1

“Hij is een door en door fatsoenlijk man,” zei Johns. “Zijn integere reputatie staat buiten kijf. Hij had duidelijk een goede reden om eerder te vertrekken en daarom moeten we hem het voordeel van de twijfel geven. Het behoeft geen betoog dat deze ontwikkeling geen gevolgen heeft voor onze eigen afspraken. We gaan gewoon door met onze voorbereidingen volgens plan.”

“Maar hij ligt nu op voorsprong!” sputterde Summerfield tegen.

“Dat geeft niks,” antwoordde Johns. “Het is geen wedstrijd wie er het eerste is en ik wil niet dat iemand in die termen denkt. Het belangrijkste is dat we eerst deze klus klaren. Wanneer wordt het donker, Scagg?”

“Ongeveer over een uur.”

“Goed dan. De temperatuur is al aardig aan het dalen dus we moeten de kachel aanmaken. Daarna gaan we bekijken of we nog wat voorraden aan land kunnen brengen.” Johns gluurde om de blokhut heen. “Ik moet zeggen dat ze het keurig hebben achtergelaten. Echt spik en span. Je zou niet zeggen dat hij een paar dagen geleden nog bezet was.”

“Ze hebben zelfs de steenkoolvoorraad aangevuld,” zei Scagg.

“Ja, inderdaad. Ze hadden duidelijk verwacht dat we ze flink op de hielen zouden zitten. Nou, laten we maar gebruikmaken van hun goedheid. Maak jij het vuur aan, Summerfield?”

“Komt voor elkaar.”

“Goed. Als jij je daarmee bezighoudt dan kan de rest aan de slag om The Centuhon uit te laden.”

Johns draaide zich om, liep voorop naar buiten en werd gevolgd door de meeste anderen. Alleen Summerfield en Plover bleven achter. Zij stonden naar de kachel te staren toen Plover zijn handen op de ijzeren plaat legde.

“Ijskoud,” zei hij. “Die is al minstens een week niet aan geweest.”

“Zo lang?” vroeg Summerfield.

“Minstens. En het kan me niet schelen wat Johns zegt over integriteit: volgens mij zijn ze zo snel ze konden vertrokken.”

“En hebben ze een zak kolen als goedmakertje achtergelaten.”

“Precies.” De deur ging open en Scagg keek naar binnen. “Heren, lukt het om met z’n tweeën een vuurtje aan te maken?”

“We stonden even te praten,” zei Plover.

“Dat zie ik.”

Scagg zei niks meer, maar wachtte in stilte af toen Summerfield zich snel vooroverboog om het klusje te klaren. Intussen knoopte Plover zijn jekker dicht, stak zijn handen in zijn zakken en ging naar buiten.

De blokhut stond op een laaggelegen landtong. Beneden bij de waterkant werd een aantal dozen, zakken en kratten uit de sloep gehaald. Met twee man zaten ze aan de riemen en zo gauw alles was uitgeladen, roeiden ze weer terug naar de ankerplaats om meer voorraad op te halen. Op instructies van Scagg ging Plover Johns helpen. De muilezels zaten met touwen aan elkaar vast en zwommen naar de kust waar Johns ze stuk voor stuk onderzocht toen ze het strand hadden bereikt.

“We zetten ze in de luwte van de blokhut nadat ze warm mengvoer hebben gekregen,” kondigde hij aan toen Plover zich bij hem voegde. “Ze moeten een tijdje acclimatiseren na al die dagen op zee. Misschien kun jij een soort afdak maken; een zeildoek dat je over een paar palen heengooit of zoiets.”

“Ik zal zien wat ik kan doen,” zei Plover.

“Uitstekend.”

Toen Johns zijn goedkeuring had uitgesproken stonden de twee nog enkele minuten te kijken naar de ezels die samengedromd stonden. Hun touwen hingen slap nu ze voor de warmte bij elkaar waren gekropen.

“Zo op het oog zijn ze in goede conditie,” merkte Johns uiteindelijk op. “Toch moeten we ze voorlopig maar niet aan het werk zetten. Ze hebben nog een zware tijd voor de boeg en we moeten hun krachten sparen.”

“Zal ik even kijken of Seddon wat spullen voor me heeft?”

“Ja,” zei Johns. “Ik heb hem aangesteld als hoofdkwartiermeester dus als je hem vertelt wat je nodig hebt dan komt het wel goed. Nu moet ik Scagg even spreken.”¬

 

“Ik denk erover om de mannen vanavond de keus te geven. Om onze laatste dag op zee te markeren, kunnen ze kiezen vannacht aan boord van The Centuhon te blijven of in de blokhut te slapen. Ze mogen het zelf weten. Persoonlijk ben ik blij dat ik op terra firma sta, maar sommigen zullen iets meer moeite hebben met het afscheid.”

“Ze zullen er gauw genoeg aan moeten wennen,” zei Scagg.

“Je hebt gelijk,” antwoordde Johns. “Hoe dan ook, ik denk dat ze het gebaar wel op prijs zullen stellen. Kun jij ervoor zorgen dat iedereen op de hoogte is?”

“Zoals u wenst, Mr Johns. Was er verder nog iets?”

“Op dit moment niet. Alles lijkt op rolletjes te lopen. Maar ik veronderstel dat je wel wat extra mankracht kunt gebruiken?”

“Ja, dat zou wel helpen.”

“Goed dan,” zei Johns. “Tot de schemering sta ik tot je beschikking.”

“O, ik bedoelde niet…”

“Al goed, Scagg. We zullen allemaal onze schouders eronder moeten zetten als we van deze expeditie een succes willen maken. Wat kan ik voor je doen?”

“Nou, de sloep die net terugkomt moet uitgeladen worden.”

“Juist. Laat dat maar aan mij over.”

“Dank u, meneer.”

Scagg keek hoe Johns door het zand ploeterde om bij de boot te komen. Toen ging hij weg en kwam hij Cook tegen die bezig was een stapel kratten vast te sjorren. “Als je daarmee klaar bent, moet je Mr Johns een handje helpen,” beval Scagg hem. “En zorg ervoor dat hij geen natte voeten krijgt.”

