38
Een lastig figuur
Madeleine deed een van de lampen in de studeerkamer aan met de schakelaar bij de deur. Tijdens Gurneys gesprek met Dermott was de avond gevallen en de kamer was bijna helemaal donker.
‘Boek je vorderingen?’
‘Heel veel. Met dank aan jou.’
‘Mijn oudtante Mimi had pioenrozen,’ zei ze.
‘Wie was Mimi ook alweer?’
‘De zuster van mijn oma van vaderskant,’ zei ze, met een zekere ergernis omdat een man die zo goed was in het onthouden van de details van de ingewikkeldste onderzoeken niet in staat was een stuk of vijf relaties binnen de familie in zijn geheugen te prenten. ‘Je eten is klaar.’
‘Nou, eigenlijk…’
‘Het staat op het fornuis. Vergeet het niet.’
‘Ga je ergens heen?’
‘Ja.’
‘Waarheen dan?’
‘Dat heb ik je in de afgelopen week al twee keer verteld.’
‘Ik kan me iets over donderdag herinneren, maar wat er precies…’
‘Wat er precies was, weet je niet meer? Dat is niets nieuws. Tot straks.’
‘Je gaat me niet vertellen waar…’
Het geluid van haar voetstappen galmde door de keuken, in de richting van de achterdeur.
Er stond geen Richard Kartch op Quarry Road 349 in Sotherton in het telefoonboek, maar dankzij een plattegrond op internet waarop de aangrenzende adressen vermeld stonden wist hij namen en telefoonnummers voor de huisnummers 329 en 369 te vinden.
De gezwollen mannenstem die eindelijk op 329 opnam, maakte in antwoorden van een enkele lettergreep duidelijk dat hij niemand kende die Kartch heette, niet wist welk huis in de straat nummer 349 zou kunnen zijn en zelfs niet wist hoe lang hij er zelf woonde. Hij klonk alsof hij half in coma was vanwege alcohol of kalmerende middelen; hij loog waarschijnlijk uit gewoonte en kon duidelijk niets zinnigs melden.
De vrouw op Quarry Road 369 was een stuk spraakzamer.
‘U bedoelt de kluizenaar?’ Door de toon waarop ze het zei, kreeg de bijnaam iets griezeligs.
‘Meneer Kartch woont alleen?’
‘O ja, tenzij je de ratten meetelt die op zijn vuilnis afkomen. Zijn vrouw mag blij zijn dat ze daar weg is. Het verbaast me helemaal niet dat u belt – u zei dat u van de politie bent?’
‘Speciaal aangesteld door de officier van justitie.’ Hij wist dat hij eigenlijk verplicht was om te melden in welke staat en welk district hij werkzaam was, maar hij nam aan dat die details later wel konden worden ingevuld.
‘Wat heeft hij nu weer gedaan?’
‘Niets, voor zover ik weet, maar omdat hij ons mogelijk zou kunnen helpen bij een onderzoek willen we graag met hem in contact komen. Weet u toevallig waar hij werkt, of hoe laat hij uit zijn werk komt?’
‘Werk? U maakt zeker een grapje!’
‘Meneer Kartch is werkloos?’
‘Niemand wil hem hebben.’ Haar toon was giftig.
‘U lijkt niet echt op hem gesteld te zijn.’
‘Het is een viezerik, een domme viezerik, en hij is gevaarlijk en gek en hij stinkt. Hij is tot de tanden gewapend en doorgaans stomdronken.’
‘Het is me de buurman wel.’
‘Slechter kun je het niet treffen. Hebt u enig idee hoe het voelt wanneer er een potentiële koper naar je huis komt kijken en er een deur verder een dronken halfnaakte aap met zijn geweer gaten staat te schieten in een vuilnisbak?’
Hoewel hij al wist wat het antwoord zou zijn, stelde hij zijn vraag toch. ‘Zou u meneer Kartch een boodschap willen doorgeven?’
‘Bent u gek geworden? Een enge ziekte, die kan hij krijgen!’
‘Hoe laat tref ik hem waarschijnlijk thuis?’
‘Hij is altijd thuis. Ik heb die gek nog nooit ergens heen zien gaan.’
‘Staat er een duidelijk zichtbaar nummer op zijn huis?’
‘Ha, ha, u hebt echt geen nummer nodig om zijn huis te herkennen. Het was nog niet eens klaar toen zijn vrouw de benen nam en dat is het nog steeds niet. De gevel is niet afgewerkt, de tuin is niet af. Geen stoepje voor de voordeur. Het ideale huis voor een volslagen gestoorde vent. U kunt maar beter een wapen meenemen als u daar op bezoek gaat.’
Gurney bedankte haar en maakte een einde aan het gesprek.
En nu?
Er waren verschillende personen die hij van zijn vorderingen op de hoogte diende te brengen. Allereerst Sheridan Kline. En natuurlijk Randy Clamm. En niet te vergeten hoofdinspecteur Rodriguez en Jack Hardwick. De vraag was alleen wie hij als eerste moest bellen. Hij besloot dat ze allemaal nog wel een paar minuten konden wachten en belde Inlichtingen voor het nummer van het politiebureau in Sotherton, Massachusetts.
