18

Toen hij tegen vijven op het bureau kwam, trof hij daar Mimi des duivels aan.

“Geen wonder dat de maffia goed gedijt in dit land als ze bestreden wordt door lui als Musante! Incompetente klootzak!”

“Ga je me nog vertellen hoe het is gegaan?”

“Ik had een afspraak met hem om negen uur. Hij laat me wachten tot half-twaalf. Als we net in gesprek zijn, wordt hij weggeroepen. Vijf minuten later komt hij terug en zegt: sorry, maar we moeten de afspraak verzetten naar één uur. Ik wandel wat door Montelusa en sta om één uur weer voor zijn deur. Hij wacht me op in zijn kamer. Ik vertel hem hoe het onderzoek ervoor staat en dat alle aanwijzingen naar Balduccio Sinagra leiden.”

Als Mimi erg boos was, sprak hij keurig Italiaans.

“En weet je wat hij doet? Hij lacht erom! Hij zegt dat ze dat allemaal allang wisten, dat ze een anonieme brief hadden gekregen waarin Balduccio ervan beschuldigd werd dat hij een koerier had laten vermoorden die de drugs doorverkocht voor eigen winst, dat ze het hadden onderzocht en tot de conclusie waren gekomen dat Balduccio er niets mee te maken had, dat het een vals spoor was. Eikels! Bovendien, zegt-ie, is het lijk van de koerier niet gevonden. Maar nu wel, zeg ik tegen hem, en hij heet Giovanni Alfano. Weet je wat hij toen zei?”

“Mimi, als jij het me niet vertelt…”

“Dat Balduccio het niet gedaan kon hebben omdat het in Balduccio’s belang was om de man in leven te houden. Toen zei hij iets over een brief die Alfano bij iemand in Villa San Giovanni moest bezorgen…”

“Heeft hij verteld hoe ze van die brief wisten?”

“Ja, het was een hinderlaag die was opgezet door het Drugsteam. Ze hadden het zó gedaan dat Balduccio contact moest opnemen met een zeker iemand. Ze wachtten de bezorging van de brief af, zodat ze Balduccio te grazen konden nemen. Maar omdat die brief niet kwam, dachten ze dat Balduccio niets te maken had met de moord op Alfano. Eerlijk gezegd begreep ik er niet veel van.”

“Ik ook niet. En wat ga je nu doen?”

“Ik leg me er niet bij neer, Salvo. Ik weet zeker, echt honderd procent zeker dat Balduccio het heeft gedaan!” antwoordde Mimi fanatiek.

Die stakker, Dolores had niets van hem overgelaten! Dit was gewoon misleiding van een ex-handelingsbekwame. Waarschijnlijk zeurde ze constant aan zijn kop en gunde ze hem geen rust.

“Heb je mevrouw Alfano bij het verhoor gevraagd of haar man haar ooit had verteld hoe zijn vader Filippo was vermoord?”

“Ja. Ze zei dat Giovanni haar had verteld dat Balduccio hem had laten liquideren met een nekschot.”

“En verder niks?”

Mimi leek een beetje verbaasd.

“Nee. Eén schot en verder niks. Hoezo?”

Daar wilde Montalbano liever niet meteen antwoord op geven.

“En waarom heeft Giovanni nooit actie ondernomen tegen Balduccio als hij wist dat die verantwoordelijk was voor de moord?”

“Dol…mevrouw Alfano zegt dat Balduccio zo lang op hem in heeft gepraat dat Giovanni hem heeft vergeven.”

“Mag ik je een tip geven?”

“Tuurlijk.”

“Vraag de vrouw of ze zich nog de naam van een Colombiaanse krant uit die tijd kan herinneren. Dan neem je via internet contact op met het archief van die krant en vraag je of ze je de artikels over de moord willen sturen. Daar kan best iets bruikbaars uit komen.”

“Dat is geen slecht idee. Ik ga eerst met Dol…met de vrouw praten en dan zet ik Catarella aan het werk.”

“Doe dat maar niet,” zei Montalbano prompt. “Iedereen die op het bureau komt, loopt langs zijn hokje, dat is niet verstandig. Waarom doe je het niet thuis, op je eigen computer?”