De rest van het werk was rechttoe rechtaan: ze moesten gewoon zoveel mogelijk voorraad binnenhalen voor het donker werd. Niemand hield op met werken tot de kust volledig verduisterd was door de nacht. Pas toen riep Scagg iedereen naar de blokhut voor het avondeten. Johns keerde in zijn eigen tempo terug, nadat hij eerst het kamp vluchtig had geïnspecteerd. Toen hij uiteindelijk binnenkwam werd hij begroet met een algemeen gejuich. Er was een fles opengetrokken om hun aankomst te vieren en toen ze zich rondom de kachel hadden verzameld, zette hij zijn plannen voor de volgende dag uiteen.

“We hebben tot nu toe uitstekende vooruitgang geboekt,” begon hij. “Als we in hetzelfde tempo doorgaan, hebben we de hele voorraad voor het middaguur aan wal. Daarom wil ik, afhankelijk van het tij, kijken of we The Centurion op het strand kunnen trekken. Kan dat volgens jouw berekeningen, Chase?”

“Dat zal wel gaan, Mr Johns.”

“Goed. Het is een zware klus, daar ontkomen we niet aan, maar dan kunnen we met een gerust hart de reis aanvaarden in de wetenschap dat het schip veilig is. In de tussentijd stel ik voor dat we er vroeg in gaan. Jullie krijgen je taken bij zonsopgang te horen.” Johns hield even op en keek om zich heen. “Waar zijn Blanchflower en Firth trouwens?”

“Zij hebben ervoor gekozen om vannacht aan boord te blijven,” zei Scagg. “Ik heb ze gezegd dat ze bij dageraad met de sloep moeten komen.”

“Met lading, mag ik hopen?”

“Natuurlijk, meneer. Blanchflower weet wat we nodig hebben.”

“Scagg, ik zie dat je alles goed hebt geregeld dus ik kruip maar eens onder de wol als niemand daar bezwaar tegen heeft. Ik neem een van de bovenste bedden. Welterusten iedereen en gefeliciteerd: we hebben onze eerste schreden gezet.”

Johns werd weer toegejuicht terwijl hij via de ladder zijn bed beklom. Toen de mannen rustig doorgingen met avondeten, schreef hij het volgende in zijn journaal:¬

 

Tostig is op pad gegaan. Wij zullen te gepasten tijde volgen

 

Bij zonsopgang verscheen er in het oosten een groenig waas aan de hemel dat geleidelijk uitgroeide tot een stralende pracht. Terwijl de duisternis langzaam verdween, kwam Cook uit de blokhut tevoorschijn en trok hij een grimas naar de zee. Hij deed de deur achter zich dicht, vouwde snel Johns’ vaandel open, trok het op aan de vlaggenstok en zette het vast. Toen ging hij weer naar binnen. Een tijdje later kwam er rook uit de schoorsteen. Rond diezelfde tijd verscheen Blanchflower op het voordek van The Centurion. Hij keek naar het vaandel dat stijfjes klapperde in de wind en ging onmiddellijk naar beneden om Firth wakker te maken.

Nu deed Medleycott de deur van de blokhut open en staarde naar buiten. Na een paar tellen riep iemand van binnen dat hij de deur direct dicht moest doen en hij deed wat hem werd gevraagd voor hij naar de waterkant slenterde. Aan de horizon maakte het vroege licht plaats voor kille grijsheid. Medleycott raapte een platte kiezel op en scheerde hem over de golven. Toen kwamen Blanchflower en Firth in beweging op The Centurion. Hij keek hoe ze wat dozen in de sloep laadden, naar beneden klommen en vertrokken.

“Iedereen moet proberen om voor het ontbijt een uur te werken,” zei een stem achter hem.

Hij keek om en zag Plover die het strand op liep.

“Ja,” zei Medleycott. “Dat had ik ook gezien toen ik de taakverdeling doornam. Wel een goed idee eigenlijk. Goedemorgen, trouwens.”

“Morgen,” antwoordde Plover. “Ik denk dat het Johns’ manier is om ervoor te zorgen dat we allemaal een gezonde eetlust hebben.”

Ja.

“Alsof dat niet zou lukken op een plek als deze.”

“Ik denk dat alles wat ons in beweging zet alleen maar in ons voordeel werkt,” begon Medleycott. “Hoe sneller we klaar zijn, hoe sneller we landinwaarts kunnen gaan.”

“Het zal wel.”

“Hou je buik in. Daar komt Scagg.”

De sloep was nu halverwege de kust, dus liepen ze met z’n tweeën naar de branding om klaar te staan als hij aankwam. Op hetzelfde moment kwam Scagg uit de blokhut, gevolgd door Seddon, Chase en Cook. De voorraad werd snel aan land gezet en naar een hoger gelegen plek gebracht. Op bevel van Scagg ging de sloep nog drie keer heen en weer gedurende dat eerste deel van de dag, en halverwege de ochtend stond alles wat draagbaar was bij de blokhut opgesteld. Na het ontbijt vroeg Johns aan Scagg of hij Chase voor een uurtje kon ‘lenen’. Scagg stemde in en samen gingen ze op weg voor een korte inspectie van de kust. Ondertussen was The Centurion gereed om aan land getrokken te worden. Rond de middag werden de touwen tevoorschijn gehaald en verstevigd. Vervolgens werd de ballast gelost en kon het vaartuig meedrijven op het tij. Plover en Summerfield hadden de ezels ingespannen en deze werden nu naar de waterkant gebracht. Toen werd The Centurion geleidelijk aan land getrokken waarbij de gehele bemanning de ezels bij de laatste meters hielp. Johns en Chase waren net op tijd terug om mee te helpen en trokken samen met de anderen aan de touwen. Uiteindelijk werden er houten steunen onder de romp gelegd en werd er een zeildoek gespannen om het schip tegen het weer te beschermen.

