16
Merry
september 1989
De zomer was voorbij, en daarmee ook de zilte-seks-weekendjes met Quinn aan de oceaan, op verlaten strandjes in Maine die alleen de lokale bevolking wist te vinden. De Bacardi-cola’s in de zon maakten het me gemakkelijker om twee maanden lang de realiteit weg te drukken. De gedachte aan Quinns vrouw weg te drukken. Maar nu was het september en begon het echte leven weer. Mijn baan, mijn zogenaamde relatie en natuurlijk mijn vader – aan al die dingen moest ik denken terwijl ik uit de bus stapte en naar het gerechtsgebouw liep. Het was alsof er een loodzwaar gewicht op me drukte.
Iona was mijn eerste cliënte die dag en ik zag erg tegen de afspraak op. Ze deed niks anders dan jammeren en janken. En hoeveel tissues ik haar ook toeschoof, ze sloeg al mijn adviezen in de wind. Altijd kwam ze wel weer met een zielige Iona-smoes waarom die adviezen bij haar toch niks uithaalden. In het jargon dat ik had aangeleerd tijdens de colleges psychologie op Northeastern noemde je zo iemand een ‘hulp afwijzende klager’. Zelf zou ik zeggen dat Iona iemand was tegen wie je een gruwelijke weerzin kon ontwikkelen; zo was het in ieder geval bij mij gegaan, maar dat zorgde er wel voor dat ik me enorm mislukt voelde.
Iona’s ex-vriendje had haar in elkaar geslagen, verkracht en bijna vermoord, dus dat ik zo op haar reageerde, hoewel je daar oppervlakkig gezien niks van merkte, want ik was zogenaamd een en al begrip, was natuurlijk vreselijk. Alles aan Iona was triest en treurig, haar haar, haar schouders, ja zelfs die stomme nagels van haar. In mijn hart wilde ik haar zo ver mogelijk van me af duwen. Wat was ik nou voor een ‘slachtofferhulpadvocaat’ – zoals mijn functie officieel werd aangeduid – als ik zo over mijn cliënten dacht? Die titel van mij stelde dan toch helemaal niks voor?
Op de trappen van het gerechtsgebouw stak ik een sigaret op, nog even uitstel voordat ik naar mijn werk moest. En ik was nog wel zo enthousiast geweest over deze baan. Werken met slachtoffers had me ideaal geleken, echt iets voor mij. Programma’s speciaal gericht op slachtoffers waren iets nieuws geweest toen ik net was afgestudeerd in het strafrecht; ze waren bedoeld om de activisten tegemoet te komen die hadden gelobbyd voor de pas ingevoerde wet die de rechten van slachtoffers moest beschermen. Ik wist toen nog niet dat er in werkelijkheid geen ene cent in werd gestoken, en dat die programma’s dus eigenlijk vrij waardeloos waren.
Ook al had ik tijdens mijn psychologielessen wel begrepen dat ik op mijn werk geconfronteerd zou worden met mijn eigen problemen, toch leken mijn reacties me nogal extreem. Bij al mijn cliënten had ik de neiging me van hen te distantiëren, ze toe te schreeuwen dat ze hun bek moesten houden, op moesten houden met dat gehuil. Zich in godsnaam niet zo aan moesten stellen.
Ik deed wel aardig en bood wel steun, maar Iona’s tranen en haar zelfmedelijden zorgden er alleen maar voor dat ik haar wilde slaan. Ik mompelde troostrijke woorden, knikte begrijpend en reikte haar tissues aan, maar ondertussen schreeuwde ik vanbinnen: hou in godsnaam je bek.
Niet zo lang nadat Anne was overleden, nadat ik eindexamen had gedaan en voordat ik begon met studeren, had er binnen in mij een soort aardverschuiving plaatsgevonden. Dat ik toen helemaal alleen met dokter Cohen in dat verschrikkelijke appartement moest wonen waar het altijd zo ijzig stil was, had me geknakt. Hij had een werkster ingehuurd die alles regelde; ze zorgde niet alleen voor het eten, maar handelde bijvoorbeeld zelfs de contacten met mijn school af. Waarschijnlijk had hij het liefst ook nog iemand ingehuurd om met mij te praten.
