Drie
“En zo heeft mevrouw Rachele Esterman in een mum van tijd al onze mooie hypotheses naar de klote geholpen,” beëindigde Montalbano zijn verslag van hun gesprek.
“En zijn we weer terug bij af,” voegde Augello eraan toe.
“Punt één: waarom zou iemand het paard van een Romeinse ontvoeren en vervolgens afmaken?” vroeg Fazio.
“Misschien hadden ze het helemaal niet op haar gemunt,” zei de commissaris, “maar op Saverio Lo Duca.”
“Dan zouden ze wel een van zijn paarden hebben gepikt en gedood,” wierp Mimi tegen.
“Misschien wisten ze niet dat het paard niet van Lo Duca was. Of misschien wisten ze dat juist wel en hebben ze het daarom gedood.”
“Dat snap ik niet,” zei Augello.
“Stel dat mensen schade willen toebrengen aan Lo Duca. Aan zijn reputatie. Als ze een paard van hem doden, is dat buiten de provincie misschien niet eens nieuws. Maar als ze het paard van een dame uit zijn omgeving doden dat aan hem is toevertrouwd, dan vertelt zij dat zodra ze terug is in Rome aan iedereen door en zet hem zo, direct of indirect, voor schut. Iedereen weet dat Lo Duca apetrots is op het feit dat hij onaantastbaar zou zijn, dat iedereen hem hier respecteert, de maffia incluis. Klinkt dat niet logisch?”
“Ja, dat klinkt logisch,” stemde Mimi in.
“De redenering klopt wel,” zei Fazio, “maar het lijkt mij een beetje vergezocht.”
“Dat is waar,” gaf Montalbano toe. “Maar dan punt twee: waarom hebben ze het kadaver weggehaald, met alle risico’s van dien?”
“Alles wat we daarover bedacht hadden, blijkt van geen kanten te kloppen. En op dit moment kan ik eerlijk gezegd geen andere hypothese bedenken,” zei Augello.
“Heb jij een idee?”
“Nee, chef,” zei Fazio somber.
“Dan houden we er nu over op,” zei Montalbano. “Mocht iemand nog een briljante ingeving krijgen…”
“Wacht eens even,” viel Mimi hem in de rede. “Mevrouw Esterman vond het zinloos om aangifte te doen. Dus vraag ik me af waar we eigenlijk aan werken.”
“Wij werken, Mimi, aan iets wat ik je nu meteen zal uitleggen. Maar eerst wil ik je iets vragen. Ben je het met me eens dat zoiets als dit ernstige gevolgen kan hebben?”
“Nogal ja.”
“Dan werken we dus, niet officieel maar officieus, aan het volgende: we moeten op de een of andere manier proberen te voorkomen dat er een reactie komt. Van wie? Dat weten we niet. Hoe? Dat weten we niet. Waar? Dat weten we niet. Als jij niet mee wilt doen omdat er te veel raadsels zijn, hoef je dat alleen maar te zeggen.”
“Ik ben juist gek op raadsels,” zei Mimi.
“Fijn. Fazio, weet jij waar Lo Duca zijn paarden heeft staan?”
“Ja, chef. In Monserrato, in de buurt van Columba.”
“Ben je daar wel eens geweest?”
“Nee, chef.”
“Morgenochtend vroeg ga je er een kijkje nemen en probeer je erachter te komen wie daar werken. Kunnen een of meerdere personen daar makkelijk binnenkomen om een paard te stelen? Of moeten ze hulp van binnenuit hebben gehad? Blijft de bewaker er ‘s-nachts slapen? Kortom, alles wat ons volgens jou op weg kan helpen.”
“En ik?” vroeg Augello.
“Weet jij wie Michilino Prestia is?”
“Nee. Wie is dat?”
“Een voormalig boekhouder in vaste dienst, nu stroman voor degenen die illegale paardenrennen organiseren. Laat Fazio je vertellen wat hij al over hem weet en ga van daaruit verder.”
“Goed. Maar wat hebben illegale races ermee te maken?”
“Ik weet niet of ze er iets mee te maken hebben, maar we kunnen beter niets uitsluiten.”
“Mag ik nog iets vragen, chef?” vroeg Fazio.
“Ga je gang.”
“Is het niet beter als we van taak ruilen? Ik ken namelijk mensen in de buurt van Prestia die…”
“Vind jij dat goed, Mimi?”
“Het is mij om het even,” zei Mimi.
“Een prettige avond dan allemaal en…”
“Wacht nog even,” zei Augello. “Ik wil niet zeuren, maar ik zou toch nog een kanttekening willen plaatsen.”
“Ga je gang.”
“Misschien maken we een fout door het verhaal van mevrouw Esterman voor zoete koek aan te nemen.”