Verderop aan de kust, ongeveer 800 meter ten oosten, lag al een aan land getrokken schip. Toen het meeste werk was gedaan, laste Johns een pauze in en gingen hij en Scagg een kijkje nemen bij het andere schip. Het was een omgebouwde stoomsleper die veel op hun eigen schip leek, maar iets minder lang was en de naam Perseverance droeg. Het was blauw geschilderd met gele potdeksels (The Centurion was rood met wit) en zat vast in een geïmproviseerde houten stellage. Het was volledig beveiligd tegen storm, ook door het zand dat langzaam rondom de kiel was gekropen.

“Zeer degelijk werk,” zei Johns, die de spanning op een stormlijn testte. “Geen los onderdeel te bekennen.”

“Hij heeft niks aan het toeval overgelaten,” merkte Scagg op.

“Elk onderdeel op de juiste plaats, precies zoals ik had verwacht. En zie je dat hij zelfs een paal aan het begin van zijn pad heeft gezet? Chase en ik ontdekten die net toen we op onderzoek uitgingen.”

“Dus u weet welke route hij heeft genomen?”

“Daar zijn we redelijk zeker van,” antwoordde Johns. “Voorzover wij het kunnen bekijken is hij in de richting van die droge rivierbedding gegaan die we gisteren zagen toen we de kust naderden.”

“Maar is dat niet de kant die u het liefst op wilde gaan, meneer?”

Johns glimlachte. “Oorspronkelijk wel, Scagg. Maar het lijkt me niet zinnig dat twee groepen hetzelfde pad bewandelen. Het kan zelfs beter zijn om een tweede, alternatieve route te vinden. Vanuit dit standpunt heb ik besloten dat we een westelijkere route nemen dan die van Tostig.”

“De rivierbedding lijkt verreweg de makkelijkste weg,” bracht Scagg naar voren. “De natuurlijke weg is vaak het best.”

“Misschien wel,” Johns glimlachte weer. “Maar ik weet zeker dat onze reis veel interessanter zal zijn.”

Op dat moment klonk er geschreeuw uit het groepje werklui. Daarna ontstond er commotie rondom The Centurion. Ze snelden terug en kwamen halverwege Plover tegen. Ze stopten om zijn verslag te horen.

“Ik ben bang dat er een ongeluk is gebeurd.”

“Wat is er dan gebeurd?” vroeg Scagg.

“Nou, een paar van ons besloten om wat extra wiggen onder de romp de drijven. Om het steviger te maken, dachten we.”

“Wie is ‘we’?”

“Een paar van ons.”

“En?”

“Helaas zijn we te ver doorgeschoten en is de boot voorover gekanteld. Een van de ezels is verpletterd onder de boeg.”

“Wat?!” brulde Scagg en hij snelde weer weg. Johns zei niks, maar volgde de anderen die naar de plek gingen waar het ongelukkige dier gevangen lag. Het zat nog steeds aan de andere ezels vast die werden uitgespannen en voorzichtig werden weggeleid door Summerfield en Firth. Scagg keek nog een paar seconden naar het tafereel voor hij zich naar Plover omdraaide.

“Waarom stonden ze niet op een veilige afstand?!” vroeg hij. “En wie kwam er op het idee om extra wiggen te plaatsen zonder eerst met mij of Mr Johns te overleggen?!”

Plover gaf geen antwoord.

“Nou?” zei Scagg.

Toen Plover voor hem stond en klaarblijkelijk om een antwoord verlegen zat, verbrak Johns uiteindelijk de stilte.

“Het maakt niet uit, Scagg,” zei hij.

“Maar het is zo’n verspilling, meneer!”

“Ik weet het, ik weet het. Maar wat er is gebeurd was duidelijk een ongeluk en het heeft ons een kostbaar lesje geleerd. We zullen het gewoon met één ezel minder moeten doen, meer niet.”

Hij haalde een revolver uit zijn zak die hij laadde en aan Scagg gaf. Scagg gaf hem door aan Cook die naar de ezel liep en hem snel afmaakte. Toen draaide Johns zich om en richtte zich tot de mannen. “Kunnen jullie in het vervolg wat voorzichtiger zijn? Ik wil er niet nog een verliezen.”

“Sorry voor mijn aandeel in het voorval,” prevelde Plover.

“Al goed,” antwoordde Johns. “Dan wil ik nu dat een stel van jullie de boot overeind trekt en in veiligheid brengt. Zou jij dat op je kunnen nemen, Scagg?”

“Ik denk dat dat wel gaat lukken als we de koppen bij elkaar steken.”

“Mooi.”

“En die ezel moet begraven worden.”

“Natuurlijk.”

“U kunt het gerust aan mij overlaten, Mr Johns. Ik denk dat u zich wel met belangrijker zaken kunt bemoeien.”

“Goed, Scagg. Bedankt. Ja, ik zou met Chase de mogelijke routes kunnen doornemen. Misschien kunnen we nog een wandelingetje maken voor het donker wordt.”

“Geweldig!” zei Cook. “Lakens, kussens en matrassen. Dat is nog eens wat anders dan dat gezwaai in die verdomde hangmatten.”

“Ik zou er maar flink van genieten,” merkte Sargent op. “Als we aan de tocht beginnen zul je het met je slaapzak moeten doen.”

Cook ging languit liggen en geeuwde. “Ja, daar ben ik me volledig van bewust, dankjewel,” zei hij. “Maar ik ga pas me verdiepen in opofferingen en afzien als we het bevel hebben gekregen om te vertrekken en geen moment eerder.”

“Er zal geen enkele luxe meer zijn,” ging Sargent verder. “Geen kruiken. Geen dik beboterde toast. Geen marmelade of lemon curd. En geen warme chocolademelk voor het slapengaan.”

“Geen warme chocola? Waarom niet in godsnaam?”

“Omdat we in plaats daarvan een moutmelkdrankje krijgen.”

“Lieve hemel.”

“Wat je zegt. Ik heb gehoord dat het met poedermelk wordt gemaakt.”

“Hoe dan?”

“Geen idee, maar blijkbaar zweert Johns erbij. Hij heeft er een hele krat van meegenomen.”

“Dat moet dan een van zijn ‘vernieuwingen’ zijn.”

“Ja, ik denk het.”