“Je hebt gelijk, Salvo.”

Hij rende de kamer uit. Dolores zou hem wel even bezighouden, voordat ze zich zogenaamd weer de naam van een krant van twintig jaar geleden zou kunnen herinneren. En ondertussen zou Mimi volledig door het onderzoek in beslag worden genomen. Het was belangrijk dat hij in de komende drie of vier dagen geen stappen tegen Balduccio zou ondernemen.

Adelina had iets bijzonders voor hem klaargemaakt. Vier moten verse gegrilde tonijn, niet te gaar, en als bijgerecht heel kleine gepelde garnaaltjes, aangemaakt met citroensap, olijfolie en oregano. Voldaan van lichaam en geest ging hij aan tafel zitten en begon te schrijven.

Beste Macannuco,

Omdat ik denk dat de situatie elk ogenblik in ons voordeel kan omslaan, schrijf ik je wat er volgens mij is gebeurd. Ik heb je over de telefoon al verteld van Giovanni Alfano, over wiens vader Filippo wordt gezegd dat hij in opdracht van de maffiabaas Balduccio Sinagra uit Vigàta uit de weg is geruimd. Alfano’s vrouw Dolores, een Colombiaanse, woont al een tijdje in Vigàta als ze wordt verleid door Arturo Pecorini, een slager uit het dorp met een gewelddadig karakter, die ooit is vervolgd voor moord.

Om kort te gaan: ze krijgen een verhouding. Balduccio gaat zich ermee bemoeien om Giovanni’s eer te beschermen, die vaart namelijk op zee en is al een tijd niet in Vigàta geweest. Balduccio is erg gehecht aan Giovanni: de roddel gaat dat hij zijn vader heeft laten vermoorden in de veronderstelling dat hij een verrader was; later besefte hij pas dat hij een verschrikkelijke fout had gemaakt.

Maar dat zijn allemaal geruchten, er is geen bewijs dat don Balduccio opdracht heeft gegeven voor de moord. Balduccio verplicht Dolores om een tijdje terug te gaan naar Colombia en dwingt Pecorini door middel van bedreigingen om naar Catania te verhuizen. Daar opent Pecorini nog een slagerij, terwijl hij de slagerij in Vigàta aanhoudt en door zijn broer laat runnen. Na een tijdje komt Dolores terug naar Vigàta, en ook Pecorini krijgt toestemming om in het weekend te komen. Iedereen denkt dat hun verhouding voorbij is. Maar in werkelijkheid is dat niet zo. De geliefden blijven elkaar ontmoeten en trotseren daarbij alle gevaren. Vergeet niet dat de afstand tussen Pecorini’s huis in Vigàta en het huis van Dolores minder dan vijftig meter is. Dan komt Giovanni voor lange tijd thuis en raakt Dolores geïrriteerd. Giovanni is dolverliefd op haar, als hij bij haar is wil hij de lange tijd dat hij gedwongen afwezig was inhalen, vooral in seksueel opzicht. De vrouw is hem helemaal zat. Dus besluiten Dolores en haar minnaar om Giovanni uit de weg te ruimen en de schuld op Balduccio af te wentelen. Dit heeft de slager waarschijnlijk bedacht, om zich te wreken. Giovanni weet niets van wat er zich afspeelt tussen zijn vrouw en Pecorini, omdat Balduccio Giovanni’s vrienden op een bepaald moment verbiedt om er met hem over te praten, hij wil hem het verdriet besparen.

