29

Lulu

Nog één rood stoplicht en ik zou gaan gillen.

De familie van Audra had zo’n beslag op me gelegd dat ik nu veel en veel te laat ging komen. Arme Merry, die werd ondertussen natuurlijk gek van al dat wachten. Had ze niet gezegd dat ze naar een bespreking moest? Een hoorzitting? Iets anders rechtbankachtigs?

Merry had me vanochtend echt uit de brand geholpen. Ik was de laatste tijd veel te streng voor haar geweest. Ik reed om een dubbelgeparkeerde auto op Washington Street heen. Nog maar een paar straten en dan was ik bij de rechtbank.

Het had opvallend weinig moeite gekost om haar over te halen de kinderen van school te halen. Ik had haar gebeld en ze had direct al haar afspraken verzet en de auto van Valerie geleend om de meisjes op te halen. Misschien had ze het idee dat ze op die manier de band tussen ons weer enigszins kon herstellen.

‘Maak je geen zorgen,’ had Merry gezegd. ‘Ik zorg wel voor de meisjes. Alles komt goed.’

Alles kwam ongetwijfeld meer dan goed. Merry kon veel meer geduld opbrengen met ze dan ik. Ik hoopte maar dat dat kwam omdat het makkelijker was om tante te zijn dan moeder en niet omdat zij aardiger was dan ik.

Al die jaren had ik haar op de nek gezeten, gezeurd over haar bezoekjes aan papa. Nu vroeg ik me af of ze niet gewoon een beter mens was dan ik door bij hem langs te gaan terwijl ik hem als een vies vod had behandeld. Had ik niet onbewust mijn hele leven laten bepalen door wat papa had aangericht? Was ik op die manier niet eigenlijk al jarenlang in de greep van onze vader?

Het verkeer kwam weer bijna tot stilstand. Nog een rood stoplicht. Jezus. Ik trommelde met mijn vingers op het dashboard, wat Drew altijd ontzettend op de zenuwen werkte.

Audra had besloten om te stoppen met de medicijnen. Ze wilde dat ik erbij was omdat ze zelf de kracht niet meer had om in te gaan tegen de wensen van haar kinderen én die van de oncoloog. Audra had behoefte aan iemand die haar toestond de strijd op te geven.

Het licht sprong op groen. Ik kon verder rijden, maar binnen enkele minuten stond het verkeer alweer stil. Ik stapte op de rem, ongeduldig, raakte verveeld door mijn eigen gedachten, werd moe van mezelf. Politiewagens blokkeerden de straat en veroorzaakten een opstopping. Verschrikkelijk irritant, want ik kon het gerechtsgebouw al bijna zien liggen. Van achteren kwam met piepende banden een ambulance aanrijden. Vuurgevechten, moord; in deze arme buurt kon je helaas van alles verwachten. Ik zette de radio aan, maar het nieuws deprimeerde me zo dat ik hem snel op een zender met gouwe ouwe zette. Chuck Berry zong ‘No particular place to go’.

Ik keek op mijn horloge. Ik moest wel degelijk ergens naartoe. En Merry maar wachten. Ze zou nu vast te laat komen voor haar afspraak. Het zou me niet verbazen als ze dacht dat ik het expres deed, om haar duidelijk te maken dat ik mijn baan veel belangrijker vond dan de hare. Dacht ze soms dat ik niets liever deed dan haar naar beneden te halen, zodat ze zich nog rotter kon voelen over zichzelf?

Er had zich een mensenmenigte verzameld op de stoep, en op straat ook. Ze hadden die opgewonden blik in de ogen die je wel vaker zag bij mensen die zich plotseling in de buurt van een grote ramp bevonden; ze waren bij iets belangrijks betrokken maar toch ook veilig buiten schot. Vreemden gingen aan elkaar vragen wat er aan de hand was en werden zo tijdelijk elkaars beste vrienden.