Cook rolde van zijn stapelbed en sjokte naar het fornuis. “Nou ja, als het die verdomde kou buiten de deur houdt, ben ik er wel voor in. Ik hoorde dat het kwik vannacht naar vijftien onder nul is gedaald.”

“Dat stelt niks voor,” zei Sargent. “Over een week of twee is de zon verdwenen. Dan zullen we het pas echt merken. Doe je er even wat kolen in?”

“Goed.”

In de hoek stond een emmer met kolen die Cook greep, omhoog zwaaide en in het fornuis leegstortte. Hij deed dit zo achteloos dat er zwart roet op de vloer terechtkwam. Hij sloot de klep en stelde de vlam bij voor hij een bezem pakte om het op te vegen. Sargent had intussen een laken van zijn bed gepakt dat hij uitklopte.

De deur ging open en Scagg keek naar binnen. “Voorjaarsschoonmaak, heren?”

“Niet echt,” zei Cook.

“Wat zijn jullie dan aan het doen?”

“Niks.”

“Waarom niet?”

“We dachten dat het een rustdag was,” zei Sargent. “Er staat toch niks op het programma vanochtend?”

“Dat komt omdat je uit eigen beweging klusjes moet doen.”

“Nou, dat is ons niet verteld.”

“Dat hoeft je ook niet verteld te worden!” verklaarde Scagg. “Mr Johns verwacht dat mensen gewoon doorgaan zonder dat het ze is ‘verteld’. Op dit moment bijvoorbeeld staan Blanchflower en Firth buiten een nieuwe laag witkalk op deze blokhut aan te brengen. Summerfield helpt Medleycott met het verzamelen van drijfhout en Seddon is er met de sloep op uit om te zien of hij wat vis kan vangen.”

“En Plover dan?” informeerde Cook. “Wat is hij aan het doen?”

Scagg kwam binnen, sloot de deur en sprak op gedempte toon. “Maken jullie je maar niet druk om Plover,” zei hij. “Ik houd hem goed in de gaten, wees maar niet bang. Maar ga in je eigen belang iets nuttigs doen. Jullie willen toch niet dat Mr Johns jullie betrapt als je aan het lummelen bent?”

“Natuurlijk niet.”

“Nou dan.” Scagg wierp een blik naar het fornuis. “Weet je wat? Waarom halen jullie de rest van de kolen niet op?”

“Goed,” zei Cook. “Kunnen we eerst nog even ontbijten?”

“Natuurlijk kan dat.”

“Wil je ook wat?”

“Nee, dank je. Ik heb uren geleden al gegeten.”

Nu was Sargent klaar met het opmaken van zijn bed. Hij stopte het laatste hoekje onder en draaide zich om naar Scagg. “Neem me niet kwalijk dat ik het vraag,” zei hij. “Maar wanneer gaan we op pad?”

“Zo gauw het onderzoek is afgerond,” antwoordde Scagg. “Dat kan morgen zijn, het kan ook overmorgen zijn.”

“Maar in de tijd dat wij hier zitten wordt Tostigs voorsprong groter.”

“Daar hebben wij niks mee te maken. Mr Johns wil niks van vertrekken weten tot hij een goede indruk van het landschap heeft. Ik ben bang dat je geduld moet hebben, meer niet.”

“Ik hoop alleen dat hij weet wat hij aan het doen is.”

“Natuurlijk weet hij wat hij aan het doen is!” beet Scagg hem toe. “Ga nou maar door met je werk en ik wil er verder niks meer over horen!”

Hij stapte naar buiten en sloeg de deur achter zich dicht. Hierdoor laaiden de vlammen in het fornuis hoog op. Cook keek naar Sargent en haalde zijn schouders op. “Ik zou voortaan maar wat beter op mijn woorden letten als ik jou was.”

“Dat zal ik doen, maar ik zal je zeggen dat ik niet erg blij ben met al dat gedoe over vrijwilligerswerk.”

“Ik denk dat wij hiermee de kans krijgen om onze inzet te tonen.”

“Maar we zijn toch al vrijwillig op deze reis meegegaan? Zegt dat dan niks over onze bereidwilligheid?”

“Eerlijk gezegd vind ik het helemaal niet erg om de rest van de kolen binnen te halen. Als we het samen doen is het in een uurtje gepiept.”

“Daar gaat het niet om,” antwoordde Sargent. “Als dat moet gebeuren, had iemand dat gewoon moeten zeggen!”¬

 

De avond voor de tocht begon, ging Scagg er in zijn eentje op uit. Even na het avondeten glipte hij ongezien weg uit de blokhut, stak de kaap over en liep in westelijke richting. Er waren geen oriëntatiepunten langs die verlaten kust, geen bomen of struiken en slechts een paar sterren die zijn pad verlichtten. Af en toe stopte hij om naar de zee te kijken of een steen op te rapen die hem door zijn vorm was opgevallen. Die bekeek hij dan vluchtig in het halfduister voor hij hem weer terugwierp en in dezelfde richting doorliep. Uiteindelijk bereikte hij de droge rivierbedding, waar hij afsloeg in de richting van het binnenland, en het verloop tussen de langzaam stijgende oevers volgde. Na een minuut stond hij naast een dunne houten stok die in de grond was gezet. Aan de top wapperde een kleine wimpel. Hier stond Scagg stil en staarde hij lange tijd in de duisternis erachter. Toen draaide hij zich om en liep terug naar de blokhut. Binnen was alles stil. Hij deed de deur open en zag Johns die bij het fornuis zat.

“Ah, Scagg,” zei hij. “Net op tijd voor ‘de avondklok’.” De rest van het gezelschap lag al in bed, maar nog niemand was in slaap gevallen. Ze lagen op hun stapelbed in hun dagboek te schrijven of troffen kleine voorbereidingen voor de komende dagen, afgevallen knopen aannaaien en dat soort dingen. Pas nadat Johns ‘welterusten’ had gezegd gingen ze achterover liggen, maar zelfs toen konden maar weinigen de slaap echt vatten. Er moest nog veel gebeuren de volgende dag en lang voordat de zon opkwam was iedereen alweer op de been.