Hij kreeg de dienstdoende brigadier aan de lijn, een man met een gruizige stem die Kalkan heette, wat hij eerder een naam voor hondenvoer vond. Nadat Gurney had uitgelegd wie hij was, vertelde hij dat een bewoner van Sotherton genaamd Richard Kartch mogelijk van belang kon zijn voor een onderzoek naar moord dat door de recherche in New York werd uitgevoerd, dat die persoon mogelijk in levensgevaar verkeerde, dat hij blijkbaar geen telefoon had en dat het van het grootste belang was dat hij telefonisch bereikbaar was zodat hij van de situatie op de hoogte kon worden gebracht.
‘We kennen Richard Kartch wel,’ zei Kalkan.
‘Dat klinkt alsof u het nodige met hem te stellen hebt.’
Kalkan gaf geen antwoord.
‘Heeft hij een strafblad?’
‘Wie zei u ook alweer dat u was?’
Gurney vertelde het hem nogmaals, deze keer iets uitgebreider.
‘En dit maakt deel uit van een onderzoek naar wat?’
‘Twee moorden. Eentje in de staat New York, eentje in de Bronx. Hetzelfde patroon. Beide slachtoffers hebben voor hun dood post van de moordenaar ontvangen. We hebben bewijzen dat Kartch minimaal een keer contact met de dader moet hebben gehad, en dat betekent dat hij een mogelijk derde doelwit is.’
‘Dus nu wilt u dat Geschifte Richie contact met u opneemt?’
‘Hij moet me onmiddellijk bellen, bij voorkeur in het bijzijn van een van uw mensen. Nadat we hem telefonisch hebben gesproken, zullen we hem waarschijnlijk nogmaals willen spreken, in Sotherton. Met medewerking van uw korps.’
‘Ik zal zo snel mogelijk iemand naar hem toe sturen. Geef me een nummer waarop ik u kan terugbellen.’
Gurney gaf hem zijn mobiele nummer, zodat hij zijn vaste lijn vrij kon houden voor de telefoontjes naar Kline, het BCI en Clamm.
Kline was die dag niet op kantoor aanwezig, en hetzelfde gold voor Ellen Rackoff. Hij werd doorgeschakeld naar een toestel dat al zes keer was overgegaan toen er eindelijk werd opgenomen, net toen hij wilde ophangen.
‘Met Stimmel.’
De man die samen met Kline naar de vergadering van het BCI was gekomen, herinnerde Gurney zich. De man met de persoonlijkheid van een zwijgzame oorlogsmisdadiger.
‘Met Dave Gurney. Ik heb een boodschap voor uw baas.’
Er kwam geen antwoord.
‘Bent u er nog?’
‘Ik ben er nog.’
Gurney vermoedde dat dat de enige aanmoediging was waarop hij kon rekenen, en dus lichtte hij Stimmel in over het verband tussen de eerste en de tweede moord, over de ontdekking dat er een mogelijk derde slachtoffer was dat een cheque naar Dermott had gestuurd en over de stappen die hij via het bureau in Sotherton had ondernomen om dat slachtoffer te pakken te krijgen. ‘Dat hebt u genoteerd?’
‘Ja.’
‘Kunt u dit aan zowel de officier als aan het BCI doorgeven, of zal ik zelf contact met Rodriguez opnemen?’
Er viel een korte stilte. Gurney nam aan dat de ernstige, allerminst mededeelzame man probeerde te bepalen wat de consequenties van beide mogelijkheden konden zijn. Omdat hij maar al te goed wist dat bijna alle politiemensen een aangeboren behoefte hadden om de touwtjes in handen te houden, was hij niet verbaasd door het antwoord dat uiteindelijk volgde.
‘We regelen het wel,’ zei Stimmel.
Nu Gurney niet langer verantwoordelijk was voor het inlichten van het BCI hoefde hij alleen nog maar Randy Clamm te bellen.
Zoals gewoonlijk nam die meteen op. ‘Met Clamm.’
En zoals gewoonlijk klonk hij alsof hij haast had en met drie dingen tegelijk bezig was. ‘Goed dat u belt. Ik was net bezig drie lijstjes te maken met gegevens uit Schmitts administratie: reçu’s met bedragen maar zonder namen, cheques die zijn uitgeschreven maar niet geïnd, en cheques die zijn overgeslagen. Ik ben bij de laatste begonnen en werk terug naar het verleden.’
‘Staat er ergens een bedrag van $ 289,87 op je lijstje?’
‘Wat? Hoe weet u dat nou? Ja, op het lijstje met cheques die wel zijn uitgeschreven maar niet zijn geïnd. Hoe wist u…’
‘Dat is het bedrag waar hij altijd om vraagt.’
‘Altijd? Meer dan twee keer, bedoelt u?’
‘Er is een derde cheque naar dezelfde postbus gestuurd. We proberen in contact te komen met de afzender. Daarom bel ik je ook, om je te laten weten dat er sprake is van een patroon. Als het patroon inderdaad onveranderd is, dan moet je in de zaak-Schmitt op zoek naar een kogel uit een .38 Special.’