Op de ochtend van vrijdag 3 september rijden Giovanni en zijn vrouw in haar auto naar Gioia Tauro. Dolores vertelt haar man dat ze de vorige dag een telefoontje heeft gekregen van een vriend uit Catania, die hen voor de lunch heeft uitgenodigd omdat ze er toch langskomen op weg naar Gioia Tauro. Dit is nattevingerwerk van mij; het kan ook zijn dat Dolores iets anders heeft bedacht. Waar het om gaat, is dat ze haar man overhaalt om in Catania te stoppen en naar het huis van de slager te gaan. Vergeet niet dat Giovanni niet weet dat Pecorini een verhouding met zijn vrouw had en nu weer heeft. Pecorini neemt ze mee naar zijn huis en vermoordt Giovanni na de lunch met een nekschot. Jij moet uitzoeken of Pecorini een garage heeft, ik denk dat de moord daar heeft plaatsgevonden. En laat het goed checken door de Technische Recherche, ik weet zeker dat ze sporen van Giovanni’s bloed zullen vinden. Want dit is de plek waar Pecorini het slachtoffer, met hulp van Dolores, in dertig stukken hakt. Waarom? Omdat Dolores hem heeft verteld dat ze van Giovanni heeft gehoord dat zijn vader met een nekschot is vermoord en vervolgens in dertig stukken is gehakt, wat volgens het maffiaritueel overeenkomt met de dertig zilverstukken van Judas, de verrader. Zij doen het op dezelfde manier, waardoor iedereen zal denken dat Balduccio erachter zit, die Giovanni heeft laten afmaken omdat hij een onbetrouwbare koerier was, net als hij met zijn vader heeft gedaan. Als het lijk in stukken is gehakt, stopt Pecorini het in een zak en rijdt naar Vigàta. Hij begraaft de resten op het kleiveld, oftewel de bloedakker, waar Judas zich heeft opgehangen. Weer zo’n geniale zet om het op een maffiaritueel te laten lijken. Dolores is misschien een beetje aangedaan, blijft een paar uur in het huis van haar minnaar en rijdt dan door naar Gioia Tauro, waar ze ‘s nachts aankomt. Vraag mevrouw Esterina te vertellen over de bos rozen, om dit te bevestigen. Op zaterdagochtend doet Dolores net alsof ze teruggaat naar Vigàta. Ik zeg ‘doet alsof’, omdat ze heeft gedacht dat het beter was om haar zaakjes ‘s middags te regelen, als het portiershokje dicht is en de portierster geen ongewenste bezoekjes af komt leggen. Bij de afslag naar Lido di Palmi rijdt ze de auto in de kreukels en checkt in in een motel (ik geef je later alle details) om te wachten tot hij gerepareerd is. ‘s Middags zegt ze tegen de eigenaar dat ze naar het strand wil, maar in werkelijkheid neemt ze een van de vele bussen die in het zomerseizoen rijden en gaat ze terug naar Gioia Tauro. Op de via Gerace bevuilt ze de wc-pot, trekt een fles wijn en een blikje bier open, gooit ze leeg in de gootsteen en laat ze duidelijk zichtbaar op het aanrecht staan. Uit Catania heeft ze de broek van haar man meegenomen, een injectiespuit vol met zijn bloed en een beetje cocaïne. Ze legt de broek in het volle zicht op het bed, laat wat bloeddruppels naast de kraan van de wasbak vallen en zet een los zeepbakje op de vlekken (zoals jij me hebt verteld). Als laatste opent ze het luik naar de vliering, waar ze een lege schoenendoos weet te staan, strooit de coke erin, doet de doos weer dicht en gaat terug naar Lido di Palmi met de bos bloemen, die ze zo snel mogelijk weggooit. Maar in de haast maakt ze drie fouten.

 – Ze gooit de spuit, waar nog veel bloed in zit, in de vuilnisemmer.

 – Ze stoft het kastje in de hal niet af (ze had ons verteld dat ze het huis schoon en in perfecte staat had achtergelaten).

 – Ze neemt een elektriciteitsrekening niet mee, maar duwt hem onder het kastje.