Cook mocht die ochtend de vlag niet hijsen en moest in plaats daarvan meteen warme brij voor de muilezels maken. Hij moest ze extra grote porties geven om ze voor te bereiden op de zware reis die ze voor de boeg hadden, maar Cook zorgde ervoor dat hij niet te genereus was.

“Ze mogen niet te dik worden,” mompelde hij in zichzelf toen hij een stomende pot naar de achterzijde van de blokhut droeg.

Intussen waren zijn metgezellen bezig geweest met het klaarzetten van de voorraden die ingeladen moesten worden en ervoor te zorgen dat ze niets zouden vergeten. Het uurtje werk voor het ontbijt was snel om. Toen iedereen weer naar buiten kwam, vroeg Johns of ze zich wilden verzamelen.

“Eens even zien,” zei hij, terwijl hij een lijst voorlas. “Blanchflower, Chase, Cook, Firth, Medleycott, Plover, Sargent, Seddon en Summerfleld. Is iedereen aanwezig, Scagg?”

“Iedereen is aanwezig, Mr Johns.”

“Uitstekend. Het is hier veel te koud voor toespraak. Ik heb geen tijd voor dat soort onzin dus ik denk dat we zonder verdere omhaal maar meteen van start moeten gaan. Ik wil nog wel even zeggen dat ik vind dat jullie allemaal een uitstekende keuze zijn geweest. Ik had me geen puiker stelletje mannen kunnen wensen om aan een expeditie als deze te beginnen. Chase is bijvoorbeeld een van de beste navigators van onze tijd. Zoals jullie weten hebben we het aan zijn uitstekende leiding te danken dat The Centurion zonder een enkel incident deze verlaten kust heeft bereikt en ik zal de komende weken eveneens volledig op zijn oordeel vertrouwen als we het land doorkruisen. Ik beschouw Scagg eveneens als een zeer bekwame plaatsvervanger en als er iets met mij zou gebeuren neemt hij, uiteraard, de leiding over. En wat de rest van jullie betreft, nou, jullie zijn zonder uitzondering zeer capabele individuen. Jullie weten allemaal waar we heen gaan en waarom. Het kan misschien even duren, maar ik heb er alle vertrouwen in dat we ons doel zullen bereiken als onze neuzen in dezelfde richting wijzen. Scagg, ik neem aan dat de blokhut netjes is achtergelaten?”

“Ja, Mr Johns, alles is in orde.”

“Goed dan. Sluit de deur alsjeblieft en dan gaan we.”

De afgelopen dagen had Johns zijn wollen bivakmuts gedragen, een gebruik dat al snel door de meerderheid was overgenomen. Alleen Plover bleef zich met zijn hoge pet met klep vertonen. Toen ze aan hun lange mars begonnen, kon de rest van de mannen, met hun verborgen gezichten, eenvoudig uit elkaar worden gehouden door hun karakteristieke pas. De drieëntwintig muilezels, nu zwaarbeladen, werden in stoet geleid door Blanchflower en Firth, en het restant van de groep volgde erachter. Johns was ‘de hekkensluiter’. Hij stopte even om naar de zee te kijken en toen, na een laatste blik op het schip te hebben geworpen, zette hij de achtervolging in.¬

 

De vooroplopende ezels waren de kaap gepasseerd en bevonden zich nu op een vaag pad dat tot de rivierbedding liep. Toen Johns ze had ingehaald, stuurde hij Chase naar voren om ze naar de andere kant te leiden. Het was een eenvoudige oversteek en niemand van het gezelschap had aandacht voor de wimpel die een paar honderd meter landinwaarts aan zijn paal wapperde. In plaats daarvan hielpen ze allemaal de ezels de zandbank op te drijven om ze aan de start van de ‘westelijke’ route te krijgen.

“De wind is naar voren gedraaid,” merkte Chase op toen ze weer op vlakke grond stonden. “We lopen er recht tegenin.”

“Daar is niks aan te doen,” antwoordde Johns. “Hij zal zonder twijfel in de loop der tijd wel weer de andere kant opdraaien.”

“Mr Johns!” riep een stem van achteren. “Mr Johns, kan ik u even spreken?!”

Johns draaide zich om en zag Medleycott de helling oplopen. Achter hem stonden Cook en Sargent die even pauzeerden om hun bepakking te schikken.

“Natuurlijk, Medleycott. Wat is er?”

“Ik vroeg me af…” Medleycott wachtte een paar seconden tot Chase iets verder voorbij was gelopen. “Heeft iemand iets over de tenten gezegd?”

“Nee, niet,” antwoordde Johns. “Lieve hemel! Wil je zeggen dat we ze zijn vergeten?”

“Nee, nee,” zei Medleycott. “We hebben ze allevier meegenomen. Ik weet het zeker want ik heb ze bij de bepakking gestopt.”

“Wat is er dan aan de hand?”

“Ik vroeg me gewoon af of er al plannen waren. Over wie bij wie wordt gezet.”

“Bedoel je de verdeling van de tenten?”

Ja.

“Daar is voor gezorgd. Voorzover ik weet gaan er drie in een tent met uitzondering van mijzelf en Scagg. Hij heeft het allemaal uitgewerkt.”

“O.”

“Dus ik ben bang dat je hem zult moeten spreken als je wilt weten met wie jij een tent moet delen.”

“En die indeling ligt zeker muurvast?”

“Ik weet het echt niet, Medleycott, maar vind je dit nu een goede gelegenheid om zulke dingen te bespreken? Wat staan die twee daar achter nou te friemelen?”

“Ik denk dat ze hun riemen aantrekken.”

“Nou, ik hoop dat ze hun best zullen doen om ons weer in te halen. We zijn pas een half-uur onderweg en de groep begint nu al uit elkaar te vallen. Het laatste wat ik wil is dat iedereen zich in kleine groepjes opsplitst die in verschillende tempo’s lopen. Dat zou vreselijk schadelijk zijn voor de expeditie dus probeer gewoon bij elkaar te blijven als het even kan.”

“Ja, natuurlijk, Mr Johns. Sorry voor de vertraging.”

“En ik weet zeker dat het allemaal wel goed komt, in welke tent je ook zit.”

