3
Lulu
1972
Er groeide donzig gras op mama’s graf. De onthulling van haar grafsteen kon nu elk moment beginnen. Mimi Rubee had me uitgelegd dat Joodse mensen de grafsteen een jaar lang bedekten en dan teruggingen om de doek eraf te halen, maar ik begreep nog altijd niet wat het allemaal te betekenen had.
Merry en ik stonden aan het voeteneinde van mama’s graf. De anderen stonden dicht bij elkaar bij de steen die nog met een doek was afgedekt. Niemand lette op ons. Ik probeerde niet te denken aan mama’s voeten, diep onder de grond. Ze lakte haar teennagels altijd felrood; dat had geen enkele moeder in Brooklyn, zulke mooie rode nagels. Zouden er flintertjes nagellak op haar botten achtergebleven zijn?
‘Ligt mama onder het gras?’ fluisterde mijn zusje Merry.
‘Haar lichaam wel,’ zei ik.
‘Ze is vast bang,’ zei Merry. ‘Het is daar denk ik heel donker.’
‘Het is eigenlijk net alsof ze slaapt.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Heel zeker.’
Mimi Rubee begon hoog te gillen toen de rabbi met zijn strenge blik de witte doek van de steen af trok. Merry en ik maakten van schrik een sprongetje naar achteren. Tante Cilla pakte Mimi Rubee’s elleboog vast. ‘Alles is goed, mam. Ze is nu op een betere plek.’
Mimi Rubee vertrok haar mond en perste haar lippen op elkaar; ik kreeg er kramp van in mijn buik als ze dat deed. ‘Een betere plek? Ze is helemaal niet op een betere plek.’ Ze wees met een knokige vinger naar het graf. ‘Ze ligt in een zwart gat waar die rotzak haar heeft gebracht.’
Merry slingerde haar plakkerige arm om de mijne en ik liet het toe, ook al was het zo warm dat als ik het zweet van mijn arm wreef er allemaal bolletjes vuil meekwamen. Ik snakte naar iets koels. Alles kriebelde, maar ik durfde niet te krabben.
Ik wilde met mijn hoofd tegen het koele graniet van mama’s grafsteen leunen en met mijn vingers langs de bloemen rond haar naam strijken: CELESTE ANASTASIA SILVER. GELIEFDE MOEDER. TOEGEWIJDE DOCHTER. LIEFHEBBENDE ZUSTER. Ze hadden mijn vader en zijn achternaam, Zachariah, ook onze naam, weggewist uit mama’s leven.
Alles in de wereld deed pijn.
Eenmaal weer thuis stond ik in de deuropening geleund en zag hoe Merry wegkroop bij Mimi Rubee. Ze zaten op de nieuwe slaapbank. Mimi Rubee had er verslagen uitgezien toen de verhuizers hem naar binnen droegen, met diepe vouwen in haar gezicht terwijl ze naar de bultige tweedbank keek die lomp tegen de muur geleund stond, en wachtte tot ze haar geliefde moderne Deense zitbank meenamen – de bank die Merry en mij zo gemarteld had. De dunne Deense matras bedekte nauwelijks de ijzeren spiralen die eronder zaten. Voordat Mimi Rubee hem wegdeed, hadden Merry en ik ontdekt in welke slaappositie we het minst last hadden van het ijzeren raster dat in onze rug prikte; we hadden onszelf aangeleerd met onze armen onder onze buik te slapen en in een onnatuurlijke kromming te liggen, helemaal gevoegd naar het bed.
De mensenmenigte in Mimi Rubee’s huis zorgde voor nog meer hitte in de toch al zo warme kamer. De man van tante Cilla, Hal, stond tegen haar aan gedrukt. Ze hield mijn neefje Arnie in haar armen op schoot. Ik walgde van Arnie. Negen jaar oud en dan nog zo bij je moeder op schoot zitten alsof je een baby was.
Merry kreeg vieze natte zoenen van mensen; ze smeekten haar bijna om hen te omhelzen. Daarna pakten ze mij even bij mijn elleboog om er een klein kneepje in te geven; ze keken me diep in de ogen en vroegen: ‘Hoe gaat het met je, liefje?’ – alsof we de beste vrienden waren, terwijl ik bijna zeker wist dat ze me absoluut niet zouden herkennen als ze me straks weer tegenkwamen op straat.