‘Wie is die derde?’
‘Richard Kartch uit Sotherton in Massachusetts. Naar het schijnt een lastig figuur.’
‘Massachusetts? Mijn god, hij is wel reislustig, zeg. Leeft die derde vent nog?’
‘Dat zullen we over een paar minuten weten. De plaatselijke politie is nu een kijkje aan het nemen.’
‘Oké. Bedankt dat u me zo veel mogelijk op de hoogte van alles houdt. Ik zal het team van onze technische recherche zo snel mogelijk naar het huis van Schmitt sturen. U hoort nog van me wat daaruit komt. Bedankt voor uw telefoontje.’
‘Veel succes. We spreken elkaar snel weer.’
Gurney merkte dat hij steeds meer ontzag voor de jonge rechercheur begon te krijgen. Hoe meer hij hoorde, des te meer het hem beviel: die jongen was energiek, intelligent en toegewijd. En nog iets anders. Ernstig en onbedorven. Dat raakte hem, vanbinnen.
Hij schudde zijn hoofd als een hond die uit het water kwam en haalde een paar keer diep adem, in het besef dat deze dag in emotioneel opzicht vermoeiender was geweest dan hij had gedacht. Of misschien was er iets van de droom over zijn vader blijven hangen. Hij leunde achterover in zijn stoel en sloot zijn ogen.
Hij werd gewekt door de telefoon, waarvan hij eerst ten onrechte dacht dat het de wekker was. Hij merkte dat hij nog steeds in zijn stoel in de studeerkamer zat en dat zijn nek pijnlijk stijf was. Volgens zijn horloge had hij bijna twee uur zitten slapen. Hij nam op en schraapte zijn keel.
‘Gurney.’
Aan de andere kant van de lijn barstte de officier van justitie los als een paard dat de startbox verlaat.
‘Dave, ik heb het net gehoord. Mijn hemel, dit wordt steeds groter. Mogelijk een derde slachtoffer in Massachusetts? Dit zou wel eens de grootste zaak sinds de Son of Sam kunnen zijn, om nog maar te zwijgen over jouw eigen Jason Strunk. Dit is echt waanzinnig! Ik wil het even van jou horen, voordat ik met de media spreek: we hebben nu harde bewijzen dat dezelfde vent die eerste twee heeft koud gemaakt, hè?’
‘Alles wijst sterk in die richting, meneer.’
‘Hoe sterk?’
‘Erg sterk.’
‘Kun je iets concreter zijn?’
‘We hebben geen vingerafdrukken. We hebben geen DNA. Ik ben er zeker van dat beide gevallen verband met elkaar houden, maar we kunnen nog niet bewijzen dat dezelfde persoon beide slachtoffers heeft gedood.’
‘Maar de kans is bijzonder groot?’
‘Ja, heel erg groot.’
‘Jouw oordeel is voor mij goed genoeg.’
Gurney glimlachte toen hij die doorzichtige poging tot het winnen van vertrouwen hoorde. Hij wist maar al te goed dat Sheridan Kline het soort man was dat alleen maar op zijn eigen oordeel vertrouwde, maar ook dat hij altijd een mogelijkheid open zou laten om een ander de zwartepiet toe te spelen als hij ongelijk bleek te hebben.
‘Volgens mij is het tijd om met onze vrienden van Fox News te gaan praten, en dat betekent dat ik vanavond nog met het BCI moet overleggen en een persbericht moet opstellen. Hou me op de hoogte, Dave, zeker van de ontwikkelingen in Massachusetts. Ik wil alles weten.’ Kline hing op zonder de moeite te nemen om dag te zeggen.
Dus blijkbaar was hij van plan in het openbaar grootse mededelingen te doen en het mediacircus in gang te zetten, met hemzelf als spreekstalmeester. Voordat een officier in de Bronx of in een andere regio waar de moordenaar zich mogelijk zou laten gelden op het idee kon komen om de aandacht van de pers voor zich op te eisen. Gurney dacht aan de persconferenties die weldra zouden volgen en merkte dat hij vol walging zijn lip optrok.
‘Gaat het?’
Hij schrok op van de stem die zo dichtbij klonk en keek op. Madeleine stond in de deuropening van de studeerkamer.
‘Jezus, hoe heb jij…’
‘Je was zo verdiept in je gesprek dat je me niet binnen hoorde komen.’
‘Nee, blijkbaar niet.’ Hij knipperde met zijn ogen en keek op zijn horloge. ‘Waar ben je geweest?’
‘Weet je nog wat ik zei toen ik vertrok?’
‘Je wilde niet zeggen waar je heen ging.’
‘Ik zei dat ik je dat al twee keer had verteld.’
‘O. Nou, ook goed. Ik heb nog het een en ander te doen.’
Op dat moment ging de telefoon, alsof die zijn bondgenoot was.
Het telefoontje kwam uit Sotherton, maar het was niet Richard Kartch. Het was een rechercheur die Gowacki heette.
‘We hebben een probleem,’ zei hij. ‘Hoe snel denkt u dat u hier kunt zijn?’