“Dank u.”

Zonder verder een woord te zeggen, liet Medleycott zijn hoofd zakken en ging met volle kracht vooruit. Na een minuut sloot hij zich bij de hoofdgroep aan waar weinig werd gesproken. Alle mannen liepen stilzwijgend en hielden in de tegenwind een gestaag tempo aan terwijl het onbetreden land zich voor hen uitstrekte. Alleen Summerfield liep alleen. Hij was ver voor de muilezels uitgelopen. Hij was nu een klein figuurtje in de verte dat het voortouw nam in de richting van de verafgelegen blauwe heuvelketens.

“Ongeduldig als altijd,” merkte Chase op toen Medleycott naast hem kwam lopen. “Als hij in dat tempo doorgaat, zullen we hem al snel compleet uit het oog verliezen.”

“Hij weet toch wel waar hij naartoe gaat?” informeerde Medleycott.

“Ik heb het hem grofweg geschetst, ja, maar om eerlijk te zijn kan hij niet verkeerd gaan. Het is gewoon alsmaar rechtdoor tot we de heuvels kunnen passeren. Of eroverheen moeten.”

“Wat denk jij dat er aan de andere kant ligt?”

“Wie weet? Nog meer van hetzelfde ben ik bang.”

“Een verlaten gebied, verstoken van tekens van leven.”

“Dat heb je mooi gezegd,” zei Chase.

“Ik heb onderweg een of twee dwergplanten gezien en af en toe een plukje gras, maar verder weinig anders. Niks dat aangeeft dat er om de hoek een gordel van smaragd op ons ligt te wachten.”

“Nee.”

Het was lastig om in deze tegenwind een gesprek te voeren en daarbij werd hun stemgeluid onophoudelijk door hun wollen bivakmuts gedempt. Medleycott hield hoe dan ook vol.

“Heb jij soms gehoord,” zei hij, “wie er bij elkaar in een tent zitten?”

“Nee,” antwoordde Chase. “Hoezo, heb je soms een voorkeur voor iemand?”

“Nee, niet echt.”

“Is er dan iemand bij wie je liever niet wordt ingedeeld?”

“Dat ook niet.”

“Dan maakt het toch weinig uit, of niet soms? Als je maar beschut bent, dat is het enige wat telt.”

“Ja, je hebt wel gelijk,” zei Medleycott. “Ik wilde het gewoon even weten.”

“Ik vraag me af wat hem tot stilstand heeft gebracht.”

Op dat moment was Summerfield zo’n anderhalve kilometer van ze verwijderd, maar ze konden zien dat hij plotseling was gestopt.

“Misschien rust hij even uit,” opperde Medleycott.

“Mogelijk,” antwoordde Chase die even pauzeerde om in de verte te turen. “Maar Summerfield kennende stoot hij door tot hij een bepaald punt heeft bereikt. Hij zou nooit halverwege stoppen.”

Ze keken hoe Summerfield zich omkeerde en naar hen toe begon te lopen. Toen stopte hij weer alsof hij geen besluit kon nemen. Hij twijfelde nog enkele seconden voor hij zich weer omdraaide en in de oorspronkelijke richting verderging. Hij leek echter wat minder snel te gaan dan hiervoor.

“Misschien geeft hij ons een kans om hem in te halen,” zei Plover die zich nu bij Chase en Medleycott had aangesloten. Chase wierp een blik op hem, maar gaf geen antwoord en de drie zetten met voorovergebogen hoofd hun mars voort. Toen er weer zo’n twintig minuten waren verstreken, ontdekten ze de reden van Summerfields zichtbare besluiteloosheid. Tot nu toe was de grond waarop ze liepen harde kale aarde, op sommige plaatsen oneffen maar over het algemeen stevig. Nu begon het echter opeens te veranderen, de aarde verdween al snel onder een enorme lading kiezelstenen die zich uitstrekte tot zo ver het oog reikte. De vooroplopende ezels die het nieuwe oppervlak al hadden bereikt, kwamen er duidelijk minder snel op vooruit. Ondertussen bleef Summerfield maar doorgaan en was zijn voorsprong gereduceerd tot ongeveer een kilometer. De anderen volgden met voorzichtige tred.

“Sommige zaadjes laten zich op de steenachtige grond vallen,” merkte Plover op voordat hij door Scagg overeind werd getrokken.

“Iedereen even stoppen!” riep hij uit. “Ik wil Mr Johns spreken voor we verdergaan.”

Toen Scagg terugliep naar Johns maakte de groep gebruik van deze gelegenheid om even uit te rusten.

“Wat is er, Scagg?” vroeg hij.

“Steenslag,” antwoordde Scagg. “Het ligt er nog mijlenver, en voorzover ik kan zien gaat het op de heuvels gewoon door.”

“Kunnen we er niet omheen?”

“Helaas niet. Onze hele weg ligt ermee bezaaid.” Johns tuurde langs zijn onderbevelhebber en zijn ogen onderzochten de uitgestrekte wildernis.

“Wie is dat die daar vooroploopt?” vroeg hij uiteindelijk.

“Summerfield,” antwoordde Scagg. “Hij is de koploper.”

“Het lijkt erop dat hij toch redelijk voortgang boekt,” zei Johns. “Dus ik stel voor dat we gewoon doorgaan. We kunnen ons per slot van rekening toch niet door elk obstakel van de wijs te laten brengen.”

“Wat u wilt, Mr Johns. Ik vond het gewoon beter om even met u te overleggen voor het te laat is.”

“Je hebt gelijk, Scagg. Zeg de mannen dat ze even pauzeren en dan gaan we weer door voor de vaart eruit raakt. En ik moet Summerfield even spreken zo gauw ik de kans krijg. Zijn enthousiasme is prijzenswaardig, maar ik denk dat we hem in dit vroege stadium een beetje moeten temperen. God weet waar we anders in verzeild raken.”

Summerfield had, zo te zien, opgemerkt dat de hoofdgroep tot stilstand was gekomen. Hij stond in de verte aan het begin van een glooiende helling, met zijn bepakking op de grond, te wachten op zijn metgezellen. De ezels waren eveneens bewegingloos. Ze stonden geduldig in een lange rij achter elkaar.