De enige vorm van zorg en aandacht die ik van dokter Cohen kreeg bestond eruit dat hij me naar de Richmond County-gevangenis reed – eerst één keer per maand, maar al snel maakte hij daar twee keer per maand van en vervolgens werden het wekelijkse bezoeken, en ik wist niet hoe ik hem duidelijk moest maken dat dat me te veel was. Het had iets grotesks dat hij leek te denken op deze manier zijn vaderlijke verantwoordelijkheden af te kunnen schuiven op papa.
Zonder Anne wist dokter Cohen zich geen raad met mij. Ik was een soort restant uit een vorig leven voor hem. Toen hij een relatie kreeg met een vrouw die meer van mijn leeftijd was dan die van Anne, wist hij niet hoe snel hij me het huis uit moest werken.
Ik nam nog een laatste trekje van mijn sigaret en drukte hem uit in de betonnen bloembak die onverzettelijk voor de zware glazen deur van het gerechtsgebouw stond. De deur kraakte en piepte toen ik de hal binnenging. Ik kreeg altijd het gevoel dat ik moest knielen of iets dergelijks als ik me in die ruimte bevond; het was er donker door al dat hout en er hing een gedempte stilte als in een kerk. Criminelen maar ook slachtoffers liepen er rond met hun blik op de vloer gericht. De advocaten en anderen die in het gebouw werkten liepen gejaagd door de gangen, de borst iets vooruit, vol van zichzelf. Een beetje zoals roomse kardinalen in Vaticaanstad rond paradeerden, zo stelde ik me dat althans voor.
Ik ging met de lift naar de vierde verdieping. De cijfers op de koperen liftknoppen waren bijna onleesbaar door alle viezigheid, wat maar weer eens bewees hoe slordig de staat Massachusetts met zijn bezittingen omsprong. Het kantoor van Slachtofferhulp, het stiefkindje van het juridische systeem, was weggestopt in een uithoek van het gerechtsgebouw, samen met wat afgedankt kantoormeubilair, overgebleven typemachines en kartonnen dozen die bijna uit elkaar vielen, vol met bewijsmateriaal dat behoorde bij al lang vergeten zaken.
Net als onze cliënten vervulden ook wij, hun advocaten, slechts een marginale rol in het juridische systeem en dat zou altijd zo blijven. De hoofdrollen waren weggelegd voor de rechters, de criminelen en hun advocaten. Zelfs de reclasseringsambtenaren, hoewel ze slechts een bijrol speelden, behoorden nog tot de vaste spelersgroep. Slachtoffers en hun advocaten waren niets meer dan figuranten.
Ik stapte de lift uit. De airconditioners braakten lauwe lucht uit. Omdat we op de bovenste verdieping zaten, waren we als laatste aan de beurt; veel meer dan een restje frisse lucht zat er niet in. De bureaus van de advocaten stonden verspreid over een te grote ruimte zonder tussenwandjes, zodat je dus niet eens de schijn kon ophouden dat er sprake was van enige privacy. Iona zat triest en treurig aan mijn bureau een bagel te eten; mijn papieren en dossiers, die in chaotische stapels op me lagen te wachten, waren bezaaid met kruimels en sesamzaadjes.
‘Hier, gebruik dit maar.’ Bij wijze van begroeting overhandigde ik haar het servetje dat om mijn hete koffiebekertje gewikkeld zat. ‘Sorry dat ik iets te laat ben.’ Ik was helemaal niet te laat. Ik was zelfs een paar minuten te vroeg. Afgezien van de secretaresse van de afdeling, die in een vergrotende spiegel haar poriën zat te bestuderen, was er nog niemand op kantoor.
Iona mompelde dankjewel.
‘Gaat het een beetje?’ Ik pakte de stapel memo’s van mijn stoel. Elke avond stapelde ik ze daar op zodat ik er ’s ochtends niet omheen kon. En elke ochtend was er wel iets dat haast had en dus verplaatste ik de stapel memo’s domweg weer van mijn stoel naar de vloer.
Iona haalde haar smalle schouders op in een poging tot communicatie. Ze zag eruit alsof ze op het punt stond in te storten. Alles aan haar was depressief, zelfs haar slappe, blonde haar. ‘Hij is me weer aan het stalken.’
