Zeventien

“Ik heb maar heel even. U moet niet de slechte gewoonte ontwikkelen langs te komen zonder afspraak,” zei officier van justitie Giarrizzo.

“Dat ben ik ook niet van plan. Het spijt me dat ik u stoor.”

“U krijgt vijf minuten. Vertel op.”

Montalbano keek op zijn horloge.

“Ik kom u de tweede, bijzonder interessante aflevering van de avonturen van commissaris Martinez vertellen.”

Giarrizzo keek hem verbaasd aan.

“Wie is Martinez?”

“Weet u dat niet meer? Kunt u zich de hypothetische commissaris niet herinneren over wie u mij zelf de vorige keer hypothetisch vertelde? Hij werkte aan de zaak-Salinas, de man die een winkelier had neergeschoten enzovoorts enzovoorts?”

Giarrizzo keek nijdig. Hij had het gevoel dat hij in de maling werd genomen. Toen zei hij koeltjes: “Ik weet het weer. Zegt u het maar.”

“Salinas zei dat hij een alibi had, maar vertelde niet wat dat was. U bent erachter gekomen dat de verdediging in de rechtszaal zou verklaren dat op het tijdstip dat Alvarez…”

“Wie was Alvarez ook alweer?”

“De winkelier die is neergeschoten door Salinas. Dus, de verdediging zou verklaren dat Salinas zich op dat tijdstip bij een zekere Dolores thuis bevond, zijn minnares. De man van Dolores en Dolores zelf zouden als getuigen worden opgeroepen. U vertelde mij dat de aanklager dacht het alibi te kunnen weerleggen, maar daar niet zeker van was. Dan moet commissaris Martinez echter een moordzaak onderzoeken waarin het slachtoffer een zekere Pepito blijkt te zijn, de echtgenoot van Dolores, een kleine crimineel die was gerekruteerd door de maffia.”

“Door wie is hij vermoord?”

“Martinez denkt dat hij van kant is gemaakt door een maffioso, een zekere Bellavia, sorry, Sanchez. Eén vraag laat Martinez echter niet los: waarom verschaft Dolores Salinas een alibi? Zijn minnares was ze in ieder geval niet. Waarom dan wel? Is ze omgekocht? Is ze bedreigd? Is ze met geweld gedwongen? Dan krijgt hij een ingeving. Hij gaat bij Dolores langs, laat haar een foto zien van haar vermoorde man Pepito en zegt dat Sanchez het heeft gedaan. De onverwachte reactie van de vrouw doet Martinez de onvoorstelbare waarheid inzien.”

“En die is?”

“Dat Dolores uit liefde heeft gehandeld.”

“Voor wie?”

“Voor haar man. Ik herhaal: het klinkt onvoorstelbaar, maar het is echt zo. Pepito is een schoft, hij mishandelt haar en slaat haar regelmatig, maar zij houdt van hem en vergeeft hem al zijn streken. Sanchez heeft haar voor de keuze gesteld, toen hij een keer met haar alleen was: of zij verschaft Salinas een alibi, of hij vermoordt Pepito, die ze zo goed als ontvoerd hebben. Als Dolores van Martinez hoort dat Pepito toch vermoord is, ondanks het feit dat zij voor de chantage is gezwicht, besluit ze wraak te nemen en legt een bekentenis af. Dat is het hele verhaal.”

Hij keek op zijn horloge.

“Ik heb er vierenhalve minuut over gedaan.”

“Ja maar, Montalbano, Dolores heeft een bekentenis afgelegd tegen een hypothetische commissaris die…”

“Maar ze is bereid alles te herhalen tegen een echte, niet-hypothetische officier van justitie. Zullen we die maar bij zijn naam noemen, namelijk Giarrizzo?”

“Dat verandert de zaak. Ik bel de carabinieri,” zei Giarrizzo, “en ik stuur ze naar…”

“…de binnenplaats,” maakte Montalbano zijn zin af.

Giarrizzo keek verbijsterd.

“Welke binnenplaats?”