Ik zette de handrem erop en deed mijn deur open. Ik strekte mijn nek om te zien wat er aan de hand was, maar de Jeep Cherokee voor me blokkeerde mijn uitzicht. Er werd getoeterd. Automobilisten die ingesloten zaten begonnen te roepen en schreeuwen. ‘Wat is dit in godsnaam? Wat is er aan de hand?’

Ik keek speurend rond om te zien wat ik nu het beste kon doen. Er kwam een mist opzetten, waardoor de toch al lelijke straat een nog somberder aanblik bood. Rechts van me zag ik een autogarage, een terrein vol met wrakken. Voor de ramen van een supermarktje waren ijzeren rasters aangebracht die eruitzagen alsof ze altijd al verroest waren geweest. Uit alle hoeken en gaten kwamen mensen aangelopen om zich te vergapen aan alle commotie.

‘Wat is er aan de hand?’ schreeuwde ik een paar keer, in een poging iemands aandacht te trekken. Uiteindelijk reageerde alleen een vrouw met een kleurige hoofddoek op mijn noodkreet, misschien uit medelijden.

‘Een of andere gek heeft een paar mensen gegijzeld. De wereld is gek geworden,’ zei ze hoofdschuddend.

Alsof die gekte slechts iets van de laatste tijd was, alsof vroeger alles zoveel beter was. Ik leunde met mijn hoofd tegen de stoel. Op de radio werd kerstmuziek gedraaid. Normaal gesproken werd ik helemaal naar van vrolijke feestliedjes, maar dit nummer viel nog mee. ‘Have Yourself a Merry Little Christmas.’ Ik vond die pathetiek wel passen bij Kerstmis. Als ik zelf maar niet de vrolijke Frans hoefde uit te hangen.

Ik had het diner voor vanavond al helemaal uitgedacht. Kalkoengehakt. Snel klaar, maar het wekte toch de indruk van uren zwoegen in de keuken. Drew zou het vast op prijs stellen. Hoe vaak kreeg hij nou iets voorgeschoteld dat hij niet eerst zelf had hoeven klaarmaken? Goddank had Drew zijn pokervrienden en zijn handbalteam, anders had ik hem allang gek gemaakt.

Dit is het nieuws op 103.3 FM. Er komen onbevestigde berichten binnen dat de gijzeling in het gerechtsgebouw in Dorchester plaatsvindt op de afdeling Reclassering en dat het kind dat vastgehouden wordt …

Ik zette de motor af, stapte uit en begon te rennen.

‘Mevrouw, ze gaan uw auto wegslepen hoor,’ riep de vrouw met hoofddoek.

Ik negeerde haar waarschuwing, negeerde alles en iedereen, keek alleen of mijn tas wel aan mijn schouder hing. Ik had als in een automatisme mijn tas meegegrist. Medische training. Noodsituatie. Misschien had ik mijn licentie wel nodig om binnen te komen; dokters genoten nou eenmaal bepaalde privileges.

Ellebogen beukten op me in en mensen vloekten tegen me terwijl ik me een weg baande door de meute.

‘Wie denk je wel dat je bent, mens?’

‘Kijk eens uit zeg.’

‘Hé, zit niet zo te duwen.’

‘Mijn kinderen!’ schreeuwde ik. De aanzwellende mensenmassa vormde een bijna ondoordringbare haag. ‘Mijn kinderen zijn daar in het gerechtsgebouw.’

‘We kennen allemaal wel iemand die daar nu binnen zit, dame.’ Een dikke vrouw duwde met kracht terug.

‘Mijn kinderen worden daar vastgehouden.’ Mijn stem werd schor van al dat schreeuwen. De gedachte dat wat ik zei misschien wel echt waar was, gaf me de kracht om door te zetten. ‘Ik moet naar ze toe.’

Niemand ging ook maar een centimeter opzij.

‘Aan de kant, verdomme.’ Ik sloeg op ruggen, schouders, wat ik maar kon raken. ‘De politie wacht op me.’ Mijn vuist werd een stormram. Ik brulde: ‘LAAT ME ERDOOR!’