Volgens Iona stalkte haar ex-vriendje haar vierentwintig uur per dag. Ik had geen enkele reden om haar niet te geloven, ik wist alleen niet wat ik daar nog aan kon doen, anders dan dezelfde blabla als altijd uitkramen. Hij had al een straatverbod gekregen.
Wat me nog het meest beangstigde was de gedachte dat zij of een andere cliënt dood zou kunnen gaan terwijl ik de verantwoordelijkheid voor hen droeg.
Ik leunde over mijn bureau en gaf haar een tissue aan. ‘Waarom denk je dat?’
‘Waarom hebben ze hem op borgtocht vrijgelaten? Het is niet eerlijk. Waarom moet ik degene zijn die de hele tijd angstig achterom moet kijken?’
‘Ja, het is zwaar hè?’ Ik pakte haar hand en kneep er even zachtjes in. Ik wist nooit wat ik moest doen met mijn cliënten, behalve ze een beetje troosten en hun hand vasthouden. Ik had medelijden dat ze mij toegewezen hadden gekregen als hun advocaat. ‘Wat heeft hij precies gedaan?’
‘Ik voel dat hij naar me kijkt,’ zei ze. ‘De hele tijd. Ik weet zeker dat hij me in de gaten houdt.’
‘Waar?’ Ik pakte een pen. ‘Ik heb wel details nodig, iets wat ik aan zijn reclasseringsambtenaar kan doorgeven.’
Iona zakte voorover en greep naar haar hoofd. ‘Hij laat zich echt niet zien natuurlijk. Jezus.’
‘Hoe weet je dan dat hij in de buurt is?’
Iona’s blik herinnerde me eraan dat ik volstrekt nutteloos was. ‘Geloof mij maar, als je met iemand als Larry hebt samengeleefd, dan weet je precies wanneer hij in de buurt is geweest.’
‘Ik begrijp het.’ Was dat zo? ‘Ik twijfel niet aan wat je zegt, maar we hebben wel bewijs nodig om aan de rechter duidelijk te maken dat Larry zich niet houdt aan het straatverbod.’
‘Waarom hoeft hij niet te bewijzen dat hij onschuldig is, waarom moet ík steeds bewijzen dat hij schuldig is?’
In gedachten bladerde ik snel door stapels collegeaantekeningen, op zoek naar troostrijke formuleringen. Ik wierp even een blik op de lijst met wonderdaden die van mij verwacht werden, de lijst die cliënten bij het intakegesprek kregen en die ik onder mijn glazen bureaublad bewaarde.
UW SLACHTOFFERHULPADVOCAAT DRAAGT ZORG VOOR
1 crisisinterventie en emotionele ondersteuning
2 planning en hulp bij het aanvragen van een straat- en contactverbod
3 uitleg van juridische procedures en informatie over de voortgang van de zaak
4 hulp bij het indienen van een slachtofferverklaring
5 hulp bij het aanvragen van een informatieverzoek betreffende de eventuele (voorwaardelijke) invrijheidsstelling van een gevangene
6 hulp bij vervoer naar de rechtbank
De nummers twee tot en met zes waren geen probleem, daar bestonden allerlei protocollen voor. Maar de eerste taak op de lijst leek me ondoenlijk. Als onderdeel van mijn training had ik klappers vol protocollen en formulieren gekregen en ook lezingen bijgewoond over verschillende vormen van vrouwenmishandeling en wat daarachter kon zitten. Maar niemand had me uitgelegd hoe we in godsnaam slachtoffers daadwerkelijk konden redden.
Iona sloeg met haar vuist op mijn bureau. ‘Ik ben helemaal alleen. Ik had niemand, alleen Larry. Nu heb ik alleen jou nog.’
Ik snakte naar een shot nicotine. Ik keek met een schuin oog naar de lijst onder de glasplaat en somde de standaardantwoorden op die ik in de loop der tijd had bedacht. ‘Iona, misschien moet je eens praten met een therapeut. Een trauma wordt beter beheersbaar als je het onder woorden brengt.’ Ik probeerde er een persoonlijk tintje aan te geven zodat het niet klonk alsof ik de zinnen direct van papier oplas. ‘Misschien helpt het als je over je gevoelens voor Larry praat met iemand die je vertrouwt.’