“Deze hier van het Paleis van Justitie. Mevrouw Siragusa, pardon, Dolores, zit in een auto van mijn bureau, onder begeleiding van hoofdinspecteur Fazio. Martinez wilde haar geen moment alleen laten, want nu zij haar mond heeft opengedaan, vreest hij voor haar leven. Mevrouw heeft een koffertje bij zich met een paar persoonlijke bezittingen. U begrijpt natuurlijk, meneer Giarrizzo, dat deze vrouw niet meer naar huis kan, ze zou onmiddellijk uit de weg worden geruimd. Commissaris Martinez hoopt van harte dat mevrouw Siragusa, pardon, Dolores, de bescherming zal krijgen die ze verdient. Goedendag.”

“En waar gaat u heen?”

“Ik ga een broodje eten in de bar.”

“Nu is Licco er definitief bij,” zei Fazio terwijl ze terugreden naar het politiebureau.

“Ja.”

“Bent u niet blij?”

“Nee.”

“Waarom niet?”

“Omdat ik de waarheid pas na veel te veel vergissingen heb ontdekt.”

“Wat voor vergissingen?”

“Ik vertel je er één, goed? Gurreri is niet echt door de maffia gerekruteerd, zoals jij zei, en zoals ik tegen Giarrizzo heb gezegd ook al wist ik dat het niet waar was, maar hij werd min of meer in gijzeling gehouden door hem te laten denken dat hij gerekruteerd was. Hij stond onder voortdurende controle van Ciccio Bellavia die hem vertelde wat hij moest doen. En als zijn vrouw niet zou getuigen wat zij wilden, zouden ze hem vermoorden.”

“Maakt dat nog iets uit?”

“Jazeker, Fazio, dat maakt een heleboel uit. Neem bijvoorbeeld de paardendiefstal. Die kan Gurreri niet bedacht hebben, hij heeft er hooguit aan meegedaan. Dus komt de hypothese van Lo Duca dat het om een wraakactie van Gurreri ging, te vervallen. En hij heeft al helemaal niet naar mevrouw Esterman gebeld.”

“Misschien was dat Bellavia?”

“Misschien, maar ik weet zeker dat Bellavia ook alleen maar bevelen uitvoert. Bovendien denk ik dat hij die andere man was die mijn huis in brand wilde steken, degene die op Galluzzo heeft geschoten.”

“Dan zitten de Cuffaro’s er dus achter?”

“Daar twijfel ik niet meer aan. Augello had gelijk toen hij zei dat Gurreri niet slim genoeg was om zo’n plan in elkaar te zetten, en jij had gelijk toen je zei dat de Cuffaro’s wilden dat ik me tijdens het proces op een bepaalde manier zou gedragen. Maar zij hebben zich ook vergist. Ze hebben een slapende hond wakker gemaakt. En die hond, ik dus, heeft hen gebeten.”

“O, chef, dat vergat ik nog te vragen. Hoe heeft Galluzzo het opgenomen?”

“Alles bij elkaar genomen, goed. Hij heeft tenslotte uit zelfverdediging geschoten.”

“Maar tegen Siragusa heeft u gezegd dat Bellavia haar man heeft vermoord.”

“Dat heb ik ook tegen officier van justitie Giarrizzo gezegd.”

“Ja, maar wij weten dat dat niet zo is.”

“Voel je je bezwaard ten opzichte van een crimineel als Bellavia, van wie we weten dat hij minstens drie moorden op zijn geweten heeft?”

“Ik niet, chef, maar hij zal zeggen dat hij het niet heeft gedaan.”

“Maar wie zal hem geloven?”

“En als hij vertelt hoe het echt is gegaan? Dat een politieman Gurreri heeft doodgeschoten?”

“Dan zal hij ook moeten zeggen hoe en waarom. Dat ze naar mijn huis kwamen met de bedoeling dat in brand te steken om mijn gedrag tijdens het proces-Licco te beïnvloeden. Met andere woorden, dan moet hij de Cuffaro’s erbij betrekken. En daar heeft hij vast geen trek in!”