Ten slotte was er een man, een lange man, die – als was hij Mozes zelve – de zee van mensen voor ons deed splijten. ‘Laat haar er even langs, mensen, maak ruimte, ze moet erdoor.’

Dat was precies wat ik nodig had, iemand die respect afdwong. Ik nam hem in me op, in een flits – zijn lengte, zijn jas, een versleten marinejack, ik zag een oorbel glanzen, zijn olijfkleurige huid. Een baard?

Toen ik eindelijk bij de trap van het gerechtsgebouw was aangekomen, werd ik tegengehouden door een oudere, graatmagere agent die wezenloos voor zich uitkeek, alsof hij nergens iets mee te maken had. ‘U mag er niet in, mevrouw.’

Ik stond te blazen en te puffen, probeerde op adem te komen. ‘Mijn kinderen. Mijn kleintjes. In het gebouw.’

Zijn gezicht werd opeens menselijker. ‘Meisjes of jongens? Hoe oud?’

‘Acht en tien,’ bracht ik hijgend uit. ‘Meisjes. Bij mijn zus. Reclasseringsambtenaar. Meredith Zachariah.’

Hij stak zijn arm naar me uit en haalde me naar zich toe. ‘Kom maar mee.’

Hij leidde me naar een grote vierkante ruimte waar allemaal kleinere kantoren op uitkwamen. Een andere agent legde zijn hand op mijn elleboog; een Latijns-Amerikaanse man was het, gezet, met aan zijn riem een hele wapenuitrusting.

Hij liet me plaatsnemen op een stoel aan de andere kant van de grote ruimte, terwijl ik het liefst die stoel omver geschopt had. Ik moest mijn meisjes redden! Weer een andere agent vertelde me wat er precies aan de hand was. Ik rilde toen hij beschreef hoe de toestand nu was: die crackverslaafde had mijn meisjes gegijzeld! Ik zou hem vermoorden. Gewoon een wapen van een agent grijpen en hem doodschieten.

Toen ze me eindelijk iets dichterbij lieten, omdat ze me straks misschien nodig hadden om met de man te onderhandelen, had ik direct zicht op wat volgens hen Merry’s kantoor was. Ik zat er nu zo dicht op dat ik de rug van mijn zus herkende. Toen zag ik hem. Zo jong nog. Jong, en high waarschijnlijk. Voor hem telde natuurlijk alleen dit ene moment, waarin hij voor zijn gevoel het middelpunt van de hele wereld was.

Ik zag Ruby en hapte naar lucht. De jonge man hield haar in zijn greep.

‘Stil,’ zei de dienstdoende rechercheur. Zo had ze zichzelf aan mij voorgesteld, als de dienstdoende rechercheur. Haar donkere bobkapsel omkranste haar gezicht. Ze leek me veel te knap om de verantwoordelijkheid te dragen voor het leven van mijn dochters. ‘Pas iets zeggen als wij daar instructies voor geven. Houdt u zich rustig. Ziet u wat daar op de grond ligt?’

Ik rekte mijn hals, kneep mijn ogen tot spleetjes, totdat ik een koperen briefopener zag liggen onder de punt van Victors schoen.

‘Dat ding hield hij een tijdje terug tegen haar nek,’ zei de dienstdoende rechercheur. ‘Dus blijft u rustig of we moeten u wegsturen.’

Ik keek nog intenser naar het kantoortje, focuste op de deur die openstond. Merry stond op de drempel, Cassandra zat kaarsrecht op een stoel voor het bureau. Ruby, mijn arme kleine Ruby, hield hij tegen zich aan gedrukt, zijn hand om haar nekje. Het was doodstil in de ruimte waarin ik me bevond, waardoor ik kon volgen wat er gezegd werd.

‘Ik dacht dat dit jouw kinderen waren,’ zei de man, een kind nog eigenlijk.

‘Mijn nichtjes, het zijn mijn nichtjes.’ Merry’s stem klonk kalm en beslist, zo kende ik haar helemaal niet.

‘Dus je hebt tegen me gelogen?’

‘Ik heb nooit tegen je gelogen, Victor.’