“Wat bedoel je precies?”
“Zij zei dat er geen enkele reden is waarom iemand haar paard zou willen afmaken, blablabla. Dat zegt zij, Salvo, en wij slikken het als brave padvinders. Maar is het wel waar?”
“Ik snap wat je bedoelt. Jij denkt dat het verstandig zou zijn om meer over de mooie Rachele proberen te weten te komen?”
“Precies.”
“Goed, Mimi, ik zal er werk van maken.”
∗
Voor hij naar Marinella ging, belde hij Ingrid.
“Hallo? Huize Sjostrom?”
“Verkierd verboenden.”
Waar haalde Ingrid haar dienstmeisjes toch vandaan?
Hij controleerde het nummer dat hij uit zijn hoofd had gedraaid. Het klopte.
Misschien had hij Ingrids meisjesnaam niet moeten gebruiken, waarschijnlijk kende het dienstmeisje die niet.
Maar hoe heette haar echtgenoot ook alweer? Hij kon het zich niet herinneren. Hij belde nog eens.
“Hallo? Ik zou graag met mevrouw Ingrid Sjostrom spreken.”
“De mevrouw niet thuis zijn.”
“Jij weten wanneer de mevrouw thuiskomen?”
“Ik niet weten.”
Hij legde neer en draaide het nummer van haar mobiel.
“Het toestel van de persoon die…”
Vloekend gaf hij het op.
∗
Toen hij thuis de sleutel in het slot stak, hoorde hij de telefoon rinkelen. Hij duwde de deur open en nam op.
“Was je naar me op zoek?”
Het was Ingrid.
“Ja, ik moet…”
“Jij belt ook alleen maar als je iets moet. Nooit bel je eens voor een knus etentje, ook zonder de voorspelbare afloop, alleen maar om eens gezellig iets samen te doen.”
“Dat is niet waar, dat weet je best.”
“Helaas is het wel waar. Waar is het je dit keer om te doen? Steun? Hulp? Medewerking?”
“Niets van dat alles. Ik zou graag wat meer horen over je vriendin Rachele. Is ze nu bij je?”
“Nee, ze is uit eten in Fiacca met de organisatoren van de paardenrennen. Daar had ik geen zin in. Vind je haar leuk?”
“Nee, het betreft geen persoonlijke kwestie.”
“Jeetje, wat doen we ineens formeel! Ik kan je wel vertellen dat Rachele het alleen nog maar over jou heeft gehad sinds ze vanmiddag thuiskwam. Ze vond je zo vriendelijk, begripvol, aardig en zelfs knap, hetgeen me eerlijk gezegd een beetje overdreven leek, maar goed…Wanneer wil je afspreken?”
“Wanneer jij wilt.”
“Zal ik naar Marinella komen?”
“Nu meteen?”
“Waarom niet? Wat heeft Adelina gekookt?”
“Ik heb nog niet gekeken.”
“Doe dat even en dek vast de tafel op de veranda. Ik heb reuze trek. Over een half-uur ben ik bij je.”
∗
Een diep bord dat helemaal tot de rand toe gevuld was met caponata. Zes mulletjes met uiencompote. Meer dan genoeg voor twee personen. Wijn was er ook. Hij dekte de tafel. Het was fris, maar er stond niet eens zo veel wind. Voor de zekerheid controleerde hij of hij nog whisky in huis had. Een etentje met Ingrid was ondenkbaar zonder een stevig drinkgelag na afloop. Er stond nog maar één fles met een bodempje erin. Hij liet de boel de boel en stapte in de auto.
In de bar van Marinella kocht hij twee flessen voor het viervoudige van de gewone prijs. Toen hij zijn straat weer in reed, zag hij Ingrids grote, rode auto al staan. Zelfwas ze echter nergens te bekennen. Hij riep haar, maar kreeg geen antwoord. Misschien was ze het strand opgelopen en via de veranda naar binnen gegaan.
Hij maakte de voordeur open, maar Ingrid kwam hem niet tegemoet. Hij riep haar nog eens.
“Hier ben ik,” hoorde hij vanuit de slaapkamer.
Hij zette de flessen op tafel en liep erheen. Ze lag onder het bed.
“Ben je verstoppertje aan het spelen?” vroeg hij verbaasd.
Opeens zag hij dat Ingrid bleek was en dat haar handen trilden.
“Wat is er gebeurd?”
“Ik belde aan en toen je niet opendeed, besloot ik via de veranda naar binnen te gaan. Maar toen ik de hoek om kwam, zag ik twee mannen het huis uit komen. Het zag er verdacht uit en ik ging naar binnen omdat ik bang was dat…Ineens besefte ik dat ze wel eens terug konden komen en heb ik me maar verstopt. Heb je whisky in huis?”