Dan gaat ze terug naar het motel, slaapt en gaat de volgende dag terug naar Vigàta. Na een dag of wat stuurt de slager een anonieme brief naar de Maffiabestrijding, waarin hij Balduccio Sinagra beschuldigt van de moord op een koerier die hem zou hebben verraden. Zo hoopt hij het onderzoek aan het rollen te brengen. Maar de Maffiabestrijding en het Drugsteam weten dat het Balduccio niet kan zijn geweest, vanwege een brief die dezelfde Balduccio aan Giovanni heeft gegeven, een brief waar de twee moordenaars geen notitie van nemen en die ze samen met Giovanni’s andere spullen vernietigen. Ik weet dat je er weinig van zult begrijpen, ik beloof je dat ik het je beter uit zal leggen als alles achter de rug is. Twee maanden na de moord worden er door de regenval (met een beetje hulp van Pecorini, volgens mij) stoffelijke resten van een onbekend persoon gevonden. Dan komt Dolores naar het bureau met haar eerste twijfels over of haar man wel echt met zijn schip is vertrokken. De vertegenwoordiger van de rederij verklaart inderdaad dat Alfano zich niet is komen melden. Ik identificeer het lijk aan de hand van een tandheelkundige brug, die Giovanni heeft ingeslikt toen hij werd vermoord. Overigens hebben ze hem volgens mij verminkt om ervoor te zorgen dat identificatie alleen via DNA mogelijk was; zo leek de gespeelde ongerustheid van Dolores over de mogelijke verdwijning van haar man voorlopig aannemelijk. Kortom, op dat moment ontpopt Dolores zich als de regisseur van ons onderzoek en (intussen heb ik de zaak aan mijn adjudant overgedragen) laat alle sporen naar Balduccio leiden. Maar Musante (jou wel bekend) bracht me op andere gedachten. Daarom ben ik voor een onderzoek ter plekke naar Gioia Tauro gegaan (sorry, ik had weinig tijd en ben je niet komen opzoeken), waar ik twijfels begin te krijgen en er bij mij een verdenking ontstaat.

Ik denk dat wat ik je heb verteld voorlopig voldoende is. Als Dolores reageert zoals we hopen, is het spel uit en heb jij de belangrijkste elementen in handen om haar te verhoren. Ik wil je nogmaals vragen, beste vriend, om mijn naam nergens te noemen, zelfs niet als je gefolterd wordt. Dat is wat ik je vraag in ruil voor het oplossen van een gecompliceerde zaak. Alle eer is voor jou, maar betaal me ervoor terug door mijn naam niet te noemen. Ik stuur je deze brief over de fax naar het privénummer dat je me hebt gegeven. Bel me alsjeblieft niet op het bureau, maar thuis. Bij voorkeur ‘s avonds na tienen.

Hartelijke groeten, Salvo

Is het een eerlijke brief? vroeg hij zich af toen hij hem overlas.

Is het een oneerlijke brief? vroeg hij zich af toen hij hem een tweede keer overlas.

Het is een brief die het nut dient dat hij moet dienen en daarmee uit, besloot hij, en hij begon zich uit te kleden om naar bed te gaan.

§

De volgende avond om tien uur kwam het eerste telefoontje van Macannuco.

“Montalbano? De Technische Recherche belde vanochtend.”

“En?”

“Je hebt raak geschoten. Het bloed onderin de vuilnisemmer is hetzelfde als wat ze in de wasbak hebben gevonden.”

“Jij hebt raak geschoten, Macannù. Gefeliciteerd.”

De avond erna belde Macannuco weer.

“Ik heb de brief gekregen en doorgestuurd aan je-weet-wel-wie.”

De derde nacht, nadat hij de beslissende zet had gedaan, was hij zo gespannen dat hij geen oog dichtdeed. Hij kon die spanning op zijn leeftijd niet meer aan. Toen de zon opkwam, zag Montalbano dat het een stralende decemberdag was, koud en helder. Hij was niet in de stemming om naar het bureau te gaan en ook niet om thuis te blijven. Cosimo Lauricella, de visser, was in de buurt van zijn boot aan het werk. Ineens kreeg hij een idee.

“Cosimo!” riep hij vanuit het raam. “Mag ik met je mee in de boot?”

“Maar ik kom vanmiddag pas terug!”

“Maakt niet uit.”

Hij ving zelf niet één vis, maar voor zijn zenuwen was dit beter dan een maand in een specialistische kliniek. Het verlossende telefoontje van Macannuco kwam twee dagen later, toen hij inmiddels een behoorlijke baard had en nog steeds rondliep in hetzelfde overhemd, met een vettige kraag. Met zijn rode ogen leek hij wel een monster uit een sciencefictionfilm. Ook Mimi zag er niet uit, een behoorlijke baard en ook rode ogen, en zijn haar stond recht overeind als een pleeborstel. Catarella was doodsbang en durfde tegen allebei niets te zeggen; als hij ze langs zijn hokje zag lopen, boog hij als een knipmes.