Wist Merry wat ze aan het doen was?

‘Wat dan? Zit niet met woorden te fucken.’

Hield hij Ruby nu nog steviger vast?

‘Ben je bereid om haar leven op het spel te zetten?’ vroeg hij.

De agent, niet de dienstdoende rechercheur, legde een hand op mijn schouder.

‘Victor.’ Merry klonk oprecht, kalm.

‘Mijn moeder vermoordt me,’ zei hij met een snik in zijn stem. Ik luisterde scherp of hij soms hysterisch begon te worden.

‘Ik praat wel met je moeder,’ zei Merry. ‘Ik leg het haar allemaal wel uit.’

‘Je zit me te fucken. Het interesseert je geen reet wat er met mij gebeurt.’

Hij friemelde aan Ruby’s vlechtjes. Uit nervositeit. Ongerichte energie. Mijn ademhaling stokte in mijn keel.

‘Er is niemand die om mij geeft. Misschien die kleine van mij, later. Maar jij gaat mij opsluiten, dus dat doet er niet meer toe. Je vindt me een ordinaire prutser. Iedereen vindt dat.’

‘Nee, Victor.’ Merry liet zich naast Victor op haar hurken zakken. ‘Mag het? Mijn benen beginnen pijn te doen. Wil je ook uitrusten? Laten we even samen hier gaan zitten.’ Mijn zus ging in kleermakerszit op de grond zitten. Ik hield mijn adem in.

De man liet zich ook op de grond zakken, met Ruby tussen zijn benen, zijn handen op haar schoudertjes, niet langer om haar nekje geklemd. Ruby piepte even. Hij drukte vast hard op de botjes aan weerszijden.

Ik hield mijn armen gekruist voor mijn lichaam en drukte mijn nagels diep in de blote huid onder mijn trui. Ik vroeg me af of de politie Drew al te pakken had gekregen. Ik vroeg me af of ik Ruby ooit weer veilig in mijn armen zou kunnen sluiten. Cassandra maakte zich lang om te zien of ik er was, haar ogen wijd opengesperd, met doodsangst in haar blik.

‘Je komt hier heus goed uit, Victor,’ zei Merry. ‘Ik kan je helpen.’

‘Fuck it. Het is einde verhaal.’ De man, de jongen, liet zijn hoofd rusten op Ruby’s kruintje, terwijl hij ondertussen in haar botten bleef knijpen. ‘Ik kan mezelf net zo goed van kant maken.’

‘Iedereen wapens neer,’ instrueerde de rechercheur de man naast haar. ‘Geen zelfmoord door een politiekogel.’

‘Dat moet je niet zeggen, Victor,’ zei Merry. ‘Je hebt kansen. Luister naar me. Ik doe dit werk omdat ik geef om jongens zoals jij.’

Hij snoof. ‘Dat zal wel.’

Merry boog zich naar hem toe, alsof zij tweetjes een lang, intiem gesprek gingen voeren. ‘Waarom denk je dat ik je zo achter je broek zit? Omdat ik niet wil dat je een hopeloos geval wordt.’

Nu leek het wel alsof mijn zus op het punt stond in huilen uit te barsten. Was dat echt of gespeeld?

‘Wat bedoel je?’

‘Ik bedoel dat ik wil dat het goed komt met jou. Ik wil dat al mijn jongens goed terechtkomen.’ Merry bracht haar handen bij elkaar, alsof ze ging bidden. ‘Ik begrijp jou. Ik heb zelf nog veel ergere dingen meegemaakt.’

‘Ja dat zal wel.’ Hij sloeg zijn armen om Ruby heen, alsof hij haar omhelsde, alsof ze zijn kind was. ‘Ik zorg dat ik hier weg kom en gebruik haar als schild. Dat gaat wel lukken, denk je niet?’

‘Nee, Victor.’ Merry steunde met haar ellebogen op haar knieën. ‘Dat ga je niet redden.’

‘Jawel, dat denk ik wel.’ Hij verplaatste zijn handen naar Ruby’s middel, om haar op te pakken.