“Zo veel als je wilt.”
Ze gingen naar de woonkamer, hij maakte een fles open en schonk haar een half glas in. In één teug dronk ze het leeg.
“Het gaat wel weer.”
“Heb je ze goed kunnen zien?”
“Nee, alleen maar heel vluchtig. Ik heb meteen een stap achteruit gedaan.”
“Waren ze gewapend?”
“Dat zou ik niet kunnen zeggen.”
“Kom mee.”
Ze gingen naar de veranda.
“Welke kant gingen ze op?”
Ingrid aarzelde.
“Dat weet ik eigenlijk niet. Toen ik na een paar seconden weer keek, waren ze weg. Verdwenen.”
“Vreemd, in het maanlicht had je toch zeker schaduwen moeten zien.”
“Ja, maar ik zag niets meer.”
Betekende dat dat ze zich hadden verstopt en wachtten tot hij thuis zou komen?
“Wacht hier even,” zei hij tegen Ingrid.
“Ik denk er niet aan. Ik blijf bij jou.”
Met Ingrid bijna tegen zich aan geplakt liep Montalbano de voordeur uit, maakte zijn auto open, haalde zijn pistool uit het dashboardkastje en stopte het in zijn zak.
“Zit jouw auto op slot?”
“Nee.”
“Doe maar wel.”
“Doe jij het maar,” zei ze en gaf hem de sleutels. “Maar kijk eerst of er niemand in zit.”
Montalbano keek in de auto, deed hem toen op slot en ging samen met Ingrid weer naar binnen.
“Je bent erg geschrokken, hè? Ik heb je nog nooit…”
“Ik riep je, en toen je geen antwoord gaf, dacht ik dat je – ”
Ze zweeg, sloeg haar armen om hem heen en kuste hem op zijn mond.
Montalbano kuste haar terug en voelde dat de avond een gevaarlijke wending nam. Dus gaf hij haar een paar vriendschappelijke klopjes op haar schouder.
Zij begreep de boodschap en liet hem los.
“Wie denk je dat het waren?” vroeg ze.
“Geen idee. Misschien dieven die me weg hebben zien gaan en…”
“Dat geloof je toch zelf niet!”
“Ik verzeker je dat…”
“Hoe konden die dieven weten dat er verder niemand thuis was? En waarom hebben ze dan niets gestolen?”
“Omdat jij ze daar de tijd niet voor hebt gegeven.”
“Ze hebben me niet eens gezien!”
“Maar ze hebben je wel horen aanbellen en roepen…Kom, we gaan eten. Adelina heeft…”
“Ik durf niet meer op de veranda te eten.”
“Waarom niet?”
“Daar ben je een veel te makkelijk doelwit.”
“Toe, Ingrid…”
“Waarom heb je anders je pistool gepakt?”
Ze had gelijk, maar hij wilde haar geruststellen.
“Luister, Ingrid, in al die jaren dat ik in Marinella woon, is hier nog nooit iemand gekomen met kwade bedoelingen.”
“Voor alles is een eerste keer.”
Ze had weer gelijk.
“Waar wil je dan eten?”
“In de keuken, met de terrasdeur dicht. Maar ik heb toch geen trek meer.”
∗
Twee glazen whisky later had ze weer trek gekregen. Ze aten de hele groenteschotel op en deelden daarna eerlijk de mulletjes, drie per persoon.
“Wanneer begint het verhoor?” vroeg Ingrid.
“Toch niet hier in de keuken? Op de bank in de woonkamer zitten we lekkerder.”
De fles wijn die ze net hadden opengetrokken en de inmiddels halflege fles whisky namen ze mee. Ze gingen op de bank zitten. Ingrid stond weer op en pakte een stoel om haar benen op te leggen. Montalbano stak een sigaret op.
“Brand maar los.”
“Ik wil wat weten over je vriendin…”
“Waarom?”
“Omdat ik helemaal niets van haar weet.”
“En waarom wil je wat over haar weten als je niet geïnteresseerd bent in haar als vrouw?”
“Omdat ik als politieman in haar geïnteresseerd ben.”
“Wat heeft ze dan gedaan?”
“Zijzelf niets. Maar zoals je waarschijnlijk wel weet, is haar paard gedood. Nadat ze het eerst flink hadden toegetakeld.”
“Hoe dan?”
“Mishandeling met ijzeren staven. Maar dat moet je tegen niemand zeggen, ook niet tegen haar.”
“Ik houd mijn mond. Hoe komt het dat jij het weet?”
“Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Het is hier recht voor de veranda doodgegaan.”
“Echt waar? Vertel eens.”
“Wat valt er te vertellen? Ik werd wakker, deed het raam open en zag het liggen.”