Toen hij terugreed naar Marinella had hij plotseling honger als een paard. In de koelkast stond een groot bord geurige caponata en een bord wilde asperges, van die hele bittere, aangemaakt met olie en zout. In de oven lag een groot rond tarwebrood. Hij dekte de tafel op de veranda en ging heerlijk zitten eten. Het was een pikdonkere avond. Vlak bij de kust lag een vissersboot. Hij keek ernaar en voelde zich opgelucht, omdat hij nu zeker wist dat hij niet vanuit die boot werd bespied.

Toen hij in bed lag, begon hij aan één van de Zweedse boeken die hij had gekocht. De hoofdpersoon was een collega van hem, commissaris Martin Beek, wiens manier van onderzoek doen hem bijzonder aanstond. Toen hij het boek uit had en het licht uitdeed was het vier uur in de ochtend.

Daarom werd hij pas om negen uur wakker, en alleen maar omdat Adelina lawaai stond te maken in de keuken.

“Maak je even een kopje koffie voor me, Adeli?”

“Dat staat al klaar, meneer.”

Hij dronk het genietend met kleine slokjes op, en rookte toen een sigaret. Daarna stapte hij uit bed en ging hij naar de badkamer. Aangekleed en wel verscheen hij vervolgens in de keuken voor een tweede kopje koffie.

“O, meneer, ik vergeet u steeds iets te geven,” zei Adelina.

“Wat dan?”

“Ik kreeg het bij de stomerij toen ik uw broek ging halen. Ze hebben het uit uw broekzak gehaald.”

Haar tas stond op een stoel. Ze maakte hem open, pakte het ding eruit en stak het de commissaris toe.

Een hoefijzer.

Terwijl de koffie over zijn hemd liep, voelde Montalbano de grond weer onder zich wegzakken. Twee keer in vierentwintig uur, het moest niet gekker worden!

“Wat is er, meneer? U hebt op uw overhemd geknoeid.”

Hij was niet in staat een woord uit te brengen en bleef met wijd opengesperde ogen naar het hoefijzer staren, met stomheid geslagen, verdoofd en verbijsterd.

“Meneer, u maakt me bang! Wat is er toch?”

“Niets,” stamelde hij.

Hij pakte een glas, schonk er water in en dronk het in één teug leeg.

“Niets,” herhaalde hij, omdat Adelina bezorgd naar hem bleef staan kijken, het hoefijzer nog steeds in haar hand.

“Geef dat maar aan mij,” zei hij en trok zijn overhemd uit. “En zet alsjeblieft meer koffie.”

“Is al die koffie niet slecht voor u?”

Hij gaf geen antwoord. Als een slaapwandelaar waggelde hij naar de eetkamer, pakte de telefoon en draaide, met het hoefijzer in zijn hand, het nummer van het politiebureau.

“Hallo! Poli…”

“Catarella, met Montalbano.”

“Wat is er, chef? U klinkt gek!”

“Ik kom niet naar het bureau vanochtend. Is Fazio er?”

“Nee, chef, die is absint.”

“Zeg dat hij me moet bellen zodra hij binnenkomt.”

Hij deed de terrasdeur open, liep de veranda op, ging zitten, legde het hoefijzer op tafel en ging ernaar zitten kijken alsof hij zijn hele leven nog nooit een hoefijzer had gezien. Langzaam maar zeker voelde hij dat zijn hersens weer begonnen te werken.

En het eerste waar hij aan dacht was iets wat dokter Pasquano had gezegd.

Dit is een duidelijk teken van ouderdom, Montalbano. Het teken dat uw hersencellen steeds sneller achteruitgaan. Het eerste symptoom is geheugenverlies, wist u dat? Is het u bijvoorbeeld wel eens overkomen dat u vergat wat u net gedaan had?

Dat was hem nu overkomen. En hoe! Hij had het hoefijzer gepakt en in zijn zak gestopt om het vervolgens volledig te vergeten. Waar? Wanneer?

“Hier is uw koffie,” zei Adelina en zette een dienblad op tafel met de koffiepot, een kopje en suiker.

Hij dronk een gloeiendheet kopje zonder suiker, turend naar het lege strand.