Toen de reis werd hervat, was er direct een verschil merkbaar. Het ging niet alleen langzamer dan voorheen, maar nu ging elke stap gepaard met een hard geknars. Dit geluid zou ze gedurende hun reis over de kiezels niet meer verlaten.

Johns stond erop dat ze van nu af aan in een hechtere formatie moesten lopen, “om te voorkomen dat er iemand te ver vooruitloopt of achterblijft” zoals hij het zei. Er werd besloten dat de mannen voor de ezels uit zouden lopen om voor een gelijkmatig tempo te zorgen.

“Je kunt een ezel niet vertellen hoe snel hij moet gaan,” mompelde Cook tegen Sargent toen ze hun bepakking weer op hun rug namen. “Ze hebben maar één tempo en dat bepalen ze zelf.”

Medleycott ving deze opmerking op. “Als je bedenkingen hebt,” zei hij. “Waarom laat je die dan niet aan Johns weten in plaats van ze zo heimelijk voor je uit te mompelen?”

“Omdat ik er niet over ga,” antwoordde Cook. “Mijn mening telt niet.”

“Maar het is toch je plicht om van je te laten horen?”

Cook staarde Medleycott aan en schudde zijn hoofd. “Dat is niet nodig. Het zal gauw genoeg duidelijk zijn.”

Het volgende half-uur schreden ze twee aan twee over de kiezels voort en boekten ze goede vooruitgang. Maar naarmate ze verder kwamen, werd de steenlaag dikker en liepen ze meer vertraging op. Daarbij was de hellingshoek niet overal gelijk en liep de grond soms naar de ene en dan naar de andere kant af en werden de mannen gedwongen om een voor een achter elkaar te lopen. Het doel van de gesloten formatie werd ook gehinderd door de fysieke verschillen tussen de mannen en het duurde niet lang voor ze het hele voorgenomen idee lieten varen. Summerfield liep nog steeds ver voor hen uit omdat hij ook weer in beweging was gekomen toen de groep dat had gedaan.

Niemand had het verzoek van Johns nog aan hem door kunnen geven dus konden ze niets anders doen dan toekijken hoe zijn op en neer bewegende gestalte langzaam in de verte verdween. Het werd duidelijk dat wat zij voor heuvels hadden aangezien slechts pieken waren in dit enorme kiezeloppervlak. Het golfde van hen af in een stel heuveltoppen waar de niet-aflatende wind overheen raasde. Er werd nog een tussenstop ingelast om wat extra kleding aan te trekken en wat te eten en te drinken.

“Ik ben bang dat deze vertragingen op dit moment onvermijdelijk zijn,” merkte Johns op. “Maar ik ga ervan uit dat we ze kunnen terugdringen als we eenmaal goed op dreef zijn gekomen.”

Hij zat naast Scagg en Chase, alledrie met hun rug naar de wind en hun gezicht naar de afgelegde weg. Om een bepaalde reden had Scagg zijn wollen bivakmuts opgerold tot een soort pet zodat alleen zijn oren en kruin tegen de kou waren beschermd. Op zijn gezicht begon zich een baard te ontwikkelen.

“Ik hoop dat Summerfield zich realiseert,” zei hij, “dat we binnenkort onze tenten moeten opslaan. Het blijft hooguit nog een half-uurtje licht.”

“Ik denk dat hij binnenkort wel naar een goed plekje zal uitkijken,” antwoordde Johns.

“Als hij slim is, kiest hij de lijzijde aan de voet van een heuvel. Zal ik dan maar het teken geven om door te gaan?”

“Heel graag, Scagg.”

Gedurende het eerste deel van deze tocht was de hemel onveranderlijk grijs gebleven en was alleen aan de horizon een vaag schijnsel te zien dat duidde op de aanwezigheid van de zon. Maar later op de middag werd het schijnsel steeds roder, wat erop wees dat ze morgen een heldere dag te wachten stond. Toen ze tijdens de laatste, lange afstand een brede bergkam hadden overgestoken, die bezaaid lag met losse stenen, zagen ze een nieuwe kam die ongeveer anderhalve kilometer voor hen lag. Ertussenin lag een ondiep dal waar Summerfleld op het laagste punt stond te wachten. Het aanblik van die zee van kiezels veroorzaakte een hoorbaar gekreun onder enkele reisgenoten. Johns, die al aan de afdaling was begonnen, leek het niet gehoord te hebben, maar Scagg kon het niet laten om ze te berispen.

“Nog meer geklaag,” gromde hij. “En jullie gaan allemaal zonder eten naar bed.”

De stemming klaarde beduidend op toen ze als gevolg van de afdaling uit de wind liepen. Het dal was een sombere plek en het was lastig om de tenten op te zetten, maar omdat het beschutting bood, vond iedereen het een goede keus. Summerfleld werd gefeliciteerd door Chase, die als eerste bij hem stond, op de voet gevolgd door Medleycott en Seddon. Toen iedereen er was, gaf Scagg de opdracht om de tenten uit te pakken. “Goed,” zei hij terwijl hij zijn aantekenboek opensloeg. “Chase: jij zit vanavond bij Blanchflower en Firth. Seddon, Plover en Summerfleld: jullie vormen samen een groep. Ik deel de tent met Mr Johns. Dan blijven alleen Cook, Sargent en Medleycott nog over. Ik stel voor dat jullie de tenten zo dicht mogelijk bij elkaar zetten voor de warmte. En daarna willen we graag wat eten, Seddon.”

