6
Merry
Ik stoof de trappen van Duffy Parkman op, sjeesde de gang door en rende mijn slaapzaal in. Olive lag op bed met haar hand onder haar hoofd naar de muur te staren. Ik was blij dat het Olive was. Ze viel nooit iemand lastig, ze las alleen maar, het ene boek na het andere, alsof ze haar adem inhield tot haar ouders haar weer kwamen halen, maar dat ging niet gebeuren, want ze waren omgekomen bij een auto-ongeluk. Olive had geen familie meer, behalve dan een overbejaarde tante die ergens in een oudemensentehuis was weggestopt.
De slaapzalen in Duffy Parkman zagen er allemaal hetzelfde uit: drie bedden op een rij tegen de ene muur, drie tegen de andere muur, en daartussen telkens één klein nachtkastje. Ik had het geluk dat ik een bed helemaal aan de zijkant had, zodat ik in ieder geval tegen de muur kon leunen.
Toen ze zag dat ik het was, haalde Olive haar bibliotheekboek weer tevoorschijn vanachter haar kussen waar ze het verstopt had. Alleen Lulu las nog meer dan Olive, maar Lulu hoefde niet net te doen alsof ze geen boeken las. De meeste meisjes waren bang voor Lulu, behalve dan misschien keiharde types zoals Kelli.
Ik trok mijn overgooier en mijn witte bloes uit. Ik aarzelde even, maar stroopte toen ook maar mijn zweterige witte kniekousen af, die er echt walgelijk uitzagen nu ik een hele dag rond had moeten lopen op de plasticachtige Mary Jane-schoenen die oma in september voor me gekocht had. Ik pakte een paar schone sokken uit de kast; het laatste paar dat ik nog had en het was pas over twee dagen wasdag. Ik zou deze sokken dus ook morgen en maandag moeten dragen, maar ik wilde nu iets schoons aan. Ik rook even aan de twee broeken die ik had en koos de schoonste uit.
Lulu werd vaak boos op me omdat ik de dingen niet beter plande, maar soms móést ik gewoon iets aantrekken dat fijn aanvoelde, dan kon ik mezelf niet langer inhouden.
Ik gluurde vanuit mijn ooghoek naar Olive; ze hield Trixie Belden: The Mystery of the Missing Heiress vlak voor haar neus. ‘Hé, Olive, wil je met ons meedoen?’
Ons, dat betekende Janine, Crystal en ik. Janine, die door haar ouders om de zoveel maanden mee naar huis werd genomen, tot ze weer begonnen te drinken, zag eruit als een miniatuurversie van Diana Ross. Ze had enorm grote ogen en was superdun en supermooi. Ik was ontzettend jaloers op Crystals blonde haar. Het hing tot op haar middel. Crystals ouders waren omgekomen bij een brand.
We waren nu meer dan twee jaar samen. Toen we nog Blauwe Vogels waren, bij de kleintjes hoorden, kozen de zaalmoeders en leidsters ons altijd uit om bij hen op schoot te komen zitten als het televisie-uurtje was aangebroken. Nu waren we Rode Vogels, en werden we eigenlijk nauwelijks nog geknuffeld, maar we deelden de popcorn uit en soms kropen we nog tegen een leidster aan tijdens de zaterdag-tv-avond.
‘Ik denk dat ik liever gewoon blijf lezen,’ zei Olive.
‘Oké,’ zei ik. Ik hoefde niet op te letten of iemand Olive misschien ging pesten. Ze hoorde nergens bij, maar ze werd ook niet door een van de groepjes getreiterd.
Ik keek de gang in, links en rechts, en rende toen naar de knutselkamer. Van mevrouw Parker-Snavelbek mochten we maar op drie plekken rondhangen, afgezien van onze slaapzaal. Een van die plekken was de spelletjeskamer, een oud klaslokaal met gaten in de vloer waar eerst tafeltjes vastgeschroefd hadden gezeten. Elk spelletje miste wel een paar onderdelen. Dan had je nog de zitkamer, waar een televisie en een radio stonden. Iedereen zat altijd in de zitkamer, maar daar vonden ook de verschrikkelijkste ruzies plaats.
En als laatste de knutselkamer, waar mijn vriendinnen en ik altijd naartoe gingen. Een glazen pot waar augurken in hadden gezeten deed dienst als pennenbak, vol met kleurpotloden en vetkrijtjes; verder lagen er oude tijdschriften en stapels afgedankt papier dat was gedoneerd door een of ander bedrijf. Dat waren onze knutselspullen. We tekenden prinsessen en puppy’s op de achterkant van verzekeringspapieren en bestelformulieren.
Janine en Crystal zaten over hun tekening gebogen. Janine trok de omtrek na van de papieren poppen die we gemaakt hadden van advertenties in tijdschriften, om nieuwe outfitjes voor ze te maken. Crystal, die de mooiste dingen kon maken van alle Rode Vogels, deed haar best op de bergen die ze aan het tekenen was en die vanachter een kasteel opdoemden.