Er was helemaal niemand van mijn leeftijd, behalve dan mijn neefje Arnie, maar dan ging ik nog liever met een lepralijder spelen. Misselijkmakende oudevrouwenparfum vermengde zich met etensluchtjes afkomstig uit de keuken van Mimi Rubee. Iedereen had te veel van alles meegebracht, alsof eten een medicijn was tegen verdrietig zijn. De zus van Mimi Rubee, onze tante Vivvy, had een schaal meegenomen met gerookte zalm, roomkaas, bagels, plakjes vleeswaren en leverpaté.
Ik wurmde me de woonkamer binnen en pakte een dik chocoladekoekje van de stapel die was uitgestald op een bord met een gouden randje. Ik deed mijn best onzichtbaar te zijn en ging op een poef zitten. Ik beet mijn koekje af alsof het een puzzel was – bij de laatste hap wilde ik per se nog een stukje chocola overhouden.
‘Zo. Hoe gaat het nu op school, Lulu?’ vroeg oom Hal.
‘Goed.’
Mama zei altijd dat tante Cilla onze oom Hal zo onder de duim hield dat we hem maar beter oom Cilla konden noemen, maar hij was altijd aardig tegen mij. Als ik moest kiezen had ik liever oom Hal dan tante Cilla.
‘Haal je nog steeds allemaal tienen?’
‘Hm-mm.’ Het enige waar ik zeker van kon zijn in deze wereld was dat ik goede cijfers haalde en dat de leraren me aardig vonden. Het enige wat ik hoefde te doen was slim zijn, mijn huiswerk maken en mijn mond houden. Nu begon ik me een beetje zorgen te maken of de brugklas straks ook zo makkelijk zou zijn.
‘Lulu hoeft nooit hard te werken om goede cijfers te halen.’ Alleen tante Cilla was in staat om dit op zo’n manier te zeggen dat goede cijfers halen opeens iets slechts was.
‘Het is een slim meisje,’ zei oom Hal. ‘Ik zou willen dat Arnie het half zo goed deed op school als Lulu.’ Dit was voor oom Hal, die altijd probeerde zo min mogelijk aanstoot te geven, een gewaagde opmerking, bijna alsof hij tante Cilla recht in haar gezicht spuugde.
‘Dat kan hij makkelijk.’ Tante Cilla klemde mijn neefje nog wat dichter tegen zich aan. Arnie met zijn bange bolle ogen was net een zieke, dunne kip als je hem omhelsde. Als ze nog wat harder drukte, dan zouden zijn darmen zo door zijn mond naar buiten geperst worden.
‘Cilla, heb jij gezien hoe het met het eten staat?’ vroeg mijn oma.
‘Hier,’ zei tante Cilla, en ze gaf neef Arnie aan oom Hal. ‘Let jij even op hem.’
Wat zou er in godsnaam met hem kunnen gebeuren, anders dan dat hij misschien dood zou gaan van verveling? Het enige speelgoed dat we hadden, waren de dingen die Merry in het ziekenhuis had gekregen en mee naar huis had genomen, een jaar geleden. Ik miste de verzameling boeken die ik thuis had opgebouwd. Papa nam vaak nieuwe voor me mee op de dag dat hij zijn salaris kreeg. Papa hield van lezen. Mama las alleen maar tijdschriften.
Soms, heel even maar, dacht ik aan hoe het nu met papa zou zijn in de gevangenis. Zou hij iets te lezen hebben? Moest hij soep eten waar alleen maar aardappelschillen in dreven? Maar dan zag ik hoe Mimi Rubee naar de foto van mama keek, en herinnerde ik me weer hoe hij aan de deur had gerammeld, eindeloos aan de deur had gerammeld, en moest ik bijna overgeven.
Papa kon me helemaal niks schelen, geen ene moer.
Merry bleef maar vragen of ze hem mocht zien; Mimi Rubee werd er gek van. Volgens Mimi Rubee zouden we hem, als het aan haar lag, nooit van zijn leven meer zien, pas als Pasen en Pinksteren op één dag vielen. Als ze zulke dingen zei schreef ik stiekem met mijn vinger DANK U GOD op mijn arm. Ik wilde hem nooit meer zien. Zolang mijn bloederige-moordenaar-messenzwaaiende-deurram-melende-vader in de gevangenis zat, was ik veilig. Dan hoefde ik hem niet meer te zien of te ruiken of aan te raken en hij zou ook mij nooit meer aan kunnen raken.