‘Doe iets,’ zei ik tegen de rechercheur. ‘Pak hem.’

Ze draaide zich naar me toe en fluisterde: ‘Zijn strafblad omvat een poging tot verstikking, mishandeling met de kolf van een geweer, zijn vriendin heeft hij met haar hoofd tegen een betonnen muur geslagen. Messteken. We willen dit kalm laten verlopen. Uw zus doet het heel goed.’

‘Je kind heeft een vader nodig,’ zei Merry.

‘Wie wil er nou zo’n totale mislukkeling als vader?’

Ik kon mijn ogen niet van de koperen briefopener afhouden. Zag ik zijn hand bewegen? Strekte hij zijn vingers uit? Zag Merry dit ook?

‘Kinderen houden van hun vader. Wat er ook gebeurt.’

Victor negeerde haar, wreef over Ruby’s armpjes; hij schudde zijn hoofd en begon te huilen.

‘Mijn vader zit in de gevangenis, Victor,’ zei Merry. ‘En toch hou ik van hem.’

Hij keek op. ‘Je vader zit in de gevangenis?’ Hij hield Ruby losjes in een houdgreep en leunde voorover. ‘Fuck it, je liegt gewoon.’

‘Nee, het is echt waar. Mijn vader heeft mijn moeder vermoord. En toen heeft hij geprobeerd mij te vermoorden. Dat heeft mijn leven verwoest.’ Merry klonk serieuzer en eerlijker dan ooit tevoren. ‘Hier. Ik zal het je laten zien.’

Merry bracht haar hand naar haar hals en trok haar trui iets naar beneden, waardoor haar lelijke littekens te zien waren. ‘Wil jij nu ook het leven van jouw kind verwoesten?’

Hij zei niks, staarde alleen maar naar de wrede groeven en plooien op Merry’s borst. Ze liet haar trui los en verstopte haar littekens weer.

‘Mijn zus is hier ook. Hun moeder.’ Merry knikte met haar hoofd richting Ruby en Cassandra.

Zijn bloeddoorlopen ogen keken als in een reflex mijn kant op, zochten me.

‘Ze heeft de meisjes nooit verteld wat er gebeurd is, uit schaamte en woede. Ze heeft gezegd dat haar vader dood is. Ze komen er nu pas achter, hier op dit moment. Of niet, lieverds?’

Ruby en Cassandra knikten, hun bleke gezichtjes helemaal in shock. Zelfs een monster kon zien dat ze niet zaten te liegen. Victors handen lagen slap op Ruby’s schoudertjes terwijl hij mijn zus aanstaarde.

Merry wilde opstaan, bedacht zich toen en leunde op één knie. ‘Ik heb me niet van hem afgekeerd, omdat ik geen andere keus had. Ik zoek hem op in de gevangenis. Ook al haat ik het om daarnaartoe te moeten,’ bekende ze. ‘Ik werk met jou, om te zorgen dat jouw kind straks niet haar eigen vader hoeft op te zoeken in de gevangenis. Mijn vader is een oude man geworden achter de tralies.’ Merry keek hem recht aan. ‘Verpest het leven van je dochter nou niet, Victor.’

Victor zeeg ineen boven op Ruby, ze zat gevangen in zijn armen. Merry strekte haar arm uit en haalde voorzichtig de briefopener onder zijn voet vandaan. Ze ging op haar knieën zitten en bevrijdde Ruby uit zijn armen.

‘Ruby,’ riep ik. ‘Ik ben hier.’

De rechercheur en de agent hielden me vast toen ik naar mijn kinderen wilde rennen. Ik stribbelde tegen, probeerde me los te rukken uit hun greep, begon te krabben.

‘Wacht,’ werd er gezegd. Het klonk als een bevel. Een paar agenten liepen op mijn meisjes af.

‘Ruby,’ schreeuwde Cassandra. Ze vloog op, de stoel viel om; Cassandra rende naar haar zusje toe.

Merry sloeg haar armen om Victor heen, wreef over zijn rug, terwijl de tranen over haar gezicht stroomden.

