zeggen.
‘Ik heb besloten te proberen u te helpen.’
‘Mooi.’
‘Wanneer wilt u dat ik begin?’
‘Meteen. Ik heb net een tafel in een restaurant gereserveerd waar u de zaak met Matthias Reich kunt bespreken. Hij werkt voor mijn man. Hij is werkzaam op IJsland en beschikt over alle informatie die u niet kent. Hij kan u nader op de hoogte brengen van de zaak.’
De beschuldigende toon van de woorden ‘die u niet kent’ klonk bijna alsof Þóra er zich schuldig aan gemaakt had stomdronken op een kinderpartijtje te verschijnen. Þóra deed niettemin alsof er niets aan de hand was. ‘Ik begrijp het. Ik wil toch nog benadrukken dat ik niet zeker weet of ik u van dienst kan zijn.’
‘Dat zal vanzelf blijken. Matthias zal de overeenkomst die u dient te ondertekenen paraat hebben. Neemt u er de tijd voor hem goed door te lezen.’
Opeens had Þóra zin de vrouw te vertellen dat ze naar de pomp kon lopen. Dit soort aanmatiging en arrogantie verdroeg ze niet. Maar omdat het idee van een vakantie met de kinderen en een zesentwintigjarige man haar zo aantrok, slikte ze haar trots in en mompelde iets van instemming.
‘Zorg dat u om twaalf uur in Hotel Borg bent. Matthias kan u het een en ander vertellen dat niet in de kranten gestaan heeft. Een deel van deze informatie is niet geschikt voor publicatie.’
Þóra liepen de rillingen over de rug terwijl ze naar de stem van de vrouw luisterde. Die was zowel hard als gevoelloos, maar tegelijkertijd toch zo gebroken. Waarschijnlijk klonk men zo in zulke omstandigheden. Ze zweeg.
‘Hebt u dat meegekregen? Bent u bekend met dat hotel?’ Þóra was geneigd de hoorn erop te gooien. ‘Ja, ik denk van wel. Ik zal er zijn.’ Hoewel Þóra omwille van haar trots nog bedenkingen had willen opwerpen, wist ze zeker dat ze om twaalf uur in Hotel Borg zou zijn. Geen twijfel mogelijk.