Omdat dit de eerste keer was dat de tenten werden uitgepakt sinds ze aan land waren gekomen, kostte het nogal wat moeite om ze op te zetten. Daarbij konden ze niet in de grond worden vastgezet. In plaats daarvan gebruikten ze stenen om de tenten te verzwaren en tegen de tijd dat ze hiermee klaar waren, moesten er een paar lampen worden aangestoken. Intussen was de veldkeuken opgezet, compleet met brandspirituskookstel waarop Seddon het avondmaal bereidde. Johns beschreef dit later als ‘een miraculeus staaltje werk’, en het leverde Seddon drie welgemeende hoeraatjes op. Daarna bood Plover hem aan om te helpen het kookgerei op te ruimen. Alle anderen lagen al in de aan hun toegewezen tenten en de gedempte gesprekken die binnenin werden gevoerd, zorgden voor het enige geluid. Toen Johns aan zijn kamptafeltje zat te schrijven, was zijn silhouet op het tentdoek te zien. Summerfield was al in slaap gevallen. Plover stapelde een paar pannen op en sprak toen zachtjes tegen Seddon.

“Heb je al gehoord wat Medleycott heeft gedaan?”

“Nee,” antwoordde Seddon. “Daar heb ik het veel te druk voor gehad.”

“Hij heeft de hele dag aan mensen lopen vragen in welke tent zij zaten.”

“Nou, mij heeft hij niks gevraagd.”

“Mij eigenlijk ook niet,” zei Plover. “Maar het schijnt dat hij er een halszaak van heeft gemaakt. Hij heeft zelfs Johns aangesproken. Niet dat hij iets met al die moeite is opgeschoten: hij zit gewoon met Cook en Sargent opgescheept.”

Tijdens deze uitwisseling had Seddon een groot windscherm van canvas opgevouwen. Nu stond hij op en keek Plover dreigend aan.

“Wat bedoel je daarmee?”

“Hoe bedoel je?” zei Plover.

“Wat bedoel je met ‘opgescheept met Cook en Sargent’?”

“Nou…je weet wel.”

“Nee dat weet ik niet!” snauwde Seddon. “Luister Plover, ik heb geen zin om naar jouw roddelpraatjes te luisteren dus kun je gewoon even doorwerken en mij die pannen aangeven!?”

“Oké, oké.”

“En als je me echt wilt helpen, moet je me niet zo in de weg lopen.”

Ze maakten de rest van de klusjes zwijgend af voor ze naar hun gezamenlijke tent liepen. Seddon ging als eerste naar binnen en zorgde ervoor dat hij Summerneld niet wakker maakte. Plover bleef nog even buiten staan en legde wat extra stenen boven op de berg die langs de randen was gestapeld. Toen ging hij ook naar bed.¬

 

Toen Summerneld bij de eerste lichtstraal tevoorschijn kwam, merkte hij dat er iets met de muilezels aan de hand was. Ze waren nogal opgewonden, trokken aan hun tuiers en keken allemaal in dezelfde richting. Terwijl ze tegen elkaar aan duwden en elkaar verdrongen om het beste plekje in te nemen, probeerde hij erachter te komen waar ze naar keken. Heel even zag hij een flits, zo’n zestien kilometer naar het noordoosten, en meteen begonnen de ezels weer te schuifelen. Summerfield tuurde nog eens met half toegeknepen ogen in de verte, maar hij zag niks meer. Hij mat met veel omhaal de juiste hoeveelheden voor het mengvoer af terwijl hij zachtjes tegen het beestenspul sprak en de ketel tevoorschijn haalde. Zijn handelingen hadden het gewenste, rustgevende effect. Binnen een paar minuten stonden de ezels kalm op hun ontbijt te wachten. Terwijl de ketel op het vuur stond, liep Summerfield over de kiezels naar de volgende top. Deze was wat steiler dan de vorige en liep snel op tot een scherpe richel die hij na een kwartier flink zwoegen bereikte. Toen hij op de top stond, zag hij niks anders dan een enorm uitgestrekt gebied met dezelfde monotone stenen. De tegemoetkomende wind was nog steeds even sterk. Summerfield stopte om eens diep in te ademen, draaide zich vervolgens om en liep terug.

In zijn afwezigheid waren de andere expeditieleden opgestaan en bereidden zich voor op de mars van die dag.

“Ik moet echt eens een woordje met Summerneld wisselen,” bedacht Johns zich, toen ze hadden opgemerkt dat hij op de richel rondscharrelde. “Het is leuk en aardig dat hij van tevoren op verkenning gaat, maar als hij niet oppast verbruikt hij al zijn energie voor we weg zijn.”

“Wilt u dat ik met hem praat?” vroeg Scagg.

“Nee, dat hoeft niet, dank je, Scagg,” zei Johns. “Meer dan een voorzichtige opmerking is niet nodig.”¬

 

“Een voorzichtige opmerking me neus,” liet Cook vallen. Hij was in de buurt van Johns en Scagg aan het werk geweest en had hun gesprek opgevangen. Enige tijd later, toen hij en Sargent hun tent inpakten, gaf hij zijn persoonlijke mening. “Het was Summerfields vervloekte schuld dat wij überhaupt op die kiezels terecht zijn gekomen. Als hij Johns gewoon de kans had gegeven om een keuze te maken, hadden we een omweg kunnen maken; eromheen kunnen gaan of wat er ook voor nodig was, in plaats van er dwars doorheen te ploegen. En ik heb nog nooit zo rot geslapen in mijn leven, met al die verrekte stenen.”

“Waarom lag je dan zo te snurken?” vroeg Sargent.

“Wie snurkte er?”

“Jij. Ik werd er steeds wakker van. En Medleycott ook.”

“Nou, Medleycott heeft een half-uur lang zijn kleren opgevouwen voor hij het licht uitdeed. Hij hoeft zich niet te beklagen.”

“Dat heeft hij ook niet gedaan.”

“O.”

“Hij heeft zelfs zijn chocoladereep met ons gedeeld.”

“Ja, dat moet ik hem nageven,” gaf Cook toe. “Hij heeft zijn reep met ons gedeeld.”¬

 

Tegen de tijd dat ze Summerfields Dal, zoals ze de plek hadden genoemd, verlieten, schoof de zon al gedeeltelijk met een slakkengang langs de zuidelijke horizon. Hij stak af als een doffe, rode bol die weinig te bieden had qua warmte of licht. Met deze schaarste in het vooruitzicht bleven de mannen zich in een rechte lijn voortbewegen.

“We mogen aannemen,” zei Johns, “dat het terrein uiteindelijk wel zal veranderen.”