“En wat wil je over haar weten?”
“Zij zegt dat ze geen vijanden heeft. Daaruit moet ik logischerwijs concluderen dat het paard gedood is om Lo Duca een streek te leveren.”
“Ja, en?”
“Ik moet weten of dat wel waar is. Hoe lang ken jij haar al?”
“Zes jaar.”
“Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?”
Ingrid lachte.
“Wil je dat echt weten?”
“Ik denk het wel.”
“Ik was in Palermo, in Hotel Igea. Het was vijf uur ‘s middags en ik lag in bed met een zekere Walter. We waren vergeten de deur op slot te doen. Ineens kwam zij binnenstormen. Ik wist helemaal niet dat Walter nog een ander had. Hij trok snel zijn kleren aan en ging ervandoor. Ik lag als versteend in bed. Zij stortte zich op me en probeerde me te wurgen. Gelukkig liepen er toen net twee hotelgasten door de gang en die hebben haar tegengehouden.”
“Hoe zijn jullie na zo’n start ooit nog vriendinnen geworden?”
“Die avond kwam ze bij me aan tafel zitten. Ik zat in mijn eentje te dineren in het restaurant van het hotel. Ze bood haar excuses aan. We hebben zitten kletsen en waren het erover eens dat Walter een slappe zak was. Het klikte en we zijn vriendinnen geworden. Dat is het hele verhaal.”
“Komt ze je wel vaker opzoeken in Montelusa?”
“Ja, en niet alleen als er races in Fiacca zijn.”
“Heb je haar aan veel mensen voorgesteld?”
“Bijna aan al mijn vrienden. En zelf heeft ze ook mensen ontmoet. Haar vriendenkring in Fiacca ken ik bijvoorbeeld niet.”
“Heeft ze hier wel eens een verhouding gehad?”
“Niet met vrienden van mij. Maar wat ze in Fiacca uitspookt, weet ik niet.”
“Vertelt ze je dat dan niet?”
“Ze heeft het wel een keer over ene Guido gehad.”
“Gaat ze daarmee naar bed?”
“Dat weet ik niet. Ze noemt hem galant.”
“En heeft niemand van jouw vrienden het ooit bij haar geprobeerd?”
“O, als je dat bedoelt, ja, bijna allemaal wel een keer.”
“Iemand in het bijzonder?”
“Mario Giacco bijvoorbeeld.”
“Kan het niet zo zijn dat zij zonder dat jij het weet…”
“…iets met hem heeft gehad? Dat zou kunnen, al…”
“En kan het niet zo zijn dat Giacco, uit wraak dat hij aan de kant is gezet, ervoor heeft gezorgd dat haar paard is gedood?”
Ingrid aarzelde geen moment.
“Daar geloof ik niets van. Mario is ingenieur en woont al een jaar in Egypte. Hij werkt daar voor een oliemaatschappij.”
“Het was een stom idee, dat weet ik. Hoe is haar relatie met Lo Duca?”
“Daar weet ik niets vanaf.”
“Maar als zij haar paard aan hem toevertrouwt, wil dat zeggen dat ze vrienden zijn. Ken jij Lo Duca?”
“Ja, maar ik mag hem niet.”
“Heeft Rachele het wel eens over hem?”
“Soms. Nogal onverschillig, zou ik zeggen. Ik denk niet dat ze iets met elkaar hebben. Tenzij Rachele dat voor mij verborgen wil houden.”
“Doet ze zoiets wel vaker?”
“Nou ja, als ik jouw hypothese moet geloven…”
“Is Lo Duca nu in Montelusa voor zover jij weet?”
“Hij is er meteen naartoe gegaan toen hij hoorde van het paard.”
“Is Esterman haar meisjesnaam?”
“Nee, dat is de achternaam van haar man, Gianfranco. Zij heet Anselmi Del Bosco. Ze is van adel.”
“Ze vertelde dat zij en haar man alleen nog als broer en zus met elkaar omgaan. Waarom gaan ze dan niet scheiden?”
“Scheiden?! Ben je gek geworden? Gianfranco is vreselijk katholiek, hij gaat naar de mis, hij biecht, hij heeft een of andere belangrijke baan in het Vaticaan. Hij zou nooit scheiden. Volgens mij wonen ze nog gewoon samen.”
Ze lachte weer, maar niet van harte dit keer.
“Kortom, ze zit in hetzelfde schuitje als ik. Maak jij nog een fles whisky open? Dan ga ik even plassen.”
Ze stond op, zwalkte eerst naar links en toen naar rechts, vond haar evenwicht terug en liep onvast naar het toilet. Zonder er erg in te hebben gehad, hadden ze de hele fles leeggedronken.