‘Gaan we morgen nog naar oma Zelda’s huis?’ vroeg Merry.
‘Ja, ik zal je brengen, echt, en hou er nu maar een keer over op,’ zei Mimi Rubee. ‘Sta eens op. Je wordt te zwaar voor mij.’
Tante Cilla kwam weer terug; ze had nog altijd de kop koffie in haar hand waarin ze, dat had ik stiekem gezien, een flinke scheut Crown Royal Whisky had gedaan. ‘Ik kan gewoon niet geloven dat je ze elke week weer naar die vrouw brengt,’ zei ze.
Merry rolde zich op de vloer op tot een bal en leunde tegen mijn knieën.
‘Hoe was het op de kleuterschool?’ vroeg oom Hal aan mijn zusje.
‘Goed.’ Merry fronste, waarschijnlijk omdat school voor haar tegenwoordig een hel was. Sinds ze twee keer in haar broek had geplast, noemden de kinderen mijn zusje ‘pisbroek’. In de pauze werd ze gepest omdat ze niet met de bal kon gooien, wat kwam door de littekens op haar borst. Ook al zaten we nu op een andere school, toch wist iedereen alles over ons, de meisjes wier vader hun moeder had vermoord. Daarbij was Merry ook nog gekroond tot het meisje dat was neergestoken door haar vader.
We hadden geen van beiden vriendjes en vriendinnetjes om mee te spelen sinds we bij Mimi Rubee woonden.
‘Ik wil wedden dat je het mooiste meisje van de hele klas bent,’ zei oom Hal tegen Merry.
‘Mooi zijn, daar kom je niet zover mee,’ zei tante Cilla zuur. ‘Kijk maar naar Joey, die was ontzettend aantrekkelijk toen Celeste hem leerde kennen. Zo knap als een filmster. En waar zit-ie nu?’
‘Celeste was pas echt beeldschoon. Joey had iets ordinairs, vergeleken bij haar.’ Tante Vivvy schudde haar hoofd. ‘Ze had nooit met hem moeten trouwen. Je had dat moeten tegenhouden,’ zei ze tegen Mimi Rubee.
‘Denk je soms dat we dat niet geprobeerd hebben?’ zei Mimi Rubee. ‘Ik denk dat hij haar expres zwanger heeft gemaakt, om er zeker van te zijn dat ze bij hem bleef. Ze had een filmster kunnen worden als ze niet met hem getrouwd was. Dat wist hij maar al te goed.’
‘Het is een monster. Een beest,’ zei tante Cilla.
Dacht ze soms dat Merry en ik doof waren? Achterlijk?
‘Hou op, Cilla,’ zei Mimi Rubee. ‘Kleine potjes hebben grote oren.’
‘We kunnen onze ogen er toch niet voor sluiten, mama,’ zei tante Cilla. ‘Wil je soms dat ze hier blind voor blijven? Denk je dat het verstandig is om ze naar zijn moeders huis te sturen? Sorry, maar dat wilde ik toch gezegd hebben.’
Al die priemende blikken die op ons gericht waren – ik had zin om het huis uit te rennen en iets heel bijzonders te doen, zoals een bal helemaal naar Coney Island gooien of de hele encyclopedie uit mijn hoofd leren.
Het was allemaal zo verwarrend. Oma Zelda had gezegd: ‘Vergeet niet waarom jullie vader geen proces heeft willen doorlopen, meisjes. Hij wilde jullie moeders naam niet bezoedelen, dat is de reden dat hij schuld heeft bekend.’ Toen ik dat hoorde wilde ik alleen maar schreeuwen, diep vanbinnen, niets kan wat papa heeft gedaan nog goedmaken. En toch, als Mimi Rubee hem een monster noemde, dan voelde ik mijn hart ineenkrimpen, en ik wist niet waarom.
‘Tenslotte,’ zei tante Cilla nog, en het was net alsof ze in slow motion sprak, ‘weet je het gewoon niet, hè? Misschien kwam het vergif wel van Zelda. En wie zegt dat het niet erfelijk is?’