“We hebben een half-uur geleden een telefoontje van Dolores naar mevrouw Trippodo afgeluisterd. Trippodo heeft het fantastisch gedaan.”

“Wat zei Dolores?”

“Ze zei alleen maar: ‘Kan ik morgen tegen vijven bij u langskomen?’ En mevrouw Trippodo zei: ‘Ik zal er zijn.’ En wij zullen er ook zijn, om haar op te wachten.”

“Bel mij op het bureau zodra je haar hebt gearresteerd. O, luister, ik had nog een idee over die spuit…”

Macannuco was enthousiast over zijn idee. Maar hoe het met Dolores zou aflopen kon Montalbano niet schelen, zijn voornaamste gedachte was hoe hij het voor elkaar moest krijgen om Mimi uit de wind te houden. Hij moest zorgen dat hij niet in de buurt was, hem de komende vierentwintig uur bezighouden. Hij belde Fazio.

“Fazio? Sorry dat ik je thuis bel, maar ik wil dat je nu naar mij toe komt, in Marinella.”

“Ik kom eraan, chef.”

Toen Fazio, bezorgd en vol vragen, aankwam, trof hij een gladgeschoren Montalbano aan in een schoon overhemd, keurig geschrobd en tot in de puntjes verzorgd. De commissaris bood hem een stoel aan en vroeg: “Heb je zin in een whisky?”

“Eerlijk gezegd drink ik dat nooit.”

“Neem er nou maar een, dat is echt beter.”

Fazio schonk zichzelf braaf een bodempje whisky in.

“Nu ga ik je een verhaal vertellen,” begon Montalbano, “hou die fles whisky maar binnen handbereik.”

Toen hij was uitverteld, had Fazio een kwart fles soldaat gemaakt. In het halve uur dat Montalbano aan het woord was, had hij maar één woord gezegd, en dat vijf keer: “Jezus!”

Intussen verschoot hij steeds van kleur: eerst rood, toen geel, toen paars, toen een combinatie van alle drie.

“Dus,” besloot de commissaris, “als Mimi morgenochtend op het bureau komt, zeg jij meteen dat je ‘s nachts een idee hebt gekregen en dan geef je hem de kopie van het artikel.”

“Wat denkt u dat meneer Augello gaat doen?”

“Ik denk dat hij als een idioot naar Tommaseo in Montelusa sjeest, in de veronderstelling dat het bewijs is, dan gaat hij naar de hoofdcommissaris en ook naar Musante. Hij zal de hele ochtend kwijt zijn met heen en weer rennen tussen de verschillende afdelingen. Je moet er alles aan doen om het zo moeilijk mogelijk voor hem te maken.”

“En daarna?”

“Morgenavond, zodra Dolores zichzelf verraadt, belt Macannuco mij op het bureau. Dan roep ik Mimi bij me en vertel hem dat de vrouw gearresteerd is. Jij moet er ook bij zijn, ik heb geen idee hoe hij zal reageren.”

§

Om zes uur de volgende avond kwam Mimi Augello terug, doodmoe en briesend van woede om de tijd die hij had verspild in Montelusa. Maar hij leek ook nog bezorgd om iets anders.

“Heeft mevrouw Alfano gebeld?”

“Naar mij? Waarom zou ze mij moeten bellen? Heeft ze Fazio niet toevallig gebeld?”

“Nee, die heeft ze niet gebeld.”

Hij was ongerust, Dolores was kennelijk vertrokken zonder iets tegen hem te zeggen. Ze had haar telefoon uit staan. Ze kon duidelijk niet wachten om in Catania met Arturo Pecorini te gaan praten.

“Hoe is het gegaan in Montelusa?”

“Breek me de bek niet open, Salvo! Wat een stelletje debielen! Ze aarzelen, treuzelen, verzinnen smoesjes. Dat krantenartikel is toch keihard bewijs! Maar morgen ga ik weer naar Tommaseo!”

Hij ging woedend naar zijn kamer. Om zeven uur ‘s avonds belde Macannuco.