Plotseling verscheen daar op het strand een dood paard, gelegen op zijn zij. En hij zag zichzelf voor het beest op zijn buik liggen, zijn hand uitsteken en een hoefijzer aanraken dat bijna helemaal loszat, nog maar aan één spijker hing die al half uit de hoef stak…

En wat was er toen gebeurd?

Toen was er iets…O ja! Dat was het! Fazio, Gallo en Galluzzo stonden op de veranda en hij was opgestaan en had het hoefijzer in zijn broekzak laten glijden.

Later had hij een andere broek aangetrokken en de vuile broek in de wasmand gegooid.

Nog later, nadat hij had gedoucht, toen hij met Fazio zat te kletsen, kwamen de astronauten en was het kadaver verdwenen. Rustig aan, Montalbano. Je hebt nog een kopje koffie nodig.

Goed, laten we bij het begin beginnen. Tijdens de mishandeling kan het arme, stervende paard ontsnappen en rent wanhopig voort over het zand…

O god! Wedden dat dit de zandpiste was uit zijn droom? En dat hij die droom verkeerd had geïnterpreteerd?

…totdat het onder zijn raam dood neervalt. Maar degenen die het hebben mishandeld moeten het laten verdwijnen. Dus regelen ze dat met een handkar, een busje, een vrachtwagen, of wat het dan ook was. Als ze even later het kadaver komen ophalen, zien ze dat hij wakker is geworden, het paard heeft ontdekt en het strand is op gelopen. Dus verstoppen ze zich om het juiste moment af te wachten. Dat komt als hij en Fazio naar de keuken gaan, die niet uitkijkt op zee. Ze sturen iemand vooruit om poolshoogte te gaan nemen. Die ziet hen rustig in de keuken zitten praten en geeft de anderen een teken dat de kust vrij is, terwijl hij hen in de gaten blijft houden. In een oogwenk is het kadaver verdwenen. Maar dan…

Zat er nog een kopje in?

Er zat geen koffie meer in de pot en hij durfde Adelina niet te vragen nog meer te zetten. Hij stond op, liep naar binnen, pakte de fles whisky en een glas en ging terug naar de veranda.

“Op de vroege ochtend?” vroeg Adelina, terwijl ze hem vanuit de keuken een misprijzende blik toewierp.

Hij gaf weer geen antwoord. Hij schonk de whisky in en nam een slok.

Als ze hem hadden gadegeslagen terwijl hij het dier van dichtbij had bekeken, hadden ze ook gezien dat hij het hoefijzer had gepakt en in zijn broekzak had gestopt. En dat betekende…

…dat je ernaast zat, Montalbano, dat je er helemaal naast zat.

Het ging helemaal niet om jouw gedrag tijdens het proces-Licco, Montalba. Het proces-Licco heeft er geen donder mee te maken.

Het ging om het hoefijzer. Dat hadden ze gezocht toen ze het huis doorzochten. Ze hadden zelfs het horloge teruggelegd om aan te geven dat ze geen dieven waren.

Maar waarom was het hoefijzer zo belangrijk?

Het enige logische antwoord op die vraag luidde: zolang hij het hoefijzer in zijn bezit had, was het weghalen van het kadaver zinloos geweest.

En als het echt zo belangrijk was, waarom hadden ze het na de mislukte poging tot brandstichting dan niet nog een keer geprobeerd?

Heel eenvoudig, Montalba. Omdat Galluzzo Gurreri had neergeschoten en die was doodgegaan. Een tegenslag. Vroeg of laat zouden ze zeker alsnog van zich laten horen.

Hij pakte het hoefijzer en bestudeerde het aandachtig. Het was een doodnormaal hoefijzer, zoals hij er wel vaker een gezien had.

Wat was er zo belangrijk aan dat het al iemand het leven had gekost?

Hij keek naar de zee en werd verblind door een lichtflits. Nee, er lag geen boot waarop iemand hem met een verrekijker zat te bespieden. De flits zat in zijn hoofd.

Hij schoot overeind, holde naar de telefoon en draaide het nummer van Ingrid.

“Hallo? Wie spreken?”