De mond van mijn tante zag er nattig en lelijk uit. Haar oranje lippenstift deed me denken aan een plak Velveeta-kaas. ‘Ze hadden hem de doodstraf moeten geven. Hij had moeten branden in de hel voor wat hij gedaan heeft.’
Merry’s schouderbladen boorden zich diep in mijn knieën toen ze nog verder van tante Cilla vandaan probeerde te kruipen.
‘De kinderen,’ waarschuwde oom Hal.
‘De kinderen moeten dit ook weten. Of gaan we er soms een geheim van maken?’ Tante Cilla richtte zich tot ons en zwaaide met haar vinger. ‘Jullie, meisjes, moeten de rest van je leven op je tellen passen.’
Mimi Rubee begon weer te huilen. Ze huilde zo hard dat al haar make-up uitliep; ze zag er oud en uitgeblust uit, maar tante Cilla bleef maar zuigen totdat oom Hal zei: ‘Genoeg nu.’
‘Maar ik mis Celeste,’ jammerde tante Cilla.
‘Ik weet het, maar dan nog. Je kunt zulke dingen niet zeggen,’ zei hij terwijl hij over haar rug wreef. ‘Je maakt iedereen overstuur.’
‘Waarom verdedig je hem?’
Oom Hal zuchtte en trok zijn hand terug. ‘In ieder geval heeft hij ons de ellende van een rechtszaak bespaard.’
‘Moet ik daar dankbaar voor zijn? Ik zal pas dankbaar zijn als hij dood is. Ik wil dat hij vergast wordt, ik wil dat hij op de elektrische stoel wordt gezet.’
‘Nee! Niet mijn papa doodmaken,’ schreeuwde Merry. Ze sprong op en richtte zich tot Mimi Rubee. ‘Ik wil naar oma Zelda. Ik wil papa zien.’ Ze rende naar tante Cilla en gaf haar een schop. ‘Oma zal me meenemen en jij kan haar niet tegenhouden.’
Iedereen staarde naar Merry met een blik alsof het vloerkleed door de kamer danste en de stoel was begonnen te praten, maar ik wist wel dat dit eraan zat te komen. Door het lieve, schattige uiterlijk van mijn zusje dacht iedereen dat ze ook alleen maar lief en schattig wás, maar Merry was degene geweest die dichter en dichterbij gekropen was toen mijn ouders hun laatste gevecht uitvochten. Als ze werd getart, tartte Merry altijd terug.
‘Hou daarmee op, Merry,’ riep tante Cilla. ‘Hou daar onmiddellijk mee op.’
Merry balde haar vuistjes en sloeg ermee op haar bovenbenen. ‘Jij ophouden. Jij ophouden! Jij ophouden!’ Ze begon steeds harder te schreeuwen. ‘Ik wil papa zien. Ik wil hem zien. Ik haat jou. En ik haat het hier!’
‘Zorg dat ze ophoudt, Lulu.’ Mimi Rubee hield haar hoofd in haar handen en wiegde met haar lichaam heen en weer. ‘Zorg dat je zusje ophoudt.’
Ik schudde nee en stak mijn handpalmen naar voren om machteloosheid uit te drukken. Ze hadden geen idee. Merry sloeg niet zo vaak door, maar als dat gebeurde, kon alleen papa nog contact met haar krijgen. Succes ermee, tante Cilla.
Merry viel op haar knieën en vouwde haar handen alsof ze aan het bidden was. ‘Alsjeblieft, alsjeblieft. Breng me naar papa toe.’
Mijn keel snoerde zich dicht. Ik had de neiging mijn zusje te troosten maar ook de neiging haar te slaan omdat ze zo deed, omdat ze papa deze kamer binnen had gebracht. Elke nacht voordat we gingen slapen fluisterde Merry zijn naam in mijn oor, vouwde ze hem als een deken over ons heen. Ik kon haar bijna alles laten doen, behalve haar ervan weerhouden bij papa te willen zijn.
Oom Hal tilde Merry op en wreef over haar rug. Ze trappelde met haar benen en huilde. Ik keek jaloers toe hoe hij haar zachtjes toesprak. ‘Maak je geen zorgen, liefje. We zorgen er wel voor dat jij je papa te zien krijgt. Dat beloof ik.’