Cassandra was al bij haar zusje nog voordat de politie het kantoor bereikt had. Ruby stortte zich in de armen van haar grote zus. Mijn dochters hielden elkaar zo stevig vast dat de agenten niks anders konden doen dan toekijken en wachten.

Victor werd in de boeien geslagen.

Ik werd losgelaten.

Ik ging Merry’s kantoor binnen en viel op mijn knieën voor mijn twee kleine meisjes neer.

Images

Mijn auto was weggesleept. Drew kwam. En nu waren we weer thuis. De meisjes waren veilig. Ik wist niet of ze zich ooit nog echt beschermd zouden voelen, maar in ieder geval konden Drew en ik ze vasthouden en knuffelen en kusjes geven, terwijl we dicht tegen elkaar aangekropen in de woonkamer zaten.

Op het aanrecht stonden vettige witte kartonnen doosjes met restjes Chinees eten, koud en klonterig geworden. Sophie was langsgekomen om het ons te brengen. We hadden Cassandra’s therapeute gebeld en haar leek het goed om naar het nieuws te kijken. Dan kon er vanzelf een gesprek ontstaan naar aanleiding van de beelden, had ze gezegd. Na het eten zetten we de tv aan en zagen Ruby, in mijn armen geklemd, met op de achtergrond Victor Dennehy die huilend en met handboeien om werd afgevoerd door de politie.

‘Wat gaan ze nu met hem doen, tante Merry?’ Ruby lag opgekruld in Drews armen, met haar duim losjes tegen haar mondhoek, een oude gewoonte.

‘Ze stoppen hem in de gevangenis,’ antwoordde Merry.

‘Moet hij daar dan voor altijd blijven?’ Ruby deed haar duim in haar mond.

Merry fronste, ze probeerde volgens mij te bedenken wat ze hier nu het best op kon zeggen. En ik dacht dat ze zo eerlijk was vandaag?

‘Hij gaat naar de gevangenis totdat hij voor de rechter moet verschijnen.’ Merry zat opgekruld op de luie stoel en maakte zichzelf nog compacter. ‘En dan gaan ze beslissen wat er moet gebeuren. Waarschijnlijk zal hij lange tijd achter de tralies zitten, maar niet voor altijd.’ Ze keek naar mij. Ik zat naast Drew op de bank. Ruby raakte met haar achterhoofdje mijn schouder, ze lag bij Drew op schoot. Cassandra leunde zwaar tegen mijn andere zij.

‘Zit onze opa voor altijd in de gevangenis?’ vroeg Cassandra.

Drew zette meteen de televisie uit. In de stilte hoorde je Ruby zachtjes op haar duim sabbelen. ‘Nee,’ zei hij. ‘Jullie opa zit niet voor altijd in de gevangenis.’

Cassandra opende haar mond, en deed hem weer dicht, alsof ze niet precies wist wat ze moest zeggen. Ze ging anders zitten, niet langer tegen mij aan geleund maar tegen de armleuning van de bank.

‘Waarom heb je ons niks over hem verteld?’

Ik liet mijn hoofd tegen de bank rusten, het kostte me moeite mijn tranen te bedwingen; met mijn wijsvinger etste ik kleine hartjes op Ruby’s rug. ‘Ik wilde jullie beschermen.’ Dat was het eerlijkste antwoord dat ik kon geven.

‘Waartegen?’ vroeg Cassandra. ‘Tegen hem?’

‘Nee, niet tegen hem. Hij zit in de gevangenis.’

‘Waartegen dan?’ Cassandra ging in de houten schommelstoel zitten.

‘Ik wilde niet dat jullie wisten dat jullie opa zo’n nare man was.’

‘Is hij dat?’ vroeg Ruby. ‘Een nare man?’

‘Natuurlijk.’ De geërgerde toon waarop Cassandra dat zei, maakte haar oud. Het klonk akelig. Het was alsof ik tante Cilla hoorde praten. ‘Hij heeft mama’s moeder vermoord.’