‘Ik vertrouw niemand meer, alleen jou,’ zei ze. ‘Ik heb geen zin om naar zo’n zielenknijper te gaan. Jij zit tenminste niet zo in mijn hoofd te wroeten.’
‘Een dagboek bijhouden, daar hebben ook veel vrouwen baat bij die in dezelfde situatie zitten als jij.’ Ik kreeg steeds meer zin in een sigaret.
‘Ik kan me nergens op concentreren.’ Iona plukte een nieuwe tissue uit de doos, en versnipperde ondertussen de tissue die ze al volgesnoten had in kleine natte stukjes.
Ik klampte me weer vast aan mijn lijst. ‘Dat is helemaal niet vreemd. Na een traumatische gebeurtenis is het heel normaal dat je in de war raakt.’ Ik was hier niet geschikt voor.
‘Ik moet de hele tijd huilen. Ik kan er niet meer mee ophouden.’
‘Heus wel,’ zei ik. ‘Dat komt vanzelf.’
‘Ik mis Larry.’
‘Nee, je mist Larry niet, wat je mist is een bepaald idee dat je je over hem gevormd hebt, niet de echte Larry van vlees en bloed,’ zei ik, als een papegaai de woorden nabauwend die ik gelezen had, de termen die ik had geleerd.
‘Ik mis hém. Ik kan echt niet meer ophouden met huilen. Wat als er nooit meer iemand van mij zal houden?’
‘Tranen zijn goed, daarmee erken je je verdriet. Zo spoel je het gif uit je lichaam.’ Ik duwde de doos tissues dichter naar Iona toe. ‘Maar als je blijft teruggaan naar de bron van je pijn zal deze wond nooit kunnen genezen.’
Dat was het. Meer stond er niet op mijn lijstje. Misschien had Iona ook wel zin in een sigaret?
Het enige wat ik die avond wilde was naar Burke’s bar, een kroeg waar je kon rekenen op harde muziek, goedkope drankjes en genoeg mensen om je heen om even te vergeten hoe eenzaam je eigenlijk was. Het was er niet zo vies dat de zaak krioelde van de ziektekiemen, maar wel ranzig genoeg om me het gevoel te geven dat ik door daar aan de bar te zitten drinken nog heus wel jong en hip was. Doordat dikke lagen nicotine zich hadden vastgezet in de donkere houten barkrukken, de sleetse bar en de linoleum vloer vol slijtplekken, leek alles gedrenkt in een dofgele waas.
Het was donderdagavond. Er waren al aardig wat mensen, maar je hoefde nog niet zo dicht op elkaar gepropt te staan als op de vrijdagavonden, waarop iedereen uitzinnig leek. Op zaterdagavonden kon je de wanhoop bijna ruiken. Wie slim was, vermeed koste wat kost de vergiftigende sfeer die er op zaterdagen in Burke’s bar hing, behalve als je zo weinig vrienden had dat je jezelf anders voor de kop zou schieten.
De donderdag was mijn avond.
Op de wc’s rook het naar parfum en wiet. Ik waste mijn handen, werkte mijn make-up bij en stapte toen voorzichtig de steile trap af terug naar de bar. Zoiets had je alleen in een echte mannenbar zoals Burke’s: de wc’s bevonden zich op dezelfde hoogte als het kleine podium, zodat je als je de trap af liep bijna een soort showtje weggaf, maar dat kon me weinig schelen. Ik voelde me goed. Ik voelde me heel goed zelfs. Mijn haar danste om mijn hoofd, mijn rode bloes zat lekker strak om mijn lichaam, en mijn kristallen oorbellen glinsterden, spetterden seks.
Ik wrong me door de mensenmassa heen die vooral bestond uit corpsbalachtige types die iets te oud waren om nog studentje te spelen. De band, of wat daarvoor door moest gaan, had even pauze, dus in plaats van middelmatige rockmuziek uitgevoerd door mislukte muzikanten, dreunden nu de eerste maten van Chaka Khans ‘Ain’t Nobody Loves Me Better’ in mijn oren terwijl ik me een weg baande naar de bar.
Ik werd helemaal niet liefgehad, in ieder geval niet door iemand die goed voor me was. ‘Geef me er nog maar eentje, Mickey,’ riep ik terwijl ik op mijn kruk ging zitten. Ik sloeg het laatste restje Jack Daniel’s met cola achterover.