Drie maanden later liepen we de trappen van Duffy Parkmans Tehuis voor Meisjes op; Merry’s hand beefde in de mijne. Ik probeerde te doen alsof ik sterk was en me nergens zorgen over maakte. Terwijl we de eindeloze granieten trap op klommen, klonk het geluid van onze voetstappen dof op. Oom Hal deed de gehavende houten voordeur open en we stapten een grote gang in waar verschillende matglazen deuren op uitkwamen. Onder onze voeten strekte een smoezelige marmeren vloer zich uit. Het gebouw leek ontzettend oud; misschien hadden er vroeger wel echte prinsessen in deze gangen rondgedwaald, fantaseerde ik.
‘Het komt goed, meisjes,’ zei oom Hal.
Ja hoor, oom Hal.
Niet alleen zou het absoluut niet goed komen, dit ging gruwelijk worden. Voor mijn gevoel konden er elk moment zombieachtige schoolmeisjes in lange grijze jurken uit een van deze deuren komen schuifelen, maar het bleef stil en leeg in de gang. Het was maandag en ik ging er maar van uit dat alle meisjes op school zaten. Oom Hal had een dag vrij genomen, al zijn patiënten die een afspraak met hun tandarts hadden, afgezegd, om ons hiernaartoe te brengen. Tante Cilla bleef in bed liggen met een nat washandje op haar voorhoofd; ze deed alsof we dood waren, net zo dood als mama en Mimi Rubee, die een beroerte had gehad en vier weken geleden was overleden. Sindsdien hadden we bij tante Cilla en oom Hal gewoond.
‘Alsjeblieft, kunnen we niet naar oma Zelda?’ fluisterde Merry terwijl oom Hal ons in de richting van een deur leidde met daarop in onheilspellende vette letters het woord ADMINISTRATIE.
‘Ze kan niet voor ons zorgen, dat weet je best, dus hou op dat te vragen,’ fluisterde ik terug toen oom Hal geen antwoord gaf.
‘Wanneer neemt ze me weer mee naar papa?’ vroeg Merry.
Oma Zelda had Merry voordat Mimi Rubee doodging één keertje meegenomen naar papa, en nu was het Merry’s mantra geworden. Neem me mee naar papa, neem me mee naar papa. Elke keer als ze dat zei haatte ik het nog meer, en ik had zin om haar te knijpen, net zo lang tot ze helemaal geen behoefte meer zou hebben om papa te zien.
‘Dat merk je vanzelf,’ zei ik. ‘En nu je mond houden, anders mogen we hier niet eens wonen. En weet je wat er dan met ons gebeurt?’
Merry schudde van nee.
‘Dan komen we in de goot terecht en moeten we eten stelen, en kleren,’ zei ik. ‘Dát is wat er dan gebeurt.’
Ik hoopte eigenlijk dat oom Hal tegen me zou zeggen dat ik overdreef, maar hij bleef zonder iets te zeggen naar de stoffige schilderijen van indianen kijken die tussen een klok en een rijtje ingelijste, met blauw garen op vergeelde mousseline geborduurde spreuken aan de muur hingen.
Misschien dat we inderdaad in de goot terecht zouden komen. Misschien zouden ze ons hier wegsturen als we niet braaf genoeg waren. Misschien dat tante Cilla op een dag de Daily News zou openslaan om erachter te komen dat de politie onze bevroren lichamen ergens op straat gevonden had.
Ik wil niet hebben dat Joeys dochters hier komen wonen. Niet in mijn huis. Dat had ik tante Cilla vlak na de begrafenis horen zeggen. ‘Dat ze hier zijn voelt alsof mijn kishkes eruit gerukt worden,’ had ze gesist tegen een aantal familieleden die we nog nooit eerder hadden gezien. ‘Mijn moeder is dood, mijn zuster is dood, allemaal door die man. En nu moet ik elke dag tegen díé twee aankijken?’
Merry en ik hadden vanuit de deuropening van haar brandschone keuken geluisterd naar wat tante Cilla allemaal zei; de meest voorbeeldige meisjes van Brooklyn, die juist op het punt stonden de keuken in te gaan om hun hulp aan te bieden bij het naar binnen dragen van de schalen met koude vleeswaren en braadvlees, de mand met bagels, de gerookte zalm die lag uitgespreid in de vorm van vettige oranje molenwieken. Konden we misschien de koekjes uit al die witte doosjes van de bakker halen en ze op de zilveren schalen van tante Cilla leggen, wilden we net beleefd gaan vragen, om te tonen dat we zulke welgemanierde meisjes waren. Nu Mimi Rubee dood was en oma Zelda te ziek om voor ons te zorgen omdat ze suiker had, wisten we niet waar we nou zouden gaan wonen.