‘Hoe was het met je oma?’ vroeg Janine.
‘Goed.’ Ik klaagde nooit over oma; ik had tenminste iemand om bij op bezoek te gaan. De ouders van Janine kwamen alleen maar langs om haar mee naar huis te nemen, zo’n twee of drie keer per jaar. We dachten dan altijd dat ze nooit meer terugkwam op Duffy, en huilden en omhelsden elkaar tot een huismoeder ons uit elkaar haalde. Als Janine twee weken later weer terugkwam, deden Crystal en ik alsof het nooit gebeurd was, net zoals Crystal en Janine deden alsof ik niet op bezoek ging bij mijn vader in de gevangenis, en Janine en ik deden alsof we de brandwonden die Crystal op haar benen had, van beneden tot boven, niet opmerkten.
‘Hier, dit heb ik voor je meegenomen uit de slaapzaal.’ Janine gaf me de tekening waar ik de vorige dag aan begonnen was. Onderdeel van mijn puppyserie: goudkleurige, zwarte en rode puppy’s. Janine en Crystal bewaarden al onze tekeningen en andere kostbare spullen. Er waren twee kamers voor de Rode Vogels op Duffy, en Janine en Crystal hadden het geluk dat ze niet bij Enid en Reetha op de kamer hoefden te slapen.
‘We hebben maar een kwartiertje of zo,’ waarschuwde Crystal. Crystal hield zich strikt aan de Duffy-regels, alsof ze bang was dat ze doodging als ze een keer per ongeluk een regel overtrad.
Ik trok een dun zilveren lijntje rond de puppy. Niet te veel zilver, want er zaten maar zelden nieuwe gouden en zilveren potloden in de augurkenpot, en ik wist dat Crystal die nodig had voor haar kastelen.
De deur van de knutselkamer ging open. We keken op; we zaten absoluut niet op gezelschap te wachten.
‘O, kijk. Ons boevenmeisje is terug.’ Reetha stampte de kamer in, ze hield een bruin kistje dat voor de helft met potlood was bekrast onder haar arm geklemd.
Crystal beschermde haar tekening met haar arm. Ik schoof mijn puppy’s naar haar toe om haar kastelen onder te verstoppen.
‘Waarom kruip je niet terug onder die steen van je, waar je hoort?’ zei Janine.
Ik hield mijn adem in na deze opmerking. Reetha deed me inderdaad denken aan een naaktslak, helemaal zweterig en met een gezicht zo glibberig als het spul dat om gefilte fisj zat. Aan de rafelige roze lijnen op haar voorhoofd kon je zien waar haar moeder haar tegen een hek met prikkeldraad had geduwd.
‘Waarom ga je niet lekker stront eten?’ Reetha stak haar hand uit en greep het zilveren en gouden potlood.
‘Hé! Daar zijn wíj mee bezig,’ zei ik en ik probeerde vergeefs de potloden uit haar hand te rukken.
‘Vraag maar aan je oma of ze nieuwe voor je koopt.’ Reetha bracht haar gezicht heel dicht bij het mijne. ‘Luister, boevenkind! Ik heb nieuw tekenpapier gevonden. Misschien gebruik ik dat wel om mijn bruine kistje mee te beplakken.’
Het papier dat Reetha bij zich had, kwam me bekend voor. Ik herkende het handschrift van mijn vader en de wazige stempel van de Richmond County-gevangenis.
‘Lieve Merry,’ las Reetha hardop voor, voor ik de brief uit haar hand kon grissen. ‘Oma schreef me dat je een 10 hebt gehaald voor je spellingtest. Gefeliciteerd, Sugar Pop!’
Crystal trok het papier uit Reetha’s hand, zodat ze nog maar een snippertje overhield, het puntje van de brief.
‘Ach, nu is hij gescheurd,’ zei Reetha. ‘Niet huilen hoor, Sugar Pop! Vertel eens, hoe verschrikkelijk was je moeder wel niet, dat je vader haar moest vermoorden? Was ze soms een hoer?’
Janine sprong tussen ons in. ‘Hoe lelijk was je wel niet eigenlijk, dat je moeder je Urethra heeft genoemd?’
‘Ik heet Reetha.’
Ik wilde de potloden grijpen die ze gejat had. Ze vertrok haar gezicht en beet in mijn hand, maar ik hield de zachte punten gewoon vast, want ik had er genoeg van dat ze steeds weer spullen van ons afpakte. Ze zette haar tanden in het topje van mijn duim.
‘Auw!’ schreeuwde ik en ik liet de potloden los.
‘Debiel,’ zei Janine.