Mickey glimlachte naar me, met die typische brave-huisvaderlach van hem, en pakte een glas. Mickey was een schatje, hij zou je op geen enkele manier onder druk zetten om met hem mee naar huis te gaan, maar dat hoefde natuurlijk ook niet. Zoals de meeste barmannen had Mickey de vrouwen voor het uitkiezen. We waren een paar keer samen in bed beland, maar wisten allebei dat het niet veel te betekenen had, gewoon seks met iemand die je genoeg vertrouwde en die verder geen bedreiging vormde. Mickey was niet de man van mijn dromen, maar hij kuste wel sexy, teder, en niet zo schrokkerig als sommige andere mannen, en hij maakte ’s ochtends altijd een kop koffie voor me klaar voordat hij de deur uit ging. Toen ik tegen Lulu zei dat ik Mickey om die redenen een fatsoenlijke vent vond, vroeg ze zich hardop af of iemand misschien nóg lagere eisen kon stellen dan ik blijkbaar deed.
Sorry, maar we krijgen niet allemaal de liefde van ons leven in onze schoot geworpen, Lu.
‘Moet je morgen werken?’ Mickey zette mijn drankje op een Heineken-viltje dat een beetje zacht en morsig was geworden.
Pat Benatar schalde uit de speakers: ‘Tomorrow’s Friday. I can slide.’
‘Hoe dan ook, ik heb maar een beetje rustig aan gedaan met de Jack Daniel’s.’ Mickey gaf me een nieuw servetje.
‘Moet ik je daar soms dankbaar voor zijn?’
‘Dat komt nog wel. Morgenochtend.’ Hij gaf me een tikje tegen mijn voorhoofd. ‘Geloof mij maar.’
Mickey was al meerdere malen getuige geweest van mijn katers.
Ik veegde mijn haar uit mijn gezicht en keek eens rond. De band was met de warming-up bezig. Ik vroeg me af uit welk treurig afvoerputje van de muziekwereld de eigenaar deze gasten had opgedregd. In Burke’s bar traden de slechtste Police-coverbandjes aller tijden op, daar stond deze kroeg bekend om.
‘Hé, schoonheid.’
Iemand legde van achteren een hand op mijn schouder en kneep er even in. Ik leunde bijna onzichtbaar iets naar achteren. Iemand was lang. Iemand was overduidelijk getrouwd. ‘Hé,’ zei ik.
Iemand nam het Red Sox-petje dat de kruk naast me bezet hield weg. Iemand slingerde de pet achteloos op de bar zodat hij kon gaan zitten. ‘Lang niet gezien,’ zei hij.
‘Ik was gewoon hier.’ Ik wilde de woorden onmiddellijk weer inslikken, straks dacht hij nog dat ik hier dag en nacht op hem zat te wachten.
Hij streek een krul bij mijn wenkbrauw weg. ‘Dan had ik hier ook moeten zijn.’
Een warm gevoel kroop op in mijn buik. Quinns aanraking maakte me week. Ik pakte mijn glas en probeerde het niet in één keer leeg te drinken. Quinn gebaarde naar Mickey, stak twee vingers op. Mickey knikte, niemand negeerde Quinn. Maar hij deed er lang over om onze drankjes te maken, expres leek het wel. Hij zwaaide alleen maar een beetje voor de sier met de fles Jack Daniel’s boven het glas dat voor mij bestemd was. Maar dat maakte niet uit. Ik had al behoorlijk wat gedronken en was inmiddels redelijk aangeschoten. En Quinn die opeens naast me stond bracht me in een nog grotere roes.
Quinn. Een slechtere keus had ik niet kunnen maken. Quinn was getrouwd – en niet zomaar getrouwd: hij was van Ierse afkomst, katholiek, had vijf kinderen op de koop toe en een evenredig groot schuldcomplex. Heel jammer voor mij dus dat ik bij de minste aanraking van hem al begon te smelten.
Quinn had jaren geleden voor de Patriots gespeeld. Maar in tegenstelling tot de andere voormalige rugbyspelers die in Burke’s bar rondhingen, was Quinn niet vadsig en gefrustreerd geworden. Zijn borstkas en armen waren supergespierd en hij had nog altijd diezelfde ironische grijns op zijn gezicht als op de video-opnamen van wedstrijden die ik een keer bekeken had.