‘Maar miste je hem dan helemaal niet, mammie? Wil je hem dan helemaal nooit meer zien?’ Ruby keek eerst naar Drew en ging toen rechtop zitten zodat ze me recht in de ogen kon kijken. ‘Misschien wilde hij wel zeggen dat hij er spijt van had.’

Spijt is niet genoeg, lieve Ruby, daarmee kun je de doden niet weer tot leven wekken. Ik proefde de woorden even op mijn tong, en slikte ze toen in.

Images

Ik had de meisjes in ons bed te slapen gelegd en kwam de woonkamer weer binnen. Drew en ik hadden een uur lang boven bij ze gezeten, tot ze eindelijk in slaap vielen. We zouden om beurten bij ze blijven, totdat we allemaal naar bed gingen, samen, zodat ze in ieder geval niet alleen wakker hoefden te worden.

Ik plofte neer op de bank. Merry leek nog precies zo op de stoel te zitten als toen ik naar boven ging. Ik strekte mijn arm uit naar de koffietafel, pakte haar glas en nam een grote slok cognac.

‘Hoe voel je je?’ vroeg Merry.

‘Verdoofd. En jij?’

‘Ik probeer verdoofd te raken.’ Merry hield haar hand voor haar buik. ‘Ik heb nog steeds het gevoel dat ik moet overgeven.’

‘Dronken worden is dan misschien niet zo’n goed idee.’ Terwijl ik het zei had ik al spijt. Het laatste wat ik nu wilde was kritiek op haar leveren. ‘Sorry. Dat kwam er verkeerd uit, ik bedoelde het niet zo. Je zult wel kapot zijn. Misschien nog wel erger dan ik.’

‘Het was misschien erger om te moeten toekijken dan om ermiddenin te zitten,’ zei Merry.

Ik knikte. ‘Dat ik alleen maar kon toekijken was inderdaad verschrikkelijk.’

‘Ben je kwaad?’

‘Op jou? Het was niet jouw schuld. Het was mijn idee dat je ze mee naar het gerechtsgebouw zou nemen, dat was stom van me. Of kwaad om wat je gezegd hebt? Het heeft wel gewerkt, toch? Maar …’ Ik maakte mijn zin niet af, wist niet goed wat ik moest zeggen.

Merry kwam naast me zitten, dicht tegen me aan, en legde een hand op mijn been. ‘Het was pijnlijk. Om het te zeggen. Dat de meisjes er op die manier achter moesten komen.’

‘Maar het zijn mijn dochters,’ zei ik. ‘Ik weet niet of je dat wel echt helemaal kunt navoelen.’

‘Het zijn mijn nichtjes. Ze horen ook bij mij. Ik hou van ze. Ik was verantwoordelijk voor Ruby’s leven.’

‘Ik ben je ook heel dankbaar voor wat je hebt gedaan. Maar nu weten ze alles.’ Ik dronk Merry’s glas cognac leeg. ‘Zat je te wachten op een gelegenheid om ze alles te kunnen vertellen?’

‘Lulu.’ Merry hield haar hand tegen haar voorhoofd gedrukt. ‘Ik was er niet op uit om jouw geheimen te onthullen. Ik moest Ruby’s leven redden. Ik wist precies wat ik deed. Denk je dan nooit dat ik ook weleens gelijk kan hebben?’

Ik wilde wat zeggen, maar Merry was me voor.

‘Soms heeft iemand anders dan jijzelf de juiste oplossing.’ Merry sloeg haar benen over elkaar en pakte mijn hand vast. ‘Soms moeten we de dingen samen doen. Samen beslissingen nemen. Als je bedenkt wat er vandaag allemaal gebeurd is, heb je daar dan niet iets van geleerd? Dat alles wegstoppen uiteindelijk niet werkt?’

Ik wilde naar boven, naar bed, naast Drew liggen, hem inademen, mezelf uitademen. ‘Ik heb geleerd wat ik al wist.’

‘Wat dan?’

‘Dat de wereld geen veilige plek is voor ons.’