‘Jankerd,’ schreeuwde Reetha terug, terwijl ze snel de paarse en rode potloden die naast Crystal lagen meegriste. Ik haatte haar. Ik haatte haar zo ontzettend dat ik zo de schaar uit de augurkenpot zou kunnen pakken en die recht in haar keel steken.
‘Lelijk littekenmonster,’ schreeuwde ik. ‘Iedereen haat je.’
De volgende dag werd ik wakker met een naar voorgevoel, wat je weleens hebt als je denkt dat er iets akeligs is gebeurd maar niet precies weet wat. Het was halfacht ’s ochtends, en we zouden over een halfuur gaan ontbijten. Het ontbijt op zondag was het lekkerste eten van de hele week. Pannenkoeken, ieder drie stuks.
Ik ging met mijn vinger over mijn borstkas. De geur van shampoo, na de douche gisteravond, hing nog in de lucht. Ik wilde mijn haar losmaken uit het staartje waarmee ik sliep.
Mijn staartje was verdwenen. Uit het elastiekje stak een kort, stekelig stompje.
Ik probeerde niet te huilen, helemaal niks te laten merken, want als je huilde hier op Duffy, dan werd alles alleen maar erger. Ik proefde de tranen achter in mijn keel. Ik voelde nog eens aan de achterkant van mijn hoofd, streelde het stompje waar mijn lange paardenstaart had gezeten.
Reetha lag te grijnzen in haar bed. Ik balde mijn handen tot vuisten, duwde mijn nagels diep in het vel van mijn handpalm. Enid zat in kleermakerszit op de vloer – waarschijnlijk op zoek naar kruimels om te eten, het varken.
Iedereen in de kamer hield zich stil.
‘Wat is er?’ vroeg Reetha. ‘Ziet huilebalkje er vandaag een beetje minder schattig uit?’
De krullen van mijn paardenstaart lagen verspreid over mijn kussen. Mijn handen trilden. Ik had de neiging naar de spiegel te rennen, maar dat pleziertje gunde ik Reetha niet. In plaats daarvan rukte ik een dik boek met harde kaft van de plank van Olive, het grootste dat ik kon vinden, en rende ermee naar Reetha’s bed. Haar pyjama was net een jongenspyjama, en ze stonk alsof ze zich daar beneden nooit waste.
Ik greep het boek met beide handen vast, tilde het zo hoog mogelijk boven mijn hoofd en liet het met een harde smak op Reetha’s hoofd neerkomen.
‘Vuil stinkdier.’ Ik sloeg haar nog eens, precies op de littekens op haar voorhoofd.
Reetha rolde opzij en trapte me in mijn buik. ‘Stijve Joodse trut.’
‘Hou op,’ waarschuwde Olive. ‘Er komt iemand aan.’
Ik rende terug en sprong in mijn bed, het boek van Olive in mijn trillende armen geklemd.
Onze huismoeder kwam binnen. ‘Wat is hier aan de hand?’ Ze ging alle bedden langs. ‘Merry, wat is er met je haar gebeurd?’
Ik beet op mijn lip. ‘Ik heb het geknipt,’ zei ik.
Ik lag met mijn gezicht naar de muur, en tekende met mijn vinger de omtrek van een hondensnuit op de viezige beige verf. Een cirkel, nog een cirkel, nog eentje, en een tong. Zachte, slappe oren. Iedereen was in de kerk. Ik trok de elastieken haarband die Janine me geleend had strakker om mijn oren, en deed net alsof niemand kon zien hoe lelijk ik eruitzag. Langere strengen haar en korte krulletjes staken uit als een kluwen losse draden. De huismoeder had gezegd dat ik een korte bob zou moeten nemen, zo’n kapsel waarmee je eruitzag als een jongetje dus. Als de doordeweekse huismoeder van de oudere meisjes morgen kwam, degene die over de kapsels ging, dan zou zij Reetha’s werkje afmaken. Ik schopte tegen de muur.
Direct nadat de meisjes naar de kerk vertrokken waren had ik de brieven van mijn vader verscheurd en ze door de wc gespoeld. Mijn geheime verstopplaats bleek immers niks waard geweest te zijn. Ik stapte met mijn voeten tegen de muur, omhoog en omlaag. Zachtjes. Want als mevrouw Parker-Snavelbek binnen zou komen en zag dat ik dit aan het doen was, zou ik van haar de muur schoon moeten boenen met dat bruine desinfecterende spul, waar je bijna gaten van in je hand kreeg.
‘Denk je soms dat mensen het leuk vinden om jouw voetafdrukken op de muur te zien staan, Meredith?’ zou mevrouw Snavelbek dan zeggen, terwijl ze me de schrobborstel overhandigde, dobberend in een emmer met zeepwater. Als ze me zou opdragen mijn bed van de muur te schuiven en de werkelijke zooi zou zien, dan zou ze me pas echt straffen. Kijk toch eens, zou ze schreeuwen. Snoeppapiertjes. Waar heb je die vandaan?