Quinn had het er nooit over dat zijn vrouw een trut was of dat ze niet meer met hem naar bed wilde. Hij vertelde me alleen maar hoeveel hij naar mij verlangde. Zijn knappe vrouw ging waarschijnlijk gewoon op commando met hem naar bed.
Quinn drukte me tegen de buitenmuur van mijn appartement. Hij drukte zijn lippen op de mijne. Hij rook naar de oceaan en naar leer, net zoals het fitnesscentrum waar hij de eigenaar van was, in het zuiden van Boston.
‘Kom, we gaan naar binnen,’ zei ik. Het lukte me nauwelijks om iets verstaanbaars uit te brengen, zo hevig verlangde ik naar hem.
‘Nee, nu,’ fluisterde hij, ‘laten we het hier doen.’
Maar zo dronken was ik nu ook weer niet. Ik maakte me van hem los en stak onhandig de sleutel in het slot.
Quinn vond het heerlijk om risico’s te nemen – of het nou om seks ging of om rugbyspelen. Hij hield ervan om tot het uiterste te gaan, in de liefde, met mij. Het had geen zin om je tegen hem te verzetten. Telkens als me dat lukte, liet ik me even later toch weer door hem meeslepen. Lulu vond het maar naïef en stom van me, maar Quinn was een soort verslaving, ik kon niet zonder hem. Hij was bijna twintig jaar ouder dan ik. Hij nam me mee naar chique restaurantjes aan het water – heel iets anders dan de tweederangs eetcafés waar jongens van mijn eigen leeftijd me mee naartoe namen. Hij had me een piepklein gouden medaillon gegeven met daarin een piepklein fotootje van hem in zijn Patriots-outfit.
Eenmaal binnen stak Quinn voor ons allebei een sigaret op. Ik nam de mijne mee naar de keuken waar ik drankjes voor ons inschonk. Het was voor het eerst sinds een maand dat ik de dop weer van de fles Jack Daniel’s wrikte die hij me gegeven had. Hij kwam achter me staan terwijl ik de ijsblokjes los liet schieten uit het bakje, en drukte zich tegen me aan. Ik leunde naar achteren, met zijn handen tastte hij mijn lichaam af.
‘Ik heb je gemist,’ zei hij met een donkere stem, een beetje schor.
‘Het is helemaal niet goed dat je hier bent.’
‘En toch ben ik er. Waarom zou dat zijn, denk je?’ Zachtjes dwingend schoof hij zijn been tussen mijn benen.
Ik schudde mijn hoofd, niet in staat om een scherp weerwoord te verzinnen, niet in staat om toe te geven dat ik hem had binnengelaten simpelweg omdat hij dat gevraagd had. Wist hij dat er vaak niet veel meer voor nodig was?
Quinn en ik hadden sinds december iets met elkaar, bijna een jaar nu. Soms lukte het me om mijn emoties te onderdrukken en dan zei ik dat ik hem nooit meer wilde zien en dat respecteerde hij – een week lang, soms een maand.
‘Je hebt me nodig, ik zorg voor jou.’ Hij gaf antwoord op zijn eigen vraag. ‘Ik wil je gelukkig maken, schatje, mijn lieve kleine weesmeisje.’
Lief klein weesmeisje.
Quinn had geen idee hoe mijn leven werkelijk in elkaar stak, maar de persoon die hij in me zag beviel me wel. Ik was liever het schattige weesmeisje dan de dochter van een man die zijn eigen vrouw had vermoord. Mijn moeder.
Ik gaf hem zijn drankje aan. Ik had het mijne al half op, lekker sterk, heel wat beter dan dat waterige spul dat Mickey me had gevoerd.
Toen ik mijn glas leegdronk, begon de kamer te draaien. Het deed er niet toe hoe dronken ik werd. Ik was met tientallen mannen naar bed geweest zonder dat ik in de verleiding was gekomen om Lulu’s regels te overtreden, de geheimen prijs te geven die zij lang geleden voor ons beiden gecreëerd had. Ook al had ze zelf na één nachtje met Drew direct het hele verhaal aan hem verteld. Maar toen ik hem eenmaal had ontmoet, begreep ik het wel. Ik vroeg me af of ik zelf ooit een Drew zou vinden, of ik het mezelf überhaupt zou toestaan om zelfs maar met een Drew uit te gaan. Eigenlijk was ik gewoon bang dat types zoals Drew helemaal niet in mij geïnteresseerd waren.