“Is mevrouw Rachele er ook?”

“Jij wachten.”

“Hallo? Met wie spreek ik?”

“Met Montalbano.”

“Salvo! Wat een verrassing! Weet je dat ik op het punt stond je te bellen? Ingrid en ik wilden je vanavond mee uit eten nemen.”

“Dat is goed, maar…”

“Waar zullen we heen gaan?”

“Kom maar hier, ik nodig jullie uit, ik zal tegen Adelina zeggen dat…Maar…”

“Wat is al dat gemaar?”

“Je moet me iets vertellen over je paard…”

“Ja?” zei Rachele meteen alert.

“Was er iets bijzonders aan zijn hoefijzers?”

“Hoe bedoel je?”

“Dat weet ik niet, ik heb er geen verstand van, dat weet je. Stond er misschien iets op, een of ander teken?”

“Ja, maar waarom wil je dat weten?”

“Gewoon een wild idee. Wat stond erop?”

“Midden in de boog, bovenin, stond een kleine letter v. Die hoefijzers worden speciaal voor me gemaakt, door een smid in Rome die…”

“Hebben de paarden van Lo Duca dezelfde…”

“Nee, natuurlijk niet!”

En hij hing op. Hij wilde niet dat Rachele vragen zou gaan stellen. Het laatste stukje van de puzzel die sinds de avond in Fiacca in zijn hoofd langzaam vorm had gekregen, was op de juiste plaats gevallen en had het hele plaatje betekenis gegeven.

Hij had zin om te zingen. Wie zou hem tegenhouden? Luidkeels zette hij ‘Che gelida manina’ in.

“Meneer! Wat is er vanochtend toch gebeurd?” vroeg zijn huishoudster, die uit de keuken kwam hollen.

“Niets, Adeli. Zeg, maak iets lekkers klaar voor vanavond. Ik krijg twee mensen te eten.”

De telefoon ging. Het was Rachele.

“De verbinding werd verbroken,” zei de commissaris meteen.

“Hoe laat zullen we komen?”

“Is negen uur goed?”

“Uitstekend. Tot vanavond.”

Hij hing op en de telefoon ging weer. “Met Fazio.”

“O nee, ik ben van gedachten veranderd. Ik kom er nu meteen aan.”

Hij zong de hele weg naar het bureau, hij kreeg de noten en de woorden niet meer uit zijn hoofd. En als hij niet meer wist hoe het verder ging, begon hij weer van voren af aan.

Se la lasci riscaldaaare…

Hij parkeerde zijn auto, liep langs Catarella wiens mond openviel van verbazing, omdat hij hem hoorde zingen.

Cercar che giova…

“Zeg tegen Fazio dat hij meteen naar me toe komt, Catarè.”

Se al buio non si trooova…

Hij liep zijn kamer in, ging zitten en leunde achterover.

Ma per fortunaaa…

“Wat is er, chef?”

“Doe de deur dicht, Fazio, en ga zitten.”

Uit zijn zak haalde hij het hoefijzer en legde het op zijn bureau.

“Kijk daar maar eens goed naar.”

“Mag ik het beetpakken?”

“Ja.”

Terwijl Fazio het hoefijzer bestudeerde, zong hij zachtjes verder.

E una notte di luuuna…

Fazio keek hem vragend aan.

“Een doodnormaal hoefijzer.”

“Precies, en daarom hebben ze hemel en aarde bewogen om het in handen te krijgen, zijn ze bij mij thuis geweest, hebben ze geprobeerd mijn huis in brand te steken, heeft Gurreri het loodje gelegd…”

Fazio’s ogen vielen haast uit hun kassen.

“Ging het om dit hoefijzer?…”

“Jazeker.”

“En u had het?”

“Jazeker. Maar ik was het helemaal vergeten.”

“Maar er is niets bijzonders aan dit hoefijzer!”

“Dat is er nu juist zo bijzonder aan.”

“Hoe bedoelt u?”

“Ik bedoel dat het dode paard niet dat van Rachele Ester man is.”

En hij begon weer zachtjes te zingen: “Vivo in pooverta mia lieta…