“Bingo! Montalbano, je bent een genie! Toen mevrouw Trippodo haar een glimp van een bebloede spuit liet zien, zoals jij had bedacht, heeft ze zich direct verraden. Wil je wat leuks horen? Ze gaf zich meteen gewonnen, ze begreep dat het spel uit was en heeft bekend, maar ze schoof de schuld op haar slagersliefje. Die tussen haakjes een kwartier geleden is gearresteerd in zijn slagerij in Catania. Dag, ik hou je op de hoogte.”

“Waarvan? Doe geen moeite, Macannuco. Ik lees de rest wel in de krant.”

Hij haalde vier, vijf keer heel diep adem.

“Fazio!”

“Tot uw orders, chef.”

Ze hadden genoeg aan één blik, er hoefde niets gezegd te worden.

“Ga Mimi roepen en kom zelf ook terug.”

Hij begon heen en weer te wiegen met zijn bovenlijf, zijn handen in zijn haar. Hij speelde de rol van een man die stomverbaasd was, vervuld van ongeloof.

“Jezus christus! O, mijn god!”

“Salvo, wat is er gebeurd?” vroeg Mimi geschrokken.

“Macannuco belde net! O, mijn god! Wie had dat nou verwacht?”

“Wat is er dan gebeurd?” schreeuwde Mimi bijna. “Hij heeft Dolores Alfano in Gioia Tauro gearresteerd!”

“Dolores?! In Gioia Tauro?!” herhaalde Mimi verbijsterd.

“Ja.”

“Waarvoor?”

“Voor de moord op haar man!”

“Maar dat kan niet!”

“Toch wel, ze heeft bekend.”

Mimi sloot zijn ogen en ging onderuit; Fazio was te laat om hem op te vangen. Op dat moment begreep Montalbano dat Augello het altijd al had vermoed, maar dat hij nooit had willen toegeven, zelfs niet aan zichzelf, dat Dolores alles te maken had met de moord op haar man.

§

De tweede dag in Boccadasse kwam hij net het huis binnenlopen toen de telefoon ging. Het was Fazio.

“Hoe gaat het, chef?”

“Zijn gangetje, we leven nog.”

De rol van gepensioneerde ging hem al goed af, dat antwoord was typerend.

“Ik wilde even zeggen dat meneer Augello vanochtend met vrouw en kind is vertrokken. Ze gaan twee weken naar het dorp van de ouders van Beba. Ik wilde ook nog zeggen dat ik blij ben dat alles dankzij u op zijn pootjes terecht is gekomen. Wanneer komt u weer terug, chef?”

“Morgenavond.”

Hij ging bij het raam zitten. Livia zou blij zijn met dit bericht over Beba en Mimi. Balduccio Sinagra had zijn advocaat Guttadauro laten opbellen om te zeggen dat hij blij was dat Dolores was gearresteerd. Fazio was ook blij. En Macannuco was blij, hij had hem op tv gezien terwijl hij door de pers werd gefeliciteerd met het briljante onderzoek. En Mimi was helemaal blij, ook al kon hij het aan niemand kwijt, dat hij door het oog van de naald was gekropen. Al met al was het hem gelukt om iedereen uit die verraderlijke grond van het kleiveld te trekken. En hij, Montalbano, hoe voelde hij zich?

“Ik ben alleen maar moe,” was het mistroostige antwoord.

Lang geleden had hij de titel, maar alleen de titel, van een essay gelezen: God is moe. Om een discussie uit te lokken, had Livia hem ooit gevraagd: “Geloof jij eigenlijk in God?” Hij had toen gedacht: in een god van de vierde orde, een mindere god. Later, door de jaren heen, was hij ervan overtuigd geraakt dat het zelfs niet eens een onbeduidende god was, maar gewoon een arme poppenspeler van een wreed poppenspel. Een poppenspeler die zwoegde om de theatervoorstelling naar zijn beste kunnen en weten te laten verlopen. En na elke voorstelling werd zijn vermoeidheid groter, elke keer zwaarder. Hoe lang zou hij het nog volhouden?

Daar kon hij nu beter niet aan denken, hij kon beter op zijn gemak naar de zee staren, want of je nou in Vigàta of in Boccadasse bent, de zee is altijd de zee.

EOF