Quinn en ik stommelden naar de slaapkamer. Ik had niet gerekend op zijn bezoek, en dat kon je ook wel zien. De gootsteen was tot de rand gevuld met vieze borden. Mijn kleren hingen slordig over de stoelen, de haveloze bank en over het voeteneind van mijn onopgemaakte bed. Mijn koffietafel van het Leger des Heils stond vol met vieze kopjes. Ik stelde me Quinns mysterieuze echtgenote voor als een kruising tussen Cleopatra en een Stepford Wife, en ik haatte haar. Het beeld dat ik me van haar had gevormd vertoonde soms een griezelige gelijkenis met mijn moeder, de mooiste vrouw die ik ooit in mijn leven gezien had.
Ik probeerde de lakens een beetje recht te trekken, wat nogal moeilijk ging omdat ik nauwelijks rechtop kon staan zonder heen en weer te slingeren.
‘Laat dat maar.’ Quinn trok langzaam mijn glanzend rode bloes uit, alsof hij een kerstcadeautje uitpakte. Nadat hij me helemaal had uitgekleed en me voorzichtig op bed had gelegd, zocht hij in het donker naar mijn cassetterecorder. Na eerst een stapel boeken omgestoten te hebben, drukte hij op de play-knop; het maakte blijkbaar niet uit welke muziek erin zat. Marvin Gaye. Het kon me geen ruk schelen hoe voor de hand liggend dat was.
Mijn huid, mijn hoofd, mijn hele wezen reageerde op Quinn. Opnieuw was hij erin geslaagd om volledig bezit van me te nemen.
Hij bedekte mijn hele lichaam met het zijne, wiegde ons tot we samen één waren, en duwde zich toen met kracht op me om het af te maken. Ik verloor mezelf, was bijna bang dat ik erin zou blijven. Daarna zakte ik weg in een diepe slaap.
Om vier uur ’s ochtends werd ik wakker; Quinn stond over me heen gebogen. Toen hij zag dat ik mijn ogen open had, ging hij op de rand van het bed zitten en probeerde me in te stoppen.
‘Niet doen,’ zei ik. Ik kwam met moeite overeind en legde mijn hoofd op zijn schouder; de geur van de kroeg gemixt met zeep en sigaretten drong zich op.
Hij woelde met zijn hand door mijn warrige krullen. Ik vlijde mijn kin in zijn grote, warme hand. ‘Ik moet ervandoor, kleintje.’
‘Waar denkt ze dat je uithangt, op dit uur?’
‘Wie?’
‘Je weet best wie ik bedoel.’ Mijn hand kroop naar mijn litteken.
‘Ze denkt dat ik op bezoek ben bij een goede vriend. En zo is het ook.’ Hij zei het op een toon die duidelijk maakte dat het onderwerp hiermee afgesloten was. Nooit over de echtgenote beginnen, want die is heilig, hoer die je bent. En al helemaal niet die lieve kindertjes ter sprake brengen. De frons op zijn gezicht blokkeerde de zinnen die ik nog had willen uitspreken. Ik ging iets naar achteren zitten en sloeg mijn armen om mijn knieën.
‘Ik bel je morgen,’ zei hij.
‘Doe maar niet.’
‘Gaan we weer zo beginnen?’
Ik raapte mijn gekreukte katoenen badjas van de vloer. Quinn had me geleerd om naakt te slapen. Hij was de eerste man die mijn litteken had mogen zien. De leugens die ik hem had gevoerd, over een messengevecht op Duffy, had hij zonder verder commentaar geslikt, zonder er een oordeel over uit te spreken. Eerst had ik dat geweldig gevonden. Maar later besefte ik wat de werkelijke reden daarvoor was: het interesseerde hem gewoon niet zo. En dus begreep ik dat hij niet van me hield. Als je van iemand houdt, dan ben je nieuwsgierig naar alles wat de ander doet, naar wie hij is.
Dat wist ik, want dat was immers hoe ik zelf over Quinn dacht.