Misschien dat tante Cilla, als we ons nu heel, heel erg goed gedroegen, wel van gedachten zou veranderen over ons.
‘Elke keer als ik naar ze kijk, moet ik aan hém denken. Het zijn net zwarte vlekken die een smet werpen op de herinnering aan mijn zus, een donkere schaduw die de nagedachtenis aan mijn moeder bezoedelt,’ had tante Cilla tegen een groepje familieleden gezegd.
Ik keek nog even goed naar Merry, om er zeker van te zijn dat ze haar kleren niet vies had gemaakt tijdens de reis van tante Cilla’s huis naar Duffy, het tehuis. Vervolgens probeerde ik niet naar oom Hal te kijken en bestudeerde daarom de geborduurde teksten, de vermanende boodschappen aan de muur. DANKBAAR ZIJN STREKT TOT VREUGDE, DE BIJBEL: PSALM 147, las ik, en ik wilde net de rest gaan lezen, toen een vrouw vanachter de matglazen deur van de administratie de gang in stapte.
De dwergachtige vrouw had iets kinderlijks, tot je de frons zag die in haar gezicht gegroefd stond. Ze zette haar handen op haar dikke heupen en vroeg: ‘Ja?’
Oom Hal kuchte even voordat hij begon te praten. ‘Mevrouw Parker?’ De vrouw knikte alsof ze honderd koppen groter was dan oom Hal. ‘Hal Soloman. We hebben elkaar vorige week gesproken?’
Ze knikte nog eens nadrukkelijk en vouwde haar armen voor haar kippenborst. ‘U heeft Louise en Meredith bij u?’ vroeg ze.
‘Hier zijn ze.’ Oom Hal gaf ons een zetje, met zijn hand op onze rug.
‘Louise is de oudste, hè?’ Mevrouw Parker bewoog haar hoofd met een rukje opzij. ‘Jij bent elf?’
‘Ja, mejuffrouw,’ zei ik. Ik had nog nooit iemand met mejuffrouw aangesproken, maar deze vrouw was duidelijk een mejuffrouw.
Merry snotterde.
‘Merry en Lulu, zo noemen we ze.’ De hand van oom Hal rustte nog altijd op Merry’s schouder.
‘Juist. U bent niet hun wettige voogd, klopt dat?’ vroeg ze. ‘Dat is hun grootmoeder? Zelda Zachariah?’
‘Ik heb alle papieren bij me, zoals u had gevraagd.’ Oom Hal haalde een envelop uit de binnenzak van zijn colbertje.
Mevrouw Parker pakte haar bril die aan een ketting rond haar nek hing en zette hem op haar dikke neus. Ze klakte met haar tong terwijl ze de stapel papieren met zwarte lettertjes doornam en hield daar alleen maar mee op omdat Merry’s ingehouden huilen te luid klonk om nog genegeerd te worden. Mevrouw Parker deed haar bril af, hield haar hoofd schuin en pakte Merry bij haar kin.
‘Meredith, klopt dat? En jij wordt in december zeven?’
Merry knikte.
Mevrouw Parker boog voorover en klopte mijn zusje op haar schouder. ‘Jij gaat naar de slaapzaal die De Blauwe Vogel heet, met blauwe dekens en blauwe pyjama’s.’ Ze zei het op een toon alsof dit Merry gerust moest stellen. ‘Je krijgt een kast en een plankje voor je boeken, als je die hebt.’
Mijn zusje knikte weer.
‘Meestal is er hier niemand die je even vast kan houden als je moet huilen. Het is treurig, maar het zij zo. Het beste wat je kunt doen is jezelf leren troosten. Ik adviseer nieuwe meisjes altijd om zo snel mogelijk een hobby te nemen. Je kunt kiezen uit borduren of haken. De East Side Women’s Group doneert verschillende pakketten. Je zaalmoeder zal je die wel laten zien.’