Als ze zag dat ik mijn eigen snoepvoorraad had, zou ik enorm in de problemen komen. We hoorden al het lekkers dat we kregen aan mevrouw Snavelbek te geven, om in de gezamenlijke doos te doen, maar ik probeerde al het lekkers dat ik van oma kreeg zelf te houden, al gaf ik natuurlijk wel de helft aan Lulu. Alles wat je aan mevrouw Snavelbek gaf, zag je nooit meer terug, behalve dan de allervieste dingen die ze niet lustte, zoals de gedroogde abrikozen die een meisje een keer van haar opa had gekregen.
De lege slaapzaal rook naar het giftige bruine desinfecterende spul en naar talkpoeder, naar bepoederde zweetvoeten. De meisjes op Duffy kochten het poeder bij John’s Bargain Store aan Flatbush Avenue – althans, degenen die geld hadden weten los te peuteren bij familieleden, als ze die hadden tenminste, en als ze geen familie hadden, dan stalen ze het gewoon van de andere meisjes – en strooiden het onder de goedkope kriebeljurken die iedereen op zondag naar de kerk aan moest.
Lulu kwam binnen terwijl ik met mijn handen onder mijn heupen aan het luchtfietsen was.
‘Waar ben je naar op weg?’ vroeg Lulu.
‘Haha. Erg grappig.’
Lulu ging naast me zitten. ‘Gaat het wel?’
‘Reetha maakt je af als ze wist dat je op haar bed zat,’ zei ik.
‘Ben ik even bang.’ Alsof ze dat nog eens wilde benadrukken, ging Lulu languit liggen, ze dreigde zelfs even haar schoenen op bed te leggen. Lulu was sinds haar dertiende verjaardag een keiharde geworden. Oma noemde haar een jeugdcrimineeltje in de dop.
‘Ik meen het, ga eraf,’ smeekte ik.
‘Oké, oké. Je lijkt wel een klein kind.’ Ze ging op mijn bed liggen. ‘Nou, gaat het wel goed?’
Ze wees met haar kin naar mijn hoofd en ik probeerde niet te gaan huilen; in plaats daarvan ging ik nog sneller en sneller luchtfietsen.
‘Ik zorg er wel voor dat ze dit nooit meer doen,’ zei ze.
‘Nee!’ schreeuwde ik. ‘Niet doen! Dat maakt het alleen maar erger. Dat weet ik zeker. Behalve dan als je ze zou vermoorden. Haha.’ Ik voelde aan de haarband, waar haar onder vandaan spriette. ‘Waarom haat ze me zo?’
‘Vanwege papa,’ zei Lulu.
‘Je geeft hem overal de schuld van.’
‘Hoe is het met oma?’ Lulu ging altijd meteen op een ander onderwerp over als papa ter sprake kwam.
‘Wel goed.’ Ik schopte met mijn voeten tegen de rand van het bed. ‘Je krijgt de groeten van papa.’
‘Heb ik daarom gevraagd?’ Lulu draaide zich op haar zij, met haar gezicht naar mij toe, haar hoofd in haar hand.
Ik ging rechtop zitten, in kleermakerszit. ‘Lulu, denk je dat papa over twintig of dertig jaar nog leeft?’
Lulu fronste haar wenkbrauwen. ‘Hoezo?’
‘Omdat hij zei dat hij dan misschien vrijkomt, over twintig of dertig jaar.’ Ik lette scherp op hoe mijn zus reageerde.
‘Dan leeft hij vast nog wel. Als iemand hem tenminste niet vermoordt in de gevangenis.’
‘Dat moet je niet zeggen.’ Ik trok mijn knieën op en drukte mijn kin op mijn borst, verborg mijn gezicht. ‘Mis je het niet om ouders te hebben, Lu?’ zei ik tegen een schaafwondje op mijn knie.
‘Ik denk er gewoon niet aan.’ Lulu prikte me met haar voet. ‘Dat zou jij ook niet moeten doen. Vergeet het. Het is voorbij, kom mee, dan gaan we naar de spelletjeskamer, Cluedo spelen.’
‘Denk je dat ik hier dood zal gaan?’ vroeg ik.
Lulu greep me bij mijn schouder en trok me overeind. ‘Waarom vraag je dat?’
‘Wat als iemand me hier vermoordt?’
Dat was niet helemaal wat ik bedoelde. Wat ik eigenlijk had willen zeggen was: wat als ík iemand vermoord? Dan zou ik pas echt een boevenmeisje zijn.
‘Ik haat het hier. Ik wil hier niet opgroeien.’ Ik duwde Lulu van me af en viel terug op mijn bed. ‘Ik ben nog liever dood dan dat ik hier woon.’